Het bericht dat de visa van 11 onderzoekers van CICIG door Guatemala zijn ingetrokken |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Guatemala 72 uur geeft aan de 11 hoofdonderzoekers van de internationale commissie tegen straffeloosheid in Guatemala (CICIG) om het land te verlaten?1
Het bericht dat Guatemala 72 uur heeft gegeven aan de 11 functionarissen van de internationale commissie tegen straffeloosheid in Guatemala (CICIG) om het land te verlaten is zeer zorgelijk. De reden die de Guatemalteekse regering hiervoor heeft aangegeven is dat een aantal functionarissen terrorist zou zijn, tegen wie in hun thuisland onderzoeken zouden lopen. Hiervoor is echter geen enkel bewijs gegeven.
In aanvulling op bovengenoemd bericht kwam op 8 januari jl. de aankondiging van de Guatemalteekse regering om unilateraal het akkoord met CICIG op te zeggen. De klachten van de Guatemalteekse overheid zijn dat CICIG de publieke veiligheid, bestuurbaarheid en soevereiniteit van Guatemala zouden aantasten, en dat CICIG selectief en partijdig is in haar handelen. Ook wordt de VN verweten niet in dialoog te zijn gegaan over deze klachten. Hoewel het Constitutioneel Hof de regering heeft opgedragen haar besluit inzake de stopzetting van CICIG op te schorten, heeft de regering hier geen gevolg aan gegeven. Deze ontwikkelingen dragen bij aan een verdere verslechtering van het politieke en institutionele klimaat in het land.
De internationale gemeenschap heeft het opzeggen van het CICIG-akkoord door de Guatemalteekse regering scherp veroordeeld. De SGVN heeft onmiddellijk in een verklaring aangegeven het besluit te verwerpen en het akkoord tussen de VN en Guatemala als geldig te beschouwen tot aan het einde van het mandaat in september 2019. De Nederlandse ambassadeur te Costa Rica (mede geaccrediteerd in Guatemala) heeft zich publiekelijk daarbij aangesloten, en tevens de Nederlandse zorgen geuit over het besluit en het belang van CICIG voor de rechtsstaat en de strijd tegen corruptie en straffeloosheid benadrukt. Gelet op de Nederlandse zorgen heeft Nederland de kwestie in EU-verband mede geagendeerd en op 11 januari jl. heeft de EU een verklaring uitgebracht waarin zij steun uitspreekt voor het goede werk dat CICIG heeft verricht, de SGVN steunt in zijn pleidooi dat het agentschap zijn mandaat moet volbrengen en tevens Guatemala oproept de rechtstaat te versterken en de onafhankelijkheid van het Constitutioneel Hof te respecteren. In een verklaring van de groep van grote donoren (G13) werd het belang van de grondwettelijke orde, rechtsstaat en scheiding der machten benadrukt, Nederland heeft zich bij deze verklaring gevoegd.
Waarom zijn de visa en diplomatieke onschendbaarheid ingetrokken?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat deze actie van de Guatemalteekse regering een directe schending is van het akkoord tussen de regering en de VN waarmee CICIG werd opgericht, en daarmee ook in strijd is met de Grondwet, en mogelijk de veiligheid van personeel van CICIG in gevaar brengt?
Deze actie is inderdaad een schending van het akkoord tussen de regering en de VN waarmee CICIG werd opgericht. De diplomatieke immuniteit van de CICIG-medewerkers vloeit voort uit dit akkoord en slechts het hoofd van CICIG heeft het recht de diplomatieke immuniteit in te trekken. Het Constitutioneel Hof van Guatemala oordeelde in reactie op het intrekken van de visa dat alle CICIG-functionarissen het recht op toegang tot en vrijheid van beweging in Guatemala hebben als gevolg van het akkoord tussen de VN en Guatemala.
Door de eenzijdige opzegging van het akkoord met de VN door Guatemala op 8 januari jl. is het CICIG-kantoor inmiddels ontruimd en hebben alle internationale CICIG-medewerkers en ook een deel van het lokale personeel Guatemala verlaten.
Hoe kan CICIG haar uitstekende werk blijven doen als onderzoekers niet langer Guatemala in kunnen?
Wegens het opzeggen van het akkoord met de VN door de Guatemalteekse regering kan CICIG momenteel niet meer haar mandaat uitvoeren, dat nog van kracht is tot september 2019. Zie ook het antwoord op vragen 1 en 2.
De eerdere beslissing eind augustus 2018 om het mandaat van CICIG niet te verlengen, is een soeverein besluit van de Guatemalteekse overheid. In reactie op dit besluit sprak de EU op 2 september 2018 via een verklaring steun uit voor het werk van CICIG. Nederland blijft een voorstander van het werk van CICIG in de strijd tegen straffeloosheid en zou graag hervatting van CICIG, inclusief een verlenging van het huidige mandaat na september 2019, zien.
Klopt het dat de getroffen hoofdonderzoekers van CICIG een sleutelrol spelen in het onderzoek en de berechting van «high impact cases», ondermeer tegen de voormalige president en vicepresident als ook de huidige president en enkele van zijn familieleden? Bent u het ermee eens dat deze actie cruciale processen in de strijd tegen corruptie en straffeloosheid ernstig ondermijnt en daarnaast de onafhankelijkheid van de rechtstaat in Guatemala verder in gevaar brengt? Wilt u nu alvast uw steun uitspreken voor het verlengen van het mandaat van CICIG dat in september 2019 afloopt?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de toenemende aanvallen van de Guatemalteekse regering op voormalig hoofdaanklaagster Thelma Aldana – die nauw samenwerkte met CICIG – inclusief beschuldigingen van corruptie en oproepen aan het Openbaar Ministerie om haar strafrechtelijk te vervolgen? Hoe waarschijnlijk acht u dat deze aanvallen eveneens tot doel hebben de strijd tegen de straffeloosheid verder te verzwakken, onder andere door haar kandidatuur en deelname aan de aanstaande verkiezingen in 2020 onmogelijk te maken? Bent u bereid deze lastercampagne en bedreigingen aan het adres van Thelma Aldana te veroordelen en ervoor te pleiten dat haar recht om aan de verkiezingen mee te doen niet geschonden wordt?
Nederland vindt vrije en eerlijke verkiezingen in Guatemala van groot belang. Alle kandidaten moeten eerlijk mee kunnen dingen om het presidentschap. Nederland steunt het Netherlands Institute for Multiparty Democracy (NIMD), dat zich inzet voor versterking van de democratie in Guatemala. Het NIMD ondersteunt alle partijen in aanloop naar de verkiezingen. Naar aanleiding van de recente ontwikkelingen zal het kabinet er in EU raadskader op aandringen de situatie nauwgezet te blijven volgen, zeker in aanloop naar de verkiezingen.
Bent u bereid om het intrekken van de visa en verlies van immuniteit van de CICIG-onderzoekers onomwonden te veroordelen en er bij de Guatemalteekse regering op aan te dringen dat deze beslissing per direct wordt teruggedraaid? Zo ja, wanneer gaat u dit doen gezien de urgentie van de zaak en het feit dat elke dag telt? Zo nee, waarom niet?
Het opzeggen van het akkoord met de VN is door de EU door middel van een verklaring veroordeeld op 11 januari jl. De boodschap over het belang van het werk van CICIG en een goed functionerende rechtsstaat wordt door Nederland consistent uitgedragen in contacten met de Guatemalteekse regering, bijvoorbeeld in een gesprek met de Guatemalteekse ambassadeur op 17 januari. Zie ook het antwoord op de vragen 1 en 2.
Bent u bereid zich ervoor in te zetten dat ook de Europese Unie deze actie veroordeelt en aandringt op het intrekken van dit besluit, zodat de onderzoekers in Guatemala hun werk kunnen blijven doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Anti-integratieve uitspraken rector islamitische universiteit Rotterdam |
|
Bente Becker (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het bericht «Rotterdamse rector: aanhangers Gülen mogen doodstraf krijgen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een rector van een universiteit in Nederland polariserende uitspraken doet die haaks staan op de waarden van de Nederlandse rechtsstaat en de integratie en het samenleven in Nederland niet bevorderen?
Ik keur het af als een vertegenwoordiger van een instelling die geaccrediteerde opleidingen verzorgt uitspraken doet die in strijd zijn met de kernwaarden van onze democratische rechtsstaat.
Hoe verhouden de uitspraken zich tot de in de Eerste Kamer aangenomen wet die bestuurders van particuliere instellingen opdraagt maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef te tonen? Welke aanknopingspunten biedt de wet om in te grijpen?
Ik heb u op 17 december 2018 per brief2 geïnformeerd over het feit dat de Commissie beoordeling uitingen maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef om advies wordt gevraagd. Hiermee volg ik het stappenplan dat bij de behandeling van de Wet bescherming namen en graden met uw Kamer en in de Eerste Kamer is besproken. Met het advies van de commissie zal ik beoordelen of er aanleiding is om bij de IUASR in te grijpen. Het advies van de commissie is daarbij, zoals destijds in de Eerste Kamer is besproken, zwaarwegend.
Bent u bereid de mogelijkheden uit de wet te benutten richting de betreffende rector, zeker gelet op het feit dat het niet de eerste keer is dat dit type anti-integratieve uitspraken zijn gedaan?
Ja, daartoe ben ik bereid. Daarom is de commissie om advies gevraagd.
Bent u voorts bereid een gesprek aan te gaan met de universiteit over de rol die de universiteit speelt in de vrije Nederlandse samenleving en indien dit niet in vruchtbare aarde landt, een vorm van toezicht te overwegen en zo nodig de accreditatie intrekken?
Op dit moment moet de onafhankelijke en deskundige adviescommissie haar werk kunnen doen. Ik wacht het advies van de commissie af.
Arrestaties tijdens mensenrechtendemonstraties in West-Papoea |
|
Sadet Karabulut , Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Mass arrests during commemorations of International Human Rights Day in West Papua»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat tijdens vreedzame demonstraties voor mensenrechten in diverse steden in West-Papoea 137 demonstranten gearresteerd zijn?
Tijdens demonstraties ter gelegenheid van Internationale Mensenrechtendag zijn op 10 december 2018 in diverse steden in de Indonesische provincie Papua demonstranten aangehouden en vervolgens weer vrijgelaten. Media spreken van 132 danwel 137 personen die zijn aangehouden. De Indonesische autoriteiten hadden geen toestemming verleend voor de demonstraties van 10 december.
Deze arrestaties vonden plaats binnen een context van opgelopen spanning in de Indonesische provincies Papua en West Papua rondom de jaarlijkse viering van de «West Papuan National Day», waarop verschillende groeperingen de onafhankelijkheidsverklaring van Papua op 1 december 1961 herdenken. Op 1 en 2 december zijn op meerdere plaatsen in Indonesië meer dan 500 mensen gearresteerd (en weer vrijgelaten) die demonstreerden ter gelegenheid van die dag. Op 2 december volgde een gewelddadig incident in Papua waarbij gewapende separatisten 19 bouwvakkers en een soldaat om het leven brachten. Ook op 19 december zijn op verschillende plekken in Indonesië rond de 100 demonstranten gearresteerd en vervolgens weer vrijgelaten. De Nederlandse regering vindt de berichten over gebeurtenissen in Papua zorgwekkend.
Kunt u duiden wat de achtergrond van en de aanleiding tot deze arrestaties is geweest?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre kunnen de arrestanten rekenen op een eerlijke procesgang?
Alle opgepakte personen zijn inmiddels weer vrijgelaten. Zij zullen niet vervolgd worden.
Herinnert u zich dat u in antwoord op eerdere Kamervragen schriftelijke vragen diverse zorgpunten benoemde omtrent de situatie in de Indonesische provincies Papoea en West-Papoea, zoals geweldsincidenten tegen burgers, maar u ook de bemoedigende stappen benadrukte die zijn gezet onder president Widodo?2 In hoeverre kan daadwerkelijk gesproken worden van (verdere) vooruitgang op het gebied van mensenrechten, klassieke vrijheden, en sociaaleconomische ontwikkelingen?
Ja. Hoewel er op sociaaleconomisch gebied de afgelopen jaren de nodige stappen zijn gezet, blijven er op het gebied van de mensenrechten zorgpunten bestaan.
In hoeverre, en op welke manieren, heeft de Nederlandse bijdrage aan het Community Policing Programme dat doorloopt tot juli 2019, bijgedragen aan verbetering van de relatie tussen de politie en lokale gemeenschappen?
Uw Kamer werd op 18 juni 2018 per brief geïnformeerd over de voortgang en resultaten van het community policing programma (Kamerstuk 26 049, nr. 85). In deze brief ga ik ook in op de wijze waarop de Nederlandse steun voor het Community Policing Programme bijdraagt aan verbetering van de relatie tussen de politie en lokale gemeenschappen.
Blijft Nederland, ook in EU- en VN-verband, actief pleiten richting de Indonesische overheid voor persvrijheid en gelijke rechten voor de Papoeabevolking, en voor het stoppen en bestraffen van geweld tegen Papoea’s door onder meer leger en politie?
Zeker. Deze punten worden geregeld zowel op politiek als op hoogambtelijk niveau opgebracht in bilaterale gesprekken met de Indonesische autoriteiten. Zie ook mijn antwoord op vragen van het lid Ploumen (PvdA) over het bericht «Indonesië: veiligheidstroepen vermoordden in Papoea 100 mensen» van 18 juli 2018 (Kamerstuk ah-tk-20172018-2793). Ook binnen de EU pleit Nederland ervoor dit onderwerp op de agenda te houden in contacten met Indonesië.
De verstrekking van Nederlandse visa in landen waar geen Nederlands consulaat gevestigd is |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u de procedures toelichten omtrent de verstrekking van Nederlandse visa in landen waar Nederland geen eigen consulaat gevestigd heeft?
Europese regelgeving (de gemeenschappelijke Visumcode, Verordening (EG) nr. 810/2009) schrijft voor dat lidstaten die geen eigen consulaat hebben in een derde land waarvan de ingezetenen visumplichtig zijn voor het Schengengebied, ernaar dienen te streven om afspraken voor visumvertegenwoordiging te maken met andere Schengenlidstaten. Dit is een inspanningsverplichting.
Nederland maakt op bijna alle locaties waar geen Nederlandse beroepspost aanwezig is, gebruik van visumvertegenwoordiging. Hiermee wordt voorkomen dat het visumaanvragers onevenredige moeite kost (tijd en geld), om toegang tot een consulaat te krijgen. Inmiddels heeft Nederland met 21 lidstaten bilaterale Schengen visumvertegenwoordigingsregelingen gesloten.
Visumaanvragers met als hoofdreisdoel Nederland, kunnen zodoende een visumaanvraag indienen in het land van hun permanent verblijf bij de lidstaat die Nederland in dat land vertegenwoordigt voor Schengenvisa.
Overigens is het ook mogelijk om een externe dienstverlener in te schakelen in landen waar geen consulaat gevestigd is. Nederland werkt in toenemende mate met externe dienstverleners. De visumaanvrager kan hier terecht voor het indienen van de aanvraag, behandeling van de aanvraag geschiedt elders door BZ-personeel.
Welke verdragen of afspraken liggen ten grondslag aan internationale samenwerking, daar waar Nederland in deze gevallen samenwerkt met andere landen?
Aan deze internationale samenwerking ligt de Visumcode ten grondslag. Met artikel 8 van de Visumcode worden de visumvertegenwoordigingsregelingen bepaald.
Art. 8 (4) van de Visumcode bepaalt voorts dat de elkaar vertegenwoordigende lidstaten een bilaterale regeling sluiten en welke elementen die regeling bevat.
De bilaterale vertegenwoordigingsregelingen worden in zogeheten Note Verbales vastgelegd.
Kunt u specifiek toelichten hoe de Nederlandse en Belgische overheid samenwerken in Kameroen omtrent verzoeken voor (tijdelijke) visa van Kameroense staatsburgers die partner of echtgenoot zijn van Nederlandse staatsburgers, bijvoorbeeld wanneer een Kameroense staatsburger de bevalling van zijn Nederlandse vrouw in Nederland wil bijwonen?
Nederland heeft met België een bilaterale vertegenwoordigingsregeling gesloten voor Schengenvisa. In de betreffende regeling is aangegeven op welke locaties België en Nederland elkaar vertegenwoordigen voor Schengenvisa. In de regeling staat ook aangegeven waaruit de vertegenwoordiging bestaat en wat de voorwaarden zijn.
De bilaterale vertegenwoordigingsafspraak is gebaseerd op art. 8 4. (d) van de Visumcode. Dit houdt in dat België of Nederland volledig zelfstandig beslist op Schengenvisumaanvragen wanneer deze worden ingediend in vertegenwoordiging voor de andere lidstaat.
België vertegenwoordigt Nederland voor Schengenvisa in Kameroen. Wanneer in Kameroen een Schengenvisumaanvraag wordt ingediend bij België in vertegenwoordiging voor Nederland, zal België de aanvraag beoordelen en daarop zelfstandig beslissen conform de voorwaarden van de Visumcode. Dat geldt voor alle visumaanvragen in Kameroen voor kort verblijf, dus ook voor het door u aangehaalde voorbeeld.
Op basis van welke criteria wordt bijvoorbeeld bepaald dat er wel/niet voldoende bewijs is dat een staatsburger met de Kameroense (of een andere) nationaliteit over financiële middelen beschikt, of dat er wel/niet voldoende bewijs is dat hij/zij voor verlopen van het visum Nederland weer verlaat?
Art. 14 van de Visumcode (bewijsstukken) geeft aan wat van aanvragers voor een Schengenvisum wordt verlangd bij het indienen van een aanvraag. Zo bepaalt art.14.1 (c) dat een aanvrager documenten verstrekt waaruit blijkt dat de aanvrager voldoende middelen van bestaan heeft voor zowel de duur van het voorgenomen verblijf als voor zijn terugreis naar het land van herkomst of verblijf.
Voorbeelden van bewijsstukken hiervoor zijn o.m. recente bankafschriften, loonstroken, verklaring van tewerkstelling, bewijs van garantstelling en/of particuliere logiesverstrekking, retourticket.
Verder bepalen lidstaten een richtbedrag dat geacht wordt «voldoende middelen van bestaan» te vertegenwoordigen. Voor Nederland is het bedrag dat door de grensbewakingsambtenaren hierbij als uitgangspunt wordt gehanteerd thans 34 EUR per persoon per dag.
De richtbedragen van de lidstaten zijn opgenomen in bijlage 18 van het Handboek bij de Visumcode.
Bij het beoordelen of er voldoende waarborgen zijn dat de visumaanvrager voor het verlopen van het Schengenvisum het Schengengrondgebied (in casu Nederland) tijdig verlaat wordt de algemene situatie van het land van herkomst of permanent verblijf van de aanvrager betrokken. Daarnaast wordt rekening gehouden met de sociaal economische achtergrond van de aanvrager.
Criteria hiervoor zijn o.m. de familiebanden of andere persoonlijke bindingen in het land van verblijf of familiebanden of andere persoonlijke bindingen in de lidstaten; de werksituatie; regelmatigheid van inkomen; de huwelijkse staat; het bezit van een huis/onroerend goed.
Voor de beoordeling van elke individuele visumaanvraag geldt dat bewijsstukken worden beoordeeld in het licht van iedere individuele aanvraag.
Welke mogelijkheden heeft Nederland om, indien nodig, in contact te treden met de Belgische overheid, of andere overheden waarmee wordt samengewerkt, over het al dan niet herzien van een beschikking inzake een visumaanvraag?
De bilaterale Schengenvisumvertegenwoordigingsregeling die Nederland heeft gesloten met andere lidstaten (en ook met België) is op een enkele uitzondering na, gebaseerd op art. 8.4.d van de Visumcode.
De afspraken in de bilaterale vertegenwoordigingsregelingen zijn leidend. Nederland heeft de bevoegdheid om definitief te beslissen op visumaanvragen in Kameroen overgedragen aan België.
Nederland heeft met België regulier overleg om in geval van knelpunten in de wederzijdse visumvertegenwoordiging gezamenlijk tot oplossingen te komen.
Dat geldt niet voor herzieningen van beslissingen op individuele aanvragen door de vertegenwoordigende lidstaat.
Veel LHBT-leerlingen die het volgens de Amerikaanse Columbia University nog altijd zwaar hebben op Nederlandse middelbare scholen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Hoe beoordeelt u bevindingen van het The 2018 Dutch National School Climate Survey Report dat op middelbare scholen veel negatieve dingen over homo’s worden gezegd (70,9%), zowel door leerlingen als docenten (79,9% resp. 46,4% van de leerlingen die negatieve dingen hoorden), dat LHBT-scholieren daar veel last van hebben (57,6%), maar docenten er volgens de leerlingen die het meemaken zelden adequaat tegen optreden (15,8%)?1
Het is confronterend om te lezen dat veel lhbt-leerlingen het zwaar hebben op Nederlandse middelbare scholen. Eén van de redenen dat lhbt-leerlingen zich onveilig voelen, is dat er veel negatieve opmerkingen over hen worden gemaakt. Deze opmerkingen worden grotendeels door leerlingen gemaakt. Daarom is het goed om te zien dat een groeiend aantal leerlingen zich inzet voor een veiliger schoolklimaat, bijvoorbeeld door deel te nemen aan Gender and Sexuality Alliances(GSA’s).2 Ik heb de GSA’s vanaf het begin ondersteund en zal dat ook de komende jaren doen.
Daarnaast komt uit het rapport naar voren dat een aanzienlijk deel van de negatieve opmerkingen over lhbt-leerlingen door leerkrachten wordt gemaakt en daar maak ik me zorgen over. Scholen horen ervoor te zorgen dat er een veilig schoolklimaat is. Daarom zou ik schoolleiders op willen roepen om samen met docenten om tafel te gaan om hierover te spreken.
Hoe verklaart u dat volgens vier op de vijf leerlingen (78,3%) op school geen (positieve) aandacht voor LHBT’s is in de les, er volgens de meeste leerlingen (55%) op hun school geen antipestbeleid bestaat en er bijna nooit binnen dat pestbeleid aandacht wordt besteed aan LHBT’s (9,4%), terwijl zowel antipestbeleid, als aandacht voor LHBT-acceptatie in de les op Nederlandse scholen verplicht zijn?
Uit het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs «Omgaan met seksualiteit en seksuele diversiteit, een beschrijving van het onderwijsaanbod op scholen uit 2016 blijkt dat ongeveer 85% van de scholen aandacht besteedt aan het kerndoelonderdeel seksuele diversiteit. Daarnaast voldoet 95% in ieder geval aan een van de onderdelen: seksuele vorming, seksuele weerbaarheid en seksuele diversiteit.
Bovenstaande neemt niet weg dat uit het onderzoek van Colombia University blijkt dat veel leerlingen niet alleen willen dat er aandacht wordt besteed aan seksuele en gender diversiteit. Deze leerlingen geven aan dat een positieve representatie van lhbti-personen en lhbti-geschiedenis erg belangrijk is. Leren over lhbti-historische evenementen en positieve rolmodellen draagt eraan bij dat lhbti-leerlingen meer participeren binnen de schoolgemeenschap. Dit gaat verder dan de kerndoelen die er nu zijn en kan inderdaad waardevol zijn. Er zijn overigens al goede initiatieven op dit punt. Zo zal de Leescoalitie samen met COC Nederland de website «Lees met andermans ogen» lanceren. Op die website komen (in eerste instantie) vijftig voor leerlingen geschikte lhbti-boeken voor de literatuurlijst. Dit kan lhbti-leerlingen veel (h)erkenning bieden en niet-lhbti leerlingen en docenten helpen zich te verplaatsen in de ander.
Daarnaast zou er een verbeterslag gemaakt kunnen worden in de manier waarop scholen aandacht besteden aan acceptatie van seksuele en genderdiversiteit. Dat is soms te veel incidentgestuurd en te weinig verankerd in de visie en het sociale veiligheidsbeleid van de school (inspectieonderzoek, juni 2016). Schoolleiders spelen een cruciale rol in het HRM-beleid en in het bij- en nascholen van hun personeel. Dit voorjaar leveren de ontwikkelteams van curriculum.nu de bouwstenen voor de curriculumherziening, inclusief een aanscherping van de kerndoelonderdelen seksualiteit en seksuele diversiteit. De verwachting is dat dit voorstel bouwstenen zal opleveren voor de aanscherping van de kerndoelen die het voor scholen duidelijker maakt wat van hen verwacht wordt.
Scholen zijn verplicht een sociaal veiligheidsbeleid op te stellen en een anti-pestcoördinator aan te stellen waar leerlingen, ouders en leraren terecht kunnen.
Ook moeten scholen monitoren hoe het gaat met het welbevinden en de sociale veiligheid van leerlingen. Scholen moeten jaarlijks de meest actuele gegevens ter beschikking stellen aan de inspectie. Het sociaal veiligheidsbeleid is gericht op alle leerlingen. Anti-pestmaatregelen moeten dus ook het pesten van lhbti-leerlingen tegengaan.
Op het terrein van de lerarenopleidingen is al het nodige gebeurd: de kennisbases voor de pabo’s en tweedegraadslerarenopleidingen zijn aangepast en met ingang van dit collegejaar in werking getreden. Aandacht voor seksuele en genderdiversiteit is nu goed verankerd. Als vervolg hierop zal Stichting School en Veiligheid volgend jaar een handreiking «pedagogische vakmanschap seksuele integriteit» ontwikkelen, bestemd voor leraren en lerarenopleidingen. Voor het hoger- en wetenschappelijk onderwijs gelden geen eisen vergelijkbaar met de kerndoelen in het funderend onderwijs of de kwalificatiedossiers in het mbo. Bij de universitaire lerarenopleidingen is in algemene zin overigens wel veel aandacht voor sociale veiligheid. De VU organiseert bijvoorbeeld twee keer per jaar een diversiteitsmiddag, waarin ook aandacht is voor seksuele diversiteit. Ik blijf graag in gesprek met eerstegraadslerarenopleidingen en universitaire lerarenopleidingen om de urgentie van dit onderwerp op de agenda te houden.
Klopt het beeld dat het véél beter gaat op scholen met ondersteunende docenten, een Gay-Straight-Alliance (GSA) en goede aandacht voor LHBT-acceptatie in de les?
Uit het onderzoek blijkt inderdaad dat het hebben van Gender and Sexuality Alliances (voorheen: Gay Straight Alliances) een positief effect heeft op het schoolklimaat. Zo geven lhbt-leerlingen met een GSA op school vaker aan dat ze zich thuis voelen op school (69,9% tegenover 47,9%), dat andere leerlingen hen meer accepteren (60,1% tegenover 41,7%) en ze minder vaak spijbelden met als reden dat ze zich onveilig voelden (16,3% tegenover 26,4%). Mede daarom zie ik het als een positieve ontwikkeling dat ongeveer 80% van de vo-scholen en steeds meer mbo-scholen een GSA hebben.
Om het belang van GSA’s te onderstrepen blijf ik, zoals gezegd, de GSA’s de komende jaren financieel ondersteunen. Dit als onderdeel van het partnerschap dat ik heb gesloten met het COC, Transgender Netwerk Nederland en de Nederlandse organisatie voor intersekse. Onderwijs in het algemeen en de GSA’s in het bijzonder, zijn daarin een prioriteit. De GSA’s zijn ook opgenomen in de interventiedatabank van het Nederlands Jeugdinstituut en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu als «goed onderbouwd». De komende twee jaar zal het effectiviteitstraject verder worden vervolgd om te komen tot het hoogste niveau: «bewezen effectief».
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat alle scholen in hun lessen voortaan wel positieve aandacht besteden aan LHBTI’s, om het onderwerp verplicht te stellen op alle docentenacademies en om te zorgen voor aandacht voor LHBT’s in antipestprogramma’s, zoals de LHBTI-belangenorganisatie COC u vraagt?2
Zie antwoord vraag 2.
Welke conclusies verbindt u verder aan dit rapport?
Zie antwoord vraag 2.
Het te grabbel gooien van onze bankgegevens door Brussel |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «De nieuwe Wehkamp»? Klopt de stelling dat zelfs de bankgegevens van mensen die geen toestemming hebben gegeven voor het delen daarvan in de database van een financieel-technologisch bedrijf terecht kunnen komen? Zo ja, kunt u dan aangeven hoe dit kan? Deelt u de mening dat dit voorkomen moet worden?1
Ja, ik ken het genoemde bericht uit De Groene Amsterdammer van 6 december 2018. Betaaldienstverleners kunnen in specifieke gevallen toegang krijgen tot gegevens van anderen dan de rekeninghouder. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de rekeninghouder toestemming heeft gegeven voor toegang tot zijn betaalrekening voor het maken van een huishoudboekje. Daarmee krijgt de betaaldienstverlener toegang tot betaalgegevens, maar alleen voor zover hij die nodig heeft voor het verlenen van de gevraagde betaaldienst. Die gegevens kunnen ook gegevens van derden omvatten, bijvoorbeeld als de rekeninghouder geld heeft overgemaakt aan een derde in een bepaalde periode. Dit betreft zogenoemde silent party data. De European Data Protection Board (EDPB) heeft eerder geoordeeld dat verwerking van silent party data door een betaalinitiatiedienstverlener of rekeninginformatiedienstverlener in het kader van PSD2 mogelijk is op grond van diens legitiem belang2 bij uitvoering van het contract met de betaaldienstgebruiker (de rekeninghouder).3 Daarbij wordt het legitiem belang beperkt en bepaald door de verwachtingen die een betrokkene redelijkerwijs mag hebben bij de verwerking van zijn gegevens. Daarom kunnen silent party data volgens de EDPB niet verwerkt worden voor andere doelen dan het uitvoeren van die specifieke betaaldienstovereenkomst.
Waarom kunnen banken niet naar de rechter stappen als fintech-bedrijven data van hun klanten naar hun mening verkeerd gebruiken?
Als een bedrijf klantgegevens verkeerd gebruikt, kunnen zowel klanten zelf, banken als toezichthouders hiertegen stappen ondernemen, die uiteindelijk door een rechter kunnen worden getoetst. In de eerste plaats kan een klant het aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) melden als een bedrijf naar zijn mening klantgegevens gebruikt in strijd met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) of de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving. De klant kan hierover ook een klacht indienen bij de AP. Daarnaast kan een bank een bedrijf de toegang tot de betaalrekening van de klant ontzeggen als zij aanwijzingen heeft dat het bedrijf niet-toegestane of frauduleuze toegang tot de betaalrekening heeft.4 In dat geval moet de bank het incident ook onmiddellijk aan de Nederlandsche Bank (DNB) melden. DNB kan daarop zo nodig maatregelen nemen. Als DNB of de Autoriteit Financiële Markten (AFM) signaleren dat een bedrijf mogelijk klantgegevens verkeerd gebruikt, kunnen zij dit doorgeven aan de AP. De AP kan hierop vervolgens actie ondernemen. Bij het antwoord op vraag 3 wordt nader ingegaan op de mogelijkheden voor de AP en de betrokkene om naar de rechter te gaan. Bij het antwoord op vraag 4 wordt ingegaan op de mogelijkheden voor bedrijven om naar de rechter te gaan.
Is de Autoriteit Persoonsgegevens, die toezicht moet houden op de fintech-bedrijven, wel in staat naar de rechter te stappen als data verkeerd worden gebruikt, al dan niet naar aanleiding van een signaal van een bank?
Op grond van de AVG kan een betrokkene die van mening is dat zijn gegevens onrechtmatig worden gebruikt daartegen een klacht indienen bij de AP. Als de AP oordeelt dat de persoonsgegevens inderdaad onrechtmatig worden verwerkt, kan zij als toezichthouder zelf handhavend optreden en maatregelen treffen, bijvoorbeeld een boete opleggen. De AP hoeft daarvoor niet naar de rechter. Een betrokkene heeft vervolgens de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de bestuursrechter als hij het niet eens is met de wijze waarop de AP zijn klacht heeft afgedaan. Ook kan de betrokkene naar de civiele rechter om schadevergoeding te vorderen als de AP heeft geoordeeld dat er inderdaad sprake is van onrechtmatige gegevensverwerking.
Kunnen fintech-bedrijven hun concurrenten of zakenpartners die privacyregels schenden wél juridisch aanspreken op misbruik? Kun u uw antwoord toelichten?
Een betrokkene heeft de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de toezichthouder (in Nederland de AP), als hij van mening is dat de verwerking van zijn persoonsgegevens in strijd is met de AVG. Bij (Fintech-)bedrijven die van mening zijn dat hun concurrenten of zakenpartners in strijd met de AVG handelen, zal hiervan geen sprake zijn. In zijn algemeenheid geldt dat als een bedrijf stelt schade te lijden als gevolg van onrechtmatig handelen van een ander bedrijf, het daartegen een procedure kan starten bij de civiele rechter. Tevens kan eenieder, dus ook een Fintech-bedrijf, bij de AP een signaal afgeven over mogelijk verkeerd gebruik van persoonsgegevens. De AP beziet vervolgens of zij hieromtrent een onderzoek instelt.
Deelt u de mening dat PSD 2, de herziene betaaldienstenrichtlijn, is ingevoerd om kleine, innovatieve finanancieel-technologische bedrijven te helpen, maar uiteindelijk vooral de concurrentiepositie van de grote techbedrijven lijkt te versterken?
Een doelstelling van PSD2 is het stimuleren en faciliteren van concurrentie en innovatie in de betaaldienstverlening. PSD2 creëert daartoe mogelijkheden voor toetreding van nieuwe partijen en een gelijk speelveld voor bestaande en nieuwe partijen op de Europese betaalmarkt. Alle partijen die betaaldiensten aanbieden op de Europese markt, of dat nu banken zijn, FinTech start-ups of grote technologiebedrijven, moeten voldoen aan dezelfde nieuwe PSD2 regels. Alle partijen moeten in het bezit zijn van een vergunning en staan onder permanent toezicht.
Ik begrijp de zorgen over de gevolgen van PSD2 voor de concurrentiepositie van grote techbedrijven op de Europese betaalmarkt. Om die reden heb ik tijdens de kamerbehandeling van het wetsvoorstel ter implementatie van PSD2 toegezegd deze ontwikkeling te zullen monitoren. Dit wordt uitgevoerd in nauwe samenwerking met de Autoriteit Consument en Markt. Ik informeer u in het voorjaar over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van deze en andere toezeggingen die ik heb gedaan in het plenaire debat over PSD2.
Herkent u het beeld dat er een omkering van bewijslast ontstaat bij misbruik van data zoals betaalgegevens, bijvoorbeeld wanneer een verzekeraar op basis van die data iemand in een bepaalde risicocategorie plaatst? Deelt u de mening dat de consument hierdoor in een onmogelijke positie komt, en dat dit uiterst onwenselijk zou zijn?
Het gebruik van betaalgegevens voor het maken van een risico-inschatting door een verzekeraar valt buiten de reikwijdte van PSD2. Gegevens van derden die daarvoor geen toestemming hebben gegeven – zogenoemde silent party data – mogen niet voor risico-inschatting worden gebruikt, omdat dit een ander doel is dan het uitvoeren van de betaaldienstovereenkomst is (zie ook antwoord op vraag 1). De kern van het verzekeringsbedrijf is het op basis van informatie over verzekerden een risico-inschatting maken en op basis daarvan een premie berekenen. Het is daarbij noodzakelijk om gebruik te maken van (persoonlijke) data.5 Deze persoonlijke data kunnen ook betaalgegevens omvatten, mits daarvoor een rechtsgrond aanwezig is, zoals toestemming van de betrokkene. Het geven van toestemming moet voldoen aan een aantal eisen, waaronder dat toestemming vrijelijk moet zijn gegeven. Volgens de AVG is daaraan niet voldaan als betrokkene geen echte vrije keuze heeft of zijn toestemming niet kan weigeren zonder nadelige gevolgen.6 De AP houdt toezicht op de naleving van deze eisen en kan zo nodig handhavend optreden. Daarnaast moet gewaakt worden voor onverzekerbaarheid voor hoge risico’s. Het Verbond van Verzekeraars heeft de Solidariteitsmonitor geïntroduceerd. Daarmee wordt voor een grote en zeer diverse groep maatmensen doorgerekend hoe de premies zich ontwikkelen. Hiermee wil het Verbond de vinger aan de pols houden. Ik vind dit een goed initiatief. Op dit moment zijn er daarmee waarborgen om het gevaar van «omkering van bewijslast» bij gebruik van betaalgegevens tegen te gaan. Dit risico vergt blijvende aandacht van verzekeraars.
De ‘Rapportage aan het Comité voor de rechten van personen met een handicap, inzake de eerste rapportage van Nederland’ |
|
Gert-Jan Segers (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de Rapportage aan het Comité voor de rechten van personen met een handicap, inzake de eerste rapportage van Nederland» van het College voor de Rechten van de Mens (het College) over de uitvoering van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap?1
Ja.
Wat is uw reactie op zorgen van het College over de snelheid waarmee noodzakelijke aanpassingen worden gedaan om te zorgen dat personen met een beperking kunnen deelnemen aan de maatschappij? Bent u ook van mening dat de implementatie van het VN-verdrag sneller moet? Zo nee, waarom niet?
De rapportage van het College voor de Rechten van de Mens onderstreept het belang van het programma «Onbeperkt Meedoen!» dat ik in juni 2018 heb gelanceerd.2 Met dit programma wil het kabinet de komende jaren stappen zetten om ervoor te zorgen dat mensen met een beperking merkbaar meer naar eigen wens en vermogen kunnen meedoen met de samenleving.
Ik deel de oproep van het College om zo snel als mogelijk noodzakelijke aanpassingen te treffen om te zorgen dat personen met een beperking zo volwaardig mogelijk kunnen deelnemen aan de maatschappij. Tegelijkertijd constateer ik dat de opdracht waar het VN-Verdrag ons als samenleving voor plaatst, niet in één dag is afgerond.
Uit de verhalen van mensen met een beperking zelf, blijkt dat er op tal van gebieden in het leven nog drempels zijn die het meedoen in de weg staan. Het doel van het programma Onbeperkt Meedoen! is om samen met mensen met een beperking een merkbare verbetering te realiseren en drempels weg te nemen. Mede op basis van de jaarrapportage van het College voor de Rechten van de Mens uit 2017 zijn in dit programma zeven actielijnen gekozen (Bouwen en Wonen, Werk, Onderwijs, Vervoer, Participatie & Toegankelijkheid, Zorg en Ondersteuning en het Rijk als organisatie), om op deze terreinen in de periode 2018–2021 concrete resultaten te boeken.
Maar waar op sommige terreinen voor de korte termijn doelen kunnen worden gesteld en concrete stappen kunnen worden gezet, vragen duurzame verbeteringen vaak ook om een langdurig bewustwordingsproces in de gehele samenleving. Het VN-verdrag moet blijvend op het netvlies komen van overheidsinstanties, bedrijven en organisaties. En voor dit proces is ook tijd nodig. Deze constatering sluit ook aan op de bedoeling achter de Wet gelijke behandeling op grond van handicap en chronische ziekte (Wgbh/cz), een belangrijk kader voor de implementatie van het VN-verdrag. Deze wet vraagt van overheden, bedrijven en organisaties om geleidelijk zorg te dragen voor algemene toegankelijkheid.
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten inmiddels een plan voor lokale inclusie gereed hebben om het VN-verdrag uit te voeren? Heeft u hierbij zicht op de achterblijvers en de redenen waarom zij nog geen plan gereed hebben? Bent u bereid om gemeenten aan te spreken om in lijn met uw programma «Onbeperkt meedoen!» zo snel mogelijk werk te maken van een lokale vertaling van dit programma?
Voor het stimuleren en faciliteren van de lokale inclusie-aanpak in het programma Onbeperkt Meedoen! werk ik samen met de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VNG). De VNG geeft de komende twee jaar een extra impuls aan initiatieven van gemeenten die zich richten op het onbeperkt meedoen van inwoners met een beperking. Dit onder meer door met 25 koplopergemeenten bestaande initiatieven groter en zichtbaarder te maken. Andere gemeenten kunnen hiervan leren en zich laten inspireren. Ook wil VNG de overige gemeenten ondersteunen bij hun stappen naar een inclusievere samenleving.
Hoeveel gemeenten een plan voor lokale inclusie gereed hebben, is op dit moment niet exact bekend bij de VNG. Wel zijn er indicaties. Uit een meting van de VNG en Movisie uit 2017 bleek dat op basis van 94 respondenten rond de 43% van de gemeenten haar lokale opgave heeft vastgesteld, een plan in ontwikkeling heeft, een plan besproken heeft in de gemeenteraad en/of een plan reeds in uitvoering heeft. Ongeveer 50% van de gemeenten zit in de verkennende fase zitten wat betreft het opstellen van een plan voor de implementatie van het VN-Verdrag Handicap. Uit dat onderzoek blijkt ook dat het feit dat gemeenten nog geen vastgesteld plan hebben, niet wil zeggen dat er niet wordt gewerkt aan inclusie in de gemeente.3 In december 2018 is deze meting onder de gemeenten herhaald. De resultaten hiervan worden begin 2019 door de VNG bekend gemaakt.
De VNG wijst gemeenten actief op de verplichting (vanuit het sociaal domein) om een plan voor lokale inclusie te maken.4 Zo werkt de VNG samen met ervaringsdeskundigen en beleidsmedewerkers van gemeenten aan het opstellen voor een handreiking Lokale Inclusie Agenda voor alle gemeenten. Deze handreiking verschijnt begin 2019.
Kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van het VN-verdrag in Caribisch Nederland? Bent u bereid om samen met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een tijdspad op te stellen voor de implementatie van het VN-verdrag in Caribisch Nederland?
Momenteel worden de plannen voor de praktische uitvoering van het VN-Verdrag in 2019 met de openbare lichamen in Caribisch Nederland opgesteld. In het voorjaar van 2019 zal de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport u hierover nader informeren.
Bent u het met ons eens dat mensen met een beperking in lijn met het VN-verdrag zoveel mogelijk hun beslissingsbevoegdheid moeten kunnen behouden? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om minder ingrijpende maatregelen op te leggen als alternatief voor curatele of beschermingsbewind? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben het ermee eens dat mensen met een beperking zoveel mogelijk hun beslissingsbevoegdheid moeten kunnen behouden.
Als uitgangspunt geldt dat mensen met een beperking op alle terreinen van het leven handelingsbevoegd en handelingsbekwaam zijn (vanaf hun achttiende). Dit is alleen anders als de rechter curatele, beschermingsbewind of mentorschap heeft ingesteld. De gedachte hierachter is dat degenen ten behoeve van wie curatele, beschermingsbewind of mentorschap is ingesteld zonder deze maatregel de noodzakelijke bescherming ontberen. Bijvoorbeeld in geval van zeer ernstige verstandelijke en meervoudige beperkingen (ZEVMB) is evident dat de betrokkene duurzaam niet in staat zal zijn om zijn belangen zelf te behartigen.
Het VN-Verdrag is betrokken bij de totstandkoming van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap die op 1 januari 2014 in werking is getreden (Stb. 2013, 414). Eén van de doelstellingen van deze wetswijziging was dat de beschermingsmaatregelen curatele, beschermingsbewind en mentorschap passend zijn en, waar mogelijk, de zelfredzaamheid van de betrokkene bevorderen. De wetswijziging is na drie jaar geëvalueerd.5 Uit de evaluatie komt naar voren dat met de wetswijziging effectieve stappen zijn gezet om de beoogde doelen te bereiken. Rechters hebben ervaren dat de wijziging ertoe heeft geleid dat er minder vaak curatele wordt ingesteld. Bovendien zijn veel curatelen omgezet naar beschermingsbewind in combinatie met mentorschap. Rechters oordelen ook positief over de vijfjaarlijkse evaluatie van beschermingsmaatregelen. Aan de hand hiervan besluiten zij dikwijls tot beëindiging of overheveling naar een lichtere maatregel. Ook vertegenwoordigers ervaren het reflectiemoment op de noodzaak tot voortzetting van de maatregel als positief. Verder zijn curatoren, bewindvoerders en mentoren verplicht om waar mogelijk aan zelfredzaamheid van de betrokkene te werken. Uit de wetsevaluatie komt naar voren dat dit met name gebeurt bij bewinden vanwege problematische schulden, met een toename van het aantal opheffingsverzoeken als gevolg. De Minister voor Rechtsbescherming heeft uw Kamer bericht dat hij naar aanleiding van de evaluatie een stakeholderbijeenkomst zal organiseren om inzicht te krijgen in welke uitkomsten van de evaluatie aanleiding zouden kunnen geven tot veranderingen in de praktijk of aanpassing van regelgeving.6 Hierbij zal ook het College voor de Rechten van de Mens worden betrokken. De bijeenkomst zal in de loop van 2019 plaatsvinden. Daarna zal de Minister uw Kamer nader informeren.
Specifiek ten aanzien van de ondersteuning van mensen met problematische schulden kan ik u melden dat de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het conceptwetsvoorstel adviesrecht gemeenten bij schuldenbewind in voorbereiding hebben. Dit voorstel biedt de rechter de mogelijkheid om alternatieve vormen van ondersteuning door de gemeente af te wegen als hij een verzoek krijgt om een schuldenbewind in te stellen. Het voorstel draagt eraan bij dat mensen met problematische schulden op de meest passende en minst ingrijpende manier worden ondersteund.
Kunt u aangeven welke acties inmiddels zijn ondernomen om het onderwijs (met name het regulier onderwijs) meer inclusief te maken?
Met de invoering van de Variawet passend onderwijs per 1 augustus 2018 hebben reguliere scholen in het primair en voortgezet onderwijs, in navolging van speciale scholen, meer mogelijkheden gekregen om maatwerk te bieden aan leerlingen die vanwege medische of psychische problematiek tijdelijk of gedeeltelijk geen onderwijs kunnen volgen. Verder is in het programma «Onbeperkt meedoen!» aangekondigd dat de Minister voor Basis en Voortgezet Onderwijs en Media met het onderwijsveld in gesprek zal gaan over het verder verbeteren van de toegang tot het onderwijs voor leerlingen met een handicap. Mijn collega start deze dialoogronde op 16 januari 2019. De Kamer wordt in de volgende voortgangsrapportage over het VN-verdrag geïnformeerd over de opbrengsten en de vervolgstappen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de toegankelijkheid van zorgwebsites en -apps voor mensen met een beperking? Welke maatregelen zijn er genomen om de toegankelijkheid te verbeteren?
In het programmaplan Onbeperkt Meedoen! is expliciet aandacht besteed aan het belang van het wegnemen van de digitale drempels die mensen met een beperking in het dagelijkse leven kunnen tegenkomen, juist omdat het waardevol is dat mensen met een beperking zelf (en zonder hulp) online afspraken kunnen maken of online aankopen kunnen doen. Op 1 juli 2018 is het Besluit digitale toegankelijkheid in werking getreden. Daarmee zijn (semi)overheidspartijen ook verplicht om stapsgewijs aan toegankelijkheidseisen te voldoen.
Ook in de zorg neemt de digitalisering toe, bijvoorbeeld met de ontwikkeling van elektronische patiëntomgevingen. Juist bij dit soort innovaties in de zorg is het belangrijk dat deze ook toegankelijk zijn en iedereen er gebruik van kan maken. Daarom heeft het Informatieberaad Zorg, waarin meerdere zorgpartijen samenwerken, op 10 december 2018 besloten om de zogenaamde «WCAG standaard voor digitale toegankelijkheid» ook voor de zorg van toepassing te laten zijn.
De zorgpartijen is verzocht bij eerste gelegenheid (nieuwe website of aanpassing van de website) aan de leverancier te vragen deze richtlijn te gebruiken. De leden van het Informatieberaad rapporteren in juni 2019 hoe toepassing van de richtlijn verloopt. Verder zal er in de komende e-health week, deze maand, ook aandacht zijn voor digitale toegankelijkheid. De Oogvereniging presenteert dan onder andere een handreiking om zorgpartijen op weg te helpen om in hun organisatie werk te maken van digitale toegankelijkheid.
Kunt u aangeven op welke wijze gemeenten werken aan het vergroten van de bekendheid met onafhankelijke cliëntondersteuning onder mensen met een beperking?
De VNG organiseert sinds 2017 een zogenaamd koploperstraject waarin veertien gemeenten aan de slag gaan met de doorontwikkeling van het beleid ten aanzien van cliëntondersteuning. De eerste tranche is afgerond, medio oktober 2018 zijn in de tweede tranche twaalf gemeenten en twee regio’s van elk ongeveer tien gemeenten actief aan de slag gegaan met vraagstukken rondom cliëntondersteuning. De gemeenten zijn geselecteerd door de VNG, de Koepel Adviesraden Sociaal Domein en Ieder(in).
Het vraagstuk hoe mensen uit de doelgroep het beste kunnen worden bereikt met de functie cliëntondersteuning is een nadrukkelijk aandachtspunt. De VNG zal in 2019 een communicatieaanpak starten die er op is gericht de functie cliëntondersteuning bekender te maken, in het bijzonder onder professionals (huisartsen, zorgverleners, professionals in de toegang en wijkteammedewerkers) die gericht kunnen doorverwijzen naar cliëntondersteuners.
Welke maatregelen zijn er inmiddels genomen om te zorgen dat mensen met een rolstoel ook gebruik kunnen maken van buurtbussen, die steeds vaker het reguliere OV vervangen?
Doordat in sommige – dunbevolkte – delen van het land reguliere buslijnen niet meer rendabel zijn, worden buurtbussen ingezet. Dit bespaart veel kosten en zorgt ervoor dat deze dunbevolkte gebieden toch bereikbaar blijven. Wel is het zo dat door deze ontwikkeling mensen met een rolstoel in sommige regio’s niet meer van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken.
Vrijwillige bestuurders zijn namelijk niet altijd in staat om iemand met een rolstoel op een veilige manier mee te nemen en de betrokken vervoerders geven aan dat dit niet te verzekeren is. Deze mensen zijn hierdoor volledig afhankelijk van doelgroepenvervoer, terwijl zij voorheen de keuze hadden om ook van toegankelijk openbaar vervoer gebruik te maken.
De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij provincies en gemeenten. Een eenduidige oplossing hiervoor is momenteel niet voorhanden. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat constateert dat hiermee in verschillende delen van het land verschillend wordt omgegaan. In sommige regio’s (bijvoorbeeld Groningen-Drenthe, Midden-Brabant, Zeeland) kijkt men of het mogelijk is om aanvullend openbaar vervoer en doelgroepenvervoer slim te combineren.
In het kader van het in ontwikkeling zijnde actieprogramma Iedereen onderweg, dat uw Kamer begin 2019 wordt aangeboden, worden momenteel samen met vervoerders en medeoverheden oplossingsmogelijkheden verkend en uitgewerkt.
Kunt u concreet aangeven hoe de regering in alle programma’s voor ontwikkelingssamenwerking rekening houdt met de rechten van mensen met een beperking?
De zeventien duurzame ontwikkelingsdoelen voor 2030 (Sustainable Development Goals – SDGs) zijn leidraad voor het Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking beleid zoals vastgelegd in de Nota «Investeren in perspectief». De ambitie is om verbeteringen te realiseren voor mensen die het meest achtergesteld zijn («leaving no one behind»). Een groot aantal programma’s op het gebied van ontwikkelingssamenwerking zet expliciet in op het beter bereiken en betrekken van mensen die achtergesteld zijn, waaronder mensen met een beperking. Ook versterkt Nederland de capaciteit van maatschappelijke organisaties en vertegenwoordigers van de meest achtergestelde groepen in lage en laag/midden inkomenslanden om hun participatie in de samenleving te vergroten en discriminatie en ongelijkheid tegen te gaan. Hiermee draagt Nederland bij aan de kansen voor mensen met een beperking om in hun eigen land voor hun rechten op te komen.
Wanneer stuurt u de Kamer de eerste voortgangsrapportage van uw programma «Onbeperkt meedoen!»?
Zoals ik in de brief aan uw Kamer bij de aanbieding van het programma Onbeperkt Meedoen! heb toegezegd, rapporteer ik jaarlijks aan uw Kamer over de voortgang van het programma. Dat zal ieder jaar vóór de zomer gebeuren, zo ook voor de zomer van 2019.
De mogelijk negatieve effecten van de e-privacyrichtlijn op het werk van het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brandbrief van (internationale) kinderbeschermingsorganisaties waarin gewezen wordt op een mogelijk nadelig effect van de e-privacyrichtlijn in de mogelijkheden om bijvoorbeeld kinderporno op te sporen? 1
Ja.
Kunt u garanderen dat de e-privacyrichtlijn, meer specifiek artikel vijf van de richtlijn, niet zal verhinderen dat het EOKM, of andere private partijen, zonder toestemming van de eindgebruiker het netwerkverkeer voorafgaande aan de upload kunnen scannen op kinderporno? Zo nee, bent u bereid tezamen naar een oplossing voor dit probleem te zoeken?
Op dit moment worden uploads niet preventief gescand op de aanwezigheid van kinderpornografische content, met als doel verwijdering van deze strafbare content. Zowel in de geldende als toekomstige e-privacyregels is het communicatiegeheim verankerd. Dit betekent dat aanbieders van telecommunicatiediensten in beginsel niet in het telecommunicatieverkeer mogen kijken dat zij verzorgen. Het gaat hier om een belangrijk grondrecht. Zo mag een partij die internettoegang aanbiedt (zoals KPN of Ziggo) bij het uploaden van beeldmateriaal, in beginsel niet bekijken wat er wordt geupload. De reikwijdte van het communicatiegeheim is echter beperkt tot de fase waarin het elektronisch transport wordt verzorgd. Toegepast op het zojuist genoemde voorbeeld betekent dit dat zodra het beeldmateriaal op de server van hostingpartij (de partij die er voor zorgt dat de betreffende inhoud op internet te vinden is) is aangekomen niet langer de e-privacyregels van toepassing zijn maar de regels van de Algemene verordening gegevensbescherming. Dat betekent op zijn beurt weer dat het de hosting partij is toegestaan met behulp van de zogenoemde hashdatabase strafbare kinderpornografische content van zijn server te verwijderen.
Kunt u garanderen dat het EOKM ook na inwerkingtreding van de e-privacyrichtlijn gebruik zal kunnen maken van haar zogenoemde «hashdatabase» in haar strijd om kinderporno op het internet op te sporen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid hier alsnog maatregelen voor te nemen?
Ja, zie het antwoord op vraag 2
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zijn de e-privacyregels niet langer van toepassing op het moment dat kinderpornografisch beeldmateriaal is aangekomen op de server van de hostingpartij. Dit betekent dat de inzet van de hashdatabase niet in gevaar is. Tot slot wijs ik er op dat zowel de huidige e-privacyrichtlijn als het voorstel voor een e-privacyverordening voorzien in de mogelijkheid om bij nationale wetgeving te voorzien in uitzonderingen op het communicatiegeheim ten behoeve van het voorkomen van strafbare feiten mits dit nodig, passend en proportioneel is. Voor wat betreft de aanpak van kinderpornografische inhoud overweeg ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid deze optie te verkennen wanneer het aantal meldingen niet daalt als gevolg van de aangekondigde acties in het kader van de «Hernieuwde aanpak online kindermisbruik» (Kamerstuk 31 015, nr. 135).
Vragen van het lid Beckerman (SP) aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over privacy schending van woningzoekenden |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat woningcorporaties en woonruimteverdeelsystemen, zoals Woonnet Haaglanden, handelen tegen de nieuwe privacywet, de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), door woningzoekenden al bij inschrijving om een inkomensverklaring te vragen?1 Wat is uw reactie daarop?
Ik heb kennis genomen van deze berichtgeving. Het oordeel of deze – samenwerkingsverbanden van – corporaties in strijd handelen met de AVG komt toe aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
Corporaties mogen bij het uitvoeren van hun taken het inkomen van aankomende huurders toetsen, bijvoorbeeld omdat voor sommige woningen een inkomensgrens geldt. Dit laatste betreft onder meer de passendheidseisen uit de Woningwet die corporaties verplichten zich bij de toewijzing van een woning te vergewissen van het inkomen van het betreffende huishouden. Deze gegevens mogen bij toewijzing niet ouder zijn dan twee jaar.
Volgens de berichtgeving van Kassa zouden sommige corporaties en woonruimteverdelers zoals Sociale Verhuurders Haaglanden (SVH, «Woonnet») burgers al bij inschrijving als woningzoekende om inkomens- en andere gegevens vragen. SVH heeft in reactie laten weten dat zij burgers hiertoe echter pas verplichten als zij reageren op een woning en een toewijzing op handen is. Burgers die zich willen inschrijven om daarmee wachttijd op te bouwen, hoeven deze gegevens dus nog niet aan te leveren, geeft SVH aan. Hoe andere corporaties en woonruimteverdelers hiermee omgaan is mij op basis van de mij beschikbare gegevens niet bekend.
Corporaties die vooruitlopend op een toewijzing vragen om persoonsgegevens moeten hiervoor op grond van de AVG altijd een wettelijke grondslag hebben. De AP wijst erop dat corporaties zelf verantwoordelijk zijn voor de naleving van de privacywetgeving, waarbij brancheorganisaties kunnen helpen bij de vormgeving van een goed privacybeleid. In dit verband is van belang dat Aedes de AVG Routeplanner voor woningcorporaties heeft gepubliceerd. Dit instrument geeft inzicht in de belangrijkste wettelijke verplichtingen en legt concreet uit welke maatregelen een corporatie moet nemen om aan die verplichtingen te voldoen. Verder moeten corporaties zorgvuldig omgaan met gevoelige persoonsgegevens.
Brancheorganisaties kunnen kwesties ook aan de AP voorleggen, hetgeen SVH inmiddels ook heeft gedaan. Ik heb begrepen dat de SVH hun werkwijze zullen aanpassen, indien de AP zou oordelen dat deze strijd oplevert met de AVG. Ik heb Aedes gevraagd om het oordeel van de AP over de betreffende corporatiepraktijk alsdan breed onder de aandacht van de leden te brengen, zodat zij zo nodig eveneens een andere werkwijze kunnen invoeren.
Woningzoekenden kunnen zich met eventuele vragen of klachten richten tot het Informatie en Meldpunt Privacy van de AP. De AP neemt alle klachten in behandeling en kan zo nodig onderzoek kan instellen bij de betreffende corporatie.
Hoeveel woningcorporaties vragen van woningzoekenden hun inkomensgegevens te uploaden, terwijl deze pas nodig zijn bij de toewijzing van een woning, waar gemiddeld negen jaar op moet worden gewacht? Hoe gaat u ervoor zorgen dat corporaties hiermee stoppen?
Ik beschik niet over informatie waarmee ik deze vraag zou kunnen beantwoorden. Bovendien kunnen de uitvoering en digitaliseringsgraad van woonruimteverdeelsystemen per corporatie variëren, zodat de wijze en het moment van opvragen van gegevens niet overal hetzelfde zullen zijn. Ook de gemiddelde wachttijden verschillen per corporatie.
Zoals in mijn vorige antwoord echter ook vermeld, zijn corporaties bij woningtoewijzing gehouden aan de eisen van de privacywetgeving. De AP bepaalt als onafhankelijk toezichthouder zelf of en in welke gevallen zij nader onderzoek doet. Indien de AP zou oordelen dat de door sommige corporaties gehanteerde werkwijze in strijd met de privacywetgeving is, zal ik Aedes zoals gezegd vragen dit standpunt breed te communiceren, opdat corporaties hun toewijzingspraktijk kunnen wijzigen.
Hoe en op welke termijn gaat u ervoor zorgen dat woonruimteverdeelsystemen, zoals Woonnet, niet om inkomensverklaringen vragen van woningzoekenden die niet noodzakelijk zijn? Bent u bereid om zowel organisaties met woonruimteverdeelsystemen als woningcorporaties op de AVG te wijzen en de privacy van woningzoekenden en huurders te eerbiedigen?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar mijn voorgaande antwoorden.
Zijn er mensen geweigerd voor inschrijving omdat ze teveel verdienen of zijn mensen geweigerd omdat ze hun inkomensgegevens niet willen delen? Zo ja, hoeveel zijn dit er, en hoe worden deze mensen gecompenseerd voor de verloren tijd, bijvoorbeeld door extra wachtpunten of -tijd toe te kennen?
Ik beschik niet over (cijfermatige) informatie aan de hand waarvan ik deze vragen kan beantwoorden. Van corporatiezijde is benadrukt dat zij woningzoekenden met een (te) hoog inkomen wel inschrijven, maar dat zij hun vanwege de toewijzingseisen uit de Woningwet vaak geen woning kunnen toewijzen. Het verstrekken van inkomensgegevens door (aspirant-)huurders bij toewijzing van een sociale huurwoning is wettelijk verplicht.
De uitzending ‘Voodoo maffia’ |
|
Anne Kuik (CDA), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de uitzending van Brandpunt+ over ongedocumenteerde Nigeriaanse slachtoffers van mensenhandel?1
Ja.
Bent u bekend met het gegeven dat in 2016 26.000 Nigeriaanse jonge vrouwen Europa via Libië in zijn gesmokkeld?
Cijfers over en schattingen van het aantal migranten en specifieke groepen en routes lopen sterk uiteen. Volgens de meest recent beschikbare cijfers van onder andere de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) waren er in Libië in augustus 2018 ten minste 669.176 migranten, waarvan 10% vermoedelijk Nigeriaans is (ca. 64.980).2 Hoeveel Nigerianen, en specifiek meisjes, uiteindelijk naar Europa worden gesmokkeld is lastig vast te stellen.
Vrouwen kunnen met behulp van het voodoo ritueel enorm onder druk worden gezet en durven hierdoor veelal geen hulp te zoeken. Het is daarom van belang om deze slachtoffers snel en goed te signaleren, zodat ze uit de uitbuitingssituatie gehaald kunnen worden en daders, ofwel met behulp van een aangifte of ambtshalve opgespoord kunnen worden. Binnen het programma «Samen tegen mensenhandel»3 dat ik mede namens de Minister van VWS, de Minister van BZ, de Minister voor BHOS en de Minister en Staatssecretaris van SZW onlangs naar uw Kamer heb gestuurd, wordt daarom ook veel aandacht besteed aan het vergroten van de bewustwording en het verbeteren van de signalering van mensenhandel door alle betrokken professionals.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat mensenhandelaren Nigeriaanse vrouwen naar Nederland smokkelen onder beïnvloeding van het Voodoo ritueel?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u maatregelen genomen om deze specialistische vorm van mensenhandel te bestrijden? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet zet in op een integrale aanpak van mensenhandel. Dit betekent dat we ons zowel in Nederland als daarbuiten inzetten om de verschillende vormen van mensenhandel te voorkomen, aan te pakken en slachtoffers te ondersteunen.
Zo tracht Nederland met bewustwordingscampagnes potentiële migranten uit onder andere Nigeria te behoeden voor de gevaarlijke reis naar Libië en Europa en de risico’s op mensenhandel daarbij. Ook draagt Nederland bij aan reddingsoperaties in de Sahel en trainingen van politie en grenscontrolebeambten op het gebied van mensenrechten en bescherming van slachtoffers van mensenhandel. Met Nigeria werkt Nederland al jarenlang samen bij het tegengaan van mensenhandel. Nederland draagt bijvoorbeeld bij aan trainingen van de Nigeriaanse immigratiedienst (NIS) en het agentschap op het gebied van de bestrijding van mensenhandel (NAPTIP).
In de Sahel en West-Afrika draagt Nederland via UNODC en OHCHR bij aan de ontwikkeling van wetgeving op mensenhandelgebied, regionale samenwerking om daders te identificeren, op te sporen en te vervolgen. Binnen dit programma is veel aandacht voor mensenrechten, (psychosociale) ondersteuning van slachtoffers en getuigenbescherming. Ook wordt de juridische samenwerking tussen West-Afrika en de EU bevorderd, bijvoorbeeld via de door Nederland gefinancierde detachering van een Nigeriaanse aanklaagster in Italië. Deze detachering heeft in zes maanden tijd al geleid tot een significante versterking van de samenwerking met Nigeria ten behoeve van de aanpak van mensenhandelnetwerken.
Daarnaast is vanuit het OM een Liaison Officer in Rome geplaatst. Dit biedt de mogelijkheid om gegevens en informatie met de Italiaanse en – via de gedetacheerde aanklaagster – Nigeriaanse opsporingsdiensten uit te wisselen over deze groep (mogelijke) slachtoffers. Mede op basis van deze samenwerking zijn ook de VN-sancties tegen mensensmokkelaars en -handelaren actief in Libië, waar ook Nigerianen slachtoffer van worden, tot stand gekomen.
Momenteel lopen in Nederland enkele strafrechtelijke onderzoeken waarbij de aangevers en/of slachtoffers de Nigeriaanse nationaliteit hebben. Binnen de afdeling Vreemdelingen, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) van de politie werken gecertificeerde mensenhandel rechercheurs die speciaal opgeleid worden om alle verschillende soorten mensenhandelonderzoeken uit te voeren, waaronder complexe internationale zaken. Met het oog op de uiteenlopende achtergronden van slachtoffers van mensenhandel, investeert de politie in kennis en expertise van interculturele communicatie. Dit maakt expliciet onderdeel uit van de opleiding voor mensenhandel rechercheurs. Politie en OM nemen de angst van Nigeriaanse slachtoffers zeer serieus. In de zaak Koolvis heeft het OM bijvoorbeeld in Nederland woonachtige voodoo-experts ingeschakeld om de vrouwen gerust te stellen. De vrouwen ervaren de dreiging van de voodoo-vloek als zeer reëel. Er is daarom veel aan gelegen om die angst zoveel als mogelijk weg te nemen. Daarnaast is er recent in Nigeria door een spirituele leider een ban uitgesproken op het gebruik van voodoo in mensenhandel-praktijken
Deelt u de mening dat de cijfers van het aantal opgepakte mensenhandelaren betrekkelijk laag is ten opzichte van andere Europese landen?
De Europese Commissie heeft op 3 december jl. het tweede Progress Report4 onder de mensenhandelrichtlijn gepubliceerd. Hierin is opgenomen dat Nederland in de top vijf staat van lidstaten met het hoogste aantal veroordelingen voor mensenhandel. Ik ben daarom niet van mening dat gesteld kan worden dat het aantal opgepakte mensenhandelaren laag is ten opzichte van andere Europese landen.
Bent u bereid een specialisme binnen de politie in te richten dat zich richt op onderzoek naar en opsporing van slachtoffers van mensensmokkel en mensenhandel door de Nigeriaanse maffia?
Een specialistisch team dat zich binnen de politie alleen op deze doelgroep richt acht ik niet wenselijk. De recente slachtoffermonitor mensenhandel5 laat zien dat naast Nigeria, verschillende andere bronlanden relevant zijn. Bovendien bestaat de grootste groep slachtoffers van mensenhandel nog steeds uit Nederlandse slachtoffers.
Binnen de politie zijn er gespecialiseerde teams voor de aanpak van mensenhandel in den brede. De AVIM’s moeten in kunnen blijven spelen op eventuele veranderingen, bijvoorbeeld wanneer een nieuwe groep slachtoffers prominent naar voren komt. De politie heeft bij de opsporing van mensenhandelaren bewust niet voor een doelgroepenbenadering gekozen, maar als er aanleiding toe is wordt wel gekeken of bepaalde doelgroepen relatief vaker voorkomen en of de ingezette aanpak bijgesteld moet worden. Dat geldt onder andere voor de Nigeriaanse doelgroep. Het Expertisecentrum Mensenhandel – Mensensmokkel (EMM) speelt daar ook een belangrijke rol bij. Bij mensenhandelzaken kunnen ook andere gespecialiseerde rechercheurs buiten de AVIM’s worden betrokken, bijvoorbeeld als het gaat om financieel en digitaal rechercheren.
Bent u bereid – in het kader van de Europese samenwerking – met de Belgische en Franse politie samen te werken teneinde daders en slachtoffers van de Nigeriaanse maffia op te sporen?
Internationale samenwerking bij de bestrijding van mensenhandel is essentieel, daarom is Nederland zeer actief op dit terrein. Zo speelt de Nederlandse politie samen met het Verenigd Koninkrijk al jaren een leidende rol in het EMPACT-project mensenhandel, waarin 26 EU-lidstaten operationeel samenwerken. Binnen EMPACT Mensenhandel is een werkgroep actief genaamd ETUTU die zich bezighoudt met Nigeriaanse mensenhandel. Nederland is hierin vertegenwoordigd in de persoon van de gespecialiseerde landelijk officier van justitie en een medewerker van het EMM. Ook worden er regelmatig Joint Investigation Teams (JIT’s) opgericht, onder andere met België en verschillende bronlanden van mensenhandel. Begin dit jaar vindt er een grensoverschrijdende expertmeeting met de Belgische politie plaatsgevonden met als thema prostitutie. Zoals ook in het antwoord op vraag 4 genoemd zijn in VN-verband op initiatief van Nederland sancties tegen mensenhandelaren ingesteld. Tot slot worden met middelen uit het regeerakkoord politieliaisons aangesteld in bronlanden van mensenhandel.
Ziet u mogelijkheden in het kader van de internationale samenwerking inzake het opsporen en sanctioneren van mensenhandelaren – zoals laatst de Veiligheidsraad VN-sancties heeft opgelegd aan zes mensenhandelaren in Libië – de Nigeriaanse maffia beter op de radar te krijgen?
Naar mijn verwachting zullen politie en justitie de criminele netwerken die zich bezighouden met mensenhandel door intensivering van de internationale samenwerking (Verenigd Koninkrijk, België, Frankrijk) en de verschillende maatregelen zoals benoemd in bovenstaande antwoorden, beter op de radar krijgen.
Het verlenen van asiel aan Asia Bibi |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bereid het door extreme moslims met de dood bedreigde dappere christelijke meisje Asia Bibi uit Pakistan in Nederland asiel te verlenen?
Nederland heeft zich de laatste jaren bilateraal, in EU-verband en met andere gelijkgezinde landen intensief ingespannen voor de zaak van Asia Bibi en dat zal het kabinet blijven doen. Het is belangrijk dat de vrijspraak door het Hooggerechtshof wordt uitgevoerd. Gezien de gevoelige context rondom blasfemie en buitenlandse inmenging en de veiligheidsrisico’s voor alle betrokkenen, kiezen alle gelijkgezinde landen in deze zaak op dit moment voor stille diplomatie, zeker waar dit de opvang en bescherming van Asia Bibi betreft.
Zo ja, kunt dat aan haar, haar vertegenwoordigers en de Pakistaanse autoriteiten laten weten?
Zie antwoord vraag 1.
Zo nee, waarom niet en is het geen grove schande dat u in Nederland de afgelopen jaren honderdduizenden niet-westerse allochtonen – vaak moslims – ons land heeft binnengelaten en vaak asiel heeft verleend waaronder gelukszoekers, terroristen en salafisten, terwijl er voor een dapper christelijk Pakistaans meisje dat niets heeft misdaan maar de dood vreest wegens blasphemie tegen de nepprofeet Mohammed geen plaats zou zijn in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Is het niet zeer gepast al die onterecht binnengelaten gelukszoekers Nederland uit te zetten en aan een echte vluchteling als Asia Bibi asiel te verlenen?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u deze vragen voor dinsdag 4 december 11.00 uur beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De aanpak van nepnieuws |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Geen Nederlandse media meer op Europese nepnieuwslijst»?1 Kent u het bericht «We posed as 100 Senators to run ads on Facebook. Facebook approved all of them»?2 Herinnert u zich uw antwoorden op de Kamervragen over nepadvertenties op Facebook die onze democratie ondermijnen (antwoorden ontvangen op 30 november 2018)?
Ja.
Is het waar dat de site EuvsDisinfo van de Europese Unie zich niet meer bezighoudt met op Nederland gericht nepnieuws, maar zich alleen richt op Russische nepnieuws in buurlanden van Rusland? Zo ja, deelt u dan de mening dat deze site voor Nederland al van weinig waarde was en nu al helemaal niet meer? Zo nee, wat is er dan niet waar en waaruit blijkt dat deze site voor Nederland nog wel van betekenis kan zijn?
Het kabinet heeft zich ingespannen de website EUvsDisinfo op te heffen. EDEO heeft aan Nederland bevestigd dat het de werkwijze heeft aangepast, waardoor er geen artikelen uit de Nederlandse media meer op de website staan, zoals ik u ook per brief d.d. 13 december 2018 heb gemeld3. Zoals ook beschreven in het op 5 december gepubliceerde EU-actieplan voor het tegengaan van desinformatie richten de Stratcom Taskforces, waar de website een onderdeel van is, zich voortaan op het analyseren van trends, narratieven, methodes en kanalen, in het bijzonder in de landen van het Oostelijk en Zuidelijk Partnerschap. Deze analyses en rapportages zijn ook op de website te vinden. Voor volledige opheffing is geen steun bij andere lidstaten.
Zijn er verslagen van de gesprekken met Facebook waar u naar verwijst? Welke afspraken zijn gemaakt? Welke toezeggingen zijn gedaan? Op welke manier kan worden geverifiëerd of Facebook zich daaraan houdt?
In de gesprekken die zijn gevoerd is gesproken over het in Nederland implementeren van de door Facebook ondertekende Code of Practice on disinformation. Van de gesprekken zijn geen verslagen gemaakt.
Het kabinet is positief over de afspraken die zijn gemaakt in deze gedragscode en spreekt de bedrijven aan op de uitvoering hiervan. De uitvoering van de gedragscode zal op Europees niveau worden gemonitord. In het Actieplan dat de Commissie 5 december 2018 presenteerde is hierover meer opgenomen. Zo dienen de ondertekenaars regelmatig te rapporteren over de implementatie van hun toezeggingen. De Europese Commissie heeft aangekondigd dat zij de eerste rapportage in januari 2019 zal publiceren. Het kabinet zal de uitvoering van de gedragscode kritisch volgen.
Welke maatregelen neemt u in het geval Facebook onvoldoende in staat of bereid blijkt voldoende garanties te geven?
De primaire verantwoordelijkheid ligt bij de bedrijven. Vooralsnog heb ik er vertrouwen in dat bedrijven blijvend hun best doen om de verspreiding van desinformatie via hun platforms aan te pakken en aan de slag gaan met de implementatie van de Code of Practice. De rapportages aan de Europese Commissie zullen moeten uitwijzen of dat vertrouwen gerechtvaardigd is.
Heeft u ook vergelijkbare gesprekken gevoerd met andere internetbedrijven? Zo ja, met welke bedrijven en wat was de uitkomst van die gesprekken? Zo nee, waarom niet?
Vanuit het Ministerie van BZK zijn ook gesprekken geweest met onder andere Google, Twitter en Microsoft. De gesprekken zijn gegaan over wat de verschillende bedrijven doen in het tegengaan van de verspreiding van desinformatie. Er lopen verschillende initiatieven vanuit die bedrijven op het gebied van desinformatie en elk bedrijf ontwikkelt zijn eigen methodes. Google en Twitter hebben ook de eerdergenoemde Code of Practice ondertekend.
Welke maatregelen worden getroffen door andere Europese landen om de democratie te beschermen tegen valse informatie en valse advertenties?
Het kabinet hecht aan een gecoördineerde Europese aanpak van desinformatie. In eerder genoemde brief van 13 december jl. heeft het kabinet de uitgangspunten geformuleerd waarlangs zij maatregelen beoordeelt. Over de maatregelen in het Actieplan heeft uw Kamer een kabinetsappreciatie in de vorm van een BNC-fiche ontvangen4.
Bent u, nu u aangeeft geen voorbeelden te kennen van andere valse advertenties, bereid hier onderzoek naar te laten doen? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer de uitkomsten daarvan verwachten? Zo nee, waarom niet?
De eerdergenoemde gedragscode richt zich onder meer op het verbeteren van de transparantie van politieke advertenties. In de rapportages aan de Europese Commissie zal dit naar verwachting de nodige aandacht krijgen.
Het kabinet heeft verder aangekondigd wetenschappelijk onderzoek uit te voeren naar de effecten van sociale media en internetzoekmachines in de aanloop naar de verkiezingen van maart en mei 2019. Daarbij wordt niet specifiek gekeken naar «valse politieke advertenties» maar wel in algemene zin op welke wijze de herkomst van informatie transparant is. De resultaten van dit onderzoek zijn voorzien rond de zomer van 2019.
Welke maatregelen zijn genomen om specifiek aankopen van politieke advertenties door statelijke actoren tegen te gaan?
In mijn brief van 13 december 2018 heb ik aangegeven dat ik primair een rol zie weggelegd voor niet-gouvernementele actoren zoals de media, online platforms en onderzoekers, en dat de overheid een rol heeft in het geval dat de nationale veiligheid en politieke stabiliteit in het geding komt door desinformatie. De betrokken departementen en diensten staan doorlopend in nauw contact met elkaar om informatie en signalen van mogelijke inmengingsactiviteiten van statelijke (en daaraan gelieerde) actoren rond de verkiezingen te delen en te duiden en daarop zo nodig te acteren. De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen onderzoek naar ongewenste buitenlandse inmenging van statelijke actoren, zowel om inzicht te verkrijgen als om op de dreiging te kunnen anticiperen of reageren. Ook kan contact opgenomen worden met bijvoorbeeld Facebook bij specifieke zorgpunten of indicaties ten aanzien van dreigingen.
Daarnaast dienen techbedrijven zelf hun interne bedrijfsvoering zo in te richten dat zij ter uitvoering van de Code of Practice on Disinformation de transparantie bevorderen en nepadvertenties tegengaan. Transparantie en controleerbaarheid van informatie kunnen een goed middel zijn om de burger te helpen informatie op de juiste waarde te schatten. Met maatregelen die de transparantie bevorderen kunnen ook journalisten en onderzoekers onjuiste informatie sneller signaleren en melden.
Deelt u de mening dat uit het bericht van Vice News3 opgemaakt kan worden dat Facebook zelf niet in staat is om nepadvertenties tegen te gaan? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot uw antwoorden op de bovengenoemde Kamervragen, waaruit uw vertrouwen dat Facebook daar wel toe in staat zou zijn, blijkt? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en hoe kan het dan dat die politieke nepadvertenties toch op Facebook zijn gekomen?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het niet alleen aan de media en Facebook of andere social media mag worden overgelaten om nepnieuws op te sporen? Zo ja, kunt in dat kader nu wel een antwoord geven op de al eerder gestelde vragen namelijk: «deelt u de mening dat dergelijke nepadvertenties onze democratie kunnen ondermijnen? Zo ja, kunt u de Kamer garanderen dat dit voor de Statenverkiezingen is uitgebannen? Welke maatregelen gaat u daarvoor nemen? Zo nee, hoe kunt u dan nog eerlijke verkiezingen garanderen?» Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bestaan er sanctiemogelijkheden voor degenen die nepadvertenties plaatsen en voor de sites die tekortschieten in het controleren op nepadvertenties? Zo ja, welke sanctiemogelijkheden betreffen dit? Zijn die afdoende afschrikkend en waar blijkt dit uit? Zo nee, acht u het wenselijk om dergelijke sancties wel mogelijk te gaan maken en hoe gaat u dit doen en op welke termijn?
Voor zover geen sprake is van overtreding van de in Nederland geldende wetgeving, bestaan er geen sanctiemogelijkheden. Volgens (art. 7 van) de Nederlandse Grondwet heeft niemand voorafgaand verlof nodig om gedachten en gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De vrijheid van meningsuiting ligt ook verankerd in verdragen. Uitingen kunnen slechts achteraf worden getoetst aan de wet en verspreiding mag alleen onder strenge voorwaarden worden beperkt.
In het eindrapport van de Staatscommissie parlementair stelsel wordt in hun rapport een aantal aanbevelingen gedaan, inzake regels voor aanbieders van digitale platforms en websites en meer transparantie over gebruik van digitale instrumenten door politieke partijen. Het kabinet zal in de kabinetsreactie op het advies van de Staatscommissie hierover een standpunt innemen.
#metoo in de culturele sector |
|
Corinne Ellemeet (GL), Wim-Jan Renkema (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek in de culturele sector naar het #metoo-probleem in de culturele sector?1
Ja.
Deelt u de zorgen over het feit dat bijna de helft (45%) van de mannen en vrouwen die hebben deelgenomen aan de enquête zegt te maken te hebben gehad met seksueel grensoverschrijdend gedrag?
Ja, ik deel die zorgen. Ik neem de uitkomsten uiterst serieus. Daarom praat ik op 20 december aanstaande met betrokkenen (Kunsten 92, Nederlandse Associatie Podiumkunsten, Kunstenbond, Platform voor Freelance Musici, ACT belangenvereniging voor acteurs, Nederlandse Beroepsvereniging van Film- en Televisiemakers, Cultuur en Ondernemen). Samen met de aanwezigen wil ik kijken hoe de werkomgeving in de cultuursector veiliger kan worden.
Denkt u dat een mogelijke verklaring hiervoor is dat in de culturele sector veel wordt gewerkt met freelancers en onzekere contracten en dat werkenden veelal een slechte arbeidspositie hebben?
De enquête gaat niet in op mogelijke verklaringen. Ik ga daarover niet speculeren. Ik kan deze vraag wel voorleggen aan mijn gesprekspartners op 20 december.
Wat is volgens u de verklaring voor het feit dat slechts 15% van de slachtoffers het incident heeft gemeld bij een vertrouwenspersoon of leidinggevende?
Zie antwoord op vraag 3.
Denkt u ook dat de lage meldingsbereidheid deels kan worden verklaard, doordat niet alle culturele organisaties een vertrouwenspersoon hebben?
Zie antwoord op vraag 3.
Wat vindt u ervan dat 80% van degenen die een klacht indienden, ontevreden met de afhandeling van de klacht?
Elke melding moet zorgvuldig worden behandeld. Dit percentage moet dan ook naar beneden. De sector is hiervoor zelf verantwoordelijk. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet is de werkgever verplicht om een beleid te voeren dat erop gericht is om psychosociale arbeidsbelasting van de werknemer, waaronder seksuele intimidatie en andere ongewenste omgangsvormen, te voorkomen of te beperken en in dat kader maatregelen te treffen om de werknemer te beschermen. Maatregelen die een werkgever kan treffen zijn bijvoorbeeld het aanstellen van een vertrouwenspersoon en het vaststellen van een klachtenprocedure. Ik zal dit met de aanwezigen op 20 december bespreken.
De Inspectie SZW kan handhaven op de verplichtingen die volgen uit de Arbowet. Ze kijkt hierbij onder andere of een werkgever voldoende beleid heeft op het gebied van ongewenste omgangsvormen. Er wordt gekeken of er bijvoorbeeld een vertrouwenspersoon, klachtenregeling of klachtencommissie aanwezig is. De Inspectie SZW handhaaft risicogestuurd. Op klachten vanuit een OR of vakbond volgt altijd een onderzoek.
Hoe kan het afhandelen van de klachten worden verbeterd?
Zie antwoord op vraag 6.
Zijn er richtlijnen voor aanpak van seksueel grensoverschrijdend op de werkvloer in de culturele sector, bijvoorbeeld na een melding?
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven, is op grond van de Arbeidsomstandighedenwet iedere werkgever verplicht om een beleid te voeren dat erop gericht is om psychosociale arbeidsbelasting van de werknemer, waaronder seksuele intimidatie en andere ongewenste omgangsvormen, te voorkomen of te beperken en in dat kader maatregelen te treffen om de werknemer te beschermen. Maatregelen die een werkgever kan treffen zijn bijvoorbeeld het aanstellen van een vertrouwenspersoon en het vaststellen van een klachtenprocedure. Met de zelfinspectietool van de Inspectie SZW kan een werkgever controleren of hij de juiste maatregelen heeft getroffen.
Welke rol ziet u voor uzelf als Minister van zowel Kunst en Cultuur, als Emancipatie bij het tegengaan van grensoverschrijdend seksueel gedrag in de culturele sector?
De sector zelf heeft een belangrijke verantwoordelijkheid. Op 20 december zal ik met hen bespreken hoe ik deze verantwoordelijkheid kan ondersteunen.
Ziet u ook een rol voor de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, omdat zij een rol heeft in het creëren van een veilige werkomgeving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hierover in overleg te treden?
De afgelopen jaren is vanuit het Ministerie van SZW veel aandacht geweest voor het onderwerp Ongewenste omgangsvormen. Met campagnes is aandacht gevraagd voor het onderwerp. Daarnaast zijn diverse handreikingen ontwikkeld en verspreid. Ook dit jaar is op diverse bijeenkomsten aandacht gegeven aan het onderwerp ongewenst gedrag en seksuele intimidatie. Tevens wordt de komende tijd extra ingezet om de rol en positie van vertrouwenspersonen te versterken.
De Inspectie SZW handhaaft op de verplichtingen die volgen uit de Arbowet. Ze kijkt hierbij onder andere of een werkgever voldoende beleid heeft op het gebied van ongewenste omgangsvormen. Hiertoe wordt gekeken of er een vertrouwenspersoon, klachtenregeling of klachtencommissie aanwezig is. De Inspectie SZW handhaaft risico gestuurd. Op klachten vanuit een OR of vakbond volgt altijd een onderzoek.
Het Ministerie van SZW is aangesloten bij de gesprekken die ik voer met de culturele sector.
Bent u voornemens maatregelen te treffen? Zo ja, welke zijn dat?
Ik ga op 20 december met betrokkenen in gesprek. Afhankelijk van dit gesprek en eventuele vervolggesprekken zal ik kijken of ik maatregelen ga treffen.
Bent u voornemens een actieplan op te stellen? Zo ja, op welke termijn kunt u dat aan de Kamer zenden?
Zie antwoord op vraag 11.
Gevangen gezette vluchtelingenreddingswerkers in Griekenland |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de situatie van de vastgezette vluchtelingenreddingswerkers Sarah Mardini, Sean Binder en Nassos Karakitsos, zoals omschreven in de stukken «Vluchteling, heldin, en nu gevangene»1 en «Greece: Rescuers at Sea Face Baseless Accusations»?2
Ja
Klopt het dat de bewuste reddingswerkers zonder juridische gronden zijn vastgezet door de Griekse overheid? Zo ja, vindt u het rechtvaardig dat reddingswerkers die vluchtelingen van een verdrinkingsdood redden, gevangen worden gezet?
Voor zover mij bekend zijn de vier leden van de NGO ERCI op 4 december jl. op borgtocht vrijgelaten. Onder hen waren ook Sarah Mardini en Sean Binder. Ze werden sinds augustus in voorlopige hechtenis gehouden onder verdenking van een reeks misdrijven waaronder smokkel, witwassen en spionage. ERCI hield zich onder andere bezig met reddingsoperaties bij Lesbos. Omdat de NGO nu niet meer actief is, zouden de gerechtelijke autoriteiten hebben geoordeeld dat er geen risico is dat de medewerkers zich opnieuw schuldig maken aan deze vermeende misdrijven. Nederland intervenieert niet in de Griekse rechtsgang. Ik zie ter zake geen aanleiding om contact op te nemen met mijn Griekse collega of met andere Europese collega’s.
Vindt u het acceptabel deze humanitaire activisten zonder (juridisch) gegronde beschuldigingen al meer dan 100 dagen vastzitten, waar nog ruim een jaar aan voorarrest bij zou kunnen komen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Is het mogelijk dat de betreffende reddingswerkers als voorbeeld worden gebruikt door de Griekse overheid, zodat anderen minder snel tot het helpen van vluchtelingen zullen overgaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u reeds contact gehad met uw Europese collega’s om gezamenlijk deze zorgelijke gang van zaken aan te kaarten bij uw Griekse collega’s? Zo nee, bent u alsnog bereid, al dan niet samen met uw Europese collega’s, uw zorgen over te brengen aan de Griekse regering over deze gang van zaken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat oud-minister Opstelten het ‘minder Marokkanen-proces’ zou hebben beïnvloed |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Beïnvloedde oud-Minister Opstelten het «minder Marokkanen»-proces?»?1
Ja.
Heeft u ook kennisgenomen van de e-mail die door RTL Nieuws op 31 mei aan u is gestuurd via een medewerker van uw departement en waarin staat dat «meerdere bronnen tegen RTL Nieuws gezegd hebben dat de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie, de heer Opstelten, zich destijds tegenover (de voorzitter van) het College van Procureurs-Generaal voorstander heeft getoond van het instellen van strafvervolging» en dat de toenmalige Minister «een verzoek heeft gedaan om te besluiten tot het instellen van strafvervolging» en dat «dit gegeven overigens schriftelijk is vastgelegd, onder meer in notulen van het College van Procureurs-Generaal, en meerdere personen binnen het OM en het ministerie hiervan op de hoogte zijn»?
Ja.
Waarom heeft RTL Nieuws op de door haar gestelde vragen, die zij onder andere in de vorm van een Wob-verzoek heeft gesteld welke procedure daardoor nu al bijna een half jaar duurt, louter onvolledige en ontwijkende antwoorden ontvangen? Wat is de reden dat veel vragen voor en lopende het Wob- verzoek niet direct – en concreet en volledig – zijn beantwoord?
De gehele procedure vanaf de eerste persvragen van RTL Nieuws tot aan het besluit op het Wob-verzoek van RTL Nieuws, heeft drie maanden geduurd. Voor de volledigheid schets ik hier de gang van zaken.
RTL Nieuws heeft op 31 mei 2018 gevraagd of het klopte dat het al dan niet instellen van strafvervolging destijds door de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie, de heer Opstelten, is besproken met (de voorzitter van) het College van procureurs-generaal, of het klopte dat de toenmalig Minister zijn opvatting hierover had ingekleed niet als een formele aanwijzing maar als een informeel verzoek, en wat de reactie van de voorzitter van het college hierop was. In antwoord hierop is op 6 juni 2018 geantwoord dat het Openbaar Ministerie (hierna: OM) een zelfstandige vervolgingsbeslissing heeft genomen op basis van eigen afwegingen, en dat de Minister hierover bij ambtsbericht van 10 september 2014 is geïnformeerd, zoals te doen gebruikelijk in gevoelige zaken.
Hierop zijn door RTL Nieuws vervolgvragen gesteld, onder meer onder verwijzing naar (vermeende) notities met opties zoals ook in vraag 18 genoemd, en een (vermeend) contact met de directie Constitutionele Zaken en Wetgeving van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zoals ook in vraag 19 genoemd. Hierop is op 15 juni 2018 geantwoord dat ook na een nieuwe grondige check geen enkele indicatie is aangetroffen dat het anders is gegaan dan zoals eerder aan RTL Nieuws gemeld, namelijk dat het OM indertijd een zelfstandige vervolgingsbeslissing heeft genomen op basis van eigen juridische afwegingen.
Er is ten behoeve van deze beantwoording onderzoek gedaan in de (digitale) systemen van het bestuursdepartement en ook is navraag gedaan bij het OM. Bij dit onderzoek zijn betrokken (oud-)medewerkers van het bestuursdepartement en het OM bevraagd.
Ook anderszins is niet gebleken van enige andere gang van zaken dan die al vanaf het begin is gemeld door het OM, namelijk dat het OM zelfstandig de beslissing tot vervolging heeft genomen op basis van eigen afwegingen.
Bij brief van 27 juni 2018 heeft RTL Nieuws vervolgens een Wob-verzoek ingediend over «de beslissing om strafvervolging in te stellen tegen de heer G. Wilders wegens diens «minder-Marokkanen» uitspraak in 2014 en de vraag of er enigerlei betrokkenheid is geweest van mijn ministerie bij dat besluit van het openbaar ministerie«. In het besluit op dit verzoek d.d. 23 augustus 2018 is vermeld dat het College van procureurs-generaal mijn ambtsvoorganger met een ambtsbericht van 10 september 2014 heeft geïnformeerd over het besluit van het OM om vervolging tegen de heer Wilders in te stellen. Het genoemde ambtsbericht is middels interne correspondentie aan mijn ambtsvoorganger aangeboden.
Volledigheidshalve maak ik ook melding van enkele andere stukken die zijn aangetroffen bij de hierboven beschreven zoekacties betreffende deze zaak die buiten de reikwijdte vielen van de door RTL Nieuws gestelde persvragen en het Wob-verzoek. Het OM heeft mij laten weten te beschikken over een korte aantekening naar aanleiding van een regulier periodiek overleg tussen de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie en de toenmalig voorzitter van het College van 2 april 2014 die inhoudt: «Wilders – procedure besproken – 1000 aangiften».
Voorts is aangetroffen een aantal stukken van na de vervolgingsbeslissing van het OM. Het betreft een memo van het OM van 24 september 2014 inzake de beveiliging rondom een eventuele rechtszaak. Verder een ambtsbericht van 7 oktober 2014 waarin het College van procureurs-generaal mijn ambtsvoorganger heeft geïnformeerd over vervolgstappen. Vervolgens heeft het College van procureurs-generaal mijn ambtsvoorganger bij ambtsbericht van 17 december 2014 geïnformeerd over de openbaarmaking van de vervolgingsbeslissing. Op 18 december 2014 heeft het OM hierover een persbericht uitgebracht.
Indien RTL Nieuws uw departement in een e-mail aan u vraagt of het correct is dat de toenmalig Minister zijn opvatting als een verzoek en niet als een aanwijzing heeft ingekleed en dat dat is vastgelegd in onder meer de notulen van het College van procureurs-peneraal, deelt u dan de mening dat het het navolgende antwoord van uw ministerie namens u zoals gegeven op 6 juni 2018 middels een mail van een van uw medewerkers volstrekt ontwijkend is: «Het OM heeft een zelfstandig vervolgingsbeslissing genomen op basis van eigen afwegingen. Voor de achtergronden hiervan verwijs ik naar het OM. Voor uw vraag over de notulen van het College verwijs ik u eveneens aan het OM»? Kunt u nu alsnog deze vragen klip en klaar beantwoorden in antwoord op deze kamervragen?
Nee, die mening deel ik niet. Ik zal de vragen in het vervolg van deze antwoorden zo goed mogelijk beantwoorden.
Bent u zich er van bewust dat een dergelijke onvolledige en ontwijkende beantwoording op de terechte vragen die RTL Nieuws zowel het ministerie als het OM heeft voorgelegd, de schijn wekt dat er iets te verbergen valt en de bronnen van RTL Nieuws de waarheid spreken, zeker gelet op de uitspraken die de voormalig Minister van Veiligheid en Justitie, de heer Opstelten deed op 21 maart 2014: «Dit zijn uitspraken die echt niet kunnen, walgelijk. Dit past niet in een land als Nederland. Intrekken, dat moet hij doen.»?
Het OM heeft bij herhaling aangegeven zelfstandig de beslissing tot vervolging te hebben genomen op basis van eigen afwegingen. Er is aan RTL Nieuws meermalen bericht dat bij de onder vraag 3 beschreven onderzoeken in de systemen niet is gebleken van een (formele) aanwijzing van de Minister ex artikelen 127 en 128 Wet op de Rechterlijke Organisatie (Wet RO), noch van enig verzoek tot vervolging.
Indien de informatie van RTL Nieuws over het verzoek van de voormalig Minister of het bestaan van notulen onjuist zou zijn, waarom heeft u dit in in antwoord op alle verzoeken van RTL Nieuws sinds mei van dit jaar, dan niet ontkend?
Zoals bij de vorige vraag reeds is aangegeven is RTL Nieuws meermalen bericht dat bij onderzoek in de mij ter beschikking staande documenten niet is gebleken van een (formele) aanwijzing van de Minister ex artikelen 127 en 128 Wet RO, noch van een verzoek tot vervolging. Tijdens de zoekacties zoals in het antwoord op vraag 3 beschreven, is betreffende de vervolgingsbeslissing alleen het ambtsbericht van 10 september 2014 aangetroffen waarin mijn ambtsvoorganger door het College van procureurs-generaal is geïnformeerd over de door het OM genomen beslissing.
Deelt u de mening dat het volstrekt onaanvaardbaar zou zijn indien een Minister het OM verzoekt een Kamerlid, tevens leider en fractievoorzitter van een oppositiepartij, strafrechtelijk te vervolgen of op welke wijze dan ook zou aangeven dat wenselijk te vinden?
Ingevolge de artikelen 127 en 128 Wet RO kan de Minister van Justitie en Veiligheid een aanwijzing geven. De Minister van Justitie en Veiligheid maakt zeer terughoudend gebruik van zijn wettelijke aanwijzingsbevoegdheid.
Is er vanuit het ministerie contact geweest met de voormalig Minister van Veiligheid en Justitie, de heer Opstelten, naar aanleiding van de verzoeken om informatie van RTL? Zo ja, waaruit bestond dit contact en wat is er precies besproken met de heer Opstelten? Wat was zijn reactie? Zo nee, waarom niet? Is er contact geweest met de oud voorzitter van het College van procureurs-generaal? Zo ja, waaruit bestond dat contact precies en wat is precies met hem besproken? Wat was zijn reactie?
Vanuit het departement is aan de heer Opstelten ter kennisneming de reactie van het OM doorgestuurd, die op dat moment reeds aan RTL Nieuws was verstrekt. De heer Opstelten heeft daarop de e-mail waarin hij RTL Nieuws berichtte niets toe te voegen te hebben aan de reeds door het OM gegeven reactie, ter kennisneming doorgezonden aan mijn departement. Vanuit het OM is er contact geweest met de oud-voorzitter van het College. Hij heeft aangegeven geen aanwijzing of verzoek te hebben gehad van de toenmalig Minister van Justitie en Veiligheid en dat het OM zelfstandig de beslissing tot vervolging heeft genomen.
Heeft de voormalige Minister van Veiligheid en Justitie, de heer Opstelten, of een van zijn ambtenaren, zich destijds tegenover de Voorzitter of andere leden of medewerkers van het College van procureurs-generaal of tegenover anderen werkzaam bij het OM, voorstander getoond van het instellen van strafvervolging tegen mij vanwege de uitspraken die ik heb gedaan over Marokkanen op 12/19 maart 2014, dan wel op enigerlei manier kenbaar gemaakt wat zijn standpunt daarover was, dan wel om strafvervolging heeft verzocht, nog vóór het OM – naar eigen zeggen zelfstandig en op basis van eigen afwegingen- een vervolgingsbeslissing had genomen? Zo ja, op welke manier en in welke vorm is dit gebeurd en wat is er precies gezegd?
Ik kan geen kennis dragen van wat alle ambtenaren van mijn departement communiceren met medewerkers van het OM. Zo kan bijvoorbeeld sprake zijn van medewerkers die een persoonlijke opvatting ventileren of bijvoorbeeld van een miscommunicatie. Zoals reeds meermalen is aangegeven, is niet gebleken van een (formele) aanwijzing of een verzoek van dien aard van de toenmalig Minister. Ook van een dergelijk verzoek van een ambtenaar van mijn departement is mij niet gebleken. Het OM heeft bij herhaling aangegeven zelfstandig de beslissing tot vervolging te hebben genomen op basis van eigen afwegingen.
Is het u bekend dat toen de heer Opstelten hiernaar werd gevraagd door RTL Nieuws hij voor een reactie verwees naar de reactie van het OM? Is het u voorts bekend dat de oud-voorzitter van het College van procureurs-generaal de heer Bolhaar eerst ook via zijn woordvoerder verwees maar het OM maar na aandringen van RTL Nieuws zei dat het commentaar van het OM niet leidend was en zich ineens onthield van commentaar? Hoe verklaart u dit?
Zoals reeds op vraag 8 is geantwoord, is mij bekend dat de heer Opstelten RTL Nieuws heeft gemeld niets toe te voegen te hebben aan de reactie van het OM. Het is het College bekend dat de oud-voorzitter van het College eerst via zijn woordvoerder verwees naar de reactie van het OM. Van een reactie van de oud-voorzitter zoals hierboven beschreven is het College niets bekend.
Zijn eventuele uitlatingen van de heer Opstelten, of een van zijn ambtenaren, zoals hiervoor bij vraag 9 genoemd op enigerlei manier schriftelijk vastgelegd, zoals bijvoorbeeld in (ambtelijke) notities, gespreksverslagen, agenda’s, besluitenlijsten of notulen van uw ministerie of het Collega van procureurs-generaal of elders bij het OM? Zo ja, kunt u die stukken toevoegen als bijlage bij de beantwoording van deze Kamervragen?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 9. Tijdens de onder vraag 3 beschreven onderzoeken zijn geen uitlatingen van deze strekking in wat voor schriftelijke vorm dan ook aangetroffen. Het OM heeft bij herhaling aangegeven zelfstandig de beslissing tot vervolging te hebben genomen op basis van eigen afwegingen.
Heeft de Minister van Justitie destijds notulen, die op basis van artikel 6, eerste lid, jo. artikel 6, zesde lid, van het Reglement van Orde College van procureurs-generaal «zo spoedig mogelijk na een vergadering een besluitenlijst, waarin de conclusies en afspraken worden opgenomen» door de secretaris worden ontworpen en het feit dat «de vastgestelde notulen, met uitzondering van onderdelen van personeelsvertrouwelijke en van (dienst)- vertrouwelijke aard, zo spoedig mogelijk ter kennis worden gebracht van de parkethoofden en van de Minister van Justitie.» ontvangen van het College van procureurs-generaal die op enigerlei te maken hebben met (overwegingen omtrent de) vervolgingsbeslissing cq. onderhavige strafzaak? Zo ja, kunt u deze stukken toevoegen als bijlage bij beantwoording van deze Kamervragen? Indien het antwoord op de laatste vraag ontkennend is, waarom niet?
Onder meer in het kader van de behandeling van het Wob-verzoek van RTL Nieuws is expliciet gezocht naar notulen met (overwegingen omtrent de) vervolgingsbeslissing dan wel de strafzaak op het departement en het OM. Deze zijn niet aangetroffen.
Heeft de Minister destijds informatie ontvangen omtrent de (overwegingen omtrent de) vervolgingsbeslissing cq. deze strafzaak van het College van procureurs-generaal die voortvloeit uit de verplichtingen van artikel 11, eerste lid, jo. derde lid Reglement van Orde College van procureurs-generaal? Zo ja, kunt u deze informatie met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Mijn ambtsvoorganger is door het College van procureurs-generaal bij ambtsbericht van 10 september 2014 over de door het OM genomen vervolgingsbeslissing geïnformeerd. In ambtsberichten informeert het College de Minister van Justitie en Veiligheid, gelet op de ministeriële verantwoordelijkheid, in alle vertrouwelijkheid over bepaalde gevoelige zaken en onderwerpen. Met de informatie die langs deze weg tot mij komt, ga ik prudent om. Voorkomen moet worden dat informatieverstrekking buiten de strafrechtketen om gevolgen heeft voor een zaak. Ik zal daarom geen afschrift doen van dit ambtsbericht.
Heeft de Minister destijds aangegeven aan het College van procureurs-generaal danwel aan het OM dat de Minister op de hoogte wenste te worden gehouden van ontwikkelingen, onderzoek en besluiten aangaande de (overwegingen omtrent de) vervolgingsbeslissing cq. deze strafzaak?
Ingevolge artikel 11 van het Reglement van Orde van het College van procureurs-generaal en artikel 129 Wet RO, informeert het College de Minister van Justitie en Veiligheid over (de voortgang van) gevoelige strafzaken. Zoals ook in de brief d.d. 21 december 2016 van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer2, in reactie op de motie Van der Staaij-Segers d.d. 12 oktober 20163, is aangegeven, stelt mij dat in de gelegenheid om mijn politieke verantwoordelijkheid voor het handelen van het OM waar te maken. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 3.
Bent u bekend met het doen van een zogenaamd «verzoek» omtrent strafvervolging in plaats van het geven van een «aanwijzing» aan het College van procureurs-generaal? Zo ja, hoe vaak heeft het College van procureurs-generaal een dergelijk «verzoek» ontvangen? Kunt u met 100% zekerheid uitsluiten dat er in onderhavige zaak een dergelijk «verzoek» is gedaan aan het College? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 9. Bij de onder vraag 3 beschreven onderzoeken is daar niets van gebleken. Ik verwijs hierbij ook naar het antwoord op vraag 16.
Kunt u voor 100% uitsluiten dat er sprake is geweest van enig «verzoek», advies, opvatting enz die vanuit het Ministerie van V&J of BZK of enig ander departement richting College van procureurs-generaal danwel richting het OM, op wat voor manier dan ook, is kenbaar gemaakt omtrent de te nemen vervolgingsbeslissing?
Ik kan geen kennis dragen van wat alle ambtenaren van alle departementen bespreken met medewerkers van het OM. Zoals reeds meermalen is aangegeven, is niet gebleken van een (formele) aanwijzing of een verzoek van dien aard van mijn ambtsvoorganger. Van een dergelijk verzoek van een ambtenaar van een van de departementen is ook niet gebleken. Het OM heeft bij herhaling aangegeven zelfstandig de beslissing tot vervolging te hebben genomen op basis van eigen afwegingen.
Klopt het dat het College van procureurs-generaal (of leden daarvan, functionarissen) regulier overleg heeft met de Minister van Justitie of de secretaris-generaal? Zo ja, is er na de uitspraken op 12/19 maart 2014 en voor de beslissing tot het instellen van strafvervolging een dergelijk overleg geweest? Zo ja, is dat overleg op enigerlei wijze schriftelijk vastgelegd of voorbereid door middel van notities en/of agenda’s? Indien dit het geval is, kunt u de passages uit deze verslaglegging en agenda’s en notities en dergelijke die op enige manier te maken hebben met onderhavige zaak openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Er is regelmatig overleg tussen de Minister van Justitie en Veiligheid en de top van het OM. Dat gebeurt in het overleg zoals bedoeld in artikel 12 van het Reglement van Orde van het College van procureurs-generaal. Daar worden beleids- en beheersmatige onderwerpen besproken. Daarnaast informeert het College de Minister over gevoelige onderwerpen, ex artikel 11 Reglement van Orde. Dat gebeurt soms in persoon, maar veelal via ambtsberichten. Tussen 12/19 maart 2014 en de beslissing van het OM, om tot vervolging over te gaan – september 2014 – is er regulier overleg geweest tussen de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie en de toenmalig voorzitter van het College van procureurs-generaal. Van deze overleggen wordt geen verslag opgemaakt. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven heeft het OM mij laten weten over een korte aantekening te beschikken van dit reguliere overleg. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat het Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving (DGRR) indertijd één of meerdere notities heeft opgesteld of heeft laten opstellen over (opties van) het wel of niet strafrechtelijk vervolgen van mij voor bovengenoemde uitspraken? Zo ja, kunt u die stukken toevoegen als bijlage bij de beantwoording van deze Kamervragen? Zo nee, waarom niet?
Uit de onder vraag 3 beschreven onderzoeken is mij niet gebleken van dergelijke notities.
Klopt het dat het Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving (DGRR) indertijd contact heeft gehad met de Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving (CZW) over (opties van) het wel of niet strafrechtelijk vervolgen van mij voor bovengenoemde uitspraken? Zo ja, was de toenmalige Minister van BZK ook van dit contact op de hoogte? Zo ja, kunt u die stukken toevoegen als bijlage bij de beantwoording van deze Kamervragen?
Bij navraag binnen beide departementen en de onder vraag 3 beschreven onderzoeken, is mij niet gebleken van dergelijke contacten.
Kunt u alle schriftelijke stukken zoals bijvoorbeeld (ambtelijke) notities, gespreksverslagen, agenda’s, besluitenlijsten en notulen waaruit blijkt dat de eventuele vervolging van mij ter sprake is gekomen dan wel anderszins aan de orde is gekomen toevoegen als bijlage bij de beantwoording van deze Kamervragen? Zo nee, waarom niet?
Voor de aangetroffen documenten verwijs ik naar het antwoord op vraag 3. Alleen het ambtsbericht van 10 september 2014 heeft betrekking op de totstandkoming van de vervolgingsbeslissing. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 21.
Klopt het dat het OM de Minister heeft geïnformeerd over de strafzaak en over de voorgenomen vervolgingsbeslissing? Zo ja, op welke wijze en wanneer en kunt u een afschrift hiervan voegen bij de beantwoording van deze Kamervragen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. Over de vervolgingsbeslissing in deze zaak is mijn ambtsvoorganger geïnformeerd bij ambtsbericht van 10 september 2014. In ambtsberichten informeert het College mij, gelet op mijn ministeriële verantwoordelijkheid, in alle vertrouwelijkheid over bepaalde gevoelige zaken en onderwerpen. Met de informatie die langs deze weg tot mij komt, ga ik prudent om. Voorkomen moet worden dat informatieverstrekking buiten de strafrechtketen om gevolgen heeft voor een zaak. Ik zal daarom geen afschrift doen van dit ambtsbericht.
Kunt u (de relevante passages van) het ambtsbericht van het OM van 10 september 2014, waarnaar in het Besluit inzake het WOB-verzoek d.d. 23 augustus 2018 wordt verwezen, als bijlage voegen bij de beantwoording van deze Kamervragen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 21 voor de toelichting waarom ambtsberichten niet openbaar gemaakt worden.
Betreft «persoonlijke beleidsopvattingen» in het ambtsbericht ingevolge pagina 4 van het Besluit inzake het WOB-verzoek van 23 augustus 2018 alleen «persoonlijke beleidsopvattingen», standpunten, onderliggende argumenten en de weging van relevante feiten en omstandigheden bij het te nemen besluit over het instellen van strafvervolging van (functionarissen van) het college van procureurs-generaal? Kunt u deze openbaar maken? Bevat dit ambtsbericht ook (verwijzingen naar of delen van) «persoonlijke beleidsopvattingen», standpunten, onderliggende argumenten en de weging van relevante feiten en omstandigheden bij het te nemen besluit over het instellen van strafvervolging van de toenmalig Minister van V&J, danwel functionarissen van het Ministerie van V&J? Zo ja, kunt u die openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals door het OM is aangegeven, is de beslissing tot vervolging geheel zelfstandig genomen door het OM, op basis van eigen afwegingen. Het ambtsbericht waarin deze beslissing wordt gemeld, bevat die afwegingen.
Betreft «persoonlijke beleidsopvattingen» in het ambtsbericht ingevolge pagina 4 van het Besluit inzake het WOB-verzoek van 23 augustus 2018 alleen «persoonlijke beleidsopvattingen», standpunten, onderliggende argumenten en de weging van relevante feiten en omstandigheden bij het te nemen besluit over het instellen van strafvervolging van in van de (toenmalig) Minister van Veiligheid en Justitie of andere functionarissen van het Ministerie van (toen) V&J? Zo ja, kunt u die openbaar maken?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 23.
Kunt u (de relevante passages van) de ambtsberichten van het OM van 7 oktober 2014 en 17 december 2014 waarnaar in het Besluit inzake het WOB-verzoek d.d. 23 augustus 2018 wordt verwezen, als bijlage voegen bij de beantwoording van deze Kamervragen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 21.
Indien het niet mogelijk is om enig, via de hierboven gestelde vragen, document als bijlage bij de beantwoording van de Kamervragen te openbaren, is het dan mogelijk op een andere wijze (vertrouwelijke) inzage te krijgen in deze stukken? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 17 en 21 voor een toelichting waarom ambtsberichten absoluut vertrouwelijk dienen te blijven. Dit geldt ook voor het (vertrouwelijk) inzage krijgen in het ambtsbericht.
Sinds wanneer precies was u als huidig Minister op de hoogte van deze kwestie?
Al voor mijn aantreden als Minister van Justitie en Veiligheid was ik op de hoogte van de beslissing van het OM tot vervolging over te gaan.
Wie heeft u hierover op de hoogte gesteld?
Ik was door openbare bronnen op de hoogte van de beslissing van het OM.
Wilt u al deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u de beantwoording van deze vragen vóór dinsdag 20 november 12.00 uur naar de Kamer sturen?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Trump administration wants to remove 'gender' from UN human rights documents’. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Trump administration wants to remove «gender» from UN human rights documents»?1 2
Ja. De VS heeft tekstvoorstellen gedaan om gendertaal in VN-resoluties af te zwakken. Een recent voorbeeld hiervan is de Nederlands-Franse VN-resolutie over het tegengaan van geweld tegen vrouwen, waar de VS amendementen introduceerde die eerder overeengekomen taal over gender zou afzwakken of verwijderen. Die amendementen werden evenwel met grote meerderheid verworpen door het VN-lidmaatschap, waarna de resolutie alsnog zonder stemming kon worden aangenomen.
Tijdens de vierde wereldvrouwenconferentie in Beijing in 1995, is de focus op vrouwenrechten verbreed naar het begrip «gender» en «gendergelijkheid». Dit houdt in dat vrouwen en mannen, maar ook mensen met een andere gender of seksuele geaardheid, gelijke rechten, kansen, vrijheden en verantwoordelijkheden hebben. Sinds die tijd zijn nieuwe internationale verdragen en honderden resoluties met gendertaal in verschillende VN-fora, waaronder de Mensenrechtenraad, aangenomen en daarmee verankerd in zogeheten agreed language. Volgens de huidige VS-regering is de term gender evenwel teveel een sociaal construct dat afbreuk doet aan het binaire stelsel van man/vrouw. Het kabinet vindt deze opstelling van de VS zorgwekkend, omdat de voorgestelde afzwakkingen afbreuk doen aan de verworvenheden op het terrein van gendergelijkheid. Ook andere landen spreken zich nu in het kielzog van de VS expliciet uit tegen genderteksten. Nederland zet zich binnen internationale fora ervoor in te zorgen dat de geboekte vooruitgang niet wordt teruggedraaid en agreed language behouden blijft.
Klopt het dat Amerikaanse functionarissen in een aantal VN-comités proberen om het gebruik van de term «gender» te vervangen door «vrouw»? Wat vindt u ervan dat dit gebeurt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het wijzigen van het gebruik van de term «gender» naar «vrouw» in internationale verdragen zeer ongewenst is? Zo ja, op welke wijze bent u bereid dit bij uw Amerikaanse ambtsgenoot en/of de Amerikaanse vertegenwoordiging bij de VN, zowel bilateraal als gezamenlijk met Europese en andere gelijkgezinde partners, kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, het wijzigen van het gebruik van de term gender naar «man en vrouw» in VN-documenten is ongewenst. De Nederlandse zorgen hierover zijn recentelijk bilateraal op hoogambtelijk niveau als ook via multilaterale kanalen overgebracht.
Welke gevolgen voor internationale rechtsbescherming voor transgenders en personen met een intersekse conditie heeft het vervangen van de term «gender» door «vrouw» in internationale verdragen?
Als nieuwe VN-documenten niet langer naar gender verwijzen, maar enkel naar «man en vrouw», vervalt de internationale druk op regeringen om de LHBTI’s te beschermen. Zoals in ons antwoord op vraag 1 en 2 aangegeven, zijn er inmiddels honderden resoluties die het concept gender hanteren, o.a. EU-Raadsconclusies en resoluties van de VN-Mensenrechtenraad. Dit is belangrijk voor het maatschappelijk middenveld en activisten om regeringen aan hun internationale afspraken te houden.
Welke effecten zou het wijzigen van deze term op de rechtsbescherming van transgenders en personen met een intersekse conditie in Nederland kunnen hebben?
Op dit moment loopt een parlementair proces om discriminatie op grond van genderidentiteit, -expressie en geslachtskenmerken expliciet te verbieden (initiatiefwetsvoorstel Bergkamp c.s.). Hiermee wordt de rechtsbescherming van trans- en intersekse personen geëxpliciteerd in de Nederlandse wet.
Eventuele beperkingen van deze termen in nieuwe VN-documenten zullen niet tot een beperking van de rechtsbescherming van trans- en intersekse personen in Nederland leiden, mede gezien de bestaande VN-resoluties, EU-raadsconclusies en andere internationale afspraken die gelijke rechten voor individuen benadrukken.
Wat is de huidige internationale trend wat betreft het erkennen van het begrip «gender» breder dan alleen het geslacht waar iemand mee geboren wordt? Duidt u deze positief of negatief?
Er is geen eenduidige internationale trend zichtbaar. Wereldwijd zijn er verschillende landen waar wettelijke erkenning van de rechten van trans- en intersekse personen gerealiseerd of in wording is, zoals bijvoorbeeld recente wetgeving in Uruguay die het mogelijk maakt om op basis van zelfidentificatie wettelijk van geslacht te veranderen. Tegelijk zien we in verschillende landen ook een beweging waarbij gepleit wordt voor beperking van gelijke rechten, zoals bijvoorbeeld momenteel in de Verenigde Staten.
Om gelijke rechten te bevorderen, heeft Nederland onder meer in 2016 met gelijkgezinde landen succesvol gepleit voor het mandaat van de onafhankelijk expert op gebied van seksuele oriëntatie en genderidentiteit bij de VN. In september jl. presenteerde deze expert een rapport waarin hij ingaat op de verantwoordelijkheid van staten als het gaat om de erkenning van genderidentiteit en het voorkomen van discriminatie en geweld op grond van genderidentiteit.3 Dit rapport draagt bij aan het doorlopende debat over dit thema.
Het bericht dat een docent op een reformatorische school mag worden ontslagen om een theaterstuk |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat vindt u ervan dat de docent uit het bericht van de NOS ontslagen mag worden vanwege een theaterstuk dat hij heeft gemaakt en waar hij in speelt, omdat onder andere theater niet in de wereld van reformatorische scholen past?1
Allereerst wil ik opmerken dat de ontstane situatie in de eerste plaats voor de betreffende docent en zijn directe omgeving, en ook voor zijn collega’s en leerlingen, verdrietig is. Zoals ook in de berichtgeving is gemeld, is hij erin geslaagd een moeilijke, ruim 20 jaar durende periode van gokverslaving achter zich te laten. In de hoop hiermee ook iets te betekenen voor anderen die met verslaving worden geconfronteerd, heeft hij besloten van zijn levensverhaal een theatervoorstelling te maken. Ik vind dit heel bijzonder. Het is daarom spijtig dat dit heeft geleid tot een arbeidsrechtelijk geschil met zijn werkgever, het Driestar College in Gouda, waarbij hij feitelijk voor de keuze werd gesteld te stoppen met de theaterproductie of ontslagen te worden.
Tegelijkertijd realiseer ik me dat (een deel van) de achterban van de school moeite heeft met theater als kunstvorm. Scholen hebben de ruimte om eigen inhoudelijke afwegingen te maken en worden niet gedwongen onderwijs te verzorgen die indruist tegen de eigen identiteit. Het bestuur van het Driestar College stelt dat een leraar een voorbeeldfiguur is, en dat van een voorbeeldfiguur verwacht mag worden dat hij of zij geen aanstoot geeft door actief waarden uit te dragen die niet zouden passen bij de identiteit van de school of door actief in tegenspraak met die identiteit te handelen.
Op grond van artikel 7:671 BW, eerste lid onder h., zoals dit luidt sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid waarmee in 2015 het ontslagrecht is gewijzigd, kan een werkgever van een bijzondere school of instelling de arbeidsovereenkomst van een werknemer die werkzaam is bij die school of instelling opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, als de reden voor de opzegging is gelegen in «handelen of nalaten van de werknemer dat onverenigbaar is met de uit de godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag voortvloeiende identiteit van de desbetreffende school of instelling». Voorwaarde daarbij is dat voor die opzegging toestemming is verleend door een van de werkgever onafhankelijke en onpartijdige commissie. Als de betreffende commissie de werkgever toestemming geeft om een werknemer te ontslaan, dan is het ontslag dus rechtsgeldig.
Bent u het eens met het besluit van de identiteitscommissie dat de docent mag worden ontslagen vanwege het theaterstuk? Kunt u uw antwoord toelichten?
De desbetreffende identiteitscommissie heeft het voorgenomen ontslag in deze situatie goedgekeurd. Ik heb daar verder geen rol in.
Wat vindt u ervan dat een door de Vereniging voor Gereformeerd Onderwijs (VGO) ingestelde commissie is bepaald dat de vmbo-docent ontslagen mag worden vanwege het theaterstuk? Is dit besluit volgens u genomen door een commissie die daadwerkelijk onafhankelijk is? Zou dit volgens het Nederlandse arbeidsrecht een reden zijn tot ontslag? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Zie de antwoorden op vraag 1 en 2. De onafhankelijkheid van de identiteitscommissie is gewaarborgd in het reglement van de commissie. De identiteitscommissie in het bijzonder onderwijs vormt een onderdeel van het Nederlandse arbeidsrecht.
Wat vindt u ervan dat de school in kwestie een ontheffing heeft gekregen van de Onderwijsinspectie voor dans en drama op de kerndoelen die daarop betrekking hebben?
In de berichtgeving in de pers blijkt – zo leert navraag bij het bestuur – sprake te zijn geweest van een misverstand bij de daarin geciteerde bestuurder van het Driestar College. Er is geen ontheffing verleend voor dans en drama voor de kerndoelen die daarop betrekking hebben. Dat is ook niet nodig: op grond van de kerndoelen moeten alle middelbare scholen in de onderbouw aandacht besteden aan tenminste één van de drie kunstdisciplines drama, dans en film (en daarnaast aan beeldende kunst en muziek), waarbij scholen vrij zijn in de keuze zijn in de keuze voor genres van de diverse disciplines.2 De wet- en regelgeving biedt dus de ruimte om er op schoolniveau voor te kiezen om in de onderbouw van het voortgezet onderwijs al dan niet aandacht te besteden aan drama/theater. Daarvoor is geen ontheffing nodig.
Betekent dit ook dat scholen met een bepaalde overtuiging vrijstelling kunnen aanvragen voor onderdelen van het kerndoel burgerschap, als zij van mening zijn dat dit niet aansluit bij hun identiteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tot 1 augustus 2006, toen de Regeling onderbouw voortgezet onderwijs in werking trad, kende de Wet op het voortgezet onderwijs de zogeheten substitutiebepaling. Een bevoegd gezag kon op grond daarvan bij de inrichting van het onderwijs afwijken van de kerndoelen als zij daarvoor in verband met levensbeschouwelijke overwegingen aanleiding zag. Het bevoegd gezag moest bij een dergelijke vrijstelling bepalen welk onderwijs daarvoor in de plaats kwam. Deze substitutiebepaling is geschrapt met de Regeling onderbouw VO. De huidige Wet op het voortgezet onderwijs kent een dergelijke bepaling daarom niet meer.
Sinds 1 augustus 2006 kan er daarom geen vrijstelling of ontheffing worden aangevraagd om af te wijken van de kerndoelen, en dus ook niet verleend. Dat is ook niet nodig. De kerndoelen zijn namelijk dusdanig geformuleerd dat uitwerking ervan op alle niveaus en door scholen van elke signatuur mogelijk is. Dat geldt ook voor kerndoelen die raken aan de burgerschapsopdracht van het voorgezet onderwijs. Ten aanzien van de opdracht aan de wetgever om kerndoelen voor de eerste twee leerjaren van het voortgezet onderwijs vast te stellen (WVO artikel 11b) is geëxpliciteerd dat de richtinggevende kerndoelen vertaald moeten kunnen worden in concrete onderwijsprogramma’s op verschillende niveaus en op scholen van alle signaturen.3 Het is daarom niet nodig om vrijstelling of ontheffing te verlenen. De Onderwijsinspectie heeft dan ook geen vrijstellingen op de kerndoelen verleend.
Welke vrijstellingen op kerndoelen zijn er door de Onderwijsinspectie afgegeven, aan welke scholen en voor welke termijn? Wat is de wettelijke basis van deze vrijstellingen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u met ons van mening dat onderwijs juist ook een andere kijk op de wereld kan bieden en dat daarom vrijstellingen op onderdelen van kerndoelen zeer onwenselijk zijn? Zo ja, bent u bereid deze vrijstellingen terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Onderwijs verbreedt inderdaad de horizon van leerlingen en brengt hen in aanraking met verschillende perspectieven op de wereld. Daarom bestrijken de kerndoelen (en andere formele curriculumdocumenten, zoals de eindtermen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs) een breed palet aan onderwerpen. Er is echter geen sprake van een vrijstelling op onderdelen van kerndoelen. Terugdraaien van zo’n vrijstelling is dan ook niet aan de orde.
Het bericht dat Nederlandse grootbanken miljarden uitleenden aan bedrijven die betrokken zijn bij ernstige mensenrechtenschendingen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «ABN Amro, ING en Rabobank negeren mensenrechten»?1
Ja.
Klopt het dat ABN Amro, ING en Rabobank samen 10 miljard euro uitleenden aan bedrijven die betrokken zijn bij ernstige schendingen van de mensenrechten? Bent u bereid onderzoek te doen naar de financiering door banken aan bedrijven die mensenrechtenschendingen plegen?
Banken informeren doorgaans geen derde partijen over de omvang en voorwaarden waaronder zij financiering met individuele klanten overeenkomen. Het kabinet verwacht echter wel dat zij due diligence (gepaste zorgvuldigheid) toepassen bij hun besluitvormingsprocessen over financiering en dat zij besluitvorming zo inrichten dat deze in lijn is met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. De verantwoordelijkheid om dit op een juiste manier in te richten en ernstige mensenrechtenschendingen te voorkomen of te mitigeren ligt bij banken. Wanneer maatschappelijke organisaties van mening zijn dat banken hun due diligence processen bij de financiering van bedrijven niet op orde hebben kunnen zij dit in eerste instantie via het klachtenmechanisme van de desbetreffende bank kenbaar maken. Daarnaast heeft het kabinet een onafhankelijk Nationaal Contact Punt (NCP) voor de OESO-richtlijnen ingesteld voor de behandeling van klachten over de toepassing van de OESO-richtlijnen door bedrijven, waaronder banken. Als een partij een klacht heeft over de toepassing van de OESO-richtlijnen door deze banken dan kan deze partij een melding doen bij het NCP.
Welke regels gelden er met betrekking tot het financieren van bedrijven die mensenrechtenschendingen plegen? Wat moeten banken doen om te voorkomen dat zij medeverantwoordelijk zijn voor mensenrechtenschendingen?
Het kabinet verwacht dat wanneer banken financieringsafspraken met bedrijven overeenkomen ze de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights(UNGP’s) naleven. Hierin zijn voor bedrijven afspraken vastgelegd over het respecteren van mensenrechten en betrachten van gepaste zorgvuldigheid. Hierbij moeten bedrijven een procedure hebben om daadwerkelijke en mogelijke impact van hun activiteiten in kaart te brengen, te voorkomen en te beperken. Ook moeten zij communiceren over de wijze waarop ze met deze impacts zijn omgegaan.
Waarom wilden deze banken niet meewerken aan het onderzoek door de Eerlijke Bankwijzer? Vindt u dat de banken hun verantwoordelijkheid nemen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Het wel of niet meewerken aan de onderzoeken van de Eerlijke Bankwijzer is een keuze van de banken zelf. Via eigen persberichten en een verklaring van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB)2 hebben de banken over hun beweegredenen om niet mee te werken gecommuniceerd.
De genoemde banken zijn sinds december 2016 ondertekenaar van het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) convenant voor de bancaire sector. De overheid en maatschappelijke organisaties zijn ook partij bij dit convenant. Met dit convenant hebben de banken zich gecommitteerd aan het verbeteren van hun processen voor gepaste zorgvuldigheid met betrekking tot mensenrechten conform de OESO-richtlijnen en UNGPs. Een onafhankelijke monitoringscommissie en de stuurgroep van het convenant zien toe op de naleving van de afspraken door banken. De jaarrapportage is openbaar.
Vindt u dat deze banken hun afwegingen op een juiste manier maken als het gaat om ethisch verantwoord geld verdienen?
Het is algemeen bekend dat de sectoren die volgens het bericht van de Eerlijke Bankwijzer gefinancierd zijn door deze banken voor grote uitdagingen staan op zowel klimaat- als mensenrechtengebied. Brede afwegingen die ten grondslag liggen aan de financierings- en investeringsbeslissingen in bepaalde sectoren hebben deze banken vastgelegd in publiekelijk toegankelijk duurzaamheidsbeleid. Met de ondertekening van het eerder vermelde IMVO-convenant hebben deze banken zich gecommitteerd om binnen twee jaar gepaste zorgvuldigheid op mensenrechten in hun bedrijfsprocessen geïmplementeerd te hebben. Hierbij wordt verwacht dat zij hoog-risico sectoren identificeren en een dialoog voeren met bedrijven waarvoor financiering wordt overwogen. Daarbij moeten daadwerkelijke en mogelijk toekomstige mensenrechtenschendingen waarmee de bank geassocieerd kan worden in die zakelijke relatie beoordeeld worden. Conform OESO-richtlijnen en UNGPs behoren banken hun invloed aan te wenden om bedrijven waarmee zij een financieringsrelatie hebben te bewegen tot het respecteren van mensenrechten. Als een bank geen invloed kan uitoefenen moet de bank overwegen de financieringsrelatie te beëindigen, dit is echter een laatste middel. Hierbij moet onderzocht zijn wat de negatieve gevolgen voor de mensenrechten van een dergelijke stap zouden kunnen zijn.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat banken investeren in bedrijven die zich schuldig maken aan mensenrechtenschendingen? Bent u bereid om de betrokken banken aan te spreken op deze praktijken?
De overheid is samen met de NVB, vakbonden en maatschappelijke organisaties partij bij het IMVO-convenant voor de bancaire sector. De partijen rapporteren over de naleving van de afspraken in een jaarlijkse voortgangsrapportage3, hierbij wordt ook het oordeel van de onafhankelijke monitoringscommissie meegenomen. In het convenant is afgesproken dat partijen elkaar kunnen aanspreken wanneer er onvoldoende stappen worden gezet in het behalen van de vastgestelde doelen.
Binnen het convenant werken de partijen samen om de banken te ondersteunen bij hun due diligence processen. De partijen en banken brengen onder andere in kaart welke ernstige mensenrechtenschendingen plaatsvinden in waardeketens en formuleren aanbevelingen om deze schendingen te voorkomen en aan te pakken. Er is een analyse gemaakt over risico’s in de cacaoketen en er wordt gewerkt aan een analyse van de palmolieketen en de goudketen. Daarna zal een analyse van de olie- en gasketen van start gaan. Aangezien het onderzoek van de Eerlijke Bankwijzer zich richt op bedrijven in de extractieve sector zal de overheid als partij dit onderzoek inbrengen in de voorbereiding van de laatstgenoemde waardeketenanalyse.
Welke consequenties worden hieraan verbonden binnen het convenant over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO-convenant) in de bankensector, waarbij uzelf ook partij bent?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘So werden Erdogan-Kritiker in Deutschland per App denunziert’ |
|
Enneüs Heerma (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht uit de Frankfurter Allgemeine Zeitung van 25 september 2018 «So werden Erdogan-Kritiker in Deutschland per App denunziert»?1
Ja.
Kent u de berichten uit Duitsland dat deze app gebruikt wordt om personen die zich kritisch uitlaten over president Erdogan te rapporteren bij de Turkse politie?
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze app ook in Nederland voor dit doeleinde wordt gebruikt? Zo nee, heeft u signalen ontvangen dat deze app mogelijk ook in Nederland voor dit doeleinde wordt gebruikt? Deelt u de mening dat dit ontwrichtend en onwenselijk is dat zo’n app in Nederland wordt gebruikt?
Het is niet bekend hoe vaak de app in Nederland is gedownload en of de app wordt gebruikt om personen vanwege hun (vermeende) politieke uitspraken of sympathieën aan te geven. Als de app inderdaad voor dit doeleinde wordt gebruikt, dan is dit volstrekt onwenselijk. Het kabinet onderschrijft en begrijpt de zorgen over het mogelijke gebruik van deze app die er volgens berichten op sociale media binnen de Turkse-Nederlandse gemeenschap bestaan en de wijze waarop de Turkse overheid omgaat met politieke tegenstanders. Mochten er concrete aanwijzingen zijn dat de Turkse overheid actief oproept of aanmoedigt om deze app in Nederland op een dergelijke wijze te gebruiken, dan zal Nederland Turkije hierop aanspreken.
Het uitgangspunt is wel dat in Nederland van strafbare feiten aangifte wordt gedaan bij de Nederlandse politie. De handhaving van de openbare orde in Nederland behoort tot de exclusieve bevoegdheid van de Nederlandse autoriteiten. De Turkse politie is vanzelfsprekend niet bevoegd haar taken op Nederlands grondgebied uit te oefenen zonder expliciete toestemming van Nederland.
Zoals eerder gemeld zijn de politie en het Openbaar Ministerie extra alert op zaken die voortvloeien uit de spanningen in de Turks-Nederlandse gemeenschap. Personen die menen het slachtoffer te zijn van bedreiging en intimidatie worden nadrukkelijk opgeroepen om melding en/of aangifte te doen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is als mensen via een app mede-burgers kunnen rapporteren bij een buitenlandse overheid, in dit geval Turkije? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden heeft u om hier tegen op te treden? Bent u bereid om in gesprek te gaan met Apple en Google om deze app in Nederlandse appwinkels te verbieden? Zo nee, waarom zou dat niet mogelijk zijn?
Het betreft hier een algemene politie-applicatie die primair bedoeld is voor gebruik in Turkije. Dergelijke applicaties worden ook door de Nederlandse en andere overheden gebruikt om contact tussen burgers en de overheid te faciliteren.
De beoordeling of een app wordt toegelaten in een appwinkel van aanbieders zoals Google en Apple is primair de verantwoordelijkheid van die aanbieders. De beoordeling van de inhoud van een app is, mede gelet op de vrijheid van meningsuiting, geen taak van de overheid. Dit ligt echter anders als strafrechtelijke grenzen worden overschreden, bijvoorbeeld doordat een app aanzet tot haat of geweld dan wel discriminerende inhoud bevat.
Zijn er, in Nederland en ons omringende landen, nog andere (online) «meldpunten» bekend waar mensen medeburgers kunnen rapporteren bij een buitenlandse overheid?
De meeste Europese overheden maken gebruik van applicaties waarmee gebruikers melding kunnen maken van overtredingen of contact op kunnen nemen met de politie. Het gebruik van deze applicaties is niet geografisch beperkt.
Het bericht 'Berispte ambtenaar blijft actief in vrouwenrechten' |
|
Bram van Ojik (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Berispte ambtenaar blijft actief in vrouwenrechten»?1
Ja.
Klopt het bericht dat een ambtenaar van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, die als coördinator werkte voor een internationaal project om vrouwenrechten te beschermen, zich schuldig heeft gemaakt aan (seksuele) intimidatie, financieel machtsmisbruik en pesten?
Er zijn klachten over ongewenste omgangsvormen ingediend tegen een ambtenaar van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze zijn onderzocht door een speciale klachtencommissie. Zes van de klachten zijn gegrond verklaard.
Klopt het bericht dat zes klachten tegen hem gegrond zijn verklaard? Zo ja, onder welke categorie vielen de gegronde klachten (seksuele intimidatie, financieel machtsmisbruik en pesten)?
Zie antwoord vraag 2.
Wat voor gevolgen heeft dit gehad voor de desbetreffende ambtenaar?
De ambtenaar heeft een disciplinaire maatregel opgelegd gekregen.
Klopt het bericht dat de desbetreffende ambtenaar is overgeplaatst naar een andere afdeling, in een gelijkwaardige functie, waar hij nog steeds werkt op het gebied van vrouwenrechten? Zo ja, bent u voornemens de desbetreffende ambtenaar te laten werken in die functie?
Nadat klachten waren binnengekomen is de betrokken ambtenaar onmiddellijk overgeplaatst. In het functieprofiel van de huidige functie staan vrouwenrechten niet benoemd. In verband met de privacy van betrokkene kan ik geen verdere uitspraken doen over de precieze invulling van deze functie.
Vindt u dat de desbetreffende ambtenaar hiermee is gestraft voor zijn gedrag?
Ja, er is een disciplinaire maatregel opgelegd.
Kunt u zich voorstellen dat het voor slachtoffers van wie de klachten gegrond zijn verklaard, onbegrijpelijk is dat hij op het gebied van vrouwenrechten en in een gelijkwaardige functie kan blijven werken?
Na oplegging van de disciplinaire maatregel, moet de betrokken ambtenaar verder werkzaam kunnen zijn binnen de verschillende beleidsterreinen van het ministerie.
In het profiel van de huidige functie van de betrokken ambtenaar staan vrouwenrechten niet benoemd, al blijven vrouwenrechten natuurlijk wel intrinsiek onderdeel van het Nederlandse buitenlandse beleid.
Bij de uitvoering van de functie van de betrokken ambtenaar hoort ook contact met externe partijen, waaronder ngo’s, aangezien dit een onlosmakelijk onderdeel van het werken bij dit ministerie is.
Het spreekt voor zich dat contact tussen de ambtenaar en betrokken ngo-medewerkers vermeden zal worden.
Vindt u het verstandig dat de desbetreffende medewerker nog steeds een rol heeft waarbij hij contact heeft met niet-gouvernementele organisaties (ngo's)?
Zie antwoord vraag 7.
Denkt u dat iemand die zich schuldig heeft gemaakt aan (seksuele) intimidatie jegens vrouwen, de beste persoon is om de Nederlandse inzet op het gebied van vrouwenrechten te vertegenwoordigen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat als het klopt dat klachten op het gebied van seksuele intimidatie, financieel machtsmisbruik en pesten gegrond zijn verklaard, het niet houdbaar is dat deze ambtenaar op een dergelijke positie blijft werken?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid maatregelen te nemen om te zorgen dat ambtenaren die zich schuldig hebben gemaakt aan seksuele intimidatie en financieel machtsmisbruik, niet kunnen werken op een plek waar zij vrouwenrechten moeten versterken respectievelijk gaan over subsidies van de Nederlandse overheid?
Elke casus moet individueel worden beoordeeld. Disciplinaire maatregelen worden gebaseerd op een zorgvuldige weging van de feiten en omstandigheden.
Hoe is de klachtenprocedure binnen de ministerie vormgegeven?
De behandeling van klachten van ongewenste omgangsvormen vindt plaats door een klachtencommissie, samengesteld uit ambtenaren van het ministerie, eventueel aangevuld met externe experts. De commissie hoort partijen en getuigen en concludeert op basis daarvan of, en zo ja, in welke mate klachten gegrond zijn. Daarna beslist het ministerie over een eventuele disciplinaire maatregel. Indien klagers niet tevreden zijn met de gevolgde procedure kunnen zij zich wenden tot de Nationale ombudsman.
Is er bij het ministerie, dan wel de rijksoverheid, een onafhankelijke vertrouwenspersoon die bij grensoverschrijdend gedrag advies en bijstand kan bieden? Zo ja, in hoeverre is de vertrouwenspersoon zelf beschermd om zaken onafhankelijk te kunnen op te pakken en te onderzoeken?
Net als de meeste andere werkgevers in de sector Rijk, heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken naast een Centrale Coördinator Integriteit een aantal vertrouwenspersonen, zowel op het departement als op de vertegenwoordigingen in het buitenland. Tevens heeft het ministerie een externe vertrouwenspersoon. Medewerkers kunnen zich voor advies tot deze vertrouwenspersonen wenden bijvoorbeeld als zij ongewenst gedrag in hun werkomgeving ervaren. De vertrouwenspersonen kunnen gevraagd en ongevraagd de ambtelijke leiding adviseren over zaken die het welbevinden van medewerkers betreffen. Ik heb geen reden om aan te nemen dat zij niet veilig en onafhankelijk kunnen opereren.
Tot welke aanscherpingen inzake klachten over grensoverschrijdend gedrag gaat het ministerie over, zodat de sociale veiligheid van vrouwen en mannen op de werkvloer gewaarborgd is?
Ik neem maatregelen om het melden laagdrempeliger te maken, zowel voor mijn eigen ambtenaren als voor externe partijen. Zo komt er een meldpunt waar externen grensoverschrijdend gedrag door BZ-ambtenaren kunnen melden. Tot slot maak ik nog meer werk van nazorg voor melders en gaan we na hoe we transparantie over meldingen kunnen vergroten. We maken de werkomgeving samen veiliger door het gesprek op de werkvloer te blijven voeren over zaken als integriteit, diversiteit en inclusiviteit.