De toenemende online lhbti+-haat |
|
Bouchallikh , Lisa Westerveld (GL) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Tijd voor geweld tegen deze lui» over de toenemende online lhbti+-haat?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Wat vindt u van de bevindingen van het onderzoek dat op alle digitale platformen de vijandigheid richting lhbti+-groepen groeit en dat met name homo- en transfobie online razendsnel zijn toegenomen? Deelt u de mening dat een stijging van anti-transgeluid van 67 procent onacceptabel is?
Ik vind de bevindingen van dit onderzoek verontrustend. Ook in de online omgeving is geen plaats voor homo- en transfobie en andere haatzaaiende discriminatoire uitingen. Iedereen, dus ook de gehele lesbische, homoseksuele, bi+, transgender, intersekse en queer (lhbtiq+) gemeenschap, moet zichtbaar zichzelf kunnen zijn zonder (online) dreiging van wie dan ook. Iedere vorm van discriminatie is volstrekt ontoelaatbaar in onze samenleving. Het gevoel van onveiligheid dat hiermee gemoeid gaat veroorzaakt veel leed en dat is onacceptabel. Deze ontwikkelingen staan haaks op het Nederlands antidiscriminatie- en emancipatiebeleid waar Nederland voor staat.
Welke aantoonbaar succesvolle maatregelen zijn er beschikbaar om homo- en transfobie online en in de publieke ruimte te lijf te gaan? Wordt hier volop gebruik van gemaakt in Nederland en is dit succesvol geweest? Zijn deze maatregelen preventief of repressief?
Het kabinet vindt het belangrijk om discriminatie, waaronder homo- en transfobie, online en in de publieke ruimte tegen te gaan. Het kabinet voert een actief antidiscriminatie en emancipatiebeleid. In de Emancipatienota 2022–2025 heeft het kabinet een overzicht gegeven van de maatregelen die het kabinet neemt om de emancipatie van lhbtiq+ personen te stimuleren.2 Het Ministerie van OCW zet zich onder andere in op het verbeteren van welzijn, sociale acceptatie en sociale veiligheid van lhbtiq+ personen door samen te werken met gemeenten in
Nederland, de Regenboogsteden en met Regenboogprovincies. Op het punt van veiligheid zet dit kabinet in op discriminatierechercheurs, versterken van het politienetwerk «Roze in Blauw», aanpassingen in het curriculum van politieopleidingen en hogere straffen bij discriminerend geweld. Ook is op 28 september 2023 de aftrap geweest van «Ons voetbal is van iedereen» (OVIVI) 2.0. Dit is een gezamenlijk initiatief van de Ministeries van VWS, SZW, JenV en de KNVB, dat inzet op een effectieve aanpak van discriminatie en racisme in het voetbal waarbij racisme en discriminatie (zoals homofobe uitingen, gedragingen of spreekkoren) op en rond de voetbalvelden niet wordt getolereerd.
Het kabinet evalueert momenteel de maatregelen uit het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019–2022. Deze maatregelen richtten zich met name op de strafrechtelijke aanpak van discriminatie en het bevorderen van het gevoel van fysieke veiligheid bij de doelgroep. Daarnaast wordt in het voorjaar van 2024 een onderzoek opgeleverd dat inzicht zal geven in daders van geweld tegen lhbti personen. De uitkomsten van bovengenoemde trajecten zullen een belangrijke basis vormen voor het bepalen van de vervolginzet. De veiligheid van lhbtiq+ personen blijft onverminderd een aandachtspunt.
Daarnaast heeft het Kennisplatform Inclusief Samenleven (KIS) in 2022 onderzoek gepubliceerd over de Nederlandse aanpak van online discriminatie door verschillende stakeholders, waaronder de overheid.3 In het rapport worden verbeterkansen van deze aanpak, alsmede effectieve preventieve en repressieve maatregelen geïdentificeerd. Zo deed KIS de aanbeveling om voor meer bekendheid van het centrale meldpunt voor online discriminatie te zorgen: het Meld. Online Discriminatie (voorheen: Meldpunt internetdiscriminatie (MiND)).
Bij het Meld. Online Discriminatie kunnen slachtoffers van online strafbare discriminatoire content terecht. Indien hiervan sprake is, wordt door het meldpunt naar de internettussenpersoon bij wie deze content staat een verwijderverzoek gestuurd. Het Meld. Online Discriminatie heeft in 2023 concrete stappen gezet om de naamsbekendheid en vindbaarheid van het meldpunt te vergroten. Een voorbeeld hiervan is de naamswijziging van het meldpunt.
Ook benoemt KIS het gebruik maken van kunstmatige intelligentie als een kans voor verbeterde moderatie. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is in het kader hiervan in 2023 een pilot gestart om te onderzoeken welke uitdagingen kleine en middelgrote sociale mediaplatformen ervaren in het modereren van hun content. Binnen deze pilot wordt bekeken of, en onder welke voorwaarden, kunstmatige intelligentie hier ondersteunend in kan zijn.
Ten slotte is de strafrechtelijke aanpak van discriminatie van belang. In de Aanwijzing discriminatie van het Openbaar Ministerie (OM) is vastgelegd dat dit discriminatieaspect als strafverzwarende omstandigheid in de eis van de Officier van Justitie dient te worden betrokken. Concreet betekent dit dat bij een ingrijpend strafbaar feit met een discriminatieaspect staat voorgeschreven dat de verdachte moet worden gedagvaard en dat het uitgangspunt bij de strafeis een strafverzwaring van 100% is ten opzichte van het uitgangspunt in de richtlijn van het betreffende commune delict.
Hoe groot is de verantwoordelijkheid van de platformen om tegen online lhbti+-haat op te treden? Vertrouwt u deze taken aan de platformen toe? Waarom wel of waarom niet? Welk toezicht wordt gehouden op de acties van platformen om de vrijheid en veiligheid van lhbti+»ers online te beschermen?
De internetsector speelt een belangrijke rol in het veilig houden van de online omgeving en in het bestrijden van de verspreiding van content die de veiligheid van burgers en instituties ondermijnt. Omwille van dit belang zet het kabinet in op een goede samenwerking met de internetsector. We treden in dialoog met verschillende departementen, OM, politie en de verschillende soorten aanbieders in de internetsector. Bijvoorbeeld via de «publiek-private samenwerking online content moderatie» (Procom).
Bovendien zijn er de afgelopen jaren allerlei nieuwe verplichtingen gekomen voor tussenhandeldiensten, waaronder online platformen, om de uitwassen van hun diensten aan te pakken. Het betreft onder meer de Digital Services Act (DSA). De Digital Services Act bevat zowel regels voor illegale content als een kader voor de omgang met zeer schadelijke content. Lhbtiq+-haat kan in potentie beide vormen aannemen. Wanneer er sprake is van illegale content dan worden online platforms bijvoorbeeld verplicht om gebruikers in staat te stellen om daar een melding van te doen. De DSA stelt een aantal eisen voor de zorgvuldige behandeling van die meldingen. Belangrijk in dit kader is dat een melding ertoe kan leiden dat het online platform kennis heeft van die inhoud. Zodra die kennis er is, moet het platform prompt handelen om de illegale inhoud te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken. Doet een online platform dat niet, dan kan dit resulteren in aansprakelijkheid. De DSA schrijft bovendien voor dat gebruikers de mogelijkheid moeten hebben om een klacht in te dienen over de afhandeling van hun melding. Verder moeten online platformen beleid hebben voor de omgang met gebruikers die frequent kennelijk illegale inhoud verstrekken.
Vanaf 17 februari 2024 geldt de DSA voor alle tussenhandeldiensten. Sinds 25 augustus jl. is de DSA reeds van toepassing op zogenaamde zeer grote online platformen en zeer grote online zoekmachines. Deze partijen moeten aan extra strenge zorgvuldigheidsverplichtingen voldoen, waaronder de verplichting om de zogenaamde systeemrisico's die voortvloeien uit hun diensten of algoritmes, te beoordelen en te beperken. Systeemrisco’s omvatten onder meer de verspreiding van illegale inhoud, zoals illegale haatzaaiende uitlatingen of content die werkelijke of voorzienbare negatieve effecten heeft op grondrechten, verkiezingsprocessen, de volksgezondheid, minderjarigen en gendergerelateerd geweld. Het is voorstelbaar dat er vormen van lhbtiq+-haat zijn die dusdanig ernstige vormen aannemen dat ze een systeemrisico vormen, en online platformen dus maatregelen moeten treffen om daar iets tegen te doen. Zie voor meer informatie het antwoord op vraag 6.
Welke verantwoordelijkheid ziet u voor uzelf weggelegd om dit tegen te gaan? Heeft u voldoende grip op online platformen om hierin op te treden?
Het toezicht over de DSA is verdeeld over de Europese Commissie en nationale toezichthouders. Het toezicht op de zeer grote online platformen en zeer grote online zoekmachines ligt voor wat betreft de bestrijding van systeemrisico’s bij de Europese Commissie. Voor het overige geldt dat de toezichthouder uit de lidstaat van vestiging bevoegd is.
De invoering van de DSA is een mooie stap, maar niet alomvattend. Voor een effectieve aanpak van online discriminatie, is inzet van veel partijen in onze samenleving nodig. Het kabinet en maatschappelijke partijen hebben in de afgelopen jaren een aantal belangrijke stappen gezet om het complexe probleem van ongewenst online gedrag beter in kaart te brengen en aan te pakken. De Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Justitie en Veiligheid (JenV), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en Langdurige Zorg en Sport hebben de Tweede Kamer op 22 februari een Kamerbrief4 gestuurd over online discriminatie, racisme en hate speech. In de brief is een inventarisatie gemaakt van lopend beleid en wordt benadrukt dat het kabinet de komende jaren inzet op een meer geïntegreerde, samenhangende en gestructureerde aanpak. Deze aanpak zal vorm krijgen aan de hand van de pijlers ondersteuning van slachtoffers, handhaving en wet- en regelgeving, preventie en bewustwording, betere registratie en onderzoek, zoals ook wordt opgeroepen in de aanbeveling van de Raad van Europa. Deze pijlers worden op dit moment uitgewerkt tot concrete acties door een interdepartementale werkgroep. Deze uitwerking vindt onder andere plaats door sessies met het veld over deze thematiek. Zo vinden er dit najaar bijvoorbeeld twee sessies plaats over de ondersteuningsbehoefte van slachtoffers van online discriminatie.
Tot slot is het kabinet bezig met het opstellen van een Versterkte Aanpak Online inzake extremistische en terroristische content. Hierover wordt uw Kamer binnenkort op nadere wijze geïnformeerd. Deze aanpak zal zich richten op de dialoog met de internetsector, wet en -regelgeving, de lokale aanpak en de internationale inzet.5 Tevens heeft de Minister van Justitie en Veiligheid recentelijk het WODC-onderzoek «rechts-extremisme op sociale mediaplatforms? Ontwikkelingspaden & handelingsperspectieven» verzonden.6 In dit waardevolle onderzoek worden handelingsperspectieven ten aanzien van de internetsector weergegeven. De aanbevelingen van dit onderzoek worden nader bestudeerd en gebruikt bij de Versterkte Aanpak Online inzake extremistische en terroristische content.
Welke voorschriften uit de Digital Services Act (DSA) en Digital Markets Act (DMA) voorzien in het bestrijden van online lhbti+-haat en het zonder uitleg verwijderen van lhbti+-content? Zijn deze voorschriften toereikend? Zo niet, op welk vlak moeten deze richtlijnen nog worden aangescherpt om de aanpak te verbeteren?
De DMA bevat geen specifieke regels betreffende lhtbi+-haat. Wel bevat de DSA een aantal regels die in dit kader van betekenis kunnen zijn. Deze zijn reeds gedeeltelijk beschreven in het antwoord op vraag 4.
Voor het zonder uitleg verwijderen van lhbtiq+-content is verder artikel 17 van de DSA relevant. Dit artikel schrijft voor dat online platformen bij het verwijderen van content een duidelijke en specifieke motivering moeten geven wanneer zij besluiten om informatie te verwijderen. Gebruikers moeten op grond van artikel 20 bovendien een klacht kunnen indienen over deze en andere moderatiebesluiten van online platforms. Wanneer lhbtiq+-haat de vorm van bijvoorbeeld strafbare haatzaaiing aanneemt, dan kan er op grond van artikel 16 melding van worden gemaakt bij het betreffende online platform. Die moet zo’n melding op tijdige, zorgvuldige, niet-willekeurige en objectieve wijze verwerken.
Relevant zijn mogelijk ook artikel 34 en 35 van de DSA, die uitsluitend gelden voor zogenaamde zeer grote online platformen- en zoekmachines. Deze partijen hebben maandelijks meer dan 45 miljoen actieve gebruikers in de Unie en moeten als zodanig zijn aangewezen door de Europese Commissie. Op grond van deze bepalingen moeten dergelijke partijen de zogenaamde systeemrisico’s die voortvloeien uit het ontwerp of uit de werking van hun dienst identificeren en beperken. Eventuele werkelijke of voorzienbare negatieve effecten op de uitoefening van grondrechten, zoals het grondrecht op non-discriminatie, of gendergeralateerd geweld kunnen een dergelijk systeemrisico vormen. Toezicht hierop ligt bij de Europese Commissie.
Zoals gezegd geldt de DSA sinds 25 augustus jl. voor de zeer grote online platforms en zeer grote online zoekmachines. Voor het overige wordt de DSA met ingang van 17 februari 2024 van toepassing. Het is dus nog te vroeg om uitspraken te doen over de vraag of deze voorschriften al dan niet toereikend zijn.
De DMA bevat regels over kernplatformdiensten die poortwachters verlenen of aanbieden aan zakelijke gebruikers en gaat dus niet over de wijze waarop online platformen omgaan met de inhoud van gebruikers.
Bent u het ermee eens dat, zolang het verdienmodel van online platformen gebaat is bij de aanzuigende werking van ophef, er voor deze bedrijven een perverse prikkel is om online haat ongecontroleerd te laten gaan of dit zelfs breder te delen? Is het inperken van dit verdienmodel daarmee ook een integraal deel van het Nederlandse emancipatiebeleid?
Het verdienmodel van online platformen is voor een belangrijk deel gebaseerd op de algoritmen die in de programmatuur gebruikt worden. Het is niet simpel om een algemeen oordeel te vellen over aanbevelingsalgoritmes. Voor veel mensen bieden deze algoritmes ook plezier en meerwaarde. Het internet is ook een plek om een gemeenschap en waardevolle informatie te vinden. Tegelijkertijd kunnen we onze ogen niet sluiten voor de negatieve effecten. Er kan inderdaad een prikkel zijn om content die veel reacties krijgt, breder te verspreiden.
In elk geval wordt in de DSA geregeld dat zeer grote online platformen en zeer grote online zoekmachines gebruikers de mogelijkheid moeten bieden om het aanbevelingsalgoritme uit te zetten (zie artikel 38 van de DSA). Zie ook antwoord 6 over de zogenaamde systeemrisico’s.
Binnenkort wordt aan de Tweede Kamer een algemene verkenning naar AI en lhbtiq+-emancipatie verzonden. Momenteel wordt gekeken hoe de uitkomsten hiervan in het emancipatiebeleid kunnen worden meegenomen. (Online) veiligheid is een van de maatschappelijke deelgebieden waar de verkenning naar kijkt.
Vindt u het, met oog op de groeiende onveiligheid voor lhbti+»ers online, essentieel om hun privacy en onherleidbaarheid zo goed mogelijk te borgen? Hoe weegt dit op tegen de anonimiteit van mensen die online haat en bedreigingen rondsturen?
Het kabinet vindt het van groot belang dat iedereen zich veilig voelt op het internet. Op dit moment is onze inzet en het beleid er vooral op gericht om het internet een veiligere plek te maken voor gemarginaliseerde groepen, waaronder de lhbtiq+-gemeenschap.
De Minister van BZK laat op dit moment een literatuurstudie uitvoeren naar welke aspecten van sociale media bijdragen aan de risico’s voor onze democratie. De rol van anonimiteit wordt daarin expliciet meegenomen. De Minister van BZK komt hiermee tegemoet aan een motie van het lid Gündogan. Begin 2024 wordt uw Kamer geïnformeerd over de resultaten van deze literatuurstudie.
Daarnaast coördineert de Staatssecretaris van BZK in samenwerking met het Platform voor de Informatiesamenleving (ECP) ook ethische begeleidingssessies met betrekking tot technologische hulpmiddelen die een rol spelen in de spanning tussen anonimiteit en zichtbaarheid op het internet. Gedurende deze sessies vindt er een dialoog plaats tussen wetenschappers, vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en burgers, waarbij het ethische vraagstuk met betrekking tot het gebruik van technologie of technieken die anonimiteit of pseudonimiteit waarborgen en de effecten ervan op online discriminatie en haatzaaien wordt besproken.
Wat is uw appreciatie van de bevinding dat lhbti+-content en in het bijzonder content van transpersonen vaker wordt verwijderd op social media platforms? Wat is uw appreciatie van de bevinding dat het internet dankzij systemen met ingebouwde vooroordelen steeds conservatiever en daarmee onveiliger voor minderheden wordt? Ziet u mogelijkheden hier maatregelen tegen te treffen, bijvoorbeeld in EU-verband? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt het uiteraard belangrijk dat alle personen zich kunnen uiten op het internet, waaronder ook transgender personen. Uit het artikel van de Groene Amsterdammer waar de leden Westerveld en Bouchallikh naar verwijzen, blijkt niet hoe breed het probleem van het verwijderen van content van transgender personen speelt. Als dit fenomeen inderdaad wijdverspreid en systematisch is, is dat uiteraard een onwenselijke ontwikkeling.
In Europees verband spreekt het kabinet over dergelijke ontwikkelingen en de uitwisseling van best practices om (online) discriminatie tegen te gaan, zoals met de EU High Level Group on combating hate speech and hate crime. Verder verwijzen we naar het antwoord op vraag 5 over onze inzet op de aanpak van online discriminatie, racisme en hate speech en vraag 6 ten aanzien van het verwijderen van lhbtiq+-content.
Wat is de inzet van het kabinet om online haat tegen lhbti+-personen te voorkomen en te verminderen en op welke manier wordt gemeten wat het effect van dit beleid is?
De overheid is er in Nederland voor iedereen en streeft naar een inclusieve samenleving met gelijke rechten, kansen en vrijheden voor iedereen, ongeacht genderidentiteit, seksuele oriëntatie, ideologie, kleur, religie, beperking etc. Met de blik op de toekomst gericht is het essentieel om de voedingsbodem voor lhbtiq+-haat weg te nemen. We verwijzen naar het antwoord op vraag 5 voor onze inzet op de aanpak van brede online discriminatie, racisme en hate speech.
Een overzicht van alle maatregelen gericht op de emancipatie van lhbtiq+ personen is opgenomen in de bijlage bij de Emancipatienota 2022–2025.7 Algemene maatregelen gericht op het vergroten van de acceptatie en het verkleinen van vooroordelen dragen (op termijn) ook bij aan een veiligere online omgeving voor lhbtiq+ personen.
Verder zet het kabinet zich ook in op preventief beleid om de online wereld veiliger te maken, ook voor lhbtiq+ personen. OCW stimuleert, vanuit de mediabegroting, de activiteiten van het Netwerk Mediawijsheid. Een kern van de activiteiten in het nieuwe meerjarenplan van 2024–2029 is de maatschappelijke opgave «samen sociaal online», om het online klimaat te verbeteren. Bij slachtoffers van bijvoorbeeld homo- of transfobie leidt het asociale klimaat tot een onveilig gevoel, maar ook bij omstanders. «Samen Sociaal Online» is het jaarthema van de Week van de Mediawijsheid, dit jaar van 10 tot en met 17 november.8 In de Week is het initiatief #hierniet gelanceerd, waarmee mensen en organisaties worden aangemoedigd om asociaal gedrag te normeren. De website bevat tips en handvatten om te gaan met asociaal gedrag online en kan ook worden doorgestuurd naar de «aanstichters» van dit gedrag.
Daarnaast vergoten we de bekendheid van het Meld. Online Discriminatie (voormalig Meldpunt Internetdiscriminatie/MiND), zodat mensen sneller melding zullen maken van online discriminatievormen. BZK is op dit moment bezig met een stelselherziening van de antidiscriminatievoorzieningen (adv’s). Deze voorzieningen bieden op een laagdrempelige manier bijstand aan burgers met discriminatie-ervaringen. In het huidige stelsel zijn deze adv’s op gemeentelijk niveau georganiseerd. Het nieuwe stelsel zal zorgen voor één centrale organisatie. Bezien zal worden of en hoe er in het nieuwe stelsel ook meer aandacht kan worden gegeven aan het tegengaan van online discriminatie.
Verder subsidieert JenV een project dat zich richt op het bewustmaken van jongeren op de negatieve effecten van hate speech, ze het te leren herkennen en hen handelingsperspectieven mee te geven in de praktijk. Ook wordt ingezet op onderzoek. In mei jl. is in de Monitor Online Veiligheid en Criminaliteit over het jaar 2022 door het CBS gepubliceerd. Uit deze monitor blijkt dat 2 procent van de Nederlanders zich online gediscrimineerd heeft gevoeld. Ongeveer een kwart daarvan noemde seksuele gerichtheid als discriminatiegrond. Voor de discriminatiegrond genderexpressie/genderidentiteit is dat percentage ongeveer 10 procent. Het kabinet houdt de ontwikkelingen in deze cijfers nauwlettend in de gaten.
Deelt u de zorgen dat deze online vijandigheid overslaat in meer agressie en intolerantie in de maatschappij? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen zet u om dit te voorkomen? Welke bronnen bevestigen de link tussen online haat en toenemende onveiligheid in het openbaar?
Deze zorgen delen deel ik zeker. De doorwerking van online gebeurtenissen op de offline leefwereld dient niet te worden onderschat. Uit onderzoek is bijvoorbeeld bekend dat acties online verstrekkende gevolgen heeft in de fysieke wereld (Online Ontspoord, Rathenau).
Uit bovengenoemde monitor Online Veiligheid van het CBS blijkt dat ruim een derde van de personen die online discriminatie ervoeren in 2022 problemen hebben of hebben gehad als gevolg van het voorval. Als het gaat om emotionele of psychische gevolgen gaf meer dan de helft van degenen die online discriminatie ervoeren aan dat ze daardoor minder vertrouwen in mensen hebben. Iets meer dan 30 procent voelt/voelde zich minder veilig.
Zoals in het antwoord op vraag 5 reeds genoemd wordt op dit moment de interdepartementale aanpak van online discriminatie geïntensiveerd.
Ziet u ook hoe sociale media door publieke figuren gebruikt worden om hun volgers impliciet op te hitsen tegen specifieke (organisaties die zich inzetten voor) lhbti+-personen? Bent u het er ook mee eens dat deze vorm van online aanzetten tot intimidatie aangepakt moet worden? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe, bijvoorbeeld in EU-verband? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre publieke figuren sociale media gebruiken om hun volgers impliciet op te hitsen tegen specifieke (organisaties die zich inzetten voor) lhbti+ personen is mij niet bekend. Maar ik ben het met u eens dat online intimidatie verwerpelijk is en bestreden moet worden. Daartoe bestaan verschillende – ook door het Europese recht gecreëerde – mogelijkheden, waarop ik in de antwoorden op de vragen 3, 5, 6 en 10 ben ingegaan.
De eenmalige specifieke uitkeringen lokale bibliotheekvoorzieningen 2023 – 2024 (SPUK Bieb) |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kunt u aangeven hoeveel aanvragen er zijn gedaan voor de eerste ronde van de SPUK Bieb? Hoeveel van de aanvragen zijn ook daadwerkelijk toegekend?
In de eerste ronde zijn er 210 aanvragen gedaan door 148 gemeenten. Hiervan zijn er 79 daadwerkelijk toegekend aan 53 gemeenten.
Kunt u uitsplitsen hoe de € 17,6 miljoen is verdeeld tussen de verschillende aanvragen? Is het beschikbare budget overvraagd? Zo ja, kunt u de rangschikking publiceren op basis waarvan de toekenning van het budget heeft plaatsgevonden?
Van de € 17,6 miljoen is in totaal € 17,492 miljoen beschikt. Het volledige budget is niet opgemaakt, doordat de eerstvolgende aanvraag die in aanmerking kwam de limiet van € 17,6 miljoen oversteeg. Van de € 17,492 miljoen die is beschikt gaat € 5,563 miljoen naar het openen van een nieuwe vestiging, € 4,892 miljoen naar doorontwikkeling van een bestaande beperkte bibliotheekvoorziening naar een bibliotheekvestiging en € 7,036 miljoen naar het verruimen van de openingstijden van bibliotheekvoorzieningen. U kunt in «Bijlage 1 – Overzicht aanvragen en activiteiten» vinden aan welke gemeenten welk bedrag is toegekend en voor welke activiteit. Ook kunt in «Bijlage 2 – Samenvattend overzicht» een samenvattend overzicht vinden van deze gegevens.
Het budget is met € 21,690 miljoen overvraagd.
U kunt in «Bijlage 1 – Overzicht aanvragen en activiteiten» de rangschikking vinden op basis waarvan de toekenning van het budget heeft plaatsgevonden. In kolom D van deze bijlage staan de scores die per gemeente zijn toegekend. Ook kunt u in «Bijlage 3 – Overzicht puntenaantallen» zien welke gemeente hoeveel punten heeft gekregen per kenmerk. Hier staan de gemeenten die nog geen voorziening hebben in de zin van de WSOB niet bij, aangezien deze automatisch het maximaal punten hebben gekregen. Dat betreft Zaanstad en Rozendaal.
Kunt u per aanvraag aangeven voor welke activiteit deze is bedoeld, te weten: 1) het oprichten van een nieuwe bibliotheekvoorziening, 2) het doorontwikkelen van een bestaande beperkte bibliotheekvoorziening naar een bibliotheekvestiging, 3) verruiming van de bemande openingstijden van een bibliotheekvestiging met minimaal 10 uren per week of 4) de verruiming van bemande sta-uren van de bibliobus met minimaal 10 uren per week in gemeenten waar geen andere bibliotheekvoorzieningen zijn?
U kunt in «Bijlage 1 – Overzicht aanvragen en activiteiten» per gemeente in kolom F vinden voor welke activiteit de gemeente een aanvraag heeft ingediend.
Is het beeld dat er op dit moment twaalf gemeenten zijn zonder volwaardige bibliotheekvoorziening gewijzigd sinds de beantwoording van de Staatssecretaris op 4 april 2023?1 Kunt u aangeven welke van de twaalf gemeenten waar nog geen sprake is van een volwaardige bibliotheekvoorziening een aanvraag hebben gedaan voor de SPUK Bieb?
Kunnen wij het wetsvoorstel om te komen tot een wettelijke zorgplicht voor gemeenten voor een bibliotheekvoorziening nog steeds medio 2024 verwachten, gezien dit onderwerp niet controversieel is verklaard en gezien de motie Mohandis c.s.2?
Dit beeld is sinds 4 april 2023 niet gewijzigd. Wel hebben twee van deze twaalf gemeentes een aanvraag gedaan, te weten: Zaanstad en Rozendaal. De gemeenten zonder bibliotheek die geen aanvraag in de eerste ronde hebben ingediend, zullen in de aanloop naar de tweede ronde individueel worden benaderd. Zonder bibliotheek zullen zij waarschijnlijk niet aan de komende zorgplicht kunnen voldoen. Indien nodig is voor deze gemeenten ondersteuning bij de planontwikkeling en aanvraag beschikbaar.
Verduurzaming van de cultuursector |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht1 dat culturele instellingen voorlopig nog niet te maken krijgen met harde eisen rond verduurzaming van de sector? Zo ja, klopt het dat dit bericht onder meer is gebaseerd op uw brief over de uitgangspunten voor cultuursubsidies 2025–20282?
Ja, ik ben bekend met dit artikel in het NRC Handelsblad. Hierin wordt onder andere verwezen naar mijn Kamerbrief Uitgangspunten Cultuursubsidies 2025–2028 van juni 2023.
Kunt u uiteenzetten waaruit blijkt dat de cultuursector voldoende eigen initiatieven kan/zal ontplooien om op korte termijn te verduurzamen? Zijn naar uw oordeel de ambities op verduurzaming bijvoorbeeld voldoende geconcretiseerd en is voldoende duidelijk welke gerichte acties nodig zijn om die ambities waar te maken?
Het belang om te verduurzamen wordt sterk gevoeld in de culturele en creatieve sector. Binnen deze sector bestaan verschillen, ook in de mate waarin verduurzaming wordt opgepakt. Organisaties en makers binnen de podiumkunsten, archieven, musea, bibliotheken en media treffen maatregelen om CO2-uitstoot te verminderen en dragen bij aan bewustwording of het inspireren van bezoekers. Zo is er «ACTIE als cultuur» vanuit de Federatie Cultuur, Kunsten ’92, de Taskforce culturele en creatieve sector en de Museumvereniging, wordt er gewerkt aan een Cultuurberaad en zetten verschillende brancheverenigingen stappen om te verduurzamen. Ook zetten individuele instellingen belangrijke stappen, zoals het gezelschap Silbersee, dat zichzelf ten doel heeft gesteld om in 2027 klimaatpositief te produceren.
Er gebeurt veel, maar de initiatieven zijn wel versnipperd. De Raad voor Cultuur stelt in zijn advies «Cultuur Natuurlijk»3 ook dat in de culturele en creatieve sector de klimaatdoelstellingen nog niet overal breed in beeld zijn en dat kennis over duurzaamheid in veel gevallen nog ontbreekt. De raad doet aanbevelingen om te komen tot gerichte acties. Het gaat hierbij onder andere over structurele aandacht voor duurzaamheid in de culturele sector, het inzichtelijk maken van de klimaatimpact van de sector, het onderzoeken wat de beste methode is om dit te monitoren en het onderzoeken van de mogelijkheid voor een kennisplatform waarin de sector kan samenwerken en kan leren van elkaar en van andere maatschappelijke sectoren. Deze aanbevelingen worden momenteel verder verkend en onderzocht. Ik zal daar op terugkomen in de beleidsreactie op het advies van de raad, dat in de eerste helft van 2024 naar de Tweede Kamer zal worden gestuurd.
Wat is uw definitie van een verduurzaamde cultuursector? Wat is concreet nodig voor een verduurzaamde cultuursector? Is vrijwillige inzet vanuit culturele instellingen daarvoor toereikend? Welke criteria hanteert u bij de beoordeling van de voortgang in de verduurzaming van de cultuursector? Wat zijn voor u de signalen dat van vrijwilligheid moet worden afgestapt en (tevens) moet worden gekozen voor nadere wet- en regelgeving en afdwingbare resultaatsverplichtingen?
Het tegengaan van de opwarming van de aarde is een prioriteit van het kabinet. Daarvoor moet iedereen zich inspannen, ook de culturele sector. Leidend bij deze duurzaamheidsambitie zijn de nationale klimaatdoelen zoals die zijn vastgelegd in de Nederlandse Klimaatwet, maar bijvoorbeeld ook de doelstellingen van Nederland Circulair in 2050. De doelstelling is daarmee dat ook de culturele- en creatieve sector bijdraagt aan de tot 55% CO2-vermindering in 2030 en volledige energieneutraliteit in 2050.
Om te weten welke stappen nodig zijn om te komen tot bovenstaande doelstelling is het van belang te weten wat de klimaatimpact van de sector is. Deze is nog niet overal in beeld. Met het oog daarop zullen instellingen die een aanvraag indienen voor de basisinfrastructuur of bij de rijkscultuurfondsen een korte inventariserende vragenlijst invullen. Samen met de sector wordt momenteel bezien wat de beste methode is om de klimaatimpact verder inzichtelijk te maken en te monitoren en hoe de sector gestimuleerd en gefaciliteerd kan worden bij de duurzaamheidsopgave.
Een deel van de instellingen in de culturele en creatieve sector heeft al te maken met bestaande wet- en regelgeving, of krijgt daar in de toekomst mee te maken. Het gaat dan bijvoorbeeld om de CSRD-richtlijn4 energieprestaties voor gebouwen, de implementatie van de Europese Single Use Plastic richtlijn (SUP) of zero-emissiezones. Of aanvullende wet- en regelgeving op termijn nodig is voor de culturele- en creatieve sector moet mede in dat perspectief worden bezien. Wet- en regelgeving is ook niet de oplossing voor alles. Ik ben ervan overtuigd dat intrinsieke motivatie heel krachtig is. Ik zie dit ook in de sector. Daarom ga ik uit van vertrouwen, zeker na de roerige periode die de sector heeft meegemaakt. Ik wil laten zien dat de sector goede stappen aan het zetten is en samen met hen beleid ontwikkelen om makers en instellingen verder te helpen.
Hoe gaat u de culturele sector ondersteunen bij de voorgenomen verduurzaming? Deelt u de mening dat financiële ondersteuning van culturele instellingen onontbeerlijk is om investeringen in duurzaamheid mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Er bestaan verschillende regelingen waar culturele instellingen gebruik van kunnen maken. Denk bijvoorbeeld aan de regeling voor verduurzaming van maatschappelijk vastgoed (DUMAVA) of VANG Buitenshuis,5 dat organisaties ondersteunt bij het opzetten van een circulaire bedrijfsvoering. Zoals in mijn antwoord op vraag 3 beschreven wordt momenteel onderzocht hoe de culturele en creatieve sector het best gestimuleerd en gefaciliteerd kan worden bij de verduurzamingstransitie. Dit wordt gedaan met de inventariserende vragenlijst, het onderzoek naar monitoring en dataverzameling en de gesprekken met uiteenlopende stakeholders. Aanvullend wordt verkend hoe kennisverzameling- en deling het best georganiseerd kan worden. Ook streef ik naar een nauwere samenwerking en aansluiting op het verduurzamingsvraagstuk met andere betrokken ministeries. Tot slot wil ik ook bezien hoe de creatieve kracht van de sector kan worden ingezet om ook anderen te inspireren om te verduurzamen.
Deelt u de mening dat een door de Raad voor Cultuur geadviseerde nulmeting en een «transitieplan» voor culturele instellingen goede diensten kan bewijzen in de voorgenomen verduurzaming? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om dit te faciliteren?
De Raad voor Cultuur schrijft dat door het in kaart brengen van de ecologische voetafdruk duidelijk wordt waar de grootste negatieve (ecologische) impact zit, waardoor bewuster keuzes gemaakt kunnen worden. Ik deel deze mening. Daarom wordt – in lijn met het advies van de Raad – een eenvoudige inventarisatie uitgezet voor instellingen bij de aanvraag voor de BIS en bij de rijkscultuurfondsen. Deze geeft een beter beeld van hoeveel instellingen hun impact al in kaart hebben gebracht, op welke manier zij dit hebben gedaan, of zij al transitieplannen hebben opgesteld en waar hun behoefte ligt om (verdere) stappen te kunnen zetten. Op basis van de uitkomsten van deze inventarisatie wordt bezien of, en zo ja wat aanvullend nodig is om de instellingen die dit nog niet hebben te faciliteren.
Denkt u dat een geïntensiveerde inzet op verduurzaming gevolgen zal hebben voor het Nederlandse culturele aanbod? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om te onderzoeken hoe een eventueel krimpend cultuuraanbod kan worden voorkomen en tegengegaan?
Om klimaatverandering tegen te gaan moet iedereen zijn steentje bijdragen. Dat dit gepaard kan gaan met lastige keuzes die gevolgen kunnen hebben voor het aanbod, schrijft ook de Raad voor Cultuur. Het maken van keuzes komt niet enkel voort uit inzet op verduurzaming, maar raakt ook aan het gesprek over onder meer fair practice. Aan het einde van het jaar wordt het advies van de raad over de vernieuwing van het cultuurbestel na 2029 verwacht, waarbij de raad al heeft aangegeven dat duurzaamheid als onderwerp meegenomen zal worden.6
Bedreigd maritiem erfgoed |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u de media-aandacht voor het zeventiende-eeuwse scheepswrak «Burgzand Noord 9», beter bekend als Het Palmhoutwrak, gevolgd1? Zo ja, wat vindt u van deze casus?
Ik vermoed dat u mij vraagt naar scheepswrak «Burgzand Noord 17», het zogenaamde Palmhoutwrak waarover de documentaire De jurk en het scheepswrak is gemaakt. Ik heb deze casus inderdaad gevolgd. De bijzondere vondsten die zijn opgedoken zijn prachtig. Helaas is er een schaduwzijde: het materiaal is zonder opgravingsvergunning, en daarmee illegaal, geborgen. Dit plaatste de betrokken overheden voor een dilemma. Uiteindelijk zijn er met de duikers afspraken gemaakt over het alsnog melden van vondsten en over toekomstig handelen. Ook zijn alle bij de overheid bekende vondsten door de duikers overgedragen aan de provincie Noord-Holland.
Het zomaar leeghalen van wrakken is geen wenselijke manier om ons cultureel erfgoed onderwater te beheren. Het is dan ook ten strengste verboden. Net als voor alle andere soorten archeologische vindplaatsen, geldt voor scheepswrakken bescherming in situ (op de plaats zelf) als uitgangspunt. Dit vanuit de gedachte dat archeologische vondsten al eeuwen goed bewaard zijn gebleven in de (water)bodem en ze – door ze daar in te laten zitten – beschikbaar blijven als bron van kennis over het verleden. De generaties die na ons komen, kunnen ze dan bestuderen vanuit nieuwe inzichten, met nieuwe vragen en betere onderzoekstechnieken. Wanneer behoud in situ niet mogelijk is, kan worden besloten een locatie op te graven, met inachtneming van de daartoe opgestelde kwaliteitseisen en certificeringsplicht. Dit is bijvoorbeeld het geval bij scheepswrak Burgzand Noord 9, waar onderwaterarcheologen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) deze zomer onderzoek deden.
Bent u het ermee eens dat maritiem erfgoed zoals Het Palmhoutwrak unieke kansen biedt om bestaande kennis over het maritieme verleden te verdiepen en uit te breiden?
Cultureel erfgoed onder water biedt inderdaad unieke kansen om meer te weten te komen over ons verleden. We zijn gezegend met een rijk maritiem erfgoed, dat ook nog eens zeer goed bewaard is gebleven. De RCE beschikt over een database met circa 60.000 punten waar zich «iets» onder water bevindt. Zeker 3000 van die punten zijn scheepswrakken, maar het gaat ook om andere waardevolle elementen zoals verdronken dorpen en restanten van waterwerken als bruggen en sluizen. Het Palmhoutwrak laat duidelijk zien hoe goed dit soort erfgoed in Nederland bewaard is gebleven. Om meer zicht te krijgen op de mogelijkheden die deze vindplaats biedt om onze kennis over het verleden uit te breiden, heb ik aan de RCE gevraagd om komend jaar een nadere verkenning uit te voeren naar het wrak.
Wat is de huidige staat van het Nederlandse maritieme erfgoedonderzoek, vergeleken met bijvoorbeeld Groot Brittannië en Zweden? Welke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat maritiem erfgoed voorgoed verloren gaat door natuurlijke oorzaken en menselijk ingrijpen? Zijn deze maatregelen naar uw oordeel voldoende om dit erfgoed voor nu en voor toekomstige generaties te behouden?
Naar aanleiding van de evaluatie van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ)2 is – sinds 2012 – door mijn voorgangers en mijzelf extra geïnvesteerd in het beheer van cultureel erfgoed onderwater. Het doel is ervoor te zorgen dat zo min mogelijk maritiem erfgoed ongezien verloren gaat. Inmiddels is het niveau van de zorg voor dit erfgoed grotendeels op hetzelfde niveau als dat van de landarcheologie en behoort Nederland tot de toonaangevende landen op het gebied van maritiem erfgoedbeheer. In de samenwerking met andere landen, zoals Groot Brittannië en Zweden, opereren we op gelijkwaardig niveau.
Sinds 2012 zijn via de RCE diverse programma’s uitgevoerd die hieraan hebben bijgedragen. Deze hebben in 2021 een structureel vervolg gekregen. De RCE beschikt nu over een jaarlijks werkbudget van € 1,5 miljoen voor het beheer van erfgoed in de Nederlandse wateren en daarbuiten. Ons maritieme erfgoed heeft namelijk ook een sterke internationale component: Nederlandse schepen zijn op diverse plekken ter wereld vergaan. Om het erfgoed dat zich buiten de territoriale wateren bevindt beter te beschermen, werk ik bovendien aan de ratificatie van het Unesco verdrag ter bescherming van cultureel erfgoed onderwater.
Verder zijn de contacten met de Kustwacht geïntensiveerd, is het opgravingsverbod in de Erfgoedwet aangescherpt en heeft de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed extra capaciteit gekregen voor haar toezichtstaken. Dit alles maakt het beter mogelijk om te handhaven op schendingen van het opgravingsverbod onder water.
Tot slot zal de zorg voor ons maritieme erfgoed ervan profiteren wanneer vrijwilligers (sportduikers) een grotere bijdrage kunnen leveren. Hiertoe wordt het Besluit Erfgoedwet archeologie aangepast. Er komt een mogelijkheid om maritieme vrijwilligers ontheffing te verlenen van de certificeringsplicht voor het doen van archeologische opgravingen. Zo kunnen zij kleinere onderzoekshandelingen uitvoeren, waarmee informatie kan worden verzameld over maritieme vindplaatsen. Een belangrijke voorwaarde hierbij is dat vooraf toestemming is gevraagd. Een volledige opgraving zal altijd door deskundige professionals moeten gebeuren.
Wat is de stand van zaken rond het opzetten van een maritiem archeologisch onderzoeksinstituut onder het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ)?
Het idee om een zogenaamde «Blue academie» op te richten onder het NIOZ is afkomstig van een groep mensen die zich sterk verbonden voelt met (de maritieme archeologie rondom) Texel. Vanuit de rijksoverheid worden er geen stappen gezet met betrekking tot dit idee. Ik heb de maritieme erfgoedzorg belegd bij de RCE. Deze beschikt over een onderzoeksteam van maritiem archeologen, dat als taak heeft om het onderwatererfgoed te monitoren, beschermen en onderzoeken. Zij dragen ook zorg voor het opbouwen en delen van kennis over maritiem erfgoed en onderhouden nauwe contacten met professionele partijen en vrijwilligersorganisaties zoals de LWAOW (de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder water). Graag benoem ik ook dat aan de Universiteit Leiden in juli 2022 een Bijzonder hoogleraar voor Onderwaterarcheologie en Maritiem erfgoedbeheer is aangesteld.
Hoeveel budget is beschikbaar voor het in situ beschermen van maritiem erfgoed? En hoeveel geld is beschikbaar voor het bergen, conserveren, restaureren, onderzoeken en tentoonstellen van maritiem erfgoed? Hoeveel budget is naar uw inschatting nodig om het thans bekende en in kaart gebrachte maritiem erfgoed naar de huidige maatstaven het best te bewaren?
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 3. De RCE beschikt over een jaarlijks werkbudget van € 1,5 miljoen voor het beheer van maritiem erfgoed. Binnen dit budget zijn geen bedragen toegewezen aan de diverse onderdelen van dit beheer, zoals in situ bescherming of onderzoek. Daarnaast draag ik bij aan het Nationaal Scheepsarcheologisch depot Batavialand. Daar bevinden zich faciliteiten voor de conservering en restauratie van grotere maritieme archeologische vondsten. Ook beheert Batavialand de maritiem archeologische rijkscollectie.
De genoemde € 1,5 miljoen per jaar is toereikend om het belangrijkste bekende maritieme erfgoed doorlopend te monitoren en daarmee in situ te bewaren. Wanneer uit deze monitoring blijkt dat een bijzonder scheepswrak – bijvoorbeeld door erosie – verloren dreigt te gaan, kan dit enkel worden bewaard via het uitvoeren van een opgraving. Daarvoor is het werkbudget van de RCE niet toereikend. In een dergelijk geval zal moeten worden onderzocht of incidenteel budget kan worden vrijgemaakt. In het verleden is dit bijvoorbeeld gebeurd in het geval van de opgraving van het VOC-schip de Rooswijk (voor de kust van Engeland).
Het Rijk is overigens niet de enige partij die zich richt op maritieme archeologie. Ook verscheidene gemeentes en provincies spannen zich in voor maritiem erfgoed en stellen daar geld voor beschikbaar. Daarnaast worden diverse initiatieven ondernomen door musea en onderzoeksinstellingen zoals universiteiten. Zij kunnen daarbij aanspraak maken op (regionale en nationale) fondsen. Zo kunnen voor grootschalige publiekspresentaties op het gebied van (onderwater)archeologie bijvoorbeeld aanvragen worden ingediend bij het Mondriaanfonds. De restauratie van de Romeinse Zwammerdamschepen is via deze weg mogelijk gemaakt.
De grote archeologische ontdekkingen bij Tiel |
|
Sandra Beckerman |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht «Zonnekalender langs de Waal: archeologen ontdekken «Stonehenge van Nederland» bij Tiel?»1
Ja.
Bent u van mening dat op deze locatie vondsten van nationaal en internationaal belang zijn gedaan en deze vindplaats nogmaals aantoont hoe bijzonder ons bodemarchief is?
Ja.
Bent u van mening dat het treurig is dat er nu loodsen zullen worden gebouwd op deze bijzondere locatie?
De beoogde bouw van loodsen is de uitkomst van een proces dat de gemeente Tiel heeft doorlopen. Daarbij zijn verschillende belangen tegen elkaar afgewogen, inclusief dat van de archeologie. De gemeente heeft besloten om de vindplaats zorgvuldig te laten onderzoeken en te documenteren en op die manier ruimte te geven aan de voorgenomen bebouwing in het gebied. Zoals vaak het geval is, was juist de ontwikkeling van de locatie de reden voor het laten uitvoeren van het onderzoek waarmee dit bijzondere verhaal aan het licht is gekomen.
Bent u van mening dat het noodzakelijk is om te zorgen dat dit soort locaties beter beschermd worden?
Het wettelijk stelsel zoals we dat nu kennen borgt een zorgvuldige afweging ten aanzien van erfgoed. De kans dat waardevolle archeologische vindplaatsen ongezien verloren gaan, is daardoor klein. Per geval wordt bekeken wat de meest passende vorm van behoud is: in de bodem (in situ) of via een opgraving (ex situ). Het bevoegd gezag – meestal de gemeente – weegt het archeologisch belang daarbij af tegen de andere belangen (zoals woningbouw of ecologie) die een rol spelen op de locatie.
Bent u bereid rijksgeld in te zetten om de vondsten gedaan te Tiel te tonen aan een breed publiek? Bent u bereid met anderen na te denken over hoe deze vindplaats beleefbaar kan worden gemaakt, bijvoorbeeld door het maken van reconstructies?
Via het Mondriaanfonds is in de jaren 2023 t/m 2025 jaarlijks € 400.000 extra beschikbaar voor (grootschalige) archeologische publiekspresentaties. Partijen zoals musea, erfgoedinstellingen, uitgevers en beeldend kunstenaars die zich in willen zetten voor het publiekelijk tonen van de vondsten van Tiel, kunnen hier een financiële bijdrage aanvragen. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed kan met hen meedenken over hoe het verhaal van de vindplaats beleefbaar kan worden gemaakt.
Bent u bereid te borgen dat, ook wanneer voor behoud ex situ wordt gekozen, het mogelijk moet worden bebouwing van locaties vaker tegen te gaan of aan te passen wanneer er ontdekkingen van (inter)nationaal belang worden gedaan zodat deze locaties getoond kunnen worden aan een breed publiek?
Gemeentes kunnen ervoor kiezen om bebouwingsplannen voor een locatie bij te (laten) stellen. Dat zij hiervoor goede mogelijkheden hebben en deze ook gebruiken, blijkt uit diverse voorbeelden van locaties waar dit al is gebeurd. Op plekken als Knooppunt Paalgraven in de gemeente Oss en Museum Hoge Woerd in De Meern (Utrecht) is het archeologisch verhaal beleefbaar gemaakt en onderdeel geworden van de ruimtelijke inrichting. Als een locatie zich niet leent voor het ontvangen van bezoekers, kan het verhaal van de plek ook worden getoond door elders een presentatie in te richten, zoals in een (lokaal) museum of online.
Ziet u dat de rijksoverheid, zeker nu ze erkent hoe cruciaal rijksregie op de ruimtelijke ordening is, hierin een leidende rol moet spelen?
De komende tien tot dertig jaar krijgen we te maken met diverse ruimtelijke en maatschappelijke transities, die grote invloed zullen hebben op onze leefomgeving. Ik vind het heel belangrijk dat de ontstaansgeschiedenis en identiteit van ons land daarbij herkenbaar blijven. Erfgoed moet dan ook een goede plek krijgen en houden bij deze ruimtelijke ontwikkelingen. Ik zet er daarom sterk op in dat erfgoed integraal, vanaf de start, wordt meegenomen in plannen rondom ruimtelijke ontwikkelingen en nieuwe opgaven zoals klimaatadaptatie en energietransitie. Dit vraagt niet alleen om samenwerking tussen verschillende departementen van het Rijk en met andere overheden, maar ook om overheden die goed zijn uitgerust om hun erfgoedtaken naar behoren te kunnen uitvoeren. Ik heb € 1,5 miljoen extra ter beschikking gesteld, om gemeentes en provincies te ondersteunen bij de transities in de leefomgeving.
Bent u van mening dat een groot publiek kennis zou moeten kunnen maken met de vondsten die zijn gedaan?
De verbinding tussen erfgoed, mens en samenleving is van groot belang. Via de diverse berichten in de media heeft een groot publiek al kennis kunnen maken met de vondsten. Het zou mooi zijn als hier een vervolg aan wordt gegeven en het verhaal van deze vindplaats ergens (blijvend) kan worden gepresenteerd. Ik heb begrepen dat er al over diverse initiatieven wordt nagedacht. Zo is de gemeente Tiel – al vanaf de start van het archeologisch onderzoek naar de diverse vindplaatsen binnen bedrijvenpark Medel – in gesprek met het Flipje & Streekmuseum Tiel over hoe de vondsten daar kunnen worden gepresenteerd.
Bent u van mening dat archeologen zelf vaak fantastisch werk doen waar het gaat om het betrekken van het publiek bij onderzoek, maar dat de rijksoverheid het hier (te vaak) laat afweten en dit publiekswerk beter zou kunnen ondersteunen?
Naar aanleiding van de bevindingen in het rapport Archeologie bij de Tijd van de Raad voor Cultuur heb ik voor de jaren 2023 t/m 2025 € 400.000 extra beschikbaar gesteld voor (grootschalige) archeologische publiekspresentaties en € 300.000 voor publieksparticipatie en archeologie. Daarnaast heb ik binnen het werkveld de vraag uitgezet wat wenselijk is ten aanzien van het verbeteren van de mogelijkheden voor het uitvoeren (en eventueel verplichten) van dergelijk publiekswerk: in het najaar verwacht ik de adviezen van het Centraal College van Deskundigen Archeologie (dat over het kwaliteitsstelsel gaat) en van de programmaraad die zich buigt over het instellen van een onderzoeksplatform voor de Nederlandse archeologie.
Herkent u dat Nederland te weinig doet om archeologische (top)vondsten aan een breed publiek te tonen? Hoe heeft u uitvoering gegeven aan het in de motie van het lid Beckerman c.s. gemelde knelpunt dat archeologie bij een breed publiek te onzichtbaar is?2
In mijn beleidsreactie3 op het rapport Archeologie bij de Tijd van de Raad voor Cultuur, erken ik dat de kennis die wordt opgedaan met archeologisch onderzoek pas echt betekenis krijgt in relatie tot het publiek en dat het vinden van financiering voor activiteiten gericht op publieksbereik en/of -participatie vaak lastig is. Ik heb daarom diverse maatregelen aangekondigd om de relatie tussen archeologie en het publiek te versterken. Via het Mondriaanfonds heb ik in de jaren 2023 t/m 2025 jaarlijks € 400.000 extra beschikbaar gesteld voor (grootschalige) archeologische publiekspresentaties. Ook heb ik in deze jaren € 300.000 per jaar extra vrijgemaakt voor publieksparticipatie. Het Groot Reuvensoverleg (het verenigde platform voor de archeologie van Nederland) onderzoekt op dit moment hoe dit zo laagdrempelig mogelijk kan worden aangevraagd door geïnteresseerde partijen. Verder heb ik structurele financiering van de Archeohotspots mogelijk gemaakt. Dit zijn plekken, verspreid in het land, waar publiek aan de slag kan met vondsmateriaal. Met de koepel voor vrijwilligers in de archeologie – de AWN – ben ik in gesprek over hoe ik hen kan helpen met het versterken van hun organisatie.
Bent u bereid de aanbeveling van de Raad voor Cultuur op te volgen en te komen tot een fonds (landelijke voorziening) voor publieksbereik en participatie? Bent u tevens bereid het werkveld zeggenschap te geven over de besteding van dit fonds?
De Raad voor Cultuur adviseert om een landelijke voorziening voor publieksbereik en -participatie onder te brengen bij een op te richten beroepsvereniging in de archeologie. Zoals ik onder vraag 10 beschrijf, vind ik het belangrijk dat er een sterke band bestaat tussen de archeologie en het publiek. Toch heb ik in mijn reactie op het advies van de Raad aangegeven deze aanbeveling niet over te nemen. Er zijn reeds veel organisaties – lokaal en landelijk – actief op het brede terrein van cultuurparticipatie en -educatie (zoals Erfgoedhuizen, vrijwilligersorganisaties of gemeentelijke cultuurmenu’s). Ik ben van mening dat het effectiever is wanneer daarbinnen op een goede manier aandacht wordt besteed aan archeologie. Omdat het voor deze organisaties vaak lastig is om initiatieven te financieren heb ik – naast de (extra) middelen die via het Mondriaanfonds beschikbaar zijn voor publiekspresentaties – € 300.000 per jaar vrijgemaakt voor publieksbereik en -participatie. Het Groot Reuvensoverleg heeft het initiatief genomen om te onderzoeken hoe hiervoor een laagdrempelig fonds kan worden ingericht. Het werkveld is hiermee aan zet voor de besteding van dit geld. Ik ontvang hun voorstel later dit jaar.
Deelt u de opvatting dat niet alleen topvondsten maar ook onderzoek en vondsten die vooral van lokaal belang zijn interessant kunnen zijn om te tonen aan het publiek? Deelt u daarom de opvatting dat het borgen van publieksbereik niet enkel op topvondsten gericht moet zijn maar breder en verankering in de nationale wet- en regelgeving daarvoor noodzakelijk is?
Ik deel die opvatting. In mijn beleidsreactie op het rapport Archeologie bij de Tijd heb ik daarom aangegeven dat, via een aanpassing van het Besluit Erfgoedwet archeologie, zal worden geregeld dat een beargumenteerde afweging ten aanzien van publieksbereik en publieksparticipatie bij uit te voeren onderzoek, onderdeel wordt van de kwaliteitsnorm. Aan het Centraal College voor Deskundigen in de Archeologie, is gevraagd hoe dit het beste uitgewerkt kan worden. Ik verwacht hun advies in het najaar.
Herkent u dat belangrijke ontdekkingen die de Tielse vindplaats zo bijzonder maken, zoals dat we hier te maken hebben met een kalender, pas tijdens uitwerking in het lab zijn gedaan en deze zonder goede financiering mogelijk dus onontdekt zouden zijn gebleven?
Het verhaal dat gereconstrueerd kan worden uit archeologisch onderzoek is een combinatie van goed veldwerk en goede uitwerking. Voor beide aspecten geldt dat goede financiering en een doordachte handelwijze randvoorwaarden zijn om tot goed inzicht te komen over wat zich in het verleden op een locatie heeft afgespeeld. Daarom is het belangrijk dat er voor alle fasen van archeologisch onderzoek voldoende middelen beschikbaar zijn.
Deelt u de mening dat, om topvondsten niet onontdekt te laten blijven, financiering van zowel de uitwerking van archeologisch onderzoek in de breedte als de financiering van de uitwerking van topvondsten beter moet?
De financiering van (de uitwerking van) het merendeel van het archeologisch onderzoek verloopt via het «de verstoorder betaalt»-beginsel. Dit houdt in dat de initiatiefnemer van een activiteit die een archeologische vindplaats dreigt te verstoren, de kosten draagt voor het benodigde onderzoek en de uitwerking daarvan. Archeologische bedrijven voeren dit onderzoek uit. Via certificering van deze bedrijven – op basis van een achterliggend systeem van kwaliteitszorg – wordt een bepaalde basiskwaliteit van onderzoek gegarandeerd.
Ik deel de mening dat de uitwerking van topvondsten om meer vraagt dan basisonderzoek. De unieke vondsten van een grafveld en boerderij van circa 5.000 jaar oud – die in 2015 werden gedaan in de gemeente Dalfsen – waren aanleiding om via NWO € 250.000 per jaar vrij te maken voor dergelijk verdiepend onderzoek. Deze aanpak krijgt een vervolg via het onderzoeksplatform dat in voorbereiding is.
Bent u van mening dat meer nationale financiering voor (top)vondsten cruciaal is? Bent u voorts van mening dat het werkveld zeggenschap moet krijgen over de onderzoeksagenda?
Zoals ik in mijn beleidsreactie op het rapport Archeologie bij de Tijd heb aangegeven, vind ik het passend dat het Rijk (samen met anderen) onderzoek mogelijk maakt dat verder gaat dan de standaard diepgang en dat binnen het huidige archeologiebestel niet vanzelf tot stand komt. Ik heb structureel € 1,5 miljoen vrijgemaakt voor de inrichting van een onderzoeksplatform waarin bestaande partijen gaan samenwerken. Er is een programmaraad uit het werkveld aangesteld die eind 2023 adviseert over de doelen, structuur en financiering van dit initiatief. Vervolgens kunnen geïnteresseerde partijen vanaf 2024 concrete projecten aanvragen. In de programmaraad zijn bedrijven, specialisten, overheden, universiteiten, musea en initiatiefnemers vertegenwoordigd. Hiermee borg ik dat het (brede) werkveld zeggenschap krijgt over de onderzoeksagenda.
Herkent u zich in de conclusie van de Raad voor Cultuur dat de kwaliteit van archeologisch onderzoek onder druk staat?
Ja. Ik onderschrijf echter ook de conclusie van de Raad dat er veel goed gaat en dat er geen fundamentele wijziging van het stelsel nodig is. Gezien de zorg over de kwaliteit, heb ik diverse verbeteracties in gang gezet. Het betreft bijvoorbeeld de inrichting van het onderzoeksplatform (zie vraag 15) en het ondersteunen van de sector bij initiatieven om het certificeringsstelsel (met name de achterliggende kwaliteitsnorm) beter aan te laten sluiten bij wensen die voortkomen uit de dagelijkse uitvoeringspraktijk. In dat kader heb ik onder andere aan het Centraal College van Deskundigen Archeologie gevraagd of de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie dusdanig kan worden aangepast dat hierin ruimte ontstaat voor collegiale toetsing.
Herkent u dat dit een gevolg is van de gekozen vorm van marktwerking en een zich terugtrekkende rijksoverheid?
De druk op de kwaliteit van archeologisch onderzoek is niet aan één oorzaak toe te wijzen en vraagt dus ook om verbeteracties op verschillende vlakken. In mijn beleidsreactie heb ik daarom diverse maatregelen aangekondigd, zoals het verbeteren van de deskundigheid bij gemeenten en het laten maken van een economische analyse naar de prijsdruk in de archeologische markt. De uitvoering van de aangekondigde maatregelen is opgestart.
Deelt u de mening dat de rijksoverheid moet ingrijpen om te zorgen dat belangrijke vindplaatsen goed onderzocht en uitgewerkt moeten kunnen worden?
Het is belangrijk dat archeologische vindplaatsen goed onderzocht en uitgewerkt kunnen worden. Binnen het huidige wettelijke stelsel wordt een zorgvuldige afweging ten aanzien van erfgoed geborgd. De kans is daardoor zeer klein dat er vindplaatsen ongezien verloren gaan. Hoe er vervolgens met deze vindplaatsen wordt omgegaan (of, en hoe ze worden onderzocht en uitgewerkt) is – in de meeste gevallen – aan de gemeente. Ingrijpen van de rijksoverheid ligt daarbij niet voor de hand. Wel hebben diverse gemeenten aangegeven behoefte te hebben aan ondersteuning bij het verbeteren van hun erfgoedzorg. Ik investeer daarom in hun capaciteit en deskundigheid (zie ook mijn antwoord op de vragen 21 t/m 24). Om voor uitzonderlijke vindplaatsen verdiepend onderzoek mogelijk te maken dat binnen het huidige bestel niet vanzelf tot stand komt, richt ik een onderzoeksplatform in met een structureel werkbudget.
Herkent u dat de uitwerking van opgravingen en ander veldonderzoek onder druk staat doordat archeologen wel de plicht hebben om binnen twee jaar te publiceren, maar verstoorders zich niet altijd verplicht voelen om te betalen voor de uitwerking? Welke stappen wilt u gaan zetten om te zorgen dat dit probleem wordt verholpen?
Dit punt is bij mij onder de aandacht gebracht door een aantal uitvoerders van archeologisch onderzoek. Ik deel deze zorgen. Hoewel uit de evaluatie van de Erfgoedwet en het eerdere advies van de Raad voor Cultuur blijkt dat er geen fundamentele stelselwijziging nodig is, zijn er zeker knelpunten. In mijn beleidsreactie op het advies van de Raad heb ik geconcludeerd dat er geen draagvlak is bij gemeenten en initiatiefnemers om de rapportageplicht te verleggen naar de initiatiefnemer. Dit zou de handhaving voor gemeenten te complex maken.
Uitvoerders van archeologisch onderzoek mogen hier natuurlijk niet het slachtoffer van worden. Ze kunnen daarom uitstel of ontheffing aanvragen voor het binnen twee jaar publiceren van een onderzoek, wanneer ze – buiten hun schuld om – niet aan deze termijn kunnen voldoen. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beoordeeld deze verzoeken. Uitstel wordt bijvoorbeeld verleend wanneer de uitwerking vraagt om een grote hoeveelheid specialistisch onderzoek dat maar beperkt kan worden uitgezet in de markt en dus een grote doorlooptijd kent. Ontheffing wordt bijvoorbeeld verleend wanneer een initiatiefnemer niet wil of kan betalen voor de uitwerking en deze hier niet toe verplicht kan worden. In dat kader is het ook zeer belangrijk dat gemeentes beschikken over voldoende kennis en mankracht om goede vergunningsvoorwaarden op te stellen en toe te zien op de naleving (en eventuele handhaving) daarvan. Ik investeer daarom in versterking van de gemeentelijke erfgoedzorg. Zo worden gemeenten beter in staat gesteld om initiatiefnemers aan hun verantwoordelijkheden te houden, waarmee zij de uitvoerders van onderzoek ondersteunen bij het doorlopen van hun proces.
Bent u van mening dat in het huidige bestel nauwelijks ruimte is voor synthetiserend onderzoek? Deelt u de opvatting dat er grote kenniswinst kan worden geboekt als vindplaatsen niet alleen individueel worden uitgewerkt, maar juist verschillende vindplaatsen met elkaar worden vergeleken? Welke stappen wilt u zetten om ervoor te zorgen dat er meer synthetiserend onderzoek zal plaatsvinden?
Het via synthetiserend onderzoek samenbrengen van de kennis uit verschillende vindplaatsen, is een belangrijk middel om onze kennis van het verleden uit te breiden. We kunnen daarmee niet alleen nieuwe verhalen aan onze geschiedenis toevoegen, maar ook nieuwe, betere vragen formuleren en het archeologisch belang bij processen van ruimtelijke ordening beter afwegen.
Al in 2012 kwam uit de evaluatie van de Wet op de archeologische monumentenzorg naar voren dat dit type onderzoek binnen het huidige bestel niet vanzelfsprekend van de grond komt.4 Daarom is toen het onderzoeksprogramma Oogst van Malta gestart. In de periode 2015 – 2022 heeft dit programma zestien indrukwekkende syntheses over uiteenlopende onderwerpen opgeleverd. Voor dit structurele programma is € 250.000 per jaar beschikbaar. Het Oogst van Malta programma wordt voortgezet in samenhang met het onderzoeksplatform archeologie dat in voorbereiding is (zie ook mijn antwoord op vraag 15).
Deelt u de analyse dat het feit dat Tiel goede eigen archeologische kennis had, dit cruciaal was voor het kunnen doen van deze belangrijke ontdekkingen?
De gemeenten in Nederland vervullen een sleutelrol binnen de erfgoedzorg. Om deze rol goed te kunnen vervullen – en zo te voorkomen dat waardevol archeologisch erfgoed ongezien verloren gaat – is inhoudelijke expertise onontbeerlijk. De capaciteit en deskundigheid bij gemeenten op het terrein van archeologie (en het erfgoedveld als geheel) staan echter onder druk. Zoals ik heb aangegeven in mijn beleidsreacties op het advies Archeologie bij de Tijd en de Beleidsdoorlichting erfgoed, vind ik dit zorgwekkend. Ik stel daarom € 3 miljoen per jaar beschikbaar voor het versterken van de erfgoedzorg bij gemeenten.
Om een traject op te zetten dat aansluit bij de behoefte, werk ik nauw samen met partijen als het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Convent van Gemeentelijke Archeologen (CGA), het Provinciaal Vakberaad archeologie (PVa) en de Federatie Grote Monumentengemeenten (FGM). Aan de start van het verbetertraject wordt (per provincie) geïnventariseerd waar de aandachtspunten en behoeftes zitten. Ook zal inzichtelijk worden gemaakt wat gemeenten minimaal moeten borgen en wat er nog meer mogelijk is. Vanuit die basis kunnen projecten worden gefinancierd gericht op concrete verbeteracties. Omdat deze acties zo goed mogelijk moeten aansluiten bij de lokale behoefte, kunnen deze diverse vormen aannemen. Te denken valt aan zaken als een cursus erfgoedzorg voor toezichthouders, of cofinanciering van een regio-archeoloog voor diverse kleine gemeentes.
Hoe beziet u in dat licht het feit dat, zoals het rapport van de Raad voor Cultuur aantoont, ondanks de decentralisatie, nog steeds 130 gemeenten geen gemeente- of regioarcheoloog tot hun beschikking hebben?
Zie antwoord vraag 21.
Bent u van mening dat het enkel gemeenten aanmoedigen om aan hun plicht te voldoen niet genoeg is en er meer nodig is om te voorkomen dat topvondsten onontdekt blijven?
Zie antwoord vraag 21.
Met andere woorden: deelt u de analyse van de Raad voor Cultuur dat het gebrek aan structurele rijksmiddelen ervoor zorgt dat veel gemeenten hun taak niet naar behoren (kunnen) uitvoeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 21.
Gevallen waarin Nederlandse moslims gecremeerd worden |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van een YouTube-video1 en andere video’s van stichting Najiba, waarin wordt gesproken over meerdere gevallen waarbij personen met een wens voor een islamitische uitvaart zijn gecremeerd?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat een verzorgingstehuis zich niet heeft gehouden aan de expliciete wens van iemand voor een uitvaart gebaseerd op islamitische rituelen? Acht u in een dergelijk geval ook dat een verzorgingshuis ernstig nalatig is geweest en dat dit afkeurenswaardig is?
In algemene zin is het van belang dat bij een uitvaart rekening wordt gehouden met de wensen van overledenen. Artikel 18 van de Wet op de lijkbezorging (Wlb) regelt dan ook dat de lijkbezorging moet plaatsvinden volgens de wens of vermoedelijke wens van overledene, voor zoverre dat redelijkerwijs gevergd kan worden.
Zorgdragen voor de lijkbezorging is geen verantwoordelijkheid van verzorgingstehuizen. Zij treden niet op als opdrachtgever voor een uitvaart. Navraag leert dat dat ook in het specifieke geval waaraan u refereert niet is gebeurd.
Bent u ervan op de hoogte hoe belangrijk het voor de islamitische gemeenschap is om begraven te worden volgens religieuze gebruiken en dat crematie hier niet bij past?
Het is mij bekend dat voor de islamitische gemeenschap begraven van belang is en dat ook bepaalde rituelen een belangrijke rol kunnen spelen.
Welke regelgeving bestaat er op dit moment ten aanzien van mensen die helaas overlijden en waarvan er geen nabestaanden bekend zijn of er onvoldoende middelen zijn om een uitvaart te arrangeren? Is op dit moment geborgd dat in zulke gevallen altijd recht wordt gedaan aan de religieuze wensen van mensen?
Het kan voorkomen dat er geen nabestaanden zijn, niet bekend zijn of dat nabestaanden niet voorzien in de lijkbezorging. De Wlb kent daarvoor een vangnetbepaling. Artikel 20 Wlb regelt dat ingeval niemand maatregelen neemt tot lijkschouwing of lijkbezorging overeenkomstig de wet, degene die het lijk onder zijn berusting heeft, de burgemeester waarschuwt en wel uiterlijk op de derde dag na het overlijden. Artikel 21, eerste lid, regelt dat indien niemand voorziet in de lijkschouwing en lijkbezorging overeenkomstig de wet, de burgemeester daarvoor zorgdraagt. In het geval dat de burgemeester de lijkbezorging op zich neemt, is artikel 18 Wlb van toepassing en wordt de wens of vermoedelijke wens van de overledene in acht genomen, tenzij dat redelijkerwijs niet gevergd kan worden.
Is er beleid ten aanzien van het documenteren en vastleggen van de uitvaartwensen van bewoners in zorginstellingen en verzorgingstehuizen, en wordt dit voldoende nageleefd?
Het zorgdragen voor de lijkbezorging is zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven geen verantwoordelijkheid van zorginstellingen en verzorgingstehuizen. Bij het opnemen van de cliënt worden wel de wensen rondom zorg, ook bij de laatste levensfase, zoals bijvoorbeeld pijnverzachting, voeding, medicatie en medische zorg geïnventariseerd. Deze wensen worden opgenomen in het zorgplan.
Wordt er voldoende samengewerkt tussen zorginstellingen, gemeenten en religieuze gemeenschappen om ervoor te zorgen dat de uitvaartwensen van overledenen in verzorgingshuizen of zorginstellingen worden gerespecteerd?
Het is primair aan betrokkenen zelf om hun wensen vast te leggen en kenbaar te maken bij naasten of een wettelijke vertegenwoordiger.
Het bericht ‘En weer is een muziekschool failliet gegaan. Wie kan er nog naar muziekles?’ |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat veertienhonderd kinderen in Drenthe geen muziek-, theater-, dans- of tekenles meer krijgen?
Dat vind ik zorgelijk en heeft mijn aandacht. Alle kinderen moeten zich cultureel kunnen ontwikkelen, binnen en buiten de school. Vaak begint dit op de basisschool, waar kunstzinnige oriëntatie één van de negen leergebieden is. Ook buitenschools moeten kinderen die kans hebben. In mijn brief «De kracht van creativiteit»2 heb ik aangegeven dat de voorzieningen voor amateurkunstbeoefening (waaronder muziekscholen) kwetsbaar zijn en heb ik aangekondigd welke maatregelen ik wil nemen. Ik zet in op een Nationaal Akkoord Amateurkunst en maak hiervoor afspraken met gemeenten en provincies. Afgelopen juli heb ik aan de Kamer toegezegd om onderzoek te doen hoe kan worden voorzien in professioneel muziek-en kunstvakonderwijs voor jongeren en hoe de doorstroming van talent naar kunstvakopleidingen kan worden gestimuleerd.3
Vindt u dat kunstcentra of muziekscholen volledig zonder subsidie moeten kunnen bestaan?
Er zijn kunstcentra en muziekscholen die worden gesubsidieerd via gemeenten. Daarnaast bestaan er particuliere instellingen die lessen aan leerlingen aanbieden. Ik zie ook dat de lokale infrastructuur onder druk staat, maar hecht er waarde aan om aan te geven dat het ondersteunen van lokale culturele voorzieningen, zoals muziekscholen en kunstencentra, een taak is van gemeenten. Zij bepalen zelf hoe zij de lokale infrastructuur rondom kunst en cultuurbeoefening ondersteunen. Elke gemeente maakt daar eigen afwegingen in en bepaalt zelf of zij kiest voor het subsidiëren van instellingen of dat zij dit aan de markt over laat. Ik werk nauw samen met gemeenten en provincies als het gaat om de culturele infrastructuur. In de gesprekken die ik met hen voer is dit een onderwerp van gesprek.
Hoeveel kunstencentra en muziekscholen hebben er sinds 2000 jaarlijks hun deuren moeten sluiten? Hoeveel daarvan moesten er sluiten door de afbouw van financiële ondersteuning vanuit de overheid?
Hierover zijn geen gegevens bekend. Uit het onderzoek Kunst- en cultuureducatie van het CBS4 is op te maken dat het aantal grotere aanbieders van kunst- en cultuureducatie tussen 2007 en 2022 is afgenomen en dat het aantal zelfstandige aanbieders van kunst- en cultuureducatie is toegenomen. Ook het aantal leden van de Cultuurconnectie (voorheen Kunstconnectie) is tussen 2004 en 2023 gedaald van 231 naar 130 leden.5 De afname van het aantal grotere aanbieders van kunst- en cultuureducatie heeft verschillende redenen die niet in de statistiek zijn vastgelegd. Bezuinigingen kunnen een rol spelen, maar bijvoorbeeld ook fusies en overnames. Het is niet bekend wat deze ontwikkelingen betekenen voor het aanbod van cultuureducatie. De beschikbare cijfers duiden niet op een sterke afname van het aantal mensen dat actief is als cultuurbeoefenaar en de mate waarin zij lessen volgen, zoals de onderzoekers ook aangeven in het NRC-artikel.
Herkent u de geschetste geleidelijke neergang in buitenschoolse muziek- en kunstenonderwijs? Wat vindt u van de gaten die er vallen in de brede culturele vorming onder jongeren?
Hoewel er geen concrete cijfers bekend zijn, snap ik de zorg. Het is echter aan gemeenten om te bepalen hoe zij de lokale infrastructuur rond kunst- en cultuurbeoefening ondersteunen. Ik ondersteun de sector op verschillende manieren. Zo werk ik samen met het IPO en de VNG om een Nationaal Akkoord Amateurkunsten op te zetten. Aan het Fonds voor Cultuurparticipatie heb ik de opdracht gegeven om een regeling te ontwikkelen die gericht is op samenwerking tussen koepels en de provinciale en gemeentelijke amateurkunstinstellingen. De komende twee jaar worden vanuit deze regeling pilots uitgevoerd die gericht zijn op vernieuwing en ontwikkeling in de amateurkunsten. Het akkoord en de versterking van de infrastructuur zijn in lijn met de aanbevelingen uit het BMC-rapport Revitalisering Amateurkunsten6. In mijn adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur over het cultuurbestel van de toekomst7, heb ik de raad gevraagd om mij te adviseren over de taakverdeling tussen rijk, provincie en gemeente als het gaat om cultuurbeoefening vanaf 2029. Daarnaast zet ik mij ook in voor goed cultuuronderwijs op school. Bijvoorbeeld via het programma Cultuureducatie met Kwaliteit en met de Cultuurkaart voor het VO en MBO.
Waarom heeft u destijds het onderzoek naar Kunst- en Cultuureducatie door het CBS laten beëindigen en heeft u de aanbevelingen voor toekomstig onderzoek naar Kunst- en Cultuureducatie door het CBS niet overgenomen?
Correcte gegevens zijn van belang. Het onderzoek van het CBS waar u op doelt, is beëindigd op advies van het CBS zelf. Het bureau constateerde dat de kwaliteit van het onderzoek ondermaats was, onder meer door de lage respons op enquêtes. Hierdoor ontstond een onjuist beeld over kunst- en cultuureducatie.
Om een beter beeld te krijgen van de stand van zaken, heb ik aan het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunsten (LKCA) gevraagd om beschikbare informatie over actieve cultuurbeoefening op een rij te zetten. Het gaat dan om een synthese, op basis van reeds uitgevoerde onderzoeken, publicaties en rapporten. Daarbij hoort ook informatie over de aanbieders van buitenschoolse cultuureducatie. Op basis van dit overzicht zal ik besluiten over het al dan niet laten uitvoeren van een vervolgonderzoek naar aanbieders van buitenschoolse cultuureducatie.
Bent u bereid om de aanbevelingen van het CBS voor een doorstart van het CBS-onderzoek Kunst- en Cultuureducatie alsnog ter harte te nemen en het onderzoek weer op te starten?
Zoals ik heb aangegeven bij mijn reactie op vraag 6, heb ik aan het LKCA de opdracht gegeven om op basis van bestaand onderzoek een kennissynthese uit te voeren. Informatie over kunst- en cultuureducatie maakt daar onderdeel van uit. Aan de hand van de resultaten van de kennissynthese die door het LKCA wordt uitgevoerd zal ik vervolgstappen bepalen.
Hoe geeft u invulling aan artikel 31 uit het Verdrag inzake de Rechten van het Kind waarin de staat de verwezenlijking van het recht van kinderen om volledig deel te nemen aan het culturele en artistieke leven dient te bevorderen?
Ieder kind moet zich cultureel moeten kunnen ontwikkelen, zowel op school als daarbuiten. Dit begint vaak op de basisschool, waar kunstzinnige oriëntatie één van de negen leergebieden is. Via deze weg komt elk kind in aanraking met kunst en cultuur. Met programma’s als School en Omgeving wordt gewerkt aan een rijk buitenschools aanbod zodat alle kinderen, ongeacht in welke omstandigheden zij opgroeien, zich kunnen ontwikkelen. Cultuureducatie is een belangrijk onderdeel van dit aanbod. Ik stimuleer cultuureducatiebeleid op verschillende manieren, zoals via het programma Cultuureducatie met Kwaliteit. Ook investeer ik in de CJP cultuurkaart voor het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs, hiermee kunnen leerlingen culturele activiteiten bezoeken, zowel klassikaal als individueel. Daarnaast ondersteun ik via de culturele basisinfrastructuur (bis) in de periode 2021–2024 dertien jeugdpodiumkunstgezelschappen die aanbod voor kinderen en jongeren ontwikkelen. Ook stel ik via het Jeugdfonds Sport en Cultuur kinderen uit minimagezinnen in staat om lessen op cultureel gebied te volgen. Dit fonds ondersteun ik samen met de Minister van VWS. In 2023 zijn er in opvolging van de motie Mohandis8 extra middelen aan het fonds toegevoegd, waarmee het totaalbedrag voor 2023 uitkomst op € 1.000.000. Tevens heb ik de Brede Regeling Combinatiefuncties verlengd en verhoogd tot circa € 2,8 miljoen per jaar in de periode 2023–2026. Dankzij deze regeling zijn zo’n 1.600 cultuurcoaches actief op het snijvlak van cultuur, onderwijs en welzijn. Hierdoor verbetert de afstemming tussen de cultuursector, welzijn en jongerenwerk binnen en buiten de school. En dan is er nog de versterking van de lokale bibliotheken waar ik de komende jaren op inzet, dit biedt kansen voor een sterkere verbinding tussen cultuur, educatie en participatie.
Wat doet u om ook de infrastructuur die het culturele en artistieke leven mogelijk maakt overeind te houden en te versterken?
Dat gebeurt op veel verschillende manieren. In mijn antwoorden op de vragen 5 en 8 heb ik diverse maatregelen genoemd. Ik ondersteun cultuur door het verstrekken van subsidies in het landelijke subsidiestelsel (de culturele basisinfrastructuur9), maar ook door het uitvoeren van programma’s op het gebied van cultuureducatie en participatie. Ook zijn er zes Rijkscultuurfondsen die subsidies verstrekken aan instellingen, kunstenaars en makers. Naast het Rijk spelen provincies en gemeenten een belangrijke rol in de publieke financiering van cultuur, omdat zij de verantwoordelijkheid dragen voor de regionale en lokale infrastructuren. Zij zijn belangrijke samenwerkingspartners in de ondersteuning van cultuur. Met hen maak ik bestuurlijke afspraken, zoals binnen het Bestuurlijk Kader Cultuur en Onderwijs. In mijn antwoord op vraag 5 heb ik verduidelijkt hoe ik de sector ondersteun en daarmee samenwerk: als het gaat om amateurkunst, werk ik samen met het IPO en de VNG om een Nationaal Akkoord Amateurkunsten op te zetten. Aan het Fonds voor Cultuurparticipatie heb ik de opdracht gegeven om een regeling te ontwikkelen die gericht is op samenwerking tussen koepels en de provinciale en gemeentelijke amateurkunstinstellingen. De komende twee jaar worden vanuit deze regeling pilots uitgevoerd die gericht zijn op vernieuwing en ontwikkeling in de amateurkunsten. Met zowel het akkoord als de opdracht aan het FCP geef ik opvolging aan aanbevelingen uit het rapport Revitalisering Amateurkunsten dat door BMC is uitgevoerd.
Wat vindt u van het in het artikel geopperde idee om de positie van gesubsidieerd kunstenonderwijs wettelijk te verankeren?
Ik ken het idee en snap de wens. Iedereen heeft recht op cultuur. Verankering in de wet is één van de manieren om dit mogelijk te maken. Ik wil dit bekijken in samenhang met de herziening van het cultuurbestel in 2029 en de uitkomsten van de evaluatie van het cultuureducatiebeleid. Ik sta open voor verschillende opties en ga hierover graag in gesprek met mijn medebestuurders.
Bent u ermee bekend dat Nederland een rijke koortraditie kent, die voor concerten ook afhankelijk is van jeugdige zangers, bijvoorbeeld bij uitvoeringen van de Matthäus-Passion? Bent u er tevens van op de hoogte dat er op dit moment is een tekort is aan jeugdige zangers die op professioneel niveau kunnen zingen?
Nederland heeft een rijke koortraditie die we moeten koesteren. Koorscholen en jeugdkoren in het algemeen, vormen een belangrijk onderdeel in de talentontwikkelingsketen. Ik heb uw signaal getoetst bij het Koornetwerk Nederland. Het Koornetwerk geeft aan dat jeugdkoren en de kwalitatieve scholing voor jonge zangers onder druk staan. Het signaal dat er een acuut tekort is een jeugdige zangers, wordt vanuit het Koornetwerk niet direct herkend. Wel geven zij aan dat er sinds de coronacrisis sprake is van een inhaalslag op producties zoals de Matthäus-Passion. Jeugdkoren hebben moeten passen en meten om aan verzoeken te kunnen voldoen, omdat jeugdige zangers vanwege de Arbeidstijdenwet niet avond aan avond op een podium mogen staan. Met het Koornetwerk Nederland heb ik de afspraak gemaakt dat we alert blijven op dit vraagstuk.
Bent u, het voorgaande indachtig, van mening dat het van groot belang is dat jonge koorzangers toegang kunnen hebben tot passend muziekonderwijs? Wat vindt u in dezen van de diverse koorscholen die Nederland rijk is? Welke mogelijkheden ziet u om stichtingen en verenigingen die op deze wijze zorgdragen voor de continuïteit en kwaliteit van de culturele sector te ondersteunen?
Scholen zijn verplicht om aandacht te besteden aan cultuureducatie. Dat er scholen zijn die zich expliciet richten op koorzang is waardevol. Er zijn meer voorbeelden te noemen van scholen die bewust kiezen voor een cultuurprofiel, bijvoorbeeld de cultuurprofielscholen. De Wet op het primair onderwijs (WPO) voorziet in de bekostiging van koorscholen die naast regulier onderwijs ook zangonderwijs verzorgen. Het is van belang dat jong talent zich kan ontwikkelen. Dat geldt voor alle cultuurdisciplines en -genres. Tal van organisaties en professionals zetten zich hier dagelijks voor in. Ook als het gaat om zangonderwijs zijn er vele stichtingen, verenigingen en docenten actief om zangonderwijs aan kinderen en jongeren aan te bieden.
Klopt het dat de Belastingdienst recent bij diverse Nederlandse koorscholen de culturele ANBI-status heeft ingetrokken omdat deze organisaties in de ogen van de Belastingdienst geen culturele instellingen zouden zijn, waardoor giften aan dergelijke koorscholen niet langer voor 125% aftrekbaar zijn?
Het is mij bekend dat voor sommige culturele organisaties de culturele ANBI-status is ingetrokken. De branchevereniging CultuurConnectie heeft dit onder mijn aandacht gebracht. Naar aanleiding van hun oproep heb ik gesproken met de Staatssecretaris van Financiën Fiscaliteit en Belastingdienst. Van hem begrijp ik dat het om circa 60 intrekkingen gaat. In sommige gevallen gaat het om alleen het intrekken van de culturele ANBI-status en in een incidenteel geval ook om het intrekken van de algemene ANBI-status. Om hoeveel koorscholen het gaat, is niet bekend. De consequentie van het intrekken van de culturele ANBI-status is dat de culturele multiplier niet meer van toepassing is. De overige fiscale voordelen zijn nog wel van toepassing als een instelling de reguliere ANBI-status behoudt. Bij het intrekken van de algemene ANBI-status zijn er geen fiscale voordelen meer van toepassing.
Klopt het dat om aangemerkt te worden als culturele instelling, een instelling ofwel primair en rechtstreeks cultuur scheppende activiteiten ontplooit of deze voor 90% ondersteunt in daad, woord en geld?
Om in aanmerking tot komen voor een ANBI-status is het uitgangspunt dat er sprake moet zijn van activiteiten waarmee uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (>90%) het algemeen nut wordt beoogd. Voor de culturele ANBI-status geldt daarbij dat het gaat om hoogwaardig cultuuraanbod dat voor zoveel mogelijk mensen toegankelijk is, waarbij het particulier belang dient te worden overstegen en/of de cultuursector dient te worden versterkt. In de memorie van toelichting bij de Geefwet wordt cultuur verder gedefinieerd, waardoor ook verenigingen die het particulier belang overstijgen en instellingen die de cultuursector versterken in aanmerking komen voor een culturele ANBI-status.10
Ik wil graag benadrukken dat hoewel de wettekst voor de culturele ANBI-status spreekt van een «culturele instelling», het wel of niet hebben van deze status niets zegt over het zijn van een culturele instelling of over het belang van de organisatie voor de culturele sector. Ik hoop dat anderen, bijvoorbeeld financiers, zich niet door deze wettelijke term laten leiden.
Bent u van mening dat de kennisoverdracht die plaatsvindt op koorscholen cultuur scheppende activiteiten ondersteunt? Zouden koorscholen om die reden in uw ogen in aanmerking dienen te komen voor de status «culturele instelling»?
De toekenning van een ANBI-status valt niet onder mijn bevoegdheid. De beoordeling wordt gedaan door de Belastingdienst die toetst of een instelling aan de gestelde voorwaarden voldoet. Ik kan geen toezegging doen over het (opnieuw) toekennen van de status aan koorscholen. Omdat ik de zorgen begrijp, ben ik hierover in gesprek met mijn collega bij het Ministerie van Financiën.
Maakt u zich – gezien de financieel kwetsbare situatie waarin sommige koorscholen zich bevinden – zorgen over de intrekking van de culturele ANBI-status van koorscholen, en bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met uw collega, de Staatssecretaris van Financiën, teneinde de culturele ANBI-status opnieuw aan koorscholen toe te kennen?
Naar aanleiding van de oproep van CultuurConnectie ben ik in gesprek gegaan met de Staatssecretaris van Financiën Fiscaliteit en Belastingdienst over de culturele ANBI-status. Ik signaleer dat in de definiëring van wat cultuur is, in het kader van de ANBI-regeling, soms interpretatieverschillen zitten. Bijvoorbeeld waar het gaat om instellingen die zich bezighouden met cultuureducatie. Samen met het Ministerie van Financiën onderzoek ik of de voorwaarden van de culturele ANBI-status kunnen worden verduidelijkt. De aankomende tijd wordt bovendien de Geefwet geëvalueerd. Ik hoop dat de uitkomsten van dat onderzoek ons nieuwe ideeën geven voor de verdere definiëring van het begrip «cultuur» in het kader van de ANBI-regeling. De beoordeling of een instelling wel of niet een culturele ANBI-status krijgt blijft een afweging van de Belastingdienst. Ik kan dus niet toezeggen dat koorscholen de status (opnieuw) ontvangen.
Debatcentrum De Balie |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Is het correct dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen een van de «hoofdbegunstigers» is van debatcentrum «De Balie»?1 Indien dit niet het geval is, waarom vermeldt De Balie dit dan op haar website?
Per besluit van 15 september 2020 is de Balie opgenomen in de Culturele Basisinfrastructuur (BIS) 2021 – 2024. Over deze periode ontvangt de Balie subsidie van het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap.
De Balie ontvangt tevens subsidie vanuit het Kunstenplan van de gemeente Amsterdam. Andere inkomstenbronnen zijn publieksinkomsten, partnerbijdragen, horeca en zaalverhuur. Voor 2023 heeft de Balie een begroting van € 6.166.433.
Wat betekent het zijn van «hoofdbegunstiger» in dit geval concreet? Krijgt De Balie bijvoorbeeld van u als Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap subsidie? Hoeveel subsidie heeft De Balie in dat geval de afgelopen jaren jaarlijks gekregen?
In 2021 en 2022 heeft de Balie in het kader van de BIS een subsidie ontvangen ter hoogte van respectievelijk € 269.173 en € 279.634. Daarnaast heeft de Balie in 2021 en 2022 driemaal ondersteuning ontvangen in het kader van de steunpakketten voor de culturele sector tijdens de coronapandemie ter hoogte van respectievelijk € 868.800, € 339.500 en € 621.000.
Bent u ermee bekend dat De Balie een in Oekraïne kapotgeschoten Russische tank naar Nederland heeft gehaald en midden in Amsterdam tentoon heeft gesteld?2
Ja.
Vindt u het gepast dat een tank, vernietigd in een oorlog waar Nederland formeel geen strijdende partij is, een tank waarin bovendien hoogstwaarschijnlijk mensen op een gruwelijke wijze zijn overleden, midden in Amsterdam tentoon wordt gesteld? Zo ja, waarom?
Het is niet aan mij om de programmering van een culturele instelling te beoordelen.
Bent u van mening dat journalisten veilig hun werk moeten kunnen doen?
Ja.
Bent u ermee bekend dat de directeur van De Balie onlangs op klaarlichte dag een kritische journalist fysiek heeft aangevallen?3
Ik ben bekend met het incident waar u naar verwijst.
Hoe oordeelt u over dit incident? Vindt u dit gepast gedrag voor een directeur van een debatcentrum?
Dit gedrag was in mijn ogen ongepast. Dit standpunt is door de Directeur-Generaal Cultuur en Media van mijn departement overgebracht. Ik begrijp dat dhr. Albrecht publiekelijk zijn excuses heeft aangeboden.
Bent u ermee bekend dat De Balie zelden «rechtse, conservatieve of populistische» partijen zoals de PVV, BBB en SGP uitnodigt (en Forum voor Democratie al helemaal nooit)?4 Zou een debatcentrum, zeker een debatcentrum dat «het nationale debatcentrum» pretendeert te zijn, er niet zorg voor moeten dragen dat alle stemmen aan bod kunnen komen? Is dit volgens u bij De Balie nu voldoende het geval?
Ik heb kennis genomen van het onderzoek van de Groene Amsterdammer naar de sprekers en onderwerpen in de Balie in de afgelopen vier jaar. Volgens het redactiestatuut van de Balie stelt men zich ten doel om met diverse, inclusieve, pluriforme nationale en internationale programmering bij te dragen aan vrije gedachtewisseling op het gebied van cultuur en politiek.5 Het is aan de Raad voor Cultuur om de toegevoegde waarde van de activiteiten en de programmering van de Balie over de periode 2021–2024 inhoudelijk te beoordelen.
Vindt u, gezien dit alles, het nog langer gepast een van de «hoofdbegunstigers» van De Balie te zijn? Is het gepast voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een «hoofdbegunstiger» te zijn van een debatcentrum dat meent een kapotgeschoten tank, een tank waarin hoogstwaarschijnlijk mensen zijn omgekomen, als een soort lugubere overwinningstrofee te moeten tentoonstellen in hartje Amsterdam? Is het gepast voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een «hoofdbegunstiger» te zijn van een debatcentrum waar een heel groot deel van het politieke spectrum, niet of nauwelijks aan het woord komt? Is het gepast voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een «hoofdbegunstiger» te zijn van een debatcentrum waarvan de directeur een journalist die kritische vragen stelt plotseling fysiek en op klaarlichte dag op straat bruut aanvalt? Zo ja, waarom?
Zoals hierboven aangegeven is het niet aan mij om de programmering van de Balie te beoordelen. Daarnaast is de Raad van Toezicht van de Balie eerst aangewezene om het functioneren van de directeur te beoordelen.
Bent u bereid een eventuele subsidierelatie met De Balie, gezien dit alles, te heroverwegen? Zo nee, waarom niet en wat zou er verder nog moeten gebeuren voordat u de subsidierelatie met De Balie wél gaat heroverwegen?
Nee. Aan alle subsidies die in het kader van de BIS verleend worden zijn algemene voorwaarden gesteld waaraan ontvangende partijen zich dienen te houden.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Minder theatervoorstellingen door hoge kosten en personeelstekorten' |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Minder theatervoorstellingen door hoge kosten en personeelstekorten»1 in het NRC van donderdag 11 mei?
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u ervan dat de theaters die worden besproken in het artikel hun programmering met zo’n 10 tot 15% hebben uitgedund?
Ik ben mij er van bewust dat de druk op theaterinstellingen en podia op dit moment hoog is. De coronacrisis heeft zijn sporen nagelaten en in een tijd van inflatie en arbeidsmarktkrapte staat de cultuursector voor aanzienlijke uitdagingen. De extra coronasteun, die de theaterinstellingen in de basisinfrastructuur (bis) hebben ontvangen, heeft veel kunnen opvangen. Ik constateer evenwel dat, ondanks deze financiële steun, gezelschappen en podia voor nieuwe uitdagingen zijn komen te staan. Dat podia gedwongen zijn delen van hun programmering te annuleren, betreur ik dan ook ten zeerste. Ik heb waardering voor het feit dat zij uiteindelijk scherpe keuzes hebben gemaakt om ook de werkdruk het hoofd te bieden.
Het is voor mij van cruciaal belang dat de theatersector op een gezonde manier kan blijven opereren. Hierbij ligt voor wat betreft de podia ook een belangrijke verantwoordelijkheid bij de gemeentes. Zoals ik in mijn Uitgangspuntenbrief ook aangeef, zet ik mij de komende periode verder in voor een sterke en gezonde creatieve sector. Ik wil werken vanuit vertrouwen, met als uitgangspunt een eerlijke beloning voor iedereen die werkzaam is in de culturele en creatieve sector. Dit staat voor mij boven het aantal producties dat een instelling maakt. Om de prestatiedruk te verminderen, breng ik de komende bis-periode voor de grote theatergezelschappen het in de regeling opgenomen aantal grotezaalproducties terug van drie naar twee. Ook door in de verantwoording minder de nadruk te leggen op kwantitatieve prestaties bied ik instellingen ademruimte en meer vrijheid om binnen de kaders eigen keuzes te maken.
Acht u de extra investeringen in cultuur voldoende, als het merendeel van de theatergezelschappen in 2022 en 2023 geen sluitende begroting heeft? Is het daarnaast niet zorgwekkend dat bijvoorbeeld Het Nationaal Theater (HNT) aangeeft volgende jaar een tekort te verwacht vanen 2,5 miljoen euro?
Het coronavirus heeft grote gevolgen gehad voor de cultuursector. Toen in 2022 de theaters na diverse lockdowns weer hun deuren openden, startte een periode van herstel. Dat veel podiumkunstinstellingen het jaar 2022 hebben afgesloten met een tekort, vind ik in het licht van de gevolgen van de coronapandemie op zich niet direct zorgwekkend. Ik houd er rekening mee dat instellingen in 2023 ook nog te maken zullen hebben met tekorten. Dat deze situatie voor de betreffende gezelschappen spanningen met zich meebrengt, is uiteraard meer dan begrijpelijk. Ik zie echter dat de tekorten vooralsnog veelal kunnen worden opgevangen door de coronasteun die instellingen hebben ontvangen en de reserves die zijn opgebouwd. Wel wil ik de druk op de culturele en creatieve sector verlagen door nog meer uit te gaan van vertrouwen. Zo wil ik minder nadruk leggen op kwantitatieve prestaties en instellingen meer rust en vrijheid gunnen om binnen een aantal kaders eigen keuzes te kunnen maken.
Acht u het financieel haalbaar voor culturele instellingen om naast stijgende kosten voor verwarming en elektra komende jaren ook meerkosten te hebben aan fair pay? Gezien de noodzaak van het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van zzp’ers en medewerkers in loondienst in de culturele sector; zou het niet logischer zijn dat de Ministeries van Onderwijs, Cultuur en Media & Sociale Zaken en Werkgelegenheid hieraan bij zullen dragen, omdat culturele instellingen anders onvermijdelijk moeten bezuinigen op productiekosten? In hoeverre houdt het kabinet rekening met de stijgende loonkosten en de bestaanszekerheid van medewerkers in de culturele sector in haar beleid?
Het verstevigen van de arbeidsmarkt in de culturele en creatieve sector is een van de speerpunten van mijn beleid. Zoals aangegeven in mijn Meerjarenbrief cultuur – De Kracht van Creativiteit2 heb ik verschillende maatregelingen genomen om de arbeidsmarkt te verbeteren. Zo voeg ik vanaf de nieuwe bis-subsidieperiode 2025–2028 onder andere structureel € 34,1 miljoen toe om een impuls te geven aan fair pay.
Inmiddels heeft de Kamer de Voortgangsbrief arbeidsmarktbeleid culturele en creatieve sector3 ontvangen. Hierin maak ik de verdere invulling van de plannen voor het verbeteren van de culturele en creatieve arbeidsmarkt kenbaar.
Vanaf 2023 is er structureel 1 procent extra prijsbijstelling beschikbaar ter compensatie voor de hoge inflatie en energiekosten voor instellingen. Deze extra prijsbijstelling komt bovenop de prijsbijstelling van circa 4 procent en de loonbijstelling van 3,55 procent die in 2022 is uitgekeerd. Daarnaast ontvangen alle culturele instellingen in 2023 ook een loon- prijsbijstelling van beiden rond de 6 procent over hun subsidie vanuit OCW.
Hoe rijmt u deze zaken met het voornemen dat u de komende periode in het teken wilde laten staan van herstel, vernieuwing & groei en om het culturele leven weer te laten bloeien? Vindt u dat dit is gelukt als u deze berichtgeving leest? Bent u bereid het beleid aan te passen, door bijvoorbeeld meer rekening te houden met stijgende loon- en energiekosten, om de culturele instellingen financieel niet kopje onder te laten gaan?
Mijn voornemen om het cultuurbeleid in het teken te laten staan van herstel, vernieuwing en groei blijft ongewijzigd. Het verstevigen van de arbeidsmarkt is daarin één van mijn prioriteiten. Ik realiseer mij terdege dat de culturele sector onderhevig is aan de grilligheid van de huidige situatie op de arbeidsmarkt en de stijging van kosten. De daaruit voortvloeiende onzekerheden waar instellingen mee te maken krijgen, zal ik niet volledig kunnen wegnemen. Wel zet ik me ervoor in om instellingen te ondersteunen en een perspectief te bieden. In mijn Meerjarenbrief heb ik reeds diverse maatregelen aangekondigd. Zo zal er vanaf 2025 € 34,1 miljoen structureel beschikbaar zijn voor fair pay en wil ik in de nieuwe bis-periode verplicht stellen dat instellingen collectieve tariefafspraken maken en zich hieraan verbinden. In mijn Uitgangspuntenbrief en Voortgangsbrief arbeidsmarktbeleid wordt dit verder geconcretiseerd.
Het aanpassen van boeken onder druk van de woke doctrine |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op recente berichten over het aanpassen van boeken van onder anderen Agatha Christie, Roald Dahl en Ian Fleming nadat passages of woorden hieruit door «sensitivity readers» als onwenselijk of «kwetsend» waren bestempeld?1, 2, 3
De NOS bericht dat uitgeverij De Fontein, waar de Nederlandse edities van onder meer Roald Dahl verschijnen, kritisch is over het besluit van de Engelse uitgever bepaalde woorden aan te passen. Het artikel van de NOS maakt duidelijk dat het aanpassen van sommige kinderboeken niet iets nieuws is: «Zo zijn ouderwetse woorden in de verhalen van Annie M.G. Schmidt moderner gemaakt. Ook is het taalgebruik in de van oorsprong Zweedse boeken over Pippi Langkous aangepast: in de originele versie werd haar vader «negerkoning» genoemd. In de nieuwe editie is hij «Koning van de Zuidzeeën». Taalgebruik dat nu wordt ervaren als racistisch wordt vaker aangepast.»
Ik neem met belangstelling kennis van dit debat. Of en welke woorden er worden gewijzigd, zie ik als een zaak van uitgevers, schrijvers en vertalers.
Deelt u de grote zorgen over het op basis van politiek-ideologische motieven censureren van dergelijke klassieke werken? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de opvatting dat literatuur per definitie binnen de tijdsgeest gezien moet worden en dat het absurd is om boeken anno 2023 contextloos door een progressieve bril te bekijken? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat het voor een beter begrip van een kunstwerk goed is om dit tegen de achtergrond van de tijd waarin het is ontstaan te bekijken. Daarnaast komt de betekenis van een kunstwerk tot stand in wisselwerking met de lezer, toeschouwer of luisteraar. Daarbij is het duidelijk dat opvattingen over woorden en hun betekenis in de loop van de tijd veranderen. Zie het voorbeeld uit Pippi Langkous hierboven.
Deelt u de opvatting dat het daarnaast bijzonder onvolwassen is om gekwetst te zijn door woordjes als «dik» of «lelijk» of door «rolpatronen» in boeken? Bent u bereid dit onomwonden uit te spreken?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke gevallen zijn u bekend van Nederlandse werken die om dergelijke redenen zijn aangepast?
Ik zie het niet als de taak van de politiek om precies in beeld te brengen welke werken waarom aangepast worden.
Deelt u de mening dat het herschrijven van boeken tevens onwenselijk is met het oog op literatuuronderwijs op middelbare scholen, aangezien in dat geval geen literatuur maar herschreven geschiedenis wordt onderwezen?
Nee, die mening deel ik niet automatisch. Een zorgvuldig debat over woorden en hun betekenis kan bijdragen aan historisch begrip. Overigens zijn scholen vrij om te kiezen welke literatuur zij in de klas willen behandelen.
Bent u ermee bekend dat in ieder geval Roald Dahl bij leven heeft aangegeven dat hij absoluut niet wilde dat zijn werken na zijn dood zouden worden aangepast4? Wat is uw oordeel over het postuum aanpassen van werken van auteurs in de wetenschap dat zij dit niet hebben gewild?
Ja, hiermee ben ik bekend. Zie verder de antwoorden op de vragen 1, 2, 6 en 8.
Kunt u helder en uitgebreid uiteenzetten welke beschermingsconstructies er momenteel van toepassing zijn op boeken van auteurs die niet meer in leven zijn, onder andere met betrekking tot zaken als auteursrecht, intellectueel eigendom etc?
Het auteursrecht is het uitsluitend recht van de maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst, zoals een boek, of van diens rechtverkrijgenden, om dit openbaar te maken en te verveelvoudigen, behoudens de beperkingen, bij de wet gesteld (artikel 1 van de Auteurswet). Het auteursrecht geldt in beginsel tot 70 jaar na de dood van de maker (artikel 37 van de Auteurswet).
Naast het uitsluitend recht van de maker om een werk openbaar te maken en te verveelvoudigen, ook wel exploitatierechten genoemd, kent de Auteurswet de maker ook persoonlijkheidsrechten toe (artikel 25 van de Auteurswet). De maker kan deze rechten ook uitoefenen nadat hij het auteursrecht heeft overgedragen.
Met een beroep op artikel 25 van de Auteurswet kan een maker zich onder meer verzetten tegen het aanbrengen van wijzigingen in het betreffende werk, tenzij verzet tegen een dergelijke wijziging onredelijk zou zijn (artikel 25, eerste lid, sub c van de Auteurswet), of tegen elke aantasting van het betreffende werk die nadeel zou kunnen toebrengen aan zijn eer of goede naam (artikel 25, eerste lid, sub d. van de Auteurswet). Van het laatstgenoemde recht kan de maker geen afstand doen.
Anders dan de exploitatierechten gaan de persoonlijkheidsrechten van artikel 25 van de Auteurswet bij overlijden van de maker niet van rechtswege over op de erfgenamen. Persoonlijkheidsrechten gaan alleen over aan een ander indien de maker dit bij uiterste wilsbeschikking heeft bepaald. Is dat niet gebeurd, dan vervallen de persoonlijkheidsrechten bij de dood van de maker.
Op grond van artikel 25, vierde lid, van de Auteurswet blijft de maker bevoegd om zodanige wijzigingen in het werk aan te brengen als hem naar de regels van het maatschappelijk verkeer te goeder trouw vrijstaat. Dit recht komt na zijn overlijden ook toe aan degene die de maker bij wilsbeschikking heeft aangewezen als redelijkerwijs aannemelijk is dat ook de maker die wijzigingen zou hebben goedgekeurd.
Wat is de reikwijdte hiervan? Met andere woorden: bestaan er juridische beperkingen met betrekking tot het aanpassen of totaal herschrijven van dergelijke werken en zo ja, welke?
Zie het antwoord op vraag 8.
Bent u ermee bekend dat schrijver Jan Terlouw zeer kritisch is over de verfilming van zijn werk «Koning van Katoren», waarin onder andere zonder zijn toestemming een kerk werd vervangen door een moskee, en dat hij oproept de verfilming vooral niet te bekijken5?
Ik beschouw dit als een zaak tussen de schrijver en de filmmakers.
Kunt u aangeven of en op welke wijze auteurs beschermd zijn en/of kunnen worden tegen voor hen ongewenste aanpassingen aan hun werk bij de verfilming ervan? Kunt u ook hierbij weer specifiek ingaan op zaken met betrekking tot intellectueel eigendom en auteursrecht?
Zie het antwoord op vraag 8.
Welke juridische mogelijkheden ziet u om boeken te beschermen tegen hetgeen de werken van Christie, Dahl en Fleming nu overkomt?
Zie het antwoord op de vraag 8.
Biedt het classificeren van bepaalde Nederlandse boeken tot nationaal en/of cultureel erfgoed mogelijkheden hiertoe? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en bent u bereid hier werk van te maken?
Ik zie het niet als een taak van de overheid voor te schrijven welke boeken tot ons nationale erfgoed behoren. Dit is aan de samenleving zelf.
Overzichten van belangrijke boeken en schrijvers leiden vaak tot boeiende gesprekken over wat van waarde is en blijft, en over hoe onze opvattingen, smaken en voorkeuren in de loop van de tijd veranderen. Juist doordat we met een nieuwe blik naar erfgoed kijken, houden we het erfgoed levend.
Het bericht ‘Peelland Truckrun afgelast vanwege verzekeringskwestie’ |
|
Inge van Dijk (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met de truckruns die op diverse plekken in ons land worden georganiseerd, waarbij mensen met een handicap meerijden in een vrachtwagen?1
Ja.
Wist u dat dit jaar deze evenementen op veel plaatsen niet doorgaan in verband met problemen met de verzekering (schade van de begeleiders wordt niet vergoed, omdat deze niet op een stoel en met een gordel meerijden)?
Toertochten met vrachtwagens waarin mensen met een verstandelijke beperking meerijden (zogenaamde truckruns) worden al decennialang in diverse Nederlandse gemeenten georganiseerd. De chauffeurs bezorgen de deelnemers een onvergetelijke dag, en truckruns leiden bij de betrokkenen (chauffeurs, begeleiders en deelnemers) doorgaans tot veel enthousiasme en positiviteit.
Ik heb naar aanleiding van het bericht dat enkele truckruns zijn afgelast contact gehad met de Overkoepelende Stichting Chauffeursactiviteiten (O.S.C.) en het Verbond van Verzekeraars.
Recent zijn op een aantal plekken in Nederland truckruns afgelast. Aanleiding hiervoor was de onzekerheid die is ontstaan over de verzekering van de deelnemers en begeleiders tijdens een truckrun na een incident waarbij een begeleider letselschade heeft opgelopen. De begeleider zat tijdens dit incident op een niet-geldige zitplaats zonder veiligheidsgordel. Begeleiders zijn als inzittende verzekerd tegen letselschade op basis van de standaard WA-verzekering of de inzittendenverzekering van de truck. Het dragen van een gordel tijdens het rijden is voor zowel de chauffeur als de passagier(s) wettelijk verplicht. Hoewel het niet dragen van een gordel in verzekeringsvoorwaarden vaak niet als uitsluiting is opgenomen, kan het niet dragen van de gordel wel gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering als blijkt dat het niet dragen van de gordel heeft bijgedragen aan (zwaarder) letselschade. De verzekeraar kan in een dergelijk geval een beroep doen op (enige mate van) eigen schuld.
Deze voorschriften en verzekeringsvoorwaarden zijn volgens de O.S.C. en het Verbond van Verzekeraars al sinds lange tijd van toepassing. Van aangepaste polisvoorwaarden door verzekeraars als aanleiding voor de afgelasting van trucruns is dan ook geen sprake.
Wist u dat het verzekeren van evenementen georganiseerd door vrijwilligers in bredere zin steeds vaker een probleem is voor organisatoren?
Ik heb geen aanwijzingen dat het verzekeren van evenementen die worden georganiseerd door vrijwilligers in brede zin steeds vaker een probleem is. Specifiek ten aanzien van optochten ben ik alleen met een casus in Nederland bekend waarbij een optocht met versierde wagens geen doorgang kon vinden omdat het evenement moeilijk te verzekeren was.2
Deelt u onze mening dat dergelijke mooie initiatieven in principe altijd doorgang moeten kunnen vinden?
Ik vind truckruns een voorbeeld van een mooi, maatschappelijk initiatief. Het is ook van belang dat bij dit soort evenementen de veiligheid van alle betrokkenen kan worden gewaarborgd en dat evenementen plaatsvinden binnen de spelregels van verkeersveiligheid.
In sommige situaties kan het nodig zijn dat een begeleider van een deelnemer met een verstandelijke beperking meerijdt om zorg te bieden. Maar de veiligheid van alle betrokkenen bij een truckrun moet voorop staan. Het dragen van een gordel door de chauffeur, deelnemer en begeleider is daarin essentieel en wettelijk verplicht. Ik raad het begeleiders dan ook af om mee te rijden op een niet-geldige zitplaats zonder gordel. Hiermee wordt de kans op eventueel letsel aanzienlijk beperkt.
Deelt u onze mening dat om dit mogelijk te maken er moet worden gedacht in oplossingen?
Uit het contact met de O.S.C. en het Verbond van Verzekeraars maak ik op dat zij zich hard inzetten om truckruns op korte termijn weer op veilige en verantwoorde wijze doorgang te laten vinden. Ik ben blij om te horen dat de O.S.C. hier hoopvol over is.
TVM, een van de grootste transportverzekeraars in Nederland, heeft recent verduidelijkt dat de vrachtwagens ook tijdens deelname aan een truckrun zijn verzekerd.3 Inzittenden die op een geldige zitplaats zitten en een gordel dragen zijn verzekerd tegen letselschade.
Bent u bereid in beeld te brengen waar de meeste verzekeringsproblemen voor dergelijke evenementen zitten?
In het antwoord op vraag 2 en 4 heb ik beschreven hoe de onzekerheid over de verzekering van deelnemers en begeleiders die is ontstaan naar aanleiding van een incident aanleiding is geweest voor de afgelasting van diverse trucruns.
Heeft het niet verzekeren van evenementen iets te maken met het geringe aantal aanbieders waar dergelijke verzekeringen bij af te sluiten zijn?
Specifiek met betrekking tot truckruns is mijn beeld niet dat dergelijke evenementen niet verzekerbaar zijn. Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb beschreven zijn vrachtwagens ook tijdens truckruns verzekerd. Ik ben niet bekend met signalen dat evenementen in bredere zin steeds moeilijker te verzekeren zijn. Mijn beeld is dat er diverse aanbieders op de markt zijn voor verzekeringen voor evenementen.
Zo ja, ziet u het als een taak van de overheid dat er op de verzekeringsmarkt voldoende aanbieders zijn om diverse producten en diensten te kunnen verzekeren?
Ik vind het belangrijk dat mensen en bedrijven zich kunnen verzekeren tegen uiteenlopende risico’s. Een breed aanbod van producten en diensten door diverse verzekeraars is positief omdat het mensen en bedrijven keuzevrijheid geeft ten aanzien van polisvoorwaarden en omdat concurrentie tussen verzekeraars leidt tot goede prijsvorming. In de praktijk zal het aanbod van verzekeringen in bepaalde, vaak kleinere, nichemarkten beperkter zijn. Ik zie geen noodzaak om een uiteenlopend verzekeringsaanbod voor deze risico’s te stimuleren. Verzekeraars gaan zelf over hun producten en diensten, en aan wie ze deze aanbieden. Pas als risico’s in het geheel onverzekerbaar zijn of alleen tegen buitensporig hoge kosten te verzekeren, is overheidsingrijpen mogelijk aan de orde.
Zo ja, maakt de overheid ook analyses of op deelterreinen en sectoren, denk aan evenementen, maar ook de agrarische sector en taxibranche, of er voldoende aanbieders zijn?
De aanleiding tot een beperkt aanbod van verzekeraars in een bepaalde sector hangt veelal samen met omstandigheden die het voor verzekeraars onverantwoord maken het risico te dekken of in elk geval niet voor een betaalbare premie. Het is dan in eerste instantie aan die sector om, al dan niet in samenspraak met verzekeraars, maatregelen te nemen om risico’s te mitigeren. Alleen bij potentiële onverzekerbaarheid zal de overheid waar nodig optreden. Ik volg de ontwikkelingen rondom potentiële onverzekerbaarheid nauwgezet. Dit doe ik onder meer in nauw contact met de Autoriteit Financiële Markten en De Nederlandsche Bank.
Bent u bereid in overleg te treden met verzekeraars en andere stakeholders, en bij hen op te halen wat ze nodig hebben om verzekeringen wel af te kunnen sluiten?
Voor specifiek de casus omtrent het verzekeren van truckruns ben ik met stakeholders in contact getreden. Ik ben niet bekend met signalen dat evenementen in bredere zin steeds moeilijker te verzekeren zijn.
Bent u bereid de Kamer hierover te informeren en met een voorstel te komen in hoeverre belemmeringen op het gebied van verzekeren van evenementen kunnen worden weggenomen?
In het antwoord op vraag 2 heb ik beschreven hoe de onzekerheid over de verzekering van deelnemers en begeleiders aanleiding is geweest voor de afgelasting van diverse trucruns. In het antwoord op vraag 5 heb ik toegelicht dat de O.S.C. zich samen met de verzekeraars hard inzet om truckruns op korte termijn weer op veilige en verantwoorde wijze doorgang te laten vinden. De O.S.C. is hoopvol dat dit lukt. Daarmee hoop ik dat ik uw Kamer voldoende heb geïnformeerd specifiek ten aanzien van de afgelasting van truckruns. Voor het overige heb ik geen aanwijzingen dat het verzekeren van evenementen in brede zin steeds vaker een probleem is.
De weigering van het Rijksvastgoedbedrijf de in 2017 getaxeerde waarde van het Landgoed Paleis Soestdijk openbaar te maken |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat vijf jaar geleden het Landgoed Paleis Soestdijk (circa 165 hectare) inclusief alle opstallen voor € 1.711.033,– verkocht zijn aan een consortium bestaande uit MeyerBergman, Westergasfabriek, Hylkema Consultants en Leeuwenpoort, en dat bij deze verkoop geen openbaar taxatierapport is opgesteld? Klopt het hierbij ook dat er een verschil zit tussen taxatie en bieding?1 Zo ja, hoe verklaart u dit verschil?
Landgoed Paleis Soestdijk is in 2017 voor € 1.711.033,- verkocht aan een consortium bestaande uit Meyer Bergman Erfgoedgroep B.V., Beheer- en Exploitatiemaatschappij Westergasfabriek B.V., Hylkema Erfgoed B.V. en MeyerBergman Erfgoed Ontwikkeling B.V. Dit consortium heeft het Rijksvastgoedbedrijf verzocht het Landgoed Paleis Soestdijk te leveren aan MeyerBergman Erfgoed Made By Holland B.V. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft met dit verzoek ingestemd en Landgoed Paleis Soestdijk in december 2017 aan MeyerBergman Erfgoed Made By Holland B.V. overgedragen.
Taxatierapporten worden door het Rijksvastgoedbedrijf in beginsel niet openbaar gemaakt omdat openbaarmaking de economische en financiële belangen van de Staat kan schaden. Zie tevens het antwoord op vraag 4, 5, 6 en 7. De verhouding tussen de taxatiewaarde en het geboden bedrag wordt om deze reden ook niet openbaar gemaakt.
Onderschrijft u het algemene beginsel dat wanneer de Staat overgaat tot verkoop van monumentaal Rijksvastgoed er sprake dient te zijn van een transparant proces? Zo niet, waarom niet?
Dat beginsel onderschrijf ik. Indien een object voor verkoop in aanmerking komt, wordt gekeken welke verkoopprocedure het meest geschikt is voor dat specifieke object. Voor alle procedures geldt dat zij moeten voldoen aan de vereisten van een open en transparant proces. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de opdracht van de toenmalige Minister voor Wonen en Rijksdienst tot verkoop van Paleis Soestdijk volgens een zorgvuldig proces en volgens de vooraf afgesproken formele procedures uitgevoerd. Juist omdat die opdracht de verkoop van een voormalig koninklijk paleis en landgoed betrof, zijn de Tweede Kamer, de provinciale staten van Utrecht en de gemeenteraden van Baarn en Soest destijds over elke stap in de verkoopprocedure geïnformeerd.2
Acht u, gelet op Europese regelgeving met betrekking tot (ongeoorloofde) staatssteun, het van belang dat zorgvuldigheid hier nadrukkelijk geboden is? Zo niet, kunt u dit toelichten?
Ja, dat acht ik van belang en de openbare verkoopprocedure met voorselectie is ook zorgvuldig doorlopen. Het object is aan de partij met de hoogste (onvoorwaardelijke) bieding gegund. Binnen de vooraf door de Staat gestelde voorwaarden was dit de hoogst haalbare prijs.
Bent u ervan op de hoogte dat het Rijksvastgoedbedrijf weigert, ook na een Woo-verzoek, om het in 2017 door onderzoeksbureau Ecorys vastgestelde eindbedrag van de getaxeerde marktwaarde van het Landgoed Paleis Soestdijk openbaar te maken?2 Kunt u nader toelichten welke beweegredenen hieraan ten grondslag liggen? Zo niet, waarom niet?
Ik ben op de hoogte van de weigering van het Rijksvastgoedbedrijf om de getaxeerde waarde openbaar te maken. Het taxatierapport is naar aanleiding van het verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) niet openbaar gemaakt omdat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen de financiële en economische belangen van de Staat (artikel 5.1, tweede lid onder b van de Woo). De financiële en economische belangen van de Staat kunnen worden geschaad als de taxatie en de onderbouwing daarvan openbaar worden, omdat andere marktpartijen dan weten welke afwegingskaders aan de taxaties van vastgoedobjecten ten grondslag liggen. Deze vraag is reeds bij meerdere gelegenheden gesteld aan het RVB. De taxatiesystematiek zoals bij Paleis Soestdijk toegepast, wordt ook bij andere vastgoedobjecten toegepast. Andere partijen zouden op de vastgoedmarkt informatie over de taxatiesystematiek in hun voordeel kunnen gebruiken in toekomstige onderhandelingen of bij het aangaan van een overeenkomst. Tevens zou het openbaar maken van de verhouding tussen de taxatiewaarde en de verkoopprijs van het pand inzicht geven in de onderhandelingsruimte en -tactieken van de Staat. Ook dit zouden marktpartijen in hun voordeel kunnen gebruiken bij toekomstige onderhandelingen of het aangaan van een overeenkomst met de Staat ten aanzien van vastgoedobjecten. Om die reden worden taxatierapporten nooit openbaar gemaakt en ben ik niet bereid het taxatiebedrag alsnog openbaar te maken.
Indien u van oordeel bent dat openbaarmaking de marktwaarde van het landgoed de economische en financiële belangen van de Staat zullen schaden, kunt u dan aangeven waarop deze aanname is gebaseerd? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van oordeel dat de weigering het getaxeerde eindbedrag prijs te geven in lijn is met de eisen van transparantie en zorgvuldigheid als het gaat om de verkoop van monumentaal Rijksvastgoed? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u alsnog bereid het door onderzoeksbureau Ecorys in 2017 in opdracht van het Rijksvastgoedbedrijf vastgestelde eindbedrag van de getaxeerde marktwaarde van het landgoed openbaar te maken? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De voortgang van de toekomstgerichte bibliotheekvoorziening in elke gemeente |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kunt u aangeven wanneer het wetsvoorstel om te komen tot een wettelijke zorgplicht voor gemeenten voor een bibliotheekvoorziening, zoals verzocht in motie Mohandis c.s., wordt verwacht?1
Dit najaar ontvangt de Tweede Kamer een voortgangsbrief over de bibliotheken. Daarin zal ik de stand van zaken bij de versterking van het bibliotheeknetwerk beschrijven en de hoofdlijnen van de wijzigingen van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob). Eén van die wijzigingen is een zorgplicht voor gemeenten en provincies, die in 2025 zal worden ingevoerd. Ik verwacht het wetsvoorstel medio 2024 naar de Tweede Kamer te kunnen sturen.
Kunt u aangeven welke maatregelen er door gemeenten op dit moment worden genomen om uiterlijk in 2025 te voldoen aan de zorgplicht voor een toekomstbestendige bibliotheekvoorziening?
Op 4 november 2022 heb ik de Tweede Kamer in een bibliotheekbrief geïnformeerd over de manier waarop de voorstellen in het coalitieakkoord over versterking van de openbare bibliotheken zullen worden uitgevoerd.2 Gemeenten krijgen in de periode 2023–2024 via een specifieke uitkering (Spuk) de mogelijkheid hun lokale bibliotheeknetwerk te versterken in de aanloop naar de zorgplicht per 2025. De uitwerking van de maatregelen is direct na het wetgevingsoverleg van 14 november 2022 gestart. Op 24 maart jl. is de Regeling eenmalige specifieke uitkeringen en subsidies lokale bibliotheekvoorzieningen in de Staatscourant gepubliceerd (bijlage).3 Gemeenten kunnen in de periode 15 mei–15 juni een aanvraag voor een specifieke uitkering indienen. Een tweede aanvraagtijdvak voor het budget 2024 loopt van 15 november–15 december.
Kunt u inzicht geven in de vorderingen van het oprichten van een bibliotheekvoorziening in de zestien gemeenten, die op dit moment nog niet zo’n voorziening kennen, zoals aangegeven in uw brief aan de Kamer op 4 november jl.?2 Kunt u dit uitsplitsen naar de verschillende soorten bibliotheekvoorzieningen, te weten vestiging, servicepunt, miniservicepunt, zelfbedieningspunt, afhaalpunt en bibliobushalte?
De regeling genoemd in het antwoord op vraag 2 geeft alle gemeenten die nu nog niet beschikken over een volwaardige bibliotheekvestiging, de gelegenheid een dergelijke vestiging te realiseren. Dat zijn per 1 januari 2023 twaalf gemeenten. De regeling verstaat onder een volwaardige bibliotheekvestiging een bibliotheeklocatie met een collectie, die alle bibliotheekfuncties van de Wsob aanbiedt en tenminste 15 uur per week bemand open is. De regeling is niet bedoeld voor het realiseren van voorzieningen onder het niveau van een volwaardige bibliotheekvestiging, zoals een servicepunt of een zelfbedieningspunt. Daarmee zou niet worden voldaan aan de komende zorgplicht. Na afloop van het eerste aanvraagtijdvak is bekend hoeveel gemeenten een aanvraag hebben ingediend. Mijn beeld is dat gemeenten en bibliotheken op dit moment bezig zijn met het ontwikkelen van plannen.
Heeft u bij het oprichten van deze bibliotheekvoorzieningen oog voor dunbevolkte gebieden, waarbij de afstand tot een voorziening nu extra groot kan zijn? Bent u bereid extra scherp te zijn op de vorderingen van het oprichten van bibliotheekvoorzieningen in deze gebieden?
De regeling onderscheidt in volgorde van prioriteit twee categorieën van gemeenten:
Daarna volgen alle overige gemeenten. Dunbevolkte gebieden met een grote afstand tot de bibliotheek behoren dus tot de prioriteiten van de regeling. De wijze van verdelen van de beschikbare middelen is vastgelegd in artikel 8 van de regeling.
Langs verschillende communicatiekanalen worden de mogelijkheden van de regeling onder de aandacht van bibliotheken en gemeenten gebracht. Kleinere bibliotheken of gemeenten kunnen, indien nodig, van de provinciale ondersteuningsinstellingen hulp krijgen bij het ontwikkelen van plannen. De regeling stelt hiervoor een apart budget beschikbaar aan de provinciale ondersteuningsinstellingen. Na afloop van het eerste aanvraagtijdvak is er een eerste beeld over de aantallen en soorten aanvragen.
Kunt u inzicht geven in de vorderingen van het oprichten van bibliotheekvoorzieningen in wijken met meervoudige problematiek, zoals aangegeven in uw brief aan de Kamer op 4 november jl.?3 Kunt u aangeven welke overwegingen aan de oprichting van deze voorzieningen ten grondslag liggen?
Gemeenten met meervoudige problematiek (laaggeletterdheid, onderwijsachterstanden, sociaaleconomische status) vormen een prioritaire categorie in de regeling. De regeling biedt deze gemeenten de mogelijkheid een nieuwe bibliotheekvestiging op te zetten of een bestaande vestiging te verbeteren. Na afloop van het eerste aanvraagtijdvak is bekend hoeveel van deze gemeenten daadwerkelijk gebruik maken van de regeling.
Kunt u aangeven hoe gemeenten zich moeten verantwoorden hoe zij het extra beschikbare geld voor de bibliotheekvoorziening uitgeven?
De specifieke uitkering voor gemeenten wordt verantwoord via de Si-Sa (Single Information, Single Audit) systematiek van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Indien de overeengekomen prestatie niet is geleverd of tegen een lager bedrag, kan de uitkering lager worden vastgesteld en kunnen niet-bestede middelen worden teruggevorderd.
Kunt u verklaren waarom op de website van het Bibliotheek Netwerk niet inzichtelijk is op hoeveel mbo-instellingen er sprake is van de zogenoemde Bibliotheek op school?4 Kunt u Bibliotheek Netwerk verzoeken deze gegevens over mbo-instellingen te verzamelen en openbaar te maken? Bent u het ermee eens dat het anders moeilijk te beoordelen is of het door u ingestelde beleid, zoals wordt aangeven in uw brief aan de Kamer op 4 november jl., effectief is gebleken, specifiek kijkend naar het mbo?5
De aantallen vestigingen van de Bibliotheek op school, waaronder die op het mbo, verschijnen elk jaar in het jaarverslag van de stichting Lezen, die het programma de Bibliotheek op school uitvoert. Het jaarverslag over 2022 wordt op korte termijn gepubliceerd op de site van de stichting Lezen.
Kunt u een actueel overzicht geven op hoeveel mbo-instellingen op dit moment sprake is van een Bibliotheek op school?
In 2022 waren er op circa 30 ROC’s vestigingen van de Bibliotheek op school. Het aantal groeit met circa acht per jaar. Vanuit het masterplan basisvaardigheden is eind 2022 een bedrag van € 12,9 mln. beschikbaar gekomen als impuls voor o.a. uitbreiding van het aantal vestigingen van de Bibliotheek op school in het funderend onderwijs en in de kinderopvang. Het onderzoek naar de duurzame verankering van de Bibliotheek op school, waar de Kamer bij de motie Mohandis c.s. om gevraagd heeft, is in voorbereiding.8
Bent u bekend met het onderzoek «Het maakt uit waar je bibliotheek staat», een onderzoek naar het bibliotheekwerk in Caribisch Nederland?6 Kunt u aangeven hoe u kijkt naar de aanbevelingen van dat onderzoek? Bent u bereid deze over te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met het onderzoek «Het maakt uit waar je bibliotheek staat». Vanwege de specifieke situatie van Caribisch Nederland vallen de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba niet onder de Spuk. Zij volgen een eigen traject, waarvoor in de periode 2023 en 2024 aparte budgetten beschikbaar zijn, namelijk € 2 mln. in 2023 en € 2 mln. in 2024. De bevindingen uit dit rapport vormen belangrijke input bij dit traject. In dit traject werken de partners van Caribisch Nederland, bibliotheekpartijen uit Europees Nederland en OCW samen.
Het bericht ‘Den Haag schiet tekort voor het Limburgs’ |
|
Inge van Dijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Den Haag schiet tekort voor het Limburgs»?1
Ja
Onderschrijft u de conclusie van het Comité van Experts van de Raad van Europa, dat de Nederlandse overheid te weinig oog heeft voor het Limburgse dialect? Zo nee, waarom niet?
Het Limburgs is in Nederland als taal erkend onder het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden. Het Comité van Experts van de Raad van Europa monitort hoe het gaat met het beschermen en bevorderen van de onder het Handvest erkende regionale of minderheidstalen. Eens per vier jaar wordt getoetst in hoeverre de geratificeerde maatregelen in de praktijk zijn geïmplementeerd en wordt hierover een rapport opgesteld.
In zijn laatste rapport constateert het Comité dat de maatregelen volledig of deels in de praktijk zijn geïmplementeerd. Zoals gebruikelijk heeft het Comité daarbij enkele aanbevelingen gedaan om het Limburgs verder te bevorderen. Deze aanbevelingen pakken wij met de provincie Limburg op.
Hoe beoordeelt u de oproep van taalorganisatie De Limbörgse Academie, dat Nederland taalrechten voor het Limburgs wettelijk moet vastleggen en Limburgs in het onderwijs op alle niveaus, ook universitair, én in de media mogelijk maken?
Het Limburgs kan gebruikt worden in het onderwijs en in de media. De Wet op het primair onderwijs2 maakt het mogelijk om naast het Nederlands ook het Limburgs als voertaal in het primair onderwijs te gebruiken. Dat geldt ook voor de kinderopvang3. In het voortgezet4, beroeps5- en hoger onderwijs6 kan het Limburgs, in aanvulling op de verplichte lesstof, als vak en bij andere programmaonderdelen worden aangeboden.
Op welke wijze geeft de rijksoverheid vorm aan het permanent overleg met Limburgssprekenden over de bescherming van de taal?
In 2019 sloten het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Provincie Limburg een convenant inzake de Nederlandse erkenning van de Limburgse taal. In dit convenant is afgesproken dat de provincie Limburg een trekkersrol heeft bij het ontwikkelen van taalbeleid voor het Limburgs. De provincie onderhoudt daartoe het contact met de sprekers van het Limburgs.
Als Minister van Binnenlandse Zaken faciliteer ik onder andere de uitwisseling van kennis en ervaring van taalbeleid. Dat doe ik door het eens per twee jaar organiseren van een Streektaalsymposium. Het laatste symposium vond in 2022 plaats en het volgende symposium staat gepland in 2024. Dit symposium biedt beleidsmakers, taalorganisaties, wetenschappers en andere geïnteresseerden de mogelijkheid van elkaar te leren en ervaringen uit te wisselen.
Kan het taalbeleid van de provincie Fryslân een voorbeeld zijn voor de provincie Limburg? Op welke punten wel? Op welke punten niet?
Ja. Een voorbeeld is dat in de provincie Fryslân in elke gemeente taalbeleid is ontwikkeld. In de provincie Limburg is dat nog niet het geval, maar is er wel de wens om de gemeenten meer bij het taalbeleid te betrekken. Ik kan me voorstellen dat de provincie Limburg kan profiteren van de ervaringen die hiermee door de provincie Fryslân zijn opgedaan.
Bent u bereid in overleg met het provinciebestuur van Limburg de nodige stappen te zetten om de Limburgse taalschatten te koesteren?
Ja. Op dit moment wordt het Convenant inzake de Nederlandse erkenning van de Limburgse taal door het Ministerie van BZK en de Provincie Limburg gezamenlijk geëvalueerd. Daarbij zullen ook nadere werkafspraken worden geformuleerd. Uw Kamer zal naar verwachting dit najaar over de resultaten hiervan worden geïnformeerd.
De toenemende verharde straatcultuur |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tiener met mes vanzelfsprekend»?1
Ja.
Wat is de status van het bestrijden van het politietekort? Hoeveel agenten zijn er nu te weinig? Welk tijdpad kunt u schetsen richting een gewenste oplossing?
De druk op de politiecapaciteit is groot. Dit komt enerzijds door bepaalde maatschappelijke ontwikkelingen die extra druk op de capaciteit leggen – denk bijvoorbeeld aan de benodigde extra inzet voor bewaken en beveiligen, demonstraties en migratie – en anderzijds door een vergrijzend personeelsbestand dat gepaard gaat met een verhoogde leeftijdsgebonden uitstroom. Daarnaast hebben het huidige en vorige kabinet geïnvesteerd in uitbreiding van het politiekorps zodat de politie ook te maken heeft met een uitbreidingsvraag. Deze uitbreidingsvraag loopt dus samen met een vervangingsvraag. Daarom zijn er de afgelopen en komende jaren extra veel aspiranten nodig om aan deze uitbreidings- en vervangingsvraag te kunnen voldoen. Het opleiden van politiemensen kost tijd.
Daarnaast is de arbeidsmarkt krap en wordt het moeilijker om de instroom van nieuw politiepersoneel op peil te houden. De politie ontwikkelt op dit moment een arbeidsmarktstrategie. Zoals eerder toegezegd zal ik uw Kamer hierover binnenkort informeren.
Hoe staat het met het uitvoeren van de aangenomen motie-Ephraim (Kamerstuk 36 200-VI, nr. 95) om jongeren te ontwapenen?2
Zoals ik uw Kamer heb gemeld middels de beantwoording van de vragen van de leden Van Haga en Ephraim (groep Van Haga)3 staat het laatste bestuurlijke overleg voor de uitvoering van het actieplan Wapens en Jongeren gepland voor 28 maart 2023. Dan zal, mede aan de hand van de evaluatie en jaarcijfers van de politie, gesproken worden over het vervolg. Bij het vormgeven van het vervolg wordt bezien hoe het tienpuntenplan hierin kan worden opgenomen.
Bent u bekend met de discussienota van Hart voor Den Haag, waarin voorstellen worden gedaan om meer politiecapaciteit vrij te spelen en ervoor te zorgen dat deze capaciteit effectiever wordt benut? Zo ja, wilt u bezien of u deze nota ten uitvoer kan brengen in steden waar dit nodig wordt geacht, onder andere door het tekort aan agenten? Graag een gedetailleerd antwoord.3
Ik heb kennis genomen van deze discussienota die is besproken in de gemeenteraad van Den Haag. Ik heb uw Kamer in meerdere brieven geïnformeerd over de sterkteproblematiek bij de politie en daarbij aangegeven dat de politie een groot aantal capaciteitsbevorderende maatregelen heeft genomen om de met die problematiek gepaarde gaande werkdruk zoveel mogelijk te verlichten5. Bij het nemen van die maatregelen ligt het zwaartepunt in de eenheden, zodat steeds die maatregelen worden getroffen die het best passen bij de lokale situatie en problematiek. Het is aan de eenheden om in overleg met de betreffende gezagen te verkennen welke maatregelen (nog meer) kunnen bijdragen aan het verlichten van de werkdruk in hun eenheid.
Het bericht dat meer bevrijdingsfestivals niet door dreigen te gaan |
|
Peter Kwint |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Meer bevrijdingsfestivals dreigen niet door te gaan»?1
Ik vind het spijtig dat er bevrijdingsfestivals zijn die geconfronteerd worden met financiële problemen. Het is namelijk van groot belang dat op 5 mei wordt stilgestaan bij onze bevrijding en vrijheid.
Welke bevrijdingsfestivals dreigen dit jaar niet door te kunnen gaan vanwege financiële tekorten?
Voor zover ik heb kunnen nagaan, gaat elk bevrijdingsfestival dit jaar door.
Welke waarde hebben de gratis bevrijdingsfestivals voor u? Deelt u de mening dat het samen vieren van onze vrijheid van ontzettend groot belang is?
Ik onderschrijf dat het belangrijk is dat op 5 mei stil gestaan kan worden bij de waarden van vrijheid en democratie en dat we gezamenlijk vieren dat we in vrijheid leven. Er worden daartoe allerlei waardevolle en laagdrempelige initiatieven georganiseerd, zoals het ontsteken van het vrijheidsvuur, de bevrijdingsfestivals en de vrijheidsmaaltijden.
Deelt u de mening dat bevrijdingsfestivals gratis moeten blijven? Kunt u dit toelichten?
Ik vind de laagdrempeligheid van de bevrijdingsfestivals belangrijk. Dit zodat zoveel mogelijk mensen toegang hebben tot het gezamenlijk vieren van onze vrijheid. Verder zijn de bevrijdingsfestivals onafhankelijke organisaties die zelfstandig keuzes maken, ook over entreeheffing.
Bent u bereid om maatregelen te nemen om alle bevrijdingsfestivals gratis toegankelijk te houden? Kunt u dit toelichten?
Aangezien de Bevrijdingsfestivals decentraal worden georganiseerd, zie ik geen rol vanuit het Rijk weggelegd om tot een oplossing te komen. Ik heb de festivals daarom geadviseerd in gesprek te gaan met provincies en gemeenten – de belangrijkste financiers van de festivals.
Waarom voelt het Rijk niks voor een garantstelling voor de bevrijdingsfestivals? Deelt u de mening dat het Rijk veel meer ervaring heeft met de uitvoering van garantstellingen in de culturele branche dan de regionale overheden?
Zie mijn antwoord op vraag (5). Ik zie geen rol vanuit het Rijk weggelegd.
Waarom laat u aan de organisatoren weten dat ze zich moeten melden bij regionale overheden of het Nationaal Comité 4 en 5 mei? Deelt u onze mening dat het feit dat het kabinet zelf verwijst naar het Nationaal Comité reeds aangeeft dat dit een regio-overstijgend issue is? Zou er niet een landelijk dekkend netwerk van bevrijdingsfestivals moeten blijven?
Zie ook mijn antwoord op vraag (5). Ik zie geen rol vanuit het Rijk weggelegd.
Het Nationaal Comité 4 en 5 mei (NC) heeft een ondersteunende en verbindende rol richting de bevrijdingsfestivals en kan meedenken over oplossingen en alternatieve scenario’s. De Staatssecretaris van VWS verstrekt aan het Nationaal Comité 4 en 5 mei jaarlijks een instellingssubsidie. De Minister van BZK geeft jaarlijks een subsidie aan het Nationaal Comité 4 en 5 mei om bij herdenkingen en vieringen activiteiten te organiseren die passen binnen de thema’s democratie, rechtstaat en burgerschap.
De bevrijdingsfestivals en het NC zijn op dit moment met elkaar in gesprek over mogelijke oplossingen ook voor de toekomst. Ik zal samen met mijn collega van BZK deze gesprekken blijven volgen.
Bent u bereid opnieuw in gesprek te gaan met het Nationaal Comité 4 en 5 mei en organisatoren van bevrijdingsfestivals om samen met lagere overheden te kijken wat mogelijk is om de bevrijdingsfestivals gratis te houden?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Zeeland wil dat geschenkwoningen rijksmonument worden: ‘Ze maken het verhaal van de Watersnoodramp zichtbaar’’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Pim van Strien (VVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zeeland wil dat geschenkwoningen rijksmonument worden: «Ze maken het verhaal van de Watersnoodramp zichtbaar»»?1
Ja
Bent u het met ons eens dat de geschenkwoningen een klein doch belangrijk onderdeel vormen van het Nederlandse culturele erfgoed? Zo nee, waarom niet?
Daar ben ik het uiteraard mee eens.
Deelt u de mening dat deze geschenkwoningen ons kunnen helpen om het verhaal van de Watersnoodramp tastbaar te maken en goed aan toekomstige generaties te kunnen doorgeven? Zo nee, waarom niet?
Ook dit onderschrijf ik van harte.
Bent u in contact met de landen die toentertijd deze geschenkwoningen hebben gedoneerd om te bezien hoe deze behouden kunnen worden voor de toekomst? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om dit alsnog te doen?
Ik heb op dit moment geen contact met de betrokken landen. De verantwoordelijkheid voor de omgang met dit erfgoed berust ook in eerste instantie bij ons als Nederland. Bij de stappen die ik hieronder beschrijf zal ik de landen wel betrekken.
Voldoen de geschenkwoningen in Zeeland, Noord-Brabant en Zuid-Holland aan de voorwaarden die de Erfgoedwet stelt voor aanwijzing als rijksmonument?
Ik heb inmiddels een verzoek van de provincies Noord-Brabant, Zeeland en Zuid-Holland ontvangen om de aanwijzing te onderzoeken. Ik ben voornemens dit onderzoek op korte termijn in gang te zetten. Ik streef ernaar om nog dit jaar een besluit te nemen over een aanwijsprogramma voor de geschenkwoningen.
Bent u bereid om, als daar een verzoek toe komt dat gedragen wordt door de inwoners en bestuurders van deze provincies, deze geschenkwoningen tot rijksmonumenten te verklaren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u kans deze aanwijzing nog in dit herdenkingsjaar te laten plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 5.
Het verdwijnen van de traditie van Paas- en Vreugdevuren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met het bericht dat de eerste Paasvuren al dreigen te sneuvelen door de rigide stikstofregels die een eeuwenoude traditie de nek omdraaien?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Bent u ermee bekend dat bouwers van Paas- en Vreugdevuren aan veel te ingewikkelde vergunningsaanvragen worden onderworpen waardoor Paas- en Vreugdevuren vogelvrij zijn verklaard en sneuvelen zodra 'groene moraalridders' het voor het zeggen krijgen, zoals nu in de provincie Overijssel? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?2, 3, 4
De Wet natuurbescherming schrijft voor dat er een vergunningplicht geldt indien een plan of project significant negatieve effecten op een of meer Natura 2000-gebieden veroorzaakt. Indien er sprake is van significant negatieve effecten moeten er mitigerende maatregelen worden getroffen. Provincies zijn bevoegd gezag voor de vergunningverlening.
Er heeft overleg plaatsgevonden met onder meer de provincie Overijssel. Daaruit blijkt dat deze provincie ondersteuning biedt om de ruim 200 geïnventariseerde paasvuren in deze provincie doorgang te laten vinden. De provincie heeft aangegeven dat het merendeel van deze vuren door kan gaan. Naar verwachting geldt voor 10 tot 20 vuren dat ze alleen kunnen doorgaan bij verplaatsing of verkleining.
Deelt u de mening dat de traditie van Paas- en Vreugdevuren het verdient om te worden beschermd? Zo ja, wat gaat u concreet doen om deze traditie te beschermen, zodat deze voor toekomstige generaties behouden blijft? Kunt u deze vragen gedetailleerd beantwoorden?
Ik deel de mening dat tradities belangrijk zijn. De leden Van der Plas en Eppink hebben het kabinet verzocht om met de provincies als bevoegd gezag in gesprek te gaan over het zo veel mogelijk toestaan van paasvuren, en gebruik te maken van de mogelijkheden die de Habitatrichtlijn en de Wet natuurbescherming biedt om rekening te houden met culturele omstandigheden (motie van de leden van der Plas en Eppink over het behoud van de traditie van Paasvuren, Kamerstuk 34 682, nr. 121, ingediend 23 februari 2023).
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 2 moet ook bij tradities geldende wet- en regelgeving in acht worden genomen. Uit een gesprek tussen LNV en provincies is gebleken dat de betreffende provincies bereid zijn om tegemoet te komen aan initiatiefnemers zodat de vuren zo veel mogelijk door kunnen gaan. Daardoor kunnen ruim 200 Paasvuren doorgang vinden. In 10 tot 20 gevallen is dit niet mogelijk op de locatie of in de omvang die een initiatiefnemer voor ogen staat. Het is dan aan de initiatiefnemer om het vuur te verplaatsen, te verkleinen of ervan af te zien. De provincies kijken bij de uitvoering van de Wet natuurbescherming via deze weg optimaal naar de mogelijkheden om de traditie in stand te houden.
Het bericht ‘Citadelhof-in-Den-Bosch-opent-eigen-museum’ in het Brabants Dagblad (BD) van 24 januari jongstleden |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met dit bericht en wat vindt u van dit bericht?1
Ja. Ik vind het in algemene zin vervelend als de communicatie over de toekomst van woningen van bewoners niet naar tevredenheid verloopt.
Hoe hoog staat bij u de cultuurhistorische waarde van woningen op de agenda?
De cultuurhistorische waarde van woningen is een factor om rekening mee te houden, naast andere factoren als beschikbaarheid, betaalbaarheid en duurzaamheid. Het Rijk heeft ruim 400 gebieden in Nederland met een bijzonder cultuurhistorisch karakter gekenmerkt als «beschermd stads- of dorpsgezicht». Hiermee is voldoende geborgd dat hier lokaal zorgvuldig mee omgegaan wordt. Als woningen oud zijn, betekent dit niet dat er sprake is van cultuurhistorische waarde. Deze afweging maakt de gemeente.
Maakt u zich ook zorgen over het verdwijnen van woningen met cultuurhistorische waarde, aangezien naar het nu blijkt gemeenten weinig tot geen respect voor deze cultuurhistorische waarde tonen, zoals ook de gemeente Rotterdam met de sloop van duizenden historische panden? Zo ja, hoe gaat u deze bijzondere panden beter beschermen? Zo nee, waarom niet?2
Ik deel uw mening niet dat gemeenten weinig tot geen respect hebben voor de cultuurhistorische waarde van panden. Mijn beeld is dat gemeenten een zorgvuldige afweging maken en dat er alleen gesloopt wordt als dit echt nodig is vanwege de technische staat van woningen en/of als er substantieel meer betaalbare (huur)woningen teruggebouwd kunnen worden. Het is aan de lokale partijen om hier een afgewogen keuze in te maken.
In het concrete geval van het Citadelhof heeft de gemeente Den Bosch mij laten weten dat een eerdere algemene beoordeling van dit complex (als onderdeel van een bredere lijst van potentieel waardevolle complexen) niet heeft geleid tot de conclusie dat dit complex een beschermde status verdiende. Het Citadelhof ligt buiten het beschermd stadsgezicht, waar een groot deel van de binnenstad van Den Bosch toe behoort.
Deelt u de mening dat bij de afweging van de sloop van panden met cultuurhistorische waarde deze waarde als indicator in de afweging meegenomen dient te worden?
Ja, ik deel dat deze waarde dient te worden meegenomen, naast andere factoren.
Bent u voornemens om de sloop van (cultuurhistorische) woningen bij het Wetsvoorstel versterken regie volkshuisvesting te betrekken, aangezien de sloop van je (t)huis levensgrote impact kan hebben? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, dit onderwerp komt niet terug in het wetsvoorstel. Keuzes over sloop en vervangende nieuwbouw kunnen het beste op lokaal niveau gemaakt worden, daar wil ik met het wetsvoorstel niets aan veranderen.
Kunnen deze woningen zonder de komst van dit museum blijven staan?
De gemeente Den Bosch en de woningcorporatie Brabantwonen hebben mij laten weten dat er geen directe relatie is tussen de komst van het museum en de eventuele sloop van het Citadelhof. De woningen liggen, sinds een raadsbesluit uit december 2020, in een groter gebied (Spoorzone) waar de komende jaren een gebiedsontwikkeling is voorzien met aandacht voor wonen, niet-wonen functies en een parkeergarage. De Spoorzone is aangewezen als NOVEX-gebied. Daarbij komt dat de technische staat van de woningen in het Citadelhof een ingreep in alle gevallen nodig maakt, omdat de woningen verouderd zijn.
De gemeenteraad van Den Bosch heeft eind januari 2023 groen licht gegeven voor een onderzoek naar de mogelijkheden van een verhuizing van het Design Museum naar het Citadelhof. Ook komt er een onderzoek naar de mogelijke bouw van een parkeergarage en 185 woningen op die locatie. Op dit moment is er nog geen beslissing genomen over de benodigde aanpak.
Vindt u de komst van een museum belangrijker dan het recht op behoorlijke huisvesting van deze bewoners?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u ervan dat de wethouder Van der Geld toegeeft dat dit beter met de bewoners gecommuniceerd had moeten worden?
Ik vind het goed dat de wethouder hier eerlijk over is. Communicatie naar bewoners over de toekomst van hun woning moet te allen tijde zorgvuldig en bij voorkeur persoonlijk gebeuren.
Deelt u de mening dat het niet alleen een kwestie is van goed communiceren, maar het ontbreken van echte zeggenschap van bewoners die hun (t)huis verliezen, zoals we dat veel vaker zien in bijvoorbeeld de Tweebosbuurt, de Peperstraat in Zaandam, de wijk Jericho in Amersfoort etc.?
Nee, ik deel niet dat er sprake is van het ontbreken van zeggenschap van bewoners. Ik vind het belangrijk dat bewoners zich kunnen uitspreken over, en invloed kunnen uitoefenen op, aspecten van het woonbeleid die hen raken. Wettelijke regels, waaronder de Wet op het overleg huurders verhuurders, borgen de belangen van de zeggenschap voor huurders en bewoners. De Wet op het overleg huurders verhuurder biedt mijns inziens het juiste evenwicht tussen inspraak – in de zin van gekwalificeerd adviesrecht – en beslissingsrecht. Eventuele geschillen over de wijze waarop de verhuurder invulling geeft aan het informatie-, overleg- en adviesrecht van de bewonerscommissies (en huurdersorganisaties) kunnen aan de Huurcommissie en de rechter worden voorgelegd.
De lokale prestatieafspraken die worden gemaakt tussen gemeente, woningcorporaties en huurdersorganisaties zijn ook een uiting van het belang dat wordt gehecht aan goede betrokkenheid van huurders bij het volkshuisvestingsbeleid dat hen ook aangaat. Ook is in de Nationale Prestatieafspraken Woningcorporaties de afspraak opgenomen tussen Woonbond, Aedes en de Minister voor VRO dat een sociaal statuut zal worden vastgesteld. Hierin zullen randvoorwaarden en inspraak van bewoners worden geregeld voor sloop en vervangende nieuwbouw. Tot slot geldt dat huurdersorganisaties, evenals elke inwoner of organisatie in een gemeente, de mogelijkheid hebben om in te spreken bij de behandeling van vaststelling van gemeentelijke woonbeleid.
Deelt u de mening dat deze verhuurder geen gebruik zou mogen maken van dringend eigen gebruik om deze bewoners te dwingen om te verhuizen, zodat zij plaatsmaken voor een museum, aangezien het dringend eigen gebruik daar niet voor bedoeld is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, komt u dan met aanscherping van wet- regelgeving rondom het dringend eigen gebruik? Kunt u dit antwoord nader toelichten?
Nee, deze mening deel ik niet. Als de sloop van het Citadelhof doorgaat op basis voor de voorliggende plannen zal er niet alleen een museum worden teruggebouwd, maar ook een substantiële hoeveelheid nieuwe woningen. Op die manier kunnen er meer woningzoekenden worden voorzien van een kwalitatief goede en duurzame woning. Dat geeft voldoende grond voor eventuele gebruikmaking van dringend eigen gebruik door de corporatie.
Deelt u de mening dat de bouw van een nieuw museum ten koste gaat van een gemeenschap die al tientallen jaren in goede harmonie samenleeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik erken dat de sloop van een woning een zeer ingrijpende ingreep is. Zoals ik in mijn eerdere antwoorden aangaf, gaat het mogelijk niet alleen om een museum maar ook om de nieuwbouw van ongeveer 185 woningen. Soms weegt het algemene belang van veel woningzoekenden zwaarder dan het belang van een de zittende bewoners. Deze afweging moet op lokaal niveau gemaakt worden.
Deelt u de mening dat het verhuizen van het museum nog geen tien jaar later kapitaalvernietiging is?
Ik heb onvoldoende informatie om hierover een uitspraak te kunnen doen.
Deelt u de mening dat de sloop van deze sociale huurwoningen zonder inspraak van bewoners indruist tegen het recht op behoorlijke huisvesting die de Staat via verschillende verdragen geratificeerd heeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 9.
Deelt u de mening dat de Wet overleg huurders verhuurder (Overlegwet) bij de sloop van woningen tekortschiet aangezien het adviesrecht, dat een verhuurder makkelijk gemotiveerd naast zich neer kan leggen, geen echte inspraakinstrument is dat in verhouding staat tot het belangrijke verlies van iemands (t)huis?
Ik deel die opvatting niet. De Wet Overleg huurder verhuurder (Wohv) regelt dat de verhuurder de huurdersorganisatie op verzoek zo spoedig mogelijk schriftelijk informeert over zijn beleid en beheer dat rechtstreeks te maken heeft met de berokken woongelegenheden en de woonomgeving daarvan. Dat is informatie die onontbeerlijk is voor de huurdersorganisatie om haar taken uit te voeren. De Wohv bevat dan ook belangrijke waarborgen voor de positie van huurders en huurdersorganisaties.
Het kinderboekenweekgedicht door Pim Lammers |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de aankondiging van de keuze voor de schrijver van het kinderboekenweekgedicht, Pim Lammers?1
Ja.
Hoe reflecteert u op de kritiek en de zorgen vanuit de samenleving met betrekking tot de keuze voor deze schrijver en bent u het eens met het standpunt van De Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek (CPNB) om vast te houden aan deze schrijver, of vindt u dat deze keuze moet worden heroverwogen?
Stichting CPNB is het marketingcommunicatie- en pr-bureau van de boekensector. Het is een onafhankelijke organisatie en zelf verantwoordelijk voor het maken van een keuze voor een schrijver. Deze onafhankelijkheid is een groot goed en vanuit de positie als Staatssecretaris is het niet aan mij om hierover te oordelen.
Inmiddels is bekend geworden dat Lammers zich heeft teruggetrokken voor het Kinderboekengedicht, doordat er naast kritiek ook doodsbedreigingen door Lammers zijn ontvangen. Daarnaast zijn er ook doodsbedreigingen verzonden naar schrijvers die het opnamen voor Lammers. Ik vind de berichtgeving over de doodsbedreigingen aan het adres van Lammers en anderen die voor hem opkomen zeer zorgwekkend en onacceptabel.
Bent u niet van mening dat het (gehele) oeuvre van een schrijver die gelieerd wordt aan een nationaal, educatief evenement voor kinderen zoals de Kinderboekenweek gepast en verantwoord moet zijn voor de doelgroep van de Kinderboekenweek? Zo nee, waarom niet?
De Kinderboekenweek is een eigenstandige campagne van de Stichting CPNB en de stichting heeft de vrije keuze zelf een schrijver hiervoor te vragen en aan te dragen. Zie ook antwoord op vraag 2.
Aangezien het werk van Lammers al eerder als controversieel is aangemerkt en hij op grond daarvan zelfs meermaals is geweigerd voor lezingen op basisscholen, waarom is hij nu dan toch verkozen om een bijdrage te leveren aan de Kinderboekenweek?
De Kinderboekenweek is een campagne van de Stichting CPNB. Zie antwoord op vraag 2 en 3. Daarnaast staat het basisscholen vrij een schrijver wel of niet uit te nodigen of te weigeren voor een lezing.
Is het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) betrokken geweest bij, of in ieder geval op voorhand op de hoogte gesteld van, de keuze voor Pim Lammers als schrijver voor het Kinderboekenweekgedicht? Zo ja, kunt u de overwegingen voor de keuze voor Lammers delen en wat is hierbij de inbreng van uw departement geweest? Heeft u bezwaar gemaakt tegen de keuze voor deze schrijver voor het Kinderboekenweekgedicht?
Nee, het Ministerie van OCW speelt geen rol bij de Kinderboekenweek en hoeft niet op voorhand op de hoogte te worden gesteld voor de keuze van de schrijver. Dit is aan de sector zelf.
Bent u niet van mening dat het werk van Lammers, niet alleen zijn boeken voor volwassenen, maar juist ook zijn kinderboeken die regelmatig gaan over seksualiteit in een soms controversiële context, ervoor zorgen dat (jonge) kinderen blootgesteld worden aan zaken en informatie die ongepast en pedagogisch onverantwoord zijn? Zo nee, waarom niet?
In Nederland geldt vrijheid van expressie, dat een basisvoorwaarde vormt voor een open en democratische samenleving. Deze vrijheid van expressie geldt ook voor schrijvers. Het is daarom niet aan mij om als Staatssecretaris hier een mening over te hebben en een oordeel te vellen over de inhoud van een kunstuiting.
Ik vind het belangrijk dat kinderen al op jonge leeftijd zichzelf kunnen zijn en zich vrij kunnen ontwikkelen. Daarom is het voor een gezonde seksuele ontwikkeling en het aangaan van gelijkwaardige relaties belangrijk dat jongeren en kinderen kennis opdoen over hun eigen seksualiteit en seksuele- en genderdiversiteit en dat dat voor iedereen anders kan zijn. Om met respect om te gaan met elkaar en zichzelf is het van belang om al op jonge leeftijd met kinderen in gesprek te gaan over relaties en seksualiteit, ook op school. Boeken kunnen een middel zijn voor de school om dit gesprek te voeren. Uiteraard is de manier waarop dit gesprek wordt gevoerd belangrijk en moet hierbij rekening worden gehouden met de leeftijd van de kinderen. Ik heb het vertrouwen dat scholen hier adequaat mee om gaan. Bovendien zijn er organisaties zoals het COC en Rutgers die scholen, maar ook ouders, hierin kunnen ondersteunen.
Wat vindt u van de steeds verder oprukkende tendens dat kinderen op jonge leeftijd geconfronteerd worden met informatie en vraagstukken rondom seksualiteit, waarbij zij actief worden aangemoedigd om met hun eigen seksualiteit bezig te zijn, terwijl zij daar in veel gevallen nog helemaal niet mee bezig en/of aan toe zijn en ook niet aan blootgesteld zouden moeten worden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u ervan dat inmiddels verscheidene officiële organisaties, waaronder bijvoorbeeld Free a Girl en prominente personen uit onze samenleving, zich hebben uitgesproken tegen de keuze voor Lammers voor het Kinderboekenweekgedicht? Vindt u niet dat dit een duidelijk signaal geeft, waaraan gehoor moet worden gegeven?2, 3
Het is aan de CPNB de afweging wel of niet gehoor te geven aan dergelijke oproepen. Free a Girl heeft zo’n oproep gedaan bij de CPNB vanwege de keuze voor Lammers. De CPNB heeft aangegeven dat het bij hen bekend is dat Lammers naast kinderboeken ook voor volwassenen schrijft en dat daarin onderscheid wordt gemaakt. De CPNB heeft daarin de keuzes afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat deze schrijver volgens hen geschikt is te vragen een gedicht te schrijven voor de Kinderboekenweek. De CPNB is een onafhankelijke organisatie en het is daarom niet aan mij om als Staatssecretaris een oordeel te vellen over deze gemaakte keuze.
Bent u niet van mening dat de keuze voor Pim Lammers als schrijver voor het Kinderboekenweekgedicht zorgt voor het seksualiseren van kinderen en het normaliseren van pedofilie? Zo nee, waarom niet? Graag een uitgebreide uitleg.
Nee, dit ben ik niet van mening. Het gedicht voor de Kinderboekenweek is mij niet bekend, dus alleen op basis daarvan kan ik hierover al geen mening vormen. Mijns inziens kan niet op voorhand worden gezegd waartoe iets oproept wanneer de inhoud niet bekend is.
Het feit dat personen of groepen aanstoot kunnen nemen aan de inhoud van een eerdere publicatie, vormt geen reden om aan te nemen dat de schrijver zorgt voor het seksualiseren van kinderen en het normaliseren van pedofilie. Daarnaast is het bekend dat Lammers schrijft voor kinderen, maar ook voor volwassenen. Het is belangrijk dit onderscheid te blijven maken.
Welke lijn gaat het Ministerie van OCW uitzetten voor scholen om om te gaan met de keuze voor deze schrijver voor het Kinderboekenweekgedicht en verwacht u van scholen dat zij voorbij gaan aan het controversiële werk van Lammers en dat zij met het Kinderboekenweekgedicht zullen gaan werken? Wat gaat u doen als scholen dit niet willen? Hoe moeten scholen omgaan met de controverse rondom deze schrijver en de zorgen en bezwaren van ouders die naar aanleiding hiervan zullen ontstaan?
Scholen kunnen naar eigen inzicht deelnemen aan diverse activiteiten rondom de Kinderboekenweek. Bovendien ben ik ervan overtuigd dat scholen en leraren heel goed in staat zijn om invulling te geven aan het gesprek over maatschappelijke thema’s in hun klas, ook als deze om wat voor reden dan ook als controversieel worden gezien. Ik ga er van uit dat leraren in gesprekken over maatschappelijke thema’s oog houden voor de ontwikkeling en belevingswereld van het kind. Daarbij hebben scholen de vrijheid om het onderwijs naar eigen visie in te vullen, mits zij zich houden aan de wettelijke kaders hiervoor die onder meer in de kerndoelen zijn opgenomen.
Vindt u dat Pim Lammers een maatschappelijk podium moet krijgen als auteur voor kinderen, terwijl zijn werk strafbare feiten, namelijk seksuele handelingen met kinderen, normaliseert en verheerlijkt?
Leesboeken, of andere teksten die als schokkend kunnen worden ervaren, omdat daar bepaalde strafbare gedragingen in voorkomen, zijn niet per definitie strafbaar. Voorkomen moet worden dat onbedoeld censuur wordt opgelegd op boeken en andere literaire werken, ook wanneer deze werken in strijd met de huidige morele opvattingen worden geacht.
De strafrechtelijke grens wordt overschreden wanneer een geschrift opzettelijk aanzet, aanhitst of aanspoort tot een strafbaar feit. Het is te allen tijde aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of in een individuele casus sprake is van strafbare feiten.
Zoals hierboven geantwoord, is het verder aan de organisatie van de Kinderboekenweek.
Vindt u niet dat de kinderrechten worden geschonden door onze kinderen bloot te stellen aan (het werk van) een persoon die openlijk het schenden van de integriteit van hun lichaam propageert en kunt u uitleggen waarom de overheid dit toestaat? Vindt u niet dat u hierop als Minister van Onderwijs moet ingrijpen?
Het staat lezers, en in het geval van jonge lezers hun bemiddelaars, vrij om wel of niet te kiezen voor bepaalde werken. Daarin zijn zij in staat om desgewenst een werk van een juiste context te voorzien.
Het is daarbij van belang onderscheid te maken tussen een fictieve situatie en een werkelijke situatie en wat is geschreven voor kinderen en wat voor volwassenen. Het is daarom niet aan mij om een oordeel te vellen over de inhoud van een fictief beschreven situatie en/of in te grijpen op het werk dat voortvloeit uit de vrijheid van literaire expressie.
Bent u niet van mening dat de overheid onze kinderen dient te beschermen en dat hun veiligheid door het op deze manier normaliseren van de seksualisering van kinderen in het geding komt?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe reflecteert u in het licht van de keuze voor en de ophef rondom Lammers op het feit dat er onlangs in de Tweede Kamer nog een debat gevoerd is over de dramatische zaak Gino, waarbij een 9-jarig jongetje werd misbruikt en vermoord door een recidiverende zedendelinquent, als gevolg van ontoereikende monitoring en bestraffing bij personen die dergelijke misdaden begaan? Hoe is het mogelijk dat iemand die schrijft over seksuele handelingen met kinderen nu een rol krijgt in de nationale educatie van onze kinderen? Vindt u niet dat zedendelinquenten en pedofielen hierdoor in de kaart worden gespeeld? Zo nee, waarom niet?
Bent u zich ervan bewust dat Nederland al jaren in verband gebracht wordt met pedofielennetwerken en dat ons land de grootste Europese speler is in het hosten van kinderpornografische beelden? Hoe is het dan mogelijk dat voor een nationaal educatief evenement iemand wordt ingezet die daaraan actief bijdraagt door kinderporno «literair» te maken?
Het kabinet zet zich breed in om kinderen te beschermen tegen (online) seksueel kindermisbruik en dit aan te pakken. Voor een uiteenzetting van het beleid op dit terrein verwijs ik u bijvoorbeeld naar de voortgangsbrief aanpak online seksueel kindermisbruik en zeden van de Minister van Justitie en Veiligheid.4
Voor het verdere antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 11.
Aangezien de rijksoverheid actief steun verleent aan de Kinderboekenweek en deze mede faciliteert, bent u dan niet van mening dat de overheid mede schuldig is aan het faciliteren van kindermisbruik, als zij niet optreedt tegen de keuze voor Lammers als schrijver voor het Kinderboekenweekgedicht?
De Kinderboekenweek is een eigenstandige campagne van de Stichting CPNB en heeft de vrije keuze zelf een schrijver hiervoor te vragen en aan te dragen. Zie ook antwoord op vraag 2. Daarnaast wordt gesuggereerd dat er sprake is van het faciliteren van kindermisbruik, dit is niet aan de orde. Hiervoor verwijs ik terug naar het antwoord gegeven op vraag 12.
Bent u voornemens het CPNB ter verantwoording te roepen over deze kwestie, teneinde Lammers als auteur voor het Kinderboekenweekgedicht te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Nee dat ben ik niet voornemens, zie hiervoor de onderbouwing in de antwoorden op vraag 2, 8 en 9.