De juridische basis waarmee gemeentes gedwongen worden asielzoekers op te vangen |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Ankie Broekers-Knol (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u op 12 december jl. een brief aan de Kamer heeft geschreven waarin u aankondigt «aanwijzingen te geven aan de gemeenten Enschede, Gorinchem en de regio Rotterdam» voor de acute noodopvang van asielzoekers in noodopvanglocaties?
Ja, met dien verstande dat niet op 12 maar op 14 december jl. het kabinet een brief aan uw Kamer heeft gezonden getiteld «Acute noodopvang asielzoekers». Bij de verdere beantwoording is de aanname dat u op deze brief doelt.
Hebben de aanwijzingsbrieven die vervolgens naar de betrokken autoriteiten zijn gegaan enig (publiekrechtelijk) rechtsgevolg?
De Nederlandse staat heeft zich via het EU-recht, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het Vluchtelingenverdrag, de Opvangrichtlijn en andere internationale verdragen verbonden aan het opvangen en begeleiden van asielzoekers, vanuit de overtuiging dat mensen die vluchten voor vervolging en geweld recht hebben op bescherming in Nederland. De Nederlandse staat is een gedecentraliseerde eenheidstaat. Het is daarmee een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle Nederlandse overheden om aan de verplichtingen ten aanzien van opvang en begeleiding van asielzoekers te voldoen.
De genoemde brieven hadden tot doel de betreffende gemeenten te bewegen al het nodige te doen om de acuut noodzakelijke tijdelijke asielopvang op zeer korte termijn te realiseren. Door verhoogde instroom, problemen bij uitstroom van statushouders naar gemeenten en beperkte terugkeer van afgewezen asielzoekers was er sprake van een acute noodsituatie in de opvanglocaties. Er waren in december in ieder geval 2000 opvangplekken te kort. Het kabinet zag zich daarom genoodzaakt om specifieke locaties aan te wijzen, vanwege de acute noodsituatie, vanwege onze internationale verplichtingen en om crisisnoodopvang in tenten en gymzalen te voorkomen waardoor Nederland asielzoekers niet langer menswaardige opvangvoorzieningen kon bieden. Met alle gevolgen van dien voor asielzoekers (waaronder kinderen), gemeenten en omwonenden.
De aanwijzingen hebben geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving, zoals ik gemeld heb bij de begrotingsbehandeling JenV in de Eerste Kamer op 21 december jl. Het betreft geen aanwijzing in juridische zin en de brieven hebben dan ook geen publiekrechtelijk rechtsgevolg. Het gebruik van de term aanwijzing is ingegeven door de acute noodsituatie waarvan sprake was, mede gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen waaraan Nederland zich verbonden heeft.
Met de gemeenten is naar aanleiding van de brieven een voortvarend gesprek op gang gekomen om de aangewezen locaties zo snel mogelijk in te zetten voor de noodopvang van asielzoekers. Daarbij worden de betreffende gemeenten waar mogelijk ondersteund. Kosten die worden gemaakt zullen via het Centraal orgaan opvang asielzoekers (hierna: COA) door het Rijk worden vergoed.
Indien sprake is van een rechtsgevolg dat aan deze brief is verbonden, kunt u dan aangeven uit welke juridische grondslag dat rechtsgevolg voortvloeit?
De aanwijzingen hebben geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving, zoals ik gemeld heb bij de begrotingsbehandeling JenV in de Eerste Kamer op 21 december jl. Het betreft geen aanwijzing in juridische zin en de brieven hebben dan ook geen publiekrechtelijk rechtsgevolg. Het gebruik van de term aanwijzing is ingegeven door de acute noodsituatie waarvan sprake was, mede gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen waaraan Nederland zich verbonden heeft.
Indien sprake is van een rechtsgevolg dat aan deze brief is verbonden, kunt u dan aangeven waarom die aanwijzingsbevoegdheid dan niet in alle brieven aan de betrokken autoriteiten is vermeld?
De aanwijzingen hebben geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving, zoals ik gemeld heb bij de begrotingsbehandeling JenV in de Eerste Kamer op 21 december jl. Het betreft geen aanwijzing in juridische zin en de brieven hebben dan ook geen publiekrechtelijk rechtsgevolg. Het gebruik van de term aanwijzing is ingegeven door de acute noodsituatie waarvan sprake was, mede gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen waaraan Nederland zich verbonden heeft.
Indien sprake is van een rechtsgevolg dat aan deze brief is verbonden, kunt u dan aangeven op welke wijze de betrokken bestuursorganen bezwaar of beroep kunnen aantekenen dan wel anderszins formeel in verzet kunnen komen?
De aanwijzingen hebben geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving, zoals ik gemeld heb bij de begrotingsbehandeling JenV in de Eerste Kamer op 21 december jl. Het betreft geen aanwijzing in juridische zin en de brieven hebben dan ook geen publiekrechtelijk rechtsgevolg. Het gebruik van de term aanwijzing is ingegeven door de acute noodsituatie waarvan sprake was, mede gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen waaraan Nederland zich verbonden heeft.
Indien artikel 31 Huisvestingswet de (beoogde) grondslag van de aanwijzingsbevoegdheid is kunt u dan aangeven waarom dat niet vermeld wordt en waarom de aanwijzingsbrieven dan niet (alleen) aan de college van burgemeester en wethouders gericht zijn, de formele adressant van de aanwijzingsbevoegdheid uit artikel 31 Huisvestingswet en voorts wanneer de door artikel 31 lid 1 voorgeschreven ministeriele regeling is vastgesteld en gepubliceerd?
Artikel 31 van de Huisvestingswet 2014 is hier niet van toepassing.
Indien er (nog) geen rechtsgevolg is verbonden aan de aanwijzingsbrieven die u op of rond 12,13 en 14 december aan de autoriteiten heeft verstuurd, hoe waardeert u dan het gebruik van het woord «aanwijzing» als het dus geen aanwijzing is?
Gezien de acute noodsituatie was er, om crisisnoodopvang in tenten en gymzalen te voorkomen, geen andere mogelijkheid meer dan het aanwijzen en feitelijk in gebruik nemen van geïnventariseerde locaties. In december waren er 2000 opvangplekken te kort. De brieven hebben als doel de betreffende gemeenten te bewegen al het nodige te doen om op de beschreven locatie en om op korte termijn tijdelijke noodopvang te realiseren. Die noodzaak is onverkort aanwezig. Er is in dit geval geen sprake van een aanwijzing als vorm van interbestuurlijk toezicht. Het kabinet heeft locaties aangewezen die absoluut nodig zijn om asielzoekers menswaardige noodopvang te kunnen bieden. Ook is een beroep gedaan op de regio Rotterdam om zelf locaties te vinden. De term aanwijzing werd in dit geval mede passend geacht omdat bij uitblijven van realisatie van de beschreven acute noodopvang, nadere stappen, zoals de inzet van crisisnoodopvang, niet konden uitblijven. De route naar het moment van aanwijzing en de stappen die zijn gezet, staan uitgebreid beschreven in de brief aan uw Kamer getiteld «Acute noodopvang asielzoekers» d.d. 14 december 2021.1 Het dringende bestuurlijke verzoek was derhalve niet een middel waartoe het kabinet lichtvaardig is overgegaan.
Bent u van mening dat het suggereren van aanwijzingsbevoegdheden bijdraagt aan het benodigde vertrouwen in de interbestuurlijke relaties en de oplossing van het huisvestingsvraagstuk van zowel de asielzoekers als de statushouders? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom doet u dat dan toch?
Het kabinet was van oordeel dat het belangrijk was eerlijk te zijn over de urgentie van de ontstane noodsituatie in de asielopvang en daarnaar te handelen. Het uitblijven van realisatie van de beschreven acute noodopvang zou naar verwachting hebben geleid tot inzet van crisisnoodopvang. Dit zou voor asielzoekers, gemeenten en omwonenden zeer onwenselijk zijn geweest.
In december werd duidelijk dat alle lopende gesprekken met gemeenten onvoldoende zouden zijn om het benodigd aantal extra plekken tot eind 2021 te realiseren. Daarmee ontstond het onaanvaardbare risico dat de Nederlandse staat asielzoekers niet langer menswaardige opvangvoorzieningen kon bieden waar we vanuit humanitair oogpunt en op grond van de EU- en internationaalrechtelijke verplichting aan gehouden zijn. Het kabinet vond dit onacceptabel en heeft daarom specifieke locaties benoemd die op korte termijn ingezet konden worden om toch de benodigde opvangplekken te creëren.
Omdat dit een vergaande stap is, is in de aanloop veelvuldig contact geweest met het lokaal bestuur door leden van het kabinet, medewerkers vanuit de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie, de Rijksheren (Commissarissen van de Koning) en vertegenwoordigers van het COA. Daarbij is ook ondersteuning aangeboden vanuit COA voor het gereed maken van de locaties. Kosten die gemeenten maken worden via het COA door het Rijk vergoed. Inmiddels zijn diverse gemeenten voortvarend aan de slag gegaan om de gevraagde noodopvangplekken te realiseren.
Is deze gang van zaken een voorbeeld van wat in het regeerakkoord staat (Wanneer het algemeen belang dit noodzakelijk maakt, zal het kabinet, met inachtneming van de lokale autonomie en passende waarborgen, gebruik maken van de mogelijkheid een aanwijzing te geven aan de medeoverheden)? Kunt u, «de Minister-President die tevens formateur is», nader duiden wat beoogd is met die zin in het regeerakkoord?
Het is aan het volgend kabinet om eventuele vragen te beantwoorden over wat bedoeld is met het coalitieakkoord.
Hoeveel grondwettelijke ruimte ziet u überhaupt voor positief toezicht in de autonome sfeer van het gemeentebestuur?
Wanneer een onderwerp binnen de autonome sfeer van gemeenten valt, kunnen gemeenten zelf besluiten of en hoe zij dat onderwerp oppakken. Het is echter niet zo dat er in het geval van autonomie in het geheel geen interbestuurlijk toezicht kan zijn. Ook als een gemeente in autonomie handelt, kan via een vernietiging van een besluit worden ingegrepen als het handelen van de gemeente in strijd is met het recht of het algemeen belang. Dat is dan echter nadrukkelijk toezicht achteraf. Toezicht kan binnen de Grondwettelijke systematiek niet worden gebruikt om in de autonome ruimte aanwijzingen te geven aan gemeenten. Als positief toezicht moet worden begrepen als het geven van opdrachten, dan is die ruimte er Grondwettelijk gezien uitsluitend als een specifieke wet daarin voorziet.
Kunt u alle interne en externe juridische en bestuurlijke adviezen over de gekozen wijze en juridische basis aan de Kamer doen toekomen?
Gegeven de noodsituatie in december is aan de brieven gewerkt waarbij juridische en bestuurlijke afwegingen zijn gemaakt. De juridische randvoorwaarden bij het geven van aanwijzingen aan gemeenten zijn bekend, ook vanuit eerdere analyses. Ook is bestuurlijk overleg gevoerd op verschillende niveaus; dat is veelal telefonisch en via videobellen gebeurd. Stukken2 die basis vormden voor de latere besluitvorming, treft u bijgevoegd aan.
Kunt u de beslisnota c.q. beslisnota’s, die bij dit besluit hoort om gemeentes te dwingen, aan de Kamer doen toekomen, conform de belofte van de brief over «ongekend onrecht» waarin beloofd was deze beslisnota’s openbaar te maken?
In dit geval zijn geen beslisnota’s geschreven. Wel zijn de stukken die hierboven beschreven zijn gebruikt om tot een besluit te komen.
Op welke wijze gaat u borgen dat de besluitvorming en aanwijzing wel op ordentelijke wijze zal geschieden indien verdere opvang noodzakelijk is?
We hechten eraan te benadrukken dat de huidige goede samenwerking tussen het Rijk, provincies en gemeenten via de diverse overleggremia over asielopvang de regel is. Het valt op voorhand evenwel niet uit te sluiten dat opnieuw een onaanvaardbaar risico ontstaat dat de Nederlandse staat asielzoekers niet langer menswaardige opvangvoorzieningen kan bieden waar we vanuit humanitair oogpunt en op grond van de EU- en internationaalrechtelijke verplichting aan gehouden zijn.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Juridische bindende overeenkomsten met het World Economic Forum en aanverwante zaken. |
|
Olaf Ephraim (FVD), Wybren van Haga (BVNL), Hans Smolders (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), de Th. Bruijn , Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat er inderdaad juridisch bindende afspraken zijn gemaakt met het WEF1?
Ja, dat kan ik bevestigen. Het betreffen een uitvoeringsovereenkomst voor, en subsidiebeschikkingen aan, projecten die kunnen bijdragen aan het behalen van Nederlandse beleidsdoelstellingen. In deze afspraken zijn met het oog op een doelmatige, doeltreffende en rechtmatige besteding van begrotingsmiddelen de voorwaarden voor de bijdrage vastgelegd, zoals de te verwachten prestaties, de resultaten en het tijdspad.
Welke Nederlandse bewindspersonen hebben zich gecommitteerd aan de genoemde juridische afspraken met het WEF, te weten: «Sustainable Investment Policy», «Tropical Forest Alliance», «Food Systems Initiative» en «Food Innovation Hubs»?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft subsidies verstrekt aan de «Sustainable Investment Policy», de «Tropical Forest Alliance» en het «Food Systems Initiative». De Ministeries van Economische Zaken en Klimaat en van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit hebben een uitvoeringsovereenkomst gesloten met betrekking tot de subsidie voor het Global Coordinating Secretariat van de «Food Innovation Hubs». Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit detacheert 1 FTE bij Foodvalley in het kader van de Food Innovation Hub Europe.
Zijn er behalve de genoemde juridisch bindende overeenkomsten nog meer juridisch bindende afspraken gemaakt met het WEF? Welke zijn dat en welke bewindspersonen hebben zich daaraan gecommitteerd?
Nee.
Met welke juridische entiteit hebben de betrokken bewindspersonen kennelijk juridisch bindende overeenkomsten gesloten?
Met het World Economic Forum, gevestigd in Genève, Zwitserland.
Volgens welk recht (bijvoorbeeld Nederlands recht, het Zwitsers recht, Europees recht, internationale verdragen, etc.) zijn de overeenkomsten met het WEF gesloten? Hoe is daarin de rol van het Nederlandse c.q. de nationale parlement(en) vastgelegd?
De onder vraag twee genoemde uitvoeringsovereenkomst en subsidiebeschikkingen zijn gesloten onder Nederlands recht. De subsidies zijn verstrekt bij beschikking en onderworpen aan het wettelijk kader in de Algemene wet bestuursrecht voor alle subsidies van het Rijk. In de bijbehorende uitvoeringsovereenkomst is openbaarmaking, bijvoorbeeld in het kader van art. 68 Gw, expliciet gewaarborgd. Zoals gesteld worden begrotingsmiddelen toegekend aan projecten waar deelname kan bijdragen aan het behalen van Nederlandse beleidsdoelstellingen. De uitgaven worden gefinancierd uit budgetten die aan verschillende (beleids)artikelen van begrotingshoofdstukken worden toegekend.
Erkent de u dat de Tweede Kamer te allen tijde zijn grondwettelijke controletaken en rechten heeft?
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat het WEF hooguit als denktank of overlegorgaan gekwalificeerd kan worden?
Het World Economic Forum (WEF) is een organisatie die een platform biedt waar mensen uit het wetenschappelijk, private en publieke domein kennis en ideeën over actuele maatschappelijke thema’s uitwisselen. Daarnaast kan de organisatie specifieke publiek-private samenwerkingsprojecten initiëren.
Bent u het eens met de stelling dat het WEF geen democratisch gekozen instelling is, zonder enige democratische legitimiteit? Zo ja, kunt u uitleggen waarom dan kennelijk juridisch bindende afspraken worden gemaakt tussen leden van het kabinet en het WEF?
Het klopt dat het WEF geen democratisch gekozen instelling is. Het WEF is een privaatrechtelijke stichting onder Zwitsers recht2. De Nederlandse overheid sluit regelmatig overeenkomsten met privaatrechtelijke stichtingen om beleidsdoelstellingen te behalen.
Bent u het eens met de stelling dat dergelijke overeenkomsten enerzijds onwenselijk zijn en anderzijds zonder meer aan de TK voorgelegd dienen te worden?
Zoals gezegd kan deelname aan projecten bijdragen aan het behalen van beleidsdoelstellingen van het kabinet. De daartoe behorende overeenkomsten vallen onder de uitvoering van (beleids)artikelen waarvoor in de Rijksbegroting middelen beschikbaar zijn gesteld. De begroting wordt jaarlijks aan uw Kamer voorgelegd ter goedkeuring.
Kunt u op de kortst mogelijke termijn zorgdragen voor het toesturen aan de Tweede Kamer van ALLE kennelijk juridisch bindende overeenkomsten, zodat de Kamerleden de overeenkomsten kunnen inzien en toetsen, teneinde de grondwettelijke controletaak te kunnen uitoefenen?
In de bijlage3 treft u de aan het WEF verstrekte subsidiebeschikkingen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan. De uitvoeringsovereenkomst met betrekking tot de subsidie voor het Global Coordinating Secretariat van de «Food Innovation Hubs» is reeds openbaar gemaakt als bijlage bij de beantwoording van Kamervragen, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1464.
Waarom hebben de Minister-President en de overige betrokken bewindspersonen niet eerder inzage gegeven in deze overeenkomsten?
Het betreft de uitvoering van door uw Kamer goedgekeurd beleid. De overeenkomsten passen binnen de kaders van het Nederlandse BHOS- en landbouwbeleid.
Kunt u de originele documenten aan de Kamer toesturen, waarover wordt gesproken in de antwoorden van de Minister van LNV van 15 december jl. waarin wordt verwezen naar de Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de VN voor 2030 (SDG’s) waarbij wereldwijd gewerkt wordt aan een transitie naar een duurzaam voedselsysteem?
De Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) zijn aangenomen door alle lidstaten van de Verenigde Naties (VN) in 2015. De resolutie is terug te vinden op de website van de VN4.
Wat houdt «your participation becomes a major force in shaping the Great Reset», waarover wordt gesproken in de brief, d.d 1 juli 2020, van Borge Brende aan de toenmalige Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, in en waarom werd de bijdrage van de toenmalige Minister «especially critical» genoemd?
Ik kan geen inzicht bieden in, of verantwoordelijkheid nemen voor, de bewoording waarmee Borge Brende bewindspersonen aanschrijft.
Kunnen de beelden van de deelname van de Minister van Financiën als lid van de Regional Action Group for Europe & Eurasia aan de digitale sessies (op 30 april, 18 mei en 7 september 2020) verzonden worden aan de Tweede Kamer?
Het betreft een besloten bijeenkomsten met een diverse groep deelnemers. Het is niet bij het kabinet bekend of het WEF, dan wel een van de deelnemers, beelden heeft gemaakt van de digitale sessies. In het geval deze bestaan, beschikt het kabinet niet over de beelden.
Kunnen deze schriftelijke vragen op de kortst mogelijke termijn beantwoord worden?
Ja.
De veroordeling tot vijf jaar van activist Alaa Abdel Fattah door Egypte |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Ben Knapen (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat een Egyptische rechtbank de prominente mensenrechtactivist Alaa Abdel Fattah veroordeeld heeft tot een celstraf van vijf jaar?1
Ja. Op 20 december jl. heeft een Egyptische rechter een vonnis uitgesproken in de zaak van de activist Alaa Abdel Fattah, mensenrechtenadvocaat Mohamed El-Baqer en blogger Mohamed «Oxygen» Ibrahim, waarbij Abdel Fattah is veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf en El-Baqer en Oxygen elk tot vier jaar. Zij werden veroordeeld voor het verspreiden van desinformatie nadat zij kritiek hadden geuit op mensenrechtenschendingen van het regime.
Is het u bekend dat de familieleden van Fattah benadrukken dat zijn behandeling in de gevangenis erg slecht is en hij in vrijwel totale isolatie wordt gehouden?
Alaa Abdel Fattah werd het meeste recent in september 2019 gearresteerd, waarna hij in voorlopige hechtenis werd gehouden. Familieleden en verschillende mensenrechtenorganisaties hebben aangegeven zich grote zorgen te maken om zijn geestelijke gezondheid en hebben laten weten dat hij herhaaldelijk te maken heeft gehad met mishandeling en onmenselijke omstandigheden. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken beschikt echter niet over verifieerbare informatie over zijn detentieomstandigheden.
Bent u met ons van mening dat deze prominente activist, die één van de gezichten was van de opstand tegen Mubarak in 2011, ten onrechte veroordeeld is en dat zowel deze (nieuwe) celstraf van vijf jaar voor «het verspreiden van desinformatie», als de wijze waarop hij als gevangene behandeld wordt, ernstige schendingen van de mensenrechten zijn door de Egyptische autoriteiten?
De veroordeling en de detentieomstandigheden van Alaa Abdel Fattah passen in een trend waarbij de ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Egypte afneemt en burgerlijke vrijheden steeds meer onder druk komen te staan. Nederland is van mening dat journalisten, mensenrechtenverdedigers en anderen die vreedzaam gebruikmaken van hun vrijheid van meningsuiting, dat moeten kunnen doen zonder strafrechtelijke gevolgen, intimidatie of andere represailles. De ontwikkelingen geven reden tot aanhoudende zorg.
Bent u bereid om er bij de Egyptische regering direct op aan te dringen dat zij deze schendingen van de mensenrechten van Alaa Abdel Fattah onmiddellijk staken en hem vrij laten?
Als onderdeel van het mensenrechtenbeleid volgen Nederlandse ambassades, waaronder de ambassade in Caïro, ontwikkelingen rondom de vrijheid van meningsuiting en de positie van mensenrechtenactivisten op de voet. Nederland trekt daarbij zoveel mogelijk samen op met de EU en gelijkgestemde landen. Voorafgaand aan het vonnis heeft Nederland nadrukkelijk zijn zorgen over deze zaak overgebracht aan de Egyptische autoriteiten en vervolgens teleurstelling geuit nadat het vonnis was uitgesproken. Dit betroffen gecoördineerde boodschappen vooraf afgestemd met verschillende gelijkgestemde landen. Ook is er op hoog-ambtelijk niveau via sociale media aandacht besteed aan deze zaak.
Wat is uw oordeel over het feit dat de regering-Sisi er al langere tijd op uit is om dissidente geluiden in Egypte actief uit te bannen?
Berichten over detentie, marteling en gedwongen verdwijningen van politieke tegenstanders en andersdenkenden komen helaas veelvuldig voor in Egypte. Daarnaast zijn er ook voorbeelden van journalisten en mensenrechtenverdedigers die recent zijn vrijgelaten. Desalniettemin is de mensenrechtensituatie in Egypte zorgwekkend en blijft dit onze constante aandacht houden. In november jl. heeft Egypte de eerste nationale mensenrechtenstrategie gelanceerd waarin ook thema’s als pre-trial detention en detentieomstandigheden zijn opgenomen. De EU heeft de strategie verwelkomd en ook Nederland ziet dit als een belangrijk aanknopingspunt om de mensenrechtendialoog met Egypte te voeren. EU-lidstaten, waaronder Nederland, achten het van belang dat Egypte prioriteit geeft aan een daadwerkelijke uitvoering van deze strategie.
Heeft u informatie over of een inschatting van het aantal Egyptenaren dat louter vanwege kritiek op de overheid vervolgd, berecht en/of vastgezet is door de autoriteiten?
De regering van Egypte heeft geen officiële statistieken gepubliceerd over het aantal gevangenen dat vastzit vanwege kritiek op de overheid. Mensenrechtenorganisaties en internationale waarnemers schatten dat er, sinds het aantreden van President Al-Sisi, tussen de 20.000 en 60.000 personen zijn opgepakt vanwege hun politieke opvattingen. De president zelf spreekt dit tegen en liet in 2019 weten dat er geen politieke gevangenen zijn in Egypte.
Op welke wijze heeft Nederland en/of de Europese Unie in het afgelopen jaar Egypte aangesproken op schendingen van mensenrechten en het onderdrukken van de vrijheid van meningsuiting?
Zowel in Caïro als in Den Haag gaat Nederland op verschillende niveaus regelmatig in gesprek met de Egyptische autoriteiten om de zorgen over mensenrechtenschendingen over te brengen. Dit gebeurt zowel publiek als achter de schermen en in bilateraal en multilateraal verband. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 25 januari 2021 uitte Nederland zorgen over de mensenrechtensituatie in Egypte en benadrukte het dat de EU wapenexportcriteria nauwgezet nageleefd dienen te worden. Tijdens de Mensenrechtenraad van februari-maart 2021 is er een gezamenlijke verklaring over de zorgwekkende mensenrechtensituatie in Egypte uitgesproken. Nederland ondertekende deze verklaring samen met 30 andere landen. Daarnaast vonden recentelijk politieke consultaties op hoog-ambtelijk niveau plaats waarbij de zorgen omtrent de mensenrechtensituatie eveneens uitgebreid aan bod zijn gekomen. Tot slot vormen mensenrechtenkwesties een integraal onderdeel van de betrekkingen tussen de EU en Egypte en worden deze op alle niveaus aan de orde gesteld, onder meer in oktober 2021 tijdens de Egypt-EU Association Committeeen in juli van datzelfde jaar tijdens de ontmoeting tussen de hoge vertegenwoordiger van het Europees buitenlands beleid, Josep Borrell, en de Egyptische Minister van Buitenlandse Zaken, Sameh Shoukry.
Bent u bereid bij het uitblijven van concrete toezeggingen en acties door Egypte – zoals de onmiddellijke invrijheidstelling van Fattah – te overwegen om hier samen met andere lidstaten van de Europese Unie consequenties aan te verbinden en desnoods een specifiek sanctiepakket af te kondigen?
Nederland vindt het van belang in bilateraal en multilateraal verband in open dialoog te blijven met Egypte om op deze manier in te kunnen blijven zetten op de verbetering van de mensenrechtensituatie in het land. Het instellen van een sanctiepakket wordt in deze situatie niet opportuun geacht.
De Molukse KNIL-militairen die begin jaren ’50 naar Nederland zijn gehaald |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Paul Blokhuis (CU) |
|
Heeft u in beeld hoeveel van de mensen die vanaf 1951 naar Nederland zijn gehaald op dit moment nog leven?
De data van de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen (SAIP) geven een indicatie. Uit het laatst beschikbare jaarverslag van de SAIP blijkt dat eind 2020 nog 414 zogeheten «Rietveld-uitkeringen voor Molukkers» werden uitgekeerd.1 Deze uitkering wordt jaarlijks verstrekt aan: «de groep personen die door de zorg van de Nederlandse regering in 1951 of 1952 in groepsverband naar Nederland zijn overgebracht, hetzij uit eigen hoofde, hetzij als echtgenoot of echtgenote van een andere uitkeringsgerechtigde», en die «nadien vielen onder de zorg van het Commissariaat Ambonezenzorg».2 Een beter totaal beeld is er niet. Afzonderlijke Nederlandse gemeenten zouden mogelijk uit hun basisadministratie kunnen herleiden of zij nog in leven zijnde inwoners hebben die in 1951 van de Molukken naar Nederland zijn gekomen.
Deelt u de mening dat wij de geschiedenis van deze mensen levend moeten houden en met elkaar moeten blijven herinneren en delen wat deze mensen en hun kinderen hebben mee moeten maken?
Ja, deze mening deel ik.
Het is belangrijk dat we de geschiedenis van de Molukse gemeenschap levend houden en erkennen. Het kabinet geeft daarom invulling aan de collectieve erkenning voor hetgeen in voormalig Nederlands-Indië heeft plaatsgevonden en van wat de Indische en Molukse gemeenschap daar en bij aankomst in Nederland hebben moeten ondergaan. Onderdeel van deze collectieve erkenning zijn onder andere de realisering van de pleisterplaats Sophiahof (daarin huist ook het Moluks Historisch Museum), het herdenken en herinneren en het aanbieden cultuurspecifieke en context gebonden zorg. Om deze erkenning van een extra impuls te voorzien heeft de rijksoverheid in 2020 ruim € 20 miljoen extra vrijgemaakt.3 Hiervan is onder meer een commissie ingesteld die nagaat hoe de kennis over de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië kan worden vergroot. Het gehele projectplan is op 25 oktober 2021 met uw Kamer gedeeld.4 In de eerste reactie na de presentatie van het onderzoeksprogramma «Onafhankelijkheid, Dekolonisatie, Geweld en Oorlog in Indonesië, 1945–1950» op 17 februari 2022 sprak ook de Minister-President zijn begrip uit voor hetgeen de eerste generatie Molukkers heeft moeten doorstaan als gevolg van de koloniale oorlog: «(...) het verhaal van de dekolonisatie is levende geschiedenis, die pijnlijk de herinneringen bovenbrengt en emotie oproept. (...) Voor sommigen geldt dat heel direct. (.) Ook voor de eerste generatie Molukkers die in 1951 voet aan wal zette in ons land.» Ook maakte de Minister-President namens het kabinet excuses aan iedereen in ons land die met de gevolgen van de koloniale oorlog in Indonesië heeft moeten leven, vaak tot de dag van vandaag.
Heeft u in beeld waar de mensen die in 1951 naar Nederland zijn gehaald en reeds zijn overleden begraven liggen?
Het is niet in beeld bij de rijksoverheid waar de mensen die in 1951 naar Nederland zijn gehaald en reeds zijn overleden, begraven liggen (zie verder het antwoord op vraag 1). Wat betreft de grafrechten, dit is een aangelegenheid van de begraafplaatsen zelf. De inhoud en omvang van grafrechten – en dus ook de verlenging daarvan – verschillen dan ook per locatie en zijn geen zaak voor de rijksoverheid.
Wat vindt u ervan dat bij een deel van deze graven de grafrechten nu al verlengd moeten worden? Heeft u in beeld hoe vaak dat voorkomt en in de komende jaren voor zal komen, en wat de gemiddelde kosten zijn die hiermee zijn gemoeid?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn op dit moment de criteria om een begraafplaats aan te merken als militaire begraafplaats? Wat betekent dit voor de grafrechten?
Er is onderscheid tussen een militaire begraafplaats en een veteranenbegraafplaats. Een militaire begraafplaats is een begraafplaats ter nagedachtenis aan en als eerbetoon voor slachtoffers die omgekomen zijn tijdens een oorlog of missie. Een militaire begraafplaats bevat derhalve oorlogsgraven. Dat kunnen overigens ook burgeroorlogsslachtoffers zijn. Voor het onderhoud en de grafrechten draagt het rijk verantwoordelijkheid. Het onderhoud van de ongeveer 50.000 Nederlandse oorlogsgraven gebeurt door de Oorlogsgravenstichting (OGS) in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK). Bij een graf van een veteraan draagt het rijk geen verantwoordelijkheid voor het onderhoud en de grafrechten. KNIL-veteranen die niet in een oorlogssituatie zijn overleden, komen daarmee niet in een militair graf. De grafrechten blijven dan ook een particuliere aangelegenheid en kostenpost. Net als bij andere veteranen die niet in een oorlogssituatie zijn gestorven.
Wat de morele betekenis voor de Molukse gemeenschap zou kunnen zijn, als de graven worden aangemerkt als veteranen-begraafplaats, is mij niet bekend. Er is sinds november 2020 één Nationale Veteranenbegraafplaats in Loenen. Veteranen die dat willen, kunnen daar worden begraven, bijgezet of uitgestrooid. Dat geldt ook voor een eventuele levenspartner van de veteraan.
Wat zou het voor de Molukse KNIL-militairen en hun gezinsleden kunnen betekenen om de plek waar zij begraven liggen aan te duiden als veteranenbegraafplaats?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft het in stand houden van de graven en het herdenken van deze KNIL-militairen en hun familie een plek in de subsidieregeling Collectieve erkenning van Indisch Moluks Nederland (CEWIN)?
Nee, dat heeft het niet. Het gaat in deze regeling wat betreft subsidiabele activiteiten om scholing en educatie, museale- en kennis en culturele activiteiten zoals het ontwikkelen van lesmateriaal voor een school, het opstellen van een tentoonstelling in een museum of culturele activiteiten zoals een dansvoorstelling. Activiteiten die zich richten op herdenken, komen op grond van artikel 2, tweede lid, onder a van de regeling niet voor subsidie in aanmerking.
Heeft u een beeld van de omstandigheden in de «woonoorden» die begin jaren «50 zijn aangewezen en hoeveel kinderen daar zijn overleden?
In 1957 deed Staatscommissie Verwey-Jonker onderzoek naar Molukse woonomstandigheden: «Ambonezen in Nederland». Mede naar aanleiding van het rapport van de Commissie waarin geconcludeerd werd dat de woonoorden niet geschikt waren voor een langdurig verblijf, is gestart met de bouw van Molukse wijken. In de afgelopen jaren is een aantal onderzoeken gepubliceerd over de geschiedenis en de positie van de Molukkers in Nederland. Bijvoorbeeld de studie die in 2006 in opdracht van toenmalige Minister voor grootstedelijk beleid en integratie Van Boxtel is verricht.5
De sterftecijfers uit het registratiesysteem van het Commissariaat Ambonezenzorg (CAZ), destijds verantwoordelijk voor de huisvesting en verblijf van de Molukkers, zijn onvolledig. Wel kan hieruit worden afgeleid dat 517 mensen in de periode 1951–1970 zijn overleden, maar de uitsplitsing naar leeftijd is niet bekend.6
Bent u bereid om onderzoek te laten doen naar de leefomstandigheden in de «woonoorden» en het overlijden van deze kinderen, om deze geschiedenis ook goed vast te leggen nu er nog enige mensen leven die het zelf hebben meegemaakt?
Mijn beleid op het gebied van de collectieve erkenning van de Indische en Molukse gemeenschap is er mede op gericht de geschiedenis van de Molukse gemeenschap in Nederland en het Molukse erfgoed zichtbaarder te maken en te verankeren in de Nederlandse samenleving. Indien daar behoefte aan is kunnen via de CEWIN-subsidieregeling aanvragen worden ingediend die zich richten op het verrichten van (wetenschappelijk)onderzoek en het vastleggen van deze kennis in publicaties.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om de graven van deze kinderen te behouden en daar bijvoorbeeld een herdenkingsplek van te maken om ons te blijven herinneren aan wat zich in de «woonoorden» heeft afgespeeld?
Nederland kent een herdenkingscultuur waarbij de behoeften en wensen vanuit de samenleving leidend zijn. De rijksoverheid past hier bescheidenheid en volgzaamheid. Er zijn vanuit lokale initiatieven al verschillende monumenten opgericht ter herinnering aan de voormalige woonoorden. Het staat uiteraard mensen en organisaties vrij om, binnen de grenzen van de wet, invulling te geven aan hun eigen behoefte tot herdenking.
De uitreiking van de Big Brother Award Expertprijs 2021 aan demissionair minister Grapperhaus op 13 december 2021 |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
Wat is uw inhoudelijke reactie op de uitreiking van de Big Brother Award voor het ondersteunen van predictive policing, waarbij etnisch profileren via algoritmen op grote schaal wordt mogelijk gemaakt bij de politie? Wat gaat u doen om groeiende discriminatie door algoritmen bij de politie aan te pakken?1
De politie maakt bij de inzet van predictive policing geen gebruik van algoritmen die etnisch profileren. De overheid moet zich te allen tijde aan de wet houden en mag nooit discrimineren op grond van (onder andere) etniciteit of nationaliteit. Deze criteria mogen nooit gebruikt worden om te differentiëren zonder dat daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Door middel van predictive policing kan de politie haar capaciteit effectiever inzetten. De predictive policing methoden die de politie toepast zien onder andere op de vraag op welke locaties en tijdstippen het risico op bepaalde typen criminaliteit verhoogd is. Op die manier kan de politie preventief oorzaken van dat verhoogde risico wegnemen. Het gaat daarbij niet om de vraag wieeen grotere kans maakt om betrokken te raken bij een incident. Voor een zorgvuldige inzet van algoritmen zijn de Richtlijnen voor het toepassen van algoritmen door overheden en publieksvoorlichting over data-analyses opgesteld.2 In maart jl. zijn deze geüpdatet. De politie gebruikt verder het Kwaliteitskader big data.3 De politie handelt conform deze kaders. Daarnaast heeft het College voor de Rechten van de Mens het juridisch kader over het gebruik van etniciteit en nationaliteit helder in beeld gebracht;4 is er de handreiking met systeemprincipes voor niet discriminerende algoritmes die in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken is gemaakt;5 en is er een Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmes ontwikkeld.6 Ook deze instrumenten kunnen worden gebruikt om discriminatie tegen te gaan.
Bent u het eens met de vakjury van de Big Brother Awards dat u veel te weinig aandacht heeft gegeven aan rechtsbescherming binnen het ministerie, en dat de Minister voor rechtsbescherming nagenoeg onzichtbaar is gebleven? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze opvattingen niet. Rechtsbescherming speelt een centrale rol binnen het ministerie. Dit zowel als eigenstandig beleidsterrein waarbij het gaat om het functioneren van de rechtsstaat, haar instituties en de middels het recht aan burgers geboden bescherming, alsmede als rechtsstatelijk beginsel dat geborgd moet zijn wanneer maatregelen worden getroffen om de veiligheid van burgers te garanderen en effectieve rechtshandhaving plaats te laten vinden.
Wat is uw inhoudelijke reactie op de aanvoering van de vakjury van de Big Brother Awards dat u de illegale surveillancepraktijken van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) heeft beloond met een reparatiewet waarbij deze legaal worden verklaard, in plaats van illegale surveillance daadwerkelijk aan te pakken?
De NCTV verwerkt op basis van specifieke wetgeving persoonsgegevens voor een aantal taken, zoals taken inzake bewaken en beveiligen in de Politiewet en het opleggen van maatregelen op grond van de Tijdelijke Wet Bestuurlijke Maatregelen Terrorismebestrijding. Andere taken zijn onder meer terug te vinden in de Luchtvaartwet of Paspoortwet. Daarbij is de NCTV namens de Minister van JenV belast met de uitvoering van deze wettelijke bevoegdheden.
Begin 2020 is binnen de NCTV het project «Taken en grondslagen» gestart na geconstateerde onduidelijkheid over de juridische grondslag van sommige andere werkzaamheden van de NCTV, waarvoor de grondslag gelegen was in het Organisatiebesluit Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het doel van dit project was om te toetsen of de tot dan toe gehanteerde juridische grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens verstevigd zou moeten worden door de introductie van een grondslag in een formele wet. De NCTV is met de start van dit project in februari 2020 een weg ingeslagen die ik nog steeds onderschrijf: de organisatie toekomstbestendig maken en de taken en grondslagen juridisch beter verankeren en versterken. Mede gelet op de aangenomen motie van het lid Michon-Derkzen7 tijdens het debat van 15 juni 2021 om met spoed met een bijzondere wettelijke grondslag te komen voor de NCTV om persoonsgegevens te verwerken voor de uitvoering van zijn bestaande analyse- en coördinatietaken, heeft mijn voorganger de hoogste prioriteit gegeven aan het aangekondigde voorstel voor een Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid. De betreffende taken vinden plaats in het kader van het verhogen van de weerbaarheid ten aanzien van terrorismebestrijding en de bescherming van de nationale veiligheid, het wetsvoorstel dient ook deze doelen. De behandeling van het wetsvoorstel betekent dat ik met uw Kamer daarover zo snel mogelijk het debat kan voeren.
Wat is volgens u de rechtvaardiging dat de politie een databank met gezichtsherkenningstechnologie aanlegt? Op welke wijze gaat u privacy, burgerrechten en -vrijheden garanderen bij de aanleg en het gebruik van deze databank?
De politie heeft een databank met gelaatsfoto’s van verdachten en veroordeelden, deze is niet specifiek ten behoeve van het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie aangelegd, maar is in algemene zin bedoeld voor het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten. Deze databank kan bijvoorbeeld ook worden gebruikt om met het blote oog een indicatie te krijgen van hoe iemand er uit ziet/heeft gezien. Het systeem Catch van de politie is een applicatie die de politie gebruikt waarin biometrische gezichtsherkenning wordt toegepast. Feitelijk gaat het om biometrische gezichtsvergelijking.
Zoals mijn voorganger in de beantwoording van vragen van het lid Verhoeven aangaf, bestaat voor het vastleggen van deze gelaatsfoto’s van verdachten en veroordeelden een wettelijke basis.8 Veel politiebureaus beschikken over een zogenaamde identificatiezuil waarmee onder andere een (frontale) foto van het gezicht en een kopie van het identiteitsbewijs worden gemaakt. De bevoegdheid om deze gelaatsfoto’s te nemen van verdachten is neergelegd in artikel 55c, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (WvSv), dat op 1 oktober 2010 in werking is getreden. De bevoegdheid om deze foto’s te mogen gebruiken voor het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten is neergelegd in artikel 55c, vierde lid van hetzelfde Wetboek. Een deel van de bij de politie aanwezige foto’s is genomen vóór de inwerkingtreding van artikel 55c WvSv. De bevoegdheid tot het nemen van die (gelaats)foto’s was destijds neergelegd in artikel 61a WvSv. Voor een uitgebreidere toelichting verwijs ik u graag naar de hierboven genoemde beantwoording van Kamervragen. De verwerking en het bewaren van deze (persoons-)gegevens moet uiteraard voldoen aan de geldende wet- en regelgeving, waaronder de Wet politiegegevens (Wpg).
Bent u het met de vakjury van de Big Brother Awards eens dat de «living labs», waarbij in de publieke ruimte wordt geëxperimenteerd met surveillance technologie, een serieuze inbreuk zijn op de privacy en rechten van burgers die hier onwetend aan onderworpen worden? Zo nee, waarom niet? En wat gaat u doen om de transparantie en accountability naar burgers over dit soort experimenten in de publieke ruimte te vergroten?
Ook in de zogenoemde living labs wordt gewerkt binnen de kaders van de wetgeving. Dat betekent dat – ook wanneer er geëxperimenteerd wordt – gewoon wordt voldaan aan de AVG of de Wpg en dat er een juridische grondslag moet zijn voor het verwerken van de gegevens. Het is inherent aan het politiewerk dat er soms (rechtmatig) een inbreuk gemaakt wordt op de privacy van burgers. Volgens geldende wetgeving moet die inbreuk wel proportioneel en gerechtvaardigd zijn. Dat is niet anders in het reguliere politiewerk dan in de living labs. Overigens vind ik het goed om op te merken dat bij het FieldLab Arena (waar Bits of Freedom in haar bericht naar verwijst) geen gegevens van burgers zijn verzameld of gebruikt. Voor meer informatie over dit experiment verwijs ik u graag naar de door TNO en Politie openbaar gemaakte volledige rapportage over dit FieldLab.9
Het bericht dat vele tienduizenden Nederlandse studenten maandenlang gemakkelijk te hacken zijn geweest |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Omstreden software studenten blijkt onveilig: Hackers konden meegluren»?1
Sinds de coronacrisis is het voor onderwijsinstellingen lastiger om tentamens op locatie te organiseren. In sommige gevallen is voor onderwijsinstellingen het gebruik van proctoring software noodzakelijk om de studievoortgang van studenten te garanderen. Indien de gebruikte software achteraf gezien onveilig bleek, dan beschouw ik dat als onwenselijk. De onderwijsinstellingen dienen hierom het gesprek aan te gaan met de softwareleverancier, zodat de software beter beveiligd wordt.
Hoeveel studenten zijn de afgelopen maanden gemakkelijk te hacken geweest, omdat zij verplicht werden onveilige software voor online proctoring te installeren? Om welke instellingen en opleidingen gaat het?
Ik heb geen zicht op het aantal studenten dat gebruik heeft gemaakt van de software van Proctorio. Ook de koepels Vereniging Hogescholen (VH) en Universiteiten van Nederland (UNL) houden hier geen cijfers over bij. Wel hebben zij aangeven dat, zoals ik in eerdere beantwoording van schriftelijke vragen heb aangegeven, met uitzondering van de RUG alle universiteiten op enig moment online proctoring hebben gebruikt. Negen universiteiten hebben op enig moment de software Proctorio gebruikt. Bij een eerdere rondvraag van de VH onder 25 hogescholen gaf ongeveer de helft aan gebruik te maken van online proctoring. Welk aandeel van deze hogescholen de software Proctorio gebruikt, wordt niet actief gemonitord.
Hoe wordt de veiligheid van studenten die deze onveilige software moeten gebruiken gegarandeerd? Welke rol ziet u voor zichzelf bij het waarborgen van de privacy en de bescherming van persoonsgegevens van studenten?
Zoals ik in mijn antwoord op de schriftelijke vragen van de leden Westerveld en Bouchallikht (beiden GroenLinks) ook aangeef kan onderwijsinnovatie met ICT bijdragen aan kwalitatief goed en flexibeler onderwijs. Maar digitalisering brengt ook uitdagingen met zich mee. Onderwijsinstellingen kunnen online kwetsbaar zijn. Gegevens van bijvoorbeeld studenten en medewerkers dienen goed beschermd te zijn.
Onderwijsinstellingen en commerciële aanbieders van software dienen zich altijd te houden aan privacyregelgeving en zijn verantwoordelijk voor de privacy van studenten en medewerkers. Daar krijgen onderwijsinstellingen ondersteuning bij van SURF. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de naleving van privacyregelgeving. OCW is en blijft in gesprek met de koepels over het thema privacy. In specifieke gevallen kan OCW optreden zoals gebeurde in de gezamenlijke Data Protection Impact Assessment(DPIA) inzake Google.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Kwint/Wassenberg?2 Onder welke uitzonderlijke voorwaarden kan online proctoring worden ingezet?
Zoals ik in mijn antwoord op de schriftelijke vragen van de leden Westerveld en Bouchallikht (beiden GroenLinks) ook aangeef, ga ik niet over de inzet van software die samenhangt met didactische keuzes die de onderwijsinstelling maakt. Dit is aan de docenten en examencommissies, in samenspraak met de medezeggenschap. Wel kan ik eisen stellen aan het gebruik van proctoring. Naast de privacyregelgeving, heb ik mede op aandringen van uw Kamer in samenspraak met de hoger onderwijsinstellingen in het servicedocument3 afspraken gemaakt over de inzet van proctoring software. In het servicedocument is onder andere afgesproken dat de inzet van proctoring alleen een geschikte optie kan zijn om een tentamen af te leggen als er geen goed alternatief is. Daarnaast: «voor het juiste gebruik van online surveillance en proctoring dienen instellingen gebruik te maken van de handreikingen van de AP4 en SURF5».
Momenteel vindt de evaluatie van de coronamaatregelen in het mbo en hoger onderwijs plaats, waarbij ook aandacht is voor afstandsonderwijs. Zoals aangegeven tijdens de afgelopen begrotingsbehandeling van het onderwijs, ben ik voornemens om na de evaluatie, samen met het onderwijs een visie te ontwikkelen hoe digitalisering doordacht ingezet kan worden. De motie van de leden Kwint en Wassenberg6 neem ik mee in deze visie.
Op welke wijze is het afschalen van online proctoring, zoals de motie-Futselaar vroeg3, ingezet?
Zoals ik reeds heb aangegeven ga ik niet over de inzet van software die samenhangt met didactische keuzes die de onderwijsinstelling maakt. Dit is aan de docenten en examencommissies, in samenspraak met de medezeggenschap. Wel kan ik eisen stellen aan het gebruik van proctoring. Zoals mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven in het servicedocument hoger onderwijs, dient een instelling alleen proctoring software te gebruiken als er geen alternatieven beschikbaar zijn. Instellingen moeten voortdurend verkennen of er geen alternatieve vormen van toetsing te bedenken/maken zijn waarbij de inzet van proctoring software niet nodig is. Indien een instelling een tentamen kan laten afleggen op een fraudebestendige manier die minder inbreuk maakt op de privacy van studenten, dan dient de instelling voor die alternatieve toetsingsvorm te kiezen. Daarnaast is het binnen de huidige coronamaatregelen voor onderwijsinstellingen mogelijk om tentamens op locatie te organiseren. Met bovenstaande uitgangspunten zet ik in, conform de motie van het lid Futselaar, op het afschalen van het gebruik van proctoring software.
Bent u bereid om software voor online proctoring op onderwijsinstellingen zo snel mogelijk af te schalen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat er strengere regels moeten komen voor het gebruik van software voor online proctoring? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bestaande privacyregelgeving, op zowel Europees als nationaal niveau, biedt voldoende mogelijkheden en duidelijkheid om de privacy van studenten te borgen. Ter verduidelijk heeft de Autoriteit Persoonsgegevens speciaal voor het thema online proctoring verheldering gegeven in haar aanbevelingen. Ook SURF biedt onderwijsinstellingen handvatten voor het gebruik van online proctoring conform privacyregelgeving.
Op welke wijze ondersteunt u instellingen bij het garanderen van de privacy en bescherming van persoonsgegevens van studenten? Bent u bereid om in gesprek te gaan met instellingen om te inventariseren waar zij mee geholpen zijn bij het waarborgen van de online veiligheid en privacy van studenten?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Een WK-medewerker die drie jaar cel krijgt na steun aan arbeidsmigranten |
|
Jasper van Dijk |
|
Ben Knapen (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «3 jaar cel voor WK-medewerker na steun aan arbeidsmigranten»?1
De zaak van de heer Ibhais heeft al geruime tijd de Nederlandse aandacht. Het kabinet heeft kennisgenomen van de uitspraak van de Qatarese rechter. Zaken zoals deze bespreekt de ambassade in Doha met relevante stakeholders, waaronder de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), gelijkgezinde ambassades en mensenrechtenorganisaties om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen. Waar opportuun brengt de ambassade zaken op bij de lokale autoriteiten. De vergaarde informatie over deze specifieke casus gaf hier vooralsnog geen aanleiding toe. Wel benadrukt Nederland steeds in de gesprekken met de Qatarese autoriteiten het belang van een eerlijke en zorgvuldige rechtsgang. De ILO en gelijkgezinde landen hebben zich niet over deze zaak uitgesproken.
Deelt u de mening dat het absurd is dat WK-medewerker Abdullah Ibhais drie jaar cel krijgt nadat hij het had opgenomen voor gastarbeiders in Qatar die soms maanden niet betaald worden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over deze beschrijving van de rechtsgang: «Er werd gewoon gezegd, drie jaar celstraf. Klaar. Ik kreeg het idee dat de rechter geen enkele moeite nam om zich te verdiepen in de details van deze zaak.»?
Zoals aangegeven volgt de Nederlandse ambassade in Doha de ontwikkelingen rondom deze zaak en onderhoudt zij contact met andere organisaties en landen hierover, waaronder ook met de Jordaanse ambassade aangezien de heer Ibhais de Jordaanse nationaliteit heeft. Voor zover bekend had en heeft de heer Ibhais toegang tot een advocaat.
Is het juist dat dhr. Ibhais geen advocaat had?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de FIFA afwezig was bij de rechtszaak? Hoe rijmt u dat met alle mooie woorden over de aanpak van misstanden?
Het is mij niet bekend of de FIFA aan- of afwezig was bij de rechtszaak.
Waarom was er niemand aanwezig van de Nederlandse ambassade, terwijl dhr. Ibhais daar per brief om had gevraagd nadat juridische hulp vanuit Doha was uitgesloten?
Nederland zet zich in voor het naleven van mensenrechten in Qatar. Het belang van de rechtstaat en een eerlijke rechtsgang maken hier onderdeel van uit.
De Nederlandse ambassade in Doha kan in de zaak-Ibhais geen consulaire bijstand verlenen omdat het hierbij niet gaat om een Nederlandse burger. Rechtszaken zoals deze volgt en bespreekt de ambassade met relevante stakeholders.
Nederland zet zich daarnaast actief in om verbetering in de situatie van de arbeidsomstandigheden in Qatar in de praktijk te bewerkstelligen. Zo wordt kennis en ervaring met de autoriteiten gedeeld, bijvoorbeeld op het gebied van arbeidsinspectie en medezeggenschapsraden. Qatar heeft over de afgelopen jaren een aantal belangrijke arbeidshervormingen doorgevoerd, maar implementatie van hervormingen blijft een punt van zorg. Nederland zal zich hiervoor blijven inzetten en Qatar blijven oproepen de afspraken met de ILO na te komen.
Wat onderneemt u tegen het gegeven dat dhr. Ibhais in hongerstaking is en dat hij met 25 medegevangenen op de vloer moet slapen?
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat niet alleen op het gebied van arbeidsomstandigheden, maar ook op het gebied van de rechtsstaat nog veel moet gebeuren in Qatar?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier heeft u (het gebrek aan) mensenrechten aan de orde gesteld tijdens uw recente gesprek met de Minister van Buitenlandse Zaken van Qatar (zie uw tweet van 13 december 2021)? Welke toezeggingen heeft u afgedwongen?
In het gesprek met de Qatarese Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de laatste RBZ (13 december 2021) heeft Minister Knapen het belang van volledige implementatie van de arbeidshervormingen in Qatar en verdere samenwerking met de ILO benadrukt. Ook benoemde de Minister het belang van vrijheid van meningsuiting. De Qatarese Minister gaf aan dat Qatar reeds de nodige stappen heeft gezet en zich blijvend zal inzetten voor verbetering van de situatie van arbeidsmigranten en de mensenrechtensituatie in het algemeen in Qatar.
Bent u het eens dat het gezien al deze misstanden zeer onwenselijk is om met een officiële afvaardiging naar het WK te gaan – conform de motie van de SP-fractie?
Zoals gesteld door de Minister van Buitenlandse Zaken (Ben Knapen) tijdens de behandeling in uw Kamer van de begroting Buitenlandse Zaken op 17 en 18 november 2021, zal het kabinet later in 2022 terugkomen op deze motie, aangezien het WK pas in november 2022 van start zal gaan.
Het bericht 'Omstreden software studenten blijkt onveilig: hackers konden meegluren' |
|
Bouchallikh , Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Omstreden software studenten blijkt onveilig: hackers konden meegluren»?1
Ja
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat vele tienduizenden Nederlandse studenten maandenlang gemakkelijk te hacken zijn geweest, omdat hun opleiding hen verplichtte onveilige antispieksoftware te installeren?
Sinds de coronacrisis is het voor onderwijsinstellingen lastiger om tentamens op locatie te organiseren. In sommige gevallen is voor onderwijsinstellingen het gebruik van proctoring software noodzakelijk om de studievoortgang van studenten te garanderen. Indien de gebruikte software achteraf gezien onveilig bleek, dan beschouw ik dat als onwenselijk. De onderwijsinstellingen dienen hierom het gesprek aan te gaan met de softwareleverancier, zodat de software beter beveiligd wordt.
Bent u voornemens om instellingen erop te wijzen dat software zoals Proctorio alleen in uitzonderlijke gevallen moet worden gebruikt, bijvoorbeeld als een student niet fysiek naar een tentamen kan komen vanwege een functiebeperking?
Mede op aandringen van uw Kamer heeft mijn ambtsvoorganger in samenspraak met de hoger onderwijsinstellingen in het servicedocument2 afspraken gemaakt over de inzet van proctoring software. In het servicedocument is onder andere afgesproken dat de inzet van proctoring alleen een geschikte optie kan zijn om een tentamen af te leggen als er geen goed alternatief is. Daarnaast: «voor het juiste gebruik van online surveillance en proctoring dienen instellingen gebruik te maken van de handreikingen van de AP3 en SURF4».
Het inzetten van proctoring kan een oplossing bieden aan studenten die niet naar een instelling kunnen komen. Voorbeelden hiervan zijn studenten met een functiebeperking, maar ook studenten met een kwetsbare gezondheid, mantelzorgers, topsporters en studenten die in quarantaine zitten.
Is bekend op welke onderwijsinstellingen de software Proctorio op dit moment wordt gebruikt en welke instellingen sinds het begin van de coronapandemie Proctorio hebben ingezet?
Bij navraag door de Universiteiten van Nederland (UNL) is gebleken dat negen universiteiten op enig moment de software Proctorio hebben gebruikt. Bij een eerdere rondvraag van de Vereniging Hogescholen (VH) onder 25 hogescholen gaf ongeveer de helft aan gebruik te maken van online proctoring. Welk aandeel van deze hogescholen de software Proctorio gebruikt, wordt niet actief gemonitord.
Hoe zijn studenten die Proctorio van de onderwijsinstelling hebben moeten installeren op de hoogte gebracht van het lek?
Onderwijsinstellingen communiceren via hun interne kanalen over (het gebruik van) Proctorio. Denk hierbij aan nieuwsberichten of Q&A’s. Wat betreft het beveiligingslek geldt dat er ondanks het lek, voor zover bekend, geen gegevens gelekt of gestolen zijn.
Welke maatregelen hebben instellingen die Proctorio verplichtten genomen, nadat bekend is geworden dat de software onveilig is?
Onderwijsinstellingen zijn nagegaan of het gevonden lek bij Proctorio gedicht is. Proctorio heeft aangegeven dat het lek binnen een week gedicht is.
Welke andere antispieksoftware wordt op dit moment gebruikt door hogeronderwijsinstellingen en hoe wordt gecontroleerd of die wel veilig genoeg is?
Onderwijsinstellingen maken gebruik van verschillende proctoring software. Voorbeelden hiervan zijn Proctorio, Proctorexam en Proctor-u. Onderwijsinstellingen zijn verantwoordelijk voor een veilige werk- en leeromgeving. Daarom gaan zij onder andere via risicoanalyses, pentesten en afspraken over security audits en Data Protection Impact Assessment (DPIA) na of de software veilig is. Daarnaast trekken de onderwijsinstellingen samen met SURF op om gezamenlijk eisen te stellen aan alle proctoring software.
Aan welke privacy-eisen moeten hogeronderwijsinstellingen voldoen voor het gebruiken van antispieksoftware?
Hoger onderwijsinstellingen moeten altijd voldoen aan privacyregelgeving. In het kader van de inzet van online proctoring heeft de Autoriteit Persoonsgegevens aanbevelingen gepubliceerd op 2 oktober 2020 in het document «Aanbevelingen online proctoring onderwijs». Hierin staat onder andere dat online proctoring alleen wordt ingezet als het noodzakelijk is en de privacyinbreuk moet zo klein mogelijk zijn. Voor online proctoring vindt de Autoriteit Persoonsgegevens het van belang dat onderwijsinstellingen instellingsbrede afspraken of richtlijnen opstellen voor het beschermen van de privacy.
De Whitepaper online proctoring: surveilleren op afstand(april 2020) van SURF kan hoger onderwijsinstellingen ook helpen bij de keuze van het wel of niet inzetten van antispieksoftware.5
Hoe wilt u de privacy van studenten en medewerkers in de toekomst garanderen nu steeds meer toepassingen in het onderwijs digitaal zijn en geleverd worden door commerciële partijen?
Onderwijsinnovatie door middel van digitalisering kan bijdragen aan kwalitatief goed en flexibeler onderwijs. Onderwijsinstellingen willen daarom de kansen die digitalisering biedt, benutten voor beter onderwijs. Ik ondersteun dat. Maar digitalisering brengt ook uitdagingen met zich mee. Onderwijsinstellingen kunnen online kwetsbaar zijn. Gegevens van bijvoorbeeld studenten en medewerkers dienen goed beschermd te zijn.
Onderwijsinstellingen en commerciële aanbieders van software dienen zich altijd te houden aan privacyregelgeving en zijn verantwoordelijk voor de privacy van studenten en medewerkers. Daar krijgen onderwijsinstellingen ondersteuning bij van SURF. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de naleving van privacyregelgeving. OCW is en blijft in gesprek met de koepels over het thema privacy. In specifieke gevallen kan OCW optreden zoals gebeurde in de gezamenlijke Data Protection Impact Assessment(DPIA) inzake Google.
Kunt u in kaart brengen welke andere privacyrisico’s studenten en medewerkers nu lopen?
Het is de verantwoordelijkheid van hoger onderwijsinstellingen om de privacy op orde te hebben. Daarover leggen hoger onderwijsinstellingen geen verantwoording af bij OCW.
Bent u voornemens om aanvullende protocollen op te stellen voor het gebruik van antispieksoftware, zoals instemmingsrecht van de medezeggenschap?
Antispieksoftware wordt door het hoger onderwijs gebruikt om fraude te voorkomen. Fraudebestrijding is niet onderhevig aan wettelijk instemmingsrecht van de medezeggenschap. Er is geen voornemen om daar iets aan te wijzigen in de wet. Dit neemt niet weg dat zorgvuldig moet worden omgegaan met het gebruik van antispieksoftware met inachtneming van privacyregelgeving. De medezeggenschap kan desgewenst proactief het gesprek aangaan met het bestuur. Ik moedig de studenten en onderwijsinstellingen nog steeds aan om regelmatig in dialoog te gaan over dit onderwerp.
In mijn antwoord op vraag 3 benoemde ik al dat de Autoriteit Persoonsgegevens aanbevelingen heeft gegeven aan instellingen over het omgaan met antispieksoftware. Ook refereerde ik aan het Whitepaper over antispieksoftware van SURF. Er is geen aanleiding voor mij om hiernaast nog aanvullende protocollen op te stellen.
Hoe kijkt u, tegen deze achtergrond, terug op uw antwoorden op eerdere Kamervragen waarin u aangaf dat instellingen zelf mogen bepalen of de medezeggenschap meebeslist over online proctoring?2
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht ‘Jongen (17) krijgt allereerste ‘online gebiedsverbod’ in Nederland, maar wat betekent dat eigenlijk?’ |
|
Joost Sneller (D66), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Jongen (17) krijgt allereerste «online gebiedsverbod» in Nederland, maar wat betekent dat eigenlijk?»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het opleggen van de Utrechtse burgemeester van dit online gebiedsverbod aan de jongen uit Zeist?
De burgemeester heeft mij laten weten dat de opgelegde maatregel de vorm heeft van een last onder dwangsom. De last houdt in dat de betrokkene zich dient te onthouden van online uitingen (op sociale media) die zijn te kwalificeren als het door uitdagend gedrag aanleiding geven tot wanordelijkheden. Hieronder wordt volgens de burgemeester in elk geval begrepen het (delen van) oproepen tot samenkomsten in Utrecht die tot doel hebben de openbare orde te verstoren. De burgemeester heeft de dwangsom voor iedere overtreding bepaald op € 2.500,–.
Het is niet aan mij om te oordelen over het optreden van de burgemeester. Dat betreft een lokale aangelegenheid. De handhaving van de openbare orde is aan de burgemeester, die daarover verantwoording aflegt aan de gemeenteraad.
De burgemeester van Utrecht heeft mij laten weten dat tegen haar besluit bezwaar is gemaakt. Zij zal haar besluit dus moeten heroverwegen en tegen een beslissing op bezwaar staat beroep open. Vervolgens is het aan de rechter om te oordelen over de inzet van een bevoegdheid door de burgemeester, indien er geprocedeerd wordt. Mij past dus een grote mate van terughoudendheid.
Bent u bekend met eerdere online gebiedsverboden die in andere steden zijn opgelegd?
Ik heb begrepen dat een vergelijkbare bestuurlijke maatregel in november 2021 is opgelegd door de burgemeester van Haarlem, maar ik ken de inhoud daarvan niet.
Op basis van welk artikel uit de (gemeente)wet heeft de burgemeester de bevoegdheid een online gebiedsverbod op te leggen?
De burgemeester van Utrecht heeft haar last onder dwangsom gebaseerd op artikel 125, derde lid, van de Gemeentewet en artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Zij schrijft dit te doen ter handhaving van artikel 2.2, eerste lid sub g, van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht 2010.
Hoe wordt precies toezicht gehouden op het online gebiedsverbod en hoe wordt deze gehandhaafd? Op basis van welke wettelijke bevoegdheden vindt dit toezicht en deze handhaving plaats? Acht u deze bevoegdheden geschikt? Hoe verhouden deze bevoegdheden zich tot de privacy van de veroordeelde?
De handhaving van de openbare orde is aan de burgemeester, die zich daarbij bedient van de onder zijn gezag staande politie (artikel 172 Gemeentewet). Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 betrof het in dit geval een bestuurlijke maatregel in de vorm van een preventieve last onder dwangsom. De last houdt in dat de betrokkene zich dient te onthouden van online uitingen (op sociale media) die zijn te kwalificeren als het door uitdagend gedrag aanleiding geven tot wanordelijkheden. Indien de politie in het kader van de uitoefening van haar taak, constateert dat sprake is van dergelijk gedrag wordt de burgemeester hiervan in kennis gesteld. Daarna kan deze tot bestuurlijke handhaving – namelijk inning van de dwangsom -overgaan. Het betreft hier dus de inzet van een bestuursrechtelijke maatregel; er is daarmee geen sprake van een veroordeelde. Het is verder aan de rechter om te oordelen over de inzet van deze bevoegdheden.
In hoeverre blijft de burgemeester met het verbod om bepaalde online uitingen te doen binnen de territoriale ondergrens die kleeft aan de openbare orde bevoegdheden van de burgemeester (Arrest Wilnisser Visser)? En in hoeverre blijft de burgemeester binnen deze territoriale ondergrens door het online gebiedsverbod op te leggen aan een jongen die niet woonachtig is in Utrecht? Hoe oordeelt u hierover?
Vooropstaat dat het niet aan mij is om de merites te beoordelen van het besluit van de burgemeester van Utrecht. Dat is aan haar (in bezwaar) en eventueel aan de gemeenteraad en de rechter. Online uitingen kunnen aanleiding geven tot wanordelijkheden in de gemeente en op die manier de openbare orde verstoren. De burgemeester heeft mij laten weten dat in dit geval een bericht is geplaatst waarin werd aangemoedigd om te rellen in Utrecht. Daarin heeft de burgemeester aanleiding gezien om een maatregel in de vorm van een last onder dwangsom op te leggen, die zij er in ieder geval op laat zien dat niet wordt opgeroepen (of dat zo’n oproep niet wordt gedeeld) tot een samenkomst in Utrecht die tot doel heeft de openbare orde te verstoren. Het opleggen van bestuurlijke maatregelen wegens het verstoren van de openbare orde aan personen die niet woonachtig zijn in de betreffende gemeente komt overigens bijvoorbeeld ook voor bij voetbalhooligans.
Hoe kijkt u naar de houdbaarheid van het online gebiedsverbod in het licht van het censuurverbod van artikel 7 Grondwet? Zorgt deze maatregel ervoor dat de jongen al vooraf wordt beperkt in zijn vrije meningsuiting, hetgeen in strijd is met dit artikel?
Op grond van artikel 7 van de Grondwet heeft eenieder het recht op vrijheid van meningsuiting. Het derde lid bepaalt dat voor het openbaren van gedachten of gevoelens niemand voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan. Het is niet aan mij om deze concrete maatregel te toetsen tegen die bepalingen.
Is het opleggen van een online gebiedsverbod de enige mogelijkheid om opruiende uitingen tegen te gaan? Had een dergelijke maatregel ook met het strafrecht opgelegd kunnen worden? Zo ja, op basis van welke regeling? Bent u van oordeel dat de inzet van het strafrecht, gezien de ernst van de inperking, niet meer voor de hand had gelegen?
Via het strafrecht kunnen uitingsdelicten worden vervolgd en er zijn op basis van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht en artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering ook mogelijkheden om (preventieve) maatregelen op te leggen om herhaling van strafbaar gedrag te voorkomen, zoals een gebiedsverbod, contactverbod of meldplicht. Het strafrecht kent geen last onder dwangsom. Dat is immers een bestuursrechtelijke maatregel. Het is aan de officier van justitie en niet aan mij om te bepalen of in een concrete zaak strafrechtelijk wordt opgetreden of niet.
Hoe oordeelt u in zijn algemeenheid over de online mogelijkheden van gemeenten om de openbare orde te handhaven? Hebben zij hiertoe voldoende instrumentarium? Zo nee, wat ontbreekt er en wat bent u voornemens daaraan te doen?
Wanneer de openbare orde dreigt te worden of wordt verstoord kunnen burgemeesters hun openbareordebevoegdheden, zoals verankerd in de Gemeentewet en de APV, inzetten. Binnen de grenzen van de wet kunnen zij ook een last onder bestuursdwang of een dwangsom geven ter handhaving van regels die zij uitvoeren, ook wanneer online gedragingen gevolgen (kunnen) hebben voor de openbare orde in hun gemeente. Daarbij wordt doorgaans niet ingegrepen op de oorzaak (de online gedraging) maar op het gevolg (de verstoring van de openbare orde).
Met het handhaven van de openbare orde door inzet van instrumenten in de online omgeving door de burgemeester is nog beperkt ervaring opgedaan. Dit is ook onderkend door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) tijdens het mondelinge vragenuur van 18 mei 2021.2 Om de onduidelijkheid weg te nemen over wat gemeenten mogen doen op het gebied van online monitoring, werken het Ministerie van BZK en mijn ministerie eraan om het juridisch kader voor gemeenten inzichtelijk te maken, mede op basis waarvan vervolgens in de loop van het jaar een handreiking voor gemeenten zal worden opgesteld, met name over bevoegdheden voor het inzetten van online (sociale media) monitoring in het kader van de openbare orde en veiligheid. Uw Kamer wordt hierover binnenkort nader geïnformeerd door de Minister van BZK.
Acht u het wenselijk dat gemeenten bevoegdheden in Algemene Plaatselijke Verordeningen opnemen om online de openbare orde te handhaven? Zo ja, aan welke bevoegdheden denkt u dan? Zo nee, waarom niet?
Het is aan gemeenteraden om te verkennen of de APV mogelijkheden biedt om de problematiek van online georganiseerde, verspreide, aanzuigende of aanjagende verstoringen van de openbare orde het hoofd te bieden. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 9.
Het voorgaande laat uiteraard onverlet dat de ontwikkelingen op lokaal niveau en ook interventies met nieuwe bestuurlijke maatregelen ter handhaving van de openbare orde in de online wereld (zoals de last onder dwangsom in Utrecht) en eventuele (bestuurs)rechtspraak ter zake door mij nauwlettend worden gevolgd.
Bescherming medische gegevens in de intensieve kindzorg |
|
Lucille Werner (CDA), Maarten Hijink , Ockje Tellegen (VVD), Attje Kuiken (PvdA), Jeanet van der Laan (D66), Fleur Agema (PVV), Lisa Westerveld (GL), Mirjam Bikker (CU) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u ook signalen ontvangen dat zorgverzekeraars medische gegevens van chronisch ernstig zieke kinderen delen met derden zonder de indicatiestellers die BIG geregistreerd zijn en de ouders/kinderen hierover te informeren? Zo ja, om hoeveel kinderen gaat het?
Nee, ik heb geen signalen ontvangen over zorgverzekeraars die zonder toestemming medische gegevens delen aan «derden» als zijnde «buitenstaanders» zonder wettelijke grondslag. Er zijn mij wel signalen bekend dat zorgverzekeraars onder eigen verwerkingsverantwoordelijkheid een verwerker inhuren. Deze verwerker voert controlerende taken uit ten behoeve van en onder verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar, zoals het afleggen van een huisbezoek. Hier is uw Kamer eind vorig jaar over geïnformeerd.1
Voldoet het delen van medische dossiers met derden door verzekeraars ten behoeve van controle op doelmatigheid volgens u aan artikel 9 van de AVG, waarin wordt gesteld dat het delen van medische gegevens is verboden, behalve als het nodig is voor het verlenen van goede gezondheidszorg, het beheren van het stelstel of als uitdrukkelijk toestemming is gegeven? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Op hoofdlijnen geldt dat voor elke verwerking van persoonsgegevens een grondslag als opgesomd in artikel 6 Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) aanwezig dient te zijn. Voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens moet voldaan zijn aan een uitzondering op het verbod om bijzondere persoonsgegevens te verwerken. Deze uitzonderingen zijn opgesomd in artikel 9, tweede lid, AVG. In het geval dat een verwerkingsverantwoordelijke gegevens doorgeeft aan een verwerker die zelf ook verwerkingsverantwoordelijk is, dan moet de verwerkingsverantwoordelijke zich ervan vergewissen dat hij hiervoor een grondslag heeft op basis van de AVG. Voor elke grondslag (bijvoorbeeld expliciete toestemming) gelden eigen randvoorwaarden. Naast de grondslag dient een verwerkingsverantwoordelijke zich ook te houden aan de andere uitgangspunten van de AVG. Zo mogen enkel de gegevens verwerkt worden die strikt noodzakelijk zijn voor het vastgestelde doel en mogen gegevens niet langer bewaard worden dan noodzakelijk. De verwerkingsverantwoordelijke moet tevens de mogelijkheid hebben voor betrokkene om zijn rechten onder de AVG, recht van inzage, wissing en zo verder te kunnen uitoefenen. Het staat de verwerkingsverantwoordelijke vrij om een verwerker in te huren die ten behoeve van de verwerkingsverantwoordelijke gegevens verwerkt. Deze verwerker voert dit dan uit ten behoeve van en onder volledige verantwoordelijkheid van de verwerkingsverantwoordelijke. De verwerker heeft geen eigen grondslag nodig.
De AVG is van toepassing op alle verwerkingen van persoonsgegevens die zorgverzekeraars doen. De zorgverzekeraars zijn zelf verwerkingsverantwoordelijk op basis van de AVG. Zij moeten ervoor zorgen dat hun gegevensverwerking voldoet aan de relevante wet- en regelgeving, met inbegrip van de AVG en dat zij hierover duidelijk communiceren naar hun verzekerden. Het is niet aan mij om te treden in de beoordeling van een specifieke gegevensverwerking. Dit is aan de Autoriteit Persoonsgegevens. Zij houden toezicht op de naleving van de privacywetgeving en de AVG.
Is volgens u sprake van een tegenstrijdigheid die nu is ontstaan binnen de AVG en de Zorgverzekeringswet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Als ik uw vraag goed interpreteer vraagt u zich af of de inzet van een organisatie (als zijnde verwerker) voor het doen van de controle op doelmatigheid in opdracht van de zorgverzekeraar (als zijnde verwerkingsverantwoordelijke) in strijd is met de AVG. Dat hoeft niet het geval te zijn als deze organisatie dit doet ten behoeve van en onder verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar en de zorgverzekeraar hierover de juiste afspraken heeft gemaakt. De verwerker handelt dan onder de grondslag van de zorgverzekeraar en heeft geen eigen grondslag nodig.
De zorgverzekeraars zijn zelf verwerkingsverantwoordelijk op basis van de AVG. Zij moeten ervoor zorgen dat hun gegevensverwerking voldoet aan de relevante wet- en regelgeving, met inbegrip van de AVG en dat zij hierover duidelijk communiceren naar hun verzekerden. Het is niet aan mij om te treden in de beoordeling van een specifieke gegevensverwerking. Dit is aan de Autoriteit Persoonsgegevens. Zij houden toezicht op de naleving van de privacywetgeving en de AVG.
Deelt u onze zorg dat het hier om een kwetsbare groep kinderen gaat en dat het delen van een medisch dossier een potentieel risico kan vormen voor de persoonlijke levenssfeer als dit vaker wordt uitgewisseld en op meer plekken staat opgeslagen? Hoe kan volgens u hier veiligheid worden gewaarborgd?
Met alle persoonsgegevens dient zorgvuldig om te worden gegaan. Dit geldt ook, en des te meer, voor bijzondere persoonsgegevens. Voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens geldt dan ook strengere wetgeving in de AVG. Het medische dossier van kwetsbare kinderen valt onder deze categorie bijzondere persoonsgegevens.
Klopt het dat verzekeraars ouders geen toestemming vragen voor het delen van de medische gegevens van hun kind? Waarom is deze toestemming niet wettelijk vereist? Wat zouden de consequenties van een toestemmingsvereiste zijn voor verzekerde en verzekeraar?
In de polisvoorwaarden zijn bepalingen opgenomen over de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens door de zorgverzekeraar. Verwerking daarvan is noodzakelijk voor de uitvoering van de basisverzekering. De zorgverzekeraar mag persoonsgegevens delen met derden (bijvoorbeeld een zorgaanbieder) voor zover dat noodzakelijk is om de verplichtingen op grond van de basisverzekering na te komen.
Ouders geven door ondertekening van het aanvraagformulier van een Zvw-pgb expliciet toestemming dat de zorgverzekeraar contact opneemt met de indicerende verpleegkundige, de huisarts en/of de medisch specialist om de (medische) gegevens omtrent deze aanvraag en indicatiestelling voor verpleging en/of verzorging in te zien.
Verder is in het pgb-reglement van de zorgverzekeraars vermeld dat de verzekerde toestemming geeft aan de zorgverzekeraar om contact op te nemen met de verpleegkundige, de huisarts en de behandelend specialist om de (medische) gegevens van de verzekerde omtrent de Zvw-pgb aanvraag en indicatiestelling voor verpleging en verzorging in te zien op het moment dat het nodig is voor een juiste uitvoering van de verzekering. Dit vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de medisch adviseur of verpleegkundig adviseur. Het pgb-reglement is onderdeel van de polisvoorwaarden van de verzekerde.
Klopt het dat verzekeraars ook zelf controle kunnen uitvoeren op de doelmatigheid van indicatiestelling van chronisch zieke kinderen? Zou dit in deze situatie niet de voorkeur genieten, omdat er dan geen medische gegevens met derden hoeven te worden gedeeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alleen zorgverzekeraars zijn in de positie om de controle op doelmatigheid uit te voeren. Als zij deze opdracht laten uitvoeren door een organisatie kan die organisatie die opdracht enkel uitvoeren ten behoeve van en onder verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar. Zorgverzekeraars zijn en blijven daarmee verantwoordelijk voor de verwerking van de desbetreffende gegevens.
Vindt u het delen van gegevens door zorgverzekeraars met derden wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
De AVG is van toepassing op alle verwerkingen van persoonsgegevens die zorgverzekeraars doen. Ik ben natuurlijk van mening dat iedereen en dus ook zorgverzekeraars zich moeten houden aan de AVG. Als zorgverzekeraars zich houden aan die privacywetgeving heb ik geen bezwaar tegen een eventuele gegevensverwerking in opdracht en onder verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar als verwerkingsverantwoordelijke. Het is niet aan mij om te treden in de beoordeling van een specifieke gegevensverwerking. Dit is aan de Autoriteit Persoonsgegevens. Zij houden toezicht op de naleving van de privacywetgeving en de AVG.
Bent u bereid om met Zorgverzekeraars Nederland in gesprek te gaan over deze praktijk?
Eind 2020 bent u inhoudelijk over dit onderwerp geïnformeerd2 en is met zorgverzekeraars het gesprek gevoerd over gegaan over dit onderwerp. Dit was naar aanleiding van een vraag van het lid Bergkamp (D66) over een wijziging van een zorgverzekeraar in het reglement Zvw-pgb. Op basis van dat gesprek zag mijn ambtsvoorganger geen aanleiding tot vervolgstappen en op dit moment zijn er bij mij geen aanwijzingen om dat besluit te heroverwegen. Desalniettemin staat het verzekerden altijd vrij om klachten over een mogelijke inbreuk op de AVG kenbaar te maken bij hun zorgverzekeraar of zich te wenden tot de Autoriteit Persoonsgegevens voor een formele beoordeling van de juistheid van deze gegevensverwerking.
Geweld tegen anti-Zwarte Piet demonstranten in Volendam |
|
Eva van Esch (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Waarom heeft u na demonstratie tegen Zwarte Piet en racisme in Volendam op 4 december jongstleden geen statement uit gedaan waarin u namens het kabinet de bedreigingen en het geweld tegen de demonstranten ten strengste veroordeeld en hun recht om te protesteren benadrukt? Bent u bereid dat alsnog te doen?
Het kabinet keurt dit geweld af, alsmede het feit dat daarmee werd geprobeerd de uitoefening van het grondwettelijk beschermde demonstratierecht te voorkomen. Het faciliteren en in goede banen leiden van demonstraties is aan de burgemeester, die daarover verantwoording aflegt aan de gemeenteraad.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat geweldplegers zich tegen vreedzame demonstranten keren, hen het recht op demonstreren ontnemen, en daarmee ongestraft wegkomen?
Zoals gezegd keurt het kabinet dit geweld af. De vraag of hier vervolging zou moeten worden ingesteld is echter aan het OM. Wanneer tot vervolging wordt overgegaan, is het aan de rechter om te beoordelen of dit geweld bestraft moet worden.
Kunt u een uitgebreide reactie geven op het artikel «Opinie: Geweld in Volendam tegen Kick Out Zwarte Piet rechtvaardigt strafvervolging»?1
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de burgemeester van Volendam dat een onaangekondigde demonstratie «niet mag»?2
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over het optreden van de burgemeester of over diens uitspraken. De burgemeester legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Zie verder het antwoord op vraag 6.
Erkent u dat er vooraf gesprekken zijn geweest tussen de betogers en de lokale driehoek over een demonstratie bij de intocht van Sinterklaas in Volendam, maar dat deze intocht op het laatste moment werd afgeblazen? Begrijpt u dat de betogers alsnog wilden demonstreren toen bleek dat er toch een intocht was met Zwarte Pieten waar de gemeente steun aan gaf?3
Het is niet aan mij om dit al dan niet te erkennen, omdat de verantwoordelijkheid voor het in goede banen leiden van demonstraties belegd is bij de burgemeester, die daarvoor verantwoording aflegt aan de gemeenteraad.
Erkent u dat het een grondrecht is om te demonstreren, ook als een demonstratie niet vooraf is aangekondigd?
Het recht om te demonstreren is een groot goed. Van iedere demonstratie moet tevoren een kennisgeving worden gedaan aan de gemeente. Een kennisgeving stelt het lokaal gezag in staat om tijdig maatregelen te nemen als dat noodzakelijk is om demonstranten te beschermen tegen tegenacties en om wanordelijkheden te voorkomen. Niettemin geldt dat een demonstratie die niet is aangemeld evengoed wordt beschermd door het demonstratierecht. Het niet doen van een kennisgeving kan er echter in voorkomende gevallen wel toe leiden dat het eerder gerechtvaardigd is om in te grijpen, omdat er onvoldoende tijd is geweest om (tevoren) passende maatregelen te nemen en de veiligheid (daardoor) niet gegarandeerd kan worden.
Wat vindt u van het standpunt van de burgemeester van Volendam dat de demonstratie niet was geëscaleerd, aangezien er «geen doden en gewonden waren gevallen»?4
Zoals reeds aangegeven in antwoord op bovenstaande vragen geef ik daarover geen oordeel. Dat is aan de burgemeester en wordt desgevraagd verantwoord richting de gemeenteraad.
Vindt u dat de lokale driehoek voldoende heeft gedaan om de demonstratie van Anti-Zwarte Piet betogers in Volendam te faciliteren en hen te beschermen tegen bedreiging en geweld?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de burgemeester van Volendam aan te spreken op haar uitlatingen en het handboek «Demonstreren bijkans heilig» onder de aandacht van de lokale driehoek in Volendam te brengen?
Het handboek «Demonstreren bijkans heilig», uitgegeven door de gemeente Amsterdam, de politie en het Openbaar Ministerie, is bij het verschijnen daarvan breed onder de aandacht gebracht en dat blijft het kabinet ook doen.
De aanvallen op betogers van KOZP in Volendam en het politieoptreden. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de gebeurtenissen rondom de aanvallen op een demonstratie van Kick Out Zwarte Piet (KOZP) in Volendam?
Ja.
Hoe kwalificeert u aanvallen op vreedzame betogers door burgers die tot doel hebben met die aanvallen betogers angst aan te jagen en het vrije demonstratierecht van betogers te bedreigen?
Het kabinet keurt dit geweld af, alsmede het feit dat daarmee werd geprobeerd de uitoefening van het grondwettelijk beschermde demonstatierecht te voorkomen.
Wat is er vanuit de Veiligheidsdriehoek gebeurd om de KOZP-demonstranten te beschermen tegen het gooien van eieren, oliebollen, sigaretten, pionnen, visafval, eieren, stenen en vuurwerk? Kunt u een tijdlijn geven vanaf eerste kennisname van de demonstratie door lokale autoriteiten tot aan heden?
De burgemeester van Edam-Volendam heeft mij het volgende laten weten. De KOZP-demonstratie te Volendam op zaterdag 4 december 2021 is niet van te voren door de organisatie aangemeld. Door het achterwege blijven van een kennisgeving was de lokale driehoek niet in de gelegenheid de plannen voor de betoging vooraf te kennen, de risico’s ervan in te schatten en overleg te voeren met de organisator over noodzakelijke maatregelen om een ordelijk en veilig verloop te bevorderen, aldus de burgemeester.
De demonstratie van KOZP vond plaats op het Europaplein op zaterdag 4 december 2021, tijdens de weekmarkt. De demonstranten zijn met megafoons over de markt gegaan, waarbij vermenging optrad met ander publiek. Daarna is door omstanders met verschillende goederen gegooid naar de demonstranten.
Vanaf het moment dat de politie, ondanks dat de demonstratie niet was aangemeld, kennis kreeg van de demonstratie, is de-escalerend opgetreden door de inwoners aan te spreken op hun gedrag en de aanwezigen kalm te houden. Hierbij is de politie tussen de betogers en de inwoners van Edam-Volendam gaan staan om confrontatie te voorkomen. In twee gevallen is geweld toegepast door middel van de wapenstok, om de veiligheid van de demonstranten te waarborgen. Bij het politieoptreden stond het waarborgen van de veiligheid van zowel de demonstranten als de politiemedewerkers centraal, alsmede het voorkomen van verdere escalatie. Omstreeks 12.30 is de burgemeester geïnformeerd.
Ik heb begrepen dat de burgemeester vervolgens de opdracht heeft gegeven om de demonstratie te beëindigen en de demonstranten heeft verzocht om terug te gaan naar de bussen.
De politie heeft het publiek op afstand van de bussen gehouden en heeft de bussen op hun terugweg begeleid.
Hoe kon het zover komen dat vreedzame betogers werden geconfronteerd met zulk geweld? Wat heeft de politie gedaan om het geweld te voorkomen dan wel te stoppen? Wat was de motivatie voor de politie om in te grijpen zoals er is ingegrepen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoeveel geweldplegers zijn er gearresteerd? Worden er nog geweldplegers gezocht vanwege betrokkenheid bij deze aanval?
Er zijn geen personen gearresteerd. Het OM heeft mij laten weten dat uit verder onderzoek zal moeten blijken of en wie zich mogelijk schuldig hebben gemaakt aan strafbare feiten.
Bent u van mening dat de politie juist heeft opgetreden om betogers te beschermen tegen geweldplegers? Waarom wel of waarom niet? Wat had de politie anders kunnen of moeten doen om de betogers te beschermen?
Bij het faciliteren en in goede banen leiden van demonstraties treedt de politie op onder gezag van de burgemeester, die daarover verantwoording aflegt aan de gemeenteraad.
Het is niet aan mij als Minister om daar in te treden.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen, dan wel bij de lokale autoriteiten op onafhankelijk onderzoek aan te dringen, naar hoe de aanval van geweldsplegers tegen vreedzame betogers in Volendam voorkomen en bestreden had kunnen worden en daarbij specifiek in te gaan op de rol van de lokale autoriteiten hierin? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven is dit aan lokaal gezag en niet aan mij om over te oordelen. Ook de beoordeling of een onderzoek moet worden ingesteld is aan het lokaal gezag.
Ziet u ook een patroon van geweld tegen antiracismedemonstranten in de afgelopen jaren? Waaruit blijkt dat patroon volgens u wel of niet?
De maatschappelijke discussie rondom het uiterlijk van de figuur van Piet, zorgt al een aantal jaren voor spanningen tussen pro- en anti-Zwarte Piet bewegingen.
Op 20 december 2019 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mede namens de Ministers van BZK en JenV een brief naar de Kamer gestuurd over de Kabinetsbrede inzet de-escalatie rondom spanningen Sinterklaasviering.1
Is er oog voor specifiek het geweld tegen antiracismedemonstranten vanuit het ministerie? Is er bijvoorbeeld een specifieke aanpak van zulk geweld, die zich richt op het voorkomen, opsporen en vervolgen van geweld tegen antiracismedemonstranten? Zo ja, kunt daarover uitweiden? Hoe wordt bovendien gemeten of deze aanpak effectief is?
Zoals aangegeven in de brief waarnaar bij beantwoording van vraag 8 is verwezen, is er vanuit het Ministerie van BZK en JenV voortdurend aandacht voor de vrijheid van demonstreren, onder meer door hierover het gesprek te blijven aangaan met alle betrokkenen, voor het onderwerp (extra) aandacht te vragen en door het delen van kennis en goede praktijkvoorbeelden.
Uitgangspunt is dat vreedzame demonstraties zoveel als redelijkerwijs mogelijk worden gefaciliteerd en beschermd, ook als sprake is van soms heftige tegen(re)acties. Het is aan de lokale driehoek (burgemeester, politie en OM) om daarbij binnen de geldende wettelijke kaders keuzes te maken.
Indien zo’n aanpak er niet is, bent u bereid om een dergelijke aanpak op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 9.
En breder, is er een aanpak tegen geweld tegen demonstranten en journalisten die aanwezig zijn bij demonstraties? Kunt u daarover uitweiden? Hoe wordt bovendien gemeten of deze aanpak effectief is?
De politie heeft een handelingskader veilig werken door journalisten bij demonstraties evenementen en in wijken opgesteld. Uiteraard kan dit protocol alleen worden uitgevoerd wanneer de politie op de hoogte is van een demonstratie en van de aanwezigheid van een journalist.
Verder is er een aanpak om agressie en geweld tegen journalisten tegen te gaan. Deze aanpak heeft een preventieve en een repressieve kant. In de preventieve aanpak verzorgt PersVeilig, met ondersteuning van het Ministerie van OCW, weerbaarheidstrainingen voor journalisten. Ook zijn er middelen beschikbaar gesteld door OCW en JenV om veiligheidsmaatregelen te nemen, zoals de aanschaf van een noodknop. Dit geldt zowel voor journalistieke organisaties die dat voor hun werknemers doen als voor freelance journalisten.
De repressieve kant van de aanpak is beschreven in het protocol PersVeilig, waar politie en het Openbaar Ministerie opsporings- en vervolgingsafspraken gemaakt hebben. Het zwaarder straffen van daders en het prioritair opvolgen van zaken van agressie of geweld tegen journalisten zijn daar onderdeel van.
Over het functioneren van het protocol PersVeilig heb ik uw Kamer in maart van dit jaar geïnformeerd.2 Kort voor de begrotingsbehandeling heb ik uw Kamer geïnformeerd over een aantal aanverwante punten, onder meer de structurele financiering van PersVeilig.3
Ten aanzien van geweld tegen demonstranten wijs ik u op het antwoord op vraag 8.
Indien zo’n aanpak er niet is, bent u bereid om een dergelijke aanpak op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 11.
Een oproep van maatschappelijke organisaties om straffeloosheid in Jemen te bestrijden |
|
Jasper van Dijk |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de oproep van allerlei maatschappelijke organisaties, waaronder Human Rights Watch, Amnesty International en PAX, om straffeloosheid in Jemen te bestrijden?1
Ja.
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van deze organisaties om via de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (VN) te proberen te komen tot nieuw onderzoek naar oorlogsmisdaden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Nederland heeft het tegengaan van straffeloosheid in Jemen voor ernstige mensenrechtenschendingen, door welke partij dan ook, onverminderd hoog op de agenda staan en blijft zich hiervoor inspannen door een actieve diplomatieke inzet binnen de VN en de EU en in bilaterale contacten. Samen met andere gelijkgezinde landen wordt bezien op welke wijzeaccountability voor mensenrechtenschendingen in Jemen kan worden bewerkstelligd. Het kabinet acht het niet opportuun om vooruit te lopen op de uitkomst van deze gesprekken.
Ook steunt Nederland verschillende (lokale) initiatieven die accountability bevorderen en gerechtigheid voor slachtoffers dichterbij brengen. Vanuit het Mensenrechtenfonds zijn aanvullende middelen beschikbaar om deze steun te intensiveren, die eveneens door de Nederlandse ambassade in Sana’a kunnen worden ingezet.
Wat vindt u ervan dat Saudi-Arabië, dat zelf verantwoordelijk is voor allerlei misdaden in Jemen, erin is geslaagd eerder door Nederland geïnitieerd onderzoek naar oorlogsmisdaden van de Mensenrechtenraad van de VN de nek om te draaien? Is Saudi-Arabië hierop aangesproken?
De Mensenrechtenraad heeft als taak het bevorderen en beschermen van mensenrechten wereldwijd. Ik betreur daarom ten zeerste dat juist dit VN- orgaan het onderzoek naar schendingen van internationaal recht in Jemen door de Group of Eminent Experts (GEE) heeft beëindigd. Wij blijven bij alle betrokken partijen, waaronder de door Saoedi-Arabië geleide coalitie, aandringen op het belang van een politieke oplossing in Jemen, het beëindigen van uithongering als methode van oorlogvoering en de cruciale strijd tegen straffeloosheid voor het schenden van mensenrechten en humanitair oorlogsrecht. Deze boodschap is ook tijdens hoog-ambtelijke gesprekken met Saoedi-Arabië overgebracht, meest recentelijk in november jl.
Ziet u ook nog andere mogelijkheden om daders van ernstige misdaden in Jemen te bestraffen, bijvoorbeeld via de Veiligheidsraad van de VN, waar een resolutie over honger en conflict is aangenomen, of via de EU, die een eigen mensenrechtensanctieregime hanteert?2 Zo nee, waarom niet?
Jemen heeft momenteel te maken met een grote humanitaire crisis. Ik deel uw zorgen over het opzettelijk gebruikmaken van uithongering van burgers als methode van oorlogvoering in Jemen. Nederland kaart dit geregeld in verschillende internationale fora aan. Mijn voorganger Minister Kaag heeft tijdens de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) op 12 juli 2021, direct na het indienen van de motie Van Dijk, aandacht gevraagd voor de inzet van uithongering als wapen in het conflict in Jemen. In de afgelopen maanden vroeg ik hier eveneens aandacht voor in de RBZ en tijdens de Algemene Vergadering van de VN.
Op grond van het EU-mensenrechtensanctieregime kunnen beperkende maatregelen («sancties») worden opgelegd. Sancties zijn niet punitief van karakter. Dit instrument is gericht op het bewerkstelligen van gedragsverandering en het tegengaan van mensenrechtenschendingen. Daarmee zijn de sancties in de kern tijdelijk van aard en kunnen preventief werken en kunnen als zodanig in dat licht niet gezien worden als alternatief voor het bestrijden van straffeloosheid en het bevorderen van accountability. Het ter verantwoording roepen voor en vervolgen van schendingen van internationaal recht door welke partij dan ook, blijft in deze een prioriteit van Nederland. Samen met andere landen wordt bezien op welke wijze accountability voor mensenrechtenschendingen in Jemen kan worden bewerkstelligd.
Herinnert u zich de in afgelopen juli aangenomen motie die verzoekt de mogelijkheden te onderzoeken om in EU-verband te komen tot maatregelen tegen de verantwoordelijken voor de inzet van honger in Jemen?3 Bent u bereid deze kwestie aan te kaarten in de EU?
Zie antwoord vraag 4.
Het rapport 'No Forgiveness for People Like You,’ Executions and Enforced Disappearances in Afghanistan under the Taliban' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het rapport «No Forgiveness for People Like You». Executions and Enforced Disappearances in Afghanistan under the Taliban van Human Rights Watch waarin wordt gerapporteerd over gedwongen verdwijningen en executies van militair en civiel personeel, politieagenten en inlichtingenofficieren die voor de vorige Afghaanse regering hebben gewerkt?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Taliban haar belofte om amnestie te verlenen aan het personeel van de vorige Afghaanse regering niet nakomt en de amnestiebrief soms als lokroep gebruikt om individuen alsnog gevangen te nemen of wel te executeren? Wat voor consequenties vindt u dat deze omgang met mensenrechten moet hebben?
De berichten zijn uiterst zorgelijk, en in strijd met de amnestie die de Taliban heeft afgekondigd voor personeel van de vorige regering. De amnestie is door vertegenwoordigers van het de-facto Taliban regime herhaald in gesprekken met de internationale gemeenschap, zo ook in de gesprekken met de Nederlandse en Duitse Speciaal gezanten tijdens hun bezoek aan Kaboel op 18 november jl. De Nederlandse gezant heeft tijdens het bezoek nadrukkelijk de verantwoordelijkheid van het de-facto Taliban regime onderstreept voor het zich onthouden van en tegengaan van vergeldingsacties tegen Afghanen die met het Westen geassocieerd worden en andere kwetsbare groepen, zoals mensenrechtenverdedigers, journalisten en hun fixers, vrouwelijke gezagsdragers, en NGO-medewerkers. In reactie hebben de leiders van het Afghaanse de facto regime bevestigd zich te willen houden aan de algemene amnestie die is afgekondigd toen zij aan de macht kwamen, en de noodzaak onderschreven deze boodschap ook in Afghanistan zelf meer voor het voetlicht te brengen. Het de-facto Taliban regime heeft tevens aan de internationale gemeenschap toegezegd de situatie te onderzoeken. Vanuit de internationale gemeenschap wordt in gesprekken benadrukt dat verdere engagement sterk afhankelijk is van de implementatie van dit soort toezeggingen.
Was u reeds op de hoogte van deze verdwijningen en executies van personeel van de vorige Afghaanse regering? Zo ja, wanneer wist u hier van?
Het kabinet was via de media en andere bronnen op de hoogte van geruchten dat, hoewel er geen sprake leek van systematische vergeldingsacties, verdwijningen en executies wel degelijk voorvielen. Deze geruchten zijn echter moeilijk te verifiëren, zo ook de achtergrond of wie daarvoor verantwoordelijk zijn. Het bestaan van de geruchten was echter wel aanleiding voor de Nederlandse gezant om tijdens het Nederlands-Duitse bezoek aan Kaboel de Taliban nadrukkelijk er op te wijzen dat zij zich dienden te onthouden van dergelijke vergeldingsacties en tevens dergelijke acties van anderen dienden tegen te gaan (zie ook het antwoord op vraag 2).
Tijdens een briefing over de mensenrechtensituatie in Afghanistan in de Mensenrechtenraad op 14 december jl. gaf de VN Ondercommissaris voor Mensenrechten, Nada Al-Nashif, aan dat er geloofwaardige aanwijzingen zijn dat er sprake is van meer dan 100 moorden op Afghanen die geassocieerd worden met de voormalige Afghaanse regering of veiligheidsdiensten. Tenminste 72 daarvan worden aan de Taliban toegeschreven. Daarnaast zijn er sinds augustus tenminste 8 activisten en 2 journalisten vermoord door onbekende gewapende mannen, en heeft UNAMA bijna 60 gevallen van bedreiging, mishandeling en arbitraire detentie gedocumenteerd.
Kunt u iets zeggen over de verhoudingen tussen mannen en vrouwen in deze gedwongen verdwijningen en executies?
Sinds de val van Kabul en het uiteenvallen van informatienetwerken is het een uitdaging om betrouwbare standaarden voor de verificatie van (burger)slachtoffers te hanteren, waaronder voor UNAMA. Op basis van de beschikbare informatie lijkt het merendeel van deze geweldsincidenten zich op mannen te richten. Dat neemt niet weg dat bijvoorbeeld ook vrouwelijke officiers van justitie in angst leven slachtoffer te kunnen worden van geweld door gedetineerden – al dan niet geaffilieerd met of in naam van de Taliban.
Concrete incidenten met vrouwelijke slachtoffers zijn onder andere de moord op vijf politieagentes, waaronder een zwangere vrouw, in Kandahar, Kapisa, Ghazni en Ghor provincie waarover is bericht in internationale media. De Taliban hebben enige vorm van betrokkenheid hierin ontkend. Amnesty International heeft in oktober jl. gerapporteerd over de dood van een 17-jarig Hazara meisje in Daykundi provincie, dat als burgerslachtoffer omkwam tijdens de buitenrechtelijke executie van elf voormalig (Hazara) ANDSF-leden.
Gebruikt de Taliban geavanceerd materieel van de westerse troepen, in handen gekregen na het vertrek van de NAVO deze zomer, bij het opsporen van haar tegenstanders? Zo ja, wat voor materieel wordt er waarschijnlijk gebruikt?
De Taliban maken bij het opsporen van tegenstanders waarschijnlijk geen gebruik van geavanceerd materieel van westerse troepen. Het is echter niet uit te sluiten dat hier in het geheel geen sprake van is.
Wat betekenen deze nieuwe feiten voor de omgang met schrijnende gevallen inzake de evacuatie- en asielregelingen voor mensen die voor het Nederlands belang hebben gewerkt in Afghanistan?
De Nederlandse regering zal blijven zoeken naar wegen om uitvoering te geven aan de overbrenging van de groepen die zijn genoemd in de Kamerbrieven van 11 oktober 2021 en 16 november 2021. Hierbij is, zoals eerder aangegeven in de Kamer, ruimte voor schrijnende gevallen.
Als u deze feiten op u laat inwerken, ziet u dan een groot verschil tussen de Taliban uit de jaren ’90 en de Taliban van nu? Zo ja, op welke vlakken?
In de jaren ’90 regeerden de Taliban vijf jaar lang over het land. Nu hebben zij pas een aantal maanden de macht. Het is nog vroeg om conclusies te trekken over de manier waarop de Taliban ditmaal zullen regeren. Anders dan in de jaren ’90 hebben de Taliban controle over het gehele gebied. Binnen het leiderschap lijken ook meer krachten doordrongen te zijn van de noodzaak om het land echt te gaan besturen, vergeleken met de jaren ’90. Dit betreft echter een momentopname, en zegt in principe nog weinig over de verdere ontwikkelingen in Afghanistan. Bovendien is de Taliban geen homogene groep. Ook dat maakt het moeilijk algemene conclusies te trekken over de wijze waarop de Taliban zich manifesteert.
In de korte tijd sinds de machtsovername op 15 augustus jl. is al wel duidelijk geworden dat er op het gebied van inclusiviteit in de zelfverklaarde interim-regering vooralsnog weinig verschil lijkt met de benadering van destijds. Dat er een amnestie werd afgekondigd was voorzichtig bemoedigend, maar signalen dat de wil of het vermogen ontbreekt om die af te dwingen, zijn verontrustend.
Op het gebied van vrouwenrechten lijken er vooralsnog wel verschillen te ontstaan: basisonderwijs is in een groeiend aantal provincies voor meisjes toegankelijk en ook universitair onderwijs voor vrouwen gaat in grote delen van het land door. In enkele provincies zijn ook middelbare scholen toegankelijk voor meisjes. Vrouwen lijken in bepaalde sectoren te mogen werken en deelname van vrouwen aan het openbare leven in stedelijke gebieden is aan minder verregaande beperkingen onderhevig dan in de jaren ’90. Wel is de positie van vrouwen sterk achteruit gegaan vergeleken met de afgelopen 20 jaar. Ook dit betreft echter een momentopname en het valt niet uit te sluiten dat verdergaande maatregelen ter onderdrukking van vrouwen nog zullen volgen. Het is daarom van belang dat de internationale gemeenschap hierover heldere en eensgezinde boodschappen richting de Taliban blijft afgeven. Ook de Nederlandse en de Duitse Gezanten hebben tijdens hun bezoek aan Kaboel specifiek de verwachtingen van de internationale gemeenschap over de positie van vrouwen en meisjes met de Taliban vertegenwoordigers besproken.
Kunt u er in internationale gremia, zoals de EU en de VN, voor pleiten dat in elk contact met de Taliban, op alle niveaus (district, regionaal, nationaal) met gedisciplineerde consistentie wordt aangedrongen op het naleven van mensenrechten en dat daarbij expliciet de gedwongen verdwijningen en executies worden benoemd, inclusief het belang van het veroordelen van dit soort praktijken en een functionerend rechtssysteem?
De internationale gemeenschap is eensgezind in de zorgen over de inclusiviteit en mensenrechten van de Afghaanse bevolking, en geeft hier richting de Taliban op alle niveaus consistent heldere boodschappen over af. De Ondercommissaris voor Mensenrechten benadrukte tijdens haar briefing aan de Mensenrechtenraad op 14 december jl. dat Afghanistan, ongeacht door wie het de facto wordt geregeerd, gebonden blijft aan diens internationale verplichtingen. Tijdens het bezoek van de Nederlandse en Duitse Speciaal Gezanten aan Kaboel op 18 november jl. is nadrukkelijk over deze onderwerpen gesproken (zie ook het antwoord op vraag 2), alsmede tijdens de dialoog die de EU met vertegenwoordigers van de Taliban had op 27–28 november jl. Het rapport van Human Rights Watch was daarnaast aanleiding voor de internationale gemeenschap om een gezamenlijke verklaring uit te doen gaan op 4 december jl., waarin de Taliban wordt opgeroepen de gerapporteerde schendingen te onderzoeken en ervoor te zorgen dat de door hen afgekondigde amnestie effectief gehandhaafd wordt.
In welke mate wordt er overwogen om mogelijke financiële (non-humanitaire) hulp aan Afghanistan onderhevig te maken aan bepaalde gerichte voorwaarden zodat de Taliban de juiste stappen neemt in de richting van haar internationaal rechtelijke verplichtingen als zijnde dede facto overheid van Afghanistan?
Nederlandse ontwikkelingssteun voor Afghanistan staat momenteel on hold. Indien besloten wordt ontwikkelingssteun te verlenen, dan staat de Afghaanse bevolking daarbij centraal. Zoals aangegeven in de Kamerbrief «Toekomstige hulp aan en inzet in Afghanistan» van 16 november jl. zou eventuele hulp moeten voldoen aan specifieke voorwaarden voor dienstverlening. Zo dient steun alleen via multilaterale organisaties of ngo’s te worden verstrekt, niet (direct of indirect) via de Taliban; mag er geen inhoudelijke bemoeienis van de Taliban plaatsvinden met beleid, uitvoering en management; en dient gelijke toegang zeker gesteld te zijn voor vrouwen en meisjes. Nederland pleit er in internationaal verband voor om ondersteuning te richten op die provincies waar aan de voorwaarden wordt voldaan, met het doel om daadwerkelijke daden op het gebied van de gestelde voorwaarden te stimuleren.
Kunt u er in internationale gremia op aandringen dat de United Nations Assistance Mission to Afghanistan (UNAMA) volledige toegang tot Afghanistan moet krijgen en behouden, inclusief bezoeken aan detentiecentra, om te rapporteren over misstanden en mensenrechtenschendingen?
Ja. UNAMA moet het volledige mandaat kunnen blijven uitvoeren, inclusief bezoeken aan detentiecentra. UNAMA rapporteert reeds over de mensenrechtensituatie in Afghanistan en moet dit kunnen blijven doen.
Kunt u er daarbij op aandringen dat UNAMA publiekelijk moet kunnen rapporteren en in dialoog moet kunnen treden met de Taliban over mensenrechtenschendingen?
Ja. UNAMA treedt in contact met de Taliban en mensenrechten worden hierbij besproken. UNAMA rapporteert reeds publiekelijk over de mensenrechtensituatie in Afghanistan en moet dit kunnen blijven doen.
Kunt u er tevens op aandringen dat UNAMA alle steun krijgt die het nodig heeft vanuit de internationale gemeenschap zodat het een zo groot mogelijk politiek en moreel mandaat krijgt om haar werk zo goed als mogelijk te doen, en er daarbij in VN-verband voor pleiten dat UNAMA de benodigde middelen en personeel krijgt die het nodig heeft?
Ja. De Nederlandse regering is voorstander van een zo robuust mogelijk mandaat voor UNAMA met de benodigde middelen en personeel om dit mandaat uit te voeren. Het mandaat van UNAMA wordt in maart 2022 door de VN-Veiligheidsraad opnieuw vastgesteld. Omdat Nederland geen lid is van de VN-Veiligheidsraad, pleit Nederland actief voor een robuust UNAMA-mandaat bij partners die wel in dit forum zitting nemen. Binnen de budgettaire commissie van de VN zet Nederland zich tevens specifiek in om UNAMA te voorzien van adequate, voorspelbare financiering.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor het Kerstreces beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Sociale media niet geschikt voor kinderen, concludeert Consumentenbond’ |
|
Don Ceder (CU) |
|
Stef Blok (VVD), Sander Dekker (VVD), Raymond Knops (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Sociale media niet geschikt voor kinderen, concludeert Consumenenbond»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat geen enkel onderzocht sociaal medium serieus rekening houdt met de kinderen en dat hun privacyrechten worden geschonden?
Het is zorgelijk signalen te ontvangen dat socialemediaplatforms zich niet zouden houden aan de regels die de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) stelt voor het verwerken van persoonsgegevens. In de AVG wordt aan kinderen specifieke bescherming toegekend. Zo moet op grond van artikel 12, eerste lid, AVG de informatie en communicatie met betrekking tot de verwerking van de persoonsgegevens van een kind in begrijpelijke taal worden gesteld, zodat voor kinderen en hun ouders goed te begrijpen is wat er met die gegevens gebeurt. Wanneer deze regels niet zouden worden nageleefd, is het aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) om hier een onderzoek naar in te stellen. De AP legt de komende jaren in het toezichtwerk extra nadruk op drie focusgebieden: datahandel, digitale overheid en artificiële intelligentie en algoritmes. Daarnaast is het een goede zaak dat toezichthouders uit verschillende landen tijdens de 43e gesloten sessie van de algemene vergadering van de Global Privacy Assembly in oktober 2021 een resolutie hebben aangenomen die ziet op aandachtspunten met betrekking tot de rechten van kinderen in de digitale wereld.2
Het kabinet zet zich in om de bewustwording onder jonge gebruikers van sociale media te vergroten. Zo heeft het kabinet met de campagne «denk 2x na voor je iets deelt» bijgedragen aan het vergroten van de bewustwording rondom het delen van foto’s of video’s waar anderen op staan, of het verspreiden van andermans teksten of andere informatie op sociale media.3 Daarnaast is het van belang dat bedrijven goed op de hoogte zijn van de rechten van kinderen. In dat kader heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) vorig jaar de Code voor Kinderrechten Online gepresenteerd.4 Die Code bestaat uit tien beginselen met praktische voorbeelden waarmee ontwerpers en ontwikkelaars van digitale diensten de fundamentele rechten van kinderen kunnen waarborgen. De beginselen zijn op zichzelf niet juridisch afdwingbaar, maar gebaseerd op wet- en regelgeving (zoals het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind 1989) die wel degelijk juridisch bindend is.
Wat vindt u er van dat Facebook, Instagram, Snapchat, TikTok en YouTube kinderen reclame tonen op basis van hun persoonlijke kenmerken?
Het kabinet wil kinderen extra beschermen tegen niet-passende online reclame en kindermarketing en kinderen het recht geven om niet gevolgd te worden en geen dataprofielen te krijgen.5 Wanneer socialemediaplatforms persoonsgegevens verzamelen en willen gebruiken voor reclamedoeleinden, dan moeten de betrokkenen om wier persoonsgegevens het gaat daarover op grond van de AVG duidelijk worden geïnformeerd. In geval van toestemming geldt voor minderjarigen die nog niet de leeftijd van zestien jaar hebben bereikt dat toestemming vereist is van diens wettelijk vertegenwoordiger. Voor verwerking op basis van toestemming geldt dat deze onder andere vrijelijk, geïnformeerd en ondubbelzinnig moet zijn gegeven, en dus ook kan worden onthouden.
In Europees verband wordt momenteel onderhandeld over de verantwoordelijkheden van online tussenpersonen voor hun omgang met illegale, waaronder strafbare en onrechtmatige online inhoud, (Digital Services Act (DSA)). Het Europees parlement (EP) heeft bij het voorstel amendementen ingediend die beperkingen stellen aan het verwerken van persoonsgegevens van minderjarigen voor het online tonen van persoonlijke advertenties. Aan online platformen wordt in die amendementen ook een verbod opgelegd om gepersonaliseerde advertenties aan minderjarigen online te tonen. Het kabinet steunt dan ook het doel dat het EP nastreeft om kinderen online beter te beschermen, bijvoorbeeld door een verbod op profilering of door privacy-by-design een verplicht onderdeel van het ontwerp van de online dienst te maken. Het kabinet heeft wel zorgen over de mogelijke implicaties voor de gegevensbescherming van het voorstel van het EP om een verbod op gepersonaliseerde advertenties op te nemen in de DSA. Het kabinet wil voorkomen dat online platformen de verplichting om de leeftijd te verifiëren aangrijpen om aanvullende persoonlijke gegevens van hun gebruikers te verzamelen. Dat is zowel onwenselijk als technisch en juridisch onnodig.
Wat vindt u ervan dat Snapchat en TikTok het gedrag van kinderen komen om zo tot nóg persoonlijkere advertenties te komen?
Zie antwoord vraag 3.
Maakt u zich grote zorgen dat kinderen op sommigen sociale media niet de klant maar het product zijn, waaraan door advertenties geld wordt verdiend?
Ja. Het kabinet zet zich in voor betere bescherming van kinderen online. Wanneer persoonsgegevens worden verwerkt zonder rechtmatige grondslag, wordt in strijd met de AVG gehandeld. In het geval van kinderen geldt dat ook. Kinderen verdienen binnen de AVG immers een specifieke bescherming.
Bent u het eens met de stelling dat het oneerlijk is om advertentieprofielen van kinderen bij te houden, ondermeer omdat zij op de persoon afgestemde reclame nog niet goed kunnen beoordelen?
Ja, zie ook de antwoorden bij vraag 2, 3, 4 en 5. Het kabinet wil kinderen extra beschermen tegen niet-passende online reclame en kindermarketing en kinderen het recht geven om niet gevolgd te worden en geen dataprofielen te krijgen. In het geval van kinderen zullen verwerkingsverantwoordelijken zich er ook nu al bewust moeten zijn van de extra verantwoordelijkheid die de AVG oplegt ten aanzien van het gebruik van duidelijke en begrijpelijke communicatie.
Bent u het eens met de stelling dat de overheid ook een verantwoordelijkheid heeft voor de bescherming van kinderen in het digitale domein? Zo ja, hoe geeft u deze verantwoordelijkheid handen en voeten?
Ja, zie ook het antwoord op de vragen 3 en 4. Tijdens het Commissiedebat Bescherming Persoonsgegevens van 20 mei 2021 sprak uw Kamer al met de toenmalig Minister voor Rechtsbescherming over het onderzoek van de Consumentenbond: Children and Data Protection – How the term «specific protection» for children under the GDPR should be implemented by social media platforms»6 De toenmalig Minister voor Rechtsbescherming had toegezegd in de volgende rapportage de Tweede Kamer te informeren over aanvullende mogelijkheden voor de bescherming van persoonsgegevens van kinderen. Bij de uitwerking van de werkagenda digitalisering, zoals aangekondigd in de hoofdlijnenbrief beleid digitalisering, zal ook deze ambitie ten aanzien van de bescherming van kinderen ter hand worden genomen en zal uw Kamer daar nader over worden geïnformeerd.
Welke mogelijkheden ziet u om de positie van kinderen in nationale regelgeving te versterken?
Het wetsvoorstel Verzamelwet gegevensbescherming voorziet in een wijziging van artikel 5 van de Uitvoeringswet AVG (UAVG). Deze wijziging stelt jongeren vanaf 12 jaar gemakkelijker in staat om toestemming voor de verwerking van persoonsgegevens in te kunnen trekken. Dit wetsvoorstel is afgelopen najaar aangeboden aan de Afdeling advisering van de Raad van State en zal vermoedelijk voor de zomer bij uw Kamer worden aangeboden.
Een versterking van de positie van kinderen valt in de eerste plaats te realiseren door naleving van de bestaande regelgeving. De AVG schept duidelijke verplichtingen voor verwerkingsverantwoordelijken, juist in het geval het persoonsgegevens van kinderen betreft. Het kabinet juicht het dan ook toe dat de AP zich met dit onderwerp bezighoudt zoals genoemd in het antwoord op vraag 2. Daarnaast heeft dit kabinet extra middelen vrijgemaakt voor de AP en heeft het kabinet middelen gereserveerd voor de oprichting van een algoritmetoezichthouder.7
Bent u bereid bij de gesprekken over de Digital Services Act, harde en afdwingbare voorwaarden te stellen over: Kunt u op elk van bovenstaande voorwaarden afzonderlijk ingaan?
Zoals in antwoord op vraag 3 en 4 heeft het EP bij het bepalen van zijn positie voor de onderhandelingen met lidstaten en Europese Commissie (EC) van de DSA amendementen voorgesteld die gepersonaliseerd adverteren richting minderjarigen moet beperken. Zoals ook bij het antwoord van vraag 3 en 4 aangegeven, staat het kabinet sympathiek tegenover de doelstelling om kinderen online beter te beschermen, bijvoorbeeld door een verbod op profilering of door privacy-by-design een verplicht onderdeel van het ontwerp van de online dienst te maken. Er zijn wel zorgen over de implicaties voor de gegevensbescherming van het amendement van het EP voor een verbod op het gebruik van profielen van kinderen voor advertentiedoeleinden. Het zou disproportioneel zijn wanneer online platformen de verplichting om de leeftijd te verifiëren aangrijpen om aanvullende persoonlijke gegevens van hun gebruikers te verzamelen, zoals kopieën van identiteitsbewijzen. Dat is juridisch onwenselijk en technisch onnodig. Het kabinet zet zich er ook voor in dat de vormgeving van diensten niet leidt tot het manipuleren van gebruikers, of hen anderszins beperken in het vrijelijk maken van keuzes of hun autonomie.
Zoals gemeld bij de andere antwoorden van deze Kamervragen legt de AVG verwerkingsverantwoordelijken al speciale verplichtingen op ten aanzien van het gebruik van duidelijke en begrijpelijke communicatie. In geval van toestemming, geldt bij de AVG voor minderjarigen die nog niet de leeftijd van zestien jaar hebben bereikt al dat toestemming vereist is van diens wettelijk vertegenwoordiger. Voor toestemming geldt dat deze onder andere vrijelijk, geïnformeerd en ondubbelzinnig moet zijn gegeven, en dus ook kan worden onthouden.
Indien dit enkel Europees kan, is dit ook uw inzet bij de gesprekken over de Digital Services Act?
Zie antwoord vraag 9.
Welke mogelijkheden ziet u om de Code Kinderrechten bindend te maken voor applicaties die zich op kinderen richten? Welke lessen kunt u hierbij trekken uit de Britse Age Appropriate Design Code en de implementatie hiervan?2
Er bestaat al regelgeving om kinderen te beschermen in de onlinewereld van apps, games en andere software. De AVG is daar een voorbeeld van, maar ook de grondrechten van kinderen zoals die zijn neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie of in het VN-Verdrag voor de Rechten van het Kind zijn belangrijk. De Code voor Kinderrechten is een instrument om te helpen bij de naleving van deze bestaande wet- en regelgeving. In die zin is het niet anders dan andere instrumenten met dat doel, zoals de gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA) of het Impactassessment voor Mensenrechten en Algoritmen (IAMA). De Age Appropriate Design Code uit het Verenigd Koninkrijk heeft als voorbeeld gediend bij het uitwerken van de Code Kinderrechten.
Bent u bereid om samen met andere landen te komen tot een Europese bindende Code Kinderrechten waar bedrijven die in Europa applicaties aanbieden aan kinderen zich hebben te houden?
Ik juich Europese samenwerking op dit terrein toe en zal de Code voor Kinderrechten onder de aandacht brengen van de EC. De EC heeft in haar Kinderrechtenstrategie 2021–2024, waarin ook een onderdeel gaat over de digitale en informatiesamenleving, aangekondigd om de Europese Strategie voor een Beter Internet voor Kinderen in 2022 te actualiseren. De Code voor Kinderrechten kan daarbij als inspiratie dienen.
Welke bewindspersoon is nu verantwoordelijk voor de bescherming van kinderen en het handelen van socialemediabedrijven hierin, gezien de Digital Services Act wordt behandeld door de Minister van Economische Zaken, de Minister voor Rechtsbescherming verantwoordelijk is voor persoonsgegevens en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betrokken partij is bij de Code voor Kinderrechten?
Zoals uiteengezet in de hoofdlijnenbrief beleid digitalisering zal dit kabinet onder mijn regie volop inzetten op het benutten van kansen die de digitale transitie ons biedt en waar nodig normerend optreden naar publieke en private partijen. Daarnaast zet de Minister van Economische Zaken en Klimaat zich in voor onze digitale economie en digitale infrastructuur en de Europese (digitale) interne markt. De Minister voor Rechtsbescherming richt zich op gegevensbescherming en digitale rechtsbescherming in algemene zin en is er verantwoordelijk voor dat rechten op een effectieve wijze beschermd zijn.
Het bericht ‘Joodse studenten/docenten in academisch Nederland (vogel)vrij?!’ |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Joodse studenten/docenten in academisch Nederland (vogel)vrij?!»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Joodse studenten en docenten in alle vrijheid moeten kunnen studeren en doceren aan de Maastricht University en dat zij in alle vrijheid evenementen moeten kunnen organiseren en studentenorganisaties moeten kunnen oprichten die passen bij hun ideologische en politieke voorkeuren? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dat ook voor de Joodse gemeenschap te realiseren aan Maastricht University?
Ja, die mening deel ik. De Universiteit Maastricht heeft mij geïnformeerd dat zij hier, als instituut dat grote waarde hecht aan inclusiviteit, ook alle ruimte toe biedt. Inzake de Joodse studentenorganisatie hebben al gesprekken plaatsgevonden om een studentenorganisatie op te richten of opnieuw te activeren. Daarnaast zijn en worden Joodse studenten uitgenodigd om deel te nemen aan bijeenkomsten met andere studentenorganisaties en evenementen zoals de introductieweek voor nieuwe studenten.
Deelt u de opvatting dat de in het artikel gestelde werkelijkheid voor Joodse studenten en docenten haaks staat op de volgende passage die te vinden is op de website van Maastricht University: «De Universiteit Maastricht maakt zich sterk voor een inclusieve cultuur. Als een van de meest internationale universiteiten in Europa zijn we ons ervan bewust dat in onze diversiteit onze kracht schuilt. Het gaat ons om meer dan quota en afspraken: we staan voor een omgeving waarin iedereen zich welkom en gewaardeerd voelt.»?2 Zo ja, wat bent u bereid te doen aan het giftige antisemitische klimaat aan Maastricht University?
De Universiteit Maastricht heeft antisemitische en islamofobe opmerkingen die werden geuit door leden van de universitaire gemeenschap krachtig veroordeeld, en opgeroepen om discriminatie en intimidatie vanwege religieuze overtuiging altijd te melden en/of aangifte te doen.
Onderkent u dat het onacceptabel is dat universiteiten en studentenorganisaties eisen dat Joodse studenten van de Europees Joodse Associatie (EJA) afstand nemen van Israël en geen enkele link mogen leggen met Israël bij evenementen? Zo ja, bent u bereid iets te doen aan deze schandelijke praktijken?
Ik vind het onacceptabel als Joodse studenten zou worden gevraagd afstand te nemen van Israël, maar ik herken het beeld niet dat dit het geval is op universiteiten of op door universiteiten georganiseerde evenementen. Wel moeten op universiteiten, al dan niet in academische context, politiek gevoelige discussies gevoerd kunnen worden. Dit dient wel respectvol te gebeuren.
Antisemitische incidenten en bedreigingen van Joodse studenten. |
|
Roelof Bisschop (SGP), Gert-Jan Segers (CU), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Joodse studenten in academisch Nederland (vogel)vrij»?1?
Ja.
Hoe kwalificeert u uitspraken als «de davidster staat symbool voor genocidale intenties» en «ze had er om gevraagd» (nadat een Joodse studente melding maakte van bedreiging)?
Degelijke uitspraken zijn verwerpelijk en aanstootgevend.
Wat vindt u van het feit dat Joodse studenten en Joodse academici slachtoffer zijn van antisemitisme, bedreigingen en zich onveilig voelen?
Dat vind ik ernstig en trek ik mij zeer aan. Iedere student en medewerker moet zich veilig kunnen voelen op de universiteit.
Hoe gaat u het vertrouwen herstellen waardoor antisemitische incidenten en bedreigingen daadwerkelijk gemeld worden en dat daarvan aangifte wordt gedaan?
Uit het artikel maak ik niet op dat er sprake zou zijn van een gebrek aan vertrouwen, waardoor geen melding of aangifte wordt gedaan van antisemitische dan wel – waar in het artikel ook melding van wordt gemaakt – islamofobe incidenten.
Binnen universiteiten kunnen studenten en medewerkers melding maken van discriminatie bij vertrouwenspersonen en ombudsfunctionarissen en is er de klachtenprocedure ongewenst gedrag. Ik roep iedereen op om te allen tijde melding te maken en aangifte te doen van discriminatie, van welke vorm ook.
Wat gaat u doen om te realiseren dat bedreigingen met een antisemitisch karakter daadwerkelijk worden opgevolgd door politie en openbaar ministerie?
Bij de politie en het OM is veel aandacht voor het op een correcte wijze aandacht geven aan strafbare feiten met een mogelijk discriminatoir aspect. Over het algemeen wordt van het krassen of schilderen van hakenkruizen, waar in het artikel melding van wordt gemaakt, altijd aangifte gedaan door burgers of door organisaties zoals de gemeente (omdat bijvoorbeeld een kunstwerk of een gebouw van de gemeente op deze wijze gevandaliseerd is).
Met betrekking tot commune feiten met een discriminatoir aspect geldt, zoals opgenomen in de Aanwijzing Discriminatie, dat het mogelijk aanwezig zijn van een discriminatieaspect een zwaarwegende indicatie vormt dat een strafrechtelijke reactie moet volgen. Voor het OM geldt dat wanneer bij een delict een discriminatieaspect aanwezig wordt geacht, dit aspect conform de Aanwijzing Discriminatie in het requisitoir van de officier van justitie wordt benadrukt en als strafverzwarende omstandigheid in de eis wordt meegenomen.
Op welke wijze gaat u de samenleving, en dus ook onderwijsinstellingen, ervan doordringen dat antisemitisme ontoelaatbaar is?
Ik ben ervan overtuigd dat onderwijsinstellingen evenals de overgrote meerderheid van onze samenleving daar al volledig van doordrongen zijn en discriminatie, in welke vorm ook, afwijzen.
Zelf heb ik mij steeds zeer actief opgesteld tegen discriminatie, inclusief antisemitisme. Ik verwijs naar de aanstelling van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding eerder dit jaar, als ook naar de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme, en naar publieke optredens waarin ik op het belang van onderlinge tolerantie wijs en me tegen discriminatie en antisemitisme uitspreek.
De administratieve detentie van Palestijnen |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat momenteel meer dan 500 Palestijnen door de Israëlische staat worden vastgehouden in onbepaalde administratieve detentie, zonder aanklacht, proces of veroordeling?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat van deze groep momenteel zes gevangenen in acuut levensgevaar verkeren omdat zij in hongerstaking zijn tegen hun onwettelijke vasthouding?
Op moment van schrijven hebben vijf van de zes gevangenen hun hongerstaking beëindigd en een overeenkomst gesloten met de Israëlische autoriteiten, waarbij hun administratieve detentie niet langer wordt verlengd. In elk geval is één van hen inmiddels vrijgelaten uit de gevangenis. De verwachting is dat de andere vier binnen enkele weken of maanden op vrije voeten worden gesteld. Of de laatste van de zes gevangenen ook een overeenkomst zal sluiten met de Israëlische autoriteiten is niet bekend.
Wat is uw reactie op deze specifieke situatie?
Nederland en de EU achten de specifieke situatie, en in bredere zin het veelvuldig gebruik van administratieve detentie, zorgelijk en onderstrepen in gesprekken met de Israëlische autoriteiten met regelmaat het belang van een eerlijke rechtsgang. Op basis van het internationaal recht is detentie om dwingende redenen van veiligheid, zonder dat dit samenhangt met een strafrechtelijk proces, geoorloofd als een uitzonderlijke maatregel. Een dergelijke detentie dient conform internationaalrechtelijke waarborgen te worden uitgevoerd, zonder willekeur. Nederland en de EU dringen aan op strikte naleving van deze waarborgen.
Erkent u dat Israël hiermee grove mensenrechtenschendingen begaat, waaronder schending van het Vierde Verdrag van Genève en het VN Verdrag tegen Foltering, dat Israël zelf geratificeerd heeft? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om deze illegale detenties in de sterkste bewoordingen te veroordelen en de Israëlische regering met klem te verzoeken om onwettig gedetineerde Palestijnen per direct vrij te laten? Zo niet, waarom niet?
De Nederlandse regering hecht aan de strikte naleving van de internationaalrechtelijke bepalingen omtrent detentie en dit wordt in de contacten met Israël op verschillende niveaus regelmatig uitgedragen. Zoals gesteld in de beantwoording van vragen 3 en 4 dringen Nederland en de EU aan op strikte naleving van de waarborgen die verbonden zijn aan administratieve detentie. Ook het afgelopen jaar is dit door zowel de EU delegatie als de Nederlandse ambassade in Tel Aviv in verschillende contacten met de Israëlische autoriteiten aangekaart. Daarnaast heeft Nederland de afgelopen jaren verschillende organisaties gesteund die zich inzetten voor de rechten van Palestijnse gevangenen in Israël, met name gericht op minderjarigen. Projecten die door Nederland gesteund worden richten zich op bescherming tegen misbruik en slechte behandeling, het recht op een eerlijk proces, en adequate voorzieningen in detentie.
Bent u bereid om binnen de Europese Unie en de Verenigde Naties een voortrekkersrol in te nemen in het veroordelen van administratieve detentie en het opleggen van sancties aan de staat Israël voor het niet vrijlaten van illegaal gedetineerde Palestijnen? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke middelen gaat u inzetten om administratieve detentie van Palestijnen door Israël te beëindigen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat betekenen de structurele mensenrechtenschendingen, onderdrukking van de Palestijnen en bezettingen van Palestijns grondgebied door Israël voor de Nederlandse houding ten opzichte van het Europese Associatieverdrag met Israël?
Het Associatieakkoord met Israël is een overeenkomst die als basis fungeert voor een veelomvattende dialoog met de Israëlische regering. Juist ook gevoelige thema’s, zoals schendingen van het internationaal recht door Israël, kunnen binnen het kader van het Associatieakkoord gezamenlijk worden geadresseerd door de EU en haar lidstaten, bijvoorbeeld tijdens de Associatieraden. Nederland is voorstander van hervatting van die Associatieraad, enerzijds om recht te doen aan de diepe en brede relatie tussen de EU en Israël, maar ook om gevoelige kwesties te kunnen bespreken waar we het niet over eens zijn, zoals uitbreidingen van nederzettingen, minderjarigen in detentie en uithuiszettingen.
Is Nederland bereid om op Europees niveau te pleiten voor het opbreken van dit verdrag? Waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het weren van buitenlanders in een huurwoning |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van een advertentie die online staat waarin wordt aangegeven dat buitenlanders er niet kunnen wonen, omdat er een «anti-migrantenbeleid» geldt?1
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke discriminerende voorwaarden stellen aan een potentiële huurder volstrekt onacceptabel is?
Ja, die mening deel ik. Discriminatie is niet toegestaan en wordt niet getolereerd, ook niet op de woningmarkt. Iedereen in Nederland heeft recht op een prettige woning en een gelijke kans om een goed bestaan op te bouwen. Afkomst, seksuele gerichtheid, geloof of welke grond dan ook mogen hier niet van invloed op zijn.
Kunt u bevestigen dat met de Wet Goed Verhuurderschap die in voorbereiding is dergelijke discriminerende verzoeken kunnen worden aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Ja. In het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap ben ik voornemens landelijke algemene regels te introduceren voor verhuurders en verhuurbemiddelaars, die onder meer zien op het tegengaan van discriminatie. Concreet ben ik voornemens voor te schrijven dat zowel verhuurders als verhuurbemiddelaars tijdens alle verhuurfases een helder en transparant selectieproces moeten hanteren, waarbij zij verplicht gebruik maken van objectieve en niet-discriminerende selectiecriteria en de keuze voor de uiteindelijke huurder motiveren. Die regels kunnen vervolgens door gemeenten bestuursrechtelijk gehandhaafd worden bijvoorbeeld via een last onder dwangsom of bestuurlijke boete. Hiermee kunnen deze discriminerende verzoeken worden aangepakt.
Wat kunt u naast de Wet Goed Verhuurderschap doen om dergelijke discriminerende verzoeken aan te pakken en tegen te gaan? Op welke wijze kunt u met de aangenomen motie Jetten cs.2 over een meldplicht bij dergelijke verzoeken hiertegen optreden?
Naast de maatregelen in het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap ben ik aan het onderzoeken of een meldplicht een aanvullend instrument kan zijn om discriminatie aan te pakken. Hiervoor wil ik eerst een goed beeld krijgen hoe een meldplicht voor verhuurbemiddelaars zou kunnen werken in de praktijk. Daarom heb ik de gemeente Utrecht bereid gevonden om daar in een pilot onderzoek naar te doen. Hiermee hoop ik in de zomer van 2022 inzicht te krijgen in de uitvoerbaarheid, effectiviteit en handhaafbaarheid van dit instrument. Dit onderzoek heb ik nodig om te bepalen in hoeverre de aanpak van discriminatie door middel van een meldplicht doeltreffend kan zijn en welke rol gemeenten kunnen spelen.
Daarbij vind ik het ook belangrijk te investeren in voorlichting en monitoring van discriminatie op de woningmarkt. Op 8 november jl.3 heb ik de Kamer geïnformeerd over het vervolgonderzoek op de Monitor discriminatie bij woningverhuur. Uit het onderzoek bleek onder meer dat gesprekken door brancheorganisaties en lokale antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) met aanbieders van huurwoningen de bewustwording over discriminatie kunnen vergroten. Naar aanleiding van het onderzoek heb ik aangegeven te zullen bezien of dit past bij het takenpakket van ADV’s. Daarnaast intensiveren we vanuit het Ministerie de informatievoorziening voor een bredere bewustwording. Tot slot kondigde ik in bovengenoemde brief aan de landelijke Monitor jaarlijks te willen herhalen.
Bent u bereid om samen met makelaarsorganisaties en woningplatforms te bezien hoe dergelijke advertenties kunnen worden geweerd?
De afgelopen jaren heb ik in de aanpak van discriminatie voortdurend samengewerkt met partijen uit het veld waaronder organisaties van makelaars. Discriminatie staat bij hen op het netvlies en zij nemen eigen maatregelen. Ook de platforms zijn hier alert op. Met het eerdergenoemd wetsvoorstel goed verhuurderschap en eventueel aanvullend een meldplicht ga ik nog een stap verder door landelijk afdwingbare maatregelen voor te schrijven. In voorbereiding hierop overleg ik ook met deze partijen: het ophalen van signalen uit de praktijk vind ik essentieel om tot een effectieve aanpak te komen.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De onveilige situatie in Georgië voor asielzoekers met een LHBTI-achtergrond |
|
Jasper van Dijk , Christine Teunissen (PvdD), Suzanne Kröger (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het asieldossier van mevrouw **1?
Ja.
Herinnert u zich de beantwoording van eerder gestelde schriftelijke vragen aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over het afblazen van een Pride optocht in Georgië na de bestorming van een kantoor voor Lesbiennes, Homoseksuelen, Biseksuelen, Transgenders en Interseksuelen (LHBTI) in Tbilisi2?
Ja.
Wat is uw inschatting van de huidige veiligheidssituatie voor LHBTI-ers in Georgië? Kunt u aangeven of nog steeds sprake is van het door het US State Department geconstateerde aanhoudende en systematische anti-LHBTI-geweld, onderdrukking, misbruik, intolerantie en discriminatie3?
Op 6 mei 2021 jl.4 informeerde ik uw Kamer over de uitkomst van de herbeoordeling van Georgië als veilig land van herkomst. Ik gaf aan de aanwijzing van Georgië als veilig land van herkomst voort te zetten, met uitzondering van de gebieden die niet onder de effectieve controle van de centrale autoriteiten staan, en opnieuw met verhoogde aandacht voor de mogelijkheid dat de situatie anders kan zijn voor LHBTI. De herbeoordeling is gebaseerd op informatie van verschillende bronnen, waaronder het US State Department. Ik zie geen aanleiding om te veronderstellen dat de situatie sinds deze laatste herbeoordeling wezenlijk is gewijzigd.
Hoe heeft het kabinet precies vormgegeven aan de toegezegde verhoogde aandacht voor de mogelijkheid dat Georgië voor LHBTI-ers niet als veilig land van herkomst moet worden beschouwd? Wat houdt deze verhoogde aandacht in de praktijk gedurende de behandeling en beoordeling van de asielaanvraag in? Welke juridische terminologie (vgl. bijvoorbeeld de in het landenbeleid vigerende aanduidingen voor kwetsbare minderheden e.d.) verbindt u zo beschouwd aan de situatie waarin de Georgische LHBTI-ers bevinden? Is deze verhoogde aandacht op dit moment nog voldoende ter bescherming van deze specifieke groep? Zo ja, waarom wel?
In algemene zin geldt dat elke asielaanvraag op individuele gronden wordt beoordeeld en dat daarbij rekening wordt gehouden met de specifieke positie en het individuele relaas van de asielzoeker. Zowel in de asielprocedure als in het beleid wordt expliciet verhoogde aandacht gevraagd voor de situatie van LHBTI-asielzoekers. Binnen de context van veilige landen van herkomst, betekent «verhoogde aandacht» dat de IND in die gevallen extra alert is op de mogelijkheid dat de aanwijzing van een veilig land van herkomst in het individuele geval niet kan worden tegengeworpen en een zaak daarom mogelijk niet in de versnelde procedure in spoor 2, maar in de standaard algemene (of verlengde) asielprocedure in spoor 4 behandeld dient te worden. Het is dan nog steeds aan betrokkene om aannemelijk te maken dat in zijn geval het land niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Aan de term «verhoogde aandacht» zijn geen verdere kwalificaties verbonden. Ik ben van mening dat het voorgaande voldoende waarborgen biedt om asielaanvragen van LHBTI uit Georgië op zorgvuldige wijze te beoordelen.
Bent u bereid, bijvoorbeeld in navolging van Duitsland, Georgië niet langer als veilig land van herkomst voor LHBTI-ers te beschouwen en deze groep asielbescherming te verlenen? Zo nee, waarom niet?
Nee. In mijn antwoorden op vraag 3 en 4 heb ik toegelicht dat naar mijn mening het huidige beleid volstaat.
Bent u bereid de vreemdelingendetentie van mevrouw (zie vraag4 op te heffen en haar asielverzoek, in het licht bezien van de zorgelijke situatie van LHBTI-ers in Georgië, opnieuw te beoordelen? Zo nee, waarom niet?
Ik ga niet in op individuele zaken. Er is in algemene zin geen aanleiding om uitzettingen (van LHBTI) naar Georgië stop te zetten, zoals blijkt uit bovenstaande beantwoording van de vragen.
Bent u bereid in afwachting van de beantwoording van deze vragen af te zien van onomkeerbare beslissingen zoals daadwerkelijke uitzetting van deze mevrouw en voor mensen in vergelijkbare omstandigheden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.