Het bericht ‘Almere krijgt laatste kans om zelf woningen aan te wijzen voor statushouders’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Almere krijgt laatste kans om zelf woningen aan te wijzen voor statushouders»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Weet u wat de redenen zijn dat de gemeente Almere de eerder opgelegde deadlines niet heeft gehaald? Zo ja, in hoeverre heeft dit met een tekort aan woningen binnen de gemeente te maken?
Ik heb de gemeente Almere gevraagd om redenen voor het niet realiseren van de taakstellingen van de afgelopen jaren. Almere heeft aangegeven dat vanaf 2021 door een samenloop van omstandigheden de druk op de sociale woningvoorraad is toegenomen. Deze samenloop van omstandigheden houden onder meer in dat het college besloot om Almeerse ouders die gedupeerd zijn in de kinderopvangtoeslag met voorrang te huisvesten, een toename in het aantal dak- en thuislozen door de coronapandemie, en een toegenomen druk op tijdelijke woonvoorzieningen voor Oekraïense ontheemden. Dit alles heeft een hoge druk op de sociale woningvoorraad gelegd.
Hoeveel sociale huurwoningen zijn er het afgelopen jaar beschikbaar gekomen in Almere en hoeveel komen er dit jaar en volgend jaar beschikbaar in Almere?
De gemeente Almere geeft aan dat in 2022 ca. 1.100 sociale huurwoningen via mutaties beschikbaar zijn gekomen. Het is niet mogelijk om te voorspellen hoeveel woningen in 2023 en verder zullen vrijkomen.
Hoeveel loopt de gemeente Almere achter op de taakstelling? In hoeverre zorgen de aantallen vrijgekomen (en nog vrij te komen woningen) ervoor dat het toewijzingspercentage extreem hoog zou moeten zijn in Almere?
Volgens gegevens van het COA sloot de gemeente Almere de taakstellingsperiode van de tweede helft van 2022 af met een achterstand van 32 vergunninghouders. De taakstelling van Almere voor de eerste helft van 2023 is 261. Dat betekent dat Almere in de eerste helft van 2023 op basis van hun wettelijke taak 293 vergunninghouders dient te huisvesten. Gegevens van het COA geven aan dat op peildatum 12 juni 115 vergunninghouders zijn gehuisvest.
Onder de aanname dat in 2023 evenals vorig jaar ongeveer 1.100 woningen vrijkomen, is een schatting te maken van het toewijzingspercentage dat nodig is indien gekozen wordt om alle vergunninghouders in vrijkomende corporatiewoningen te huisvesten. In de tweede helft van 2023 dient Almere 336 vergunninghouders te huisvesten. Dat brengt het totaal in 2023 op 629 vergunninghouders. De gemiddelde huishoudensgrootte van vergunninghouders bij COA is op dit moment 1,7. Dit houdt in dat, als Almere aan de wettelijke taak voldoet, 370 woningen aan vergunninghouders worden toegewezen in 2023. Gerekend met het aantal mutaties betekent dit dat het toewijzingspercentage op 33% zou liggen als de gemeente álle vergunninghouders in vrijkomende corporatiewoningen wil huisvesten.
Met de stijgende taakstelling, ontstaan in steeds meer gemeenten dilemma’s over de toewijzingen. Daarom ondersteunt het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gemeenten al geruime tijd om de sociale woningvoorraad op korte termijn uit te breiden en beter te benutten. Gemeenten hebben daarmee concrete mogelijkheden om de taakstelling te halen én de druk op de bestaande sociale woningvoorraad te verlichten voor alle woningzoekenden. Op welke manier dit ondersteund wordt, licht ik nader toe in het antwoord op vraag 6.
Wordt er door het Rijk onderzocht waarom een gemeente de taakstelling niet voldoende weet te behalen en wordt er door het Rijk ook gekeken naar de inspanningen die een gemeente al levert?
De provincie houdt toezicht op de realisatie van taakstelling van gemeenten. De provincie maakt gebruik van een interventieladder die zes treden kent, van signaleren tot indeplaatsstelling. Gedurende dit toezichtstraject heeft de provincie gesprekken met de gemeente over de redenen van het niet behalen van de taakstelling. Soms kan er sprake zijn van een verschoonbare reden. De provincie probeert met de gemeente gezamenlijk te bezien hoe alsnog de taakstelling gerealiseerd kan worden, ook door bijvoorbeeld maatregelen die de gemeente al neemt te intensiveren of breder in te zetten.
Het Rijk heeft in principe geen rol in individuele gesprekken met gemeenten. Wel hebben medewerkers van mijn departement en ikzelf direct contact met provincies en gemeenten om knelpunten voor de huisvesting van vergunninghouders weg te nemen en ondersteuningsmogelijkheden niet onbenut te laten. Daarbij wijs ik gemeenten ook op de ondersteuningsmaatregelen die het Rijk aanbiedt.
Bent u het eens met de stelling dat het voor sommige gemeenten lastig is om de taakstelling te halen gezien het aantal vrijkomende sociale huurwoningen, waardoor het toewijzingspercentage van statushouders buitenproportioneel hoog zou moeten worden? Waarom bent u het hier wel of waarom bent u het hier niet mee eens? Hoe kunt u dit voorkomen en zorgdragen dat lokale woningzoekenden nog kans blijven maken op een sociale huurwoning?
De vooruitzichten zijn dat de taakstelling huisvesting vergunninghouders de komende periode hoog zal blijven. Dat zet extra druk op de sociale woningvoorraad en verschillende voorzieningen en zorgt in alle overheidslagen voor dilemma’s. Vergunninghouders niet huisvesten betekent echter dat er méér (crisis)noodopvang nodig is en dat vergunninghouders op grote achterstand worden gezet bij hun integratie en participatie in onze samenleving. Dat levert structureel hogere maatschappelijke kosten op en heeft het risico op grotere negatieve leefbaarheidseffecten in wijken. Huisvesting is dus het beste scenario voor álle betrokkenen.
Het is evident dat huisvesting in de vrijkomende corporatievoorraad steeds lastiger wordt. Daarbij speelt een rol dat een betere balans nodig is in de samenstelling van de woningvoorraad van veel gemeenten; tweederde van de gemeenten heeft een sociale woningvoorraad die onder het landelijk gemiddelde ligt. In de recent gesloten woondeals zijn, naast afspraken over tweederde betaalbaar bouwen, afspraken gemaakt over het toewerken naar 30 procent sociale huur in de woningvoorraad. In het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting is opgenomen dat er meer regie komt op de bouw van voldoende betaalbare woningen. Om te zorgen voor een meer evenwichtige verdeling van de sociale huurvoorraad wordt in het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL) opgenomen dat gemeenten in het volkshuisvestingsprogramma maatregelen moeten treffen gericht op nieuwbouw van ten minste 30 procent sociale huurwoningen. Dit geldt voor gemeenten waar het aandeel sociale huurwoningen in de woningvoorraad lager is dan het landelijke gemiddelde. Hiermee moet worden bereikt dat gemeenten die de afgelopen jaren beperkt sociale huurwoningen hebben toegevoegd aan hun voorraad op dit vlak een been bijtrekken. Zo maken alle woningzoekenden meer kans op een sociale huurwoning.
Gemeenten worden op allerlei manieren ondersteund om de sociale woningvoorraad uit te breiden. Flexwoningen zijn de snelste manier om dat te bereiken. Ik zet stevig in op de versnelling van de tijdelijke huisvesting en heb de ambitie om 37.500 flexwoningen te plaatsen van 2022 tot en met 2024. Ik werk samen met gemeenten, provincies, corporaties en andere marktpartijen om deze doelstelling waar te maken. Nadat het kabinet 2022 € 100 miljoen vrijmaakte om gemeenten te ondersteunen bij de realisatie van flexwonen, is in 2023 nog eens € 300 miljoen vrijgemaakt om het bijbouwen van flexwoningen te stimuleren. Ook is een financiële herplaatsingsgarantie ontwikkeld die investeerders meer zekerheid biedt bij het bouwen van flexwoningen. Daarnaast wordt ook gewerkt aan een fysieke herplaatsgarantie die eenzelfde doel dient. Ik heb uw Kamer 2 mei jl. geïnformeerd over de voortgang van het programma Versnelling Tijdelijke huisvesting.2
Omdat ook het snel realiseren van woningen tijd kost, zijn er diverse manieren voor gemeenten om die tijd te overbruggen. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft bijvoorbeeld de hotel- en accommodatieregeling en de in de Kamerbrief van 24 mei3 aangekondigde doorstroomlocaties om de tussenliggende periode te overbruggen. Daarnaast is het beter benutten van de bestaande woningvoorraad essentieel. Ik heb uw Kamer reeds geïnformeerd over de verschillende mogelijkheden die ik zie voor het beter benutten van de bestaande woningvoorraad en welke mogelijkheden er zijn om hierop te versnellen.4 Ik zet in op de volgende drie oplossingen: meer woningen op de kavel, meer mensen in één woning en betere doorstroming. Ook heb ik op 9 juni de regeling huisvesting grote gezinnen vergunninghouders gepubliceerd (Stcrt. 2023, 15875). Hiermee ondersteun ik gemeenten bij het aanpassen van woningen of het transformeren van gebouwen om ze geschikt te maken voor bewoning door huishoudens van zeven of meer vergunninghouders.
Wat gaat het Rijk doen om de gemeente Almere te helpen? Bent u al in gesprek met de gemeente Almere of de provincie Flevoland over deze specifieke casus?
In het antwoord op vraag 6 heb ik aangegeven welke ondersteuning beschikbaar is voor gemeenten, waaronder voor Almere. De gemeente Almere of de provincie Flevoland heeft nog geen contact opgenomen naar aanleiding van deze specifieke casus, maar met beide heb ik eerder gesproken over het plaatsen van flexwoningen.
Bent u bereid om met de gemeente Almere en provincie Flevoland in gesprek te gaan voor het sneller plaatsen van flexwoningen om statushouders en andere spoedzoekers, zoals starters en studenten, te huisvesten? Waarom bent u het hier wel of waarom bent u het hier niet mee eens, gelet op de afspraak uit dat coalitieakkoord dat het Rijk gemeenten gaat helpen met flexwoningen om problemen rondom de taakstelling weg te nemen?
Ik ben reeds in gesprek met de gemeente Almere en de provincie Flevoland over de realisatie van flexwoningen. Zo is met de Metropoolregio Amsterdam, waar Almere deel van uitmaakt, en betrokken provincies zoals Flevoland, een realisatieovereenkomst gesloten voor de bouw van 5.000 flexwoningen.5 Almere geeft zelf in hun Plan van Aanpak6 dat zij op verzoek van de provincie Flevoland hebben gemaakt aan dat het college en de raad al hebben besloten tot de bouw van 400 flexwoningen. Een ander voorstel tot de bouw van 600 flexwoningen ligt nu voor aan de gemeenteraad. In de gesprekken die de medewerkers van mijn departement en ikzelf met de gemeente Almere hebben, worden de ondersteuningsmogelijkheden die het Rijk biedt onder de aandacht gebracht.
Kunt u in algemene zin toelichten hoe deze problematiek is besproken bij het tot stand komen van de woondeals? Wordt het plaatsen van flexwoningen onderdeel van de versnellingstafels?
In het kader van de Woondeals zijn overeenkomstig met het programma «Een thuis voor iedereen», afspraken gemaakt over de huisvesting van vergunninghouders en andere aandachtsgroepen. De partijen uit de woondealregio’s gaan de komende periode de woonbehoefte van de verschillende aandachtsgroepen in kaart brengen om te komen tot een fair-share verdeling voor het huisvesten van de aandachtsgroepen onder de gemeenten. Specifiek voor vergunninghouders zijn die aantallen bekend via de taakstelling en de daarvoor bestaande verdeelsleutel in de Huisvestingswet 2014. Flexwoningen kunnen, naast reguliere woningen, worden ingezet voor het huisvesten van aandachtsgroepen.
De regionale versnellingstafels worden benut om de voortgang van de woningbouw te bespreken. Flexwonen kan onderdeel vormen van de versnellingstafel indien er bestuurlijke afspraken zijn gemaakt tussen Rijk, gemeenten en provincie (Woondeal of Realisatieovereenkomst). In dit geval kan de voortgang van de realisatie op de versnellingstafel besproken worden. Daarnaast kan flexwonen aan bod komen indien een (nieuwe) locatie in beeld komt waar op korte termijn de woningbouw versneld kan worden middels het realiseren van flexwoningen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De grote zorgen van 29 burgemeesters over de concentratie van acute zorg |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Klopt het dat als colleges van burgemeesters en wethouders in relevante gemeenten niet voorafgaand aan de besluitvorming over het veranderen van het acute zorgaanbod worden betrokken via een te organiseren bijeenkomst door de zorgaanbieder, de zorgaanbieder niet conform de wet handelt? Welke consequentie is hier aan verbonden? Wie ziet hierop toe? Wat kan een gemeente zelf doen als ze niet op de juiste manier zijn geïnformeerd?
Zorgaanbieders dienen de besluitvormingsprocedure te volgen die beschreven staat in het Uitvoeringsbesluit van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de daarop gebaseerde Uitvoeringsregeling Wkkgz als zij overwegen het aanbieden van acute zorg op een bepaalde locatie geheel of gedeeltelijk te beëindigen of op te schorten.1 In deze regelgeving staat duidelijk beschreven dat colleges van burgemeesters en wethouders (hierna: colleges van B&W) in de omgeving voorafgaand aan besluitvorming betrokken moeten worden, tenzij vanwege een onmiddellijke dreiging van de veiligheid van de cliënten of de zorg deze stap niet kan worden afgewacht.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) is belast met het toezicht op deze regelgeving. Indien een zorgaanbieder in de naleving van de verplichtingen tekortschiet, dan zal de IGJ eerst een zorgaanbieder aanspreken. Op grond van de Wkkgz kan de IGJ een maatregel opleggen, bijvoorbeeld een aanwijzing, een bevel, of een last onder dwangsom om alsnog naleving af te dwingen of bestuurlijke boete.
Als een college van B&W zich niet voldoende betrokken voelt, dan kan het college dat kenbaar maken bij de zorgaanbieder en hierover het gesprek aangaan. Het college kan een melding doen bij de IGJ. Ik wil hierbij opmerken dat, ondanks de inspanningen van zorgaanbieders om gemeenten te betrekken bij de besluitvorming, de uitkomst hiervan niet altijd de voorkeursoptie van individuele gemeenten hoeft te zijn.
Deelt u de wens om lokaal bestuur beter te verankeren in besluitvorming over een veranderend zorgaanbod? Zou een grotere rol van de burgemeester door deze (weer) deel te laten worden van de Raad van Toezicht van ziekenhuizen wenselijk zijn?
In het Uitvoeringsbesluit Wkkgz is de betrokkenheid van colleges van B&W bij het sluiten of opschorten van acuut zorgaanbod sinds 1 januari 2022 geregeld. Ziekenhuizen gaan zelf over de invulling van hun Raad van Toezicht.
Gezien de rol die acute zorg speelt in onder andere de leefbaarheid van een regio, vind ik de betrokkenheid van lokaal bestuur en inwoners van belang bij keuzes over de toekomst van de acute zorg. Ik zal daarom perspectief van het lokale bestuur en de inwoners betrekken bij de ontwikkeling van het alternatief voor de 45-minutennorm. Ik zal uw Kamer op korte termijn informeren over dit proces.
Deelt u de mening dat wanneer afspraken gemaakt dienen te worden in het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ), om de continuïteit en toegankelijkheid van de acute zorg voor patiënten in de regio te waarborgen, het belangrijk is dat het ROAZ een goede afspiegeling is van de regio? Zo ja, hoe kijk u tegen het probleem dat verschillende gemeenten ervaren om toegang te krijgen tot het ROAZ? Hoe gaat u ervoor zorgen dat het ROAZ een goede afspiegeling is van de regio?
Het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) is een overleg van zorgaanbieders dat tot doel heeft dat deze zorgaanbieders afspraken maken met betrekking tot de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de acute zorg in hun regio alsmede de voorbereiding op het verlenen van die zorg. Het is belangrijk dat alle zorgaanbieders, genoemd in het Uitvoeringsbesluit Wkkgz en de Uitvoeringsregeling Wkkgz, goed zijn vertegenwoordigd in het overleg.2 Dat betekent onder andere dat de Geneeskundige hulpverleningsorganisatie in de regio (GHOR) en de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) deelnemen aan het ROAZ, op bestuurlijk niveau vertegenwoordigd door de Directeur Publieke Gezondheid (DPG).
Gemeenten of colleges van B&W zijn geen formele partij binnen een ROAZ. Zij zijn immers geen zorgaanbieders. Het traumacentrum, dat de verantwoordelijkheid heeft om het ROAZ te organiseren, kan wel besluiten om een gemeente uit te nodigen voor het overleg indien een onderwerp geagendeerd staat dat naar het oordeel van het traumacentrum een gemeente aangaat. Evenzo kan een gemeentebestuur of het bestuur van een veiligheidsregio het ROAZ(-bestuur) uitnodigen voor een overleg.
Gezien de grote opgave waar de ROAZ-en voor staan, wil ik kijken naar de governance van de ROAZ-en en de betrokkenheid van alle partijen in de keten. Dit heb ik eerder al aangekondigd in de beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg.3 Ik ga hierover in gesprek met het veld.
Is de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) gemandateerd om conform de AMvB namens inwoners en gemeenten met een regionaal ziekenhuis te praten over acute zorg? Zo ja, heeft u overleg gehad met de GGD over het vervullen van deze rol?
De DPG is vanuit het publieke belang de verbindende schakel tussen de zorgsector en het openbaar bestuur. De DPG is niet formeel gemandateerd om namens inwoners en gemeenten te spreken in het ROAZ.
In het Integraal Zorgakkoord is afgesproken dat de ROAZ-en voor het einde van dit jaar een ROAZ-plan ontwikkelen om de toekomst van de acute zorg in de regio te borgen. Bij de ontwikkeling van het ROAZ-plan is de DPG in de regio de gesprekspartner aan de ROAZ-tafel. De DPG is in het ROAZ de vertegenwoordiger van de GHOR en GGD. Vanuit deze vertegenwoordiging borgt de DPG het publieke belang van zorg in relatie tot veiligheid.
In hoeverre heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een rol bij veranderingen in de acute zorg?
Ik heb onder andere contact met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar aanleiding van het rapport «Elke regio telt! Een nieuwe aanpak van verschillen tussen regio’s» van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli), de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) en de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS). Het streven is u vóór het zomerreces een kabinetsreactie op dit rapport toe te sturen.
Hoe beoordeelt u de positie van verzekeraars in het ROAZ in vergelijking met gemeenten en inwoners?
De zorgverzekeraar met het grootste marktaandeel in de regio neemt namens collega zorgverzekeraars deel aan het ROAZ. Zo wordt bevorderd dat de regionale afspraken en de contractering door zorgverzekeraars van individuele zorgaanbieders op elkaar aansluiten en dat deze afspraken daadwerkelijk kunnen worden uitgevoerd. Zorgverzekeraars en zorgaanbieders zijn voor het voldoen aan hun plichten (onder andere de zorgplicht van zorgverzekeraars) afhankelijk van elkaar.
Inwoners en colleges van B&W moeten worden betrokken als aanbod van acute zorg wordt beëindigd of opgeschort (zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1), zodat hun visies, wensen en zorgen kunnen worden meegewogen bij het definitieve besluit door de zorgaanbieder. Het traumacentrum kan besluiten om een gemeente uit te nodigen voor het ROAZ, als een onderwerp op de agenda een gemeente aangaat.
In mijn gesprek met het veld over de governance van het ROAZ, zal ik betrekken hoe alle belangen worden meegenomen in het ROAZ.
De berichten omtrent maandelijks beslag op bijstand in strijd met wet |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Beslag op bijstand? Gemeente mag niet maandelijks afdragen!»1 en het artikel «Rechtbank: maandelijks beslag op bijstand in strijd met wet»2?
Ja.
Wat is uw reactie op het oordeel van de rechtbank Noord-Holland dat maandelijks afdragen aan de deurwaarder bij beslag op een bijstandsuitkering tot gevolg heeft dat mensen onder het bestaansminimum terecht komen?
De uitspraak van de rechtbank heeft betrekking op de situatie waarbij er door een schuldeiser beslag is gelegd op de bijstandsuitkering van de schuldenaar. De gemeente heeft als derde- beslagene ter uitvoering van het beslag vijf procent op de bijstandsuitkering ingehouden, terwijl de gemeente ook al vijf procent van de uitkering opgespaard had voor de vakantietoeslag. Hierdoor ontving de inwoner op maandbasis 90% van de bijstandsnorm terwijl de voor hem geldende beslagvrije voet 95% van de bijstandsnorm bedroeg.
Onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad oordeelt de Rechtbank Noord-Holland dat het vakantiegeld moet worden gezien als een jaarlijkse uitbetaling van twaalf aparte nabetalingen die horen bij de maand waarin dat deel van het vakantie is opgebouwd. Zoals in de memorie van toelichting bij de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet is opgenomen, heeft de gemeente in de rol van derde-beslagene de keuze uit twee opties in de systematiek van afdragen.3 De gemeente kan ofwel de vakantietoeslag maandelijks uitkeren zodat er maandelijks vijf procent kan worden afgedragen, ofwel maandelijks vijf procent vakantiegeld opsparen en dan bij de jaarlijkse uitbetaling van vakantiegeld afdragen aan de beslaglegger. In beide gevallen draagt de beslagene dan evenveel af.
In deze casus zijn de twee opties met elkaar gecombineerd: er werd maandelijks én vijf procent vakantietoeslag opgespaard én vijf procent afgedragen, waardoor de schuldenaar minder ontving dan de voor hem geldende beslagvrije voet. De VNG heeft deze casuïstiek in 2021 al eens onder de aandacht gebracht bij het Ministerie van SZW. Toen is vanuit het Ministerie van SZW aangegeven dat gemeenten hiervoor zouden mogen kiezen zolang het belang van de inwoner voorop staat. Het Ministerie van SZW kwam tot dit oordeel omdat het zou kunnen zijn dat de inwoner de voorkeur heeft dat de vakantietoeslag wordt opgespaard en een keer per jaar wordt uitbetaald.
De uitspraak van de rechter werpt hier nu een ander licht op. Op maandbasis mag een inwoner niet onder de minimale beslagvrije voet van 95% uitkomen. In het geval er maandelijks wordt afgedragen voor beslag mag de vakantietoeslag in diezelfde maand niet worden opgespaard. De vakantietoeslag moet dan maandelijks worden uitbetaald om te voorkomen dat iemand onder de minimale beslagvrije voet van 95% uit komt. Hoewel er vanuit SZW eerder anders over werd geoordeeld, begrijp ik de uitspraak van de rechter dat het bestaansminimum op maandbasis moet worden geborgd. Als iemand van een bedrag onder het bestaansminimum moet leven, is de kans immers groot dat iemand verder in de financiële problemen komt. Ik zal in samenwerking met de VNG gemeenten oproepen om hiermee rekening te houden in de uitvoering.
Maandelijks afdragen op een bijstandsuitkering is dus niet per definitie uitgesloten. De hoofdregel voor vakantietoeslag in de Participatiewet is dat gemeenten de toeslag van 5 procent maandelijks opsparen en eenmaal per jaar in juni uitbetalen. Gemeenten kunnen er echter ook voor kiezen om de vakantietoeslag maandelijks uit te betalen. In het geval de vakantietoeslag maandelijks wordt uitbetaald, is een maandelijkse afdracht van maximaal 5 procent in geval van loonbeslag wel mogelijk.
Wat is uw reactie op het oordeel van de rechtbank Noord-Holland dat de gemeente de extra kosten moet vergoeden die de deurwaarder bij de debiteur in rekening brengt, wanneer er maandelijks wordt afgedragen aan de deurwaarder?
De rechtbank komt in deze zaak tot het oordeel dat hier sprake is geweest van een onrechtmatig besluit en kent op verzoek van de betrokkene een schadevergoeding toe ter hoogte van de kosten die deze beslaglegger rekent voor de maandelijkse afdracht. De Algemene wet bestuursrecht biedt de rechter mogelijkheden om bij onrechtmatige besluitvorming schadevergoeding toe te kennen. In deze zaak heeft de rechtbank van die mogelijkheden gebruik gemaakt. Ik vind het goed dat de rechter in haar uitspraak aandacht heeft gehad voor de extra kosten met betrekking tot maandelijkse afdracht.
Maandelijks afdragen is niet per definitie uitgesloten. Zoals in de memorie van toelichting bij de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet is opgenomen, heeft de gemeente in de rol van derde-beslagene de mogelijkheid om de vakantietoeslag maandelijks uit te keren zodat er maandelijks vijf procent kan worden afgedragen. Ook wanneer er vanwege een maandelijkse afdracht extra kosten zijn verbonden, kan de gemeente hiertoe besluiten. De kosten voor afdracht zijn in het algemeen voor rekening van de schuldenaar. In dit specifieke geval is er echter een schadevergoeding toegekend vanwege onrechtmatige besluitvorming. Om afdrachtskosten te beperken hanteert de VNG sinds medio 2021 het advies richting gemeenten om, indien mogelijk, te kiezen voor jaarlijkse afdracht.
Wat vindt u ervan dat veel gemeenten ondanks extra kosten, waarbij het verschil in kosten voor de debiteur tussen maandelijks en jaarlijks afdragen aan de deurwaarder bij vier beslagleggers ruim 400 euro per jaar is, toch kiezen voor maandelijkse afdracht?
In het geval de gemeente afwijkt van de hoofdregel en vakantietoeslag maandelijks uitbetaalt, is een maandelijkse inhouding in geval van loonbeslag toegestaan. In de memorie van toelichting op de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet is opgenomen dat gemeenten als derde-beslagene zelf kunnen bepalen hoe zij de uitvoering ten aanzien van beslag inrichten mits er gebruik gemaakt wordt van een van de twee geschetste mogelijkheden. De eenmalige kosten bij jaarlijkse afdracht zijn aanzienlijk lager in vergelijking met een jaar lang maandelijkse afdracht. Vanwege de lagere kosten voor de schuldenaar heeft jaarlijkse afdragen, in het geval dit mogelijk is, de voorkeur.
Is u bekend hoeveel, en zo ja welke, gemeenten er werken met dergelijke maandelijkse afdracht aan de deurwaarder in plaats van een jaarlijkse afdracht?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over de mate waarin er bij gemeenten maandelijks dan wel jaarlijks wordt afgedragen. De betreffende gemeente in deze specifieke zaak heeft naar aanleiding van de uitspraak van de Rechtbank besloten om de uitvoering aan te passen door zoveel mogelijk jaarlijks af te dragen. Zo veel mogelijk jaarlijks afdragen zal altijd een regel zijn waarop uitzonderingen gemaakt kunnen worden omdat er in sommige situaties van beslag een jaarlijkse afdracht niet wenselijk is. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer beslag ten gunste van maandelijks verschuldigde kinderalimentatie wordt gelegd en maandelijkse afdracht wenselijk is voor de alimentatiegerechtigde om daarmee te kunnen voorzien in het levensonderhoud van het kind.
Welke mogelijkheden ziet u om te borgen dat er bij gemeenten jaarlijks wordt afgedragen in plaats van maandelijks?
Het past binnen de gemeentelijke beleidsvrijheid dat gemeenten zelf keuzes kunnen maken in het moment van uitbetalen van de vakantietoeslag en in het inrichten van de uitvoering ten aanzien van het uitbetalen van de afdracht aan de deurwaarder. Hiervoor zijn er twee manieren waarop de afdracht aan de deurwaarder kan worden ingericht. De gemeente kan maandelijks 5% afdragen aan de deurwaarder of de gemeente kan de reservering voor het vakantietoeslag opsparen voor de afdracht aan de deurwaarder en dit bedrag eens per jaar afdragen. Hierbij moet de minimale beslagvrije voet van 95 procent altijd worden geborgd.
Sinds medio 2021 hanteert de VNG in het advies aan gemeenten het uitgangspunt om daar waar beslagleggers (in ieder geval gerechtsdeurwaarders) kosten in rekening brengen voor inning of verdeling zo veel mogelijk te kiezen voor jaarlijkse afdracht omdat daarmee de afdrachtskosten worden beperkt. Hiermee ben ik het eens en ondersteun dit advies van harte omdat dit in het belang van zowel de schuldenaar als de schuldeiser is.
Bent u bereid om in gesprek met gemeenten de gemaakte extra kosten te vergoeden, indien er gekozen is voor maandelijkse afdrachten?
De VNG adviseert gemeenten om daar waar beslagleggers kosten in rekening brengen voor inning of verdeling, indien mogelijk, te kiezen voor jaarlijkse afdracht. Echter, er kunnen omstandigheden zijn waarbij maandelijks afdragen wenselijk is. Gemeenten hebben op basis van de wet daarom ook de mogelijkheid om maandelijks af te dragen, ook als er kosten aan de afdracht zijn verbonden. De kosten voor de afdracht zijn voor rekening van de persoon waar beslag is gelegd. De uitspraak van de rechtbank leidt niet tot een andere conclusie zolang de vakantietoeslag maandelijks wordt uitgekeerd bij een maandelijkse afdracht van beslag. Ik zie daarom geen aanleiding voor gemeenten om in alle gevallen van maandelijkse afdracht de kosten te vergoeden.
Bent u bereid om met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) in gesprek te gaan over deze casuïstiek?
Ja. Ik bezie, samen met de VNG, hoe gemeenten verder ondersteund kunnen worden bij de afweging tussen maandelijkse en jaarlijkse afdracht, waarbij jaarlijkse afdracht waar mogelijk en passend de voorkeur heeft.
Het bericht dat de gemeente Rotterdam medische gegevens opvraagt bij de huisarts om te bepalen of mensen recht hebben op warmtetoeslag |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers , Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de gemeente Rotterdam medische gegevens opvraagt bij de huisarts om te bepalen of mensen recht hebben op warmtetoeslag?1
Ik heb de gemeente Rotterdam gevraagd om informatie over dit bericht. De gemeente Rotterdam heeft mij laten weten hoe het proces van een aanvraag individuele bijzondere bijstand (hierna: IBB) voor medische kosten, waaronder een warmtetoeslag, in hun gemeente verloopt.
Zijn dit soort zeer persoonlijke medische gegevens naar uw mening relevant voor de beoordeling van de aanvraag voor warmtetoeslag?
Ja, voor het aanvragen van een warmte toeslag in het kader van de IBB is het conform de Participatiewet2 noodzakelijk om medische gegevens op te vragen, om de rechtmatigheid van de aanvraag te kunnen beoordelen.
De gemeente Rotterdam heeft mij laten weten dat IBB in beginsel voor diverse kostensoorten aangevraagd kan worden. In bepaalde situaties kunnen Rotterdammers in aanmerking komen voor een vergoeding via de IBB voor extra kosten die gemaakt worden als gevolg van een medische aandoening. Dat kan in Rotterdam in ieder geval voor warmtekosten, als men bijvoorbeeld hoge stookkosten heeft door een medische aandoening als reuma. Jaarlijks worden in Rotterdam enkele honderden aanvragen IBB voor medische kosten ingediend.
Als een aanvraag IBB op grond van een medische aandoening is ingediend, dan is een onderzoek naar de medische situatie van de aanvragende burger doorgaans noodzakelijk. Immers, uit de Participatiewet vloeit voort dat de noodzaak van de kosten, waarvoor IBB is aangevraagd, vastgesteld moet worden. In de gemeentelijke beleidsregels van Rotterdam is opgenomen voor welke kostensoorten binnen de IBB een advies van de sociaal medisch arts (hierna: SMA-arts), die onderdeel uitmaakt van het team Sociaal Medische Advisering (hierna: team SMA), noodzakelijk is. Ook is daarin opgenomen in welke situaties een medisch advies achterwege kan blijven3. Bijvoorbeeld als het jaarlijks terugkerende kosten betreft en de medische situatie sinds het laatste advies niet is veranderd. Bij andere inkomensregelingen wordt geen medisch advies gevraagd. Bij aanvragen IBB als gevolg van een medische aandoening wordt zoveel als mogelijk de menselijke maat toegepast.
Als een medisch onderzoek uitgevoerd wordt, vraagt het team Bijzondere Bijstand naar een medisch advies van een SMA-arts, om zo de aanvraag IBB te kunnen beoordelen. Een SMA-arts is een BIG-geregistreerde professional van de gemeente Rotterdam. Het doel van dit advies is vast te stellen of er sprake is van een medische noodzaak die leidt tot de extra kosten waarvoor IBB is aangevraagd.
De SMA-arts stelt een onafhankelijk advies op en geeft aan of, en zo ja, voor welke periode een eventuele vergoeding via de IBB wordt geadviseerd. De SMA-arts heeft de ruimte aanvullende informatie op te vragen bij een huisarts als deze noodzakelijk wordt geacht ter aanvulling van de bevindingen uit het onderzoek die deze uitvoert voor het sociaal medisch advies. In dit advies worden alleen de gegevens verwerkt die voor het team van belang zijn in verband met het beoordelen van de aanvraag. Het team Bijzondere Bijstand wordt alleen in algemene bewoordingen geïnformeerd of de aanvraag van de burger voldoet aan de criteria voor bijzondere bijstand. Om de privacy van de burger te waarborgen heeft enkel de SMA-arts toegang tot de medische gegevens van de aanvragende burger.
Op welke plek en voor welke periode worden de medische gegevens die voor het beoordelen van een toeslag worden opgevraagd bewaard?
SMA-artsen van de gemeente Rotterdam maken voor het bijhouden van het dossier van de aanvragende burger gebruik van de cliëntapplicatie Regipro. Alleen de SMA-arts heeft toegang tot dit dossier. De bewaartermijn uit de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst voor medische dossiers is 20 jaar.
Waarom worden er zulke gedetailleerde en persoonlijke vragen gesteld over de medische situatie van deze persoon?
De gemeente Rotterdam heeft aangegeven dat zij in deze casus conform de beschreven wet- en regelgeving een medisch advies hebben gevraagd aan het team SMA. Dit advies is gevraagd om te kunnen beoordelen of een burger rechtmatig bijzondere bijstand mag ontvangen. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Is het toegestaan om een brief waarin gevraagd wordt naar zeer persoonlijke medische gegevens, waarbij ook specifieke medische gegevens benoemd worden per post te versturen? Hoe verhoudt dit zich tot de Algemene verordening gegevensbeschemring (AVG)?
Het verzenden van bijzondere gegevens over de gezondheid van personen per gewone post is toegestaan. De AVG verzet zich hier niet tegen. Wel rust er op de verwerkingsverantwoordelijke de verplichting om adequate technische en organisatorische maatregelen te treffen ter beveiliging van persoonsgegevens, maar het verzenden per gewone post is daarmee niet in strijd. De gemeente kan er bijvoorbeeld voor kiezen om per aangetekende post te verzenden, zodat er meer zicht bestaat op waar het poststuk zich bevindt, maar dat is geen vereiste. De gemeente Rotterdam kiest ervoor de post, die wordt verzonden door de arts met daarin de verzochte medische gegevens, niet naar de reguliere postkamer van de gemeente te sturen, maar direct te adresseren aan het team SMA t.a.v. de sociaal-medisch arts.
Is het überhaupt toegestaan voor gemeenten om medische gegevens op te vragen voor het beoordelen van deze toeslagen? Zo ja, wat mogen zij hier precies voor opvragen? Hoe verhoudt dit zich tot de KNMG-richtlijn «Omgaan met medische gegevens»?2
Ja, het is de gemeente Rotterdam toegestaan om gegevens op te vragen op grond van de participatiewet en de AVG5 om te controleren of een burger rechtmatig bijzondere bijstand mag ontvangen. De SMA-arts volgt daarbij de geldende werkinstructie en procesbeschrijving.
Naar aanleiding van berichtgeving over deze casus heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) begin januari 2023 vragen gesteld over het proces dat team SMA volgt in de beoordeling van de medische aandoening. Hierbij heeft de AP uitvraag gedaan naar onder andere de wettelijke grondslag waarop de uitvraag van medische gegevens berust en welke privacy-afwegingen worden gemaakt tijdens het beoordelingsproces. Inmiddels zijn deze vragen beantwoord. De AP ziet geen reden voor vervolgvragen en heeft het dossier gesloten.
In de richtlijn van de KNMG wordt beschreven op welke wijze artsen, met in achtneming van het beroepsgeheim, medische gegevens mogen verzamelen, uitwisselen of anderszins mogen gebruiken. Specifiek is beschreven welke uitgangspunten de arts in acht moet nemen bij informatieverstrekking op verzoek van derden6.
De gemeente Rotterdam heeft aangegeven dat een medisch dossier van een burger nooit volledig wordt opgevraagd. Dit wordt niet proportioneel geacht. In deze kwestie heeft de SMA-arts van de gemeente Rotterdam in de brief naar de huisarts van de burger conform de KNMG-richtlijn aangegeven:
In aanvulling hierop dient de huisarts, bij wie informatie opgevraagd wordt, een eigen afweging te maken welke informatie noodzakelijk is om te verstrekken voor het doel. Als er twijfel bestaat over de juistheid of volledigheid van de machtiging, of als twijfelachtig is of de gevraagde informatie wel noodzakelijk is voor het doel, doet de huisarts er verstandig aan contact op te nemen met de burger of de SMA-arts. Artsen zijn hiervan op de hoogte.
In hoeverre weet een patiënt welke informatie precies wordt opgevraagd bij de arts, wanneer die de gemeente toestemming geeft om medische gegevens op te vragen?
De gemeente Rotterdam heeft mij laten weten dat tijdens het gehele beoordelingsproces van een aanvraag IBB voor medische kosten de Rotterdammer ondersteund wordt in de informatievoorziening. De gemeente informeert burgers die een aanvraag indienen vooraf door middel van een informatieblad bij de uitnodiging over het proces. Daarin staat ook dat het nodig kan zijn dat er medische informatie bij een behandelend arts wordt opgevraagd.
Als het noodzakelijk is aanvullende medische informatie bij een huisarts op te vragen, wordt dit tijdens het spreekuur door de SMA-arts met de burger besproken. Er wordt besproken wat en bij wie er informatie wordt opgevraagd. De burger ondertekent een machtigingsformulier waarin staat bij wie de informatie wordt opgevraagd.
In hoeverre is er voor een persoon sprake van een vrije keuze om de gemeente toestemming te geven om medische gegevens op te vragen bij een arts, als diegene financieel afhankelijk is van de toeslag die wordt aangevraagd?
De gemeente Rotterdam geeft aan dat een burger altijd een vrije keuze heeft in het afgeven van toestemming om aanvullende medische gegevens op te vragen. Echter, zoals beschreven in antwoord op vraag 2 en 6, is het in sommige situaties noodzakelijk aanvullende medische gegevens op te vragen voortvloeiend uit de Participatiewet.
Als de huisarts weigert aanvullende medische gegevens te leveren, dan kan dit van invloed zijn op het advies van de SMA-arts. De SMA-arts kan er op dat moment voor kiezen om een advies uit te brengen op basis van de op dat moment bekende informatie of ervoor kiezen om geen advies uit te brengen. In dat laatste geval kan dit leiden tot een afwijzing van de aanvraag voor IBB.
Verstoort het niet de vertrouwensband tussen arts en patiënt als de arts ook een rol speelt bij het bepalen of iemand door de gemeente geholpen wordt?
Het bepalen of een warmtetoeslag toegekend kan worden ligt niet bij de huisarts. De huisarts moet zich beperken tot het verstrekken van de gevraagde gegevens en is daarbij gehouden aan de KNMG-richtlijn. Daarin is opgenomen dat de arts gegevens mag verstrekken, mits niet meer informatie wordt verstrekt dan strikt noodzakelijk, zonder dat dit ten koste gaat van de vertrouwensband tussen arts en aanvrager.
Bent u het ermee eens dat het schandalig is dat gemeenten zulke persoonlijke medische gegevens van iemand opvragen bij een arts, om te bepalen of die persoon recht heeft op een bepaalde toeslag of regeling?
De gemeente is verplicht om op basis van de participatiewet de noodzaak van de kosten vast te stellen. Dat kan betekenen dat in geval van een medische aandoening een medisch advies opgesteld moet worden om die noodzaak vast te stellen. Het opvragen van medische gegevens is om vast te stellen of een burger rechtmatig bijzondere bijstand mag ontvangen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Getuigt het opvragen van zulke gedetailleerde en persoonlijke medische gegevens niet van veel wantrouwen ten opzichte van de persoon die de gemeente om hulp vraagt?
Het kan voor mensen heel vervelend zijn om aanvragen voor toeslagen, zoals een warmtetoeslag, te doen. Zoals in het antwoord op vraag 2 en vraag 6 al is beschreven, is het van groot belang dat het om minimale gegevens gaat, dat de check bij voorkeur maar één keer plaatsvindt en dat de arts zich houdt aan de KNMG-richtlijn. Ik vind het belangrijk dat het proces zodanig is ingericht dat de burger er op kan vertrouwen dat zorgvuldig met de aanvraag en de verstrekte gegevens wordt omgegaan.
In hoeverre staan de kosten en de personeelsinzet die deze procedure oplevert voor de gemeente en de huisarts in verhouding tot de hoogte van de uiteindelijke toeslag?
De gemeente Rotterdam geeft aan dat het opvragen van extra medische informatie boven op het medische onderzoek door een SMA-arts maar incidenteel voorkomt. Namelijk maar in 3% van het aantal aanvragen dat het team SMA jaarlijks behandelt. Een dergelijke uitvraag wordt alleen gedaan als het noodzakelijk wordt geacht. De SMA-arts maakt hierbij de afweging of extra informatie benodigd is om het team Bijzondere Bijstand te kunnen adviseren over het recht en de duur van de individuele bijzondere bijstand waarvoor een aanvraag is ingediend.
Daarnaast geven de beleidsregels voor de bijzondere bijstand in Rotterdam de ruimte om een doelmatigheidsoverweging te maken. Als blijkt dat de kosten voor een onderzoek naar de medische noodzaak niet in verhouding staan tot het te verstrekken bedrag, kan ervoor gekozen worden het medisch onderzoek niet of gedeeltelijk uit te voeren.
Mag een gemeente een toeslag weigeren omdat een huisarts weigert medische gegevens over de persoon die deze aanvraagt met de gemeente te delen?
De gemeente Rotterdam laat weten dat conform de Participatiewet7 een belanghebbende de medewerking moet verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de Participatiewet. Hierbij wordt in de gemeentelijke beleidsregels Bijzondere Bijstand van Rotterdam verder invulling gegeven aan wat redelijkerwijs verwacht kan worden van een belanghebbende bij een IBB-aanvraag. Voor de IBB voor warmtekosten is bepaald dat een medisch advies noodzakelijk is.
Als de huisarts weigert aanvullende medische gegevens te leveren, dan kan dit van invloed zijn op het advies van de SMA-arts. De SMA-arts kan er op dat moment voor kiezen om een advies uit te brengen op basis van de op dat moment bekende informatie of ervoor kiezen om geen advies uit te brengen. In dat laatste geval kan dit leiden tot een afwijzing van de aanvraag.
Vragen andere gemeenten ook medische gegevens van mensen op om te bepalen of zij recht hebben op bepaalde toeslagen of regelingen? Zo ja, vragen zij hierbij ook om zulke persoonlijke medische gegevens?
Het behoort tot de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en Wethouders en de gemeenteraad om binnen de kaders van de wet invulling te geven aan lokale aanvullende inkomensondersteuning en het stellen van voorwaarden aan inwoners om daarvoor in aanmerking te komen. Er dient echter wel gehandeld te worden naar de richtlijnen van de Participatiewet, AVG en KNMG-richtlijnen. De Participatiewet laat hierbij ruimte om gegevensuitwisseling tussen medisch adviseur en gemeente mogelijk te maken8.
Bent u bereid de gemeente Rotterdam en eventuele andere gemeenten die zich hier schuldig aan maken hierop aan te spreken?
De gemeente Rotterdam heeft een aanvraag voor IBB als gevolg van een medische aandoening ontvangen. Daarbij ging het specifiek om een warmtetoeslag en niet om een andere regeling. Als een IBB wordt aangevraagd vanwege een medische noodzaak, is het zoals in voorgaande vragen uitgewerkt, conform wet- en regelgeving noodzakelijk een medisch onderzoek uit te voeren.
Zolang er gewerkt wordt volgens vigerende wet- en regelgeving, zoals de Participatiewet, AVG en KNMG-richtlijnen zie ik geen aanleiding om in gesprek te gaan met een gemeente.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ik heb al uw vragen van een antwoord voorzien.
Het toestaan dat raadsleden voor een gemeenschappelijke regeling werken |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «PvdA’er moet gemeenteraad na negen jaar plots verlaten: «Raken veel ervaring kwijt. Een groot verlies»»1 en de «Circulaire wet bevorderen integriteit en functioneren decentraal bestuur»?2
Ja.
Hoe verhoudt het vertrek van het genoemde raadslid zich tot het door u gestelde dat de wetswijziging niet tot doel heeft de toegang tot democratische rechten te beperken en «dat iemand die raadslid is in Amsterdam, wel degelijk kan werken voor de vervoerregio Amsterdam, zij het dat hij als ambtenaar niet in een verantwoordingsrelatie ten opzichte van (een lid van) het gemeentebestuur van Amsterdam mag staan»?3
Het doel van de betreffende wettelijke bepaling – artikel 13 Gemeentewet – is het borgen van de zuivere verhoudingen tussen onder meer het bestuur en de volksvertegenwoordiging. Zonder wettelijke voorziening zou het voor kunnen komen dat iemand zowel raadslid is als op een bepaalde manier werkzaamheden verricht voor het college van dezelfde gemeente als ambtenaar, bijvoorbeeld vanuit een samenwerkingsverband. Op dat moment kunnen voor het raadslid de verhoudingen tussen het bestuur en de volksvertegenwoordiging door elkaar lopen en dat is onwenselijk in een gedualiseerd stelsel waarin beide organen onafhankelijk van elkaar functioneren. Een raadslid moet zijn werk onafhankelijk kunnen doen en het college kunnen aanspreken op diens functioneren. Dat is niet goed mogelijk wanneer dit raadslid in zijn of haar werk als ambtenaar opdrachten uitvoert van het college of leden van het college. Tegelijkertijd is met deze wetswijziging uitdrukkelijk niet beoogd het voor raadsleden onmogelijk te maken werkzaamheden te verrichten bij een samenwerkingsverband, zoals de vervoerregio Amsterdam. Dit blijft mogelijk, zolang het raadslid dit maar niet specifiek doet ten behoeve van bestuurders van de gemeente waar hij of zij tevens raadslid is.
Hoe kan binnen een gemeenschappelijke regeling waarvoor een raadslid werkt gescheiden worden wat wel en niet werk ten behoeve van een specifieke gemeente is?
De Gemeentewet regelt sinds 1 januari jl. dat een raadslid die tevens ambtenaar is bij een gemeenschappelijke regeling, als ambtenaar niet werkzaam mag zijn ten behoeve van de gemeente waar hij of zij raadslid is. Dat betekent echter niet dat een raadslid nooit werkzaam kan zijn bij een gemeenschappelijke regeling waar de gemeente waar hij of zij raadslid is bij is aangesloten. Waar het om gaat is dat de werkzaamheden die het raadslid als ambtenaar verricht niet ten behoeve van de eigen gemeente zijn. Of daarvan sprake is in een concreet geval, hangt af van de precieze functie en het takenpakket van de ambtenaar. Het doel van de regeling is dat het betreffende raadslid het werk onafhankelijk kan doen van het gemeentebestuur van de gemeente waarin hij raadslid is.4 Hij moet met andere woorden niet ondergeschikt zijn aan (een lid van) het gemeentebestuur. Er is een grote variëteit aan gemeenschappelijke regelingen. Het aantal samenwerkende gemeenten, het takenpakket en de organisatie kunnen daarom sterk van elkaar verschillen. Een algeheel verbod voor raadsleden om werkzaam te zijn voor een gemeenschappelijke regeling waarin de gemeente participeert, zou daarom te ver voeren. Taken die gericht zijn op de gemeenschappelijke regeling als geheel en niet zijn uit te splitsen in werkzaamheden voor afzonderlijke deelnemende gemeenten, zijn onder het huidige wettelijk kader in de Gemeentewet niet problematisch, mits het raadslid daarbij niet onder directe aansturing van een bestuurder uit diens eigen gemeente staat. Dat geldt ook voor taken die specifiek gericht zijn op een van de andere gemeenten dan de gemeente waar de ambtenaar raadslid is. Als binnen een gemeenschappelijke regeling echter werkzaamheden zijn aan te wijzen die gericht zijn op afzonderlijke gemeenten, dan dient een ambtenaar die specifieke werkzaamheden niet te verrichten voor de gemeente waar hij of zij raadslid is.
Deelt u de conclusie van de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden en de Vereniging van Griffiers «dat alleen wanneer er sprake is van een directe hiërarchische relatie in de werkfunctie van het raadslid en het gemeentebestuur er een probleem kan ontstaan»?4 Zo ja, wat voegt de nieuwe wet dan toe ten opzichte van de oude situatie? Zo nee, waarom niet en hoe legt u de wet dan wel uit?
Die conclusie deel ik niet volledig. Sinds 1 januari jl. staat expliciet in de Gemeentewet dat het verboden is als ambtenaar rechtstreeks werkzaamheden te verrichten ten behoeve van het gemeentebestuur waar iemand ook raadslid is, zoals bij een samenwerkingsverband het geval kan zijn. Vóór de wetswijziging bepaalde de wet al dat een raadslid niet in dienst van het gemeentebestuur of op een andere manier daaraan ondergeschikt mocht zijn. Met deze wijziging is in de wet verduidelijkt wanneer een raadslid wel en niet werkzaam kan zijn bij een samenwerkingsverband en wordt aangesloten bij de in veel gevallen reeds bestaande praktijk. Het criterium dat een raadslid als ambtenaar van een gemeenschappelijke regeling niet werkzaam mag zijn ten behoeve van de gemeente waar hij raadslid is, betreft een verduidelijkend criterium dat volgt uit de norm dat een raadslid niet werkzaam kan zijn onder de directe verantwoordelijkheid van een lid van het gemeentebestuur van de gemeente waar hij raadslid is. Ik ga in overleg met de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden en de Vereniging van Griffiers, om een eenduidige interpretatie en toepassing van het gewijzigde artikel 13 Gemeentewet te waarborgen.
Zijn u meer signalen bekend van raadsleden die vanwege de Wet bevorderen integriteit en functioneren decentraal bestuur niet langer voor een gemeenschappelijke regeling mochten werken? Zo ja, welke signalen betreft dat?
Mijn ministerie heeft enkele vragen gekregen vanuit gemeenten over hoe de gewijzigde regeling voor onverenigbare betrekkingen in de Gemeentewet precies moet worden uitgelegd. Mij zijn echter niet meer concrete gevallen bekend van raadsleden die hun functie bij een gemeenschappelijke regeling hebben moeten neerleggen. Ik kan mij wel voorstellen dat de wetswijziging op dit punt ertoe heeft geleid dat een aantal raadsleden zijn werkzaamheden voor een gemeenschappelijke regeling heeft moeten aanpassen.
Bent u bekend met de overweging dat een gemeente wel deze beperking oplegt aan gemeenteraadsleden maar niet aan commissieleden? Zo ja, waarom maken gemeenten dit verschil en wat is uw opvatting daarover?
Artikel 13 Gemeentewet ziet op de onverenigbare betrekkingen en beoogt de zuiverheid tussen de verschillende overheidslagen en -organen te waarborgen, waaronder die tussen het college en de raad. Commissieleden (niet zijnde raadsleden) vallen daar niet onder, omdat zij geen lid zijn van de raad en omdat zij werkzaamheden verrichten ter voorbereiding op de uiteindelijke besluitvorming door de raad zelf. Daarmee doet het loyaliteitsconflict dat een raadslid ervaart wanneer deze de eigen werkgever moet controleren zich minder snel voor. De raad bepaalt als instellend orgaan op welke manier hij een raadscommissie inricht en of hij sommige bepalingen uit de Gemeentewet al dan niet van overeenkomstige toepassing verklaart voor commissieleden. Het staat de raad dus vrij om te bepalen of de onverenigbare betrekkingen ook van toepassing zijn op commissieleden. Hierdoor kunnen er tussen gemeenten verschillen bestaan.
Bent u bereid om te onderzoeken hoeveel raadsleden vanwege de genoemde wet niet langer lid van de gemeenteraad konden blijven en daarbij tevens in kaart brengen hoe de verhouding van dat raadslid als medewerker van een gemeenschappelijke regeling tot het gemeentebestuur was?
Op dit moment heb ik geen concrete plannen voor een dergelijk onderzoek. Wel blijf ik uiteraard alert op signalen vanuit de praktijk over de gevolgen die de wetswijziging met betrekking tot onverenigbare betrekkingen heeft in concrete gevallen. Hiertoe heeft mijn ministerie onder meer regelmatig contact met de VNG over dit onderwerp. Op basis van de signalen die ik tot nog toe heb ontvangen, zie ik nog geen aanleiding voor een uitgebreid onderzoek.
Kunt u aan de hand van duidelijke criteria en met behulp van concrete voorbeelden richtlijnen opstellen over wanneer een raadslid wel en wanneer niet voor een gemeenschappelijke regeling mag werken? Kunt u dit ook doen voor de leden van provinciale staten en de besturen van waterschappen?
Gelet op het antwoord op vraag 5 zijn mij op dit moment niet meer signalen bekend van lokale overheden waarbij de toepassing van deze wijziging een probleem is. Daarom houd ik de komende tijd in de gaten of de casuïstiek zich vaker zal voordoen. Dit doe ik in nauw overleg met de VNG. Daarnaast zal ik, zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, in overleg gaan met de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden en de Vereniging van Griffiers om er zorg voor te dragen dat artikel 13 van de Gemeentewet eenduidig wordt geïnterpreteerd.
Hoe kan worden voorkomen dat door de genoemde wet gemeenteraadsleden te veel beperkt worden om er een betrekking op na te houden of dat het politieke ambt te veel aan aantrekkelijkheid verliest omdat zij onnodig worden belemmerd terwijl zij een verenigbare functie bij een gemeenschappelijke regeling hebben?
De bepalingen over onverenigbare betrekkingen beogen de zuiverheid tussen de verschillende overheidslagen en -organen te waarborgen, waaronder die tussen het college en de raad. Hierbij is van belang dat een raadslid niet ondergeschikt is aan (een lid van) het gemeentebestuur. Deze omschrijving leidde in de praktijk tot onduidelijkheid. Met de wijziging van artikel 13 van de Gemeentewet is daarom beoogd meer helderheid te verschaffen over wat wel en niet mogelijk is. Daarbij is juist gekozen om geen onnodige belemmeringen te veroorzaken voor het raadslidmaatschap door geen absoluut verbod in te voeren.
Het raadslidmaatschap is een deeltijdfunctie en ik hecht er zeer aan dat het mogelijk en aantrekkelijk blijft om naast een baan actief te worden als volksvertegenwoordiger op lokaal niveau. Om die reden is ook nadrukkelijk niet gekozen voor een absoluut verbod voor raadsleden om werkzaam te zijn bij een gemeenschappelijke regeling waar de gemeente waar hij of zij raadslid is onder valt. De huidige regeling biedt meer ruimte voor maatwerk. Indien een ambtenaar bij een gemeenschappelijke regeling tevens raadslid is, is het raadzaam dat de betreffende ambtenaar hierover afspraken maakt met zijn of haar werkgever. In veel gevallen zal het niet noodzakelijk zijn om de werkzaamheden voor de gemeenschappelijke regeling volledig te beëindigen, maar kan ook aan de wettelijke regeling worden voldaan door het takenpakket te wijzigen of werkzaamheden op enige afstand van het dagelijks bestuur te organiseren.
Het bericht ‘33 gemeenten verlagen tarieven voor pgb ondanks inflatie: ‘Als ik weer moet gaan werken, dan moeten mijn kinderen naar een instelling’’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat de uurtarieven voor het persoonsgebonden budget (pgb) in 33 gemeenten zijn verlaagd, soms tot het minimumloon?1
Ik vind het belangrijk dat budgethouders de zorg en ondersteuning kunnen krijgen die ze nodig hebben. Gemeenten zijn wettelijk verplicht om toereikende tarieven vast te stellen, zodat budgethouders passende zorg en ondersteuning kunnen inkopen. Daarbij moeten gemeenten in de verordening opnemen hoe zij tot de opbouw van hun pgb-tarieven komen.
Er is een onderscheid tussen tarieven voor formele en informele zorgverleners. Gemeenten hebben de ruimte om hierin een passend onderscheid te maken. De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Jeugdwet zijn ontworpen om mensen waar mogelijk op eigen kracht, aangevuld met gebruikelijke hulp door naasten, met mantelzorg en hulp van het sociale netwerk, en daar waar nodig met passende (formele) zorg en ondersteuning zoveel mogelijk mee te laten doen in de samenleving. Er wordt daarbij – waar dat kan – een beroep gedaan op het probleemoplossend vermogen van de cliënt zelf, zijn naasten en zijn sociale netwerk.
Als er sprake is van informele zorg, is er in veel gevallen geen formele arbeidsverhouding tussen de zorgverlener en de budgethouder. Tegenover deze vorm van informele zorg staat een lagere vergoeding dan bij formele zorg. Gemeenten zijn bij informele zorgverleners in ieder geval gehouden aan het wettelijk minimumloon (Wml).
Wat vindt u ervan dat tientallen budgethouders anoniem willen blijven, omdat ze bang zijn voor of geen ruzie willen hebben met de gemeente?
Ik vind het belangrijk dat budgethouders geen drempels ervaren als zij hun zorgen uiten of als zij zich melden bij hun gemeente. Het is een onwenselijke situatie als budgethouders anoniem willen blijven uit angst voor eventueel nadelige gevolgen. Ik hecht er waarde aan dat gemeenten een goede vertrouwensband hebben met hun inwoners.
Deelt u de mening dat je uitspreken over de hoogte van het pgb niet mag leiden tot een volgende lagere indicatie?
Ja. Wanneer een inwoner het niet eens is met de hoogte van zijn pgb, mag dat geen reden zijn tot een lagere indicatie.
Snapt u dat – gezien vraag 3 – het melden bij de gemeente, mocht je niet met je pgb uitkomen, voor een budgethouder ingewikkeld is?
Ik vind het belangrijk dat budgethouders zich kunnen melden bij de gemeenten indien zij het niet eens zijn met een beslissing van een gemeente. Daar bestaan tevens (formele) bezwaar- en beroepsprocedures voor. Er zijn mij geen signalen bekend dat melden bij de gemeenten leidt tot nadelige gevolgen, zoals een lagere beschikking.
Vindt u dat deze 33 gemeenten een reëel tarief betalen voor het pgb? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het hanteren van toereikende tarieven en dienen in de verordening te onderbouwen op welke wijze zij tot toereikende tarieven komen. De beoordeling of tarieven in individuele gevallen toereikend zijn, is daarmee primair aan gemeenten. Wanneer een budgethouder het niet eens is met de hoogte van het budget bestaat de mogelijkheid van bezwaar en beroep.
Kunt u uitleggen waarom u met een landelijke richtlijn komt?
Ik vind het belangrijk dat gemeenten toereikende tarieven vaststellen, zodat budgethouders passende zorg en ondersteuning kunnen inkopen.
Gemeenten moeten in hun verordening opnemen hoe zij de kostprijs van een voorziening berekenen. Het berekenen van deze kostprijs wordt voor de voorzieningen in natura in de Wmo 2015 gedaan op basis van de AMvB reële prijs Wmo 2015. Deze schrijft de (minimale) kostprijselementen voor op basis waarvan een tarief moet worden opgebouwd; deze elementen moeten ook verankerd worden in de lokale verordening. Voor de Jeugdwet is momenteel een AMvB reële prijs in ontwikkeling. Het voornemen is om de AMvB reële prijs Jeugdwet voor het zomerreces te agenderen in de Tweede Kamer.
Ook voor de hoogte van het pgb geldt dat gemeenten in de verordening moeten vastleggen op welke wijze zij de tarieven opbouwen. Ik constateer dat gemeenten op verschillende manieren hun tarieven bepalen en dat dit soms onduidelijkheid kan veroorzaken voor budgethouders en zorgaanbieders.
Daarom ontwikkel ik, in samenwerking met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en Per Saldo, een handreiking waarin een methode wordt uitgewerkt voor het berekenen van toereikende pgb-tarieven. Er worden geen landelijke tarieven vastgesteld, maar wel een uniforme, uitlegbare en uitvoerbare werkwijze. Met deze werkwijze wil ik gemeenten ook toerusten om transparant te zijn in de opbouw van een pgb-tarief.
Kun u toelichten wat u bedoelt met de zinsnede dat «gemeenten ook de ruimte moeten krijgen om de lokale situatie goed te laten meewegen»?
Gemeenten hebben de beleidsvrijheid om zelf keuzes te maken in de totstandkoming van lokale tarieven. Deze tarieven kunnen zij zo opbouwen, zodat deze passen bij de lokale situatie en lokale zorg- en ondersteuningsstructuur.
Daarin houden gemeenten bijvoorbeeld rekening met lokale verschillen in de verschillende kostprijselementen, de beschikbaarheid van zorgaanbieders, het soort zorgaanbieders en andere mogelijkheden van lokale ondersteuning.
Gaat u in de landelijke richtlijn formele en informele tarieven voor een pgb opnemen? Waarom wel of waarom niet?
De handreiking waarin de werkwijze voor de opbouw van pgb-tarieven wordt opgenomen, richt zich primair op tarieven voor formele zorg en ondersteuning.
Daarbij is het belangrijk voor ogen te houden dat er een onderscheid is tussen formele en informele zorgverleners. Bij een tarief voor formele zorg zie ik een duidelijke parallel met een maatwerkvoorziening (zorg in natura) uit de Wmo 2015. De kostprijs van een dergelijke voorziening, of deze nu door de gemeente of via een pgb wordt ingekocht, kan langs vaste kostprijselementen worden opgebouwd. Voor het tarief voor informele zorg, waarbij het gaat om ondersteuning door naasten, vind ik een dergelijke werkwijze niet passend.
Worden naast de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) ook cliënten- en patiëntenorganisaties betrokken bij het maken van de landelijke richtlijn? Zo ja, hoe dan precies? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik ben met zowel Per Saldo als met de VNG en gemeenten in gesprek bij het vormgeven van deze handreiking. Ik vind het belangrijk dat ook Per Saldo betrokken is bij deze opgave, omdat zij het perspectief van pgb-houders voor het voetlicht brengen.
Kunt u aangeven wanneer de landelijke richtlijn gereed is?
Het voornemen is om de handreiking voor het kerstreces gereed te hebben.
Het bericht ‘33 gemeenten verlagen tarieven voor pgb ondanks inflatie’ |
|
Harry Bevers (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «33 gemeenten verlagen tarieven voor pgb ondanks inflatie: «Als ik weer moet gaan werken, dan moeten mijn kinderen naar een instelling»»?1
Ja.
Is het juist dat er gemeenten zijn die de persoonsgebonden budget (pgb)-tarieven tot 50 procent oplopend verlagen?
Vanuit landelijk perspectief heb ik geen exact inzicht in de hoogte van de pgb-tarieven bij individuele gemeenten. Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om toereikende tarieven vast te stellen. In de uitzending van EenVandaag wordt gesteld dat er gemeenten zijn die hun tarieven verlagen. Alle gemeenten zijn wettelijk verplicht om toereikende tarieven vast te stellen, zodat budgethouders met een pgb de zorg en ondersteuning kunnen inkopen die ze nodig hebben.
Kunt u van de 33 genoemde gemeenten aangeven wat het percentage van de verlaging is?
Nee dat kan ik niet. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Is het bekend of buiten de 33 genoemde gemeenten in dit bericht er nog meer gemeentes zijn die hun tarieven verlagen?
Ik ben structureel in gesprek met belangenorganisatie Per Saldo. Mede hierdoor ben ik bekend met enkele signalen van gemeenten die hun tarieven verlagen. Ik vind elk geval van een niet toereikend tarief onwenselijk. Alle gemeenten zijn wettelijk verplicht om toereikende tarieven vast te stellen zodat alle mensen met een pgb de zorg en ondersteuning kunnen inkopen die ze nodig hebben.
Bent u het eens dat een verlaging van deze omvang nauwelijks te begrijpen is in het licht van de hoge inflatie van afgelopen periode? Hoe onderbouwen gemeenten deze nieuwe tarieven als «reële tarieven»?
Pgb-tarieven worden in het kader van de Wmo 2015 en de Jeugdwet door gemeenten zelf bepaald. Gemeenten zijn vrij om hier zelf keuzes in te maken, maar zijn ook aan een aantal wettelijke voorwaarden gebonden. Zo zijn gemeenten verplicht om toereikende tarieven te hanteren en dienen gemeenten in hun verordening te beschrijven op welke wijze het pgb-tarief opgebouwd wordt. Voor de Wmo 2015 en de Jeugdwet geldt bij een informeel tarief de ondergrens van de Wet minimumloon (Wml).
De Wmo 2015 en de Jeugdwet zijn gedecentraliseerde wetten en gemeenten zijn verantwoordelijk voor een correcte uitvoering van de wet en dus voor een correcte opbouw van het tarief.
Om gemeenten te ondersteunen ontwikkel ik, in samenwerking met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en Per Saldo, een handreiking waarin een methode wordt uitgewerkt voor het berekenen van toereikende pgb-tarieven. Er worden geen landelijke tarieven vastgesteld, maar wel een uniforme, uitlegbare en uitvoerbare werkwijze waarmee ik gemeenten toerust om transparant te zijn in de opbouw van een pgb-tarief. Deze handreiking zal gemeenten ondersteunen bij het goed onderbouwen van de opbouw van hun tarieven.
Kunt u aangeven of en op welke manier gemeenten in contact staan met pgb-houders om de continuïteit van zorg voor deze groepen te borgen?
Als iemand niet zelfredzaam is en ook met hulp van naasten of het eigen sociale netwerk niet kan worden voorzien van de hulp en ondersteuning die nodig is, kan de gemeente passende zorg en ondersteuning – al dan niet in de vorm van een pgb – als voorziening verstrekken. Hier gaat een keukentafelgesprek aan vooraf. De aanvrager bespreekt in dat gesprek of de hulp wordt geleverd via zorg in natura, of dat dit via een pgb kan en wenselijk is.
Als er gekozen wordt voor een pgb kan een budgethouder de zorg en ondersteuning zelf inkopen middels de inzet van een zorgaanbieder of inzet via informele zorg door het sociale netwerk. In het geval dat de hulp geleverd wordt vanuit het sociaal netwerk, gebeurt dit (meestal) tegen een lager, informeel tarief.
Op welke wijze gemeenten contact houden met de budgethouders is vaak geregeld in het (persoonlijk) plan van de budgethouder. In de regel onderhouden gemeenten periodiek contact met de budgethouder.
Wat is het huidige uurtarief voor de zorg bij een pgb in de Wet langdurige zorg (Wlz), gegeven zowel de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 als de Wlz het pgb kent? Hoe verhoudt zich dit tot het in het bericht aangehaalde voorbeeld waarbij het tarief is verlaagd tot 14 euro per uur?
Voor de Wlz worden er maximum uurtarieven gehanteerd. Voor informele zorg wordt een maximum uurtarief gehanteerd van € 22,98. Voor formele zorg wordt een maximum uurtarief gehanteerd van € 72,39.
Het maximale tarief voor informele zorg in de Wlz is van toepassing voor zorgverleners die partner, familielid of kennis van de budgethouder zijn, zorgverleners zonder BIG-registratie of zorgverleners zonder KvK-inschrijving. Het tarief voor formele zorg geeft het maximum aan voor pgb-zorgverleners die werken voor een zorgaanbieder, die een BIG-registratie of KvK-inschrijving hebben.
Gemeenten hebben binnen de wettelijke kaders ruimte om zelf tarieven te bepalen. Deze tarieven liggen vast in gemeentelijke verordeningen en nadere regelgeving.
Het door gemeenten in de Duin- en Bollenstreek vervangen van definities in hun Wmo-verordeningen die afwijken van de definities, zoals die door de wetgever in de Wmo 2015 zijn vastgelegd |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de gewijzigde Wmo-verordeningen, zoals deze zijn vastgesteld door de gemeenteraden in de Duin- en Bollenstreek (de gemeenten Teylingen, Lisse, Noordwijk en Katwijk), waarin de wettelijke definitie uit de Wmo 2015 van «beschermd wonen» (artikel 1.1.1, lid 1 van de Wmo 2015) is vervangen door de term «wonen met ondersteuning» en die van «opvang» (artikel 1.1.1 lid 1 van de Wmo 2015) door de term «bieden van onderdak»?1
Ik heb hiervan kennisgenomen. In de gewijzigde Wmo-verordeningen wordt verwezen naar de wettelijke definities van artikel 1.1.1, eerste lid, Wmo 2015 dan wel wordt deze woordelijk herhaald. Echter hierin ontbreekt het element begeleiding uit de wettelijke definitie van opvang. Dit is niet kloppend.
Is het u bekend of ook andere gemeenten de begrippen «beschermd wonen» en «opvang» uit hun Wmo-verordening hebben geschrapt en hebben vervangen door andere definities dan in artikel 1.1.1, lid 1 van de Wmo 2015 worden gehanteerd? Zo ja, welke gemeenten zijn dat?
Of ook andere gemeenten in hun verordeningen een andere terminologie hanteren voor beschermd wonen of voor de opvang is mij niet bekend. Wel is bekend dat de term beschermd wonen in de praktijk ook ruimer gebruikt wordt voor allerlei nieuwe woonvormen, waar de cliënt de woning huurt en ambulante ondersteuning wordt geleverd. Deze vallen evenwel niet onder de wettelijke definitie van beschermd wonen, omdat men geen huisvesting krijgt verstrekt als onderdeel van de voorziening.
Op grond van welke overwegingen c.q. achterliggende motieven hebben de genoemde gemeenteraden in de Duin- en Bollenstreek besloten definities te hanteren, die afwijken van de (wettelijke) definities, zoals die in het definitieartikel van de Wmo 2015 door de wetgever zijn opgenomen?
De overwegingen of achterliggende motieven van de gemeenteraden in de Duin- en Bollenstreek voor de gekozen formuleringen in de gewijzigde Wmo-verordeningen zijn mij onbekend.
Wat betekenen deze van de Wmo 2015 afwijkende definities in de Wmo-verordeningen van genoemde gemeenten in de Duin- en Bollenstreek concreet in de toepassing daarvan voor de (rechts)bescherming van hun inwoners die met (ernstige) psychische problemen te maken hebben?
In de verordeningen is bij de gebezigde terminologie door de verwijzing naar de wettelijke definities helder aangegeven dat ze betrekking hebben op beschermd wonen en opvang, met uitzondering van de genoemde omissie bij het antwoord op vraag 1. Een rechter zal evenwel toetsen op de wettelijke definitie bij het bepalen van een passende voorziening door het college.
Wat is uw oordeel over het opnemen en toepassen van definities in gemeentelijke Wmo-verordeningen, zoals bedoeld in vraag 1, die afwijken van die zoals die door de wetgever in de Wmo 2015 zijn vastgelegd?
Gemeenten zijn bezig met een transitie van beschermd wonen naar een beschermd thuis en van opvang naar «een eigen huis eerst». Er worden regionaal en lokaal nieuwe woonvormen ontwikkeld met ambulante ondersteuning en het staat gemeenten en regio’s vrij daar een eigen terminologie voor te ontwikkelen die aanvullend is op de wettelijke definitie. Vanuit het oogpunt van duidelijkheid en kenbaarheid is het wel de bedoeling dat gemeenten in ieder geval de wettelijke definitie van de voorzieningen beschermd wonen en opvang onderdeel laten zijn van de beschrijving van de voorziening.
Kunt u garanderen dat met het opnemen en toepassen van de definities in de gewijzigde gemeentelijke Wmo-verordeningen inwoners van deze gemeenten, die met (ernstige) psychische problemen te maken hebben, dezelfde zorg, ondersteuning en bescherming kunnen krijgen als door de wetgever bij het vaststellen van de tekst van de Wmo 2015 is bedoeld?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 1 en 4.
Vindt u dat de genoemde gemeenten in de Duin- en Bollenstreek met het vaststellen van de gewijzigde tekst van hun Wmo-verordeningen (en het daarmee schrappen van de wettelijke definities «beschermd wonen» en «opvang») nog handelen in overeenstemming met de letter en geest van de Wmo 2015?
De definities komen overeen met de wettelijke beschrijving van de voorziening en zijn daarmee in overeenstemming met de letter en geest van de Wmo 2015. Echter, het element «begeleiding» ontbreekt in de definitie van opvang in de verordening. Het is zeer wenselijk dat de gemeente dit element toevoegt of althans aansluit bij de wettelijke definitie.
Indien uw antwoord op de vragen 6 en 7 ontkennend luidt, welke stappen gaat u dan ondernemen om de tekst en definities van de door de gemeenten vastgestelde Wmo-verordeningen in overeenstemming te brengen met die in de Wmo 2015?
Het is mijn voornemen de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te vragen te bevorderen dat voor de inwoners geen onduidelijkheid ontstaat over de genoemde voorzieningen. Verder zal ik de gemeenten in de Duin en Bollenstreek attenderen op de omissie, genoemd in het antwoord op vraag 1.
Indien u stappen gaat zetten richting de genoemde gemeenten in de Duin- en Bollenstreek, zult u de Tweede Kamer dan over het proces, het verloop en de uitkomsten informeren?
Er is geen aanleiding specifieke stappen te zetten richting de gemeenten in de Duin- en Bollenstreek. Zie verder het antwoord op vraag 8.
Zult u ook in overleg treden met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) met het doel haar te bewegen om haar leden te informeren dat zij zich in de tekst van hun Wmo-verordeningen aan de letter en de geest houden van de wettelijke definities, zoals door de wetgever in de Wmo 2015 beoogd en bepaald?
Kortheidshalve verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
De voortgang van de toekomstgerichte bibliotheekvoorziening in elke gemeente |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kunt u aangeven wanneer het wetsvoorstel om te komen tot een wettelijke zorgplicht voor gemeenten voor een bibliotheekvoorziening, zoals verzocht in motie Mohandis c.s., wordt verwacht?1
Dit najaar ontvangt de Tweede Kamer een voortgangsbrief over de bibliotheken. Daarin zal ik de stand van zaken bij de versterking van het bibliotheeknetwerk beschrijven en de hoofdlijnen van de wijzigingen van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob). Eén van die wijzigingen is een zorgplicht voor gemeenten en provincies, die in 2025 zal worden ingevoerd. Ik verwacht het wetsvoorstel medio 2024 naar de Tweede Kamer te kunnen sturen.
Kunt u aangeven welke maatregelen er door gemeenten op dit moment worden genomen om uiterlijk in 2025 te voldoen aan de zorgplicht voor een toekomstbestendige bibliotheekvoorziening?
Op 4 november 2022 heb ik de Tweede Kamer in een bibliotheekbrief geïnformeerd over de manier waarop de voorstellen in het coalitieakkoord over versterking van de openbare bibliotheken zullen worden uitgevoerd.2 Gemeenten krijgen in de periode 2023–2024 via een specifieke uitkering (Spuk) de mogelijkheid hun lokale bibliotheeknetwerk te versterken in de aanloop naar de zorgplicht per 2025. De uitwerking van de maatregelen is direct na het wetgevingsoverleg van 14 november 2022 gestart. Op 24 maart jl. is de Regeling eenmalige specifieke uitkeringen en subsidies lokale bibliotheekvoorzieningen in de Staatscourant gepubliceerd (bijlage).3 Gemeenten kunnen in de periode 15 mei–15 juni een aanvraag voor een specifieke uitkering indienen. Een tweede aanvraagtijdvak voor het budget 2024 loopt van 15 november–15 december.
Kunt u inzicht geven in de vorderingen van het oprichten van een bibliotheekvoorziening in de zestien gemeenten, die op dit moment nog niet zo’n voorziening kennen, zoals aangegeven in uw brief aan de Kamer op 4 november jl.?2 Kunt u dit uitsplitsen naar de verschillende soorten bibliotheekvoorzieningen, te weten vestiging, servicepunt, miniservicepunt, zelfbedieningspunt, afhaalpunt en bibliobushalte?
De regeling genoemd in het antwoord op vraag 2 geeft alle gemeenten die nu nog niet beschikken over een volwaardige bibliotheekvestiging, de gelegenheid een dergelijke vestiging te realiseren. Dat zijn per 1 januari 2023 twaalf gemeenten. De regeling verstaat onder een volwaardige bibliotheekvestiging een bibliotheeklocatie met een collectie, die alle bibliotheekfuncties van de Wsob aanbiedt en tenminste 15 uur per week bemand open is. De regeling is niet bedoeld voor het realiseren van voorzieningen onder het niveau van een volwaardige bibliotheekvestiging, zoals een servicepunt of een zelfbedieningspunt. Daarmee zou niet worden voldaan aan de komende zorgplicht. Na afloop van het eerste aanvraagtijdvak is bekend hoeveel gemeenten een aanvraag hebben ingediend. Mijn beeld is dat gemeenten en bibliotheken op dit moment bezig zijn met het ontwikkelen van plannen.
Heeft u bij het oprichten van deze bibliotheekvoorzieningen oog voor dunbevolkte gebieden, waarbij de afstand tot een voorziening nu extra groot kan zijn? Bent u bereid extra scherp te zijn op de vorderingen van het oprichten van bibliotheekvoorzieningen in deze gebieden?
De regeling onderscheidt in volgorde van prioriteit twee categorieën van gemeenten:
Daarna volgen alle overige gemeenten. Dunbevolkte gebieden met een grote afstand tot de bibliotheek behoren dus tot de prioriteiten van de regeling. De wijze van verdelen van de beschikbare middelen is vastgelegd in artikel 8 van de regeling.
Langs verschillende communicatiekanalen worden de mogelijkheden van de regeling onder de aandacht van bibliotheken en gemeenten gebracht. Kleinere bibliotheken of gemeenten kunnen, indien nodig, van de provinciale ondersteuningsinstellingen hulp krijgen bij het ontwikkelen van plannen. De regeling stelt hiervoor een apart budget beschikbaar aan de provinciale ondersteuningsinstellingen. Na afloop van het eerste aanvraagtijdvak is er een eerste beeld over de aantallen en soorten aanvragen.
Kunt u inzicht geven in de vorderingen van het oprichten van bibliotheekvoorzieningen in wijken met meervoudige problematiek, zoals aangegeven in uw brief aan de Kamer op 4 november jl.?3 Kunt u aangeven welke overwegingen aan de oprichting van deze voorzieningen ten grondslag liggen?
Gemeenten met meervoudige problematiek (laaggeletterdheid, onderwijsachterstanden, sociaaleconomische status) vormen een prioritaire categorie in de regeling. De regeling biedt deze gemeenten de mogelijkheid een nieuwe bibliotheekvestiging op te zetten of een bestaande vestiging te verbeteren. Na afloop van het eerste aanvraagtijdvak is bekend hoeveel van deze gemeenten daadwerkelijk gebruik maken van de regeling.
Kunt u aangeven hoe gemeenten zich moeten verantwoorden hoe zij het extra beschikbare geld voor de bibliotheekvoorziening uitgeven?
De specifieke uitkering voor gemeenten wordt verantwoord via de Si-Sa (Single Information, Single Audit) systematiek van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Indien de overeengekomen prestatie niet is geleverd of tegen een lager bedrag, kan de uitkering lager worden vastgesteld en kunnen niet-bestede middelen worden teruggevorderd.
Kunt u verklaren waarom op de website van het Bibliotheek Netwerk niet inzichtelijk is op hoeveel mbo-instellingen er sprake is van de zogenoemde Bibliotheek op school?4 Kunt u Bibliotheek Netwerk verzoeken deze gegevens over mbo-instellingen te verzamelen en openbaar te maken? Bent u het ermee eens dat het anders moeilijk te beoordelen is of het door u ingestelde beleid, zoals wordt aangeven in uw brief aan de Kamer op 4 november jl., effectief is gebleken, specifiek kijkend naar het mbo?5
De aantallen vestigingen van de Bibliotheek op school, waaronder die op het mbo, verschijnen elk jaar in het jaarverslag van de stichting Lezen, die het programma de Bibliotheek op school uitvoert. Het jaarverslag over 2022 wordt op korte termijn gepubliceerd op de site van de stichting Lezen.
Kunt u een actueel overzicht geven op hoeveel mbo-instellingen op dit moment sprake is van een Bibliotheek op school?
In 2022 waren er op circa 30 ROC’s vestigingen van de Bibliotheek op school. Het aantal groeit met circa acht per jaar. Vanuit het masterplan basisvaardigheden is eind 2022 een bedrag van € 12,9 mln. beschikbaar gekomen als impuls voor o.a. uitbreiding van het aantal vestigingen van de Bibliotheek op school in het funderend onderwijs en in de kinderopvang. Het onderzoek naar de duurzame verankering van de Bibliotheek op school, waar de Kamer bij de motie Mohandis c.s. om gevraagd heeft, is in voorbereiding.8
Bent u bekend met het onderzoek «Het maakt uit waar je bibliotheek staat», een onderzoek naar het bibliotheekwerk in Caribisch Nederland?6 Kunt u aangeven hoe u kijkt naar de aanbevelingen van dat onderzoek? Bent u bereid deze over te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met het onderzoek «Het maakt uit waar je bibliotheek staat». Vanwege de specifieke situatie van Caribisch Nederland vallen de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba niet onder de Spuk. Zij volgen een eigen traject, waarvoor in de periode 2023 en 2024 aparte budgetten beschikbaar zijn, namelijk € 2 mln. in 2023 en € 2 mln. in 2024. De bevindingen uit dit rapport vormen belangrijke input bij dit traject. In dit traject werken de partners van Caribisch Nederland, bibliotheekpartijen uit Europees Nederland en OCW samen.
De negatieve gevolgen van de brede SPUK-regeling voor kleinere gemeenten |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de bundeling van verschillende regelingen in de Specifieke Uitkering (SPUK) nadelige gevolgen heeft voor het beleid ten aanzien van sport en gezondheidsbevordering in kleine gemeenten?
Voor 98% van alle gemeenten geldt dat zij met de Brede SPUK in totaal aanzienlijk meer middelen ontvangen. Drie gemeenten ontvangen minder middelen ten opzichte van 2022. Het betreft hier zowel kleine als middelgrote gemeenten.
Heeft u, voordat u deze regeling inzette, de gevolgen van de wijziging voor kleine gemeenten door laten rekenen en deze meegenomen in uw besluit tot het bundelen van de regelingen tot de SPUK-regeling? Zo nee, waarom niet?
Voor de vier bestaande programma’s in de Brede SPUK (Kansrijke Start, Brede Regeling Combinatiefuncties, Uitvoering lokale sportakkoorden, Gezond in de Stad (GIDS)) is nagegaan wat de gevolgen van een aangepaste verdeelsleutel zouden zijn. Hierbij zijn ook de nieuwe onderdelen meegewogen.
Deze aangepaste verdeelsleutel is gebaseerd op het aantal inwoners in een gemeente en het aantal inwoners met lage sociaaleconomische positie (SEP), gebaseerd op laag inkomen en lage opleiding. Met deze Regeling zijn gemeenten in een goede uitgangspositie gebracht om gezondheidsachterstanden terug te dringen en beweegarmoede tegen te gaan.
Naast de vier bestaande programma’s zijn er elf nieuwe onderdelen toegevoegd met ook extra middelen. Hierdoor gaat het overgrote deel van de gemeenten er met deze verdeelsleutel enorm op vooruit en ontvangen zij juist meer financiële middelen dan voorheen. Dat geldt ook voor bijna alle kleine gemeenten.
Wat zijn de financiële gevolgen van de bundeling tot de SPUK-regeling voor bijvoorbeeld de Waddeneilanden? Kunt u een overzicht geven van de gelden voor de eilanden voorheen en via de SPUK-regeling? Wat betekent dit voor het beleid?
Voor twee Waddeneilanden, Schiermonnikoog en Vlieland en de gemeente Rozendaal heeft de bundeling van SPUK middelen negatieve financiële gevolgen ten opzichte van middelen die deze gemeenten in 2022 kregen uit de Rijksbijdrage voor Kansrijke Start, Brede Regeling Combinatiefuncties, Uitvoering lokale sportakkoorden, GIDS. Dat is uiteraard onwenselijk: deze gemeenten zouden zonder correctie moeten bezuinigen. Daarom zal voor deze drie gemeenten de specifieke uitkering worden opgehoogd tot het niveau dat zij in 2022 kregen uit genoemde programma’s. Zo worden ook deze gemeenten in een goede uitgangspositie gebracht om te investeren.
Kunt u aangeven voor welke gemeenten de SPUK-regeling positieve c.q. negatieve financiële gevolgen heeft en wat deze nieuwe regeling betekent voor de plannen die gemeenten al hadden gemaakt op basis van de oude financiering?
Ruim 98% van de gemeenten gaan er financieel op vooruit. Dit komt doordat er elf nieuwe onderdelen in de brede SPUK zijn opgenomen met extra middelen. Daarnaast zijn bij een paar bestaande onderdelen zoals de Brede regeling combinatiefuncties extra middelen toegevoegd. De negatieve financiële gevolgen betreffen in ieder geval twee Waddeneilanden en één andere gemeente. De positieve financiële gevolgen betreffen bijna alle gemeenten. Op vrijdag 31 maart jl. is de aanvraagronde voor de Brede SPUK gesloten. Alle gemeenten hebben op deze brede SPUK ingetekend voor vrijwel alle onderdelen. Direct na de sluiting van de aanvraagtermijn is de balans opgemaakt en is vanuit het ministerie gekeken naar een passende oplossing. Voor deze drie gemeenten wordt de specifieke uitkering opgehoogd tot het niveau dat zij in 2022 kregen uit genoemde programma’s. Zo worden ook deze gemeenten in een goede uitgangspositie gebracht om te investeren.
Hoe gaat u er voor zorgen dat gemeenten hun beleid ten aanzien van sport en gezondheidsbevordering nog op dezelfde manier kunnen blijven uitvoeren en er niet op achteruit gaan door de SPUK-regeling?
Deze brede SPUK is ervoor bedoeld dat gemeenten juist meer kunnen gaan inzetten op het gebied van Sport, bewegen en cultuur, Gezondheid en Sociale basis. Dit omdat in Nederland een grote uitdaging bestaat om de gezondheidsachterstanden terug te dringen en de beweegarmoede terug te dringen. Vandaar de nieuwe verdeelsleutel, die past bij deze doelstelling.
Diefstal bij huiseigenaren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat eigenaren van huizen in de gemeente Haarlem een peperdure administratieve handeling van 600 euro moeten verrichten om eigen kinderen in de eigen woning te laten wonen?1
Ja.
Zijn er elders in het land gelijksoortige gemeentelijke vergunningen? Graag een overzicht.
De opkoopbescherming is inmiddels door ruim 20 gemeenten ingevoerd. Het instrument is in ieder geval ingevoerd door de volgende gemeenten: Alblasserdam, Almere, Amersfoort, Amstelveen, Amsterdam, Arnhem, Breda, Bunnik, Den Bosch, Den Haag, Den Helder, Diemen, Dordrecht, Eindhoven, Gouda, Groningen, Haarlem, Maastricht, Nijmegen, Rotterdam, Tilburg, Utrecht, Wageningen, Zeist en Zwijndrecht. Ook zijn er nog verschillende gemeenten die overwegen het instrument in te voeren.
De opkoopbescherming is een verbod op het verhuren van een aangekochte koopwoning in een gebied dat is aangewezen door de gemeente. De opkoopbescherming kan alleen worden ingevoerd voor goedkope en middeldure koopwoningen en wanneer de gemeente dat noodzakelijk en geschikt acht voor het bestrijden van schaarste aan deze koopwoningen of voor het behoud van de leefbaarheid van de woonomgeving.
Er zijn drie uitzonderingen op de opkoopbescherming. In die gevallen moet de gemeente een vergunning verlenen als een eigenaar de woning toch wil verhuren. Het gaat dan om:
Voor de tijdelijke verhuur geldt de voorwaarde dat de eigenaar de woning minimaal één jaar zelf heeft bewoond. Daarnaast kunnen gemeenten zelf extra uitzonderingsgevallen vaststellen die passend zijn bij de problematiek en samenstelling van de buurt. Alle gemeenten die een opkoopbescherming in hebben gevoerd, werken met vergunningen voor de bovengenoemde uitzonderingen.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat huiseigenaren moeten betalen om eigen kinderen in eigen huizen te laten wonen? Zo ja, wat gaat u doen om deze vorm van pure diefstal te schrappen? Graag een gedetailleerd antwoord.
De opkoopbescherming betekent in principe een verbod op verhuur van een nieuw aangekochte koopwoning, tenzij de eigenaar in aanmerking komt voor een vergunning. De verantwoordelijkheid voor het aanvragen van een vergunning ligt bij de eigenaar. Het aanvragen van een vergunning kost een gemeente tijd en capaciteit. Het is bij de aanvraag van vergunningen gebruikelijk dat de kosten die een gemeente maakt worden doorbelast naar de aanvrager. Het verbod om zonder vergunning een woning te verhuren is een vergunningsstelsel als bedoeld in de Dienstenrichtlijn.2 Uit artikel 13, lid, 2 van de Dienstenrichtlijn volgt dat eventuele kosten voor de aanvragers in verband met hun aanvraag redelijk en evenredig moeten zijn met de kosten van de vergunningsprocedures in kwestie en dat deze de kosten van de procedures niet mogen overschrijden. Kortgezegd betekent dit dat de leges voor het in behandeling nemen van vergunningaanvragen die onder de Dienstenrichtlijn vallen niet hoger dan kostendekkend mogen zijn.
Onderstaand een overzicht van de leges voor het aanvragen van een vergunning onder de opkoopbescherming in enkele gemeenten.
Alblasserdam
476 euro
Amsterdam
279,15 euro
Bunnik
586,70 euro
Den Haag
300 euro
Dordrecht
476 euro
Haarlem
626 euro
Rotterdam
304 euro
Utrecht
376,45 euro
Wageningen
500 euro
Zwijndrecht
476,50 euro
Dit zijn de tarieven die de betreffende gemeenten op hun websites hebben staan.
Het is op basis van enkel een tarief lastig om te bepalen of deze hoger dan kostendekkend is. De kosten die een gemeente maakt voor de aanvraag verschilt per gemeente. Wel heb ik de gemeente Haarlem geïnformeerd over het feit dat de leges niet hoger dan kostendekkend mogen zijn. Zij moeten zelf beoordelen of dit het geval is. De gemeente Haarlem is zich hiervan bewust. De leges die zij vragen zijn voor 63% kostendekkend. Dat wil zeggen dat de kosten die worden gemaakt voor het behandelen van dit type vergunningaanvragen voor 63% worden gedekt uit de leges.
Gemeenten die voor een dilemma staan over de hoge energiekosten van schaatsbanen. |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat gemeenten door de hoge energieprijzen voor de keuze staan om ofwel schaatsbanen te sluiten, ofwel tonnen bij te moeten storten?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de energie-uitgaven van de 21 verschillende Nederlandse schaatsbanen in de jaren 2021 en 2022, zo mogelijk aangevuld met de prognose van de kosten in 2023? Kunt u daarnaast per schaatsbaan aangeven wanneer de huidige energiecontracten aflopen?
Ik kan dit overzicht in algemene zin geven. In Nederland zijn 21 kunstijsbanen, waarvan er negentien te maken hebben of gaan krijgen met stijgende energiekosten. In de inventarisatie die ik vóór de zomer samen met exploitanten van accommodaties heb uitgevoerd, zijn ook de energie-uitgaven meegenomen van deze negentien kunstijsbanen. De uitgaven van de jaren 2022 en 2023 zijn daarin vergeleken met de uitgaven in het jaar 2019, omdat de jaren 2020 en 2021 vanwege de coronamaatregelen geen representatief beeld geven. In de onderstaande tabel zijn de uitkomsten van die inventarisatie voor de kunstijsbanen weergegeven. De weergegeven stijging betreft de gemiddelde stijging per kunstijsbaan als zij heel 2022 en heel 2023 met hogere energieprijzen te maken zouden krijgen.
Op dit moment heeft nog niet iedere kunstijsbaan met hogere energieprijzen te maken. Ik heb navraag gedaan bij het Platform Ondernemende Sportaanbieders en de Vereniging Kunstijsbanen Nederland over de aflopende energiecontracten. Zij geven aan dat de energiecontracten van zeven kunstijsbanen in 2022 zijn afgelopen. Van twaalf kunstijsbanen loopt het contract nog door, maar loopt dit nog dit jaar af. In Haarlem loopt het energiecontract in 2024 af. De kunstijsbaan in Leiden betreft een nieuwe accommodatie die in september opent, en is klimaatneutraal.
Daarnaast fluctueren energietarieven sterk, waardoor de berekende gemiddelde stijging van energieprijzen niet altijd overeenkomt met de daadwerkelijke situatie van een ijsbaan op dit moment. De inventarisatie is afgerond in augustus 2022, op een moment dat de voorspelde energietarieven voor 2023 op een relatief hoog punt lagen. Sindsdien zijn de energieprijzen gedaald, waardoor de meerkosten per accommodatie over 2023 lager zouden kunnen uitvallen. Ondanks die daling kan gemiddeld per ijsbaan gerekend worden op meerkosten per jaar van ongeveer € 1 miljoen ten opzichte van 2019.
2022
€ 930.000
2023
€ 1.310.000
Op welke wijze voert u de aangenomen motie-Van Dijk/Van der Laan uit, waarin verzocht wordt nauwgezet te monitoren of de aanvullende financiële middelen afdoende zijn om de unieke Nederlandse infrastructuur van verenigingen te ondersteunen?2
In de Kamerbrief van 31 januari jl. heb ik de eerste maandelijkse monitoring naar de Tweede Kamer gestuurd. Hierin heb ik ook aangegeven hoe ik de aangenomen motie van de leden Inge van Dijk/Van der Laan uitvoer.
Wanneer stuurt u de maandelijkse rapportage over deze monitoring naar de Tweede Kamer, zoals verzocht in de aangenomen motie-Van Dijk/Van der Laan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of, en zo ja, welke schaatsbanen ondersteund worden vanuit de aanvullende financiële middelen die u aan gemeenten heeft toegezegd?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 31 januari jl. is het niet mogelijk te monitoren hoe de extra bijstelling op het Gemeentefonds precies door gemeenten wordt ingezet. Wel begrijp ik van de VSG dat goed overleg plaatsvindt tussen kunstijsbanen die ondersteuning nodig hebben en de betreffende gemeenten.
Herkent u het signaal van de schaatsbond KNSB dat sluiting acuut dreigt bij een à twee schaatsbanen? Bent u met de betreffende gemeenten in contact over de mogelijkheden om deze banen open te houden? Zo nee, waarom niet?
Ik herken het signaal. De Vereniging Sport en Gemeenten organiseert overleggen tussen de gemeenten met een kunstijsbaan waarin ook de mogelijkheden tot ondersteuning worden besproken. De VSG geeft aan dat de betreffende gemeenten ook al in gesprek zijn met deze schaatsbanen over de mogelijkheden om deze banen open te houden. Daarnaast verken ik de mogelijkheden om de verduurzaming in de sport te versnellen, zowel voor sportaanbieders als voor energie-intensieve accommodaties als ijsbanen.
Kunt u aangeven op welke wijze u voornemens bent uw toezegging na te komen om samen met de andere stakeholders te voorkomen dat Thialf de deuren moet sluiten?
Thialf is een belangrijke accommodatie in het Nederlandse topsportaccommodatielandschap. Het is belangrijk dat goed gekeken wordt naar een toekomstbestendige en duurzame exploitatie. Eerder heb ik op basis van een amendement3 van uw Kamer € 1.000.000,- overgemaakt voor de noodzakelijke vervangingsinvesteringen. Daarnaast heb ik in december 2022 nogmaals € 1.000.000,- toegezegd4 voor duurzaamheidsinvesteringen.
Thialf werkt op dit moment samen met aandeelhouders en het bedrijfsleven de plannen voor een duurzame exploitatie verder uit. Ik heb de betrokken partijen aangegeven dat ik ook in de toekomst graag in gesprek blijf over de ontwikkelingen hiervan en welke bijdrage het Rijk daar mogelijk aan wil leveren.
Klopt het dat u in gesprek bent met de gemeente Heerenveen over aanvullende financiering voor Thialf, bovenop de eerder toegezegde 1 miljoen euro? Wat is hiervan de stand van zaken?3
Het klopt dat ik met Thialf in gesprek ben over de benodigde investeringen voor een toekomstbestendige exploitatie van het schaatsstadion. De eerder toegezegde € 1.000.000,- dient te worden ingezet voor een duurzaamheidsinvestering, die op korte termijn gerealiseerd kan worden. Ik blijf ook voor duurzaamheidsinvesteringen op de langere termijn graag in gesprek en ben bereid te bezien welke bijdrage het Rijk hiervoor wil en kan doen. Daarvoor is het wel van belang dat de plannen concreet zijn en cofinanciering vanuit overige partijen gedekt is.
Op welke wijze zorgt u ervoor dat de innovatieve ideeën voor energiebesparende maatregelen die Thialf heeft ontwikkeld beschikbaar gesteld worden aan alle andere schaatsbanen? Wat is hiervan de stand van zaken?4
Met name bij energie-intensieve sportaccommodaties is het, gezien de opgelopen energiekosten, belangrijk dat gekeken wordt hoe energie bespaard en duurzaam opgewekt kan worden. Daarvoor lopen op dit moment verschillende innovaties, ook voor kunstijsbanen. Door NOC*NSF, de KNSB en de Vereniging Kunstijsbanen Nederland is een «Taskforce Verduurzaming Kunstijsbanen» opgezet. Deze taskforce is gekoppeld aan de Routekaart Verduurzaming Sport en kennispartners, zoals Sportinnovator, de RVO, Kenniscentrum Sport en Bewegen en de VSG. Door de betrokken partijen wordt op dit moment een actieplan verduurzaming kunstijsbanen ontwikkeld, waarbij aandacht is voor de kennisuitwisseling tussen kunstijsbanen, maar ook voor monitoring en advisering. Via deze route kunnen kunstijsbanen ervaringen en succesfactoren delen met andere kunstijsbanen. Dit actieplan wordt naar verwachting binnen enkele maanden gepubliceerd en ten uitvoering gebracht.
Het bericht ‘Veluws vakantiepark wil woonwijk worden, maar dat mag niet: ‘Onbegrijpelijk’’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Veluws vakantiepark wil woonwijk worden, maar dat mag niet: «Onbegrijpelijk»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie van het vakantiepark, zoals genoemd in het artikel, die al jarenlang wil transformeren naar een woonwijk, mede omdat er geen recreatieve functies zijn, maar de gemeente dit niet toestaat?
Bij de afweging om een park al dan niet te transformeren naar een woonbestemming, is de (potentiële) economische vitaliteit van een park een belangrijke factor. Wanneer er geen recreatief toekomstperspectief meer is, pleit dit voor het veranderen van functie. Tegelijkertijd zijn er nog tal van andere factoren die een rol spelen in de afweging van gemeenten, zoals ook beschreven is in het kwaliteits- en afwegingskader «wonen in recreatiewoningen», dat vanuit het Ministerie van BZK is ontwikkeld om gemeenten te ondersteunen in een afweging rondom transformatievraagstukken.2
Vanuit de landelijke overheid is er onvoldoende zicht op alle relevante factoren, die ter plekke een rol kunnen spelen. Het is daarom aan de gemeente om een afweging te maken hoe om te gaan met de wens van de eigenaar-bewoners van park Maheki. De gemeente Putten is van mening dat het park Maheki, binnen het cluster van recreatieparken waarin het zich bevindt, een toeristisch toekomstperspectief heeft en gaat daarom niet over tot transformatie naar Wonen.
Deelt u de mening dat er een duidelijk onderscheid is tussen recreatieparken die nooit toeristisch zijn geweest of niet meer zijn, en dus ook niet de daarbij behorende voorzieningen hebben, en recreatieparken die wel een toeristische doel hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit park precies het voorbeeld is zoals beschreven in de motie-De Groot (Kamerstuk 32 847, nr. 942) met betrekking tot kansrijke transformatie naar een woonwijk? Kunt u het uiteenzetten waarom u het er wel of niet mee eens bent?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het in zijn algemeenheid met de uitvoering van de genoemde motie?
Ik geef opvolging aan uw motie door middel van een inventarisatie naar het transformatiepotentieel van vakantieparken. Om het goede gesprek met gemeenten en provincies te kunnen voeren, is eerst meer zicht nodig op de aard en omvang van het transformatiepotentieel. Ik heb aan provincies gevraagd deze inventarisatie uit te voeren. Zoals toegezegd in het WGO van 14 november 2022, kom ik eind Q1 daar bij u op terug. Dit doe ik in samenhang met de toezegging aan uw Kamer om een vervolg op de actie-agenda vakantieparken vorm te geven.
Daarnaast vinden er regelmatig gesprekken plaats met gemeenten en provincies over transformatie van recreatieparken. Ook ondersteun ik gemeenten in het transformeren van vakantieparken door de inzet van het expert- en aanjaagteam «transformatie van vakantieparken».
Er wordt nu niet in kaart gebracht hoeveel parken zich hebben verenigd in een VvE. Daarbij betekent het bestaan van de wens tot transformatie naar Wonen van een VvE niet noodzakelijkerwijs dat een park daadwerkelijk geschikt is om te transformeren naar Wonen. Het is aan gemeenten, binnen provinciale kaders, om deze afweging te maken. Daarom heb ik provincies gevraagd de inventarisatie uit te voeren. Een VvE kan zich uiteraard wel tot gemeente en provincie wenden om de wens tot transformatie kenbaar te maken.
Het aanjaagteam is niet betrokken bij deze inventarisatie en het maken van de afweging om al dan niet te transformeren; zij gaat aan de slag, daar waar al het besluit is genomen om een park te transformeren. Het aanjaagteam versnelt de transformatie door gemeenten te ondersteunen met expertise bij het oplossen van knelpunten rondom bijvoorbeeld eigendomssituaties, participatie en omgevingsfactoren.
Hoe bent u op dit moment de regie aan het vormgeven om gemeenten die zelf niets zien in transformaties alsnog te bewegen om akkoord te gaan met de transformatie, wanneer de bewoners van de recreatieparken zelf het initiatief hebben genomen om aan alle eisen te voldoen en collectief de wens hebben om te transformeren naar een woonwijk?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw aanpak om juist willekeur bij gemeenten rondom kansrijke transformatie naar wonen tegen te gaan?
In het kader van de Actie-agenda Vakantieparken 2021–22 heb ik een kwaliteits- en afwegingskader gepubliceerd, dat gemeenten helpt om zoveel mogelijk relevante factoren mee te nemen in de afweging over het transformeren naar Wonen. Het kwaliteits- en afwegingskader helpt gemeenten om een complete afweging te maken. De weging van de verschillende factoren blijft aan gemeenten. Het is aan hen om een afweging te maken welke factoren en belangen prevaleren in de lokale context.
Hoe beoordeelt u gelet op de voorgaande vraag de conclusie van het rapport van Berenschot «Effecten wijziging Bor permanente bewoning recreatiewoningen» waarin staat dat gemeenten veelal niet bereid zijn om over te gaan tot het mogelijk maken van permanente bewoning?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u toelichten hoe het staat met de uitvoering van de motie-De Groot (Kamerstuk 32 847, nr. 942) over landelijke regie nemen in een zorgvuldige transformatie van specifieke recreatieparken naar woonwijken?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het inventariseren welke recreatieparken in aanmerking zouden komen voor transformatie?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt er bij de inventarisatie ook gekeken naar hoeveel recreatieparken zich hebben verenigd in een Vereniging van Eigenaren (VvE)?
Zie antwoord vraag 5.
Zou het voor de inventarisatie niet beter zijn wanneer een VvE, die met een meerderheid van stemmen heeft besloten dat hun recreatiepark graag een woonpark wil worden, zich direct kunnen aanmelden bij het aanjaagteam van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kan als gevolg van vraag 12 sneller worden beoordeeld door het aanjaagteam of deze aanmelding van de VvE voldoet aan het afwegingskader voor transformatie naar wonen? Waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer kan de Kamer een de aanpak verwachten om het transformeren van de recreatieparken naar woonwijken in goede banen te leiden?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer gaat u starten met de uitvoering van het begeleiden van transformaties? Kunt u een tijdlijn schetsen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
De ruime overlap tussen een aantal vragen geeft mij reden om de beantwoording op een aantal punten te bundelen.
Het bericht 'Opmerkelijk: Nieuwkoop roept bewoners op bezwaar te maken tegen extra nachtvluchten Schiphol' |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Opmerkelijk: Nieuwkoop roept bewoners op bezwaar te maken tegen extra nachtvluchten Schiphol»?1
Ja.
Onderschrijft u de gevolgen die nachtvluchten met zich meebrengen voor de omgeving, zoals gezondheidsklachten door slaapverstoring?
Ja. Vliegtuiglawaai in de nacht kan de slaap verstoren en leiden tot gezondheidsklachten. Daarom is in de Luchtvaartnota 2020–2050 en in de Hoofdlijnenbrief Schiphol2 aangegeven dat het aantal nachtvluchten (23:00 – 07:00 uur) als volgende stap verminderd wordt van maximaal 32.000 naar 29.000 vliegtuigbewegingen per gebruiksjaar. In de Hoofdlijnenbrief Schiphol wordt tevens gesteld dat het kabinet zich realiseert dat aanvullende stappen nodig blijven om geluidsbelasting in de omgeving van de luchthaven verder terug te dringen. In de komende periode wordt nader onderzocht hoe en in welke mate, op welke termijn en op welke voorwaarden aanvullende maatregelen – ook in de nacht – kunnen bijdragen aan het reduceren van de geluidbelasting. De verdere uitwerking van een reductie in de nacht moet ook in het licht van de ontwikkeling van een nieuw normenstelsel worden bezien.
Op grond van artikel 8.23 van de Wet luchtvaart heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat de bevoegdheid om bij ministeriële regeling vrijstelling te verlenen van een regel in het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol indien ten gevolge van groot onderhoud van een baan het normale gebruik van een luchthaven naar zijn oordeel ernstig wordt belemmerd. Aan de in de regeling opgenomen vrijstelling voor het gebruik van de Aalsmeerbaan in de nacht is de voorwaarde verbonden dat de Polderbaan of de Kaagbaan vanwege weersomstandigheden niet beschikbaar of bruikbaar zijn. Wat onder weersomstandigheden wordt verstaan, is vastgelegd in de regeling. Hiermee kan de Aalsmeerbaan in de periode van onderhoud van de Zwanenburgbaan alleen worden gebruikt onder dezelfde condities als normaliter worden aangehouden voor nachtelijke inzet van de Zwanenburgbaan. De inschatting op basis van ervaring uit het verleden is dat dit in 5 tot 10 nachten zal voorkomen in de onderhoudsperiode. Dit is echter afhankelijk van de weersomstandigheden en dus geen hard gegeven.
Welk effect heeft het openen van de Aalsmeerbaan in de nacht op het grondgeluid?
Het gaat dan alleen om starts van de Aalsmeerbaan naar het zuiden in de nachtelijke periodes indien de preferente Polderbaan of Kaagbaan hiervoor niet beschikbaar is. Dit komt gedurende het groot onderhoud van de Zwanenburgbaan naar schatting ca 5 á 10 nachten voor. Grondgeluid van startend verkeer op de Aalsmeerbaan naar het zuiden, heeft bij zuidelijke wind een effect ten noorden van de Aalsmeerbaan, in Badhoevedorp-Oost. De verwachting is dat de extra hinder voor omwonenden in Badhoevedorp vanwege het baanonderhoud zeer beperkt zal zijn.
Bent u in gesprek geweest met Nieuwkoop en de omliggende gemeentebesturen alvorens het openen van de consultatie?
Nee, ik ben niet in gesprek geweest met de gemeente Nieuwkoop voorafgaand aan de start van de internetconsultatie. Schiphol is verantwoordelijk voor de planning en uitvoering van de onderhoudswerkzaamheden op de luchthaven Schiphol en de communicatie daarover naar betrokkenen. De rol van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat is beperkt tot het verlenen van vrijstellingen van regels in het Luchthavenverkeerbesluit voor het baan- en routegebruik en het vaststellen van vervangende regels en grenswaarden geluid vanwege het afwijkende baangebruik tijdens de onderhouds-perioden. Informatie over de onderhoudswerkzaamheden, planning en de verwachte impact van de werkzaamheden op het baangebruik is door Schiphol en LVNL gepresenteerd en toegelicht aan omwonenden tijdens een informatiesessie voor leden van de Omgevingsraad Schiphol (ORS) op 13 september 2022. Informatie over de werkzaamheden kan worden gevonden op de websites van Schiphol en het Bewoners Aanspreekpunt Schiphol (BAS). Bestuurders van gemeenten rondom Schiphol die naar verwachting de meeste impact van de onderhoudswerkzaamheden zullen ervaren (gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Haarlemmermeer, Ouder-Amstel en Uithoorn), zijn geïnformeerd door Schiphol (middels een afschrift van de brief van Schiphol, d.d. 30 september 2022). Het betreft de brief waarin Schiphol de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, om het onderhoud mogelijk te maken, verzoekt af te mogen wijken van regels met betrekking tot het baan- en routegebruik in het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB), en tevens verzoekt voor het gebruiksjaar 2023 vervangende grenswaarden voor de geluidbelasting in de handhavingspunten vast te stellen.
Zo nee, gaat u deze gesprekken nog voeren?
Nee, er zijn geen gesprekken met de gemeente Nieuwkoop voorzien over het onderhoud zoals beschreven in de tijdelijke regeling voor het onderhoud aan het banenstelsel in gebruiksjaar 2023.
Mede naar aanleiding van de internetconsultatie zal naar de systematiek rond baanonderhoud worden gekeken. Dit zal langs twee sporen gebeuren: het herijken van de baanonderhoudstrategie van Schiphol en herziening van de systematiek waarbij het streven is dat jaarlijks groot baanonderhoud kan worden uitgevoerd zo veel mogelijk binnen vooraf vastgestelde kaders. Herijking van de baanonderhoudstrategie is aan Schiphol en het is van belang dat dit in overleg met de omgeving plaatsvindt. Schiphol heeft aangegeven hiertoe bereid te zijn, waarbij Schiphol er op wijst dat het de verantwoordelijkheid van Schiphol is en blijft om invulling te geven aan een actuele baanonderhoudstrategie gelet op de internationale verplichtingen ten aanzien van veiligheid en certificering waar Schiphol aan moet voldoen. Herziening van de systematiek voor de beoordeling van jaarlijks passend groot baanonderhoud zal door het ministerie worden opgepakt in overleg met omwonenden en de sector. Dit zal in ieder geval mede bezien worden in het licht van de uitwerking van het normenstelsel voor de milieugebruiksruimte conform de Hoofdlijnenbrief Schiphol van 24 juni 2022. We zullen de Bestuurlijke Regie Schiphol (BRS), waar Nieuwkoop onderdeel van uitmaakt, zeker bij deze trajecten betrekken.
Hoe worden de 1801 openbare consultatiereacties de komende 4 weken meegenomen in de besluitvorming, aangezien het plan om nachtvluchten toe te staan al start op 2 januari?
Over de ontwerpregeling heeft van 4 november tot 1 december 2022 een internetconsultatie plaatsgevonden. De internetconsultatie heeft in totaal 2.233 reacties opgeleverd, waarvan 1.801 openbare reacties. De reacties zijn geanalyseerd en worden meegewogen bij het vaststellen van de definitieve regeling. Het grote aantal reacties geeft de grote bezorgdheid aan van omwonenden. Uit analyse van de vele reacties komen 5 belangrijke hoofdlijnen/thema’s naar voren:
De inhoud van de reacties komt in belangrijke mate overeen met de inbreng vanuit de ORS-leden tijdens de bespreking op 28 november 2022. In de nog te publiceren tijdelijke regeling voor het groot onderhoud aan het banenstelsel op de luchthaven worden de hoofdlijnen van de consultatie en de reactie daarop weergegeven. Daarnaast wordt een uitgebreider consultatieverslag opgesteld. Gezien de hoeveelheid reacties zal dit consultatieverslag na publicatie en inwerkingtreding van de regeling worden gepubliceerd.
Is er, gelet op het feit dat in de consultatie geen oog lijkt te zijn voor mogelijke alternatieven buiten het openen van de Aalsmeerbaan in de nacht, gekeken naar alternatieve oplossingen om het baanonderhoud mogelijk te maken maar de overlast in de omgeving niet te laten toenemen?
In de op de internetconsultatie ingebrachte reacties wordt bezwaar gemaakt tegen nachtvluchten vanaf de Aalsmeerbaan. Omwonenden wijzen op de invloed van een verstoorde nachtrust op werk, gezin en gezondheid. Er is gevraagd om het baanonderhoud vergezeld te laten gaan van specifieke voorwaarden gericht op zoveel mogelijk beperken van de overlast. Door omwonenden is voorgesteld om als instrument het piketprotocol van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in te zetten. Dit instrument houdt in dat voorafgaand aan de inzet van de Aalsmeerbaan door LVNL aan de ILT op grond van weergegevens per nacht toestemming wordt gevraagd om de Aalsmeerbaan in te zetten voor starts. De verwachting vanuit de omgeving is dat de inzet van dit instrument een gunstiger effect op de geluidsoverlast oplevert dan een algehele vrijstelling voor de inzet voor de Aalsmeerbaan voor starts indien de Polderbaan of Kaagbaan niet kan worden gebruikt gedurende periode dat de Zwanenburgbaan in onderhoud is.
Het openen van de Aalsmeerbaan in de nacht past echter bij het vigerende beleidskader als vastgelegd in de Wet luchtvaart en het Luchthavenverkeerbesluit. Binnen die kaders geldt dat nachtvluchten tot een gegeven maximum en onder beperkende regels voor baan en routegebruik zijn toegestaan. Achtergrond is dat op grond van het LVB de Zwanenburgbaan in bepaalde omstandigheden ingezet kan worden als de Polderbaan of de Kaagbaan niet beschikbaar zijn. Gedurende het onderhoud van de Zwanenburgbaan is een andere, vergelijkbare, back-up nodig om een veilige operatie te kunnen garanderen. Het piketprotocol is niet bedoeld voor groot baanonderhoud maar voor bijzondere voorvallen waardoor het normale gebruik van de luchthaven ernstig wordt belemmerd. Een vrijstelling met vooraf vastgestelde duidelijke criteria geeft meer houvast voor omwonenden en de toezichthouder dan een ad hoc beoordeling via een piketmelding. De vrijstelling geldt voor het geval dat de Polderbaan of de Kaagbaan niet beschikbaar of bruikbaar is vanwege weersomstandigheden. Dit zal op basis van ervaring in het verleden in die periode naar verwachting in ongeveer 5 tot 10 nachten het geval zijn. Wél is naar aanleiding van de internetconsultatie en de HUF-toets van ILT een nadere precisering opgenomen van de weersomstandigheden waarbij van de vrijstelling gebruik gemaakt kan worden.
Zo ja, welke alternatieven zijn dit? Waarom is hiervoor niet gekozen?
Helaas is er geen alternatief. De Zwanenburgbaan is normaliter het alternatief indien de Polderbaan of de Kaagbaan niet beschikbaar of bruikbaar is vanwege weersomstandigheden. In de periode dat de Zwanenburgbaan niet beschikbaar is vanwege groot baanonderhoud is de Aalsmeerbaan het enige alternatief. Anders zou bij niet-beschikbaarheid van de Polderbaan of de Kaagbaan de luchthaven gesloten moeten worden voor startend verkeer. Dat is binnen de huidige wettelijke kaders niet mogelijk.
Bent u voornemens om terug te komen op de op te zetten tijdelijke regeling om af te wijken van een vigerend LVB?
Nee. In de internetconsultatie is voorgesteld om het aantal vliegbewegingen tijdens de onderhoudswerkzaamheden te verminderen. In verschillende reacties werd de wens uitgesproken in het geheel geen regeling vast te stellen. In de internet-consultatie gaan ook verschillende reacties over dat onderhoudswerkzaamheden als onderdeel van de normale operaties op Schiphol moeten worden beschouwd. Zij vinden dat in het huidige geluidssysteem de gevolgen volledig worden afgewenteld op de omgeving. Het is echter onderdeel van de huidige systematiek om ruimte te bieden voor onderhoud door grenswaarden bij te stellen en af te wijken van regels in het Luchthavenverkeerbesluit voor het baan- en routegebruik om een veilige uitvoering van het onderhoud mogelijk te maken. Het ministerie gaat – mede naar aanleiding van de consultatiereacties – onderzoeken of een andere systematiek mogelijk is waarin vooraf baanonderhoud onderdeel is van de milieuruimte van Schiphol en er geen aparte (jaarlijkse) regeling voor vrijstellingen en tijdelijke voorzieningen nodig is. Dit kan in ieder geval bezien worden in het licht van uitwerking van het normenstelsel voor de milieugebruiksruimte conform de Hoofdlijnenbrief Schiphol. Voor de tussenliggende periode wordt bezien welke stappen gezet kunnen worden. Het is echter niet logisch en passend om in de huidige systematiek waarin onderhoud geen onderdeel is van de milieuruimte voor dit jaar geen regeling voor onderhoud vast te stellen.
Kunt u er in een volgende wijziging van het LVB zorg voor dragen dat extra overlast door baanonderhoud wordt meegenomen in de jaarcijfers en de afspraken omtrent baangebruik?
Het is de bedoeling in de volgende wijziging van het LVB het reguliere baan-onderhoud mee te nemen met het daarbij behorende baangebruik. In verband hiermee worden in het LVB aparte preferentietabellen opgenomen. In de jaarlijkse gebruiksprognose wordt ook dit baanonderhoud meegenomen. Voor groot baanonderhoud wordt op grond van artikel 8.23 van de Wet luchtvaart nu altijd een aparte ministeriële regeling vastgesteld. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Het ministerie wil inzetten op herziening van de systematiek voor een passende beoordeling van jaarlijks groot onderhoud, binnen milieunormen en vooraf vastgestelde kaders voor tijdelijke extra hinder. Dit dient in ieder geval aan te sluiten bij de uitwerking van het normenstelsel voor de milieugebruiksruimte conform de Hoofdlijnenbrief Schiphol van 24 juni 2022. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Kan in de «balanced approach»-procedure om de krimp naar 440.000 vliegtuigbewegingen te faciliteren ook de krimp naar rato (28.000) van het aantal nachtvluchten meegenomen worden?
Deze vraag is eerder aan de orde gekomen in de beantwoording van het Schriftelijk Overleg Hoofdlijnenbrief Schiphol3 en tijdens het Commissiedebat Luchtvaart van 6 oktober jl. In de Luchtvaartnota en in de Hoofdlijnenbrief Schiphol is aangegeven dat het aantal nachtvluchten verminderd wordt van 32.000 naar 29.000. Om dit aantal juridisch te verankeren moet het LVB worden aangepast en moet op grond van Europese regelgeving een zogenoemde balanced approach-procedure worden doorlopen. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden ruim voor de Kamer met kerstreces gaat?
Ik heb mijn uiterste best gedaan om de beantwoording van de vragen zo snel mogelijk aan de Kamer te doen toekomen.
Zwarte Piet-geweld in Staphorst |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Jesse Klaver (GL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten1 over het Zwarte Piet-geweld bij een voorgenomen demonstratie van Kick Out Zwarte Piet bij de Sint Nicolaasintocht in Staphorst? Zo ja, wat vindt u van deze berichten?
Ja.
Wat in Staphorst een mooi kinderfeest had moeten zijn leidde uiteindelijk tot chaotische en gewelddadige taferelen. Het kabinet betreurt dit zeer en keurt dit ook af.
Wat vindt u ervan dat een medewerker van Amnesty International, die als waarnemer bij deze voorgenomen demonstratie aanwezig was, dit geweld kwalificeert als de meest bedreigende ervaring die ze tot nu toe opdeed als waarnemer bij demonstraties?
Amnesty International levert een belangrijke bijdrage aan het waarborgen van het demonstratierecht, zoals ook weer door publicatie van het rapport «Demonstratierecht onder druk» van 14 november 2022.
Het kabinet is geschrokken van de berichten over wat de waarnemers van Amnesty International evenals demonstranten van Kick Out Zwarte Piet is overkomen en betreurt dit zeer.
Er is aangifte gedaan van bedreiging en vernieling. Het OM is direct na de ongeregeldheden een strafrechtelijk onderzoek gestart om de identiteit van personen te achterhalen die hierbij betrokken waren.
Het is niet aan mij als Minister van JenV om mij inhoudelijk uit te laten over lopend strafrechtelijk onderzoek.
Kunt u aangeven hoe vooraf de voorzienbare risico’s op escalaties zijn meegenomen in de uiteindelijke benodigde politie-inzet? Werd vooraf al rekening gehouden met de mogelijkheid van gewelddadigheden tegen demonstranten? Zo ja, hoe is de aanwezige politie geïnstrueerd hiermee om te gaan?
De burgemeester is verantwoordelijk voor het faciliteren van een demonstratie en voor het optreden van de politie in dat kader en legt daarover desgevraagd verantwoording af aan de gemeenteraad. Bij het strafrechtelijk handhaven van de rechtsorde treedt de politie op onder de verantwoordelijkheid van de officier van justitie. Hierover vindt afstemming plaats in de lokale driehoek.
De burgemeester van Staphorst heeft laten weten onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de demonstratie. Ook de Inspectie Justitie en Veiligheid stelt onderzoek in naar de taakuitvoering van de politie. De Inspectie JenV zal binnenkort een plan van aanpak publiceren waarin zij aangeeft hoe zij het onderzoek uitvoert. Dit onderzoek zal in elk geval gericht zijn op de taakuitvoering door de politie bij de voorbereiding op de demonstratie, gedurende de confrontatie tussen demonstranten en hun belagers en daarna.
Zonder vooruit te lopen op de uitkomsten van deze onderzoeken kan ik u in antwoord op uw vraag laten weten dat ik heb begrepen dat de voorbereiding in de lokale driehoek erop gericht was de demonstratie van Kick Out Zwarte Piet mogelijk te maken en daarnaast om de intocht van Sinterklaas ongestoord te laten verlopen. Daarvoor was veel politie in en rond Staphorst aanwezig. Ook heb ik begrepen dat een belangrijk onderdeel van de afgesproken aanpak was het gidsen van de demonstranten van Zwolle naar Staphorst, om zo eventuele blokkades te voorkomen of te omzeilen.
Voor het overige kan ik geen mededelingen doen over deze situatie zonder vooruit te lopen op de onafhankelijke onderzoeken gelast door de burgemeester en de Inspectie JenV.
Klopt het dat de colonne van de demonstranten werd begeleid door twee politiesurveillancewagens en op een gegeven moment naar een parkeerterrein werd gedirigeerd? Was op dat moment al bij de politie bekend dat relschoppers nummerborden van voertuigen doorbelden en zich opmaakten voor het blokkeren van de doorgang? Zo ja, waarom is er desondanks voor gekozen om naar een parkeerterrein uit te wijken?
Hiervoor verwijs ik naar de genoemde onderzoeken van de burgemeester en de Inspectie JenV, waar ik niet op vooruit wil lopen.
Klopt het dat er op het moment dat de demonstranten Staphorst naderden eenheden van de Mobiele Eenheid beschikbaar waren? Zo ja, waarom is ervoor gekozen om niet in te grijpen toen mensen ernstig werden bedreigd, ongeregeldheden ontstonden, voertuigen werden bekogeld en vernield, vuurwerk werd afgestoken en de veiligheid van demonstranten evident in het geding kwam? Klopt het dat er met een auto is ingereden op de bus waarin demonstranten zaten? Klopt het dat zelfs op dat moment niet door de politie is ingegrepen?
Hiervoor verwijs ik naar de genoemde onderzoeken. Er is ook strafrechtelijk onderzoek ingesteld door het OM. Daar kan ik evenmin op vooruit lopen.
Is naar uw voorlopige oordeel voldoende gedaan om de veiligheid van deze demonstranten te waarborgen? En waarom is er op dat moment niet voor gekozen om verdachten aan te houden? Wat doet de politie op dit moment om alsnog aanhoudingen te verrichten?
Zoals gezegd vindt onafhankelijk onderzoek plaats, waar ik niet op vooruit kan lopen.
Bent u het met ons eens dat het demonstratierecht van anti-Zwarte Piet-activisten onaanvaardbaar wordt geschaad? Wat gaat het kabinet concreet doen om – zeker met de ervaringen van de afgelopen jaren – in het vervolg het demonstratierecht wel te waarborgen?
Bij de beantwoording van de mondelinge vragen over de demonstratie in Staphorst op 22 november jl. heb ik verwezen naar de onderzoeken die worden opgestart en laten weten dat het kabinet niet zal treden in de verantwoordelijkheid van burgemeesters.
Als uit de onderzoeken over de demonstratie in Staphorst bredere lessen kunnen worden getrokken, dan zal dat zeker worden betrokken in gesprekken met burgemeesters, het OM en de politie over het handelingsperspectief bij demonstraties.
Bent u bereid om onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de besluitvorming en de gang van zaken rond deze demonstratie?
De burgemeester van Staphorst heeft onafhankelijk onderzoek aangekondigd. Ook wordt onderzoek ingesteld door de Inspectie JenV.
Bent u bereid om onafhankelijk onderzoek te laten doen door bijvoorbeeld de Ombudsman of de Onderzoeksraad van de Veiligheid naar het structurele karakter van het ingeperkte demonstratierecht van anti-Zwarte Piet demonstranten, en lessen te trekken uit voorgaande jaren om te bezien hoe in het vervolg kan worden ingestaan voor een vreedzaam verloop van dit soort demonstraties?
Gelet op bovengenoemde onderzoeken die reeds zijn ingesteld, ziet het kabinet geen aanleiding om ook de Ombudsman of de Onderzoeksraad van de Veiligheid te vragen om onderzoek in te stellen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
WOZ-gegluur |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Woede over WOZ-gluurders – gemeente wil foto’s interieur»?1
Ja.
Waarom hebben gemeenten, naar eigen zeggen, plotseling foto’s van het interieur van hun inwoners nodig voor het vaststellen van de WOZ-waarde? Waar komt deze gekkigheid vandaan?
De WOZ-ambtenaar van de gemeente heeft onder meer als taak een juiste WOZ-waarde te bepalen. Voor de waardebepaling wordt gebruikt gemaakt van gegevens en informatie uit verschillende bronnen, zoals informatie uit basisregistraties. Informatie over de inpandige staat van een woning zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de binnenkant van een woning (waaronder de staat van keuken, badkamer of toilet), is alleen bij de woningeigenaar beschikbaar. Hierover kan de WOZ-ambtenaar dan ook informatie opvragen bij de woningeigenaar. Een bestaand middel is de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen. Een andere mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur.Een aantal gemeenten heeft daarnaast de optie geboden om zelf foto’s aan te leveren.De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur.
De Waarderingskamer ziet toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat iedereen betrokken bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is. Daarnaast geldt ook de privacywetgeving (AVG) ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Toezicht hierop vindt plaats door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Dit toezicht van de Waarderingskamer en de Autoriteit Persoonsgegevens acht ik van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en andere privacyaspecten.
Deelt u de mening dat het interieur van een woning – zoals keuken, badkamer en toilet – gemeenten helemaal niets aangaat?
Zoals bij vraag 2 aangegeven heeft de WOZ-ambtenaar van de gemeente onder meer als taak een juiste WOZ-waarde te bepalen. De WOZ-waarde van een woning wordt bepaald door op systematische manier de te taxeren woning te vergelijken met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Om woningen goed te vergelijken wordt gekeken naar overeenkomsten en verschillen wat betreft type woning, ligging, grootte, bouwjaar, aangeduid als primaire objectkenmerken en verschillen wat betreft secundaire objectkenmerken zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de woning en de ligging (ten opzichte van zon, water, etc.). Twee woningen die aan de buitenkant vergelijkbaar zijn kunnen een verschillende waarde hebben doordat inpandige secundaire objectkenmerken verschillen. Daarom is het voor een goede WOZ-taxatie nodig dat gemeenten ook gegevens verzamelen over de kwaliteit van de voorzieningen en het onderhoud binnen de woning.
Bij het verzamelen van deze gegevens hebben gemeenten vaak ook op één of andere wijze de hulp van bewoners van die woning nodig, bijvoorbeeld voor het invullen van een vragenlijst of voor het toestaan van een inpandige opname. Gemeenten maken daarbij steeds de afweging tussen de noodzaak van de gegevens en het minimaliseren van de inspanningen voor de bewoners. Het aanbieden van de mogelijkheid om informatie te verstrekken in de vorm van zelfgemaakte foto’s wordt daarbij door gemeenten ervaren als een nieuwe mogelijkheid om met beperkte «overlast» voor de bewoner zeer bruikbare informatie te verkrijgen over de kwaliteit van de voorzieningen en het inpandige onderhoud.
Zelfgemaakte foto’s zijn een optie en geen verplichting. Zoals bij vraag 2 toegelicht is deze optie met de nodige waarborgen omkleed, zoals de privacyregelgeving volgens de AVG en meer specifiek de geheimhoudingsplicht zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht, het toezicht van de Autoriteit Persoonsgegevens en het toezicht van de Waarderingskamer.
Als gemeenten aangeven dat zij met deze foto’s de WOZ-waarde «nauwkeuriger» kunnen vaststellen, bedoelen zij dan een hogere of lagere WOZ-waarde dan normaal?
De WOZ-waarde van een woning wordt bepaald door op systematische manier de te taxeren woning te vergelijken met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Om woningen goed te vergelijken wordt gekeken naar overeenkomsten en verschillen wat betreft type woning, ligging, grootte, bouwjaar, aangeduid als primaire objectkenmerken, en verschillen wat betreft secundaire objectkenmerken zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de woning en de ligging (ten opzichte van zon, water, etc.). Afhankelijk van de zogenaamde secundaire objectkenmerken van een specifieke woning ten opzichte van de verkochte woningen zal de WOZ-waarde van een woning hoger, lager of gelijk aan de WOZ-waarde van de verkochte woningen worden vastgesteld.
Waar in de «Wet waardering onroerende zaken» wordt gesproken over foto’s van het interieur? Bent u ervan op de hoogte dat de Waarderingskamer (art. 4–11 Wet WOZ) het heeft over het analyseren van vraag- en verkoopprijzen, internetadvertenties etc. – oftewel openbare informatie – maar niet over foto’s van het interieur?
In de Wet WOZ wordt niet gesproken over foto’s en/of andere informatiebronnen. In het kader van de bepaling van de WOZ-waarde verklaart de Wet WOZ artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing. Dit artikel verplicht een ieder om gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. Deze verplichting geldt ook voor de verstrekking van informatie voor de bepaling van de WOZ-waarde. Voor de WOZ gaat het om het kunnen vaststellen van feiten die van invloed kunnen zijn op de bepaling en de vaststelling van de waarde.
Een mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen en/of door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur. In de gemeenten waarop deze vragen betrekking hebben is gekozen om daarnaast de optie te bieden om zelf foto’s aan te leveren. De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur.
Zoals bij vraag 2 toegelicht is deze optie met de nodige waarborgen omkleed, zoals de privacyregelgeving volgens de AVG en meer specifiek de geheimhoudingsplicht zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht, het toezicht van de Autoriteit Persoonsgegevens en het toezicht van de Waarderingskamer.
Wie heeft er bij de gemeenten toegang tot de foto’s? Wat gebeurt er met de foto’s nadat die zijn gebruikt?
Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is en dat alleen de personen die belast zijn met deze taak toegang tot de foto’s hebben.
De bewaartermijnen van bescheiden zijn geregeld in de archiefwet en kunnen variëren indien er bijvoorbeeld bezwaar of beroep wordt ingesteld tegen een beschikking, de termijn vangt dan aan nadat de rechtelijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
In het algemeen worden gegevens voor de waardebepaling gedurende zeven jaar bewaard met het oog op bijvoorbeeld bezwaar en beroepsprocedures. Daarna worden de gegevens, inclusief de genoemde foto's vernietigd. Hoe vaak de gemeente behoefte heeft aan informatie over bijvoorbeeld de woonvoorzieningen en kwaliteit is afhankelijk van de marktontwikkelingen op de woningmarkt en de frequentie waarvoor in een bepaald marktsegment sprake is van significante wijzigingen in het voorzieningenniveau, kwaliteit en onderhoud.
Wat gebeurt er als bewoners geen foto’s aanleveren? Wordt de WOZ-waarde dan op de normale manier (of niet) vastgesteld?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 5 verplicht artikel 47 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen een ieder om gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. Deze verplichting geldt ook voor de verstrekking van informatie voor de bepaling van de WOZ-waarde.
Het aanbieden van de mogelijkheid om informatie te verstrekken in de vorm van zelfgemaakte foto’s wordt daarbij door gemeenten ervaren als een nieuwe mogelijkheid om met beperkte «overlast» voor de bewoner zeer bruikbare informatie te verkrijgen over de kwaliteit van de voorzieningen en het inpandige onderhoud. Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn zelfgemaakte foto’s een optie en geen verplichting. Uit oogpunt van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en van andere privacyaspecten is het daarom van belang dat gemeenten ook aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto’s. De Waarderingskamer houdt er, zoals bij vraag 2 aangegeven, toezicht op dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Klopt het dat dit WOZ-gegluur een pilot is? Bent u ertoe bereid een streep door deze pilot te zetten en ervoor te zorgen dat gemeenten de WOZ-waarde op de normale manier – dus zonder foto’s van toiletten en badkamers – vaststellen?
Er is sprake van twee pilots die los van elkaar geïnitieerd zijn door twee belastingssamenwerkingsverbanden, namelijk GBTwente en Belastingsamenwerking Oost-Brabant (BSOB). GBTwente heeft, op verzoek van de gemeente Enschede, de pilot inmiddels stopgezet. In de pilots is naast bestaande opties als een inlichtingenformulier en een gemeentelijk taxateur gekozen voor aanbieden van de optie van zelfgemaakte foto’s. Deze keuze is mede ingegeven door het feit dat deze werkwijze voor belanghebbenden minder belastend kan zijn dan een «taxateur over de vloer» of het «invullen van een vragenlijst».
Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn zelfgemaakte foto’s een optie en geen verplichting. Uit oogpunt van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en van andere privacyaspecten is het daarom van belang dat gemeenten ook aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto’s. De Waarderingskamer houdt er, zoals bij vraag 2 aangegeven, toezicht op dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Deelt u de conclusie dat huiseigenaren met een gemiddelde WOZ-stijging van 8,6% in 2022 sowieso veel te veel betalen?2
Nee. Een WOZ-waarde stijging leidt niet automatisch tot een evenredige stijging van de aanslag van bijvoorbeeld de OZB. (Mede)overheden hebben een autonome bevoegdheid om de tarieven van heffingen die gebaseerd zijn op de WOZ-waarde vast te stellen. Deze keuzes komen tot stand met inachtneming van de lokale wensen en opgaven. De gemeenteraden leggen over de keuzen verantwoording af gedurende het democratische proces.
Het artikel 'Gemeenten willen stekker uit Kredietbank in Assen trekken' |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gemeenten willen stekker uit Kredietbank in Assen trekken»?1
Ja.
Ziet u meerwaarde in het hebben van een regionale kredietbank die integrale dienstverlening levert aan meerdere gemeenten ten opzichte van een versnipperd landschap van commerciële dienstverleners?
De combinatie van een Kredietbank die ook schuldhulpverlening aanbiedt, heeft voordelen doordat er snel geschakeld kan worden. Mensen met schulden kunnen daardoor goed geholpen worden. Vooral voor kleine gemeenten zijn samenwerkingen met andere gemeenten van waarde vanwege de schaalgrootte en de mogelijkheden die dat biedt voor professionalisering.
Een dergelijke samenwerking komt in verschillende vormen voor. Zo zijn er ook gemeenten die de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening in gezamenlijkheid uitvoeren via een andere uitvoeringsorganisatie. Regionale kredietbanken blijken namelijk niet altijd de logische weg naar de schuldhulpverlening te zijn. We zien dat niet alle mensen met schulden de Kredietbank weten te vinden voor hulp. Om de toegang tot de schuldhulpverlening laagdrempeliger te maken heeft een integraal gemeenteloket de voorkeur. De meerwaarde van zo’n loket is dat niet alleen de schuldhulpverlening daar belegd is, maar ook de toegang tot andere voorzieningen in het sociaal domein. Deze integrale aanpak verbetert de vroegsignalering en zorgt voor betere hulp aan mensen bij wie sprake is van multiproblematiek. Voor integrale dienstverlening zijn gemeenten dus niet alleen aangewezen op kredietbanken.
Ziet u een risico dat gemeenten per saldo duurder uit zijn als zij allen individueel hun schuldhulpverlening moet gaan aanbesteden dan wanneer zij dit gezamenlijk regelen via een regionale Kredietbank?
Er zijn voor gemeenten op het vlak van efficiëntie en financiën voordelen aan het samen uitbesteden van hun taken. Daarnaast zijn de tarieven en verantwoordelijkheden voor gemeenten die met dezelfde partij werken niet altijd gelijk. In het geval van de GKB staan Assen, Meppel en Hoogeveen via de gemeenschappelijke regeling garant voor de GKB. Eventuele tekorten worden altijd door hen aangevuld. Andere gemeenten die ook diensten van de GKB afnemen hebben deze verantwoordelijk niet. Het kan voor gemeenten per saldo dus goedkoper zijn om een gemeenschappelijke regeling te beëindigen en de schuldhulpverlening anders aan te besteden. Zij kunnen er dan overigens alsnog voor kiezen om de schuldhulpverlening in gezamenlijkheid aan te besteden. Veel gemeenten kiezen voor een gezamenlijke aanbesteding.
Zijn er meer Kredietbanken waarbij financiële tekorten de continuïteit van de dienstverlening bedreigen?
Op dit moment zijn er geen andere Kredietbanken bij mij bekend met financiële tekorten. Overigens geldt dat, mochten er zich financiële tekorten voordoen bij Kredietbanken, deze de continuïteit van de dienstverlening niet bedreigen. Gemeenten in de gezamenlijke regeling staan garant voor tekorten en vullen deze altijd aan. Hierdoor komt de dienstverlening van een Kredietbank niet in het geding.
Zo ja, wat zijn de oorzaken van deze financiële tekorten?
Zoals hierboven aangegeven, zijn er op dit moment zijn geen andere Kredietbanken bij mij bekend met financiële tekorten.
Hoeveel Kredietbanken zijn er in de afgelopen decennia omgevallen en wat waren hiervan de oorzaken?
Er zijn geen Kredietbanken opgeheven de afgelopen decennia.
Wat betekent het wegvallen van de Kredietbank voor de beschikbaarheid van saneringskredieten in de betreffende gemeenten?
De betreffende gemeenten zullen in het geval van opheffing van de KBG een nieuwe aanbesteding doen voor hun schuldhulpverlening en de verstrekking van saneringskredieten. Zij zullen erop toe zien dat de portefeuille aan lopende dossiers en saneringskredieten met zorg worden overgedragen. De beschikbaarheid van saneringskredieten komt dus niet in het geding.
Wat betekent het wegvallen van de Kredietbank voor de dienstverlening in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslagen private schulden?
Het wegvallen van de Kredietbank zal geen invloed hebben op de hersteloperatie Kinderopvangtoeslagen, omdat de GKB Assen hier geen rol in vervult. Gedupeerden kunnen zich via een portal aanmelden waar onder toezicht van Sociale Banken Nederland doorverwijzing wordt verzorgd naar een van de partijen die de verdere afhandeling doet.
Wat betekent het wegvallen van de Kredietbank voor de beschikbaarheid van sociaal krediet tegen een lage rente in de betreffende gemeenten?
Mocht de Kredietbank opgeheven worden dan zullen de gemeenten Assen, Meppel en Hoogeveen sociale kredieten blijven aanbieden. Via een aanbesteding zal hiervoor een geschikte partij gevonden moeten worden.
Ziet u een risico in het gegeven dat er nog geen nieuwe organisatie is gevonden die de schuldhulpverlening namens de gemeenten moet gaan uitvoeren?
Nee; de GKB wordt niet zomaar opgegeven als er nog geen alternatief is. De gemeenten Assen, Meppel en Hoogeveen zullen in het geval van opheffing eerst verkennen of, en zo ja hoe, zij in de toekomst samen zullen werken bij het aanbesteden van hun opdracht. Daarbij zullen zij zorgdragen voor de overdracht van de dossiers.
Poep spuitende wc's in ouderenflat Hellevoetsluis |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten over poep spuitende wc's in een ouderenflat te Hellevoetsluis?1, 2
Ja
Wat vindt van het feit dat er jarenlang een loopje is genomen met de volksgezondheid van ouderen in een horrorhuis vol met rioolvliegen?
Laat ik vooropstellen dat ik de situatie voor de betrokken huurders erg te betreuren vind.
Op grond van de informatie die ik heb ingewonnen ontving de woningcorporatie in 2022 voor het pand met 179 woningen slechts enkele meldingen met betrekking tot de riolering die niet wezen op normale verstoppingen. Op deze meldingen is actie ondernomen door een gespecialiseerd bedrijf inspecties in de riolering te laten uitvoeren. Daarbij is ook samenwerking gezocht met de gemeente. Er bleek op basis van de inspectie sprake van een breuk in de rioolleiding, waarvoor de corporatie verantwoordelijk was en niet de gemeente. De adviezen vanuit de inspectie zijn door de corporatie opgevolgd: het riool is gereinigd en de geconstateerde breuk is hersteld.
Om eventuele verstoppingen in de toekomst te voorkomen heeft de woningcorporatie besloten de beluchting op het dak aan te passen. Ook zijn overstortputten geplaatst aan de gevel en worden de afvoerleidingen door een afvoer met een grotere diameter vervangen. Daarnaast heeft de woningcorporatie besloten de riolering vier keer per jaar preventief reinigen. De rioolvliegjes die ook als gevolg van de breuk in de rioolleiding in het pand waren gekomen, zijn door een gespecialiseerd bedrijf in van dit jaar met succes bestreden.
De bewoners zijn tijdens een informatiebijeenkomst en individueel geïnformeerd over alle werkzaamheden. Ik ga ervan uit dat op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat voldoende actie is ondernomen en geen sprake meer is van problemen met de riolering
Heeft u de bereidheid om zowel Woonzorg, waar de ouderenflat onder valt, als de gemeente te kapittelen over deze mensonterende toestanden? Zo ja, kunt een overzicht geven van de acties die u richting beiden gaat ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat in Arnhem mensen na aanvraag 14 weken moeten wachten voor ze energietoeslag ontvangen |
|
Bart van Kent |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het artikel van de Gelderlander van 30 september 2022 over het bericht «Energietoeslag aanvragen blijkt soms moeilijk, maar wij helpen je»?1
Ik heb kennis van genomen van het artikel in de Gelderlander.
Het is belangrijk dat mensen de energietoeslag weten te vinden en dat de aanvraagprocedure eenvoudig is. Naar mijn oordeel spannen gemeenten zich veelal maximaal in om huishoudens die tot de doelgroep van de energietoeslag behoren, te bereiken. Gemeenten slagen hier over het algemeen ook goed in, de energietoeslag kent een groot bereik.
Ook vanuit de rijksoverheid wordt gecommuniceerd om de bekendheid van de regeling te vergroten, mensen aan te sporen de toeslag aan te vragen en hulp te vragen als dit ingewikkeld is. Binnenkort zal bijvoorbeeld in alle huis-aan-huisbladen een oproep verschijnen om de energietoeslag aan te vragen indien huishoudens dit nog niet hebben gedaan.
Is het juist dat mensen in Arnhem na aanvraag 14 weken moeten wachten voordat zij energietoeslag ontvangen?
Van de gemeente Arnhem heb ik begrepen dat de wachttijd op piekmomenten 14 weken bedroeg. Inmiddels worden nieuwe aanvragen binnen vier weken afgehandeld. De gemeente heeft ondertussen bijna 90% van de doelgroep uitbetaald. Door de toenemende berichtgeving in de media, ontvangt de gemeente ook steeds meer aanvragen van inwoners die niet binnen de voorwaarden van de energietoeslag vallen. De gemeente Arnhem kijkt bij deze aanvragen hoe zij haar inwoners mogelijk via andere gemeentelijke regelingen toch kan helpen. Deze «extra» aanvragen en dienstverlening vragen veel van de uitvoerende capaciteit van de gemeente. De gemeente Arnhem is deze zomer (opnieuw) gestart met het werven van extra personeel om aanvragen voor de energietoeslag (sneller) af te handelen.
Is het juist dat 1100 Arnhemse huishoudens die een aanvraag hebben gedaan nog steeds wachten op uitkering van de toeslag?2
1.100 was een schatting van eind september van het aantal huishoudens binnen de werkvoorraad dat recht heeft op de toeslag. Inmiddels is een groot deel hiervan al uitbetaald.
Bent u het eens dat wachttijden van 14 weken zoals bij de gemeente Arnhem volstrekt onwenselijk zijn?
Gezien de urgentie van de problematiek is het wenselijk dat de afhandeling van aanvragen zo snel mogelijk gaat. Dat veel inwoners de weg weten te vinden naar de gemeente voor een aanvraag van de energietoeslag is goed nieuws, maar kan tegelijkertijd (tijdelijk) zorgen dat wachttijden oplopen. De wachttijd in Arnhem is inmiddels teruggebracht naar vier weken.
Zijn er nog meer gemeenten als Arnhem met problematisch lange wachttijden? Kunt u de situatie in het land beschrijven?
Op dit moment is er geen volledig overzicht van de wachttijden in alle gemeenten. In principe handelen gemeenten aanvragen binnen acht weken af, conform de termijnen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Erkent u dat mensen die recht hebben op energietoeslag en deze ook nodig hebben verdergaand in de problemen kunnen komen als zij hierop 14 weken moeten wachten?
Gezien de urgentie van de problematiek, is het wenselijk dat de afhandeling van aanvragen zo snel mogelijk gaat. Ik weet dat sommige gemeenten, zoals Arnhem en Doetinchem, maatwerk toepassen bij mensen die in de knel dreigen te raken (zie ook het antwoord op vraag 8).
Erkent u dat mensen die in aanmerking komen voor energietoeslag over het algemeen niet kunnen beschikken over financiële buffers waardoor zij niet de tijd hebben om lang te wachten?
De energietoeslag richt zich voornamelijk op mensen in een kwetsbare financiële situatie. Zoals ook bij de eerdere antwoorden aangegeven, is het belangrijk dat deze huishoudens zo snel mogelijk geholpen worden om te voorkomen dat ze in financiële problemen raken. Dit is ook waarom er is gekozen voor de categoriale bijzondere bijstand om de energietoeslag te verstrekken. Verstrekking via de categoriale bijzondere bijstand is aanzienlijk minder complex en arbeidsintensief dan via de individuele bijzondere bijstand en gaat daardoor sneller.
Erkent u dat als 14 weken moet worden gewacht schulden zich gaan opstapelen met alle maatschappelijke gevolgen van dien?
Het is van belang dat mensen de energietoeslag zo snel mogelijk ontvangen. Ik weet dat bijvoorbeeld Arnhem en Doetinchem gedurende de afhandelingstermijn maatwerk toe passen als mensen financieel in de knel (dreigen te) komen. Zij bespoedigen beoordelingen en/of gaan na of zij huishoudens via andere gemeentelijke regelingen zoals het maatwerkbudget kunnen helpen. De afhandelingstermijn van 14 weken is in Arnhem bovendien incidenteel.
Kunt u een inschatting geven van de maatschappelijke schade die ontstaat als gevolg van problematisch lange wachttijden zoals die bij de gemeente Arnhem momenteel gelden?
Het is niet bekend in hoeverre mensen in de financiële problemen raken door een vertraagde afhandeling van hun aanvraag. Gemeenten hebben extra middelen ontvangen ten behoeve van een vroege signalering van betalingsproblemen van hun inwoners. Dit draagt eraan bij dat gemeenten goed vinger aan de pols kunnen houden en zo wordt voorkomen dat mensen schade lijden. Gemeenten proberen daarbij de aanvragen voor de energietoeslag zo snel mogelijk af te handelen.
Wat vindt u een aanvaardbare wachttijd voor het verstrekken van de energietoeslag?
Gezien de urgente problematiek is het van groot belang dat huishoudens die behoren tot de doelgroep van de energietoeslag, deze zo spoedig mogelijk ontvangen. Gemeenten hebben normaal gesproken afhandelingstermijnen waarbij er binnen acht weken een reactie volgt. Dit is conform de Awb.
Bent u het eens dat gemeenten er alles aan moeten doen om de energietoeslag zo snel mogelijk te verstrekken en dat gemeenten met lange wachttijden alles op alles moeten zetten om deze tot aanvaardbare lengte te reduceren?
Ja, dat ben ik met u eens. Mijn indruk is ook dat gemeenten er alles aan doen om de toeslag zo snel mogelijk te verstrekken.
Welke actie gaat u ondernemen in de richting van de gemeente Arnhem en andere gemeenten met problematisch lange wachttijden? Welke resultaten mogen wij daarvan wanneer verwachten?
Mijn indruk is dat gemeenten zich tot het uiterste inspannen om hun inwoners te ondersteunen. Gemeenten hebben op dit moment een grote uitvoeringslast. Niet alleen de energietoeslag, maar bijvoorbeeld ook de opvang van ontheemden uit Oekraïne. Daarbij hebben zij te maken met personeelstekorten. Wanneer zich knelpunten voordoen in de gemeentelijke uitvoering, is dit in eerste instantie aan de gemeenteraad. Ik heb verder regelmatig bestuurlijk overleg met de VNG over onder meer de energietoeslag en de uitvoering hiervan. Hierin bespreken we generieke knelpunten en mogelijke oplossingen.
Klopt het dat inwoners van Doetinchem pas weer vanaf 14 oktober energietoeslag kunnen aanvragen? Vindt u het acceptabel dat mensen moeten wachten met het aanvragen van de toeslag terwijl de winter eraan komt?
Ja, dit klopt. Van de gemeente Doetinchem heb ik begrepen dat zij in de periode april tot augustus ‘22 zeer druk is geweest met individuele aanvragen voor de energietoeslag. Het streven hierbij was om de aanvragen binnen vier weken af te handelen en bij het merendeel van de bijna 1600 aanvragen is dit ook gelukt. De maand september heeft Doetinchem gebruikt als voorbereidingsmaand voor de aanvullende toeslag. Het doel hierbij was om de groep voor de ambtshalve uitbetaling zo volledig mogelijk te laten zijn en het voor inwoners op deze manier zo makkelijk mogelijk te maken.
In de afgelopen weken heeft de gemeente Doetinchem aan alle inwoners die eerder de € 800 energietoeslag ontvingen, de aanvullende € 500 uitbetaald. Ook hebben inwoners die in de afgelopen periode een uitkering volgens de participatiewet toegekend hebben gekregen, en nog niet eerder een aanvraag voor de energietoeslag hadden gedaan, de volledige energietoeslag van € 1.300 uitbetaald gekregen. In totaal heeft de gemeente inmiddels aan ongeveer 2.700 inwoners de volledige energietoeslag uitbetaald. De laatste betaling hiervoor is woensdag 12 oktober gedaan.
De ervaring van de gemeente Doetinchem leert dat inwoners soms uit voorzorg ook maar vast een nieuwe aanvraag indienen, ook al wordt er aangegeven dat de aanvullende energietoeslag automatisch zal worden gestort. Daarom is ervoor gekozen om het loket pas open te stellen wanneer alle automatische betalingen zijn gedaan.
Met deze werkwijze voorkomt de gemeente dat er onnodige aanvragen worden gedaan, die vervolgens tijd kosten in het beoordelen van de aanvragen. De aanvragen die vanaf 14 oktober worden ingediend kan de gemeente binnen vier weken afhandelen. Uiteindelijk is de inwoner dan snel geholpen.
Daarnaast biedt de gemeente Doetinchem maatwerk aan inwoners, die aangeven de energietoeslag eerder dan de gestelde data nodig te hebben. Dit is ook in een aantal gevallen gedaan en zal in de toekomst ook zeker mogelijk blijven.
Mijn beeld is dat gemeente Doetinchem alles in het werk stelt inwoners snel te helpen en dat zij hierin slaagt.
Bent u het eens dat mensen niet zo lang kunnen wachten met het aanvragen en ontvangen van de energietoeslag en gemeenten daarom extra middelen zouden moeten krijgen om een aanvraag van de energietoeslag zo snel als mogelijk te behandelen en uit te keren?
Zoals ik bij de eerdere antwoorden heb aangegeven, ben ik het met u eens dat het van belang is dat gemeenten de energietoeslag zo snel als mogelijk verstrekken. Gemeenten hebben financiële middelen ontvangen voor de uitvoering van de energietoeslag. Ik ben en blijf met de VNG en gemeenten in gesprek over de uitvoering.
De inkomens- en vermogensgrenzen van de eenmalige energietoeslag |
|
Nilüfer Gündoğan (Volt) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Amsterdam laat vermogensgrens voor energietoeslag los»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van gemeenten die een vermogensgrens hanteren bij het toekennen van de energietoeslag? Klopt het dat verreweg de meeste gemeenten geen vermogensgrens hanteren bij het toekennen van de energietoeslag?
Het Rijk beschikt niet over een officieel overzicht van gemeenten die al dan niet een vermogensgrens hanteren bij de toekenning van de eenmalige energietoeslag. Wel is door mijn ministerie bezien of gemeenten een vorm van vermogenstoets toepassen. Op basis van het nagaan van de websites van 346 gemeenten, kan worden vastgesteld dat 5 gemeenten een vorm van vermogenstoets hanteren.
In de motie van het Kamerlid Van Baarle2 (DENK) verzoekt de Kamer de regering eveneens om een uitputtend overzicht van de eisen die gemeenten stellen bij de energietoeslag. Via deze weg wil ik graag reageren op deze motie. Recent heeft Divosa een peiling uitgevoerd waaraan 138 gemeenten hebben deelgenomen.3 Bijna alle gemeenten gaven aan een inkomensgrens van 120% of hoger te hanteren. Uit de peiling blijkt ook dat gemeenten – op het moment van de peiling in juni jl.- circa 75 procent van de doelgroep hebben bereikt. Inmiddels is het bereik veel hoger. In de overleggen die ik met gemeenten voer, geven zij aan dat zij met de energietoeslag veel nieuwe groepen in beeld hebben gekregen, zoals werkende armen. Dat is een heel mooi resultaat en ik ben de gemeenten dan ook zeer erkentelijk dat zij de uitvoering zo goed ter hand hebben genomen. Om zicht te houden op de uitvoering, zal ik daarom begin 2023 een representatief onderzoek onder gemeenten laten doen naar de uitvoering van de energietoeslag. De voorwaarden die gemeenten stellen bij de energietoeslag worden hierin meegenomen.
Dit antwoord is tevens een reactie op het verzoek van het lid Kat (D66) bij het commissiedebat Reactie op zorgpunten uit gesprekken met het Ouderpanel Kinderopvangtoeslag van 15 september jl. om een schriftelijke reactie over de inkomens- en vermogensgrenzen van de energietoeslag
Vindt u het rechtvaardig dat beschikking over een spaarrekening met 7.000 á 8.000 euro in sommige gemeenten leidt tot afwijzing voor de eenmalige energietoeslag terwijl in de meeste andere gemeenten burgers met een vermogen van meerdere tonnen gewoon aanspraak maken op de energietoeslag?
Ik begrijp dat verschillen tussen gemeenten bij burgers vragen oproept. De energietoeslag maakt deel uit van de bijzondere bijstand. De uitvoering van bijzondere bijstand is zowel financieel als beleidsmatig gedecentraliseerd. Dat betekent dat colleges van B&W veel beleidsvrijheid hebben bij de vormgeving en uitvoering van de energietoeslag, dus ook welke vermogensgrens in aanmerking wordt genomen.
Is het u bekend dat meerdere gemeenten, waaronder Hilversum en Bergen op Zoom, een inkomensgrens hanteren van 130% van het sociaal minimum bij het toekennen van de eenmalige energietoeslag in plaats van de landelijk gecommuniceerde inkomensgrens van 120% van het sociaal minimum?
Uit de peiling van Divosa blijkt dat de meeste responderende gemeenten (84%) kiezen voor de grens van 120% van het sociaal minimum, de overige gemeenten zitten op 130%. Slechts een enkele gemeente kiest voor lager dan 120% of hoger dan 130%.
Vindt u het rechtvaardig dat de inkomensgrens voor aanspraak op de eenmalige energietoeslag in sommige gemeenten aanzienlijk hoger wordt vastgesteld dan in andere gemeenten?
Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven maakt de energietoeslag deel uit van de bijzondere bijstand. De uitvoering van bijzondere bijstand is zowel financieel als beleidsmatig gedecentraliseerd. Dat betekent dat colleges van B&W veel beleidsvrijheid hebben bij de vormgeving en uitvoering van de energietoeslag. Zo bepaalt het college welke inkomens in aanmerking komen. De beleidsvrijheid maakt het mogelijk dat het college bij het bepalen van de doelgroep kan aansluiten bij de doelgroep van de bijzondere bijstand en het lokale gemeentelijke minimabeleid. Op deze wijze kan de gemeente een zo’n groot mogelijk deel van de doelgroep snel bedienen door ambtshalve toekenning en betaling van de eenmalige energietoeslag. Vanwege deze uitvoeringstechnische reden aanvaardt het kabinet dat daarbij verschillen tussen gemeenten zullen ontstaan, waarbij het kabinet wel wil bevorderen dat deze verschillen beperkt zullen zijn. Zo heb ik in overleg met gemeenten een landelijke richtlijn opgesteld die verwerkt is in de handreiking voor gemeenten.
In de memorie van toelichting bij het voorstel van de wet houdende «wijziging van de Participatiewet in verband met het eenmalig categoriaal verstrekken van een energietoeslag aan huishoudens met een laag inkomen» wordt door de regering uitgebreid stilgestaan bij de beleidsvrijheid voor gemeenten.4
Worden gemeenten door het Rijk vergoed voor alle kosten die zij maken voor de eenmalige energietoeslag, ongeacht of zij een grens van 120% of 130% van het sociaal minimum hanteren en ongeacht of zij een vermogensgrens in acht nemen? Indien ja, waarom kiezen dan niet alle gemeenten voor een inkomensgrens van 130% zonder vermogenstoets? Indien nee, onder welke omstandigheden worden gemeenten niet volledig door het Rijk vergoed voor de kosten van de energietoeslag?2
Gemeenten ontvangen via de algemene uitkering van het gemeentefonds een budget van € 1,4 miljard voor de uitvoering van de energietoeslag. Dit budget wordt toereikend geacht om alle huishoudens met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum een energietoeslag van 1.300 euro uit te keren. In het bedrag is ook rekening gehouden met uitvoeringskosten (100 mln. euro). Als een gemeente meer kosten maakt dan het aan de gemeente toegekende budget, bijvoorbeeld door verstrekking aan een ruimere doelgroep of door verstrekking van een hoger bedrag, dan dient de gemeente dit tekort zelf bij te passen. Ik blijf gedurende de uitvoering van de energietoeslag in gesprek met gemeenten om vinger aan de pols te houden.
Kunt u op basis van landelijke gegevens aangeven hoeveel extra huishoudens in aanmerking zouden komen voor de eenmalige energietoeslag, als de inkomensgrens formeel omhoog gaat naar 130% van het sociaal minimum, ten opzichte van 120% van het sociaal minimum?
Op basis van een grove inschatting, is de verwachting dat de doelgroep ongeveer met 25% toeneemt als de inkomensgrens op 130% van het sociaal minimum wordt gezet. Dan zouden er dus ongeveer 250.000 extra huishoudens in aanmerking komen voor de energietoeslag.
Bent u bereid om de door het Rijk gecommuniceerde inkomensgrens voor de eenmalige energietoeslag van 120% van het sociaal minimum, te verhogen tot 130% van het sociaal minimum en alle gemeenten te instrueren dit over te nemen? Indien nee, waarom niet?
Voor de uitvoering van de energietoeslag heeft het kabinet een eenmalig budget beschikbaar gesteld in het gemeentefonds. Het beschikbare budget is bedoeld voor het verstrekken van de energietoeslag aan alle huishoudens met een inkomen tot 120%. Gemeenten die een inkomensgrens van 130% hanteren, betalen het verschil vanuit de eigen middelen. Er is geen ruimte om het budget uit te breiden voor alle huishoudens tot 130% sociaal minimum. Een uitbreiding van de doelgroep zou daarnaast ook grote gevolgen hebben voor de uitvoeringscapaciteit bij gemeenten.
Bent u bekend met het feit dat meerdere gemeenten maar zeker niet alle gemeenten toestaan dat twee algemene «aftrekposten» voor gepensioneerden in mindering gebracht mogen worden op het inkomen van de aanvrager, alvorens het inkomen wordt getoetst aan de inkomensgrens, zoals o.a. blijkt uit de voorlichting op de website van de gemeente Gemert-Bakel?3
Ja. Ik heb hier kennis van genomen.
Zijn gemeenten wettelijk verplicht om de «pensioenvrijlating» (21,50 euro per maand voor alleenstaanden en 43 euro per maand voor echtparen) en de «Algemene Ouderdomswet (AOW)-vrijlating» (26,38 euro per maand voor alleenstaanden en 52,76 euro voor echtparen), in mindering te brengen op het inkomen van gepensioneerden, alvorens het netto inkomen te toetsen aan de inkomensgrens? Indien nee, hebben gemeenten wel beleidsvrijheid om het gebruik van deze «aftrekposten' toe te staan?
Gemeenten zijn niet wettelijk verplicht om bij de vaststelling van de inkomensgrens pensioenvrijlating in mindering te brengen op het inkomen. De colleges hebben – binnen de wettelijke kaders – veel beleidsvrijheid bij de vormgeving van de energietoeslag die onderdeel is van de bijzondere bijstand. Het college van een individuele gemeente bepaalt welk inkomen in aanmerking wordt genomen.
Bent u zich ervan bewust dat de door het Rijk en veel gemeenten gecommuniceerde inkomensgrenzen voor gepensioneerden feitelijk niet kloppen, als de «pensioenvrijlating» en de «AOW-vrijlating» in mindering gebracht mogen (of moeten) worden op het inkomen van gepensioneerden, alvorens het inkomen wordt getoetst aan de inkomensgrens van de eenmalige energietoeslag? Wat vindt u daarvan?
Er is geen wettelijke verplichting voor gemeenten om bepaalde vrijlatingen toe te passen op het inkomen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 10 heb aangegeven hebben college veel beleidsvrijheid bij de vormgeving van de energietoeslag. Hierdoor kunnen verschillen ontstaan tussen gemeenten.
Deelt u het standpunt dat het bestaan van algemene aftrekposten die van invloed zijn op de hoogte van het netto inkomen voor de energietoeslag actief gecommuniceerd zou moeten worden zodat de doelgroepen zo goed mogelijk worden bereikt? Waarom staat u dan toe dat de genoemde posten bij verreweg de meeste gemeenten en in de communicatie van de rijksoverheid niet worden overgebracht?
Uit de peiling van Divosa blijkt dat het bereik van de energietoeslag groot is. Gemeenten zijn actief aan de slag gegaan met het bereiken van de doelgroep onder andere door inzet van informatiecampagnes richting hun inwoners. Ik deel overigens met de vragensteller de opvatting dat het belangrijk is dat gemeenten – voor zover dit niet het geval is – duidelijk en actief richting hun inwoners communiceren over de (specifieke) voorwaarden die zij lokaal hanteren. Het bereiken van de beoogde doelgroep vind ik – met gestegen energieprijzen in het achterhoofd – belangrijk, al kan de doelgroep per gemeente soms verschillen. Zoals aangegeven, hebben gemeenten veel beleidsvrijheid bij de vormgeving van de energietoeslag en daardoor kunnen gemeentelijke voorwaarden verschillen.
Deelt u het standpunt dat toepassing van de twee genoemde «aftrekposten voor gepensioneerden» op grond van de Participatiewet ofwel verplicht is ofwel niet is toegestaan; maar dat het niet wenselijk is dat toepassing van de Participatiewet op dit punt overal willekeurig plaatsvindt?
Hoewel ik begrip heb voor het standpunt van de vragensteller, kan ik gemeenten niet voorschrijven welke inkomens wel of niet betrokken moeten worden van de vormgeving van de energietoeslag. Het beleid ten aanzien van de bijzondere bijstand is gedecentraliseerd.
Erkent u dat de netto inkomensgrens voor aanspraak op de energietoeslag volgens de huidige communicatie van de rijksoverheid voor gepensioneerde echtparen ruim 100 euro per maand hoger is en voor gepensioneerde alleenstaanden zelfs bijna 150 euro hoger is, dan voor werkenden en jongeren?4
Het klopt dat de inkomensgrens die door de het Rijk wordt geadviseerd (120% van de geldende bijstandsnorm) voor gepensioneerden hoger ligt dan voor personen die de pensioenleeftijd nog niet bereikt hebben. Dit heeft de maken met het verschil in de hoogte van de bijstandsnorm tussen gepensioneerden en niet gepensioneerden.
Kunt u dit verschil uitsplitsen naar oorzaak? Wordt het verschil (mede) veroorzaakt door de twee eerder genoemde aftrekposten voor gepensioneerden of niet?
Het verschil in inkomensgrens die het Rijk communiceert wordt niet veroorzaakt door de aftrekposten waar de vragensteller aan refereert. Het verschil ontstaat door de uitkeringsnormen in de Participatiewet. Op 1 januari 2022 golden de onderstaande bijstandsnormen:
Alleenstaand, 21 jaar tot pensioenleeftijd
€ 1.091,71
€ 1.310,05
Gehuwd of samenwonend, 21 jaar tot pensioenleeftijd€
€ 1.559,58
€ 1.871,50
Alleenstaand en gepensioneerd
€ 1.213,06
€ 1.455,67
Gehuwd of samenwonend en gepensioneerd
€ 1.642,54
€ 1.971,05
Klopt het dat de werkelijke inkomensgrens voor gepensioneerden, bij toepassing van de eerder genoemde «pensioenvrijlating» en «AOW-vrijlating», nog verder uitloopt op de inkomensgrens voor niet-gepensioneerden, dan op grond van de huidige door het Rijk gecommuniceerde inkomensgrenzen geconstateerd kan worden? Indien ja, vindt u het rechtvaardig jegens werkenden en jongeren, dat een toch al hogere inkomensgrens voor gepensioneerden nog hoger wordt?
Indien een gemeente pensioenvrijlating en/of AOW vrijlating toestaat in het lokale beleid, dan kan het verschil in de inkomensgrens tussen gepensioneerden en personen die de pensioenleeftijd nog niet hebben bereikt, inderdaad groter worden. Dit valt onder de genoemde gemeentelijke beleidsvrijheid.
Hoe groot acht u de kans dat de eenmalige energietoeslag niet eenmalig is? Deelt u de mening dat eenduidige landelijke inkomensgrenzen en vermogensgrenzen wenselijk zijn als de eenmalige energietoeslag in de toekomst een vervolg krijgt?
De energietoeslag bedraagt voor het jaar 2022 1.300 euro voor mensen met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum. Tijdens de augustusbesluitvorming is besloten om in 2023 nogmaals € 1.300 aan deze doelgroep uit te keren. Dit is opgenomen in de Miljoenennota. Om huishoudens in 2022 nog beter te ondersteunen, bieden we gemeenten de mogelijkheid om 500 euro hiervan al in 2022 uit te keren. Voor een nadere toelichting over energiemaatregelen, verwijs ik u naar de Kamerbrief die het kabinet op 20 september 20228 aan uw Kamer heeft gezonden. Ik werk thans aan de vormgeving van de energietoeslag voor 2023. Het wettelijk voorschrijven van een vermogensgrens of inkomensgrens past niet bij het instrument bijzondere bijstand, waarbij gemeenten veel beleidsvrijheid toekomt.
Bent u bereid om bij de eenmalige energietoeslag 2022 de inkomensgrens voor niet-gepensioneerden alsnog helemaal gelijk te trekken met de inkomensgrens van gepensioneerden, indien van toepassing inclusief de optelsom van de genoemde twee speciale «aftrekposten» voor gepensioneerden? Indien nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 15 heb aangegeven, ligt de bijstandsnorm voor gepensioneerden hoger dan voor mensen die de pensioenleeftijd nog niet hebben bereikt. Ik vind het niet logisch om een andere inkomensgrens voor gepensioneerden te adviseren dan 120% van de bijstandsnorm.