Het zogeheten ‘Istanboel 10’-proces |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van laatste zitting in het zogeheten «Istanboel 10»-proces waar een groep van elf mensenrechtenverdedigers terecht staat die in 2017 werden gearresteerd tijdens een training voor digitale veiligheid?
Ja.
Kent u de analyse van het Nederlands Helsinki Comité gebaseerd op de officiële procesdocumenten en informatie van Turkse mensenrechtenverdedigers?
Ja.
Deelt u de zorg over de aanklacht die is gebaseerd op de Turkse antiterrorismewetgeving? Zo nee, waarom niet?
Nederland kan niet oordelen over individuele aanklachten, maar maakt zich in het algemeen zorgen over het effect van de huidige Turkse anti-terrorismewetgeving op de mensenrechtensituatie in het land. Nederland heeft recent bijvoorbeeld in VN-verband bij Turkije aangedrongen op aanpassing van deze wetgeving.
Deelt u de zorg over een eerlijke procesgang voor deze mensenrechtenverdedigers? Zo ja, heeft u deze zorgen geuit tegenover uw Turkse ambtsgenoot? Zo nee, waarom niet?
Nederland volgt deze zaak op de voet en heeft elke hoorzitting samen met andere Europese partners gemonitord, meest recentelijk op 19 februari jl. Nederland mag en kan zich echter niet mengen in de rechtsgang in een andere staat. De Nederlandse regering zal bij de Turkse autoriteiten het belang van een functionerende rechtsstaat, waaronder het recht op een eerlijk proces, onder de aandacht blijven brengen. Ook in relatie tot deze zaak. Dit doet Nederland ook in Europees verband.
Verder blijft Nederland het maatschappelijk middenveld, en mensenrechtenverdedigers in Turkije steunen, onder andere dankzij het Matra-programma en het Mensenrechtenfonds.
Bent u van mening dat de ruimte voor het maatschappelijk middenveld, inclusief mensenrechtenverdedigers in Turkije, onder druk staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier geeft u opvolging aan deze zorgen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om openlijk aandacht te schenken aan deze zaak en via de geijkte kanalen druk uit te oefenen op de Turkse autoriteiten om alle beklaagden een eerlijk proces te geven, al dan niet samen met uw Europese collega’s?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Raad Buitenlandse Zaken op 4 maart aanstaande?
Ja.
Iraniërs die dreigen met de vernietiging van historische Joodse graftombes |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Iraniërs dreigen de historische Joodse graftombes van Ester en Mordechai in Iran te vernietigen?1
Ja.
Kunt u nagaan hoe de Iraanse autoriteiten hebben gereageerd op de oproep van de terroristische Basiji-militie om de historische Joodse graftombes te vernietigen?
Daar hebben de Iraanse autoriteiten voor zover bekend niet op gereageerd.
Klopt het dat de Basiji-militie onderdeel is van de Revolutionaire Garde en op de terreurlijst staat van onder meer de VS? Zo ja, bent u bereid deze militie toe te voegen aan de Nederlandse lijst van terreurorganisaties?
De Basij-militie is sinds 1981 formeel ingelijfd in de Islamitische Revolutionaire Garde Corps (IRGC) en staat sinds 2007 onder commando van de IRGC-commandant. De IRGC staat sinds 2010 gelist onder het EU-sanctieregime inzake het Iraanse nucleaire programma. In 2019 heeft de VS de IRGC op de nationale terreurlijst geplaatst. Tevens staan diverse huidige en voormalige Basij-kopstukken gelist onder het EU-sanctieregime inzake de mensenrechtensituatie in Iran.
Zijn de graftombes nog steeds geregistreerd als cultureel erfgoed bij de Iraanse Cultural Heritage and Tourism Organization, zoals u eerder aangaf? Zo nee, waarom niet?2
De graftombes zijn nog steeds geregistreerd als cultureel erfgoed bij de Iraanse Cultural Heritage and Tourism Organization.
Bent u, gezien de acute dreiging voor de Joodse graftombes, bereid er bij de Iraanse autoriteiten op aan te dringen dat heilige plaatsen zoals de Joodse graftombes te allen tijde behouden en beschermd dienen te worden?
Nu de graftombes reeds adequaat beschermd worden middels nationale wetgeving, lijkt hiertoe geen noodzaak te bestaan.
Een dialoog tussen de Spaanse en Catalaanse regering |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u de stand van zaken schetsen aangaande het lopende conflict tussen de autonome regio Catalonië en Spanje?
Op 26 februari jl. is een formele dialoog van start gegaan tussen de Spaanse regering en het Catalaanse regiobestuur. Hiertoe is besloten door de onlangs aangetreden Spaanse regering. De delegaties, aangevoerd door Minister-President Sanchez aan de ene zijde en regiopresident Torra aan de andere, hebben afgesproken de dialoog maandelijks te voeren in respectievelijk Madrid en Barcelona.
Klopt het dat de Spaanse regering voornemens is om een formele dialoog te starten met de regering van de autonome regio Catalonië?1
Zie antwoord vraag 1.
Hoe duidt u deze stand van zaken?
Dat er dialoog plaatsvindt, is zonder meer positief. Het betreft verder een interne Spaanse aangelegenheid. Ik zie geen aanleiding voor Nederland om zich hierin te mengen, tenzij beide partijen ons daartoe expliciet zouden verzoeken.
Deelt u de mening dat een dialoog tussen de Spaanse nationale regering en de Catalaanse regering de enige weg vooruit is uit dit langlopende conflict?
Zie antwoord vraag 3.
Zet het kabinet zich in om deze dialoog te stimuleren en toe te werken naar een doorbraak in dit langlopende conflict? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Werkgever beboet voor discrimineren zwangere: Velen gaan de fout in’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Werkgever beboet voor discrimineren zwangere: «Velen gaan de fout in»»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat zwangerschapsdiscriminatie nog steeds veelvuldig voorkomt, ondanks de inspanningen voor meer voorlichting?
Het is onacceptabel dat een zwangerschap leidt tot discriminatie of spanningen op de werkvloer. Een zwangerschap dient een positieve en zoveel mogelijk zorgeloze tijd te zijn. Niet alleen voor het individu, maar ook voor de samenleving is het een groot probleem wanneer vrouwen door zwangerschapsdiscriminatie gehinderd worden in hun participatie op de arbeidsmarkt en hierdoor ongelijkheid in de hand wordt gewerkt.
Heeft u enigszins zicht op hoe vaak zwangerschapsdiscriminatie voorkomt en klopt het dat deze vorm van discriminatie meestal niet aan het licht komt, zoals de heer Besselink aangeeft in het RTL-nieuws artikel?
Een indicatie voor de prevalentie van zwangerschapsdiscriminatie wordt gevormd door een onderzoek dat in 2016 is uitgevoerd door het College voor de Rechten van de Mens2. Uit dit onderzoek bleek dat 43% van de vrouwen die zwanger waren of net een kind hadden gekregen in aanraking kwam met mogelijke discriminatie op de werkvloer en/of bij sollicitaties. Het onderzoek wordt nu herhaald.
Klopt het dat ook ziekmelden tijdens een zwangerschap niet kan worden gezien als «niet naar behoren functioneren», zoals de voormalig werkgever in het verweer heeft aangedragen?
Ongeschiktheid om de functie uit te voeren als gevolg van ziekte (belemmering in het functioneren door ziekte), ongeacht of de oorzaak van de ziekte zwangerschapsgerelateerd is, kan niet worden gezien als «niet naar behoren functioneren».
Wat vindt u ervan dat zwangere vrouwen nu soms gesprekken met hun werkgever stiekem opnemen om aan te kunnen tonen dat er sprake is van discriminatie?
Ik ben geen voorstander van het stiekem opnemen van gesprekken tussen werknemers en werkgevers, in geen van beide richtingen. Tegelijkertijd is het voor slachtoffers van discriminatie uitermate complex om aan te tonen dat van discriminatie sprake is geweest. Het is aan het College of de rechter om te oordelen of deze middelen in een zaak geoorloofd zijn en meegewogen kunnen worden.
Hoe is de bescherming tegen zwangerschapsdiscriminatie in andere landen geregeld? Zijn er landen waarbij de bewijslast van zwangerschapsdiscriminatie wordt neergelegd bij de werkgever?
Voor de gehele Europese Unie geldt dat in geval van discriminatie naar geslacht in de arbeidssituatie degene die meent dat verboden onderscheid wordt gemaakt feiten moet aanvoeren die dat onderscheid kunnen doen vermoeden en dat de verweerder vervolgens dient te bewijzen dat het beginsel van gelijke behandeling niet is geschonden. Op grond van artikel 2, lid 2, aanhef en sub c, van de richtlijn 2006/54/EG uit 2006 valt elke minder gunstige behandeling van een vrouw in samenhang met zwangerschap of bevallingsverlof onder het begrip discriminatie. Dit betekent dat in ieder geval in alle EU-lidstaten in gevallen waarin zwangere vrouwen en vrouwen die recentelijk zijn bevallen en/of borstvoeding geven feiten aanvoeren die discriminatie op het werk doen vermoeden de bewijslast van het tegendeel bij de werkgever ligt.
Ook in Nederland is het in dergelijke gevallen zo geregeld. Het onderscheid kan aannemelijk gemaakt worden door middel van stukken, verklaringen etc. Het is vervolgens aan de andere partij om te bewijzen dat geen sprake is van discriminatie.
Klopt het dat een groot deel van zwangerschapsdiscriminatie plaatsvindt door het niet verlengen van een contract?
Ja, dat klopt. Dit blijkt onder andere uit het voornoemde onderzoek van het College en de vragen en meldingen die zij ontvangen over zwangerschapsdiscriminatie.
Bent u bekend met de analyse van het College voor de Rechten van de Mens dat de regels rond het uitzendbeding botsen met het discriminatieverbod?2
Ja
Zijn er voorbeelden bij u bekend waar rechters hebben geoordeeld dat het uitzendbeding voorgaat op het discriminatieverbod?
Het is ook uitzendwerkgevers niet toegestaan om te discrimineren. Als in de arbeidsovereenkomst een uitzendbeding is opgenomen dan kan dat worden ingeroepen. In sommige gevallen kan het inroepen van dit beding zelf discriminatoir zijn. Het is aan de rechter om dat op grond van alle omstandigheden van het geval te beoordelen.
Deelt u de mening dat in alle gevallen het discriminatieverbod eigenlijk voor zou moeten gaan op het uitzendbeding?
Zoals gezegd geldt ook bij uitzendkrachten met een uitzendbeding gewoon het discriminatieverbod. Vraag is of er in deze gevallen sprake is van discriminatie. Het uitzendbeding stelt flexibiliteit centraal. Dat betekent dat geldt dat de werkrelatie van rechtswege eindigt indien de opdracht bij de inlener op diens verzoek wordt beëindigd. In deze afweging staat niet de achtergrond of eventuele zwangerschap van een uitzendkracht centraal, maar de gevraagde directe beschikbaarheid voor de inlener die bij ziekte vervalt. Het College heeft aangekondigd dit complexe vraagstuk te willen voorleggen aan de rechter als zich een zaak op dit terrein aandient. Dat lijkt me de geëigende route om te bewandelen.
Welke wijzigingen zijn er nodig om dit te verduidelijken in de wetgeving?
Een dergelijke wijziging is mijns inziens vooralsnog niet aan de orde. Zoals reeds aangegeven is, geldt ook bij uitzendkrachten met een uitzendbeding in hun contract het discriminatieverbod. Vraag is alleen hier of er sprake is van discriminatie wegens zwangerschap. Zoals eerder aangegeven wil het College dit complexe vraagstuk in een voorkomend geval laten toetsen door de rechter.
Daarnaast heeft het Gerechtshof Den Haag onlangs in een tussenbeschikking d.d. 17 maart 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:460) vooralsnog geoordeeld dat de cao-bepaling omtrent het einde van een uitzendovereenkomst met uitzendbeding in geval van een ziekmelding in strijd is met het opzegverbod van artikel 7:670 BW en daarom vernietigbaar is. Niet uitgesloten is dat het eindoordeel van het Gerechtshof gevolgen heeft voor het uitzendbeding in relatie tot een ziekmelding die verband houdt met zwangerschap. De rechtszaak is aangehouden aangezien het Gerechtshof aanvullende vragen stelt die eerst beantwoording door partijen behoeven. De einduitspraak in deze zaak moet worden afgewacht.
Klopt het dat de nieuwe Wet toezicht discriminatievrije werving en selectie niet toeziet op het eventueel niet verlengen van een contract?
Dat klopt. De wet richt zich op de fase van werving en selectie bij externe en interne vacatures, waarbij het doel is dat de werkgever gelijke kansen biedt aan alle sollicitanten.
Wat vindt u ervan dat de voorzitter van MKB-Nederland, de heer Vonhof, in de uitzending van De Monitor zegt over de nieuwe Wet toezicht discriminatievrije werving en selectie: «Het zit heel erg in de vorm, die mag niet discrimineren aan de voorkant, maar niet over de uitkomst. Het zegt alleen dat je het niet zo mag opschrijven»?3
De wet volgt de structuur, toepassing en werking van de huidige Arbowetgeving. Dat wil zeggen dat werkgevers, en in dit geval ook intermediairs via een wijziging van de Waadi, beleid moeten hebben en implementeren om te voorkomen dat een risico zich voordoet. In dit geval is dat risico arbeidsmarktdiscriminatie. De Inspectie SZW ziet vervolgens niet alleen toe op de aanwezigheid van dit beleid, maar ook of dit in de praktijk tot uitvoering komt op de werkvloer.
Ter voorkoming van discriminatie in wervings- en selectieprocedures werkt het aantoonbaar om deze procedures te structureren3. De wet stelt deze norm: wervings- en selectieprocedures dienen met beleid te worden ingericht en gelijke kansen te bieden aan alle sollicitanten.
Zijn er in de gesprekken met sociale partners over discriminatie ook voorstellen geweest vanuit werkgevers- of werknemersorganisaties voor het beter aanpakken van (zwangerschaps)discriminatie?
In gesprekken met sociale partners komt regelmatig het belang van bewustwording terug, dat geldt voor alle gronden waaronder zwangerschapsdiscriminatie. Dit belang onderschrijf ik volledig. Hier is door dit kabinet en voorgaande kabinetten flink in geïnvesteerd en dat zal ook zo blijven. We moeten echter vaststellen dat arbeidsmarktdiscriminatie een hardnekkig probleem is. De Wet toezicht gelijke kansen bij werving en selectie vormt een stevig aanvullend instrument voor de overheid om arbeidsmarktdiscriminatie aan te pakken.
Deelt u de analyse van de heer Vonhof dat door verwijzing naar arbocatalogi de nieuwe Wet toezicht discriminatievrije werving en selectie vooral een papieren tijger is?
De wet volgt de structuur, toepassing en werking van de huidige Arbowetgeving. Hierbij geldt dat ondernemingen gebruik mogen maken van arbocatalogi. Arbocatalogi zijn waardevol als ondersteuning voor bedrijven, bijvoorbeeld als deze zelf over onvoldoende kennis of middelen beschikken om een werkwijze voor werving en selectie op te stellen. Arbocatalogi zijn een instrument om dan tot een goede beleidsstandaard te komen. Er mag vanuit gegaan worden dat de betrokken werkgevers de inhoud van de arbocatalogi tot zich nemen en toepassen. De Inspectie SZW ziet immers niet alleen toe op de aanwezigheid van beleid maar ook de wijze waarop dit geïmplementeerd wordt op de werkvloer.
Op welke manier zouden we vrouwen die zwangerschapsdiscriminatie aankaarten, nog beter kunnen ondersteunen?4
Voor vrouwen die hun ervaringen met zwangerschapsdiscriminatie willen melden geldt dat zij dit op een laagdrempelige manier kunnen doen bij de lokale antidiscriminatievoorziening (adv). De adv kan vervolgens adviseren over- en ondersteunen bij mogelijke vervolgstappen, zoals een zaak aanhangig maken bij het College voor de Rechten van de Mens of de civiele rechter. Ik zal in de communicatie over de rechten van zwangere vrouwen en vrouwen die net bevallen zijn deze mogelijkheid steviger onder de aandacht brengen.
Deelt u de analyse van mevrouw Van Dijk van de arbodienst HealthyWoman in dezelfde uitzending dat een groot deel van de zwangerschapsdiscriminatie voortkomt uit de hogere kans op uitval van vrouwen in het eerste jaar na de bevalling?
Zwangerschapsdiscriminatie gebeurt vooral op basis van bedrijfseconomische afwegingen. Het kan zijn dat een van deze afwegingen de mogelijkheid is dat een zwangere vrouw na haar bevalling en verlof tijdelijk verminderd inzetbaar wordt door ziekte. Dat is echter geen grond om vrouwen die een gezin (willen) stichten op voorhand te discrimineren.
Klopt het dat een derde van de vrouwen meer dan twee weken ziek is in het eerste jaar na de bevalling, en dat de helft daarvan langer dan twaalf weken ziek is?
De genoemde cijfers komen naar voren in een wetenschappelijk artikel uit 20025, het ontbreekt aan (recente) data of onderzoeken om deze verder te onderbouwen. Wel is bekend dat vrouwen in de leeftijd 25 tot 35 jaar een aanzienlijk hoger ziekteverzuim kennen dan mannen in deze leeftijdscategorie.
Onderschrijft u de noodzaak dat alle klachten die samenhangen met zwangerschap daarom onder de Wet arbeid en zorg (WAZO)-uitkering zou moeten vallen? Heeft u een beeld van hoeveel van deze uitval wordt opgevangen door een WAZO-uitkering?
Ik onderschrijf niet de noodzaak dat alle klachten onder de WAZO uitkering zouden moeten vallen. De WAZO geldt voor alle zwangere vrouwen en voorziet in een verlofregeling van 16 weken rond het moment van de bevalling. Deze regeling geldt voor alle zwangere werkneemsters, ongeacht of zij klachten als gevolg van de zwangerschap ervaren.
Als een vrouw zich buiten de verlofperiode ziek meldt wegens klachten die samenhangen met de zwangerschap of bevalling dan is er recht op een Ziektewet-uitkering. De uitkering kent in dit geval geen wachtdagen en bedraagt 100% van het dagloon. In de meeste gevallen wordt deze uitkering rechtstreeks aan de werkgever betaald, die de uitkering eventueel aangevuld doorbetaalt aan de werkneemster. De werkgever wordt in deze gevallen dus gecompenseerd voor de kosten van de loondoorbetaling bij ziekte. Daarnaast is een verschil tussen de Ziektewet en de WAZO dat er in de ZW re-integratieverplichtingen gelden voor werkgever en werknemer. Kortom, ik zie geen reden om het huidige stelsel op dit punt te veranderen.
Een VN-database met bedrijven actief in Israëlische nederzettingen |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «New Database Will Aid Corporate Accountability» van Human Rights Watch over de publicatie door de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van een database met bedrijven actief in Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied?1
Ja.
Deelt u de mening van Human Rights Watch dat «bedrijfsactiviteiten bijdragen aan het verankeren van nederzettingen, en aan daaruit voortvloeiende schendingen van rechten en het tweeledige discriminatoire Israëlische systeem?» Zo neen, waarom niet?
Het standpunt van het kabinet ten aanzien van Israëlische nederzettingen in bezet gebied is bekend. Nederland en de EU beschouwen Israëlische nederzettingen in bezet gebied als strijdig met internationaal recht en een obstakel voor het bereiken van een twee-statenoplossing. Bedrijfsactiviteiten die bijdragen aan het ontwikkelen of bestendigen van dergelijke nederzettingen in bezet gebied, beschouwt het kabinet dan ook als onwenselijk.
De Nederlandse overheid ontmoedigt al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Dat beleid houdt onder meer in dat de Nederlandse overheid geen diensten verleent aan Nederlandse bedrijven waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Zie ook Kamerbrief over betrokkenheid van de Nederlandse ambassade bij een actie-maand van de Israëlische supermarktketen Shufersal d.d. 4 december 2017 (Kamerstuk 23 432, nr. 443). Het is echter aan bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. In het kader van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) wordt van Nederlandse bedrijven verwacht dat zij in kaart brengen hoe zij via hun bedrijfsactiviteiten en hun ketenpartners verbonden zijn met risico’s op mensenrechtenschendingen en deze risico’s aanpakken en voorkomen. Hierover moeten bedrijven tot een afgewogen besluit komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen.
Wat is uw reactie op het standpunt van Human Rights Watch dat de «publicatie van de database cruciale vooruitgang betekent in de wereldwijde inspanning om te waarborgen dat bedrijven hun medeplichtigheid bij schendingen van rechten beëindigen en het internationaal recht respecteren»?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen), waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) onderdeel van uitmaken. Het is vervolgens aan Nederlandse bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij in kaart brengen hoe zij via hun bedrijfsactiviteiten en hun ketenpartners verbonden zijn met risico’s op mensenrechtenschendingen en deze risico’s aanpakken en voorkomen. Om tot een afgewogen besluit te komen behoren bedrijven een brede inventarisatie uit te voeren van alle zakelijke gebieden, activiteiten en relaties, inclusief de toeleveringsketens, om te identificeren waar de kans op mensenrechtenschendingen het grootst en belangrijkst is. Hierbij kunnen zij diverse bronnen gebruiken zoals rapporten van overheden, internationale organisaties en maatschappelijke organisaties.
Herinnert u zich uw standpunt dat «aangezien de Mensenrechtenraad de Hoge Commissaris de opdracht heeft gegeven de database te creëren, [...] deze uitgevoerd moet worden»?2 Steunt u zodoende het besluit van de Hoge Commissaris Bachelet om de database te publiceren? Zo neen, waarom niet?
Het standpunt van het kabinet is ongewijzigd. Nederland was, samen met de EU, geen voorstander van het instellen van de database, omdat het een voorbeeld is van de disproportionele aandacht voor Israël in VN-fora. Bovendien zijn Nederland en de EU van mening dat de primaire verantwoordelijkheid om bewustzijn van bedrijven over risico’s van betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen te vergroten bij de lidstaten ligt. Samen met de EU onthield Nederland zich daarom van stemming. Tegelijkertijd is het kabinet van mening dat aangezien de Mensenrechtenraad de Hoge Commissaris de opdracht heeft gegeven de database te creëren, deze uitgevoerd moet worden – zoals te doen gebruikelijk als er besluiten worden genomen in de Mensenrechtenraad.
Zie de antwoorden op Kamervragen over dit onderwerp, gesteld door het lid Karabulut, d.d. 27 maart 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1574) en d.d. 2 oktober 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 198).
Het is derhalve aan de Hoge Commissaris om uitvoering te geven aan opdrachten van de Mensenrechtenraad, ook in het geval Nederland daar niet vóór heeft gestemd.
Deelt u de mening dat de Hoge Commissaris buitengewoon zorgvuldig te werk is gegaan bij het samenstellen en publiceren van de database, zowel methodologisch als in het contact met betrokken bedrijven? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de Hoge Commissaris niet zorgvuldig te werk is gegaan. Het kabinet is niet bekend met de overwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan opname van bepaalde bedrijven in de database, of om daar juist van af te zien. Nederland heeft bij de Hoge Commissaris aangedrongen op transparantie en hoor- en wederhoor met de betreffende bedrijven (zie tevens de antwoorden op de Kamervragen van het lid Karabulut, d.d. 16 maart 2018 met kenmerk 2018Z02072). Het rapport van de Hoge Commissaris vermeldt dat de betreffende bedrijven zijn geïnformeerd en de mogelijkheid is geboden om te reageren op de informatie. Dit sluit aan bij de visie van het kabinet dat hoor en wederhoor toegepast moet worden. Nederland heeft – gelet op het Nederlandse standpunt ten aanzien van de database – niet met de Hoge Commissaris gesproken over de totstandkoming van de database, en de inhoudelijke gronden of wijze waarop bedrijven zijn geselecteerd.
Deelt u de mening dat het van belang is dat de database periodiek geüpdatet wordt, zodat bedrijven afhankelijk van hun betrokkenheid bij nederzettingen verwijderd of toegevoegd kunnen worden, zoals de VN-Mensenrechtenraad in zijn eerdere besluit over de database heeft voorzien?
Het kabinet was geen voorstander van de database en acht institutionalisering daarvan niet opportuun.
Verwelkomt u het wanneer bedrijven hun gedrag en activiteiten zodanig aanpassen, dat zij uit de database verwijderd kunnen worden? Kunt u een toelichting geven in het licht van het «ontmoedigingsbeleid» van het kabinet voor bedrijven en nederzettingen?
Zie antwoord op vraag 2
Welke stappen gaat u zetten richting de vier Nederlandse bedrijven in de database, te weten Altice Europe, Booking.com, Tahal Group International en Kardan? Kunt u een toelichting geven in het licht van het ontmoedigingsbeleid?
Indien Nederlandse bedrijven vragen hebben over het ontmoedigingsbeleid of het Nederlandse beleid omtrent Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO), kunnen zij bij de overheid aankloppen en worden zij over dit beleid geïnformeerd. Zie verder ook het antwoord op vraag 2.
Herinnert u zich uw standpunt dat «de primaire verantwoordelijkheid om bewustzijn van bedrijven over risico’s van betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen te vergroten bij de lidstaten ligt»?3 Begrijpt u én waardeert u de inzet van de VN-Mensenrechtenraad ten aanzien van bedrijven, ook in het licht van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights?
De UN Guiding Principles vereisen niet dat de Raad kiest voor het instrument van een database met bedrijven. De UNGPs (10b) geven aan dat lidstaten multilaterale instituties kunnen aanmoedigen om respect voor mensenrechten door bedrijven onder de aandacht te brengen. Nederland en de EU hebben in 2016 in hun stemverklaring onderstreept dat zij bedrijven oproepen om dit overal ter wereld, inclusief Israël en de bezette Palestijnse Gebieden, toe te passen. Tegelijk onderstreepten Nederland en de EU dat de primaire verantwoordelijkheid voor bewustmaking van bedrijven bij landen zelf ligt. Daarom sprak Nederland samen met de EU de teleurstelling uit dat de Raad koos voor het instellen van een database, in plaats van een meer holistische benadering waarbij de UNGP’s door landen zelf geïmplementeerd worden.
Onder de UNGP’s heeft de staat de verantwoordelijkheid om mensenrechten te beschermen, en te bevorderen dat bedrijven mensenrechten respecteren. De Nederlandse overheid bevordert de naleving door bedrijven van de UNGP’s en de OESO-richtlijnen op diverse manieren. Zo wordt bij aanvragen voor ondersteuning uit het buitenlandinstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken nagegaan in hoeverre bedrijven de IMVO-richtlijnen, zoals de OESO-richtlijnen, in hun bedrijfsvoering toepassen. Ook middels IMVO-convenanten en Maatschappelijk Verantwoord Inkopen door de overheid, levert Nederland daar een bijdrage aan.
Deelt u de mening dat de database de verantwoordelijkheid van lidstaten niet ondermijnt en juist is bedoeld om lidstaten (en bedrijven) daarin te ondersteunen, door constructieve dialoog te faciliteren en transparantie te bevorderen? Zo neen, waarom niet?
De lijst is tot stand gekomen op verzoek van de Mensenrechtenraad. Nederland en de EU waren hier geen voorstander van. Dat standpunt is niet gewijzigd.
Heeft u kennisgenomen van de aanval van de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken Katz op de Hoge Commissaris Bachelet, waarin Katz haar kwalificeert als «partner en instrument» van de Boycot, Desinvesteringen en Sancties (BDS)-beweging?4 Wat is uw reactie daarop?
Het rapport van de Hoge Commissaris stelt nadrukkelijk dat geen juridische kwalificatie wordt gegeven aan de betrokkenheid van bedrijven bij specifieke activiteiten. De Hoge Commissaris geeft slechts invulling aan het verzoek van de Mensenrechtenraad om feitelijk vast te stellen of bedrijven betrokken zijn bij activiteiten die ten goede komen aan nederzettingen. Het rapport bevat geen oproep tot een boycot, sancties of andere maatregelen.
Het valt niet uit te sluiten dat anderen deze lijst wel gaan gebruiken voor een dergelijke oproep. Het standpunt van het kabinet over BDS is uw Kamer bekend.
Kunt u bevestigen dat de database a) geen uiting is van de BDS-beweging, b) niet voorziet in sancties tegen of boycots van bedrijven, c) consistent is met het differentiatiebeleid van de EU, en d) in lijn is met resolutie 2334 van de VN-Veiligheidsraad? Kunt u per punt een toelichting geven?
Zie antwoord op vraag 11.
Heeft u kennisgenomen van beschuldigingen van de Israëlische ministers Erdan en Cohen, die de VN en de VN-Mensenrechtenraad wegens het publiceren van de database van antisemitisme hebben beticht?5 Heeft u ook kennisgenomen van de uitspraak van de American Jewish Committee (AJC), dat de database «echo’s oproept van nazi-boycots en zwarte lijsten tegen joden»?6 Deelt u de mening dat deze buitengewoon ernstige beschuldigingen onjuist en onacceptabel zijn? Bent u bereid daar nadrukkelijk afstand van te nemen? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet ziet geen aanleiding om te reageren op de genoemde uitspraken van ministers Katz, Erdan en Cohen, noch op de uitlatingen van de American Jewish Committee.
Herinnert u zich uw uitspraak dat Nederland in 2016 «geen voorstander van het instellen van de database [was], omdat het een voorbeeld is van de disproportionele aandacht voor Israël in VN-fora»?7 Hoe verhoudt zich dat standpunt tot het feit dat de VN-Veiligheidsraad, het primaire VN-orgaan voor vrede en veiligheid, in de periode 2009–2019 slechts twee resoluties ten aanzien van het Israëlisch-Palestijnse conflict heeft aangenomen, op een totaal van 636?8 Deelt u de mening dat deze cijfers getuigen van vergaande disproportionaliteit in het politieke voordeel van Israël?
Zoals uw Kamer bekend wordt onder VN-fora niet alleen de Veiligheidsraad verstaan, maar alle VN-fora, inclusief de Algemene Vergadering en de Mensenrechtenraad. In die fora gezamenlijk is disproportioneel veel aandacht voor Israël. De Nederlandse inzet blijft erop gericht om disproportionele aandacht voor Israël binnen de VN tegen te gaan. Dat laat onverlet dat er in het algemeen in VN-verband ruimte moet zijn om gerechtvaardigde kritiek op het optreden van lidstaten te uiten.
Begrijpt u tegen deze achtergrond de verontwaardiging van de Palestijnse VN-ambassadeur Mansour, zoals tot uiting gebracht in het volgende citaat:« Beweringen dat de VN met een buitensporig aantal resoluties voor Israël een uitzonderingspositie creëert, zijn dus selectief en misleidend, in het slechtste geval bevooroordeeld, omdat dergelijke beweringen de situatie in de Veiligheidsraad negeren, waar het tegendeel waar is en elke poging om de flagrante minachting van Israël voor het internationaal recht, het gezag van de Raad en zijn resoluties, waaronder 2334, te adresseren, [...] wordt geblokkeerd.»9? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 14.
Herinnert u zich dat de EU, mede namens Nederland, op 17 september 2019 in de VN-Mensenrechtenraad nadrukkelijk heeft verwelkomd dat ten aanzien van Myanmar een VN-database is opgesteld met bedrijven en andere actoren betrokken bij mensenrechtenschendingen in dat land?10 Klopt het dat de VN in 2002–2003 een vergelijkbare database met bedrijven betrokken bij het conflict in Congo heeft gepubliceerd? Zo ja, deelt u de mening dat ook op grond daarvan de database met bedrijven actief in Israëlische nederzettingen geen uitzonderingspositie voor Israël creëert? Zo neen, waarom niet?
De bedoelde rapporten, respectievelijk van de Independent International Fact Finding Mission on Myanmar aan de Mensenrechtenraad, over economische belangen van het Myanmarese leger, en van een Panel of Experts van de VN-Veiligheidsraad, zijn het kabinet bekend.
Het aantal rapportages over Israël – er staan 5 rapporten van de Hoge Commissaris op de agenda van de 43e zitting van de Mensenrechtenraad – bevestigt niettemin dat er sprake is van disproportionele aandacht voor Israël.
Deelt u het standpunt dat het belang van de database aanzienlijk is toegenomen door de sterke groei van nederzettingen in de afgelopen drie jaar en het uitdrukkelijke voornemen van de Israëlische regering om de nederzettingen te annexeren, hetgeen ernstig inbreuk zou maken op het internationaal recht en een levensvatbare twee-statenoplossing permanent onmogelijk zou maken? Kunt u een toelichting geven?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wilt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden, graag vóórdat de database tijdens de 43e zitting van de VN-Mensenrechtenraad, waar Nederland als lid aan deelneemt, wordt behandeld? Zo neen, waarom niet?
Ja.
Het bericht dat de Autoriteit Persoonsgegevens de drukte niet aan kan. |
|
Michiel van Nispen , Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Autoriteit Persoonsgegevens niet over voldoende middelen beschikt om voldoende te kunnen handhaven? Komt dit nieuws voor u als een verrassing?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht, dat in lijn is met eerdere berichtgeving vanuit de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) op dit punt.
Herinnert u zich de motie Verhoeven/Van Nispen die uitsprak dat de Autoriteit Persoonsgegevens voldoende capaciteit en middelen moet hebben en houden om haar taken en bevoegdheden goed uit te kunnen voeren? Hoe kan het dat de Autoriteit Persoonsgegevens nu aan de bel trekt en aangeeft de al voorspelde drukte niet aan te kunnen met de voltijdsequivalenten die zij nu ter beschikking heeft?2
Met de leden Verhoeven en Van Nispen ben ik van mening dat de AP zodanig toegerust moet zijn dat zij in staat is haar wettelijke taken naar behoren uit te kunnen voeren. Om die reden is er bij voorjaarsnota 2019 opnieuw € 3,4 mln. structureel aan het budget van de AP toegevoegd en laat ik thans samen met de AP een extern onderzoek uitvoeren. Doel van het onderzoek is te komen tot een gedeeld beeld van een gezonde financiële basis voor de uitoefening door de AP van al haar wettelijke taken, zowel op korte als lange termijn.3
Vindt u het wenselijk dat de wachttijd bij de Autoriteit Persoonsgegevens is opgelopen tot minimaal 6 maanden? Zo ja, waarom? Zo nee, deelt u de mening dat privacyschendingen zo snel mogelijk onderzocht en aangepakt moeten worden? Wat gaat u eraan doen om dit te bewerkstelligen?
Een algemene wachttijd van minimaal 6 maanden voor het in behandeling nemen van klachten door de AP is lang te noemen. Daarbij past enige nuancering.
Een derde van de 27.800 in 2019 door de AP ontvangen klachten betreffen klachten op grond van artikel 77 van de AVG, die de AP op grond van de AVG moet onderzoeken «in de mate waarin dat gepast is». Voor de afdoening van klachten in de zin van artikel 77 AVG hanteert de AP een prioriteringsbeleid op grond waarvan urgente en schrijnende klachten en klachten die betrekking hebben op een kwetsbare doelgroep of die grote groepen raken als eerste worden opgepakt. De huidige werkvoorraad van dergelijke klachten die nog in behandeling genomen moet worden, bedraagt volgens de AP circa 3.000 privacy-klachten; dat is substantieel. Daarbij is het van belang te monitoren hoe de instroom zich ontwikkelt. Zo registreerde de AP in de tweede helft van 2019 een daling van het aantal klachten ten opzichte van het eerste halfjaar van 2019.
De klachtafhandeling is onderdeel van het gezamenlijk extern onderzoek dat ik samen met de AP op dit moment laat uitvoeren naar de grondslagen van de financiering van de AP.
Voor de overige circa 19.000 door de AP ontvangen klachten, zoals signalen, tips en algemene meldingen, geldt een dergelijke onderzoeksverplichting niet. De laatstgenoemde categorie klachten bevatten wel relevante informatie over schendingen van de AVG. De AP bepaalt zelf of en zo ja, op welke wijze zij daaraan opvolging wil geven.
Klopt het dat, omdat het tekort zo nijpend is, de Autoriteit Persoonsgegevens keuzes moet maken in de zaken die zij oppakt en dat zij klachten niet behandelt als niet makkelijk kan worden vastgesteld dat de regels worden overtreden? Om hoeveel zaken gaat dit op jaarbasis? Kunt u, met voorbeelden, verduidelijken wat voor type zaken niet worden opgepakt en welke zaken niet worden behandeld als niet makkelijk kan worden vastgesteld dat de regels worden overtreden?
Zoals vrijwel elke organisatie heeft ook de AP te maken met schaarste van middelen en moet zij derhalve keuzes maken. De AP bepaalt aan de hand van haar prioriteringsbeleid welke klachten die op grond van artikel 77 AVG zijn ontvangen, als eerste worden opgepakt. Daarbij is het feit of al dan niet makkelijk vast te stellen is of er sprake is van een overtreding, niet bepalend. De AP beoordeelt alle ingediende klachten en prioriteert ze conform haar Beleidsregels prioritering klachtenonderzoek AP.4
De AP geeft aan dat urgente en schrijnende gevallen altijd prioriteit krijgen, maar ook dat de afhandelingssnelheid en de afdoeningswijze in het algemeen onder druk staan door het gebrek aan capaciteit. Voorbeelden van klachten die langer blijven liggen zijn klachten over niet toegestane direct marketing en klachten over organisaties die niet reageren op verzoeken om eigen persoonsgegevens in te mogen zien, of verzoeken om die informatie te verwijderen uit de systemen. Zie tevens het antwoord onder 3.
Bent u bereid de budgetten voor de Autoriteit Persoonsgegevens op korte termijn te verruimen? Zo nee, waarom niet?
De signalen over krapte bij de AP neem ik serieus en tegelijkertijd wil ik niet vooruitlopen op de uitkomsten van het lopende budgetonderzoek, waarvan we de resultaten voor de zomer verwachten.
Geweldpleging tegen een Pakistaanse blogger in Nederland |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Belaagde Pakistaanse blogger beschuldigt Pakistan van betrokkenheid»?1 Wat is u bekend over het geweld tegen de Pakistaanse journalist?
Ja. Ik heb kennis genomen van het bericht en van het feit dat er aangifte is gedaan door betrokkene.
Houdt u rekening met de mogelijkheid dat het geweld tegen de blogger is aangestuurd door de Pakistaanse overheid?
Het is aan de Politie en het Openbaar Ministerie om onderzoek te doen naar deze aangifte. Ik kan niet op de uitkomst van dat onderzoek vooruitlopen, bovendien kan ik geen uitspraak over individuele zaken doen.
Zijn u eerdere voorbeelden bekend van (mogelijke) Pakistaanse inmenging in Nederland? Welk beeld heeft u hiervan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de oproep van Reporters Without Borders (RSF) voor bescherming van de journalist? Begrijpt u deze oproep? Welke acties zijn of worden ondernomen om de blogger en zijn gezin te beschermen?
Nederland zet zich wereldwijd in voor de bescherming van mensenrechtenverdedigers en de veiligheid van journalisten. Ik hecht daarom veel belang aan de veiligheid van de heer Goraya en zijn gezin. Het kabinet kan geen mededelingen doen over maatregelen die worden genomen in individuele gevallen.
Bent u bereid de ambassadeur van Pakistan om dit incident te ontbieden? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek moet worden afgewacht voordat er verdere maatregelen worden genomen.
Kunt u aangeven waarom de blogger eerder in Pakistan is «verdwenen» en, naar eigen zeggen, is gemarteld? Is hierover contact geweest met de Pakistaanse autoriteiten? Wat is er toen gewisseld?
Er is destijds contact geweest met de heer Goraya en met de Pakistaanse autoriteiten. De Nederlandse ambassadeur in Pakistan heeft zijn zorgen geuit over de verdwijningen en de beperking van de vrijheid van meningsuiting. Over de inhoud van die gesprekken kan ik vanwege de veiligheid en de privacy van betrokkene verder geen mededelingen doen.
Het bericht dat Turkije Syrische rebellen inzet in de strijd in Libië |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat Turkije Syrische rebellen inzet in de strijd in Libië, waaronder extremisten van Al Qaeda en ISIS?1
Het kabinet is bekend met berichten over de aanwezigheid van Syrische oppositiestrijders in Libië. Het is op dit moment onduidelijk om welke strijders of groepen het gaat, wat hun achtergrond is en op welke wijze of door wie zij geworven en ingezet zouden worden. De toevoer van militaire middelen aan de Libische partijen komt een politieke oplossing niet ten goede en druist in tegen de op 19 januari jl. gemaakte afspraken in Berlijn en het al langer geldende wapenembargo voor Libië.
Het kabinet benadrukt, zowel in EU-verband als bij verschillende regionale actoren, het belang van volledige implementatie van de Berlijn uitkomsten, met in de eerste plaats een duurzaam staakt-het-vuren, volledige naleving van het VN wapenembargo en geloofwaardige stappen op het politieke spoor. Het kabinet verwelkomt de voorzichtige stappen die op deze drie sporen worden genomen, dringt er al langere tijd in EU-verband aan op dat de EU een actieve rol speelt in de implementatie van Berlijn, maar constateert ook dat er nog veel uitdagingen zijn.
Het kabinet heeft met zorg geconstateerd dat het conflict in Libië meer dan ooit onderhevig is aan buitenlandse inmenging. Dit draagt op geen enkele manier bij aan een politieke oplossing. Nederland draagt dit ook uit. Ik deed dit recentelijk nog tijdens mijn contacten met mijn counterparts uit Turkije en de Verenigde Arabische Emiraten. Ook benadrukt het kabinet in de daartoe geëigende gremia in Brussel het belang van de volledige implementatie van de uitkomsten van de Berlijn conferentie en meer specifiek volledige naleving van het wapenembargo.
Acht u de inschatting van het Syrisch Observatorium voor Mensenrechten betrouwbaar dat er al minstens 130 ex-strijders van ISIS en Al Qaeda van in totaal 4700 Syrische rebellen door Turkije naar Libië zijn gestuurd?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid zich aan te sluiten bij de Franse president Macron, die stelt dat Frankrijk Turkse oorlogsschepen gezien heeft die Syrische huurlingen aan land zetten in Libië?2 Vindt u dit ook een ernstige schending van wat afgesproken is op de conferentie in Berlijn, namelijk strikte handhaving van het wapenembargo en geen buitenlandse militaire inmenging? Bent u het met president Macron eens dat Turkije, dat zich ook aan deze afspraken heeft gecommitteerd, een belofte gebroken heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het in november vorig jaar verschenen VN-rapport waaruit blijkt dat diverse landen, waaronder Turkije, Jordanië en de Verenigde Arabische Emiraten wapens leveren aan strijdende partijen in Libië, in strijd met het VN-wapenembargo?3 Bent u bereid deze schendingen aan de orde te stellen? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de oproep van de Speciaal VN-Gezant voor Libië, Ghassan Salamé, om alle buitenlandse gewapende bemoeienis met Libië te beëindigen, ook in de richting van Turkije?4
Ja, zie antwoord op vraag 1, 2, 3 en 4.
Deelt u bovendien de opvatting van Salamé dat door de instroom van milities uit Syrië en Soedan de voedingsbodem voor terrorisme in Libië toeneemt?5
Voortdurende instabiliteit in Libië zorgt er voor dat terroristische groeperingen en georganiseerde misdaad voet aan de grond krijgen. Het kabinet acht daarom een sterk en verenigd optreden van de EU in Libië van groot belang.
Is het bovendien waar 6 dat Turkije onder meer de Sultan Murad brigade inzet of in wil zetten in Libië?6
Zie het antwoord op vraag 1, 2 en 3.
Herinnert u zich de rapporten van Amnesty International7 en de onafhankelijke internationale VN-onderzoekscommissie voor de Arabische Republiek Syrië,8 waarin door Turkije gesteunde rebellengroeperingen, waaronder de Sultan Murad brigade, beschuldigd worden van ernstige mensenrechtenschendingen en zelfs oorlogsmisdaden?
Ja.
Hoe beoordeelt u de beschuldigingen van Amnesty International dat er harde bewijzen zijn dat Turkse strijdkrachten en een coalitie van door Turkije gesteunde Syrische gewapende groeperingen oorlogsmisdaden hebben gepleegd, waaronder het doden en verwonden van burgers tijdens het offensief in het noordoosten van Syrië?9
Nederland heeft zoals bekend het Turkse optreden in Noordoost-Syrië in duidelijke bewoordingen veroordeeld en heeft zich binnen de Europese Unie met succes hard gemaakt voor een scherpe lijn richting Turkije. De Nederlandse opstelling heeft er mede toe geleid dat de Europese Raad de Turkse militaire actie in Noordoost-Syrië heeft veroordeeld. Ook besloten lidstaten tot een strikte interpretatie van criterium 4 van het EU gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportbeleid (2008/944/GBVB), wat neerkomt op een de facto wapenembargo. Nederland heeft daarnaast benadrukt dat Turkije een verantwoordelijkheid heeft om maatregelen te treffen om schendingen van mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht te stoppen. Nederland blijft deze boodschap, ook in bilaterale contacten, herhalen.
Bent u bereid inzet van Syrische rebellengroeperingen door Turkije in Libië krachtig te veroordelen, dit kenbaar te maken richting Turkije en aan de orde te stellen binnen de EU en NAVO? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven bij vraag 1, 2 en 3 al is aangegeven, is het op dit moment onduidelijk welke Syrische strijders of groepen actief zijn in Libië, wat hun achtergrond is en op welke wijze of door wie zij geworven en ingezet zouden worden.
En marge van de veiligheidsconferentie in München op 15 februari jl., heb ik met de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken gesproken over de situatie in Libië. Hierbij is het belang van naleving van het wapenembargo aan de orde gekomen en de wenselijkheid dat alle partijen afzien van inmenging in het conflict in Libië. Ook is gesproken over de noodzaak van een staakt het vuren en een politieke oplossing voor het conflict.
Bent u expliciet bereid inzet van de Sultan Murad brigade in Libië te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Aangezien het op dit moment onduidelijk is om welke strijders of groepen het gaat, wat hun achtergrond is en op welke wijze of door wie zij geworven en ingezet zouden worden, treedt het kabinet niet in de veroordeling van de inzet van specifieke groepen.
Behoren tot de in de berichtgeving genoemde Syrische rebellengroeperingen die ingezet zouden worden in Libië, ook groeperingen die in het verleden Non-lethal assistance (NLA) ontvangen hebben van Nederland?10
Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over de groepen die al-dan-niet NLA-steun hebben ontvangen van Nederland.
Vindt u mogelijke inzet van door Nederland aan Syrische rebellengroeperingen geleverde spullen, zoals pickup trucks, mitrailleurvesten, laptops en uniformen, in Libië wenselijk?
Zie het antwoord op vraag 1, 2 en 3.
Bent u bereid er bij Turkije op aan te dringen dat er geen door Nederland geleverde NLA-spullen ingezet zullen worden in Libië? Zo nee, waarom niet?
Het is op dit moment onduidelijk om welke strijders of groepen het gaat, wat hun achtergrond is en op welke wijze of door wie zij geworven en ingezet zouden worden.
Daarnaast, zoals eerder aan uw Kamer gemeld, is het NLA-programma in het voorjaar van 2018 beëindigd (Kamerstuk 32 623, nr. 229). De door Nederland geleverde goederen waren aan gebruik onderhevig. In eerdere beantwoording van Kamervragen is aangegeven dat goederen als voedselpakketten en medicijnen al grotendeels geconsumeerd zijn en de gemiddelde levensduur van een geleverd voertuig in de Syrische context naar schatting zes tot acht maanden was (Kamerstuk 32 623, nr. 229). Maar het is ook mogelijk dat sommige (onderdelen van) voertuigen die Nederland leverde nog wel in gebruik zijn. Met de beëindiging van het programma, eindigde echter ook de constante monitoring van voorheen gesteunde groepen en geleverde goederen. Zodoende is de status van door Nederland geleverde goederen ruim anderhalf jaar na beëindiging van het programma moeilijk traceerbaar.
In hoeverre heeft Nederland, ook na de beëindiging van het NLA-programma, nog een verantwoordelijkheid om oorlogshandelingen en mensenrechtenschendingen met door Nederland in het kader van NLA geleverde spullen te voorkomen, zoals recent bij de illegale Turkse invasie van noord-oost Syrië? Acht u zich nog gehouden aan een vorm van diplomatieke inspanningsverplichting?
Nederland zet zich in voor het tegengaan van straffeloosheid voor alle misdaden begaan in het kader van het Syrische conflict en ondersteunt daartoe ook initiatieven om vervolging te faciliteren. Zo steunt Nederland organisaties zoals het IIIM, zodat op enig moment vervolging kan plaatsvinden, ongeacht door wie die misdaden zijn begaan.
Aan uw Kamer is eerder gemeld dat er na onderzoek geen indicatie is gevonden dat door Nederland geleverde goederen zijn ingezet in de strijd tijdens de Turkse militaire operatie Peace Spring (Kamerstuk 32 623, nr. 294). Voorts beschikt het kabinet niet over informatie die erop wijst dat de in het verleden door Nederland geleverde goederen elders voor oorlogshandelingen of mensenrechtenschendingen gebruikt worden.
Het intrekken van perskaarten in Turkije |
|
Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL), Joël Voordewind (CU), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de Turkse autoriteiten tenminste 17 perskaarten van journalisten van de krant Evrensel hebben ingetrokken?1 Wat is u hierover bekend? Wat betekent dit voor de desbetreffende journalisten?
De krant Evrensel publiceerde op 24 januari jl. dat de perskaarten van 17 journalisten zouden zijn ingetrokken. Op 27 januari jl. kondigde de krant echter aan dat het intrekken van de perskaarten van deze journalisten is teruggedraaid door de Turkse autoriteiten. De perskaarten van de betreffende journalisten zijn dus niet of niet meer ingetrokken. Onduidelijkheid over de status van aanvragen voor perskaarten komt vaker voor in Turkije en past in het beeld dat de persvrijheid in Turkije onder druk staat. Het intrekken van perskaarten kan in algemene zin tot gevolg hebben dat journalisten geen toegang meer hebben tot persconferenties of evenementen die de overheid organiseert.
Klopt het dat dit optreden past in een patroon waarin Evrensel, vanwege kritische, onafhankelijke berichtgeving, vaker doelwit is van repressie door de Turkse staat, onder andere door financiële druk en rechtszaken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat sinds 2015 al bijna 4.000 perskaarten zijn ingetrokken in Turkije?
Uit officiële cijfers van de Turkse overheid uit oktober 2019 blijkt dat er sinds 2015 in totaal 3.804 perskaarten zijn ingetrokken in Turkije. Het is niet bekend of en hoeveel van deze perskaarten uiteindelijk zijn teruggegeven.
Bent u, in uw contacten met Turkije, bereid om zich uit te spreken over de repressie van persvrijheid in Turkije, specifiek in deze zaak, en erop aan te dringen dat dit stopt? Zo nee, waarom niet?
Nederland hecht erg aan de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid, ook in Turkije. Nederland brengt daarom in contacten met Turkije voortdurend en op alle niveaus de zorgen over het gebrek aan persvrijheid in Turkije op. Dit doe ik zelf ook expliciet in mijn gesprekken met de Turkse Minister Çavuşoğlu. Daarnaast steunen de Nederlandse ambassade en de EU-vertegenwoordiging in Turkije projecten op het gebied van persvrijheid en organiseert de Nederlandse ambassade bijeenkomsten met Turkse journalisten. Turkije wordt door Nederland en de EU ook binnen de Raad van Europa aangesproken op het gebrek aan persvrijheid.
Nederland blijft zich in EU-verband er voor inzetten dat Turkije consequent wordt aangesproken op het gebrek aan persvrijheid, en blijft zich hier ook in bilaterale contacten over uitspreken.
Ziet u mogelijkheden om, eventueel in EU-verband, meer in te zetten op persvrijheid in Turkije?
Zie antwoord vraag 4.
Vrouwenonderdrukking |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over de column van Folkert Jensma «Wie onthult het polygame huwelijk» over de problemen van verborgen vrouwen?1
Huwelijksdwang, kindhuwelijken en polygame huwelijken zijn uiterst schadelijke fenomenen. In de column worden deze fenomenen dan ook terecht ter discussie gesteld. De column schetst hoe «de multiculturele samenleving het recht kleurt» en gaat in op de evaluatie van de wet Tegengaan huwelijksdwang, waaruit ook een aantal knelpunten in naar voren komen. Zoals ik ook in mijn reactie op die evaluatie heb aangegeven, onderstreept het opnieuw het belang van een brede aanpak van deze problematiek.2. Daarom hebben de Minister van VWS en ik op 18 februari 2020 de actieagenda «schadelijke praktijken» aan uw Kamer gestuurd.3 Deze actieagenda bevat aanvullende acties om huwelijksdwang, vrouwelijke genitale verminking en eergerelateerd geweld aan te pakken, zoals het inrichten van één landelijk expertisecentrum en een laagdrempelige meldstructuur.
Wat vindt u van zijn steun voor het idee van Femmes for Freedom dat mannen die zich hebben misdragen, wordt verboden een volgende buitenlandse partner naar Nederland te halen?2
Ik kan mij goed voorstellen dat Femmes for Freedom met dit idee komt en ik begrijp de steun die de heer Jensma hiervoor uitspreekt.
De IND kan, bijvoorbeeld in het geval dat de referent reeds een aantal malen achtereen toelating heeft gevraagd voor een partner, een onderzoek doen of er sprake is van een schijnhuwelijk of schijnrelatie. Als daar inderdaad sprake van blijkt te zijn, zal de verblijfsaanvraag worden afgewezen. Ook kan, indien de referent in kwestie veroordeeld wordt voor een strafbaar feit, beoordeeld worden of zijn verblijfsrecht kan worden ingetrokken indien het geen Nederlander betreft. Wordt het verblijfsrecht ingetrokken dan is het niet langer mogelijk verblijf voor een partner aan te vragen. Voor slachtoffers van misdragingen door de referent bestaat een mogelijkheid een zelfstandige verblijfsvergunning te verkrijgen indien de relatie als gevolg van geweld is verbroken.
Echter, het toelatingsbeleid voor (huwelijks)partners uit derde landen is gestoeld op de Europese Richtlijn voor gezinshereniging (2003/86/EG). Als wordt voldaan aan de voorwaarden die deze Richtlijn stelt (zoals rechtsgeldig huwelijk of duurzame en exclusieve relatie, voldoende middelen van bestaan van de referent, geen antecedenten aan de zijde van de partner), kunnen er geen aanvullende voorwaarden worden gesteld, zoals het meewegen van eerdere gedragingen van de referent. Dat maakt het niet mogelijk om aan het idee van Femmes for Freedom te voldoen.
Bent u bekend met de film van een Pakistaans-Nederlandse man die zijn eerste zeven vrouwen uit Pakistan ernstig heeft mishandeld en voor de achtste keer getrouwd is met een Pakistaanse vrouw en ook haar ernstig heeft mishandeld?3
Ja.
Vindt u het aanvaardbaar dat Nederlandse mannen aan de lopende band met buitenlandse vrouwen trouwen om ze vervolgens in ons land ernstig te mishandelen en thuis op te sluiten?
Ik vind geweld, mishandeling en vrijheidsberoving niet aanvaardbaar. Mishandeling en vrijheidsberoving zijn ook strafbaar gesteld in het wetboek van strafrecht. In de vraag wordt echter gesuggereerd dat Nederlandse mannen aan de lopende band met buitenlandse vrouwen trouwen en ze in ons land ernstig mishandelen en thuis opsluiten. Dit geschetste beeld strookt niet met de cijfers en informatie die ik tot mijn beschikking heb.
Wanneer er sprake is van mishandeling en vrijheidsberoving dan gelden voor deze vrouwen dezelfde rechten als voor Nederlanders. Een belangrijk initiatief in dit kader is het programma «Geweld hoort nergens thuis», dat in opdracht van het Ministerie Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Justitie en Veiligheid (JenV) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt uitgevoerd. Het programma heeft tot doel om huiselijk geweld en kindermishandeling eerder en beter in beeld te krijgen en vervolgens duurzaam te stoppen en op te lossen. Maatregelen die in het kader van dit programma genomen worden, kunnen ook bijdragen aan de aanpak van deze praktijken.
Deelt u de mening dat we deze praktijk moeten stoppen? In hoeverre is het mogelijk om voor notoire mishandelaars een verbod in te stellen om keer op keer een volgende buitenlandse partner naar Nederland te halen?
Zie het antwoord op vraag 2 en 4.
Bent u bereid met Femmes for Freedom in gesprek te gaan hoe zij een bijdrage kunnen leveren aan kennisbevordering van professionals en inburgeringscursussen over geweld tegen huwelijksmigranten?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inburgering en werken nauw samen met professionele instanties en professionals op dit terrein en hebben toegang tot relevante netwerken. Ook hebben gemeenten, in hun rol van opdrachtgever, goede contacten met aanbieders van taal- of inburgeringsonderwijs. Gemeenten hebben hierin beleidsvrijheid en nemen hier zelf besluiten over. In de actieagenda Schadelijke Praktijken zijn verschillende maatregelen opgenomen om schadelijke praktijken – eerder en beter in beeld te krijgen en te stoppen en duurzaam op te lossen. Femmes for Freedom wordt actief betrokken bij de uitvoering van de actieagenda.
Deelt u de mening dat bij dit soort uitbuiting sprake kan zijn van mensenhandel?
Bij mensenhandel staat het oogmerk van uitbuiting voorop. In het artikel wordt daarentegen gesproken over misstanden die plaatsvinden binnen het huwelijk van een persoon die een partner vanuit een ander land naar Nederland gehaald heeft. Hoewel dit ernstige kwesties betreffen, vallen deze kwesties niet onder de noemer mensenhandel. Wel kunnen zaken als een gedwongen huwelijk, en isolement in het huwelijk zorgen voor een kwetsbare positie van de betrokken vrouwen, waardoor zij eventueel vatbaarder zijn voor mensenhandel. In het rapport Zicht op kwetsbaarheid (2016), kaart de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen deze kwetsbaarheid ook aan. Tegelijkertijd wordt in het rapport ook aangegeven dat deze zaken an sich niet onder de noemer mensenhandel vallen. Gegeven het reeds bestaande onderzoek en standpunt van de Nationaal Rapporteur ziet de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op dit moment geen aanleiding om hierover in gesprek te gaan met de Nationaal Rapporteur.
Bent u het ermee eens dat de overheid moet ingrijpen indien sprake is van een geloofwaardig vermoeden van mensenhandel? Zo ja, bent u bereid om de aanpak van het gedwongen isolement van verborgen vrouwen met de Nationaal Rapporteur Mensenhandel te bespreken?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met het verhaal van de Iraanse Negar die zich als huwelijksmigrante bij haar man in Nederland voegde, die hier als kennismigrant aan de TU Delft werkte, en kort na haar komst door haar man om het leven is gebracht?4
Deze casus is Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bekend. Dit geldt niet voor signalen dat dit op grote schaal8 voorkomt. Er zijn geen cijfers over hoe vaak dit voorkomt.
Bent u ervan op de hoogte dat vrouwen van kennismigranten uit niet-westerse landen vaak in een gedwongen isolement leven en mishandeld worden?5
Zie antwoord vraag 9.
Is het juist dat Negar geen inburgeringsplicht heeft als partner van een kennismigrant? Bent u het ermee eens dat inburgering, hier en in het buitenland van partners van kennismigranten, kan bijdragen aan «empowerment» en aan het voorkomen van onderdrukking?
Het klopt dat partners van kennismigranten voor het verkrijgen van een machtiging tot voorlopig verblijf en een verblijfsvergunning bij hun referent, niet inburgeringsplichtig zijn. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Inburgering is de vreemdeling met een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd inburgeringsplichtig als hij anders dan voor een tijdelijk doel in Nederland verblijft. Gelet op artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder h en m, van het Besluit Inburgering worden arbeid als kennismigrant en verblijf als familie- of gezinslid bij een kennismigrant aangemerkt als tijdelijke verblijfsdoelen in de zin van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Inburgering. Derhalve zijn kennismigranten noch hun partners inburgeringsplichtig. Het kabinet is niet voornemens om kennismigranten en gezinsleden inburgeringsplichtig te maken. Om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd te verkrijgen, dienen de kennismigrant en de eventuele gezinsleden wel te voldoen aan het inburgeringsvereiste.
Indien de man van Negar wordt veroordeeld, moet hij Nederland verlaten na het uitzitten van zijn straf?
Indien de referent onherroepelijk is veroordeeld, zal de IND beoordelen of zijn verblijfsrecht kan worden ingetrokken. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogeheten glijdende schaal.
Bent u bereid met Femmes for Freedom, overheden, bedrijven en onderwijsinstellingen te bespreken hoe zij samen partners van kennismigranten kunnen bereiken om hen minder kwetsbaar te maken voor gedwongen isolement?
Zie antwoord vraag 6.
Kent u de steekproef van de gemeente Rotterdam, waaruit blijkt dat 20% van de huwelijksmigranten in een gedwongen isolement leven? Deelt u de mening dat dit zeer zorgelijk is? Bent u bereid een landelijk onderzoek in te stellen naar de omvang van gedwongen isolement van huwelijksmigranten?6
De gemeente Rotterdam heeft een verkennend kwantitatief onderzoek gedaan naar huwelijksmigranten: hun welzijn en participatie. Dit kwantitatieve onderzoek was een verkennend haalbaarheidsonderzoek. Dit heeft de gemeente Rotterdam veel stof gegeven tot nadenken, maar vanwege de kleine aantallen in dit onderzoek (het onderzoek kent een steekproef van 20 personen), was het niet mogelijk om generieke conclusies te trekken. De resultaten uit de haalbaarheidspilot in Rotterdam laten zien dat er in vier van de 20 gevallen signalen waren die mogelijk een risico vormen op het ontstaan van sociaal isolement. Dit is een percentage van 20%.
Ondanks dat hier sprake is van een verkennend haalbaarheidsonderzoek, deel ik uw mening dat de resultaten zorgelijk zijn. Omdat elk geval van gedwongen isolement er één te veel is, wordt er niet voor gekozen om een landelijk onderzoek in te stellen naar de omvang van gedwongen isolement van huwelijksmigranten, maar om direct over te gaan op maatregelen om deze kwetsbare groep uit hun gedwongen isolement te halen. Zo wordt bij de inburgering expliciet aandacht besteed aan het thema zelfbeschikking, zodat een fenomeen als gedwongen isolement minder voorkomt. Daarnaast maakt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in 2020 de financiering mogelijk van één of meerdere organisatie(s) die culturele onderdrukking aanpakken en zelfbeschikking. Deze organisatie(s) zal/zullen zich onder andere richten op het doorbreken van sociaal isolement van vrouwen.
De privacyrisico’s van onveilige beveiligingscamera’s |
|
Kees Verhoeven (D66), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u de uitzending van Pointer, waaruit blijkt dat honderden beveiligingscamera’s eenvoudig te lokaliseren en te hacken zijn? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?1
Ja.
Het is een zorgelijke ontwikkeling dat het gebruik van bepaalde beveiligingscamera’s negatieve gevolgen kan hebben voor de veiligheid en de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen.
Welke eisen worden aan dergelijke camera’s gesteld? Deelt u de mening dat deze camera’s alleen op de Nederlandse markt mogen worden toegelaten als is komen vast te staan dat ze adequaat zijn beschermd tegen (online) hacks? Zo ja, welke maatregelen stelt u zich voor om het beveiligingsniveau van beveiligingscamera’s te verbeteren? Wat vindt u bijvoorbeeld van het in de uitzending genoemde idee om een minimumstandaard voor online veiligheid in te stellen en eenvoudig te hacken rommelproducten te verbieden?
In de uitzending van Pointer gaat het om camera’s die met het internet zijn verbonden en door middel van het IP-adres gemakkelijk te lokaliseren zijn, zogenoemde IP-camera’s. Nederlandse en Europese wet- en regelgeving stellen thans geen digitale veiligheidseisen aan IP-camera’s. Nederland maakt zich in de Europese Unie (EU) wel sterk voor het stellen van wettelijke minimum digitale veiligheidseisen aan IoT-apparaten, zoals IP-camera’s, via de Europese richtlijn voor radioapparatuur,2 welke zijn geïmplementeerd via de Telecommunicatiewet. Apparaten die niet aan de minimumeisen voldoen, kunnen dan van de markt worden geweerd en gehaald. In Nederland houdt het Agentschap Telecom toezicht op deze richtlijn. Op initiatief van Nederland wordt momenteel in EU-verband gekeken naar de invulling van de minimumeisen. Nederland zal de komende periode een aanjagende rol blijven vervullen om ervoor te zorgen dat de minimumeisen in 2020 van kracht worden in de hele EU.3
Is u bekend in hoeveel gevallen per jaar sprake is van gehackte beveiligingscamera’s? Hoe vaak wordt daarvan melding gedaan bij de Autoriteit Persoonsgegevens en bij de politie? In hoeveel gevallen wordt politieonderzoek ingesteld en in hoeveel gevallen vindt strafvervolging en veroordeling plaats? Vindt u dat sprake is van een adequaat handhavingsniveau op de bescherming van burgers tegen dit soort vormen van online criminaliteit?
Het totaal aantal gevallen per jaar waarbij sprake is van gehackte beveiligingscamera’s is mij niet bekend. Wel heeft de Autoriteit Persoonsgegevens mij laten weten dat sinds de meldplicht datalekken in Nederland van toepassing is, zij tussen 1-1-2016 en 28-1-2020 zeven datalekmeldingen heeft ontvangen waarbij sprake was van (mogelijk) gehackte beveiligingscamera’s. De politie heeft gemeld dat zij geen cijfers beschikbaar heeft over het aantal meldingen van gehackte beveiligingscamera’s. Gehackte beveiligingscamera’s worden niet als aparte delicten in de politiesystemen geregistreerd. Om die reden is niet bekend in hoeveel gevallen politieonderzoek wordt ingesteld en in hoeveel gevallen strafvervolging en veroordeling plaatsvindt en kan eveneens geen uitspraak worden gedaan over de adequaatheid van het handhavingsniveau.
Bent u bereid om, samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken, producenten bewust te maken van de noodzaak van «privacy by design and default» om te voorkomen dat persoonsgegevens na een hack kunnen uitlekken? Zo ja, welke maatregelen stelt u zich daarbij voor?
Artikel 25 van de Algemene verordening gegevensbescherming kent een verplichting voor producenten om «privacy by design and default» toe te passen op hun producten. Deze verplichting geldt ook voor producenten van beveiligingscamera’s. Producenten dienen daaraan gevolg te geven, om te voorkomen dat persoonsgegevens na een hack kunnen uitlekken. Producenten dienen zich in dat verband af te vragen of zij de juiste eisen stellen aan de aanbieders en ontwikkelaars van die producten. Daarnaast kan de Autoriteit Persoonsgegevens producenten wijzen op de noodzaak van «privacy by design and default». Ik zie het niet als mijn taak om samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken de bewustwording van producenten over de noodzaak van «privacy by design and default» te versterken, dit is aan de AP en de producenten zelf. Wel zet Nederland zich in EU-verband, als reeds aangegeven, in voor het stellen van minimumeisen aan IoT-apparaten.
Gedetineerde asielzoekers in hongerstaking op Curaçao |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat een groep van twaalf Venezolaanse asielzoekers die op Curaçao in vreemdelingenbewaring verblijven in hongerstaking zijn gegaan?1 Zo ja, wat is op dit moment hun toestand en weet u of zij de medische zorg krijgen die nodig is?
Ik ken het bericht. Het is van belang om te benadrukken dat Curaçao geen asielprocedure kent, maar dat individuen een verzoek tot bescherming kunnen doen, op grond van artikel 3 EVRM. De autoriteiten van Curaçao hebben aangegeven dat de betreffende groep de benodigde medische zorg reeds heeft ontvangen, ook in lijn met de protocollen die Curaçao bij hongerstakingen in de vreemdelingenbewaring hanteert. De autoriteiten van Curaçao hebben mij verzekerd dat de medische toestand van deze personen goed is.
De autoriteiten van Curaçao hebben mij verder laten weten in gesprek te zijn met non-gouvernementele organisaties om voor een aantal van de betreffende personen opvang elders te organiseren. Bij deze gesprekken vormt volgens de autoriteiten van Curaçao medische zorg een belangrijk aandachtspunt.
Klopt het dat zij al meer dan acht maanden onder barre omstandigheden en soms tussen veroordeelde gedetineerden in het strafgedeelte van de Curaçaose gevangenis zitten? Zo ja, deelt u de mening dat dit in strijd is met internationaal erkende mensenrechten en zo snel mogelijk moet worden aangepakt?
Het Ministerie van Justitie van Curaçao heeft het doel gesteld om vreemdelingen zo kort mogelijk in de bewaring te laten verblijven. De autoriteiten van Curaçao hebben mij wel gemeld dat de betreffende personen langer dan 8 maanden in de vreemdelingenbewaring in en bij het SDKK verbleven. De autoriteiten van Curaçao hebben tevens gemeld dat een aantal vrouwen in een apart blok binnen de SDKK zijn ondergebracht. Dit blok is inmiddels door Curaçao aangewezen als een cellenblok voor vreemdelingenbewaring. De autoriteiten van Curaçao hebben mij verzekerd dat deze vrouwen, die een verzoek tot bescherming hebben gedaan of door Curaçao gereed gehouden worden voor terugkeer, niet in contact komen met gedetineerden. De autoriteiten van Curaçao stellen daarnaast dat de mannen die deel uitmaken van de betreffende groep, alleen zijn ondergebracht in de vreemdelingenbewaring bij het SDKK.
Het is aan de autoriteiten en de rechterlijke macht van Curaçao om in eventueel voorkomende gevallen te beoordelen in hoeverre de omstandigheden van vreemdelingen in bewaring op gespannen voet staan met nationale en/of internationale verplichtingen.
Bent u bereid om de Curaçaose autoriteiten aan te spreken op de omstandigheden waaronder Venezolaanse asielzoekers worden behandeld? En bent u bereid om een concreet hulpaanbod te doen, om te voorkomen dat vluchtelingen onterecht worden gedetineerd en uitgezet? Zo nee, waarom niet?
Op verzoek (kenmerk: 2020Z00291) van leden van de vaste commissie Koninkrijksrelaties uit de Tweede Kamer die begin januari 2020 deel uitmaakten van de Nederlandse delegatie bij het IPKO, sprak ik al met de Minister van Justitie van Curaçao over langdurig verblijf in de vreemdelingbewaring bij het SDKK. Hierover heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd.2 Het is aan de autoriteiten van Curaçao en aan de rechterlijke macht in Curaçao om te beoordelen in hoeverre vreemdelingen onterecht in vreemdelingenbewaring worden gesteld of terecht worden uitgezet. Nederland levert ondersteuning aan Curaçao bij het optimaliseren van de vreemdelingenketen en bij het verbeteren van materiële en immateriële condities in de vreemdelingenbewaring.
Het bijwonen van de herdenking van de Armeense genocide |
|
Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de aangenomen motie-Voordewind c.s., die de regering vraagt om in 2018 en bij elk lustrum van de herdenking van de Armeense genocide aanwezig te zijn in Yerevan op regeringsniveau?1
Ja.
Welke Nederlandse Minister zal in april bij de genocideherdenking aanwezig zijn, aangezien het in april 2020 105 jaar geleden is dat de Armeense genocide begon?
Daarover wordt nog gesproken. Zoals ook gemeld tijdens de BZ Begrotingsbehandeling voor 2019, zal de Kamer voorafgaand aan de herdenking worden geïnformeerd wie namens Nederland aanwezig zal zijn bij deze herdenking.
Klopt het dat u komende week als eerste Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken in die functie Yerevan (Armenië) bezoekt?
Ja.
Kunt u aangeven binnen welke termijn het lukt om een ambassade in Yereven te openen?
Het kabinet zet zich in om de ambassade te Jerevan zo snel mogelijk te openen nadat alle vereiste procedures zijn afgerond. Een tijdspad kan op dit moment niet gegeven worden.
Zult u komende week een bezoek brengen aan Tsitsernakaperd, het genocidemonument in Yerevan?
Tijdens mijn bezoek aan Jerevan heb ik ook Tsitsernakaperd bezocht.
Zult u een krans leggen bij het monument om de slachtoffers van de Armeense genocide te eren en te herdenken?
Ik heb een krans gelegd om mijn respect te betuigen aan de slachtoffers en nabestaanden van de verschrikkelijke gebeurtenissen van 1915.
Op welke wijze zult u de Armeense genocide benoemen en ter sprake brengen in de gesprekken met de regering van Armenië en bij de herdenking?
Ik heb met mijn Armeense gesprekspartners gesproken over de vreselijke gebeurtenissen van 1915. Bij mijn bezoek aan het monument heb ik een krans gelegd om mijn respect te betuigen aan de slachtoffers en nabestaanden.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 21 januari 2020 om 10.00 uur beantwoorden?
Voor de beantwoording van de vragen is uitgegaan van de daarvoor gebruikelijke termijn.
Een ‘Decision on interim measure’ van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de voorziening van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dd. 17 december 2019 (in afschrift verzonden aan de regering van Nederland) inzake de detentie van de heer George in het politiebureau van Philipsburg, Sint-Maarten?1 Kunt u de betekenis van deze voorziening duiden?
Ja, ik heb kennisgenomen van het besluit van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) op 17 december 2019 om een voorlopige maatregel op te leggen ten aanzien van een betrokkene die in voorlopige hechtenis was geplaatst in het cellencomplex van Philipsburg Police Station. Het EHRM heeft bepaald dat betrokkene niet mag worden vastgehouden in omstandigheden in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Voorlopige maatregelen van het EHRM zijn bindend. Een voorlopige maatregel houdt echter geen (voorlopig) oordeel in over een klacht die is aangebracht bij het EHRM.
Sint Maarten heeft mij laten weten dat de plaatsing van betrokkene in het cellencomplex van Philipsburg Police Station is beëindigd en dat hij op 18 december 2019 is overgeplaatst naar de Point Blanche gevangenis. In reactie op deze overplaatsing heeft het EHRM besloten de voorlopige maatregel niet te verlengen.
Herinnert u zich de antwoorden op bij herhaling door mij gestelde vragen aangaande de detentiesituatie in zowel het politiebureau als in de gevangenis Point Blanche op Sint Maarten?2 3 4 5
Ja.
Klopt de waarneming dat deze (voorlopige) voorziening (Decision on interim measure) ziet op het langer dan toegestaan in voorlopige hechtenis houden van verdachten in een politiecel? Wordt het langer op het politiebureau ophouden van verdachten veroorzaakt doordat er onvoldoende en tijdige doorstroming naar de gevangenis kan plaatsvinden? Welk beleid hanteert het Openbaar Ministerie op Sint Maarten om te voorkomen dat verdachten te lang op het politiebureau worden opgehouden?
Betrokkene verzocht het EHRM met verwijzing naar artikel 3 EVRM een voorlopige maatregel te treffen gelet op het feit dat hij langer dan 10 dagen in het cellencomplex van het Philipsburg Police Station in voorlopige hechtenis zat. Nadat het OM Sint Maarten betrokkene naar het Huis van Bewaring van Point Blanche had overgebracht, heeft het EHRM, zoals gezegd, besloten de interim- maatregel niet te verlengen.
Van Sint Maarten heb ik vernomen dat er niet altijd voldoende capaciteit is in de Point Blanche gevangenis om verdachten vanuit het cellencomplex van Philipsburg Police Station over te plaatsen naar Point Blanche, waardoor het een aantal keer is voorgekomen dat gedetineerden langer dan 10 dagen in het cellencomplex hebben verbleven. Het OM Sint Maarten heeft laten weten dat het Gemeenschappelijk Hof van Justitie in alle gevallen in hoger beroep die zien op een overschrijding van de 10 dagen termijn heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een schending van artikel 3 EVRM en heeft de detentie rechtmatig bevonden. Sint Maarten heeft mij laten weten dat naar aanleiding van de onderhavige zaak het OM Sint Maarten zijn werkwijze heeft aangepast. Indien een gedetineerde niet na 10 dagen kan worden overgeplaatst, zal de Hoofdofficier van Justitie de ernst van verdenking en persoonlijke omstandigheden beoordelen om tot een beslissing te komen in welke gevallen de voorlopige hechtenis kan worden opgeschort.
Deelt u de opvatting dat een beslissing zoals thans door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens genomen in het licht van het verscherpte toezicht («enhanced supervision») waaronder het Koninkrijk dan wel Nederland reeds geplaatst is, buitengemeen onwenselijk is? Welke maatregelen neemt u om te bevorderen dat de praktijk van het detineren van verdachten, voorlopig gehechten dan wel veroordeelden in overeenstemming is met de geldende wetgeving en verdragen?
Zoals ik u eerder heb gemeld, maak ik mij ernstig zorgen om de situatie in het detentiewezen van Sint Maarten. Het is aan Sint Maarten om maatregelen te nemen om de situatie te verbeteren. De Minister voor Rechtsbescherming en ik hebben regelmatig contact met de Minister van Justitie en de Minister-President van Sint Maarten waarin wij de urgentie van de situatie benadrukken en met klem verzoeken maatregelen te treffen. Zoals u weet hebben wij containercellen ter beschikking gesteld om het capaciteitsprobleem in Point Blanche aan te pakken. Voordat de containercellen in gebruik kunnen worden genomen, zullen deze geïnstalleerd moeten worden en tevens orkaanbestendig moeten worden gemaakt. Ik heb aangeboden dat het Rijksvastgoedbedrijf ondersteuning biedt ten aanzien van gebouwelijke verbeteringen en contractmanagement om deze cellen zo spoedig mogelijk in gebruik te kunnen nemen.
Deelt u de opvatting – mede in het licht van recente rapportages van de voortgangscommissie Sint-Maarten en de Raad voor de Rechtshandhaving – dat de algehele detentie-situatie op Sint Maarten, waar het gaat om de situatie in de politiecellen, de noodzaak om verdachten langer dan toegestaan vast te houden in de politiecellen, de fysieke kwaliteit van de gevangenis, de maximale bezetting van de gevangenis en alle overige omstandigheden rond de detentie van gevangenen, ver onder de maat is van hetgeen binnen ons Koninkrijk der Nederlanden wenselijk is?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de diepe zorg dat de thans zeer beperkte mogelijkheden om verdachten adequaat in voorarrest te nemen zeer ernstige consequenties kunnen hebben voor de algehele staat van de rechtshandhaving op Sint Maarten, inclusief een aanzienlijke kans op eigenrichting en de ondergraving van de geloofwaardigheid van de rechtshandhaving?
Zie antwoord vraag 4.
De stand van zaken in de processen tegen de door Nederland uitgeleverde Rwandezen I. en M. en de zaak tegen de moeder van de Rwandese oppositiepolitica Victoire Ingabire |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Wat is de voortgang van het proces geweest tegen Jean-Claude I. en Jean-Baptiste M. in Rwanda sinds hun uitlevering nu ruim drie jaar geleden?
Op 12 november 2016 zijn de van genocide verdachte Jean-Claude I. en Jean-Baptiste M. uitgeleverd aan Rwanda. Het precieze stadium van het strafrechtelijk onderzoek in Rwanda ten tijde van de uitleveringen was niet bekend en werd als niet relevant geacht voor de beoordeling van de uitleveringsverzoeken.
Op advies van de rechtbank Den Haag is besloten de gerechtelijke procedures in Rwanda te laten monitoren.1 De monitoring wordt in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid uitgevoerd door de non-gouvernementele organisatie International Commission of Jurists (ICJ).
De monitoringsrapportages worden elke twee maanden openbaar gemaakt op rijksoverheid.nl. De laatste rapportages zijn gepubliceerd op 3 januari 2020.2Uit deze monitoringsrapportages kan worden afgeleid dat Jean-Claude I. en Jean-Baptiste M. sinds hun uitlevering op 12 november 2016 aan Rwanda op 21 november 2016 voor het eerst aan een rechter zijn voorgeleid. Hierna vonden regelmatig «pre-trial» zittingen plaats waarbij onder andere over de voortzetting van de voorlopige hechtenis van de verdachten werd besloten.
In september 2017 zijn de rechtszaken tegen Jean-Claude I. en Jean-Baptiste M. van start gegaan. De procedures bevinden zich sindsdien in de trial phaseen de inhoudelijke behandeling van de zaken vindt, in overeenstemming met Artikel 2 van de Rwandese Transfer Law, plaats voor de High Court. In de Rapportagebrief Internationale Misdrijven van 27 maart 20193 is echter abusievelijk vermeld dat de procedures zich nog in de «pre-trial phase» zouden bevinden. Uit het meest recente monitoringsrapport inzake Jean-Baptiste M. van 15 december 2019 blijkt dat de High Court de aanklager en de verdediging in oktober 2019 heeft gevraagd om «concluding observations and submissions» in te dienen.
Hieruit kan worden afgeleid dat de procedure in eerste aanleg tegen Jean-Baptiste M. in een afrondende fase is beland. Met betrekking tot de procedure tegen Jean-Claude I. geven de rapporten nog geen indicatie van een te verwachten einddatum. Op basis van deze informatie kom ik niet tot het oordeel dat er op dit moment sprake is van een onredelijke vertraging van het proces.
In welk stadium bevond zich het onderzoek tegen de twee betrokkenen op het moment dat Nederland hen met urgentie uitleverde?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is de rechtszaak na drie jaar nog altijd niet van start gegaan? Was ten tijde van de uitzetting voorzien dat de rechtszaak nog zo lang op zich zou laten wachten? Hoe beoordeelt u de lange duur van het proces, ook gezien het voorarrest in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Op basis van welke feiten is destijds besloten beide betrokkenen uit te leveren?
Jean-Baptiste M. en Jean Claude I. zijn destijds uitgeleverd op grond van verdenkingen van genocide en poging tot genocide. In de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 20 december 2013 wordt nader ingegaan op de basis voor deze verdenkingen.4
Heeft u rechtstreeks of via de monitor helder inzicht in de procesgang? Kunt u dit inzicht met ons delen?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 1.
Houdt Rwanda zich aan de destijds bij de uitlevering gemaakte afspraken? Waar blijkt dat uit?
Op basis van de beschikbare informatie, zoals de monitoringsrapportages, is er geen aanleiding om aan te nemen dat Rwanda zich niet aan de ten tijde van de uitlevering gemaakte afspraken houdt.
Welke rol speelt de Nederlandse ambassade in Rwanda nog in deze zaken?
In het uitleveringsproces zijn door Rwanda garanties afgegeven ten aanzien van het recht van de verdachten op een eerlijk proces. Hierbij is afgesproken dat de Nederlandse ambassade in Rwanda twee keer per jaar de gedetineerden bezoekt en dat ICJ, in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de procesvoortgang en de rechten van de verdachten op een eerlijk proces monitort en erover rapporteert. Het laatste bezoek van de Nederlandse ambassade aan de gedetineerden vond plaats op 11 oktober 2019.
Wanneer ontvangt de Kamer het volgende monitor-rapport over beide betrokkenen? Hoe gaat het nu met hen?
Momenteel rapporteert ICJ in beginsel iedere twee maanden aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het meest recente rapport dateert van 15 december 2019. Het volgende rapport wordt dus medio februari 2020 verwacht.
Alle monitoringsrapporten worden geanonimiseerd en openbaar gemaakt via de website www.rijksoverheid.nl, zoals aangegeven in de brief van 29 maart 2017.5 In de monitoringsrapporten staan weergaven van gesprekken waarin beide betrokkenen aangeven hoe het met hen gaat. Om deze reden wordt verwezen naar de inhoud van deze rapporten.
Heeft de verdediging voldoende mogelijkheden en middelen om zijn werk te doen? Welke obstakels zijn er?
Nederland ondersteunt de Rwandese justitiesector al meer dan 20 jaar. Recente trainingen voor rechters en advocaten hadden ten doel om zogenaamde «transfer-cases» – waarin Rwandese verdachten die zich in het buitenland bevonden en aan Rwanda zijn uitgeleverd – goed te kunnen uitvoeren en beide doelgroepen meer informatie te verschaffen over de toepasselijke internationaalrechtelijke normen. Hiermee draagt Nederland bij aan het versterken van de kwaliteit van de Rwandese rechtspraak, mede in het kader van de uitleveringszaken van Jean Claude I. en Jean Baptiste M.
De advocaten maken aanspraak op het rechtshulpsysteem van Rwanda. Verdachten spreken regelmatig met hun advocaten. In de ICJ-rapportages, die openbaar zijn, kan alle belangrijke informatie over het proces en de verdediging gevonden worden.
Rwanda is zich ervan bewust dat de processen rondom deze twee uitleveringen een precedent kunnen scheppen voor eventuele toekomstige uitleveringen en de toelaatbaarheid daarvan. Het is daarom ook in het belang van Rwanda dat de processen aan internationale standaarden voldoen.
Welke verantwoordelijkheid heeft Nederland ten aanzien van deze verdachten en hoe wordt daaraan invulling gegeven?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 7.
Wanneer wordt een uitspraak verwacht?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 1.
Op grond waarvan is het paspoort ingenomen van de moeder van Victoire Ingabire? Wat zijn de gevolgen voor deze vrouw als zij haar Nederlandse nationaliteit verliest?
Er past mij, zoals gebruikelijk, terughoudendheid in mijn mededelingen over lopende zaken. Om deze reden wordt niet verder ingegaan op deze vragen.
Acht u het acceptabel als deze vrouw aan Rwanda wordt uitgeleverd en daar, zoals bovengenoemde personen, een aantal jaar in voorarrest komt te zitten zonder dat er een rechtszaak begint?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe beoordeelt u de mensenrechtensituatie in Rwanda? Deelt u de mening dat het gezien de mensenrechtensituatie in Rwanda niet verantwoord is verdachten aan Rwanda uit te leveren?
Deze inschatting wordt niet door het kabinet gedeeld. Het kabinet acht het verantwoord om genocide verdachten uit te leveren aan Rwanda. De mensenrechtensituatie in Rwanda is sinds het moment van uitlevering van de twee genoemde verdachten niet significant veranderd. Er blijven echter wel punten voor verbetering. Zo is er weinig ruimte voor politieke oppositie. De Rwandese autoriteiten hechten grote waarde aan het bewaken van de stabiliteit en veiligheid, wat zich onder andere vertaalt in het tegengaan van polarisatie langs etnische lijnen en beperkte ruimte voor kritische stemmen binnen het maatschappelijk middenveld en de politieke arena.
Het kabinet heeft er op basis van de thans beschikbare informatie vertrouwen in dat de verdachten een behoorlijk strafproces krijgen. De vervolging, berechting en bestraffing van uitgeleverde genocideverdachten vindt plaats onder de «Transfer Law». Dit betekent dat zij onder internationale wetgeving worden berecht en dat het proces kan worden getoetst aan de artikelen 3 en 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (afgekort EVRM; o.a. verbod op foltering en recht op een eerlijk proces). Of het proces verloopt volgens de bepalingen van de Transfer Law en in overeenstemming met het EVRM wordt zoals hierboven beschreven voortdurend gemonitord door ICJ. Het VN Anti-Foltercomité heeft overigens in 2019 twee klachten over uitlevering aan Rwanda ongegrond verklaard. Dit oordeel van het Comité ondersteunt de conclusie dat de algemene mensenrechtensituatie in Rwanda niet dusdanig zorgelijk is dat het uitleveren van genocideverdachten per definitie niet verantwoord is.
Nederland mag geen toevluchtsoord zijn voor genocideplegers. Het is van belang dat genocideverdachten worden opgespoord en, bij voorkeur, worden berecht in het land waar de misdrijven zijn gepleegd. Dit heeft een aantal praktische en maatschappelijke redenen: het meeste bewijs bevindt zich aldaar, men kent de cultuur en spreekt de taal. Het is belangrijk dat de slachtoffers, nabestaanden en getuigen met eigen ogen kunnen zien dat en hoe er recht wordt gedaan.
Het bericht dat Syrische vluchtelingen die christen zijn geweigerd worden in VN-opvangkampen |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van CBN News waarin gemeld wordt dat christelijke vluchtelingen uit Syrië geweigerd worden in VN-opvangkampen in Jordanië?1
Ja.
Kunt u op basis van eigen informatie al dan niet bevestigen of deze signalen dat christelijke vluchtelingen geweigerd worden geloofwaardig zijn?
Het kabinet heeft geen informatie dat christelijke vluchtelingen geweigerd worden in de VN-vluchtelingenkampen in Jordanië. Daarnaast merkt het kabinet op dat de VN-Vluchtelingenorganisatie (UNHCR) de hoeder van het VN-Vluchtelingenverdrag van 1951 is. In het VN-Vluchtelingenverdrag wordt in artikel 3 expliciet het principe van non-discriminatie genoemd, ook op basis van religie.
Bent u bereid bij de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de VN (UNHCR) opheldering te vragen over deze berichten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is doorlopend met UNHCR, het VN-bureau voor de coördinatie van humanitaire zaken (OCHA), betrokken NGO’s en lokale autoriteiten in landen als Jordanië en Irak in gesprek over vluchtelingenopvang in het Midden-Oosten en wereldwijd en stelt in deze gesprekken het belang van een humane opvang voor alle vluchtelingen, ongeacht religieuze achtergrond, voorop.
Kent u berichten uit andere landen in het Midden-Oosten over christelijke vluchtelingen die geen toegang krijgen tot opvangkampen of daar niet veilig zijn? Wat weet u over de situatie van christelijke vluchtelingen bijvoorbeeld in Irak?
Naast christelijke vluchtelingen bevinden zich ook christelijke ontheemden in Irak. In de Koerdische Autonome Regio in Irak, het gebied waar de meeste ontheemden en vluchtelingen worden opgevangen, is een relatief grote vrijheid van religie.
Het kabinet heeft geen indicatie dat Syrische vluchtelingen of ontheemden in Irak de toegang tot kampen wordt ontzegd of dat zij anderszins worden benadeeld ten opzichte van andere groepen. Over het algemeen geldt dat ontheemde christenen relatief snel worden opgenomen in lokale christelijke gemeenschappen, een alternatief dat volgens UNHCR de voorkeur geniet ten opzichte van opvangkampen. De twee in Erbil voor christenen aangewezen opvangkampen zijn momenteel verlaten.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om zeker te stellen dat christelijke vluchtelingen uit Syrië dezelfde opvang krijgen als moslims? Deelt u ook de mening dat er onderzoek nodig is om na te gaan of christelijke vluchtelingen inderdaad wel dezelfde opvang krijgen als niet-christenen en of zij daarin veilig zijn?
Het kabinet staat voor een gedegen vluchtelingenopvang en een toekomstperspectief voor alle Syrische vluchtelingen in de regio, zonder onderscheid in religieuze achtergrond. Als actieve donor in het Midden-Oosten met humanitaire programma’s en ontwikkelingssamenwerkingsprojecten die gericht zijn op de noden van vluchtelingen en gastgemeenschappen monitort het kabinet de gelijke behandeling actief. UNHCR neemt de religieuze achtergrond van vluchtelingen wel expliciet mee in haar veiligheidsoverwegingen. Deze overwegingen of «protection concerns» zijn onderdeel van de reguliere overleggen tussen UNHCR en internationale donoren. In Jordanië heeft het kabinet geen aanwijzingen van structurele discriminatie van christelijke Syrische vluchtelingen, maar het kabinet zal, in samenspraak met UNHCR en andere donoren, de situatie nauwgezet blijven volgen.
Bent u bereid bij de VN aan te dringen op een dergelijk onderzoek?
Het kabinet gaat uit van het principe van gelijke behandeling van alle mensen in nood en neemt dit constant mee in haar gesprekken met betrokken partijen, inclusief UNHCR en lokale autoriteiten. Op dit moment zijn er geen incidenten bekend die vragen om een dieper onderzoek naar structurele discriminatie.
Bent u van mening dat er aparte opvangkampen moeten komen voor religieuze minderheden om hun veiligheid beter te kunnen garanderen? Zo nee, hoe denkt u dat hun veiligheid in de bestaande kampen verzekerd kan worden?
Als beheerders van de opvangkampen in Jordanië zijn UNHCR en de Jordaanse autoriteiten direct verantwoordelijk voor de veiligheid binnen de kampen. Beide partijen hebben zich gecommitteerd aan het principe van vrijheid van religie en gelijke behandeling van vluchtelingen. Aangezien het kabinet geen indicatie heeft van een structurele ongelijke behandeling van vluchtelingen in Jordanië is er geen aanleiding de wijze van vluchtelingenopvang drastisch te veranderen. Bovendien geven vluchtelingen, ongeacht hun religieuze achtergrond, over het algemeen aan dat hun voorkeur niet uitgaat naar aparte opvangkampen, uit vrees voor sociale spanningen en bijgevolg discriminatie en verminderde persoonlijke veiligheid. Via de algemene monitoringsmechanismes blijft het kabinet in samenspraak met andere internationale actoren de huidige veiligheidssituatie nauwgezet in de gaten houden.
Erdogan die dreigt politieke tegenstanders in Europa te kidnappen of vermoorden |
|
Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het interview waarin de Turkse president Erdogan aangeeft duizenden politieke tegenstanders te willen kidnappen in Europa?1
Het kabinet is bekend met berichten over het terughalen van Turkse onderdanen uit derde landen. Het kabinet is daarnaast bekend met de uitspraken van president Erdogan in relatie tot een Gülenaanhanger die door de Turkse overheid wordt gezocht. President Erdogan heeft hierbij voor zover bekend niet aangegeven dat Turkije voornemens is om duizenden politieke tegenstanders in Europa te kidnappen.
Weet u dat de Turkse inlichtingendienst MIT reeds 80 Turken (politieke tegenstanders) uit 18 landen heeft ontvoerd?2
Zie antwoord vraag 1.
Sinds wanneer bent u ermee bekend dat Turkije het aantal kidnappings en moorden wil opschalen, omdat Europese landen vaak niet voldoen aan Turkse uitleveringsverzoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel uitleveringsverzoeken Turkije sinds de «coup» in 2016 aan Nederland heeft gericht?
Turkije richt jaarlijks enkele tientallen uitleveringsverzoeken aan Nederland. Deze verzoeken worden beoordeeld aan de hand van de Uitleveringswet. Turkije heeft ook enkele verzoeken aan Nederland gericht waarbij werd verzocht om uitlevering van leden van de door hen als terroristisch bestempelde Gülenbeweging. Indien de gezochte personen zich in Nederland bevonden, zijn deze verzoeken afgewezen omdat het aanhangen van Gülen of lidmaatschap van de Gülenbeweging in Nederland niet strafbaar is.
Kunt u tevens aangeven hoeveel verzoeken zijn afgewezen/gehonoreerd en op welke gronden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting van Erdogan dat de verzoeken betrekking hebben op terroristen, of zijn het voornamelijk politieke tegenstanders en journalisten zoals Can Dündar?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe waarschijnlijk acht u het dat Erdogan het dreigement dat hij politieke tegenstanders wil kidnappen of vermoorden gaat waarmaken in Europa in het algemeen, en in Nederland in het bijzonder?
Het kabinet heeft op dit moment geen aanwijzing dat er in Nederland Turkse ontvoeringsteams actief zijn. Het kabinet beschikt ook niet over informatie dat er een specifiek ontvoeringsgevaar is voor politieke tegenstanders van president Erdogan in Nederland.
Richt Erdogan’s jachtpartij zich alleen op burgers met een Turks paspoort of moet iedereen die Erdogan bekritiseert oppassen niet plots in een Turkenbusje gesleurd te worden voor een enkeltje Turkije?
Zie antwoord vraag 7.
Welke maatregelen neemt u om Turkse kidnappers en moordteams van Nederlandse bodem te weren? En bent u bereid Erdogan openlijk te veroordelen voor zijn plannen?
Iedereen die zich op het Nederlandse grondgebied bevindt, heeft recht op bescherming. De Nederlandse politie zorgt voor veiligheid voor iedereen die zich in Nederland bevindt. De politie en het Openbaar Ministerie zijn extra alert op zaken die voortvloeien uit de spanningen in de Turks-Nederlandse gemeenschap. Personen die menen het slachtoffer te zijn van bedreiging of geweld worden nadrukkelijk opgeroepen om aangifte te doen.
Het bericht ‘Tientallen camera's houden klanten van filiaal Jumbo in de gaten: 'Willen we dit?'’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tientallen camera's houden klanten van filiaal Jumbo in de gaten: «Willen we dit?'»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van het wettelijke kader aangaande het gebruik van gezichtsherkenning door bedrijven, inclusief relevante artikelen in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)?
In de AVG worden aan het gebruik van gezichtsherkenning eisen gesteld, omdat de verwerking bijzondere (biometrische) persoonsgegevens betreft. Op grond van artikel 9, eerste lid, AVG is de verwerking van biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie van een persoon in beginsel verboden. Het verbod geldt niet indien de verwerkingsverantwoordelijke zich baseert op een van de uitzonderingen van artikel 9, tweede lid, AVG. Van deze uitzonderingen zijn die onder a en g relevant in relatie tot gezichtsherkenning. De onder a bedoelde uitzondering betreft het geval waarin betrokkene uitdrukkelijk toestemming voor toepassing van gezichtsherkenning voor een of meer welbepaalde doeleinden heeft gegeven. De onder g bedoelde uitzondering heeft betrekking op gezichtsherkenning die noodzakelijk is om redenen van zwaarwegend algemeen belang, door de nationale wetgever is toegestaan en aan bepaalde onder g genoemde voorwaarden voldoet. Op basis daarvan stelt artikel 29 Uitvoeringswet Algemene Verordening Gegevensbescherming (UAVG) dat het verbod om biometrische gegevens te verwerken niet van toepassing is, indien de verwerking noodzakelijk is voor authenticatie of beveiligingsdoeleinden. In mijn brief «Voornemens met betrekking tot de UAVG en AVG» van 31 oktober 20192 heb ik uw Kamer meegedeeld het voornemen te hebben de UAVG te wijzigen en in artikel 29 UAVG expliciet het belang te benoemen dat in de rechtspraktijk noodzakelijk kan maken om biometrische gegevens te verwerken voor authenticatie en beveiligingsdoeleinden. Verder moet de betrokkene in het geval van een expliciete toestemming altijd de optie hebben om te weigeren, maar niettemin gebruik kunnen blijven maken van de dienst.
Ter uitvoering van de recente motie van de leden Verhoeven (D66) en Van Dam (CDA) over gezichtsherkenning3 zal ik de Tweede Kamer een brief doen toekomen waarin ik verder in ga op het juridisch kader rond het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie en zal ik daarbij ook stilstaan bij andere wet- en regelgeving dan de AVG en UAVG die voor toepassing van gezichtsherkenning relevant is, zoals de Richtlijn gegevensbescherming bij opsporing en vervolging en de Wet politiegegevens. In deze brief wordt ook uitgebreid ingegaan op het gebruik van gezichtsherkenning door bedrijven.
Deelt u de mening dat dit praktijkvoorbeeld van de Jumbowinkel evident in strijd is met de AVG?
Toezicht op de naleving van de AVG is belegd bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Het is daarom niet aan mij als Minister voor Rechtsbescherming, maar aan AP om te beoordelen of dit praktijkvoorbeeld binnen de grenzen van de AVG past.
Zijn er praktijkvoorbeelden van gezichtsherkenning die zijn goedgekeurd door de rechter of de Autoriteit Persoonsgegevens en dus «AVG-proof» zijn?
Alleen als er een aanleiding is om de rechtmatigheid van een verwerking te beoordelen zal de AP of een rechter hierover een oordeel vellen. Een dergelijke rechtmatigheidsbeoordeling is echter breder dan een toetsing op basis van de AVG en bevat ook een toetsing op basis van andere wetten.
De AP heeft normenkaders en beleidsregels opgesteld voor specifieke toepassingen van gezichtsherkenningstechnologie, zoals het normenkader digitale billboards. Hier geeft de AP aan onder welke omstandigheden het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie eventueel legitiem zou kunnen zijn. Daarnaast heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in een recente uitspraak in een Nederlandse zaak4, met betrekking tot de afname en verwerking van biometrische gegevens (in dit geval een gezichtsopname en vingerafdrukken) van vreemdelingen, geoordeeld dat het voorkomen en bestrijden van identiteits- en documentfraude een goede reden kan zijn om het afnemen van biometrische gegevens verplicht te stellen. De betreffende inbreuk mag echter niet verder gaan dan nodig is om het nagestreefde doel te bereiken en mag geen onevenredige inbreuk vormen op het recht op de persoonlijke levenssfeer bij de verwerking van persoonsgegevens. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft geoordeeld dat in dit geval aan deze voorwaarden is voldaan.
Bent u bereid om bedrijven te informeren over het wettelijk kader omtrent gezichtsherkenning?
Bedrijven moeten zich primair zelf op de hoogte stellen van toepasselijke regels, en die toepassen op hun eigen situaties, zoals bij de (in het antwoord op vraag5 vermelde toets of binnen de grenzen van de privacywetgeving wordt gehandeld. De AP heeft verder een Informatie- en Meldpunt privacy, waar ook vragen over de AVG kunnen worden gesteld. Verder ben ik voornemens om, wanneer de in het antwoord op vraag 2 genoemde brief aan de Kamer is toegezonden, deze onder de aandacht te brengen van de bij het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing aangesloten leden.
Officieren van Justitie die in de fout zijn gegaan |
|
Maarten Groothuizen (D66), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Zembla van donderdag 7 november 2019, getiteld «Officieren van Justitie in de fout»?1
Ja, ik heb van de betreffende uitzending van Zembla kennisgenomen.
Hoe beoordeelt u het rechterlijke toezicht op grond van artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv) op het strafvorderlijk handelen van het openbaar ministerie (OM) en de politie? Vindt u dat adequaat? Zo nee, op welke punten schiet het, naar uw oordeel, tekort?
Artikel 359a Sv regelt de gevolgen die de rechter kan verbinden aan zijn vaststelling dat in het kader van de aan hem voorgelegde strafzaak inbreuk is gemaakt op strafprocessuele voorschriften en beginselen. In een aantal gevallen volgt rechtstreeks uit de rechtspraak van het EHRM dat inbreuken op rechten van de verdachte tot bewijsuitsluiting of een andere processuele sanctie moeten leiden. Het artikel heeft derhalve een beperkt doel en beoogt geen alomvattend toezicht op het OM te regelen.
Het dilemma dat immers inherent is aan toepassing van artikel 359a Sv is dat de sancties die de rechter op grond van dit artikel ter beschikking staan, gevolgen kunnen hebben voor de strafzaak. Een strengere toepassing van processuele sancties leidt in maatschappelijk opzicht niet tot een bevredigende uitkomst: ook minder ernstige onrechtmatigheden in het optreden van politie of openbaar ministerie zouden dan vaker ertoe leiden dat een verdachte van een ernstig strafbaar feit vrijuit gaat. Tegelijkertijd is het van belang dat de organisaties leren van de gemaakte fout en er alles aan doen om die in de toekomst te voorkomen. Waar het om gaat is dat door de rechter vastgestelde vormverzuimen in ieder geval een gevolg krijgen binnen het openbaar ministerie en de politie, en dat bij ernstige schendingen van strafprocessuele voorschriften daarop toegesneden sancties volgen in de concrete strafzaak. Het is vervolgens van belang dat de organisaties leren van de gemaakte fout en er alles aan doen om die in de toekomst te voorkomen. Ik wijs in dit verband op de instelling van een reflectiekamer kwaliteitsontwikkeling bij het openbaar ministerie (zie verder het antwoord op vraag2 en het benutten van de mogelijkheden voor adequate opvolging van geconstateerde vormverzuimen binnen de politieorganisatie (zie M. Goos, Vormverzuimen bij de politie, Strafblad maart 2019, p. 5–10).
Van belang is dat verschillende mechanismen tezamen zorgen voor structureel toezicht op de werkzaamheden van het openbaar ministerie en de politie in het kader van de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Op 19 december jl. heb ik uw Kamer tijdens het AO over het Rapport van de Onderzoekscommissie Openbaar Ministerie (commissie-Fokkens) een brief toegezegd waarin ik onder andere zal ingaan op het toezicht op het OM. Ik zal deze brief voor het Krokusreces aan uw Kamer doen toekomen.
Deelt u de mening dat het correctiemechanisme van artikel 359a Sv te beperkt is, omdat het a) zelden wordt toegepast en b) niet alle zaken voor de rechter komen? Zo ja, welke conclusie verbindt u daaraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat heeft u gedaan met het rapport «Toezicht op strafvorderlijk overheidsoptreden» van het Wetenschappelijk Onderzoeks en Documentatiecentrum (WODC)?2
Zoals ik heb vermeld in mijn brief van 2 maart 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 29 279, nr. 414) worden de inzichten uit het WODC-onderzoek betrokken bij de modernisering van het Wetboek van Strafvordering.
Wat is de essentie van de door u voorgestelde wijziging van artikel 359a Sv bij de herziening van het Wetboek van Strafvordering? Ziet u aanleiding deze wijziging te bespoedigen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer dient u het wetsvoorstel in bij de Tweede Kamer?
In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering wordt voorgesteld om de bestaande en in artikel 359a Sv opgenomen processuele sancties ieder van een normatief kader te voorzien: wet en toelichting verduidelijken wanneer toepassing aan de orde is. In aanvulling op de bestaande processuele sancties wordt voorgesteld om schadevergoeding in te voeren als sanctie op overschrijding van de redelijke termijn. Ook wordt voorgesteld de reikwijdte van processuele sancties uit te breiden tot verzuimen die buiten het kader van de opsporing hebben plaatsgevonden. De voorgestelde wijzigingen hebben daarmee een duidelijke toegevoegde waarde, mede in het licht van de overige vernieuwingen die met de modernisering van het Wetboek van Strafvordering worden doorgevoerd. Juist vanwege deze samenhang ligt een loskoppeling van de nieuwe wettelijke regeling van de processuele sancties, in de zin dat zij al vooruitlopend op de inwerkingtreding het nieuwe wetboek wordt ingevoerd, niet in de rede.
Voor de stand van zaken en het tijdpad van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering verwijs ik naar de vijfde voortgangsrapportage (Kamerstukken II 2018/19, 29 279, nr. 501). In de komende zesde voortgangsrapportage zal ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming ingaan op de laatste stand van zaken van het project.
Hoe is het disciplinaire toezicht op het handelen van leden van het OM nu vormgegeven? Ziet u een noodzaak tot verbetering? Zo nee, waarom niet?
Op 19 december jl. heb ik uw Kamer tijdens het AO over het Rapport van de Onderzoekscommissie Openbaar Ministerie (commissie-Fokkens) een brief toegezegd waarin ik onder andere zal ingaan op het toezicht op het OM. Over het disciplinaire toezicht kan ik u vooruitlopend daarop alvast het volgende berichten. Bij het OM werken Rechterlijke Ambtenaren en Rijksambtenaren (als wij de Rijksrecherche buiten beschouwing laten). Het toezicht op de ambtenaren wordt uitgeoefend door de hoofden van de OM-onderdelen en het toezicht op die hoofden door het College van Procureurs-generaal. Er is op centraal niveau een Bureau Integriteit OM (BIOM). Gevallen van vermoedelijk plichtsverzuim of integriteitsschending moeten door de bevoegde leidinggevende worden gemeld bij het BIOM, dat zo nodig een onderzoek kan instellen. De bevoegde leidinggevende kan vervolgens een disciplinaire sanctie opleggen – variërend van strafontslag tot een berisping – op grond van artikel 34a en volgende van het BRRA als het Rechterlijke Ambtenaren betreft en op grond van de cao voor Rijksambtenaren als het Rijksambtenaren betreft (sinds 1 januari 2020).
Hoe kijkt u aan tegen de introductie van een soort tuchtrecht voor leden van het OM?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 3 en 6 heb vermeld, heb ik uw Kamer een brief toegezegd waarin ik zal ingaan op het toezicht op het OM. In die brief zal ik ook op dit punt ingaan.
Hoeveel klachten zijn er in de jaren 2010 tot en met 2019 ingediend bij de Nationale ombudsman tegen (leden van) het OM? Welke trend ziet u in deze klachten?
Klachten over individuele leden van het OM kunnen niet worden ingediend bij de Nationale ombudsman. Voor klachten over individuele leden staat voor de burger de gang open naar de hoofdofficier van het parket waar het betreffende lid werkzaam is.
Hieronder vindt u de cijfers van de Nationale ombudsman ten aanzien van de ontvangen klachten over het OM:
2010: 214
2011: 216
2012: 231
2013: 528
2014: 559
2015: 440
2016: 354
2017: 301
2018: 251
Van het jaar 2019 zijn nog geen cijfers bekend. Te zien is dat er in 2013 ten opzichte van 2012 er een forse stijging is in het aantal klachten. Dit komt doordat vanaf 2013 mondeling ingediende klachten ook zijn gaan meetellen in de cijfers van de Nationale ombudsman. Te zien is tevens dat vanaf 2014 een dalende lijn is waar te nemen in het aantal klachten.
Wat is precies de «OM reflectiekamer kwaliteitsontwikkeling»? Wanneer gaat deze kamer van start of is deze van start gegaan? Wie hebben zitting in deze reflectiekamer?
Het College van procureurs-generaal heeft besloten een OM-Reflectiekamer Kwaliteitsontwikkeling in te stellen. Deze «kamer» kijkt naar vormverzuimen die tijdens rechtszaken door de rechter zijn geconstateerd en of en hoe het OM hier lering uit kan trekken. Omdat de juridische normering van het strafvorderlijk overheidsoptreden binnen het strafproces door de strafrechter van karakter is veranderd, is het OM enige tijd geleden gaan nadenken over andere manieren waarop aanvullend gereflecteerd kan worden op vormverzuimen. Hoe bijvoorbeeld geleerd kan worden van vormverzuimen die door de rechter zijn geconstateerd. Deze zomer besloot het College tot de oprichting van een OM-Reflectiekamer Kwaliteitsontwikkeling, die zal bestaan uit oud-rechters, advocaten, politiefunctionarissen, wetenschappers en officieren van justitie. De voorzitter is een oud-rechter, voormalig vicepresident van de rechtbank Den Haag. De OM-Reflectiekamer Kwaliteitsontwikkeling zal niet in individuele zaken, als daarin iets niet goed is gegaan, gaan zoeken naar individuele zondebokken. Het is de bedoeling om te onderzoeken of bepaalde vormverzuimen moeten leiden tot aanpassing van de werkwijze van het OM. Uitgangspunt is te kijken welke lessen getrokken kunnen worden uit vormverzuimen wanneer die niet op het niveau van de individuele strafzaak, maar op een meer overkoepelend niveau worden geanalyseerd. De bevindingen van de OM-Reflectiekamer zullen leiden tot adviezen aan het College op het terrein van onder andere beleid en opleidingsaanbod. Omdat het vooral gaat om het leren van vormfouten, zal de SSR, het opleidingsinstituut van de rechterlijke macht, nauw worden betrokken bij de werkzaamheden van de OM-Reflectiekamer.
De OM-reflectiekamer is op 29 oktober jl. officieel ingesteld en zal in 2020 starten met haar werkzaamheden. De leden van de OM-Reflectiekamer zullen in januari 2020 voor het eerst bij elkaar komen voor een startbijeenkomst.4
Welke rol ziet u voor de procureur-generaal bij de Hoge Raad ten aanzien van toezicht op handelen van (leden van) het OM?
Op grond van artikel 122 Wet op de rechterlijke organisatie houdt de procureur-generaal bij de Hoge Raad toezicht op het functioneren van het OM. De procureur-generaal heeft hier de afgelopen jaren invulling aan gegeven door het uitvoeren van thematische analyses waarover rapporten zijn uitgebracht.5 Ik zal hierop nader ingaan in de door mij toegezegde brief over de toezicht op het OM.
De besnijdenis van Nederlandse meisjes in het buitenland |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht in de Groene Amsterdammer ««Vakantie» in Kenia»?1
Ja.
Vindt u het ook afschuwelijk dat Nederlandse kinderen in het buitenland genitaal worden verminkt?
Vrouwelijke genitale verminking (hierna: VGV) is een onterende praktijk en vormt een inbreuk op de zelfbeschikking van meisjes en vrouwen. Ook brengt het grote gezondheidsrisico’s met zich mee. Door immigratie uit landen waar VGV gepraktiseerd wordt, wordt ook Nederland met VGV geconfronteerd. Vanwege de grote gezondheidsrisico’s en de psychische schade die VGV kan veroorzaken, is VGV strafbaar in Nederland.
Bent u van deze praktijk op de hoogte? Zo ja, zijn er cijfers bekend van het aantal meisjes dat (vermoedelijk) in het buitenland genitaal is verminkt?
Ja, ik ben bekend met deze praktijken. Pharos onderzocht in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hoe vaak VGV in Nederland voorkomt. Uit onderzoek van Pharos blijkt dat in Nederland 38.000 meisjes wonen in de leeftijd van 0 tot 19 jaar met tenminste 1 ouder uit één van de 29 landen waar VGV voorkomt en waar prevalentiecijfers beschikbaar zijn. Van deze 38.000 meisjes lopen ongeveer 4200 meisjes het risico besneden te worden in de komende 20 jaar.2
Het risico op VGV wordt reëel wanneer meisjes of vrouwen afreizen naar een land waar VGV voorkomt, wanneer de ouders de traditie van dit land of het land van herkomst volgen en preventieve en beschermende maatregelen hen niet van het afreizen hebben kunnen weerhouden.
Er zijn geen cijfers bekend over het aantal meisjes of vrouwen dat vanuit Nederland afreist naar het buitenland en daar genitaal verminkt wordt.
Deelt u de mening dat alles moet worden gedaan om jonge meisjes te beschermen tegen genitale verminking?
VGV is een afschuwelijke praktijk. Daarom geldt in Nederland al jaren een zero tolerance beleid ten aanzien van VGV. De aanpak van VGV richt zich op de gehele keten, van preventie en wetshandhaving tot goede zorg. Er is in de afgelopen jaren geïnvesteerd in het versterken van de aanpak van VGV in Nederland.
Er geldt de wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Vermoedens van (dreigende) VGV vallen onder deze wet. Professionals zijn gehouden om te werken volgens de stappen van de meldcode. In het geval van acute en/of structurele onveiligheid zijn zij op basis van hun professionele standaard gehouden om te melden bij Veilig Thuis.
In Nederland worden daarnaast alle kinderen van 0 t/m 19 jaar gezien door de Jeugdgezondheidszorg (hierna: JGZ). Het hoort bij de basistaken van de JGZ om bij meisjes (met ouders) uit een prevalentieland voor VGV een risico-inschatting te maken en zo nodig vervolgstappen te nemen.
De afgelopen jaren hebben Pharos en GGD GHOR met ondersteuning van VWS een jaarlijkse campagne in het onderwijs in de periode voor de zomervakantie georganiseerd. Docenten kregen in deze campagne voorlichting over signalen van een dreigende VGV en bijbehorende handelingsperspectieven. Daarnaast ondersteun ik de Federatie van Somalische Associaties Nederland bij de inrichting van een landelijk netwerk van sleutelpersonen. Deze sleutelpersonen treden op als voorlichter, adviseur en bemiddelaar. Zij hebben dezelfde culturele achtergrond als de gemeenschappen waar VGV voorkomt en kunnen hierdoor een verbindende factor zijn tussen vrouwen, meisjes en de professionals.
De uitkomsten van deze maatregelen zijn niet bekend. Vanuit het veld krijg ik signalen dat onze preventieve aanpak werkt. Het blijkt ingewikkeld om de aanpak te onderzoeken, aangezien de doelgroep van het onderzoek vanwege de geslotenheid van de gemeenschappen beperkt te bereiken is en het monitoren van de effectiviteit moeilijk is.
Welke maatregelen heeft u in de afgelopen jaren genomen om dit aan te pakken? Wat zijn hiervan de uitkomsten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om extra maatregelen te nemen om genitale verminking van jonge meisjes te voorkomen? Zo ja, welke?
Ik blijf de komende jaren samen met mijn collega voor Rechtsbescherming investeren in de aanpak van VGV. Deze aanpak krijgt vorm in de actieagenda Schadelijke Praktijken. Deze actieagenda bevat maatregelen die bijdragen aan het voorkomen van VGV en het bieden van passende zorg aan slachtoffers. De actieagenda zal begin 2020 naar uw Kamer gezonden worden.
Herkent u het beeld dat professionals in de zorg huiverig zijn om verdenkingen van genitale verminking te melden en aangifte te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb signalen ontvangen dat bij sommige zorgprofessionals sprake is van een lage meldings- of aangiftebereidheid. Uit analyse van de beleidsinformatie van Veilig Thuis van de afgelopen jaren blijkt dat het aantal meldingen van VGV gering is. Dit verschilt met de prevalentiecijfers afkomstig uit het onderzoek van Pharos. Wat de belangrijkste oorzaken zijn van het verschil tussen het aantal meldingen bij Veilig Thuis en de prevalentiecijfers is niet bekend. Daarom zal in het kader van de actieagenda Schadelijke Praktijken worden onderzocht waarom het aantal meldingen achterblijft en hoe dit kan worden veranderd.
Vermoedens van een (dreigende) VGV moeten door professionals altijd gemeld worden bij Veilig Thuis. In de actieagenda Schadelijke Praktijken zijn daarom verschillende maatregelen opgenomen die bijdragen aan het vergroten van de meldingsbereidheid van professionals.
Herkent u het beeld dat na verdenkingen van besnijdenis te weinig wordt overgegaan tot onderzoek en vervolging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mij hebben geen signalen bereikt dat bij een melding van VGV niet wordt overgegaan tot onderzoek of vervolging. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 7 en 10 zal wel worden onderzocht waarom het aantal meldingen achterblijft en hoe dit kan worden veranderd.
Bij elke melding heeft Veilig Thuis de wettelijke taak om een veiligheidsbeoordeling uit te voeren. Hierin wordt beoordeeld of sprake is van acute en/of structurele onveiligheid. Veilig Thuis neemt vervolgens een besluit over de te nemen vervolgstappen. Wanneer dit noodzakelijk wordt geacht, kan besloten worden om een aanvullend onderzoek in te stellen. Daarin wordt onderzocht wat nodig is om te komen tot directe en stabiele veiligheid en welke zorg passend is. Veilig Thuis monitort waar nodig of de veiligheid van het meisje of de vrouw gewaarborgd is en blijft. Indien er een vermoeden is van een strafbaar feit, meldt Veilig Thuis dit bij de politie.
Wanneer ingrijpen in het gezag van de ouders nodig is om VGV te voorkomen, verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) bij de kinderrechter om een kinderbeschermingsmaatregel. De kinderrechter kan dan een ondertoezichtstelling of een voogdijmaatregel uitspreken. In acute zaken kan de melding, het verzoek door de RvdK en de toetsing hiervan door de kinderrechter op dezelfde dag plaatsvinden. In het geval van een ondertoezichtstelling in combinatie met een machtiging tot uithuisplaatsing of een schriftelijke aanwijzing om Nederland niet te verlaten, moet de jeugdbeschermer toestemming geven tot uitreizen. Dit geldt ook als een voogdijmaategel is uitgesproken. Bij de afweging of de minderjarige mag uitreizen betrekt de jeugdbeschermer of voogd ook het potentiële risico op VGV.
Bent u bereid om maatregelen te nemen die ervoor zorgen dat zorgprofessionals beter toegerust zijn om besnijdenis bij jonge meisjes te herkennen?
Meisjes die besneden zijn moeten zo snel mogelijk de juiste zorg ontvangen. Het is belangrijk dat professionals in de zorg, het onderwijs en bij de politie alert zijn op de signalen van een reeds uitgevoerde VGV. Alleen zo kan aan slachtoffers zo snel mogelijk de juiste hulp geboden worden. Professionals moeten daarom voldoende toegerust zijn om de signalen van besnijdenis bij jonge meisjes te herkennen.
In de actieagenda Schadelijke Praktijken worden daarom verschillende maatregelen opgenomen die bijdragen aan een verbetering van de signalering en hulpverlening door professionals.
Bent u bereid om zorgprofessionals aan te sporen om actiever melding te maken wanneer zij gevallen van genitale verminking bij meisjes tegenkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om na te gaan of er na een verdenking van genitale verminking inderdaad niet wordt overgegaan tot onderzoek en vervolging?
Zie antwoord vraag 8.
Welke stappen zijn het afgelopen jaar naar aanleiding van een melding van verdenking van genitale verminking ondernomen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om meisjes die zijn besneden actiever op te sporen zodat zij tijdig de juiste zorg ontvangen die zij nodig hebben?
Zie antwoord vraag 9.
Is er over de vermoedens van de besnijdenis van meisjes contact geweest met de Keniaanse overheid? Zo ja, wat is hierover besproken? Zo nee, waarom niet?
Het onderwerp staat in Kenia hoog op de politieke agenda. VGV is verboden in Kenia sinds 2011. De Keniaanse president, Uhuru Kenyatta, heeft onlangs tijdens de International Conference on Population Development in Nairobi op 12 tot en met 14 november 2019, waar ook mijn collega Sigrid Kaag, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking bij aanwezig was, aangekondigd dat voor het einde van zijn ambtstermijn een einde aan deze praktijk dient te worden gemaakt. Verschillende organisaties die Nederlandse financiering ontvangen zetten zich in voor de bestrijding van VGV, ook in Kenia. In gesprekken met de lokale en nationale autoriteiten komt het onderwerp daarnaast regelmatig aan de orde.
Bent u bereid om het probleem in een gesprek met uw Keniaanse ambtsgenoot aan de orde te stellen?
Zie antwoord vraag 14.