Kroondomein het Loo |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het artikel van Zembla «Subsidie voor de Koning is een «juridische janboel»»?1
Ja.
Is het waar dat Kroondomein het Loo middels een schenkingsovereenkomst in 1959 aan de Staat is overgedragen? Zo ja, is het Kroondomein het Loo dan niet feitelijk de juridische eigendom van de Staat?
Zoals ook in antwoord op vraag 2 van het lid Wassenberg is geantwoord, zijn, in de Wet op het Kroondomein en de akte betreffende de schenking van het Kroondomein door Koningin Wilhelmina, regels gesteld over het eigendom en het beheer van het Kroondomein. Deze regels hebben tot doel het geschonkene als één geheel in stand te houden. In de memorie van toelichting bij het toenmalige voorstel voor de Wet op het Kroondomein (Kamerstukken II, 1969/70, 10 686, nr. 34) wordt het volgende opgemerkt: «Derhalve is het in 1959 aan de Staat geschonkene weliswaar formeel eigendom van de Staat, economisch is het echter te beschouwen als een aan de persoon van de Kroondrager gebonden en tot diens particuliere sfeer behorend vermogen, dat ter waarborging van de bestemming ervan onder de hoede van de Staat is geplaatst. De Hoge Schenkster beoogde blijkens de overwegingen van de schenkingsakte te waarborgen dat Haar na te vermelden bezit één geheel blijve en het genot daarvan voorbehouden blijve aan diegene van Haar afstammelingen die Drager is van de Kroon [...].» Dit betekent dat het Kroondomein wordt geëxploiteerd door de Kroondrager,
waarbij alle baten en lasten voor zijn rekening komen. De rol van de Staat is die van blooteigenaar met de taak erop toe te zien dat hierbij in redelijkheid het vermogen in stand blijft.
Kunt u bevestigen dat de Kroondrager de vruchtgebruiker van Kroondomein het Loo, dan wel het daaronder vallende grondgebied, is, aangezien op de website van het koninklijk huis staat: «Het Rijk verstrekt jaarlijks voor beheers- en inrichtingsmaatregelen van het Kroondomein (...) een subsidie aan de Kroondrager, als privaatrechtelijk vruchtgebruiker van het eigenlijke Kroondomein.»2? Zo ja, kunt u dan aangeven waaruit de vestiging van dit vruchtgebruik volgt? Zo niet, kunt u dan aangeven of er een, anders dan door de Kroondrager gevestigd, recht op vruchtgebruik op het kroondomein, dan wel het daaronder vallende grondgebied, gevestigd is? Zo ja, wanneer, op welke wijze en ten behoeve van welke natuurlijke dan wel rechtspersoon is dit recht gevestigd?
Dat klopt. Het recht op vruchtgebruik komt voort uit de schenkingsakte, die is bekrachtigd in de Wet op het Kroondomein van 1971. Ik verwijs u ook naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u verklaren waarom op diezelfde website wordt gesteld:«Met andere woorden: als de economische eigenaar van deze grond niet de Kroondrager was geweest, dan had die persoon ook subsidie kunnen krijgen.»3 Is de Kroondrager nu vruchtgebruiker of economisch eigenaar?
De Kroondrager is vruchtgebruiker. In de tekst op de website is de term economisch eigenaar gebruikt als synoniem voor de term vruchtgebruiker. De tekst heeft als doel om die term te verduidelijken en aan te geven dat de Kroondrager evenals iedere andere private exploitant van bos- en natuurterreinen gebruik kan maken van natuursubsidies, mits aan de gestelde subsidievoorwaarden wordt voldaan.
Als de Kroondrager economisch eigenaar is, behoort de waarde van het kroondomein dan tot zijn vermogen en zou hij hier dan niet belasting over moeten betalen, nu de belastingvrijdom van art. 40, lid 2 van de Grondwet niet van toepassing is op het privévermogen van de Koning?
De fiscale geheimhoudingsplicht staat er aan in de weg om uitspraken te doen over de fiscale aangelegenheden van individuele belastingplichtigen (art. 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen).
Is het waar dat overschotten van Kroondomein het Loo worden uitgekeerd aan de Kroondrager? Zo ja, kan de Minister voorzien in een volledig overzicht van uitkeringen die op basis hiervan zijn gedaan aan de Kroondrager?
Financiële transacties van natuurlijke personen gelden als gedragingen binnen de persoonlijke levenssfeer. Dit geldt ook voor leden van het Koninklijk Huis. Bescherming van de persoonlijke levenssfeer staat derhalve in de weg aan het verstrekken van informatie hierover.
Kunt u bevestigen dat de juridische grondslag voor de subsidiëring de Kaderwet EZ-subsidies is, onder analoge toepassing van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2016 («SVNL Gelderland 2016»)? Zo ja, kunt u bevestigen dat de voorwaarden zoals neergelegd in bovengenoemde regelingen (in beginsel ook) voor de subsidiëring van Kroondomein het Loo gelden?
Het klopt dat de juridische grondslag voor de subsidiering de Kaderwet EZ-subsidies is en dat het inhoudelijke kader van de SVNL Gelderland 2016 grotendeels gevolgd is. Waar deze regeling niet is gevolgd, is dat in de beschikking aangegeven.
Kunt u aangeven door welke actor, specifiek rechtspersoon of natuurlijke persoon de aanvraag voor de subsidieverlening is gedaan? Wie is de subsidieontvanger? In wiens vermogen komt de subsidie terecht?
De rentmeester van het Kroondomein doet dit namens de Kroondrager en ontvangt ook de subsidie. De subsidie betreft een tegemoetkoming in de kosten.
Is er, gelet op het feit dat volgens artikel 2.1, eerste lid, onder a en b van de SVNL Gelderland 2016 een aanvrager krachtens eigendom of erfpacht zeggenschap dient te hebben over het natuurterrein waarvoor de subsidie is aangevraagd, sprake van erfpacht? Zo ja, wanneer, op welke wijze, en aan welke natuurlijke persoon of rechtspersoon komt de erfpacht toe? Zo nee, op grond van welk onderdeel van artikel 2.1, eerste lid of tweede lid, is de aanvraag voor de subsidie dan rechtens gedaan?
De eigendomsstructuur zoals beschreven in antwoord op vraag 2, komt, in de context van het zo veel mogelijk volgen van de SVNL, de facto overeen met de rechten en plichten die een natuurlijk persoon met beschikking over het eigendomsrecht heeft, zoals gesteld in artikel 2.1, onderdeel a van de SVNL Gelderland 2016.
Kunt u uitleggen waarom niet alleen de uitzondering van artikel 2.9, vierde lid, onder c hier van toepassing wordt verklaard, maar deze ook nog eens wordt opgerekt van één hectare tot vijfduizend hectare gedurende niet zeven dagen, maar drie maanden in het jaar, gezien het feit dat uit artikel 2.9, eerste lid, onder d blijkt dat de subsidieontvanger verplicht is«het van zonsopgang tot zonsondergang openstellen en toegankelijk houden van het desbetreffende natuurterrein op ten minste 358 dagen per jaar;»? Is voldaan aan de bepaling van artikel 2.9, vierde lid, onder c, dat de subsidieontvanger vrijgesteld kan worden van bovengenoemde verplichting, indien «er bescherming van de persoonlijke levenssfeer noodzakelijk is tot een maximum van een hectare (...)»? Waarin is de grondslag gelegen om een uitzondering te maken op de bij wet bepaalde uitzondering, daar u in uw beantwoording van vragen van het lid Wassenberg d.d. 2 juli 2020, stelt dat deze regeling niet gevolgd is en dat in de subsidiebeschikking ruimte wordt gelaten om een groter gebied af te sluiten dan 1 hectare, indien dit in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Kroondrager wordt geacht?
Zoals in antwoord op eerdere vragen van het lid Wassenberg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3389) is aangegeven, heeft de subsidieverlening plaatsgevonden op grond van de Kaderwet EZ-subsidies (thans: de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies). De bevoegdheid tot verlening van de subsidie is beleidsmatig ingevuld door de SVNL Gelderland 2016 te volgen. Op het gebied van openstelling is deze regeling niet gevolgd. In de subsidiebeschikking wordt ruimte gelaten om een groter gebied af te sluiten dan 1 hectare, indien dit in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Kroondrager wordt geacht.
Kunt u ondubbelzinnig aangeven welke reden 1) privacy-redenen; 2) veiligheidsoverwegingen; en 3) de Koninklijk jacht, volgens u een inbreuk op de normaliter geldende subsidievereisten van de SVNL Gelderland 2016 rechtvaardigen, aangezien blijkens de onderliggende stukken meerdere redenen worden aangevoerd voor de uitzondering op het bepaalde in artikel 2.9, eerste lid, onder d en artikel 2.9, vierde lid, onder c SVNL Gelderland 2016, zoals «Daarnaast is sprake van afwijkende regelgeving met betrekking tot de openstellingsplicht van het domein. Dit vanwege de Koninklijke jacht.»4 Een ander argument luidt: «De enige uitzondering die het Kroondomein heeft, in relatie tot andere particuliere natuurbeheerders, is dat vanwege privacy-redenen, een groter gebied mag zijn afgesloten dan de 1 ha die hiervoor normaal is. Dit is primair gemotiveerd vanuit veiligheidsoverwegingen voor de Kroondrager. (en in dit gebied zal waarschijnlijk het grootste deel van de jacht plaatsvinden)»5.?
In de subsidiebeschikking wordt ruimte gelaten om een groter gebied af te sluiten dan 1 hectare, indien dit in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Kroondrager wordt geacht.
Opvattingen van ambtenaren in de verstrekte documenten zijn onderdeel geweest van een proces ter voorbereiding op de uiteindelijke besluitvorming. Uiteindelijk is hetgeen in de definitieve besluitvorming terugkomt leidend.
Kunt u daarnaast nader illustreren waarom «privacy-redenen» van de Kroondrager een dergelijk verschil rechtvaardigen, dat de Kroondrager – in tegenstelling tot iedere andere private beheerder van bos- en natuurterreinen – vijfduizend hectare (in plaats van één hectare) en drie maanden (en geen zeven dagen) nodig heeft om aan die privacybehoefte te voldoen?
Zoals ook blijkt uit de verstrekte stukken hebben, in de context van het continueren van de historisch gegroeide situatie, verschillende overwegingen in het voorbereidend proces een rol gespeeld, die hebben uitgemond in een beschikking waarin de SVNL Gelderland op het punt van de openstelling niet is gevolgd, maar ruimte is gelaten om een groter gebied af te sluiten dan 1 hectare, indien dit in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de Kroondrager wordt geacht.
Artiesten voor de 'field labs' die niet betaald krijgen |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Klopt het dat de deelnemende artiesten aan de zogeheten «field labs» niet betaald krijgen voor hun werk?
De sector zelf heeft het initiatief genomen om deze events te organiseren en de artiesten en toeleveranciers benaderd om pro bono deel te nemen aan de fieldlabs. De opbrengst uit de kaartverkoop komt ten goede aan het evenement zelf.
Deelt u de mening dat artiesten voor hun werk betaald horen te krijgen, zoals mensen in andere beroepen ook betaald horen te krijgen voor hun werk? Zo nee, waarom niet?
Artiesten dienen voor hun werk betaald te krijgen. Een gezonde culturele arbeidsmarkt is primair de verantwoordelijkheid van de sector. De overheid schept alleen de randvoorwaarden. Zo steunt de overheid Platform ACCT in de uitvoering van de Arbeidsmarktagenda van de culturele en creatieve sector.
Deelt u de mening dat de culturele sector het de afgelopen jaar een van de sectoren was die de zwaarste klappen kreeg? Zo nee, waarom niet?
De coronacrisis betekent een enorme klap voor de gehele culturele en creatieve sector. De overheid doet er alles aan om deze schade zoveel mogelijk te beperken. Er zijn verschillende generieke en specifieke steunmaatregelen waarmee de sector wordt ondersteund. De cultuursector kan, indien wordt voldaan aan de voorwaarden, gebruik maken van de generieke steunmaatregelen zoals de TVL, de TOZO, de NOW en de TOGS. Met de beantwoording van de Kamervragen met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 8 van 15 september 2020 is er eerder een uitgebreid overzicht gegeven van deze ondersteuningsmaatregelen.1 Via het tweede steunpakket specifiek voor de culturele en creatieve sector is € 482 miljoen beschikbaar gesteld.2 Hiervan gaat € 150 miljoen naar gemeenten om hen in staat te stellen de lokale culturele instellingen en voorzieningen te ondersteunen. Dit is een vervolg op de € 48,5 miljoen voor de vitale regionale infrastructuur uit het eerste steunpakket voor cultuur in 2020.3 Daarnaast hebben gemeenten en provincies in 2020 aanvullende middelen gekregen bestaande uit tweemaal € 60 miljoen voor gemeenten en eenmalig € 8 miljoen voor provincies. Gemeenten ondersteunen de lokale en regionale infrastructuur van (pop)podia, gezelschappen, bibliotheken, musea, kunst- en cultuureducatie, beeldende kunstinstellingen, filmtheaters, amateurkunstinstellingen en festivals. Voor de generieke fiscale ondersteuning verwijs ik naar het Besluit noodmaatregelen coronacrisis.4
Deelt u de mening dat de overheid het goede voorbeeld dient te geven en het dus niet passend is om bij dit soort experimenten artiesten geen eerlijk loon te geven? Zo nee, waarom niet?
De organisatie van de fieldlabs ligt in handen van de sector zelf. De artiesten die optreden tijdens de praktijktesten doen mee in het bewustzijn dat geen sprake is van een normale situatie, maar van een test waaraan geen betaling verbonden is. Alle betrokkenen bij de praktijktesten van het Fieldlab Evenementen doen dit belangeloos. De opbrengst uit de kaartverkoop wordt weer geïnvesteerd in het evenement zelf.
De berichten ‘Bevrijdingsdefilé in Wageningen dreigt voorgoed te verdwijnen’ en ‘Geen tweede kans voor 75 jaar vrijheid: opnieuw streep door defilé in Wageningen, ook in Groesbeek geen activiteiten’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Bevrijdingsdefilé in Wageningen dreigt voorgoed te verdwijnen»?1 en «Geen tweede kans voor 75 jaar vrijheid: opnieuw streep door defilé in Wageningen, ook in Groesbeek geen activiteiten»2? Wat vindt u hiervan?
Ja, ik ben bekend met deze berichten.
Klopt het dat het Ministerie van Defensie heeft aangegeven geen medewerking meer te willen verlenen aan het bevrijdingsdefilé in Wageningen? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Nee, dit klopt niet. Het evenement in Wageningen bestaat uit verschillende elementen; een kerkdienst, een herdenking en een defilé. De organisatie hiervan is in handen van het Nationaal Comité Herdenking Capitulaties 1945, ook bekend als Stichting Wageningen 45. Alle drie de elementen worden – conform de afspraak met de organisatie – door Defensie jaarlijks ondersteund. Het geheel van defensieondersteuning aan vele herdenkingsactiviteiten en evenementen legt een te zwaar beslag op de operationele capaciteit van de krijgsmacht. Defensie is daarom genoodzaakt om kritischer te kijken naar toekomstige bijdragen. Ten aanzien van het defilé heeft Defensie nieuwe afspraken gemaakt die samen met de overige ondersteuningsafspraken zijn vastgelegd in een convenant. Naar aanleiding van de zorgen die zijn ontstaan over de toekomst van het defilé worden de afspraken herbezien. Uitgangspunt daarbij is dat het defilé, met steun vanuit Defensie, jaarlijks doorgang kan vinden.
Deelt u de opvatting dat met het defilé een verbinding wordt gelegd tussen het verleden en de huidige tijd en dat daarom alles in het werk gezet moet worden om dit in de huidige vorm te laten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Kennis over het verhaal en de gruwelijkheden van de Tweede Wereldoorlog is belangrijk om de huidige maatschappij te kunnen begrijpen en om de waarde van de democratie en van de rechtstaat te onderstrepen. Tijdens de Nationale Dodenherdenking op 4 mei en de Nationale Viering van de Bevrijding op 5 mei, georganiseerd door het Nationaal Comité 4 en 5 mei (NC) en gefinancierd door VWS, wordt in allerlei vormen het verband gelegd tussen het verhaal van de Tweede Wereldoorlog en de huidige tijd. Naast deze nationale activiteiten vinden er op 4 en 5 mei, maar ook op andere dagen, vele belangrijke herdenkingen en vieringen plaats. Deze activiteiten worden vaak door vrijwilligersorganisaties georganiseerd en ondersteund door lokale en provinciale overheden en in sommige gevallen door het Ministerie van Defensie. Ook het bevrijdingsdefilé in Wageningen hoort daarbij. Voor 2021 heeft de organisatie een alternatief programma gemaakt. Mits de Covid-maatregelen het toelaten zal het bevrijdingsdefilé in 2022 gewoon kunnen doorgaan.
Is er aandacht voor de nog levende veteranen die dit jaar de herdenking op 4 mei en viering van de bevrijding op 5 mei helaas niet kunnen bijwonen?
Tijdens de Nationale Dodenherdenking op 4 mei op de Dam in Amsterdam is ieder jaar in het erecouloir een delegatie Nederlandse veteranen aanwezig. Helaas is dat dit jaar vanwege de coronamaatregelen niet mogelijk. Om de veteranen die in het erecouloir zouden staan toch de kans te geven hun persoonlijke verhaal en motivatie te delen, ontwikkelde het Veteraneninstituut ook dit jaar een online erecouloir. De herdenking op de Dam is voor iedereen live te volgen via NPO1, er is m.u.v. de kranslegging voor veteranen geen specifieke aandacht voor veteranen gepland.
Overigens zijn bij veel regionale en lokale herdenkingen vaak (buitenlandse) veteranen aanwezig.
Maar vanwege de coronamaatregelen vinden ook dit jaar de lokale herdenkingen in een aangepaste vorm plaats waarbij veelal weinig tot geen genodigden aanwezig zijn.
Mijn collega van Defensie en ik betreuren het zeer dat ook dit jaar de coronamaatregelen tot gevolg kunnen hebben dat veteranen, maar bijvoorbeeld ook de overlevenden van de Tweede Wereldoorlog, de herdenkingen in het land op 4 mei en de viering van de bevrijding van 5 mei niet fysiek kunnen bijwonen. Daarom wordt ingezet op andere vormen van herdenken en vieren die hopelijk zoveel mogelijk mensen bereiken (zie verder het antwoord op vraag 8).
Bent u bereid om met uw collega’s van het Ministerie van Defensie in gesprek te gaan en hierbij, ook voor de komende generaties, het belang van het in stand houden van het jaarlijks herdenken op 4 mei en het vieren van de bevrijding op 5 mei te benadrukken?
De Nationale Dodenherdenking op 4 mei en de Nationale Viering van de Bevrijding op 5 mei zijn van grote nationale betekenis. Ook mijn collega’s van Defensie onderschrijven dit uiteraard volledig. Het in stand houden daarvan staat absoluut niet ter discussie.
Bent u bereid om met de gemeente Wageningen te kijken op welke manier het bevrijdingsdefilé in Wageningen de komende jaren doorgang kan vinden? Zo nee, waarom niet?
Op 5 mei 2021 zal er geen bevrijdingsdefilé plaatsvinden in Wageningen, als gevolg van de Covid-pandemie. Dat is heel spijtig.
Naar aanleiding van de zorgen die zijn ontstaan over de toekomst van het bevrijdingsdefilé worden de afspraken tussen Defensie en Stichting Wageningen 45 herbezien. Uitgangspunt daarbij is dat het defilé, met steun vanuit Defensie, jaarlijks doorgang kan vinden.
Wat kunt u doen voor organisatoren die vorig jaar vanwege de coronapandemie hun evenement met betrekking tot de viering van 75 jaar bevrijding een jaar hebben moeten uitstellen en dit jaar vanwege deze pandemie weer genoodzaakt zijn activiteiten uit te stellen?
De Covid-pandemie heeft sinds half maart 2020 grote impact gehad op talloze activiteiten in het kader van herdenken en vieren van 75 jaar vrijheid. Vele voorgenomen activiteiten zijn aangepast of hebben in een andere, digitale, vorm plaatsgehad. Dit was een grote teleurstelling voor velen en zeker voor mensen die de Tweede Wereldoorlog nog aan den lijve hebben ondervonden.
Ook dit jaar zullen de noodzakelijke maatregelen ter bestrijding van het Coronavirus hun weerslag hebben op de geplande activiteiten op 4 en 5 mei en daarmee ook op eventueel uitgestelde activiteiten uit het lustrumjaar 2020. De organisatoren van deze activiteiten maken zelf hun plannen voor vaak digitale alternatieven.
Het door mij gefinancierde Nationaal Comité 4 en 5 mei (NC) adviseert en ondersteunt deze organisaties bij het maken en aanpassen van hun plannen. De evenementen worden door het NC via de website 4en5mei.nl onder de aandacht gebracht van het grote publiek. Ook biedt het NC een hulpinstrument aan met informatie voor organisatoren en concrete handelingsperspectieven voor het publiek voor herdenken en vieren in coronatijd.
Worden, gezien de coronamaatregelen, evenementen in een andere (bijvoorbeeld digitale) vorm georganiseerd, om zo toch recht te doen aan de herdenking van 4 mei en de viering van de bevrijding op 5 mei?
Ja. Zowel op lokaal, regionaal en nationaal niveau wordt op diverse manieren invulling gegeven aan herdenken en vieren, waarbij rekening wordt gehouden met de coronamaatregelen. Zowel online en via livestreams als via de regionale en nationale media worden de diverse herdenkingen en vieringen met het publiek gedeeld. De Nationale Dodenherdenking op de Dam gaat in een aangepaste vorm door en wordt uitgezonden door de NOS. Ook de 5 mei-lezing en het 5 mei-concert zijn te volgen via televisie. De veertien Bevrijdingsfestivals bieden op 5 mei een gezamenlijk online programma aan van meer dan 200 optredens en activiteiten. Het Vrijheidsvuur wordt traditiegetrouw in de nacht van 4 op 5 mei ontstoken in Wageningen. Ook dit wordt op nationale en regionale televisiezenders uitgezonden. Het vuur komt «s middags 5 mei aan bij de bevrijdingsfestivals en wordt in alle veertien festivalsteden tegelijkertijd ontstoken.
Het NC liet mij weten dat vorig jaar sommige via internet uitgezonden herdenkingen veel meer bezoekers trokken dan de fysieke herdenking in voorgaande jaren.
Het bericht ’Wijs bruine vloot aan als werelderfgoed’ |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Wijs bruine vloot aan als werelderfgoed»?1
Ja
Bent u bekend met de oproep van onder andere de provincies Overijssel, Noord-Holland, Flevoland en Friesland om de bruine vloot aan te wijzen als werelderfgoed?
Ja
Klopt het dat Nederland het enige land in Europa is waar de bruine vloot langs commerciële weg varend en levend moet worden gehouden, terwijl andere landen hiervoor subsidie verstrekken?
Ik heb deze vraag voorgelegd aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), maar deze beschikt niet over informatie met betrekking tot subsidieregelingen voor bruine vloot schepen in andere Europese landen. Ik heb de RCE gevraagd via zijn internationale netwerk informatie te verzamelen, maar dit zal enige tijd in beslag nemen. Ik zal uw Kamer zo snel mogelijk informeren over de uitkomsten.
Herkent u de opgaven waarvoor de bruine vloot zich gesteld ziet, zoals het doorkomen van de coronacrisis en het moeten voldoen aan groene voorwaarden waarvoor op dit moment nauwelijks investeringsruimte is?
De bruine vloot is hard getroffen door de coronacrisis. De schippers hebben niet of nauwelijks kunnen varen met betalende passagiers. Het is niet uit te sluiten dat dit van invloed is op de investeringsruimte voor onderhoud en het kunnen voldoen aan groene voorwaarden. Daar staat tegenover dat de schippers een beroep kunnen doen op de generieke steunmaatregelen zoals de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) en op de «Tijdelijke subsidieregeling continuïteit bruine vloot» die binnenkort zal worden opengesteld via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
Denkt u dat (h)erkenning door een plek op de Werelderfgoedlijst van UNESCO de bruine vloot kan helpen bij deze opgaven, bijvoorbeeld met het aantrekken van toeristen en het loskrijgen van meer financiële middelen?
Roerende zaken – zoals schepen – komen niet in aanmerking voor plaatsing op de Werelderfgoedlijst. Het UNESCO Werelderfgoedverdrag staat dat niet toe. Wel is denkbaar dat de UNESCO-conventie ter bescherming van immaterieel cultureel erfgoed mogelijkheden biedt. Dit verdrag richt zich op (het behoud van) kennis en vaardigheden die nodig zijn voor de beoefening van een traditie, een ambacht of een sociale praktijk. Immaterieel erfgoed ontvangt geen subsidie voor behoud of ontwikkeling. Wel zijn er bij het Fonds voor Cultuurparticipatie regelingen voor eigentijdse beoefening van immaterieel erfgoed.
Alhoewel geen doel op zich kan een duiding als (immaterieel) werelderfgoed een positief effect hebben op het aantrekken van meer nationale en internationale bezoekers en daarmee op het genereren van extra inkomsten.
Bent u bereid het pleidooi van eerdergenoemde provincies actief te ondersteunen en hierover op korte termijn met hen, de bruine vloot en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in gesprek te gaan?
Bij immaterieel erfgoed staan de gemeenschappen centraal. Zij kunnen hun immaterieel erfgoed aanmelden bij het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN) voor inschrijving in de Inventaris Immaterieel Erfgoed Nederland. De Raad voor Cultuur adviseert vervolgens welk immaterieel erfgoed namens Nederland voorgedragen zou kunnen worden bij UNESCO. Uiteraard ben ik bereid om in gesprek te gaan met de sector en hen in contact te brengen met het KIEN en de RCE. Van branchevereniging Federatie Varend Erfgoed Nederland (FVEN) weet ik dat ze al in gesprek zijn met het KIEN.
Een promotiefilm voor het songfestival op Bonaire |
|
Chris van Dam (CDA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u een verzoek ontvangen voor het gebruik van een drone voor het maken van een promotiefilm op Bonaire ten behoeve van het Eurovisiesongfestival?1 Zo ja, van wie en wanneer?
Ja. De NOS en de droneoperator hebben de wens om te vliegen met een drone op Bonaire meegenomen in een aanvraag voor een exploitatievergunning voor de uitvoering van vluchten in Nederland.
Deelt u de mening dat het van groot belang is om Bonaire weer op de toeristische kaart te zetten? Zo ja, in hoeverre zou een promotiefilm over Bonaire uitgezonden tijdens het Eurovisiesongfestival met een bereik van 200 miljoen kijkers daaraan kunnen bijdragen?
Ik deel de mening dat een promotiefilm over Bonaire tijdens het Eurovisiesongfestival een kans is om Bonaire in tijden van crisis te promoten.
Indien u een dergelijk verzoek heeft ontvangen, klopt het dat u daarop negatief heeft gereageerd? Zo ja, wat zijn de overwegingen die ten grondslag liggen aan uw beslissing en welke belangenafweging heeft er plaatsgevonden?
In het besluit Luchtverkeer BES is bepaald dat de gezagvoerder zich aan boord van het luchtvaartuig bevindt. Er is op dit besluit geen mogelijkheid tot het verlenen van ontheffing. Daarom is het vliegen met een drone in het luchtruim boven Bonaire niet toegestaan. Er zijn geen luchtverkeersregels om het veilig vliegen met drones te regelen.
De NOS kan op een conventionele manier beelden maken van het eiland. Ook andere dronevluchten worden pas toegestaan als er voldoende juridische basis is om de veiligheid te garanderen.
Het vliegen met drones op Bonaire wil ik spoedig op een veilige manier mogelijk maken. Daarvoor werk ik samen met experts uit de zes Caribische eilanden aan regelgeving voor drones. Via workshops is een eerste inventarisatie gedaan naar de behoeften ten aanzien van de regelgeving voor de eilanden.
Bij het maken van de regelgeving wordt rekening gehouden met de specifieke kenmerken van Bonaire. Het overgrote deel van Bonaire ligt in de Controle Zone van de internationale luchthaven. Het vliegen met drones in de Controle Zone brengt hoge risico’s met zich mee en vraagt om goede regels om de veiligheid van met name de inkomende bemande luchtvaart te garanderen.
Daarnaast heeft Bonaire een groot natuurgebied met een bijzondere vogelpopulatie. De regels gaan ervoor zorgen dat bijzondere gebieden/vogels beschermd zijn tegen overlast door bijvoorbeeld het dronegebruik boven het gebied alleen te accepteren in periodes waarin dat kan (buiten het broedseizoen) voor bijvoorbeeld specifiek vogeltellingen. Bovendien is het voor de zes eilanden wenselijk om geharmoniseerde regelgeving te hebben, omdat o.a. de eilanden veelal met cruiseschepen dezelfde groepen toeristen krijgen, die zich dan aan dezelfde regels moeten houden, er één opleidingstraject/ registratiesysteem kan worden opgezet voor dronevliegers en de handhavers, en de geografie veel overeenkomsten kent, qua kleinschaligheid, natuurgebieden en aanverwante risico’s.
De experts houden momenteel een informele consultatie bij de stakeholders op hun eiland. Vervolgens zal het voorstel in regelgeving worden omgezet. Als alles naar verwachting verloopt start na de zomer de formele consultatie. Parallel wordt ook een AMvB aangepast.
Is het juist dat u heeft voorgesteld om dan maar met een helikopter over Bonaire te vliegen in plaats van met een minder belastende drone? Zo ja, welke belangenafweging heeft er plaatsgevonden? Heeft u daarin rekening gehouden met het feit dat Bonaire een natuurgebied is?
Vanwege het verbod voor het vliegen van drones in de wetgeving heeft de ILT aan de NOS en de droneoperator de suggestie gedaan om een alternatief te zoeken zoals het gebruik van een helikopter, klein vliegtuig of het filmen op enige andere manier.
Bent u bereid om voor de inzet van een drone voor het maken van eenmalige opnamen ter promotie van Bonaire in dit bijzondere geval een uitzondering te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3. Een ontheffing is niet mogelijk.
Kunt u deze vragen gezien de urgentie binnen één week beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
De keuze om digitale uitzendingen van culturele evenementen als elektronische dienst te beschouwen. |
|
Peter Kwint , Renske Leijten |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het commentaar van professor Wolf in het Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht (NTFR) op de antwoorden op eerder door ons gestelde vragen over de keuze voor het hoge btw-tarief van 21 procent over digitale uitzendingen van culturele evenementen in plaats van het lage btw-tarief van 9 procent?1
Ja
Hoe beoordeelt u de zaak-Geelen, zoals in het commentaar aangehaald, waarin een digitale uitzending van een cultureel evenement werd beschouwd als een cultureel evenement in plaats van een elektronische dienst? Volgt dit naar uw mening ook uit de btw-richtlijn? Zo nee, waarom is deze keuze destijds gemaakt?
Ja ik ken deze zaak. Hieruit is niet af te leiden dat alle live streaming is uitgezonderd van het begrip elektronische diensten. Ik licht dit hieronder graag toe.
De Btw-richtlijn bevat een expliciet verbod op toepassing van een verlaagd tarief voor elektronische diensten. Elektronische diensten zijn onder meer: de levering van «muziek of films» en «uitzendingen of manifestaties op het gebied van cultuur of ontspanning»2. Ook het «ontvangen van radio of televisieprogramma’s die verspreid worden via het internet of een soortgelijk elektronisch netwerk (IP-streaming), tenzij de uitzending van die programma’s samenvalt met de uitzending ervan via een radio en televisienetwerk» vallen daarbinnen3. Die uitzondering hangt samen met het toegestane verlaagde tarief voor de ontvangst van radio en televisie-uitzendingen via de traditionele netwerken. Hieruit is niet af te leiden dat alle live streaming is uitgezonderd van het begrip elektronische diensten.
De zaak Geelen (HvJ 8 mei 2019, nr. C-568/17) gaat om het aanbod van interactieve erotische webcamoptredens door een Nederlandse ondernemer aan Nederlandse klanten. Daarbij gaat de zaak om de vraag of deze dienst niet in Nederland belast is als de optredende modellen zich in het buitenland bevinden. Het Hof van Justitie EU (hierna: het Hof) onderkent op basis van eerdere jurisprudentie een complexe, uit meerdere componenten bestaande vermakelijkheidsdienst, die in dit geval materieel plaatsvindt daar waar de dienstverrichter is gevestigd. Dit is een bijzondere oplossing voor deze specifieke situatie. In deze zaak is niet beoordeeld of een digitale uitzending van een cultureel evenement een elektronische dienst kan zijn. Weliswaar heeft de Hoge Raad aan het Hof gevraagd of genoemde activiteit een elektronische dienst is, maar die vraag is door het Hof uiteindelijk niet beantwoord vanwege gebrek aan belang. De kwalificatie als elektronische dienst was alleen relevant geweest als de afnemers van Geelen zich buiten Nederland zouden bevinden4, of als een dergelijke kwalificatie van invloed zou zijn op het btw-tarief. Elektronische diensten en erotische optredens zijn in Nederland allebei uitgezonderd van het verlaagde tarief. Uit het casuïstische arrest Geelen kan dan ook niet worden afgeleid of digitale culturele evenementen elektronische diensten zijn.
Bent u bereid op basis van deze beoordeling de tarifering van digitale uitzendingen van culturele evenementen te herzien? Zo nee, bent u bereid in deze uitzonderlijke omstandigheden een uitzondering te maken en niet te wachten op jarenlange Europese onderhandelingen over een wijziging? Zo nee, waarom interesseert het lot van de culturele sector u zo weinig?
Het kabinet trekt zich het lot aan van alle sectoren die getroffen worden door deze pandemie. Zo ook de culturele sector. Om die reden heeft het kabinet ook een set aan generieke en specifieke maatregelen getroffen om de sector te ondersteunen. Echter, een goedkeuring van het verlaagd btw-tarief op digitale culturele evenementen vindt geen steun in het arrest-Geelen en zou op dit moment in strijd zijn met de Btw-richtlijn. Het kabinet is daarom niet voornemens hiervoor op dit moment te voorzien in wettelijke maatregelen. Dit zou overigens ook uitstralingseffecten hebben naar alle andere elektronische diensten buiten de culturele evenementen (bijvoorbeeld het streamen van muziek, series en films). Daarbij ontstaan afbakeningsproblemen. Er is namelijk geen duidelijk afgebakende definitie van de prestatie «online culturele diensten». Daarin kan ook niet goed worden voorzien binnen de meeromvattende categorie elektronische diensten. Wel heeft Nederland – net als een aantal andere lidstaten – bij de onderhandelingen over de Richtlijn tarieven ervoor gepleit om lidstaten meer beleidsruimte te geven om het lage btw-tarief toe te passen op online culturele evenementen en daarbij afbakeningskaders te geven. De onderhandelingen over deze richtlijn worden door de huidige voorzitter van de Raad van de EU voortvarend opgepakt. Op dit moment is niet te zeggen wanneer de onderhandelingen tot een afronding komen.
Hoe beoordeelt u het onderzoek dat uitwijst dat gemeenten de coronasteun aan gemeenten voor culturele doeleinden dikwijls gebruiken voor andere zaken?2
Voor zover ik heb kunnen nagaan is er geen representatief inventariserend onderzoek gedaan naar de besteding van de extra middelen die aan gemeenten zijn verstrekt voor de ondersteuning van de lokale culturele infrastructuur. Er zijn mij momenteel ook geen gemeenten bekend die het besluit hebben genomen om deze middelen in te zetten voor andere zaken.
Blijft u daarmee bij uw eerdere antwoord dat de ondersteuning voor de cultuursector die verloopt via gemeenten, die in deze tijd door de rampzalige decentralisaties vooral bezig zijn met het dichten van gaten in de begroting, afdoende is?
De maatregel om extra middelen voor gemeenten beschikbaar te stellen voor de ondersteuning van de lokale culturele infrastructuur is één onderdeel van het totale pakket aan maatregelen uit het tweede steunpakket voor cultuur van in totaal € 414 miljoen. Het kabinet ondersteunt de culturele sector daarnaast via generieke maatregelen en heeft daarnaast extra middelen beschikbaar gesteld voor specifieke maatregelen voor de sector tot en met 1 juli 20216. Het kabinet is van oordeel dat deze maatregelen gezamenlijk voor de ondersteuning van de culturele sector afdoende zijn voor deze periode en ziet geen aanleiding deze te wijzigen.
Steun aan de culturele en creatieve sector. |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van EY over de culturele sector getiteld «Rebuilding Europe: the cultural and creative economy before and after the Covid-19 crisis»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de omvang van de Europese culturele sector met 31 procent is gekrompen? Wat zijn de specifieke gevolgen voor de kunst en cultuur in Nederland?
De bestrijding van het coronavirus vraagt veel van de culturele en creatieve sector, zowel op Europees als landelijk niveau. De sector wordt hard geraakt. Dat bleek al uit eerdere gegevens van het CBS2 en nu ook uit het onderzoek van EY dat een Europese focus heeft. Ten aanzien van dit laatste onderzoek wil ik benadrukken dat dit onderzoek niet een volledig totaalbeeld geeft. Zo is in dit onderzoek wel de reclamesector (als onderdeel van de mediasector) meegenomen, maar bijvoorbeeld de erfgoedsector niet.
Om de gevolgen van de crisis op de Nederlandse culturele en creatieve sector goed in kaart te brengen, worden er op dit moment diverse onderzoeken uitgevoerd. Zo voert de Boekmanstichting onderzoek uit naar de impact van de coronacrisis op de culturele en creatieve sector. De resultaten van dit onderzoek worden dit voorjaar verwacht. Ook ander onderzoek draagt bij aan het beeld van de effecten van de corona crisis op de culturele en creatieve sector, zoals het eerder aan uw Kamer gepresenteerde onderzoek van het CBS naar de omzetbelasting aangiften in de eerste twee kwartalen van 20203 en de Monitor Creatieve Industrie (editie 2021, met data tot en met 2020) die in voorbereiding is en die naar verwachting eind 2021 verschijnt.
Deelt u de conclusie dat grootschalige publieke investeringen noodzakelijk zijn om kunst en cultuur in Nederland te stutten en ook opnieuw op te bouwen na de crisis? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet investeert ruim € 1,7 miljard om instellingen, ondernemingen en makers in de culturele en creatieve sector te ondersteunen, zodat de sector na de crisis, de draad weer kan oppakken. In 2020 is er € 300 miljoen4 voor instellingen en makers plus € 40 miljoen5 voor het niet gesubsidieerde deel van de podiumkunsten, waaronder de vrije theater producenten beschikbaar gesteld. In mijn brief van 28 augustus6 jl. heb ik aangekondigd dat er € 414 miljoen beschikbaar komt om de culturele en creatieve sector te ondersteunen in de eerste helft van 2021. In deze brief werd ook aangekondigd dat gemeenten en provincies via het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) nog eens € 68 miljoen krijgen voor compensatie van de geleden schade in de regionale en lokale culturele infrastructuur in 2020. Dit bedrag komt bovenop de € 60 miljoen die gemeenten reeds in mei ontvingen. Vanwege de verzwaarde lockdown7eind december 2020 en vervolgens de verlenging van de lockdown8 in januari 2021, heeft het kabinet in totaal € 24 miljoen extra beschikbaar gesteld voor de culturele en creatieve sector. Ten slotte kan de sector gebruikmaken van de generieke maatregelen. Het verwachte gebruik hiervan tot en met januari 2021 is ruim 800 miljoen.
Met deze investeringen wordt getracht om de schade zoveel mogelijk te beperken. Zodat er na deze coronacrisis een culturele sector is die nog kwaliteit in zich heeft en die veerkrachtig is.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat ook private partijen investeren in kunst en cultuur na de coronapandemie? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat we talent maximaal ontwikkelen en benutten?
Ondanks de crisis blijft het ontwikkelen van talent speerpunt van mijn beleid. Juist nu is investering in scholing zeer urgent. In het najaar van 2020 is het Werktuig Permanente Professionele Ontwikkeling (PPO) van Platform ACCT van start gegaan. Werktuig PPO heeft tot doel om scholing in de sector te stimuleren en bewustwording te creëren dat scholingsmiddelen onderdeel moeten zijn van afspraken over arbeidsvoorwaarden. Mijn initiële steun voor dit instrument was € 19 miljoen voor de jaren 2020–2024. In mijn brief van 28 augustus jl. heb ik aangekondigd nog eens € 4 miljoen beschikbaar te stellen om tijdelijk aanvullende steun te geven aan zelfstandigen die vanwege de crisis zonder opdracht zitten. In deze crisis hebben verschillende private partijen initiatief genomen om de culturele en creatieve sector te ondersteunen. Vanuit mijn beleid heb ik aan enkele initiatieven kunnen bijdragen, om hun werking te vergroten. Het gaat om de volgende bijdragen, van in totaal circa € 91 miljoen:
Tot slot wordt in 2021 gestart met het project «Leve het geven» dat tot doel heeft het geven aan cultuur te stimuleren en in de periode 2021–2024 met € 0,5 mln. per jaar vanuit OCW wordt ondersteund.
Inzetten op talentontwikkeling blijft de komende periode onverminderd belangrijk. Vooral met het oog op uitingsvormen en verdienmodellen die door de coronacrisis lijken te veranderen. Het is zaak dat de ontwikkeling van talenten meebeweegt met deze veranderingen.
Deelt u de opvatting dat een aanvullend steun- en opbouw pakket noodzakelijk is voor kunst en cultuur? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij mijn reactie op punt 3 is er een uitgebreid steunpakket beschikbaar voor het eerste half jaar van 2021. Dit pakket is in samenspraak met vertegenwoordigers uit de sector tot stand gekomen en sluit aan op de noden binnen de sector. Hiermee is de culturele en creatieve sector dit half jaar toegerust om met de uitdagingen van deze tijd om te gaan. Naar aanleiding van het advies van de Raad voor Cultuur «Onderweg naar overmorgen» blijf ik in gesprek over het meer wendbaar en weerbaar maken van de culturele en creatieve sector.
Bent u bereid zich in in Europees verband in te zetten voor een Europees garantiefonds voor de culturele sector? Zo nee, waarom niet?
Binnen het programma Creative Europe bestaat al het instrument van een garantiefaciliteit voor de culturele – en creatieve sector. Dit is de zogenoemde CCS garantiefaciliteit. Er is een Nederlandse bank in het proces om intermediair te worden voor het CCS garantie instrument, om deze in te gaan zetten bij de financiering van projecten in de culturele – en creatieve sector in onder andere Nederland. Dit proces ligt op schema en wordt naar verwachting in de komende maanden afgerond. De CCS garantiefaciliteit valt in het nieuwe Creative Europe-programma 2021–2027 onder het Invest EU-programma. In het Media Action Plan wordt naast de CCS garantiefaciliteit een nieuw financieel instrument voorgesteld, MediaInvest9, om private investeringen in de audiovisuele productie en distributie te stimuleren.
De hoge BTW-heffing over digitale popevenementen. |
|
Peter Kwint , Renske Leijten |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Klopt het dat onder meer poppodia – die doorgaans tickets verkopen tegen het 9%-BTW tarief – voor de kaartverkoop voor digitale evenementen 21% BTW moeten rekenen?
Ja, het betreft dan elektronische diensten waarvoor met uitzondering van e-publicaties geen verlaagd btw-tarief kan worden toegepast.
Deelt u de mening dat dit een hernieuwde klap is voor podia die geen fysieke evenementen meer kunnen organiseren, omdat de financiële drempel voor bezoekers te hoog wordt?
De vraag gaat uit van de veronderstelling dat de digitale evenementen duurder zijn dan de fysieke evenementen en dat dit wordt veroorzaakt door een verschil in btw-tarief. Deze veronderstelling kan ik niet vaststellen en daarom kan ik ook niet onderschrijven dat door de toepassing van het standaardtarief (i) de tickets van digitale evenementen duurder zijn dan van fysieke evenementen of (ii) de financiële drempel voor bezoekers te hoog is. Anderzijds begrijp ik dat de cultuursector het op dit moment moeilijk heeft vanwege de beperkende COVID-19-maatregelen. Vandaar dat er op dit moment verschillende steunpakketten beschikbaar zijn om de cultuursector te ondersteunen. Deze steunpakketten zijn een effectiever middel om de sector te ondersteunen en het organiseren van evenementen tegen een lagere prijs mogelijk te maken.
Waarom wordt ervoor gekozen om gestreamde evenementen van culturele instellingen te zien als elektronische dienst in plaats van het verlenen van toegang tot een cultureel evenement? Op welke wijze volgt dit volgens u uit Bijlage III bij de BTW-richtlijn?
Dit volgt uit artikel 58, lid 1, onderdeel c, in samenhang met Bijlage II, punt 4 van de Btw-richtlijn. Bijlage I van de uitvoeringsverordening geeft hieraan nadere invulling. Elektronische diensten zijn uitgesloten van de toepassing van het verlaagde btw-tarief.1 Alleen voor elektronische publicaties geldt op dit moment een uitzondering in de Btw-richtlijn.
Heeft u, indien dit volgt uit overleg met de Europese Commissie, pogingen ondernomen om deze activiteiten, net als e-books, onder het lage tarief te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
De uitzondering van elektronische publicaties van het algemeen btw-tarief is in de Btw-richtlijn opgenomen bij een eerdere aanpassing van de Btw-richtlijn voor telecommunicatiediensten, omroepdiensten en elektronische diensten. Anders dan voor de elektronische publicaties was er op dat moment geen aanleiding voor uitzonderingen van elektronische diensten van het algemeen btw-tarief.
Bent u bereid om digitale culturele evenementen, evenals digitale literatuur, gelijk te behandelen met andere culturele evenementen en het lage tarief hierop van toepassing te laten zijn?
Nee. Het is op grond van het EU-recht niet toegestaan online culturele evenementen onder het verlaagd tarief te plaatsen. Bovendien zou dit direct uitstralingseffecten hebben naar alle elektronische diensten ook buiten de culturele evenementen (bijvoorbeeld het streamen van muziek, series en films). Daarnaast zouden ook afbakeningsproblemen ontstaan. Er is namelijk geen duidelijk afgebakende definitie van het product online culturele diensten en daarin kan ook niet goed worden voorzien binnen de meeromvattende categorie elektronische diensten.
Deelt u de mening dat een verlaagd BTW-tarief op culturele evenementen noodzakelijk is om cultuuruitingen voor een zo breed mogelijk publiek mogelijk te maken? Zo ja, waarom is dan voor deze BTW-strategie gekozen?
Het is begrijpelijk dat gekeken wordt naar hoe in deze tijden culturele evenementen zo aantrekkelijk mogelijk kunnen worden gemaakt, waarbij de prijs onderdeel is van die discussie. Uit onderzoek van het IMF, CPB, de EC en PBL blijkt echter dat verlaging van het btw-tarief of een verlaagd btw-tarief geen geschikt instrument is om bestedingen te sturen.2 Daarom wordt de culturele sector via subsidiëring ondersteund. Op dit moment zijn er verschillende steunpakketten beschikbaar voor de culturele sector die bedoeld zijn deze sector door deze moeilijke periode te helpen.
Kunt u aangeven op welke andere wijze de regering poppodia en andere culturele instellingen, die nu vrijwel volledig verstoken zijn van inkomsten, ondersteunt? Kunt u, indien dit niet op andere wijze is dan de generieke ondersteuning voor bedrijven, aangeven of gemeenten in staat gaan zijn om culturele instellingen overeind te houden? Kunt u tevens aangeven welke verwachtingen u heeft van de Geefwet in deze crisis en of cultuur hiermee een luxegoed is geworden dat alleen kan bestaan bij de gratie van gulle gevers die er fiscaal beter van worden?
Er zijn verschillende generieke en specifieke steunmaatregelen waarmee de sector wordt ondersteund. De cultuursector kan, indien wordt voldaan aan de voorwaarden, gebruik maken van de generieke steunmaatregelen zoals de TVL, de TOZO, de NOW en de TOGS. Met de beantwoording van de Kamervragen met kenmerk 2020Z13891 van 15 september 2020 is er eerder een uitgebreid overzicht gegeven van deze ondersteuningsmaatregelen.3 Via het tweede steunpakket specifiek voor de culturele en creatieve sector is € 482 miljoen beschikbaar gesteld.4 Hiervan gaat € 150 miljoen naar gemeenten om hen in staat te stellen de lokale culturele instellingen en voorzieningen te ondersteunen. Dit is een vervolg op de € 48,5 miljoen voor de vitale regionale infrastructuur uit het eerste steunpakket voor cultuur in 2020.5 Daarnaast hebben gemeenten en provincies in 2020 aanvullende middelen gekregen bestaande uit tweemaal € 60 miljoen voor gemeenten en eenmalig € 8 miljoen voor provincies. Gemeenten ondersteunen de lokale en regionale infrastructuur van (pop) podia, gezelschappen, bibliotheken, musea, kunst- en cultuureducatie, beeldende kunstinstellingen, filmtheaters, amateurkunstinstellingen en festivals. Voor de generieke fiscale ondersteuning verwijs ik naar het Besluit noodmaatregelen coronacrisis.6
Daarnaast informeert de vragensteller naar de verwachtingen ten aanzien van de Geefwet. De Geefwet die sinds 2012 van kracht is, is bedoeld om het klimaat rondom donaties en giften in Nederland te verbeteren. Als gevolg van de Geefwet kent de giftenaftrek een multiplier met als specifiek doel het geven aan cultuur te stimuleren. Het kabinet hoopt dat hier ook in deze crisis gebruik van wordt gemaakt. De geefbereidheid aan cultuur in deze coronacrisis lijkt hoog te zijn, maar er zijn (nog) geen gegevens beschikbaar. Zoals hiervoor is uiteengezet, wordt cultuur breed ondersteund vanuit de overheid. Particuliere giften aan cultuur zijn daar complementair aan. Overigens worden gevers er zelf niet fiscaal beter van, het geven aan cultuur is met de Geefwet fiscaal aantrekkelijker gemaakt.
De restauratie van het Schnitgerorgel in de Grote of St. Michaëlskerk te Zwolle |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de restauratie van het Schnitgerorgel in de Grote of St. Michaëlskerk te Zwolle?
Ja.
Deelt u de mening dat dit orgel van grote culturele, historische en muzikale waarde is, als grootste bewaard gebleven barokorgel van Nederland?
Ja, ik zie de grote culturele, historische en muzikale waarde van dit orgel.
Is het u bekend dat de grootschalige herinrichting van de kerk in 2019 het moment was om het orgel alvast leeg te halen en alles gereed te maken voor restauratie, omdat tijdens contacten met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en uw ministerie de intentie is uitgesproken om tot 100% van de subsidiabele kosten te komen?
Het is mij bekend dat het orgel is leeggehaald zodat het tijdens werkzaamheden niet beschadigd zou raken. Er is aan de Grote Kerk te Zwolle geen toezegging gedaan om tot 100% subsidiering van de subsidiabele kosten te komen. In het kader van de aankomende subsidieregeling Klinkend Erfgoed (zie antwoord op vraag 4) worden in algemene zin verschillende mogelijkheden overwogen, waarbij het uitgangspunt is enerzijds het subsidiëren van de restauraties van zo veel mogelijk objecten en anderzijds het stimuleren van een eigen bijdrage. Daarbij speelt ook het voorkomen dat de overheidssubsidies van de andere overheden en het Rijk tezamen boven 100% van de subsidiabele kosten uitkomen een rol. Bij deze afwegingen is ook het veld betrokken.
Klopt het dat er door uw ministerie een bedrag van 2,5 miljoen euro is gereserveerd voor een subsidieregeling voor de instandhouding van klinkend erfgoed? Wat is de stand van zaken van de uitwerking van deze subsidieregeling?
Via mijn beleidsbrief Erfgoed Telt heb ik € 2,5 miljoen gereserveerd voor een subsidieregeling voor de restauratie van klinkend erfgoed. Op dit moment wordt de regeling uitgewerkt en het is mijn streven om de regeling in het voorjaar van 2021 te publiceren.
Wat is de insteek van de subsidieregeling klinkend erfgoed? Wordt het geld verdeeld onder veel kleine projecten, of is er ook ruimte voor een groot project als de restauratie van het Schnitgerorgel?
De regeling is bedoeld voor de restauratie van klinkende onderdelen van rijksmonumenten. Hiertoe behoren objecten als beiaarden, orgels, luidklokken en uurwerken. Hierbij is ruimte voor zowel grote als kleine objecten.
Deelt u de mening dat een substantiële bijdrage vanuit het Rijk gerechtvaardigd is voor de restauratie van het Schnitgerorgel, naast de middelen die door gemeente en provincie beschikbaar worden gesteld? Zal de subsidieregeling klinkend erfgoed hierin voorzien? Op welke termijn verwacht u hier duidelijkheid over te kunnen verschaffen?
In beginsel komt het Schnitgerorgel als rijksmonument in aanmerking voor de subsidieregeling klinkend erfgoed als de aanvraag t.z.t. aan alle indieningseisen voldoet en zolang het plafond van de regeling niet bereikt is. Met de reeds toegezegde subsidie van de provincie en een eventuele subsidie vanuit de subsidieregeling klinkend erfgoed kan een substantiële financiële bijdrage worden geleverd aan de restauratie van het Schnitgerorgel. Zoals in mijn antwoord op vraag 4 aangegeven zal ik de regeling in het voorjaar van 2021 publiceren.
Bent u bereid in overleg te treden met stichting Academiehuis de Grote Kerk teneinde te komen tot een oplossing voor de restauratie van dit orgel en wilt u de Kamer over de uitkomsten hiervan informeren?
Op ambtelijk niveau is er al gesproken met de stichting Academiehuis de Grote Kerk. Afgesproken is om het contact voort te zetten. Ik informeer uw Kamer over de resultaten die worden bereikt met de subsidieregeling klinkend erfgoed.
Het bericht ‘Verhalenboek moet Achterhoeks Stimuleren’ |
|
Zohair El Yassini (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Verhalenboek moet Achterhoek Stimuleren»?1
Ja.
Ziet u de meerwaarde van het in stand houden van regionale spreektalen, zoals het Achterhoeks? Zo ja, op welke manier geeft u hier concreet uiting aan?
Ja, ik onderken de meerwaarde van het in stand houden van de regionale streektalen, zoals het Achterhoeks. Het kabinet heeft ruime aandacht voor het Nedersaksisch, waarvan het Achterhoeks deel uitmaakt, alsook voor de andere streektalen in Nederland. Het Nedersaksisch is beschermd onder deel II van het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft als coördinerend departement contact met de lokale overheden betrokken bij de erkende streektalen in Nederland. In 2018 sloot ik met de provincies Gelderland, Groningen, Drenthe, Overijssel en Fryslân en de gemeenten Weststellingwerf en Ooststellingwerf het convenant inzake de Nederlandse erkenning van de regionale Nedersaksische taal.
Het Nedersaksisch is onderdeel van de regionale identiteit van de mensen in de Achterhoek. De provincie Gelderland ondersteunt Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers (ECAL), dat het streektaalinstituut is voor het Nedersaksisch. Het ECAL ondersteunt lokale initiatieven en maakt onder meer lespakketten voor basisscholen en volwassenen, organiseert schrijfcursussen en legt de taal vast in de zogenaamde WALD-woordenboeken. Daarbij wordt ook samengewerkt met de andere taalinstituten in het Nedersaksisch taalgebied, Overijssel, Drenthe, Stellingwerven en Groningen.
Bent u op de hoogte van de verschillende private initiatieven vanuit «de Feestfabriek» om de Achterhoekse streektaal in stand te houden? Zo ja, op welke manier ziet u mogelijkheden om deze initiatieven te ondersteunen?
Ja. Ondersteuning van regionale projecten gebeurt via Erfgoedcentrum Achterhoek en Liemers, dat daartoe namens de provincie Gelderland de opdracht voor heeft. Voor zover bekend heeft de Feestfabriek het boek zonder overheidsondersteuning uitgegeven.
Op welke manier maakt het «Achterhoeks» onderdeel uit van het convenant «Nederlandse Erkenning van de Regionale Nedersaksische Taal», om het voortbestaan van het Achterhoeks in zowel gesproken als geschreven vorm te borgen?
Het Achterhoeks is een variant van het Nedersaksisch dat wordt gesproken in Gelderland. De provincie Gelderland is een van de partijen in het convenant Nedersaksisch. Het Achterhoeks maakt daarmee volledig deel uit van het convenant dat in oktober 2018 is gesloten.
Op welke manier heeft u inmiddels uiting gegeven aan de opdracht binnen het convenant om na te gaan bij regionale overheden op welke manier het Nedersaksisch bevorderd kan worden in verschillende maatschappelijke domeinen? Welke concrete plannen zijn daaruit voortgekomen?
Het convenant inzake de Nederlandse erkenning van de regionale Nedersaksische taal erkent het Nedersaksisch als een wezenlijke, volwaardige en zelfstandige regionale taal in Nederland. Deze erkenning is complementair aan de erkenning onder het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden. In het convenant is afgesproken dat de lokale Nedersaksische overheden bij het ontwikkelen van het Nedersaksisch taalbeleid een voortrekkersrol hebben. Daarbij bepalen zij zelf waar op passende wijze aandacht gegeven kan worden aan de bescherming van het Nedersaksisch. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vervult daar waar mogelijk een complementaire rol. In 2019 heeft het ministerie € 25.000 beschikbaar gesteld aan de Nedersaksische overheden voor de bevordering van het Nedersaksisch.
De provincie Gelderland heeft ECAL uitgenodigd een werkplan te maken voor de komende 4 jaar, waarin concrete activiteiten ter ondersteuning van de streektaal zijn opgenomen. Eerder dit jaar heeft de provincie ook ondersteuning geboden bij de organisatie van een provinciegrens overstijgend streektaalsymposium. Door covid-19 is dat niet doorgegaan. Daarnaast neemt Gelderland deel aan de culturele proeftuin «Meertaligheid» die vanuit We the North (samenwerkende overheden in Noord-Nederland) wordt uitgevoerd. Ook op die manier worden activiteiten rond de streektaal gestimuleerd.
Op welke manier ondersteunen regionale overheden private initiatieven, zoals bijvoorbeeld een Verhalenboek in het Achterhoeks?
Voor zover bekend tot dusver niet. Al groeit de belangstelling voor de streektaal zeker, ook in het publieke domein. In oktober is er bijvoorbeeld in de samenwerkende gemeente Aalten, Oost-Gelre en Winterswijk de Erfgoednota «Wij doet ’t samen» in de streektaal uitgekomen.
Ziet u mogelijkheden om, in samenwerking met private initiatieven als de Feestfabriek, de inspanningen tot behoud van het Achterhoeks te ondersteunen of zelfs te intensiveren? Zo ja, op welke manier? Op welke manier speelt het convenant «Nederlandse Erkenning van de Regionale Nedersaksische Taal» hierin een rol?
Het ECAL ziet mogelijkheden tot samenwerking met de Feestfabriek. Een eerste contact is inmiddels gelegd om te kijken waar het regionale erfgoedcentrum met hen samen kan werken aan bijv. lespakketten voor leerlingen van de middelbare school.
Het convenant inzake de Nederlandse erkenning van de regionale Nedersaksische taal is daarvoor een belangrijke basis, niet alleen financieel maar ook moreel. Volgens het ECAL is sinds de erkenning een opleving van activiteiten en waardering voor de streektaal merkbaar. Het convenant onderschrijft de wenselijkheid van het volwaardig bestaan van het Nedersaksisch als regionale taal in levend gebruik, gesproken zowel als geschreven, teneinde het gebruik van de taal te stimuleren. Het convenant moet bijdragen aan de verbetering van het imago van het Nedersaksisch en de gebruiksmogelijkheden stimuleren, zodat oudere generaties sprekers eerder gemotiveerd zijn hun taal door te geven aan jongere generaties en jongeren meer gemotiveerd raken het Nedersaksisch te (blijven) gebruiken.
In het antwoord op vraag 5 is aangegeven dat het primaat van de ontwikkeling van beleid voor het Nedersaksisch ligt bij de Nedersaksische overheden. Daar waar een praktische of complementaire rol weggelegd kan of moet zijn voor de rijksoverheid, ben ik bereid deze te vervullen of doen vervullen.
De dreigende sluiting van de bibliotheek in Almelo. |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u ermee bekend dat sluiting dreigt voor de bibliotheek in Almelo als gevolg van een bezuiniging op de gemeentelijke subsidie?
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat in een middelgrote gemeente als Almelo de bibliotheek dreigt te verdwijnen?
Ja. De Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) heeft als uitgangspunt dat iedere inwoner van Nederland toegang heeft tot informatie en cultuur en gebruik moet kunnen maken van de fysieke en digitale diensten van de openbare bibliotheek. Het is daarom belangrijk dat inwoners van Nederland en dus ook die van Almelo gebruik kunnen maken van een bibliotheekvoorziening op redelijke afstand. Gezien het decentrale karakter van het bibliotheekstelsel is de wijze waarop dit wordt vormgegeven de verantwoordelijkheid van de gemeente.
Deelt u de mening dat de bibliotheek een belangrijke basisvoorziening is die bijdraagt aan de ontwikkeling van kinderen en het tegengaan van laaggeletterdheid?
Ja. De functies van de openbare bibliotheek zijn gedefinieerd in de Wsob. In het onlangs afgesloten Bibliotheekconvenant 2020–2023 is afgesproken te focussen op drie maatschappelijke opgaven waar bibliotheken een natuurlijke rol van betekenis hebben: het bevorderen van lezen, digitale inclusie en een leven lang leren. De ontwikkeling van kinderen en het tegengaan van laaggeletterdheid passen binnen deze ambities.
Vindt u daarom ook dat iedere inwoner van Nederland toegang moet hebben tot een bibliotheek in de nabije omgeving?
Ja, het is belangrijk dat iedere inwoner van Nederland toegang heeft tot een openbare bibliotheek op redelijke afstand. Dit is ook het uitgangspunt van de Wsob.
Hebt u contact gehad met de gemeente Almelo over de dreigende sluiting van de bibliotheek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb contact gehad met de directie van de bibliotheek en met de gemeente Almelo. De raad van de gemeente Almelo heeft tijdens de behandeling van de gemeentebegroting 2021 op 10 en 12 november jl. besloten de voorgenomen bezuiniging voor het jaar 2021 te verlagen van € 200.000,– naar € 100.000,–. De bibliotheek acht deze aangepaste bezuiniging uitvoerbaar en zal niet overgaan tot sluiting van de bibliotheek.
Bent u bereid maatregelen te nemen om de sluiting van deze bibliotheek te voorkomen?
Als resultaat van de recente lokale besluitvorming is er inmiddels overeenstemming tussen de bibliotheek en de gemeente. Daardoor is van sluiting van de bibliotheek geen sprake meer.
Het bericht 'De beladen bunker van Seyss-Inquart kwijnt weg' |
|
Peter Kwint , Sandra Beckerman |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «De beladen bunker van Seyss-Inquart kwijnt weg. «Als er maar geen escaperoom in komt»»1
Ja
Deelt u de mening dat de Seyss-Inquart bunker, een Rijksmonument met een beladen verleden als gebouw uniek is? Deelt u voorts de mening dat deze bunker een belangrijke educatieve WO2 en Koude Oorlog erfgoedfunctie kan en moet vervullen?
De Commandobunker Clingendael, ook bekend als de Seyss-Inquart bunker, is een gebouw met hoge cultuurhistorische waarden dat om die reden is aangewezen als rijksmonument. Als belangwekkend erfgoed van de Tweede Wereldoorlog en de periode van de Koude Oorlog kan de bunker een rol vervullen in het vertellen van het verhaal van deze perioden.
Bent U bekend met het feit de oorspronkelijke bebouwingen van de vier Nationale herinneringscentra voor een groot gedeelte dan wel helemaal (99%) zijn afgebroken? Bent U van mening dat de «Muur van Mussert» en de Seyss-Inquart bunker de laatste tastbare grote bouwwerken zijn die specifiek gebouwd zijn voor de leiding van het Nationaal Socialisme en een belangrijke bijdrage kunnen leveren in het voorkomen van onverdraagzaamheid en haat? Zo ja, welke stappen gaat u zetten?
Ik ben ermee bekend dat een deel van de herinneringscentra is afgebroken. En ik vind het net als u belangrijk dat betekenisvol erfgoed uit deze periode goed wordt bewaard. Dat geldt zowel voor de herinneringscentra als voor het nationaal-socialistische erfgoed. De commandobunker Clingendael en het Nationaal Tehuis van de NSB («Muur van Mussert») in Lunteren zijn belangrijke getuigen van het nationaal-socialisme in Nederland. Zij herinneren ons aan donkere bladzijden uit onze geschiedenis. Door deze gebouwen te beschermen en in stand te houden, dragen zij bij aan de bewustwording dat een open en democratische samenleving, die gestoeld is op vredelievendheid en naastenliefde, het sterkste wapen is tegen haat en onverdraagzaamheid. Om deze reden is bijvoorbeeld ook de schuilbunker in Apeldoorn in 2000 aangewezen als rijksmonument en ben ik bezig met de aanvullende bescherming van wat nog niet beschermd is en wel bescherming verdient, zoals aangekondigd in mijn beleidsbrief van 28 april 2020.
Klopt het dat de bunker, ondanks het gedeeltelijk uitgevoerde herstel, steeds meer in verval raakt? Bent u van mening dat onderhoud aan de toekomstige eigenaar is of vindt u dat de huidige eigenaar – het Rijksvastgoedbedrijf – nu in moet grijpen om het verval te stoppen? Zo ja, welke stappen gaat u zetten? Zo nee, klopt het dat de verkoopprocedure nog jaren kan duren, waarmee verder verval dreigt?
Het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) heeft de afgelopen jaren het nodige instandhoudingsonderhoud gepleegd en zal dit ook tot de overdracht aan een nieuwe eigenaar blijven plegen conform hetgeen in de Erfgoedwet is vastgelegd en ook in de Leidraad Afstoot Monumenten (bijlage bij Kamerstuk 32 820, nr. 351) is opgenomen. Ten aanzien van de verkoopprocedure heeft de Staatssecretaris in beantwoording van Kamervragen van de leden Geluk-Poortvliet en Van Dam (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2772) vorig jaar de verkoopprocedure uiteengezet. Eerst zal het Rijksvastgoedbedrijf een participatietraject doorlopen met omwonenden en belangengroepen naar aanleiding van de concept Nota van Uitgangspunten (stedenbouwkundige, maar ook specifieke erfgoedaangelegenheden). Daarna zal de definitieve Nota van Uitgangspunten worden aangeboden aan de gemeenteraad van de gemeente Wassenaar. Vervolgens zal er een voorselectie plaatsvinden van kandidaten op basis van hun visie op het gehele complex. Deze visies zullen worden beoordeeld door een selectiecommissie bestaande uit onder andere RVB, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en gemeente Wassenaar. Het RVB streeft ernaar om de verkoop eind 2021 af te ronden.
Bent u bekend met het in opdracht van het Rijksvastgoedbedrijf gemaakte Bouwhistorisch Onderzoek Bunker Seyss-Inquart rapport (deel 1 en deel 2) uit 2016 en onderschrijft u de aanbevelingen? Zo ja, wanneer wordt dit uitgevoerd, Zo nee kunt u aangeven waarom niet?
Ja, dit onderzoek is bekend. De aanbevelingen in het onderzoek bestrijken een breed spectrum dat gaat van nader onderzoek en instandhoudingsopgave tot reconstructie. Ik onderschrijf de aanbevelingen voor zover ze niet op de planvorming vooruit lopen en niet in strijd zijn met de waardering voor de Koude Oorlogperiode. Er wordt nog aanvullend onderzoek uitgevoerd op het gebied van Koude Oorlog-erfgoed en archeologie. Door COVID-19 maatregelen loopt dit onderzoek enkele maanden vertraging op.
Bent u bekend met de definitieve Onderhoudsanalyse Bunker Seyss-Inquart uit 2017 en onderschrijft u de aanbevelingen? Zo ja, wanneer wordt dit uitgevoerd, Zo nee kunt u aangeven waarom niet?
De onderhoudsanalyse is door het RVB uitgevraagd om in algemene zin inzicht te krijgen in de bouwkundige staat. Het RVB heeft gebruik gemaakt van de adviezen en met inzet van de erfgoedexpertise binnen deze dienst om de onderhouds- en herstelwerkzaamheden, die vereist zijn voor een gedegen instandhouding conform de Erfgoedwet, te laten uitvoeren.
Klopt het dat zowel in de erfgoedwet als in de richtlijn (Leidraad, afstoot monumenten april 2020) van de rijksbouwmeester een eigenaar verplicht wordt zijn monument, inclusief interieuronderdelen en structuurbepalende elementen, zo te onderhouden dat het behoud ervan gewaarborgd is? Wat is in lijn met deze verplichting uw oordeel over de huidige stand van de Seyss-Inquart bunker? Wat zou er volgens de Minister tijdens de verkoopprocedure aan onderhoud moeten worden uitgevoerd?
Zie antwoord op vraag 4 en 6.
Bent u van mening dat de bunker nu voldoende beschermd is tegen kopers en toekomstige (vervolg) eigenaren zonder historisch besef? Zo ja, kunt u uitleggen hoe dat is geborgd? Zo nee kunt u aangeven wat u hieraan gaat doen?
Ja. Ons erfgoedstelsel is erop ingericht dat de bescherming van rijksmonumenten niet afhankelijk is van het type eigenaar. Voor iedere eigenaar gelden namelijk dezelfde regels. Op grond van de wet is voor het wijzigen van het monument of de bestemming een omgevingsvergunning noodzakelijk. De gemeente is hiervoor het bevoegde gezag. Deze beslist over de vergunning na advisering door de gemeentelijke monumentencommissie en (bij ingrijpende werkzaamheden) de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Ik wijs erop dat in Nederland vele duizenden eigenaren op een uitstekende manier voor hun erfgoed zorgen.
Daarnaast geldt op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de verplichting voor gemeenten om bij de totstandkoming van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Dat betekent dat een gemeente de mogelijkheid heeft om functies en bestemmingen die niet met deze waarden verenigbaar zijn, te verhinderen.
Bij verkoop van de bunker kunnen partijen een bod doen onder de voorwaarde dat zij een visie indienen voor de herontwikkeling van het complex dat goed past bij de bedoelingen van de Staat en de gemeente en de Nota van Uitgangspunten. De visies worden eerst getoetst voor akkoord door een selectiecommissie van experts van RVB, RCE en gemeente. Getoetst wordt op de inhoud van de Nota van Uitgangspunten. Integere omgang met gebouw en opgave is daarbij een zeer belangrijk aspect.
Deelt u de zorgen van de stichting WO2 sporen dat particulieren, vastgoedontwikkelaars en commerciële kwaadwillenden bij een verkoop altijd mogelijkheden hebben? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet? Deelt u voorts haar zorg dat het na tien jaar makkelijker wordt om van de voorwaarden (eerste en vervolg schakel van een kettingbeding) van het Rijksvastgoedbedrijf af te komen en deze voorwaarden bij een faillissement van de koper zelfs helemaal verdwijnen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee waarom niet? Klopt het dat een escaperoom ook telt als gebouw met een educatieve functie? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die zorgen niet. Zie allereerst mijn antwoord op vraag 8.
De regels van ons erfgoedstelsel zijn niet tijdelijk, maar voortdurend van toepassing. Het zonder vergunning wijzigen of beschadigen van een monument is een misdrijf. Verder wordt overwogen te kiezen voor het opleggen van een kwalitatieve verplichting omdat dit juridisch een sterkere werking heeft dan een kettingbeding. Hoewel de Nota van Uitgangspunten nog niet definitief is vastgesteld kan ik op voorhand stellen dat een escaperoom niet hiermee strookt.
Naast de inbedding van de erfgoedzorg in het daarvoor ingerichte stelsel, neemt de rijksoverheid nog aanvullende stappen om historisch erfgoed zo goed mogelijk te behouden door het verkoopproces ervan zorgvuldig in te richten en te begeleiden.
Bent u ook van mening dat wet- en regelgeving het niet mogelijk maken om aanvullende eisen te stellen aan een mogelijke nieuwe eigenaar? Zo ja, kunt u uitleg geven wat de gevolgen hiervan zijn bij toekomstig gebruik? Zo nee, kunt u uitleggen wat de Leidraad afstoot monumenten april 2020 hiermee bedoelt?
Nee, op grond van het bestemmingsplan kunnen regels worden gesteld ten aanzien van functie van een monument. De huidige wet- en regelgeving (Erfgoedwet en wetten en regels op het gebied van bouwen en de ruimtelijke ordening) biedt voldoende handvatten om eisen te stellen aan het uiterlijk en gebruik van de bunker. De Leidraad Afstoot Monumenten van april 2020 is ervoor bedoeld dat de bij afstoting, wijziging en herbestemming van rijksmonumenten betrokken rijkspartijen gezamenlijk en in overleg met mede-overheden bijdragen aan een goede uitgangspositie voor dit erfgoed in andere handen.
Bent u van mening dat de «Visie Erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog» en de Leidraad (afstoot monumenten) heldere criteria en randvoorwaarden omschrijven voor wat het Rijk wel – en vooral niet – wil verkopen? Zo ja, welke stappen gaat u hiervoor zetten? Bent u van mening, ook al is het minder lucratief voor het Rijk, dat maatschappelijke baten een grotere rol moeten vervullen voor het verzekerd in stand houden op de lange termijn van afwijkende en beladen monumenten? Zo ja, welke stappen gaat u hiervoor zetten? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 8 en 9. De Visie Erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog en de Leidraad Afstoot Monumenten hebben als doel bij te dragen aan de zorgvuldige omgang met waardevol erfgoed (in het geval van de Visie: het erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog).
Deelt u de mening dat de bunker van Seyss-Inquart in handen zou moeten komen van een (nationale) monumentenorganisatie en daarmee gewaarborgd is voor de toekomstige generaties? Zo ja, welke stappen gaat u hiervoor zetten? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen oordeel over welke partij de commandobunker zou moeten bezitten en beheren. De verkoopprocedure is er niet op gericht om zomaar degene met de hoogste prijs te selecteren. Eerst worden alleen die partijen geselecteerd die een zorgvuldig plan hebben passend binnen de kaders van de Nota van Uitganspunten. Verder verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 8, 9 en 10.
Het bericht ‘Culturele instellingen in chaos na coronamaatregelen. “Dit is een onmogelijke keuze”’ |
|
Peter Kwint , Niels van den Berge (GL), Lodewijk Asscher (PvdA), Salima Belhaj (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Culturele instellingen in chaos na coronamaatregelen. «Dit is een onmogelijke keuze»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de nieuwe coronamaatregelen met betrekking tot ontheffingen voor culturele instellingen tot ontzettend veel onduidelijkheid hebben geleid en dat deze onduidelijkheden zo snel mogelijk verholpen moeten worden? Wat gaat u daaraan doen?
Wat vindt u ervan dat culturele instellingen in regio’s met extreem veel besmettingen (bijvoorbeeld Haaglanden) meer mogen dan in regio’s met een stuk minder besmettingen (bijvoorbeeld IJsselland)? Kunt u dit uitleggen? Wat vindt u in bredere zin van alle verschillen in ontheffingen tussen verschillende regio’s, soms zelfs binnen veiligheidsregio’s, en dat sommige regio’s zeggen «het nog even aan te kijken»? Vindt u dit wenselijk en logisch? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe beoordeelt u de situatie waarin cabaretier Henry van Loon op 12 en 13 oktober niet meer mag optreden in het Zaantheater voor 240 personen vanwege de opgelegde beperking van maximaal 30 personen, terwijl hij in plaats daarvan 40 kilometer verderop in Hoorn op diezelfde avonden wel mag optreden? Leidt dit niet tot oneerlijke concurrentie?2
Hoe komt het dat de veiligheidsregio’s niet waren voorbereid op deze nieuwe maatregelen? Bent u het eens dat zij in de toekomst beter voorbereid moeten worden, om te voorkomen dat het voor culturele instellingen volstrekt onduidelijk is of zij diezelfde avond hun programma nog doorgang kunnen laten vinden?
Bent u het met de indieners eens dat het wenselijk zou zijn om in overleg met veiligheidsregio’s en de culturele sector te komen tot een routekaart voor wat er wel mogelijk is bij verschillende besmettingsscenario’s om zo de voorspelbaarheid van maatregelen voor de sector te vergroten?
Wat vindt u ervan dat de voorzitters van veiligheidsregio’s verschillende afwegingen maken waardoor er een soort willekeur ontstaat die veel onduidelijkheid creëert? Zou een uniforme set van regels voor de sector niet beter zijn, zodat er geen willekeur optreedt?
Wat vindt u ervan dat door de verschillen tussen regio’s, mensen die in een regio wonen met strengere regels, zich verplaatsen naar regio’s waar men wel naar een culturele instelling kan? Is er nagedacht over het feit dat hierdoor juist meer risico’s ontstaan doordat er sneller een verspreiding van het coronavirus kan plaatsvinden?
Wat is de definitie van «instellingen met regionaal belang»? Bent u het eens dat dit niet per se grote theaters hoeven te zijn, maar juist ook kleine buurttheaters die een belangrijke rol spelen bij de sociale cohesie van kwetsbare wijken? Hoe gaat u voorkomen dat deze kleine theaters nu buiten de boot gaan vallen waardoor zij alsnog een grote kans hebben failliet te gaan?
Wat vindt u ervan dat instellingen die overduidelijk meer dan 30 personen binnen kunnen laten met in achtneming van RIVM-voorschriften, zoals bijvoorbeeld de Ziggodome of Afas Live, niet in aanmerking komen voor een ontheffing?3 Zou het mogelijk zijn in overleg te treden met de veiligheidsregio’s om gelijke richtlijnen te hanteren van vrijstellingen voor culturele instellingen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid op korte termijn proefopstellingen in de culturele sector, zoals de proefopstelling van theater Markant in Uden, te laten testen op veiligheid door het RIVM? Bent u voorts bereid de adviezen die het RIVM hierover zou geven mee te nemen in het beleid?
Sinds de uitbraak van Covid-19 is het kabinet intensief met de brede eventindustrie (sportevents, zakelijke congressen, theater, kermissen, festivals, etc.) in gesprek over de wijze waarop veilig en verantwoord evenementen georganiseerd kunnen worden die commercieel haalbaar zijn. De gesprekken hebben geleid tot een toezegging aan de sector om te kunnen starten met het zogenaamde Fieldlab-programma, waarin de gezamenlijke evenementenorganisaties samenwerken met diverse belangenorganisaties, universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstellingen. Dit Fieldlab-programma heeft tot doel wetenschappelijke kennis te combineren met innovaties uit de sector om inzichtelijk te maken hoe de gezondheidsrisico’s en de druk op de openbare ruimte kunnen worden beperkt. Een belangrijk onderdeel van de aanpak om te komen tot een veilige en verantwoorde manier organiseren van evenementen is het uitvoeren van een aantal testevents waarvoor zij testlocaties zoeken. Hierbij is het Fieldlab-programma verantwoordelijk voor de keuze van de testlocaties. Hierbij houden zij rekening met de verschillende type events die zij hebben geïdentificeerd. Het Fieldlab is op de hoogte van de proefopstelling van theater Markant in Uden en zal deze ook meenemen in hun afwegingen voor de keuze van de testlocaties. Het onderzoeksplan dat de evenementenbranche in samenwerking met wetenschappers heeft ontwikkeld voor de testevents, is recent voorgelegd ter beoordeling aan het RIVM. Dit onderzoeksplan is gericht op het organiseren van testevents voor de gehele branche. Het RIVM komt op basis van dit plan tot een advies. Op basis van dit advies en het epidemiologisch beeld zal het kabinet een besluit nemen over het starten van de testevents. De resultaten van de testevents kunnen meegenomen worden bij de beleidsvorming.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, uiterlijk binnen een week?
Voor de beantwoording van deze Kamervragen heb ik de reguliere termijnen gevolgd.
De onduidelijkheid die is ontstaan over het maximum aantal personen dat momenteel is toegestaan in culturele instellingen |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Popzalen in de wachtkamer: mogen concerten nu doorgaan of niet»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Bent u bekend met de oproep van de creatieve taskforce die vraagt om alle culturele gelegenheden vrijstelling te geven van de beperking om maximaal 30 personen tegelijk binnen te laten?2 Hoe oordeelt u over deze oproep?
Ja, ik ben bekend met deze oproep. Ik heb begrip voor deze oproep. Ik heb grote waardering voor de professionele wijze waarop de cultuursector zich inzet om de gezondheid van bezoekers en personeel te waarborgen. Ondanks alle inzet van zovelen moet het kabinet nu toch stevige maatregelen nemen om het aantal contacten terug te brengen en zo het virus onder controle te krijgen. Op 13 oktober heeft het kabinet deze maatregelen verder moeten aanscherpen. Hiermee is de mogelijkheid tot het verlenen van vrijstellingen door de Veiligheidsregio’s komen te vervallen. Voor alle theaters, podia, concertzalen en bioscopen en filmtheaters geldt nu een maximum van 30 bezoekers per ruimte. Hierover is de Tweede Kamer middels brief van 13 oktober van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geïnformeerd. Helaas raken deze maatregelen opnieuw ook de cultuursector hard.
Hoe vindt u het dat er zoveel onduidelijkheid is bij poppodia, concertzalen, bioscopen en andere culturele instellingen over de vraag of zij vanaf 29 september 18 uur meer dan 30 bezoekers mogen ontvangen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op Vraag 2.
Kunt u toelichten wat wordt verstaan onder «zalen van groot cultureel belang»? Welke criteria worden gehanteerd?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op Vraag 2.
Heeft het Rijk een handreiking verstrekt voor het creëeren van uitzonderingsmogelijkheden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de culturele sector, die keihard is geraakt door de coronacrisis, hierdoor onnodig in onzekerheid wordt gehouden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op Vraag 2.
Vindt u ook dat willekeur moet worden voorkomen en dat snel heldere richtlijnen nodig zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op Vraag 2.
Wordt er al gewerkt aan een additioneel steunpakket voor de culturele sector in verband met de nieuwe maatregelen?
De reeds beschikbaar gestelde 300 miljoen voor 2020 kunnen nu door de culturele instellingen worden ingezet. Ook is reeds 120 miljoen beschikbaar gesteld aan gemeenten om de lokale culturele infrastructuur te ondersteunen.
Daarbovenop is onlangs 482 miljoen euro beschikbaar gekomen ter ondersteuning van de culturele sector in de eerste helft van 2021. Op dit moment wordt bezien op welke wijze het Rijk deze middelen aan de sector kan doen toekomen.
Kunt u deze vragen voor 1 oktober 2020 beantwoorden, zodat de culturele sector zo snel mogelijk duidelijkheid krijgt?
Voor de beantwoording van deze Kamervragen heb ik de reguliere termijnen gevolgd.
Het advies van de Raad van Europa over aandacht voor de Limburgse taal |
|
Martijn van Helvert (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Kelly Regterschot (VVD), Rens Raemakers (D66), Dion Graus (PVV), Gijs van Dijk (PvdA), Geert Wilders (PVV), Lilianne Ploumen (PvdA), Emiel van Dijk (PVV), Frank Wassenberg (PvdD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het advies van de Raad van Europa over aandacht voor de Limburgse taal?1
Ja.
Deelt u de mening van de Raad van Europa dat de Limburgse taal en andere streektalen meer aandacht dienen te krijgen van de regering?
Onlangs is de 6e monitoringscyclus voor het Europees Handvest afgerond. De evaluatie van de Raad van Europa (RvE) was overwegend positief. De RvE constateert op een aantal punten vooruitgang ten opzichte van de vorige cyclus, met name op het gebied van het promoten van het Limburgs, contact met sprekers van andere talen, wederzijds begrip tussen diverse taalgroepen en het in acht nemen van wensen vanuit de taalgroep.
De regering heeft ruime aandacht voor het Limburgs en de andere streektalen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft als coördinerend departement nauw contact met de provincie Limburg over het Limburgs en de lokale overheden betrokken bij de andere streektalen. In 2019 sloot ik met de provincie het convenant inzake de Nederlandse erkenning van de Limburgse taal. De provincie heeft een voortrekkersrol met betrekking tot het ontwikkelen van Limburgs taalbeleid. Het ministerie schakelt indien nodig met andere betrokken departementen.
Naar aanleiding van de terugkerende aanbeveling van het comité van experts van de Raad van Europa, over het ontbreken van dialoog met de taalgroepen, organiseerde het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in 2017 bovendien een eerste Streektalensymposium. In 2019 heeft het symposium een vervolg gekregen. Doel van de symposia is om beleidsmakers, sprekers, taalinstituten en experts van de erkende, regio-gebonden talen (Fries, Nedersaksisch en Limburgs) om het jaar samen te brengen en kennis en ervaringen uit te wisselen over diverse thema’s. In 2021 vindt een volgend symposium plaats. Dit wordt in overleg met betrokken taalorganisaties, overheden en wetenschappers georganiseerd.
Wat doet de regering op dit moment voor de Limburgse taal?
De Wet op het primair onderwijs (artikel 9 lid 12 Wet op het Primair Onderwijs) maakt het mogelijk het Limburgs mede als voertaal, naast het Nederlands, in het primair onderwijs te gebruiken. Dit is eveneens het geval voor de kinderopvang (artikel 55, lid 1 Wet Kinderopvang). In het voortgezet onderwijs kan het Limburgs, in aanvulling op de verplichte lesstof, vakken en andere programmaonderdelen worden aangeboden.
In 2019 sloot het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met Provincie Limburg een convenant inzake de Nederlandse erkenning van de Limburgse taal. Het convenant erkent de Limburgse taal als een wezenlijke, volwaardige en zelfstandige regionale taal in Nederland. Deze erkenning is complementair aan de erkenning onder het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden. In het convenant is afgesproken dat de provincie Limburg met betrekking tot het ontwikkelen van het Limburgs taalbeleid een voortrekkersrol heeft, waarbij de provincie zelf bepaalt waar op passende wijze aandacht gegeven kan worden aan de bescherming van het Limburgs. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vervult daar waar mogelijk een complementaire rol. Het ministerie heeft bij de ondertekening van het convenant een bedrag van € 25.000 beschikbaar gesteld aan de provincie voor de bevordering van de Limburgse taal.
Provincie Limburg is op verzoek van diverse taalorganisaties in Limburg gestart met de doorontwikkeling van het taalveld. Verjonging, modernisering en professionalisering zijn hierin belangrijke uitgangspunten. Dit wordt ondersteund door het Huis voor de Kunsten Limburg, dat hiervoor een plan van aanpak aan het ontwikkelen is. Inhoud en vormgeving vindt samen met taalorganisaties plaats, maar ook met partners uit verschillende domeinen zoals cultuur, bibliotheken en onderwijs. Voor een toekomstbestendig taalbeleid moet de rol van professional en vrijwilliger duidelijk zijn. Het streektaalveld moet gemoderniseerd worden en zich slagvaardig op partners, de jeugd én de toekomst van de Limburgse taal gaan richten.
Hoe is de regering van plan om het gebruik van de streektaal te bevorderen?
Het convenant inzake de Nederlandse erkenning van de Limburgse taal onderschrijft de wenselijkheid van het volwaardig bestaan van het Limburgs als regionale taal in levend gebruik, in gesproken zowel als in geschreven vorm, ten einde het gebruik van de taal te stimuleren. Het convenant moet bijdragen aan de verbetering van het imago van het Limburgs en de gebruiksmogelijkheden stimuleren zodat oudere generaties sprekers eerder gemotiveerd zijn hun taal door te geven aan jongere generaties en jongeren meer gemotiveerd raken het Limburgs te (blijven) gebruiken. In de beantwoording van vraag 3 is reeds aangegeven dat het primaat van de ontwikkeling van beleid met betrekking tot het Limburgs ligt bij de provincie Limburg. Daar waar een praktische of complementaire rol weggelegd kan of moet zijn voor de rijksoverheid ben ik bereid deze te vervullen of doen vervullen.
In welke mate werkt de regering aan het erkennen van het Limburgs als overheidstaal?
De regering werkt niet aan het erkennen van het Limburgs als overheidstaal. Dit is geen deel van de erkenning van de taal onder deel II van het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden of het convenant inzake de Nederlandse erkenning van de Limburgse taal. Het convenant is niet gericht op de totstandkoming van nieuwe verplichtingen, maar op het bevorderen van het gebruik van het Limburgs.
Welke tastbare resultaten heeft het door de Minister erkennen van het Limburgs als officiële streektaal opgeleverd?
Naar aanleiding van de ondertekening van het Convenant Limburgse taal in november 2019 heeft Provincie Limburg besloten de bijdrage van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van € 25.000 te verdubbelen. Het beschikbare budget van € 50.000 zal worden besteed aan initiatieven die het gebruik van de Limburgse taal stimuleren. Dit zal gebeuren door middel van een prijsvraag, van waaruit uiteindelijk vier initiatieven beloond zullen worden met een bijdrage van € 12.500. De provincie richt zich in deze prijsvraag op initiatieven voor de nieuwe, jonge, Limburgers (0–12 jaar). De provincie verwacht in maart 2021 de winnende initiatieven van de prijsvraag bekend te kunnen maken. Het Provinciebestuur maakt zich veel zorgen over het feit dat kinderen in peuterspeelzalen standaard vaak slechts Nederlandstalig toegesproken worden. Door partijen in de kinderopvangsector wordt gewerkt aan pilots om hier meer Limburgs toe te passen. Meertaligheid vanuit het Limburgs als eerste of tweede taal en de sociaal-emotionele veiligheid van kinderen staan hierbij centraal. De provincie wil al doende ervaren wat het toepassen van het Limburgs, naast het Nederlands, doet. Dit staat ook opgenomen in de beleidsbrief Erfgoed 2020–2021 «Erfgoed leeft!»2 van de provincie Limburg.
Kunt u deze vragen van de Limburgse Kamerleden, die dit advies van de Raad van Europa onderschrijven, zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Cultuursector meldt met 62 procent relatief grootste omzetverlies bij UWV’. |
|
Peter Kwint , Niels van den Berge (GL), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Cultuursector meldt met 62 procent relatief grootste omzetverlies bij UWV»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het relatief grootste omzetverlies bij het UWV toebehoort aan de culturele sector? Had u dit percentage (62 procent) verwacht of is het nog forser dan u gedacht had?
Dit bericht is een bevestiging van eerdere berichten van bij voorbeeld het CBS dat de culturele sector tot de meest getroffen sectoren behoort.
Deelt u de mening dat het lang heeft geduurd voordat er steun kwam voor de culturele en creatieve sector en dat veel makers nog steeds geen compensatie krijgen voor hun gederfde inkomsten? Hoe kijkt u daarop terug? Hoe komt het dat het lang heeft geduurd voordat er adequate financiële ondersteuning voor de culturele sector kwam?
Op 17 maart jl.2 (kondigde het kabinet het noodpakket banen en economie aan. De werktijdverkorting-regeling en WW-premiedifferentiatie voor werkgevers werden aangepast, er kwam liquiditeitssteun en er werd een tijdelijke voorziening aangekondigd voor zelfstandige ondernemers en zzp’ers. Al deze maatregelen waren ook van toepassing op de culturele sector.
In mijn brief van 27 maart jl.3 heb ik de Kamer verder geïnformeerd over de maatregelen die specifiek gericht zijn op de culturele en creatieve sector. In die brief stond ik stil bij de bovengenoemde kabinetsbrede maatregelen, de maatregelen die ik op de korte termijn trof voor instellingen die subsidie ontvangen vanuit de culturele basisinfrastructuur en voor instellingen en makers die meerjarige of projectsubsidies ontvangen van de zes Rijkscultuurfondsen. Ook kondigde ik aan met het veld in gesprek te zijn en te bezien of aanvullende maatregelen nodig waren. Zoals u ziet is dus in een vroeg stadium van de crisis ingegrepen.
In mijn brief van 15 april jl.4 kondigde ik bovendien € 300 miljoen aanvullende ondersteuningsgelden aan voor de culturele en creatieve sector. Deze waren bedoeld om het unieke Nederlandse artistieke product te behouden en de werkgelegenheid in de sector te waarborgen, en gericht op instellingen/organisaties die de opdrachtenstroom richting zzp’ers en andere instellingen weer op gang kunnen brengen. In mijn brief van 27 mei jl.5 lichtte ik de uitwerking van deze € 300 miljoen toe.
Op 20 mei jl.6 kondigde het kabinet voorts het noodpakket 2.0 aan. Daarmee werd het eerste noodpakket banen en economie met drie maanden verlengd zodat banen en inkomens langer beschermd konden worden. Deze verlening was wederom ook van toepassing op de culturele sector.
Op 28 mei jl.7 kondigde het Ministerie van Binnenlandse Zaken bovendien aan een bevoorschotting op de compensatie aan medeoverheden te verstrekken van € 60 miljoen voor de periode van medio maart 2020 tot en met 1 juni 2020. Dit met het oogmerk op borging van de lokale en regionale culturele infrastructuur.
Op 28 augustus 2020 presenteerde het kabinet vervolgens het steun- en herstelpakket voor economie en arbeidsmarkt8. Dit vervolg op de eerste twee noodpakketten bestond uit het continueren van eerdere steun (de NOW, Tozo en TVL werden met negen maanden verlengd), het stimuleren en investeren in waar dat kan (publieke investeringen worden versneld en private investeringen worden aangejaagd) en het ondersteunen waar aanpassing nodig was (met € 1 miljard extra middelen). Bij deze maatregelen werd de culturele sector wederom meegenomen.
In mijn brief van 31 augustus jl.9 kondigde ik bovendien aan dat het kabinet, bovenop de algemene steunmaatregelen, € 482 miljoen extra uittrekt voor de culturele sector, in aanvulling op het beroep dat de culturele en creatieve sector kan doen op de nieuwe generieke maatregelen. Samen met het eerste steunpakket van € 300 miljoen komt het totaal aan steun specifiek voor de culturele en creatieve sector daarmee op bijna € 800 miljoen. Het tweede steunpakket ben ik momenteel aan het uitwerken.
Er is sinds het begin van de coronacrisis steeds bekeken hoe de sector het beste ondersteund zou kunnen worden en er is steun gekomen. Bovendien is tussendoor steeds weer bekeken of deze steun nog voldoende was, en indien dit niet het geval was is daar meer steun bijgekomen. Dit alles geschiedde en zal blijven geschieden in overleg met de sector. Zo gaat er in totaal vanuit de generieke maatregelen en de specifieke steunpakketten circa € 1,3 miljard naar ondersteuning van de culturele en creatieve sector
Verwacht u dat het tweede extra steunpakket voor de culturele sector genoeg gaat zijn om het omzetverlies in de sector op te vangen? Zo ja, op welke cijfers en feiten baseert u deze verwachting?
Het tweede extra steunpakket voor de culturele en creatieve sector is bedoeld voor de periode van januari 2021 tot en met juni 2021. Het ziet ernaar uit dat het coronavirus voorlopig niet bedwongen is. Dit betekent dat de culturele en creatieve sector zich voor langere tijd zal moeten aanpassen aan de beperkingen die dit met zich meebrengt. Dat vraagt innovatie en een nieuwe manier van publieksbereik. Het vraagt ook zoeken naar een nieuw evenwicht tussen kosten en inkomsten. Geen volle, kolkende zalen en blockbusters, maar kleinschaliger, intieme cultuurbeleving dicht bij huis. Meer digitaal, al dan niet in combinatie met een live-beleving. Het steunpakket is bedoeld om deze transitie te ondersteunen en instellingen in staat te stellen te investeren in nieuwe producties. Zo brengen we ook de werkgelegenheid in de sector weer op gang. Zoals ik ook op eerdere mondelinge vragen heb beantwoord grijpt deze coronacrisis zo diep in, dat in geen enkele getroffen sector het verlies volledig gecompenseerd kan worden.
Organisaties in de culturele sector zijn bang dat ondanks de extra steun veel talent en potentieel de sector zal verlaten en pleiten voor een steun- en herstelfonds om dit tegen te gaan, ziet u dit risico van een «talent drain» ook? Hoe ziet u een herstart van de sector voor zich zonder podiumbouwers, lichtmensen etc. die de sector tegen die tijd hebben verlaten? Hoe staat u tegenover een steun- en herstelfonds?
Makers en creatieve professionals kunnen een aanvraag doen bij het programma Permanente Professionele Ontwikkeling (PPO). PPO staat open voor zowel werknemers in loondienst als zelfstandigen/zzp’ers voor aanvragen van een bijdrage voor het mede financieren van hun professionele ontwikkeling. De regeling maakt het mogelijk dat een derde van de kosten van een persoonlijk ontwikkelplan wordt gefinancierd. Ik heb hier € 19 miljoen in geïnvesteerd.
Talent en potentieel kan zich ook in andere sectoren blijven ontwikkelen. De kennis gaat in die zin niet verloren, maar verplaatst zich. Op het moment dat er sprake is van een herstart is juist deze kennis weer hard nodig in de sector.
Zzp’ers en ondernemers uit bovenstaande bedrijfstakken kunnen gebruik maken van de kabinetsbrede maatregelen voor banen, inkomens en economie en de tijdelijke voorziening voor zelfstandige ondernemers, aangekondigd als onderdeel van het noodpakket banen en economie op 17 maart jl.10 en de verlenging ervan (noodpakket 2.0, aangekondigd op 20 mei jl.11
Daarnaast kunnen makers en creatieve professionals terecht bij een van de zes rijkscultuurfondsen. Deze fondsen krijgen uit zowel het eerste als het tweede steunpakket voor cultuur middelen om de opdrachtenstroom in stand te houden. Ook ondersteun ik private initiatieven zoals het Kickstartfonds dat culturele producties ondersteunt. Podiumbouwers, lichtmensen en andere technici blijven zo aan het werk.
Uit onderzoek naar aanleiding van het eerste steunpakket van 300 miljoen euro voor de culturele sector, bleek dat de noodsteun nauwelijks doorsijpelde naar de grote groep zzp’ers in de culturele sector, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit nieuwe steunpakket wél bij hen terecht komt? Hoe gaat de regering dit monitoren?
Bij de uitwerking van het eerste steunpakket van € 300 miljoen heb ik gekozen voor inzet van middelen gericht op het ondersteunen van vitale onderdelen van de culturele infrastructuur, zo veel mogelijk in de volle breedte. Zo kan het verdienvermogen van de sector, zodra dat weer mogelijk is, aangezwengeld worden. Dat kan alleen door gerichte keuzes omdat anders de ondersteuning te veel zou verdunnen en het effect te gering zou zijn. Voorstellingen, films, presentaties, uitvoeringen worden niet gemaakt door rechtspersonen, maar door kunstenaars, toneelspelers, schrijvers, technici, conservatoren, grimeurs, acteurs, componisten, kostuummakers, musici, decorbouwers, transporteurs en alle andere mensen werkzaam in en voor de culturele en creatieve sector. Extra ondersteuning aan de instellingen komt dus uiteindelijk terecht bij makers en uitvoerders in de sector. Ik ontvang dan ook signalen van de sector die dit onderschrijven. Zo blijkt uit een recent onderzoek van de Nederlandse Associatie voor Podiumkunsten (NAPK) dat maar liefst 78% van hun leden, die niet allemaal rijkssubsidie ontvangen, de steunmiddelen gebruikt hebben om zzp’ers te compenseren in de periode 12 maart – 1 juni [2]. Een deel van de financiële steun in de culturele sector komt dus wel degelijk terecht bij zzp’ers en werknemers met tijdelijke dienstverbanden. In de jaarlijkse monitorgesprekken die ik voer met de instellingen, zal ik hen ook bevragen op welke manier zij de verantwoordelijkheid hebben genomen om opdrachten aan makers te verschaffen.
Daarnaast is in het eerste steunpakket € 26,8 miljoen ingezet voor regelingen bij de zes cultuurfondsen voor projecten, werk en opdrachten voor makers en € 5 miljoen voor het Steunfonds Rechtensector.
Bij de uitwerking van het tweede steunpakket zal ik bij de verlening van de maatregelen uit het eerste steunpakket (€ 200 miljoen) goed kijken naar de verhouding tussen de middelen die direct naar makers gaan en die naar instellingen gaan.
Hoe verhouden de massaontslagen die de afgelopen maanden hebben plaatsgevonden bij podia in de culturele sector zich, tot de in april aangenomen motie waarin de regering wordt verzocht alles op alles te zetten om de culturele sector te redden?2
Ik betreur het dat instellingen en ondernemingen in de culturele en creatieve sector door deze crisis moeten besluiten tot het ontslaan van personeel. In een crisis van deze omvang is dat onvermijdelijk; vanaf het begin af aan heeft dit kabinet duidelijk gemaakt dat niet overal alle verliezen kunnen worden opgevangen. Tegelijkertijd is er voor de culturele en creatieve sector circa € 1,3 miljard aan maatregelen genomen om de sector te ondersteunen.
De coronacrisis laat zien hoe kwetsbaar de sector is, hoe wilt u de sector robuuster maken, en wilt u daarin ook kijken naar de inrichting van de sector en het stelsel, zoals bijvoorbeeld naar het subsidiesysteem en de vierjarige financieringssystematiek in de Basisinfrastructuur (BIS) en cultuurfondsen?
Deze crisis laat in eerste instantie zien hoe wendbaar de sector is. Ik heb grote waardering voor de inzet en innovatiekracht waarmee kunstenaars, artiesten, cultureel ondernemers en culturele instellingen, van groot tot klein, er alles aan doen om cultuur bij het publiek te brengen. Juist in deze tijd geeft dat ons troost en verbondenheid. Tegelijkertijd laat deze crisis inderdaad ook zien dat de sector nog weerbaarder kan worden. De Raad voor Cultuur komt in november 2020 met een advies hierover. Daarin zal de Raad ook ingaan op de lessen die we kunnen leren uit deze crisis over de samenhang tussen de gesubsidieerde en ongesubsidieerde sector, de verschillende verantwoordelijkheden verdeeld over verschillende bestuurslagen en de vele financieringsinstrumenten. En ook ik voer hier gesprekken over met makers en instellingen.
De besluitvorming voor de Basisinfrastructuur 2021–2024, inclusief de fondsen, is net afgerond. Eventuele wijzigingen zullen pas kunnen worden doorgevoerd voor het stelsel vanaf 2025.
De evenementenbranche en het nachtleven zitten nog steeds grotendeels op slot, bent u voornemens met extra compensatiemaatregelen voor deze deelsectoren te komen, zodat we makers en andere ondernemers in de evenementenbranche en het nachtleven overeind kunnen houden?
In de evenementenbranche wordt gesproken over nieuwe verzekerings- instrumenten, waarmee activiteiten mogelijk hervat kunnen worden. Mocht blijken dat een rol voor de overheid hierin aantoonbaar doelmatig en wenselijk is, dan beraadt het kabinet zich daarop. Verder onderzoekt de evenementenbranche in afstemming met het kabinet hoe op een veilige en verantwoorde manier activiteiten ontplooid kunnen worden die leiden tot winstgevende businessmodellen vanuit het initiatief van Fieldlab Evenementen. Deze kunnen indien het epidemiologisch beeld het toelaat getest worden aan de hand van pilots. Het nachtleven wordt hierbij door de evenementenbranche betrokken.
Deze kunnen zo nodig getest worden aan de hand van pilots.
Het bericht ‘Ook kunstenaars in Oost-Nederland hekelen scheve verdeling kunstsubsidies’ |
|
Niels van den Berge (GL), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ook kunstenaars in Oost-Nederland hekelen scheve verdeling kunstsubsidies»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de geografische spreiding van de subsidieverdeling van het Fonds Podiumkunsten voor de periode 2021–2024?
In mijn brief van 15 september 2020 (2020Z16366) heb ik aangekondigd dat ik in de periode 2021–2024 extra investeer in het podiumkunstenaanbod. Dat doe ik door de 71 instellingen die van het Fonds Podiumkunsten een positief advies hebben ontvangen, maar waar het budget ontoereikend voor was, alsnog meerjarig te subsidiëren. Via het Fonds Podiumkunsten is jaarlijks € 15 miljoen extra beschikbaar voor deze instellingen. Daarnaast volg ik het advies van de Raad voor Cultuur, om een extra impuls te geven aan de culturele infrastructuur in de provincies Flevoland, Friesland, Drenthe, Zeeland en Limburg. Daar voeg ik de provincie Overijssel aan toe. Ik zet hiervoor de jaarlijks beschikbare € 2 miljoen van de matchingsregeling «Verbreding en Vernieuwing» in. Op deze manier wordt de culturele infrastructuur, op plekken waar die nu minder stevig is, versterkt. De basisinfrastructuur kent in de periode 2021–2024 meer geografische spreiding dan ooit. Per saldo gaat er ruim € 25 miljoen meer naar instellingen in de regio dan in de periode 2017–2020.
Bent u het met de mening eens dat niet of nauwelijks sprake is van regionale spreiding nu 54% van de subsidies in Amsterdam terecht is gekomen, terwijl slechts 4% van de subsidies in de regio’s Noord, Midden, Oost en Zeeland samen terecht is gekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om verschraling van het cultuurlandschap in de regio Oost-Nederland en de provincie Gelderland te voorkomen nu daar nul aanvragen van gezelschappen gehonoreerd zijn, ondanks positieve beoordelingen van het Fonds Podiumkunsten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u in beeld wat deze verdeling doet voor het culturele middensegment in de regio en hoe schat de Minister het risico in dat dit belangrijke middendeel – met onder andere de functies aanjagen en het kweken van talent – in de culturele keten hierdoor verdwijnt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u naar het gevaar dat talent hierdoor vertrekt uit de regio naar de randstad, waardoor het gunstige makersklimaat nog verder verschuift naar de randstad? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u voorzien dat, toen u de financieringsmethode wijzigde, het Fonds Podiumkunsten minder grote nadruk zou gaan leggen op regionale spreiding, omdat de financieringsmethode is gewijzigd en er meer geld naar de BIS is gegaan en daar een bredere spreiding is ontstaan, zoals Fonds Podiumkunsten in een reactie zegt? Zo ja, is dit een bewuste keuze geweest en waarom? Is een uitgebalanceerde geografische spreiding bij de verdeling van beide subsidiestromen niet wenselijker?2
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht in NRC van 4 augustus 2020 ‘Weinig regionale spreiding bij toekenning subsidies podiumkunsten‘ |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht in het NRC van 4 augustus jl: «Weinig regionale spreiding bij toekenning subsidies podiumkunsten»?1
Wat is uw reactie op het bericht en op het feit dat «de helft van de subsidies terechtkomt in Amsterdam» (54 procent en in de regio’s Noord, Midden, Oost en Zeeland samen slechts 4 procent)?
Wat zijn de criteria die worden gehanteerd voor toekenning?
Is regionale spreiding en ondersteuning van de culturele infrastructuur ook onderdeel van de criteria voor toekenning? Zo nee, waarom niet?
Hoe bewaakt u dat culturele initiatieven in alle regio’s behouden blijven en dat de rijksoverheid daar evenredig aan bijdraagt?
Hoe wordt door u bevorderd dat in alle regio’s cultuurinitiatieven totstandkomen?
Herinnert u zich dat het fonds voor de podiumkunsten een «deelregeling meerjarige activiteitensubsidies Fonds Podiumkunsten 2017–2020» gepubliceerd heeft?
Herinnert u zich dat een van criteria was: «geografische spreiding in Nederland» (artikel 4.5 lid e van de deelregeling)?
Hoe komt het dat er op 22 november 2019 – een paar dagen na het notaoverleg cultuur – een «deelregeling meerjarige activiteitensubsidies Fonds Podiumkunsten 2021–2024» gepubliceerd wordt, waaruit het criterium geografische spreiding verwijderd is?
Heeft u overleg gehad met het fonds podiumkunsten over het schrappen van het criterium «geografische spreiding»?
Heeft u ingestemd het schrappen van het criterium «geografische spreiding?
Hoe heeft u de Kamer op de hoogte gesteld van het schrappen van het criterium «geografische spreiding»?
Hoe beoordeelt u het feit dat alle aanvragers moeten voldoen aan de code «diversiteit en inclusie», die echt alle vormen van diversiteit lijkt te omvatten, maar dat er in twee landsdelen, 5 provincies (Noord en Oost) samen zegge en schrijve slechts een van de meer dan 50 toegekende subsidies wordt toegekend?
En hoe beoordeelt u het dat meer dan de helft van de toekenningen in Amsterdam plaatsvindt?
Kunt u een manier vinden om in overleg met het fonds toch echt betekenis aan het criterium «geografische spreiding» te geven en de Kamer daarover voor 23 augustus te informeren?
Kunt u deze vragen een voor een en voor 23 augustus beantwoorden?
De problemen in de kermisbranche en dat er ondanks de versoepelingen veel kermissen niet doorgaan |
|
Thierry Aartsen (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoeveel kermissen stonden er na de versoepelingen per 1 juli 2020, het moment waarop het kabinet het organiseren van een kermis binnen de geldende coronaregels weer toe heeft gestaan, gepland en hoeveel daarvan hebben er wel en hoeveel hebben er geen doorgang kunnen vinden door het verlenen en/ of weigeren van een vergunning door het lokale bestuur?
Contacten met de sector geeft het beeld dat na 1 juli iets minder dan de helft van de kermissen doorgang heeft kunnen of zal vinden. U vindt de door de sector bijgehouden cijfers op de website kermis.nu. Dit zijn overigens geen officiële cijfers.
Heeft het kabinet een beeld van de economische schade bij de vele duizenden familiebedrijven in de kermisbranche door het geen doorgang laten vinden van kermissen door gemeenten terwijl dit wel is toegestaan en op een coronaveilige manier mogelijk is?
De economische schade is afhankelijk van een aantal factoren zoals: het aantal kermissen dat doorgang kan vinden, de omvang van de kermissen, het aantal bezoekers dat op een verantwoorde manier is te ontvangen en het gedrag van de bezoekers. In juli heeft het grootste gedeelte van de kermissen geen doorgang kunnen vinden. Tot nu toe zien we dat er in augustus substantieel meer kermissen, al dan niet in aangepaste vorm, kunnen doorgaan. De brancheorganisaties geven aan dat de gemiddelde omzet in een normaal hoogseizoen 24 mln. euro per maand is. Midden in het seizoen is het lastig te voorspellen hoe de resultaten uiteindelijk voor dit seizoen zullen zijn.
Heeft het kabinet een beeld van de afwegingen waarop lokale besturen besluiten om geen vergunning af te geven voor het organiseren van kermissen?
Er zijn diverse redenen mogelijk waarom een lokaal bestuur kan besluiten geen vergunning te verlenen. Cruciaal is dat er een geschikte locatie is voor de kermis. Door de 1,5-meterregel hebben kermissen vaak meer ruimte nodig. Gemeenten moeten daarbij belangen afwegen rond crowdmanagement omdat ook andere getroffen sectoren als horeca en ondernemers in de binnensteden/dorpskernen een beroep doen op die schaarse ruimte.
Andere redenen kunnen zijn: onvoldoende tijd om plannen van (kermis)organisatie goed te kunnen beoordelen, te weinig tijd voor (kermis)organisatie om plannen in te dienen, onvoldoende zicht op financiële haalbaarheid van de kermis en ten slotte het ontbreken van toezicht- en handhavingsmogelijkheden.
Zijn er andere voorbeelden te vinden in het land dan bijvoorbeeld de Tilburgse kermis waar een «coronaproof» kermis is georganiseerd? Wat is het actuele beeld van eventuele besmettingen die daar hebben plaatsgevonden?
Ja, inmiddels zijn er in het land tientallen kermissen georganiseerd.
Van ongeveer vijftien positief geteste personen is bekend dat zij op de Tilburgse kermis zijn geweest. Een deel van deze personen had al lichte klachten voor het bezoek. De schatting is dat zo’n vijf personen besmet zijn tijdens het bezoek aan de Tilburgse kermis.
Wat is de opvatting van het kabinet over de reeds georganiseerde kermissen? Kan het kabinet aangeven of zij de reeds georganiseerde kermissen als veilig beschouwen?
De vergunningverlening van een kermis is een lokale aangelegenheid en de evaluatie is dat in eerste instantie ook.
Is er een overleg tussen gemeenten over het veilig organiseren van een «coronaproof» kermis?
Ja. Er zijn reguliere gemeentelijke netwerken over het organiseren van evenementen (waaronder kermissen). Ook binnen de eigen Veiligheidsregio is er op grond van huidige crisisstructuur afstemmingsoverleg.
Er is daarnaast aanvullend op een bestaand afwegingskader in samenspraak met gemeenten en aantal Veiligheidsregio’s een specifieke Coronahandreiking opgesteld voor de toetsing van evenementen.
De kermissector is ten slotte ook betrokken bij de expertgroep maaksamenruimte.nl, gericht op het ondersteunen van gemeenten en andere overheden bij de opgave hoe uitvoering te kunnen geven aan 1,5-metermaatregel binnen de openbare ruimte.
Is het kabinet bereid om gemeenten op te roepen om de reeds geplande kermissen doorgang te laten vinden en te zoeken naar mogelijkheden hoe kermissen op een veilige manier plaats kunnen vinden? Zo nee, waarom niet?
Het valt onder de wettelijke bevoegdheid van de gemeenten om vergunningen voor evenementen, waaronder kermissen, te verlenen. Dit doen ze in samenspraak met de Veiligheidsregio.
De VNG heeft eerder in een ledenbrief gemeenten opgeroepen aandacht te hebben voor deze sector en suggesties gedaan aan gemeenten voor tegemoetkoming van ondernemers waaronder ook de kermissector.
Is het kabinet bereid om gemeenten waar nodig te ondersteunen met kennis, expertise en ervaring over het veilig organiseren van een «coronaproof» kermis? Zo nee, waarom niet?
De kermissector heeft een kermisprotocol vastgesteld. De rijksoverheid en de VNG namens de gemeenten hebben hierin meegedacht over wijze van het veilig organiseren van kermissen.
Daarnaast zijn er allerlei handreikingen (zie onder 6). Verder werken Rijk en VNG samen in het platform maaksamenruimte.nl om gemeenten en andere overheden te ondersteunen bij de opgave hoe uitvoering te kunnen geven aan de 1,5-metermaatregel binnen de openbare ruimte. Gemeenten moeten daarbij een afweging maken tussen een veelheid aan lokale belangen (openbare orde en veiligheid, gezondheid, economische impact, uitvoerbaarheid enz.). Uiteindelijk blijft de toetsing een aangelegenheid van de specifieke gemeente.