De berichten ‘Docent Rotterdams college bedreigd om spotprent’ en 'Docent duikt onder om cartoon in de klas' |
|
Niels van den Berge (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Docent Rotterdams college bedreigd om spotprent»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Docent duikt onder om cartoon in klas»?2
Ja.
Heeft de regering contact gehad met de docent in kwestie – indien door hem gewenst – en het bevoegd gezag?
Ja. Het is uiteraard enorm heftig om zoiets mee te moeten maken als leraar. Ik heb daarom direct contact gezocht met de desbetreffende school om mijn steun over te brengen en mij ervan te verzekeren dat zij alle benodigde hulp krijgen. Ik heb toen aangegeven graag met de desbetreffende leraar te spreken, indien ook door hem gewenst. Dit bleek het geval en zodoende heb ik mijn steun, waardering en medeleven persoonlijk over kunnen brengen. Ook in de weken daarna heb ik geregeld contact met hem gehad.
Kunt u toezeggen dat de regering alles doet wat binnen haar macht ligt om de veiligheid van deze en andere docenten te garanderen?
Ja. Het is van groot belang dat leraren in alle vrijheid en veiligheid hun werk kunnen doen. Daarvoor is het enerzijds noodzakelijk dat scholen en leraren op structurele wijze goed worden ondersteund. Anderzijds moet adequaat worden opgetreden in concrete situaties waar de veiligheid van leraren in het geding is, waarbij een goede samenwerking tussen het onderwijs en de politie belangrijk is. Dit is gelukkig ook gebeurd na de bedreigingen in Rotterdam. De politie, een ondersteuningsteam van Stichting School en Veiligheid en de Inspectie van het Onderwijs hebben resoluut gehandeld. Zij hebben de desbetreffende school en leraar van alle benodigde steun voorzien. Er zijn inmiddels aanhoudingen verricht in deze zaak en het strafrechtelijk onderzoek is gaande. Indien zich opnieuw een dergelijke situatie voordoet kan de desbetreffende school en hun personeel rekenen op dezelfde inzet en ondersteuning.
De regering werkt op diverse manieren aan het verbeteren van de veiligheid op en rondom de school. Momenteel wordt de Wet veiligheid op school geëvalueerd. Daarbij wordt gekeken op welke manier de (sociale) veiligheid verbeterd kan worden. Ook de veiligheidssituatie van het onderwijspersoneel is hier onderdeel van, zoals is verzocht in de motie van de leden Van Meenen en Kwint.3 Uw Kamer ontvangt het onderzoeksrapport en de beleidsreactie hierop in het voorjaar van 2021. Een ander voorbeeld van een aanpak die de veiligheidssituatie op en rondom scholen moet verbeteren is het actieplan Wapens en Jongeren.4
Deelt u de mening dat bedreiging en intimidatie van onderwijspersoneel te allen tijde onacceptabel is?
Ja. Het is volstrekt onacceptabel dat leraren bedreigd worden. Het is belangrijk pal achter leraren te staan, zeker op de momenten dat hun vrijheid, veiligheid en autonomie onder druk staat. Het is van groot belang dat zij in volledige veiligheid hun werk kunnen doen en zich op geen enkele wijze beperkt voelen om daarbij de vorm te kiezen die zij passend achten. Het is wrang dat een leraar die de waarde van het vrije woord overbracht en daarmee intolerantie bestreed, nog altijd thuis zit vanwege intolerantie en intimidatie. Ik wil scholen bij dezen nogmaals oproepen om altijd aangifte te doen wanneer personeelsleden worden bedreigd. Ik wil dat het bevoegd gezag deze verantwoordelijkheid neemt en achter haar personeel gaat staan en het niet aan de leraar zelf laat om aangifte te doen. Als een leraar wordt bedreigd of geïntimideerd is dit per definitie een kwestie die de hele school aangaat en waarbij ook de vrijheid en veiligheid van de andere medewerkers onder druk komt te staan.
Kunt u toelichten op welke manier u docenten, die gevoelige onderwerpen in de klas bespreekbaar moeten maken, ondersteunt zodat zij in vrijheid en veiligheid hun werk kunnen blijven doen? Bent u hierover in gesprek met onderwijsinstellingen?
Er is een breed aanbod beschikbaar om leraren en scholen te ondersteunen bij het voeren van gesprekken over onderwerpen die gevoelig kunnen liggen in de klas. Het belang van een goede ondersteuning is daarbij groot. In de brief die ik uw Kamer heb gestuurd naar aanleiding van de aanslag op Samuel Paty en de bedreigingen in Rotterdam en Den Bosch, heb ik uiteengezet op welke wijze leraren en scholen op dit gebied worden ondersteund.5
Ondanks dit uitgebreide ondersteuningsaanbod, is het van belang om permanent te blijven kijken of het aanbod voldoende toegankelijk is en of eventuele aanscherpingen nodig zijn. Ik ben hierover met diverse partijen in gesprek. Zo heb ik de afgelopen weken gesproken met de Nederlandse Vereniging van Leraren Maatschappijleer, verschillende lerarenbonden, de sectorraden, TerInfo, Voion, en de Stichting School en Veiligheid. Ik zal uw Kamer op korte termijn informeren over de uitkomsten en mogelijke aanscherpingen, zoals ook toegezegd door de premier tijdens het debat over de vrijheid van meningsuiting op donderdag 12 november.
Op welke manier ondersteunt u initiatieven of organisaties die zich reeds inzetten voor een sociaal veilig klimaat op school en het bespreekbaar maken van maatschappelijke moeilijke thema’s in de klas?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat een goede afstemming en samenwerking tussen scholen en gemeenten essentieel zijn, zodat bij dergelijke gebeurtenissen er snel geschakeld kan worden? Zo ja, kunt u uiteenzetten op welke manier wordt geïnvesteerd in structurele samenwerking tussen gemeenten, het onderwijsveld en de veiligheidsdriehoek?
Ja. Een goede afstemming en samenwerking tussen gemeenten, jeugdzorg, de veiligheidsdriehoek en de scholen is belangrijk voor een (sociaal) veilige school(omgeving). Zij werken op structurele wijze samen en de regering benadert het veiligheidsvraagstuk integraal. Dit blijkt onder andere uit de multidisciplinaire aanpak van het actieplan Wapens en Jongeren. Hier wordt ingezet op het versterken van de verbinding tussen scholen, politie en gemeenten.
Ook bij het brede offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit (BOTOC) wordt een integrale aanpak gehanteerd. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft dit brede offensief samen met de ambtscollega’s van BZK, OCW, VWS en SZW vormgegeven. In de preventieve aanpak wordt gebiedsgericht gewerkt langs de sporen onderwijs, werken, wonen en veiligheid.
Het gebrek aan hulp bij zoektochten van geadopteerden naar hun verleden |
|
Niels van den Berge (GL), Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat belangenorganisaties van buitenlandse geadopteerden zeer ontevreden en teleurgesteld zijn over uw aanpak en de subsidie die u gisteren bekend maakte?1
Ja.
Was het doel van deze subsidie niet aanvankelijk om zoveel mogelijk geadopteerden te helpen die op zoek zijn naar hun biologische familie in het land van herkomst? Begrijpt u dan de onvrede over het feit dat de subsidie gaat naar de inrichting van een centraal informatiepunt en niet naar individuele zoektochten?
In mijn brief van 5 december 2019 heb ik aangekondigd een financiële impuls beschikbaar te stellen ter versterking van het ondersteuningsaanbod aan geadopteerden die zoeken naar hun afkomst. Mijn uitgangspunt daarbij was dat dit geld ten goede zou moeten komen aan zo veel mogelijk geadopteerden en niet alleen aan geadopteerden die nu al aan hun zoektocht zijn begonnen. De financiële impuls is daarom gericht op het versterken van de organisaties die zich hiervoor inzetten en niet op individuele zoektochten. Dat laatste leidt tot onvrede bij sommige organisaties die vinden dat mijn maatregelen niet ver genoeg gaan. De voorstellen voor de besteding van het budget zijn gebaseerd op de uitkomsten van de gesprekken die zijn gevoerd met alle betrokken belangenorganisaties. Uit die gesprekken bleek ook de behoefte onder geadopteerden aan een centraal informatieknooppunt. Op het centrale informatieknooppunt kunnen geadopteerden terecht voor laagdrempelige informatie over zoektochten en over de beschikbaarheid van ervaringsdeskundigheid of psychologische bijstand. Hiermee beoog ik aldus ook een grote groep geadopteerden te faciliteren. Voor de volledigheid merk ik op dat het grootste deel van het budget zal gaan naar projectfinanciering van de organisaties en niet naar het informatieknooppunt.
Begrijpt u ook de haast, dat die zoektochten naar waarheidsvinding nú plaats moeten vinden, omdat bij langer wachten de kans steeds groter wordt dat biologische ouders zijn overleden en belangrijke kennis en informatie verdwenen is?
Ik kan mij voorstellen dat geadopteerden deze urgentie voelen als zij willen zoeken naar hun afkomst.
Hoe kan het dat belangenorganisaties verrast zijn door het feit dat er nu toch geen plannen zijn opgesteld om individuele zoektochten te faciliteren, terwijl die indruk wel was gewekt?
Ik betreur het dat sommige belangenorganisaties aangeven verrast te zijn door het feit dat het beschikbare budget niet zal gaan naar individuele zoektochten. Onder regie van mijn departement hebben de afgelopen maanden veel gesprekken plaatsgevonden met betrokken organisaties. Daarin is verkend welke wensen en behoeften er zijn om het ondersteuningsaanbod te versterken en hoe elke organisatie hieraan kan bijdragen. Hierbij is steeds aangegeven dat het geld niet kan worden besteed aan individuele zoektochten.
Komt het geld zo uiteindelijk wel echt ten goede aan geadopteerden? Zo ja, hoe weet u dat zo zeker, gelet op de onvrede die er nu kennelijk over bestaat en het vertrouwen dat is gedaald?
De middelen worden ingezet om projecten te financieren van de belangenorganisaties, gericht op de ondersteuning van geadopteerden bij zoektochten. Daarnaast worden de middelen gebruikt om de informatievoorziening aan geadopteerden te verbeteren, door een centraal informatieknooppunt in te richten. Hiermee bekostig ik het ondersteuningsaanbod waarvan geadopteerden gebruik kunnen maken als zij willen zoeken, zodat het geld aan hen ten goede komt. Deze keuze voor de aanwending van het beschikbare budget is gebaseerd op de wensen en behoeften die de betrokken organisaties in de gesprekken hierover naar voren hebben gebracht.
Waarom hangt het verdere verloop van de subsidie af van de uitkomsten van de commissie-Joustra? Het recht van mensen te weten waar ze vandaan komen, zou toch los moeten staan van de vraag naar rol en verantwoordelijkheden bij adopties uit het verleden?
In het bericht van de voorzitter van de COIA, welke ik op 13 oktober jl. aan u heb doen toekomen, staat dat zij aanbevelingen zal doen die betrekking hebben op wat volgens de commissie moet gebeuren om betrokkenen nu en in de toekomst verder te helpen. Dit hoeft wat de COIA betreft niet beperkt te zijn tot een relatie met misstanden. Ik verwacht dat het rapport van de COIA waardevolle inzichten zal opleveren die ik vervolgens wil benutten voor de keuzes die ik moet maken om het ondersteuningsaanbod bij zoektochten te versterken.
Heeft u al eens geïnventariseerd hoeveel geld er precies nodig zou zijn om geadopteerden, dan wel de belangenorganisaties, financieel bij te staan in hun rootszoektochten? Zo ja, om wat voor bedrag gaat het dan? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dat alsnog te doen en de Kamer daarover te informeren?
De parameters die relevant zijn om vast te stellen wat nodig zou zijn om geadopteerden, dan wel organisaties, financieel bij te staan laten zich moeilijk objectiveren. Voor elke zoektocht geldt dat zowel de mogelijke uitkomst als de inzet die nodig is om de uitkomst te bereiken, op voorhand niet (volledig) bekend zijn. Zo verschilt het per individu hoeveel informatie in Nederland beschikbaar is bij aanvang van de zoektocht; in hoeverre informatie kan worden achterhaald in het land van herkomst en in hoeverre landen van herkomst daarin zelf al ondersteuning bieden. Daarbij komt dat niet elke geadopteerde wil zoeken, of daarbij afhankelijk is van financiële ondersteuning van de Nederlandse overheid.
Met inachtneming van voorgaande kanttekeningen, schat ik in dat de kosten zullen neerkomen op tientallen miljoenen. Deze inschatting is erop gebaseerd dat sinds de jaren «50 circa 50.000 buitenlandse kinderen zijn opgenomen in Nederland en dat een geadopteerde tussen enkele honderden en duizenden euro’s kwijt is voor een zoektocht.
Bent u bereid met de geadopteerden in gesprek te blijven, echt te luisteren naar hun wensen en opnieuw te bezien wat er gedaan kan worden om individuele zoektochten te faciliteren?
Ik ben bereid met geadopteerden in gesprek te blijven en te luisteren naar hun wensen. Ik benadruk dat ik hierin reeds heb geïnvesteerd en dat er mij veel aan gelegen is de gemene deler te vinden in de tegengestelde wensen en wisselende belangen. Door de financiële impuls te richten op versterking van het ondersteuningsaanbod faciliteer ik uiteindelijk ook individuele zoektochten.
Kunt u deze vragen ruim voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid beantwoorden?
Ja.
Het voorstel van een aantal hoogleraren voor een wijziging van de auteurswet ten behoeve van online classroom use. |
|
Dennis Wiersma (VVD), Tobias van Gent (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voorstel van 24 hoogleraren om artikel 12, vijfde lid van de Auteurswet uit te breiden?1
Ja.
Klopt het dat de vrijstelling van artikel 12, vijfde lid van de Auteurswet, die regelt dat in de klas en tijdens college teksten, afbeeldingen en films mogen worden getoond zonder dat daar toestemming van of betaling aan auteursrechthebbenden voor nodig is, niet geldt voor onderwijs op afstand?
Het interpreteren van de inhoud en strekking van het geldende artikel 12, vijfde lid, van de Auteurswet is aan de rechtsprekende macht voorbehouden. Ik kan daaraan geen authentieke wetsinterpretatie geven. Met de hoogleraren ben ik wel van mening dat het – zeker in tijden van corona, maar ook daarna – duidelijk moet zijn dat onderwijs op afstand kan worden verzorgd en dat daarbij teksten en afbeeldingen en filmfragmenten moeten kunnen worden gebruikt zonder dat daarvoor toestemming van rechthebbenden is benodigd of betaling van een vergoeding aan rechthebbenden is verschuldigd. Ik zal dit daarom in de wet verduidelijken, ook al heeft mij (gelukkig) nog niet het bericht bereikt dat rechthebbenden tegen het verzorgen van onderwijs op afstand al dan niet ondersteund door presentaties drempels zouden hebben opgeworpen.
Deelt u de mening dat het in het licht van de gevolgen van de coronacrisis wenselijk is dat deze vrijstelling wordt uitgebreid naar onderwijs op afstand? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het los van de coronacrisis wenselijk om buiten twijfel te stellen dat de vrijstelling van artikel 12, vijfde lid, van de Auteurswet kan worden doorgetrokken naar onderwijs op afstand. In het kader van de omzetting van Richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees parlement en de Raad 17 april 2019 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG (PbEU 2019, L 130) kan deze duidelijkheid worden gegeven.
Bent u bereid een nota van wijziging in te dienen bij de Implementatiewet richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt (Kamerstuk 35 454) om de vrijstelling van artikel 12, vijfde lid van de Auteurswet uit te breiden? Zo nee, waarom niet?
Ja. De nota naar aanleiding van het verslag gaat gepaard met een nota van wijziging. In de artikelen 12, vijfde lid, en 47c, eerste lid, van de Auteurswet wordt verduidelijkt dat het gebruik van werken van letterkunde, wetenschap of kunst tijdens het verzorgen van onderwijs op afstand (zoals een hoorcollege ondersteund door een powerpoint-presentatie) binnen de door de richtlijn gedicteerde voorwaarden, niet door het auteursrecht wordt bestreken en is toegestaan zonder toestemming van rechthebbenden en zonder dat daarvoor een vergoeding behoeft te worden betaald. In de Wet op de naburige rechten wordt een vergelijkbare verduidelijking doorgevoerd.
Kunt u een overzicht geven van alle EU-lidstaten die reeds wel een vrijstelling hebben opgenomen voor onderwijs op afstand in hun nationale wetgeving?
Artikel 5 van de Richtlijn (EU) 2019/790 harmoniseert het gebruik van beschermde prestaties voor onderwijsdoeleinden. Om het nuttig effect te bereiken dat de richtlijn te dien aanzien beoogt, mogen de lidstaten gebruik maken van een uitzondering of beperking op grond van het eerste lid enerzijds of passende licenties op grond van het tweede lid anderzijds. De lidstaten die kiezen voor een uitzondering of beperking mogen aan de inroepbaarheid daarvan de voorwaarde van een billijke vergoeding verbinden. Zij zijn daartoe echter niet verplicht; Nederland heeft ervoor gekozen geen vergoedingsbepaling op te nemen ten aanzien van online onderwijs bij artikel 12 lid 5 van de Auteurswet. Nederland is de eerste lidstaat die een integraal wetsvoorstel strekkende tot omzetting van de richtlijn bij het parlement heeft ingediend. In alle andere lidstaten wordt nog over de omzetting van de richtlijn, waaronder artikel 5, geconsulteerd. Onduidelijk is op dit moment nog op welke wijze de andere lidstaten aan artikel 5 van de richtlijn invulling zullen geven.
Klopt het dat het particulier onderwijs geen gebruik kan maken van de vrijstelling van artikel 12, vijfde lid van de Auteurswet? Zo ja, bent u bereid ook het particulier onderwijs onder de vrijstelling te brengen om een gelijk speelveld tussen particulier en bekostigd onderwijs te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Artikel 12, vijfde lid, van de Auteurswet is niet beperkt tot het onderwijs dat vanwege de overheid wordt gegeven. Ook onderwijs dat wordt gegeven door een rechtspersoon zonder winstoogmerk valt onder de werking van die bepaling. De voordracht, op- of uitvoering of voorstelling moet te allen tijde deel uitmaken van het schoolwerkplan of leerplan voor zover van toepassing. Particulier of niet door de overheid bekostigd onderwijs kan ook van de vrijstelling profiteren mits aan de bovenstaande voorwaarden is voldaan. Artikel 5 van Richtlijn 2019/790 is beperkt tot gebruik van beschermd materiaal dat uitsluitend dient ter illustratie bij het onderwijs voor zover gerechtvaardigd door het te bereiken niet-commerciële doel. Die bepaling staat er dus aan in de weg om de vrijstelling van artikel 12, vijfde lid, van de Auteurswet ook van toepassing te verklaren op (particulier) onderwijs met een winstoogmerk.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat de nota naar aanleiding van het verslag van de Implementatiewet richtlijn auteursrecht in de digitale eengemaakte markt naar de Kamer komt?
De beantwoording van de Kamervragen, de nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijziging zullen gelijktijdig aan uw Kamer worden gestuurd.
Wanneer kan de Kamer de nota naar aanleiding van het verslag bij bovengenoemd wetsvoorstel tegemoet zien?
AntwoorHet streven is erop gericht om behandeling van de nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijziging door de vaste commissie van Justitie en Veiligheid op 14 oktober aanstaande mogelijk te maken.
Het bericht ‘Demonstratie tegen omstreden pedo-partij' |
|
Tobias van Gent (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Demonstratie tegen omstreden pedo-partij» en de petitie «Stop de PVND» welke al door een half miljoen Nederlanders is getekend?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat de Partij voor Naastenliefde, Vrijheid en Diversiteit (PNVD) feitelijk een verwerpelijke en kwaadaardige doorstart is van de vereniging Martijn welke door de Hoge Raad is verboden in 2014 en welke in strijd is met het belang van het kind?
Het Openbaar Ministerie (OM) doet onderzoek. Over lopende onderzoeken worden geen mededelingen gedaan.
In hoeverre komen de werkzaamheden van PNVD en Martijn wel en niet overeen en hoe verhoudt dit zich tot artikel 140 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het eventueel door de Nederlandse Staat toestaan van de PVND welke seks door volwassenen met kinderen wil legaliseren zich tot artikel 3 lid 1 jo. artikel 19 van het door Nederland in 1995 geratificeerde Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), dat voorschrijft dat bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, de belangen van het kind de eerste overweging dienen te vormen?2
Op grond van artikel 3, eerste lid IVRK dienen bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind de eerste overweging te zijn. Artikel 19 IVRK betreft het recht van het kind om beschermd te worden tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, lichamelijke of geestelijke verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik. Zoals aangegeven in de beantwoording van vragen 2, 3 en 5 doet het OM onderzoek, waarbij geldende wet- en regelgeving uiteraard betrokken wordt. Op de uitkomst van dat onderzoek kan niet worden vooruitgelopen.
Is het correct dat de oprichting van de PVND in gang is gezet door personen die opgepakt zijn voor het bezit van kinderporno?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt het kabinet de opvatting dat veroordeelde overtuigingsdaders zoals terroristen en zedendelinquenten welke niet alleen uit drift maar tevens uit overtuiging handelen vaker uit het passief kiesrecht gezet kunnen en mogen worden?
Als algemeen criterium geldt dat ontzetting uit het kiesrecht (de wet kent geen onderscheid tussen ontzetting uit het actief of het passief kiesrecht) alleen mogelijk dient te zijn ten aanzien van strafbare gedragingen die naar hun wettelijke omschrijving een ernstige aantasting van de grondslagen van het staatsbestel betekenen.3 Hier moet bijvoorbeeld gedacht worden aan misdrijven tegen de veiligheid van de staat, zoals terroristische misdrijven (zie onder meer de artikelen 304c en 354b Sr) en bepaalde ambtsmisdrijven. Ontzetting uit het kiesrecht is een vergaande maatregel die raakt aan fundamentele waarden in onze democratie. Een maatregel die «ultimum remedium» is. Ontzetting uit het kiesrecht kan daarom uitsluitend door de rechter, als bijkomende straf, worden opgelegd bij een veroordeling tot een gevangenisstaf van ten minste een jaar en alleen bij de in de wet bepaalde gevallen. Uit art. 251 Sr volgt dat ontzetting uit het kiesrecht niet mogelijk is in geval van veroordeling voor een zedenmisdrijf.
Dit laat onverlet dat ik sterk inzet op de aanpak van online seksueel kindermisbruik. Om die reden informeer ik uw Kamer regelmatig over mijn hernieuwde aanpak van online seksueel kindermisbruik. Deze aanpak bestaat zowel uit een strafrechtelijke en preventieve aanpak als wel publiek-private samenwerking, waarbij gezamenlijk gewerkt wordt aan een schoon internet zonder kinderpornografische content.4
Hoe vaak heeft het Openbaar Ministerie (OM) in de periode 2015 t/m 2020 ontzetting uit het passief kiesrecht voor deze overtuigingsdaders geëist en in hoeveel van deze gevallen gaat de rechter hier in mee?
Het OM houdt geen registratie bij van de eis tot ontzetting uit het kiesrecht.
Hoe is ontzetting uit het passief kiesrecht verankerd in richtlijnen van het OM en is de Minister van Justitie en Veiligheid bereid hierover in gesprek te treden met het College van procureurs-generaal met als doel dat het OM bij overtuigingsdaders vaker eist dat zij uit hun kiesrecht worden ontzet?
Zoals hierboven aangegeven kan ontzetting uit het kiesrecht uitsluitend als bijkomende straf door de rechter opgelegd worden. Deze bijkomende straf is niet opgenomen in de strafvorderingsrichtlijnen van het OM. Deze richtlijnen zien met name op de hoofdstraffen. De ontzetting uit het kiesrecht is bovendien een uitzonderlijke bijkomende straf die zeer casuïstisch van aard is.
Hoeveel Nederlanders zijn op 1 september 2020 ontzet uit hun passief kiesrecht?
Uitsluiting van het kiesrecht wordt geregistreerd in de Basisregistratie personen (BRP). Het is niet mogelijk om in de BRP een telling uit te voeren van het aantal personen dat op een bepaalde datum in het verleden was uitgesloten van het kiesrecht. Op 29 september 2020 zijn 10 personen met de Nederlandse nationaliteit (of daarmee gelijkgesteld) die in Nederland woonachtig zijn volgens de BRP uitgesloten van het kiesrecht.
Wie controleert feitelijk na een verkiezing van een gemeenteraad of de Tweede Kamer of degenen die zijn gekozen niet zijn ontzet uit hun kiesrecht, en kunt u dit antwoord toelichten?
Een nieuwgekozen lid van een vertegenwoordigend orgaan moet een gewaarmerkt uittreksel uit de Basisregistratie personen overleggen aan het vertegenwoordigend orgaan (art. V 3 van de Kieswet), waaruit zou moeten blijken of betrokkene voldoet aan de voorwaarden voor zijn benoeming. Een van die voorwaarden is dat betrokkene niet mag zijn uitgesloten van het kiesrecht.5 Overigens is gebleken dat het uittreksel niet standaard informatie bevat over uitsluiting van het kiesrecht. Uw Kamer heeft thans een wetsvoorstel in behandeling dat uitsluiting van het kiesrecht expliciet toevoegt aan de criteria waarover het uittreksel informatie moet bevatten.6
Is het kabinet bereid in gesprek te gaan over de wenselijkheid van het toestaan van de PVND met het Kinderrechtencomité dat toeziet op de naleving van het IVRK en met de leden van het Kinderrechtencollectief, en hierover te rapporteren aan de Kamer?
Zie antwoord vraag 4.
Kan de PVND onder de nieuwe wet politieke partijen verboden worden en op welke termijn wordt dit wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer?
Binnen de huidige wet- en regelgeving vallen politieke partijen onder de algemene regeling voor het verbieden van rechtspersonen (artikel 2:20 BW). De afzonderlijke regeling in het voorstel voor een Wet op de politieke partijen (Wpp) zal meer toegesneden zijn op de specifieke positie van politieke partijen. De Wpp is momenteel nog in voorbereiding en het streven is om het wetsvoorstel eind dit jaar in consultatie te brengen. Precieze uitwerking van deze regeling luistert zeer nauw, maar het ligt voor de hand dat partijverboden slechts kunnen worden opgelegd als «ultimum remedium» indien sprake is van een concrete en reële bedreiging voor de democratische rechtsstaat. Of dit het geval is dient door de rechter te worden bepaald.
Kunt u deze vragen een voor een en voorafgaand aan het algemeen overleg Zeden beantwoorden?
Het algemeen overleg Zeden van 6 oktober jl. is omgezet naar een schriftelijk overleg. Op 5 november 2020 is de beantwoording hiervan verzonden aan uw Kamer. Het is niet gelukt om de onderhavige vragen te beantwoorden voorafgaand aan het schriftelijk overleg. Wel heb ik in mijn beantwoording van het schriftelijk overleg verwezen naar de onderhavige beantwoording.
Het bericht dat China wereldwijd 2,4 miljoen sleutelfiguren volgt |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «China volgt wereldwijd 2,4 miljoen sleutelfiguren»?1
Ja.
Heeft u de informatie uit de gelekte databank in kunnen zien en/of informatie ontvangen over de databank? Zo ja, staan er ook Nederlanders in de databank? Zullen de Nederlanders die door Zhenhua Data zijn aangemerkt als «sleutelfiguur» en vanuit China in de gaten worden gehouden, hierover worden geïnformeerd?
Ik ben geïnformeerd over de databank. Vanwege de bijzondere verantwoordelijkheid van de rijksoverheid voor het stelsel bewaken en beveiligen heb ik laten onderzoeken of personen die een bijzondere functie hebben in de democratische rechtsorde in het databestand voorkomen. Dit blijkt het geval. Betreffende personen zijn hierover geïnformeerd.
Kunt u aangeven of het verzamelen van data over Nederlandse «sleutelfiguren» de aanhoudende aandacht heeft van onze inlichtingendiensten?
Deze mediaberichten passen in het beeld van de dreiging die uitgaat van statelijke actoren, zoals ook blijkt uit onder andere cybersecuritybeelden van de afgelopen jaren en de jaarverslagen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Hiervoor is inderdaad aanhoudende aandacht.
Met welke intenties denkt u dat een Chinees bedrijf op grote schaal persoonsgegevens en potentieel compromitterende informatie van miljoenen mensen wereldwijd verzamelt?
Er zijn statelijke actoren die op grote schaal persoonsgegevens verzamelen, zowel uit open bronnen, zoals op basis van contacten die iemand onderhoudt op sociale media, als uit niet-openbare bronnen, bijvoorbeeld door het hacken van de systemen van hotelketens, telecombedrijven en medische instellingen.
De afgelopen jaren hebben de inlichtingen- en veiligheidsdiensten meermaals in jaarverslagen gemeld dat statelijke actoren gegevens verzamelen die voor hen op velerlei manieren van nut kunnen zijn, waaronder voor doeleinden die andere personen, organisaties of landen schaden. Voorbeelden hiervan zijn politieke en economische spionage, beïnvloeding van diaspora of het uitvoeren van digitale aanvallen (bijvoorbeeld phishing). Daarbij kan (vertrouwelijke) informatie van bijvoorbeeld ambtenaren, wetenschappers, topfunctionarissen en journalisten gericht worden gebruikt.
Kunt u bevestigen dat de Chinese Volkspartij en het Chinese leger klant zijn van het Chinese techbedrijf Zhenhua Data? Heeft u indicaties dat Chinese veiligheidsdiensten opdracht gaven voor de deze operatie?
In de media wordt melding gemaakt van het feit dat Zhenhua Data de Chinese Communistische Partij en het Volksbevrijdingsleger als voornaamste klanten zou hebben. Het kabinet kan dit niet bevestigen. Op dit moment heeft het kabinet geen indicaties dat de Chinese veiligheidsdiensten opdracht hebben gegeven voor het verzamelen van data en het aanleggen van een database door Zhenhua Data.
Kan deze gedetailleerde Chinese informatievergaringsoperatie worden beschouwd als een poging van de Chinese regering om ook personen buiten China te vangen in een sociaal kredietsysteem? Wat zegt dit alles over de intenties van China op het wereldtoneel?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 3 en 4 passen de mediaberichten in het beeld van de dreiging die uitgaat van statelijke actoren, zoals ook blijkt uit onder andere cybersecuritybeelden van de afgelopen jaren, de jaarverslagen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Voorbeelden hiervan zijn politieke en economische spionage, beïnvloeding van diaspora of het uitvoeren van digitale aanvallen (bijvoorbeeld phishing). Daarbij kan (vertrouwelijke) informatie van bijvoorbeeld ambtenaren, wetenschappers, topfunctionarissen en journalisten gericht worden gebruikt. Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat het databestand van het bedrijf Zhenhua deel uitmaakt van het Chinese sociaalkredietsysteem.
Welke acties bent u van plan te nemen naar aanleiding van deze bevindingen?
Weerbaarheid tegen statelijke dreigingen is van groot belang. Het kabinet zet zich, zoals gemeld in de Kamerbrief tegengaan statelijke dreigingen2, in voor verhoging van de weerbaarheid op het terrein van het tegengaan van ongewenste buitenlandse inmenging via diaspora, voor het beschermen van democratische instituties en processen en voor het versterken van de economische veiligheid. Daarnaast wordt er via de uitvoering van de Nederlandse Cybersecurity Agenda structureel ingezet op het verhogen van de digitale weerbaarheid van Nederland. Eerdergenoemde berichtgeving toont aan dat bewustwording bij personen en organisaties voor digitale veiligheid een essentieel onderdeel vormt van deze aanpak. Het kabinet zet zich daarom ook onverminderd in voor onder andere tijdige detectie en optimalisering van cyber-weerbaarheid van de Nederlandse samenleving en specifiek ten aanzien van instellingen die dergelijke data verzamelen.
Naar aanleiding van de genoemde berichtgeving is een infosheet «Beschermen Persoonsgegevens» opgesteld om mensen te informeren over de risico’s van digitalisering en handvatten te bieden hoe online persoonsgegevens te beschermen. Dit infosheet is verspreid naar de relevante organisaties en te vinden op de website van de NCTV.
Wat betekent deze schokkende onthulling voor de toekomstige positie van Chinese leveranciers van telecombedrijven op de Nederlandse markt?
Op 1 juli 2019 heeft het kabinet aanvullende beschermingsmaatregelen aangekondigd voor de veiligheid en integriteit van de telecomnetwerken en -diensten3. Deze maatregelen zijn genomen op basis van een risicoanalyse van de Task Force Economische Veiligheid met medewerking van de drie grote telecomaanbieders. Het kabinet kiest hierbij voor een landenneutrale en daarmee toekomstbestendige aanpak, dat wil zeggen, een aanpak op basis van objectieve criteria die mee kan bewegen met een veranderend dreigingsbeeld en onvoorziene technologische en marktontwikkelingen.
De verjaringstermijn bij adoptie en het bewaren van adoptiedossiers |
|
Michiel van Nispen , Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Den Haag dat de vorderingen in een adoptiezaak tegen de Staat en Stichting Kind en Toekomst zijn verjaard?1, 2
Ja.
Vindt u het eigenlijk terecht en wenselijk dat op grond van de huidige wet de verjaringstermijn in zaken als deze begint te lopen op het moment dat het feit plaatsvindt, en de betrokkene dus een baby dan wel een klein kind is en zelfs als je daar 20 jaar (de verjaringstermijn) bij optelt de betrokkene nog steeds een leeftijd zal hebben waarop je je kunt afvragen of de betrokkene dan al geacht kan worden alle feiten, omstandigheden en vragen voldoende scherp voor ogen te hebben? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij kan voorstellen dat de betreffende uitspraak van de rechter inzake de verjaring teleurstellend is, niet alleen voor de rechtszoekende, maar mogelijk ook voor andere geadopteerden. Toch zijn absolute verjaringstermijnen van groot belang omdat deze de rechtszekerheid dienen. De regels inzake verjaring vormen de neerslag van een belangenafweging tussen enerzijds het belang van de schuldeiser om een hem toekomende vordering geldend te kunnen maken en anderzijds het belang van de schuldenaar om niet tot in lengte van jaren met een rechtsvordering te worden geconfronteerd. Dit is temeer van belang omdat na verloop van tijd de feiten en omstandigheden waarop het vermeend onrechtmatig handelen betrekking heeft niet meer goed zijn te achterhalen noch in juridische zin zijn vast te stellen. Dit neemt niet weg dat ik het belangrijk vind meer zicht te krijgen op de mogelijke misstanden die zich in het verleden omtrent interlandelijke adoptie hebben voorgedaan. Daarom heb ik vorig jaar de Commissie Onderzoek Interlandelijke Adoptie in het verleden (COIA) ingesteld, die daarnaar onderzoek uitvoert. Het eindrapport van de COIA verwacht ik begin volgend jaar.
Deelt u de mening dat het belang van het slachtoffer in adoptiezaken zwaarder zou moeten wegen dan het gegeven of de instelling die mogelijk gefraudeerd of van misstanden weggekeken heeft rechtszekerheid heeft dat zij 20 jaar na de gebeurtenissen deze niet meer tegengeworpen kan krijgen? Zo ja, bent u bereid te bekijken op welke manier dit in de wet kan worden verankerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te bezien of de verjaringstermijn bij illegale adopties, net als bij enkele andere delicten tegen minderjarigen, pas kan gaan lopen nadat het slachtoffer meerderjarig is geworden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de werkzaamheden van Stichting Kind en Toekomst binnenkort overgeheveld worden naar een andere stichting (Anewway)? Is verzekerd dat alle oude gegevens en dossiers goed en zorgvuldig overgedragen worden en bewaard zullen blijven?
Stichting Kind en Toekomst heeft een vergunning om te mogen bemiddelen bij interlandelijke adoptie tot 1 oktober 2020 en heeft besloten geen nieuwe vergunning aan te vragen. De stichting blijft echter in stand. De adoptiedossiers blijven in het beheer van deze stichting zodat de verplichtingen die daarop rusten door de stichting kunnen worden voortgezet. Dit gaat bijvoorbeeld om dossierinzage op verzoek van een geadopteerde, maar ook om de rapportages die conform de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) dienen te worden opgesteld om het land van herkomst op de hoogte te houden van het verloop van de plaatsing in het adoptiegezin. Mocht de stichting in de toekomst worden opgeheven dan zal de Centrale autoriteit internationale kinderaangelegenheden (Ca) ervoor zorgdragen dat de dossiers op een centrale plek worden gearchiveerd en alle verantwoordelijkheden daaromtrent overnemen, zoals reeds is gebeurd met vergunninghouders die in het verleden zijn opgeheven.
Op welke wijze is inmiddels uitvoering gegeven aan de motie-Langkamp/Van der Staaij, waarin geregeld is dat vergunninghouders hun dossiers 100 jaar moeten bewaren? Is dit inmiddels staande praktijk? Zo ja, hoe is geregeld dat dossiers bewaard blijven als een vergunninghouder zijn bezigheden stopt of overdraagt aan een andere vergunninghouder?3
De bewaartermijn zoals voorgeschreven in de Wobka bedraagt op dit moment tenminste dertig jaar. Verlenging van de bewaartermijn tot 100 jaar vergt derhalve aanpassing van de Wobka. Zoals ik uw Kamer bij brief van 30 juni jongstleden heb geïnformeerd, streef ik ernaar dit wetsontwerp in consultatie te brengen voor het einde van 2020.4 In de praktijk houden vergunninghouders zich aan een bewaartermijn van tenminste 50 jaar, conform hetgeen gesteld in het Europees Verdrag inzake de adoptie van kinderen en het kwaliteitskader voor vergunninghouders. Zoals ik in de beantwoording van vraag 5 heb aangegeven, neemt de Ca het beheer van de dossiers over als een vergunninghouder stopt met zijn bezigheden of deze overdraagt.
Het bericht ‘U staat op een zwarte lijst’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «U staat op een zwarte lijst»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Klopt het dat de in het artikel genoemde praktijken tot op de dag van vandaag doorgang vinden?
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft me laten weten dat ze veel klachten ontvangt over dit soort praktijken. Ze doet daarom op dit moment onderzoek naar meerdere handelsinformatiebureaus.
Klopt het dat de genoemde bedrijven in het artikel (EDR, Lindorff en Focum) databases met persoonlijke gegevens bijhouden van miljoenen Nederlanders zonder dat zij hierover zijn geïnformeerd en dat deze gebruikt worden om vergaande beslissingen te nemen die invloed hebben op het leven van mensen?
De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op dergelijke verwerkingen van persoonsgegevens. Ze doet in beginsel geen uitspraak over individuele zaken, tenzij een onderzoek is afgerond.
Klopt het dat bij sommige mensen de levering van diensten geweigerd wordt op basis van een «score» van dergelijke bedrijven, die soms alleen gebaseerd is op het adres?
Gelet op dat het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens nog niet is afgerond, is het niet mogelijk om inhoudelijk op zaken in te gaan. Wel heeft de Autoriteit Persoonsgegevens laten weten dat de ontvangen klachten in veel gevallen betrekking hebben op scoring. In andere gevallen gaat het om klachten die betrekking hebben op direct marketing. Daarnaast krijgt de Autoriteit Persoonsgegevens klachten binnen die zien op het niet verlenen van inzage of het niet inwilligen van verwijderverzoeken.
Klopt het dat deze praktijken in strijd zijn met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en kunt u hier een eigen juridische analyse op geven? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om deze praktijk te stoppen?
Het geciteerde artikel uit De Groene Amsterdammer stamt uit 2017. Op dat moment was de AVG nog niet in werking getreden.
Het basisbeginsel van de AVG is dat persoonsgegevens alleen mogen worden verwerkt als hiervoor een geldige grondslag bestaat. Deze zes grondslagen zijn te vinden in artikel 6, eerste lid, AVG. Of de genoemde bedrijven een geldige grondslag hebben, is ter beoordeling van de Autoriteit Persoonsgegevens en uiteindelijk de rechter.
Daarnaast hebben burgers het recht om niet te onderworpen worden aan geautomatiseerde individuele besluitvorming.2 Er dient in ieder geval voor dergelijke verwerkingen passende waarborgen worden geboden, waaronder specifieke informatie aan de betrokkene en het recht op menselijke tussenkomst, om zijn standpunt kenbaar te maken, om uitleg over de na een dergelijke beoordeling genomen besluit te krijgen en om het besluit aan te vechten.3
Tot slot hebben de verwerkingsverantwoordelijken, zoals de genoemde bedrijven, een transparantieplicht.4 Zo dient er bij de verwerking van de persoonsgegevens al aan de betrokken personen te worden gemeld welke gegevens worden verzameld, door wie, met welk doel en de ontvangers van de persoonsgegevens.5 Daarnaast dienen ze de betrokkenen ook op de hoogte te stellen van hun rechten, zoals het recht op inzage.6
Klopt het dat het in strijd is met de wet om diensten in te kopen van dergelijke bedrijven en welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat energiebedrijven, woningcorporaties, kredietaanbieders en zorgverzekeraars geen gebruik meer maken van dergelijke onrechtmatige diensten? Bent u bereid in gesprek te gaan met deze bedrijven en organisaties?
De koop en verkoop van persoonsgegevens zijn ook verwerkingen van persoonsgegevens. Ook de kopers van deze diensten zullen dus een geldige grondslag in de zin van artikel 6, eerste lid, AVG moeten hebben. Zowel de verkoper van de gegevens als de koper ervan zullen ervoor moeten zorgen dat ze handelen in overeenstemming met de AVG. Zo dienen ze onder andere de betrokken personen te informeren dat hun gegevens worden verwerkt.7
Zoals eerder aangegeven is de Autoriteit Persoonsgegevens bezig met een onderzoek naar meerdere handelsinformatiebureaus. Indien uit het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens blijkt dat deze praktijken niet zijn toegestaan onder de AVG, dan ben ik bereid om samen met de Autoriteit Persoonsgegevens in gesprek te gaan met de bedrijven en organisaties die deze diensten afnemen.
Welke stappen kunnen mensen nemen om hun recht te halen als zij onterecht door deze bedrijven, en de algoritmes die de bedrijven gebruiken, als wanbetaler worden bestempeld?
Een van de basisbeginselen van de AVG is dat persoonsgegevens juist dienen te zijn en indien nodig worden geactualiseerd.8 Dit houdt in dat de genoemde bedrijven alle redelijke maatregelen moeten nemen dat onjuiste gegevens onverwijld worden gerectificeerd of gewist. Wanneer een burger constateert dat er onjuiste persoonsgegevens worden verwerkt, kan hij eisen dat het bedrijf deze gegevens rectificeert.9
Indien de grondslag voor de verwerking van de persoonsgegevens rust op gerechtvaardigd belang of op toestemming, dan kan een burger tevens bezwaar maken tegen de geautomatiseerde individuele besluitvorming en de profilering die daarmee gepaard gaat.10 In deze gevallen is het ook mogelijk voor de burger om te eisen dat zijn persoonsgegevens worden gewist.11
Verder kan een consument, indien het desbetreffende bedrijf hierbij is aangesloten, bij de Nederlandse Vereniging van Handelsinformatiebureaus (NVH) terecht. De NVH heeft een gedragscode en een klachtenprocedure.
Wanneer burgers de verwerking van hun persoonsgegevens onrechtmatig achten, dan kunnen ze ook een klacht indienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Kunnen mensen die in sommige gevallen, bijvoorbeeld door energieleveranciers, worden gevraagd een «borg» te betalen om klant te mogen worden, deze borg terugvorderen?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft mij laten weten dat het vragen van een waarborgsom een bestaande praktijk is in de energiesector. In 2013 zijn Energie Nederland en de Consumentenbond tot overeenstemming gekomen over een set algemene voorwaarden voor energielevering. In deze voorwaarden is opgenomen dat de leverancier van de contractant (consument) zekerheden, zoals een bankgarantie of waarborgsom, mag verlangen voor de bedragen die de consument voor de energielevering verschuldigd is.12
Bij de vraag of een consument de waarborgsom kan terugvorderen, is het belangrijk te benadrukken uitgangspunt van het contractenrecht is dat partijen in beginsel contractsvrijheid hebben. Hieronder vallen ook bepalingen waarin een aanbieder van diensten vooraf een borg aan zijn klanten vraagt en de wijze waarop deze wordt teruggegeven. Of een persoon deze borg kan terugvorderen, hangt daarom af van hoe dit in het desbetreffende contract is geregeld.
Kunt u uiteenzetten, als het gaat om deurwaarders en incassobureaus, welke gegevens deze bedrijven over mensen mogen verzamelen en wat voor stappen mensen kunnen zetten om deze gegevens, conform de AVG, in te zien, te wijzigen of te verwijderen?
Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen gerechtsdeurwaarders en incassobureaus. De taken en bevoegdheden van gerechtsdeurwaarders zijn wettelijk vastgelegd en dit kan ook dienen als grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens. Incassobureaus daarentegen zijn commerciële bedrijven en zullen dus op basis van een andere grondslag handelen.
De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders heeft een Gedragscode waarin de verwerking van persoonsgegevens door gerechtsdeurwaarders nader wordt gespecificeerd.13 De gedragscode stelt onder meer dat de verstrekking van persoonsgegevens door de gerechtsdeurwaarder aan derden aan strikte regels is gebonden en dat persoonsgegevens slechts uit een beperkt aantal bronnen mogen worden verkregen, afhankelijk van de soort werkzaamheid die de gerechtsdeurwaarder uitoefent. De Gedragscode bevat ook een lijst met het soort persoonsgegevens dat in dit kader mag worden gebruikt.14
Wat betreft incassobureaus is het beginsel van minimale gegevensverwerking belangrijk.15 Incassobureaus zullen de gegevens die ze verwerken moeten beperken tot datgene dat strikt noodzakelijk is voor het doel waarvoor ze worden verwerkt.
Wat betreft de stappen die mensen kunnen zetten, biedt de AVG de mogelijkheid om de persoonsgegevens in te zien, te rectificeren en te laten wissen.16
Het bericht 'Rutgers: 1 op 3 basisscholen geeft geen les over homoseksualiteit' |
|
Lisa Westerveld (GL), Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Rutgers: 1 op 3 basisscholen geeft geen les over homoseksualiteit»?1
Ja.
Wat vindt u er van dat een derde van de basisscholen nog geen les geeft over seksuele diversiteit, ondanks dat dit onderdeel is van de kerndoelen?
Ik vind het belangrijk dat leerlingen al op de basisschool respectvol leren omgaan met seksualiteit en seksuele diversiteit, daarom is dit sinds 2012 verplicht onderdeel van het curriculum. In het Regeerakkoord is afgesproken dat het kerndoel seksuele diversiteit verder wordt aangescherpt, dit wordt meegenomen in de curriculumherziening.
De conclusie dat op een derde van de basisscholen geen les wordt gegeven over seksuele diversiteit kan niet zonder meer getrokken worden. De inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) heeft eerder onderzoek (2016) uitgevoerd naar de omgang met seksuele diversiteit in het onderwijs en kwam tot de conclusie dat 86 procent van de scholen aandacht besteedt aan seksuele diversiteit. Dat resultaat is hoger dan de door Rutgers uitgevoerde peiling laat zien. Respectvol leren omgaan met seksuele diversiteit kan op vele manieren en in diverse onderdelen van het curriculum en binnen de schoolcultuur aan bod komen. Het rapport van Rutgers stelt dat 98 procent van de basisscholen aandacht besteedt aan relationele en seksuele vorming en dat 90 procent van de scholen dit op structurele basis doet, zowel in projectperiodes als door het jaar heen.
Welke acties kan en wilt u ondernemen om dit te verbeteren?
Het bevoegd gezag van een school is verantwoordelijk voor de naleving van wettelijke eisen en, zoals hier, de realisering van kerndoelen. Scholen hebben gegeven de kerndoelen veel ruimte om de aard en frequentie van het betreffende onderwijs te bepalen. Het inspectietoezicht richt zich op de naleving van de wet- en regelgeving. Die betreft hier vooral het kerndoel omtrent respectvolle omgang met seksualiteit en seksuele diversiteit. De inspectie ziet er op toe dat dit gebeurt en spreekt scholen daar zo nodig op aan. Als scholen weigeren aandacht aan dit kerndoel te geven, treedt de inspectie handhavend op.
Zoals ook vermeld in mijn antwoord op vraag 2 laat themaonderzoek van de inspectie uit 2016 zien dat de overgrote meerderheid van de scholen, conform het kerndoel, aandacht geeft aan (respect voor) seksuele diversiteit en daarmee aan de wet voldoet. De inspectie constateert dat de invulling die scholen geven aan het kerndoel varieert, dit is conform de vrijheid die scholen daarin hebben.
Eind 2019 besteedde de inspectie in het themaonderzoek naar burgerschap en morele verschillen opnieuw aandacht aan dit thema. Deze bevindingen bevestigen het eerdere beeld. Ik heb de inspectie gevraagd de invulling die scholen geven aan seksuele diversiteit in komende onderzoeken verder aandacht te geven, en mij op de hoogte te houden van de actuele stand van zaken rond de aandacht van scholen voor seksuele diversiteit. Daarnaast heb ik de inspectie gevraagd om op basis van hen ter beschikking staande gegevens en daar waar nodig met aanvullende gegevens aanbevelingen te doen rond de vraag wat nodig is om de realisering van dit kerndoel door scholen te versterken en daarbij ook aandacht te besteden aan de naleving van het kerndoel.
Wat vindt u er van dat slechts 40% van de scholen gebruik maakt van een erkende lesmethode waar het gaat om relationele en seksuele vorming?
Via Stichting School en Veiligheid (SSV) of via het programma Gezonde School kunnen scholen in het primair en voortgezet onderwijs inspiratie opdoen en ondersteuning krijgen met betrekking tot het beschikbare aanbod. Scholen zijn vrij in de wijze waarop zij invulling geven aan de kerndoelen seksualiteit en seksuele diversiteit. Scholen kunnen de aanpak, interventies en (erkende) lesmethodes afstemmen op de leerlingenpopulatie, grondslag of opvattingen van de school. Zij kunnen aandacht geven aan seksuele diversiteit bij bevordering van burgerschap of bij de inspanningen om een veilig schoolklimaat te stimuleren of op nog andere wijze.
Wat gaat u doen om te bevorderen dat basisscholen een erkende lesmethode gaan gebruiken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is omtrent het geven van lessen over LHBTI-acceptatie op het mbo?
In het middelbaar beroepsonderwijs is in augustus 2016 het thema kritisch denken toegevoegd aan de eisen voor loopbaan en burgerschapsonderwijs, om onder andere de sociale weerbaarheid van studenten te kunnen vergroten. Hiertoe is de handreiking kritische denkvaardigheden beschikbaar gesteld om docenten inspiratie te bieden om aan de slag te gaan met het trainen van kritische denkvaardigheden bij studenten. In 2019 heb ik de kwalificatie-eisen voor burgerschap verduidelijkt en daarmee nog eens benadrukt dat het van groot belang is dat studenten leren omgaan met diversiteit, waaronder seksuele en genderdiversiteit. Met de extra middelen die ik beschikbaar heb gesteld voor de erkenning en herkenning van diversiteit, ondersteunt het Kennispunt MBO Burgerschap scholen hierbij. Via de website van het Kennispunt MBO Burgerschap, podcasts en verschillende themabijeenkomsten worden docenten geïnspireerd met kennis, vaardigheden en concreet lesmateriaal om met deze onderwerpen aan de slag te gaan. Daarnaast promoot het Kennispunt MBO Burgerschap op dit specifieke onderwerp onder mbo-instellingen de mogelijkheid om gebruik te maken van gastlessen die verzorgd worden door het COC.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is omtrent het geven van lessen over LHBTI-acceptatie op het voortgezet onderwijs?
Voor het voortgezet onderwijs geldt, evenals voor het primair onderwijs, dat de thema’s seksualiteit en seksuele diversiteit onderdeel zijn van de kerndoelen. Scholen zijn wettelijk verplicht aandacht te besteden aan deze thematiek, waaronder ook LHBTI-acceptatie valt en de inspectie ziet toe op de naleving van de wettelijke eisen.
Ook in het voortgezet onderwijs kunnen scholen een beroep doen op de ondersteuning en expertise van SSV, die verschillende methodieken in kaart heeft gebracht die leerlingen respectvol leren omgaan met seksuele diversiteit. Daarnaast zijn handreikingen en andere tools ontwikkeld die leraren helpen met dit thema aan de slag te gaan en bespreekbaar te maken. Ook het COC verzorgt voorlichtingen en gastlessen over seksuele diversiteit en LHBTI-acceptatie in het voortgezet onderwijs en hun initiatief «Paarse vrijdag» werd afgelopen jaar door leerlingen, verenigd in Gender & Sexuality Alliances, op meer dan 1000 middelbare scholen georganiseerd. Dit jaar wordt Paarse Vrijdag ook in het primair en hoger onderwijs gevierd, de gehele onderwijssector zal dan paars kleuren.
Klopt het dat aandacht voor seksuele diversiteit nog niet geborgd is bij de universitaire docentenopleiding (voor docenten middelbare scholen)? Zo nee, waarom niet? Wilt u zich er dan voor inspannen om dit alsnog te regelen?
Lerarenopleidingen leiden op tot bekwaamheidseisen die door de beroepsgroep zijn opgesteld en bij wet zijn vastgelegd. Deze eisen omvatten vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische bekwaamheid. Op basis van de bekwaamheidseisen bepalen lerarenopleidingen hun eigen curriculum.
De universitaire lerarenopleidingen besteden aandacht aan diverse aspecten die gerelateerd zijn aan sociale veiligheid en (individuele) verschillen tussen leerlingen, zoals omgaan met culturele diversiteit, pesten, armoede en seksuele diversiteit. Vraagstukken hieromtrent komen ook vaak aan bod bij intervisiebijeenkomsten. In de lerarenopleiding wordt dus de basis gelegd voor de competenties die een leraar nodig heeft voor het realiseren en borgen van een sociaal veilig schoolklimaat en het bespreekbaar maken van onderwerpen die hieraan raken.
Het Ministerie van OCW ondersteunt de lerarenopleidingen onder andere door middel van de handreiking van die Stichting School en Veiligheid (SSV) in 2019 heeft ontwikkeld in opdracht van OCW. Dit kan door lerarenopleidingen worden ingezet om leraren te steunen in hun handelingsrepertoire, houding en opvattingen in situaties die zich voordoen in de klas en op school. Ook bij de universitaire lerarenopleidingen wordt hier gebruik van gemaakt.
Heeft u een verklaring voor het verschil tussen de uitkomsten van het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs en de peiling van Rutgers, waar het betreft het percentage scholen dat aan voorlichting doet (respectievelijk 86% en 65%)? Bent u bereid vervolgonderzoek te doen.
Het themaonderzoek van de inspectie van het onderzoek en de peiling van Rutgers verschilden van elkaar in opzet, waarbij het onderzoek van de inspectie een combinatie was van vragenlijsten onder schoolleiders en leraren, observaties van de praktijk op scholen, gesprekken met leerlingen, leraren en schoolleiders en analyse van relevante documenten. De bevindingen van dit uitgebreide, diepgaande onderzoek werden bevestigd in het recentere themaonderzoek naar burgerschap en morele verschillen. Zoals gezegd heb ik de inspectie gevraagd de invulling die scholen geven aan seksuele diversiteit in komende onderzoeken verder aandacht te geven, en mij op de hoogte te houden van de actuele stand van zaken rond de aandacht van scholen voor seksuele diversiteit. Daarnaast heb ik de inspectie gevraagd om op basis van de hen ter beschikking staande gegevens en daar waar nodig met aanvullende gegevens aanbevelingen te doen over wat nodig is om de realisering van dit kerndoel door scholen te versterken en daarbij ook aandacht te besteden aan de naleving van het kerndoel.
De aanscherping van de kerndoelen in de curriculumherziening, waarin ook seksualiteit en seksuele diversiteit worden meegenomen, gaat gepaard met een pilot waarbij de nieuwe kerndoelen goed gemonitord worden.
De adoptie van een ernstig ziek meisje uit Malawi |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het indringende verhaal van de ernstig zieke Teleza?1, 2, 3
Het verhaal van de ernstig zieke Teleza is zeker indringend. Toen op 11 augustus 2020 bleek dat Teleza niet de Nederlandse nationaliteit heeft en er geen Nederlands reisdocument verstrekt kon worden werd, na een aanvraag daartoe, een visum voor kort verblijf met als reisdoel «medical treatment», afgegeven met een geldigheid van 90 dagen waarmee zij op 6 september 2020 naar Nederland is gekomen.
Realiseert u zich de ernst van de situatie, namelijk dat het niet erkennen van deze adoptie betekent dat dit meisje niet verzekerd kan worden in Nederland, wat nodig is voor de dringend noodzakelijke operatie?
Wij realiseren ons dat Teleza ernstig ziek is en dat een operatie voor haar noodzakelijk is. Dat het meisje door het niet erkennen van de adoptie niet in Nederland verzekerd kan worden is echter niet juist. Het niet kunnen verzekeren onder de Nederlandse zorgverzekeringswet is gelegen in de vaste woon- en verblijfplaats buiten Nederland van adoptiemoeder en kind. De Nederlandse zorgverzekeringswet voorziet in een recht op zorgverzekering in het geval van adoptie voor personen die in Nederland ingezetene zijn of hier werken (de kring van verzekerden). De wet bepaalt dan dat het kind verzekerd is als het gaat om een echtpaar dat of een persoon die zijn gewone verblijf in Nederland heeft (en de procedure van opneming ter adoptie van een kind ingevolge de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie heeft gevolgd).
Waarom moest er eerst al zo lang gewacht worden op «een beslissing uit Den Haag», juist in een kwestie waarin de tijd dringt?
Het nemen van een beslissing op de aanvraag van een Nederlands reisdocument heeft zo snel als mogelijk, doch secuur, plaatsgevonden. Alle relevante aspecten met betrekking tot het Nederlands recht, het Internationaal Privaatrecht en het Malawisch recht moesten worden meegenomen voor een juiste beoordeling van de aanvraag. De beslissing is genomen binnen de wettelijke behandeltermijn van artikel 41 van de Paspoortwet (juncto artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht).
Bent u bereid hier met de grootst mogelijke spoed nogmaals naar te laten kijken zodat, met inachtneming van de noodzakelijke zorgvuldigheid omdat het om een interlandelijke adoptie gaat, nogmaals beoordeeld kan worden of de adoptie erkend kan worden zodat het ernstig zieke meisje verzekerd en geopereerd kan worden en hierover nu heel snel duidelijkheid komt?
De aanvraag voor het Nederlandse reisdocument is op 11 augustus 2020 door BZ afgewezen. De adoptiemoeder heeft tegen dit besluit bezwaar aangetekend. In het kader van de bezwaarschriftprocedure zal zo spoedig mogelijk een heroverweging van de afwijzing plaatsvinden.
Anders dan in de vraag gesteld, betreft het hier geen interlandelijke adoptie, maar een lokale adoptie volgens Malawisch recht. Dit omdat de minderjarige en de adopterende ouder beiden in Malawi woonachtig waren op het moment van de adoptie. Vanuit een recht (en plicht) op een Nederlandse wettelijke zorgverzekering, gaat het erom dat een persoon woont in Nederland (ingezetene is), of in Nederland werkt (dus over het inkomen uit dat werk belasting betaalt). In dit specifieke geval van een emigratie naar Malawi, is de Nederlandse adoptiemoeder niet meer onderworpen aan de Nederlandse (zorg)wetgeving. Door een lokale adoptie ontstaat er dan ook geen recht op een Nederlandse wettelijke zorgverzekering voor het door haar geadopteerde kind die een operatie in Nederland mogelijk zou maken.
Zo nee, op welke andere wijze is hulp, zorg en steun mogelijk voor dit kleine meisje en haar familie, die er alles aan wil doen haar leven te redden?
Betrokkene is inmiddels in Nederland. Naar verluidt is er een «crowd funding» gestart om de noodzakelijke operatie van het kind te bekostigen.
Het artikel op Zembla van 11 augustus 2020 over de toegang voor hulphonden in openbare ruimtes. |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wet die toegang hulphonden regelt, werkt in de praktijk niet»?1
Ja.
Bent u tevens bekend met het onderzoek van Pointer waaruit blijkt dat 40% van de mensen met een assistentiehond wel eens de toegang in openbare gelegenheden wordt geweigerd?2
Pointer verwijst naar een enquête van KNGF Geleidehonden waarvan de resultaten niet meer beschikbaar zijn. Ik heb dan ook geen kennis kunnen nemen van het onderzoek zelf.
Wat zijn de mogelijkheden om deze wet3 te handhaven? Bent u van mening dat er voldoende mogelijkheden zijn om te handhaven? Zo ja, hoe komt het dan dat nog steeds zoveel mensen met een assistentiehond worden geweigerd?
Bij geschillen of wanneer sprake is van (verboden) onderscheid kan men een oordeel vragen aan het College voor de Rechten van de Mens (hierna: het College). Het College is op grond van artikel 12 van Wgbh/cz bevoegd om te oordelen over klachten inzake mogelijk onderscheid in een concreet geval. In de Wgbh/cz is tevens opgenomen dat het College ook uit eigen beweging kan onderzoeken of sprake is van verboden onderscheid. Als het College tot de conclusie komt dat sprake is van verboden onderscheid, dan wordt dat openbaar gemaakt. De oordelen van het College zijn niet juridisch bindend, maar in de praktijk blijkt dat oordelen vaak worden opgevolgd en kunnen leiden tot een aanpassing in het gedrag of beleid van degene die ongerechtvaardigd onderscheid heeft gemaakt. Het is ook mogelijk voor degene die zich gediscrimineerd voelt om zich direct tot de rechter te wenden. Een schending van het verbod tot discriminatie is onrechtmatig en kan tot aansprakelijkheid leiden. Ook het nalaten een doeltreffende aanpassing te verrichten (bijvoorbeeld het weigeren van een assistentiehond) kan onrechtmatig zijn. Teneinde de discriminatie op te heffen kan de rechter dan ook bepalen de aanpassing alsnog te treffen.
Naast een beroep op de Wgbh/cz is ook vervolging mogelijk op grond van artikel 429quater van het Wetboek van strafrecht. Dat artikel bepaalt dat de aantasting van de gelijke rechten van mensen met een beperking strafbaar is. Of vervolging ook daadwerkelijk aan de orde is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en aan het Openbaar Ministerie ter beoordeling. Het strafrecht wordt als ultimum remedium ingezet.
In antwoord op de vraag waarom mensen met een assistentiehond in de praktijk te maken krijgen met weigering het volgende. Het gaat erom dat een assistentiehond in beginsel toegelaten moet worden, tenzij dit een onevenredige belasting vormt. Of sprake is van een onevenredige belasting moet in de specifieke omstandigheden worden beoordeeld. Dat betekent dat niet in het algemeen gezegd kan worden dat assistentiehonden in alle gevallen toegelaten moeten worden. Er zullen altijd situaties zijn waarin een assistentiehond geweigerd mag worden.
Om in elk geval meer duidelijkheid te creëren over de vraag welke honden onder de reikwijdte van deze wet vallen is het lopende Europese normalisatietraject van belang (zie ook het antwoord op de vragen 11 en4. Dat traject heeft als doel de ontwikkeling van Europese normen voor assistentiehonden. Door middel van een normcommissie met alle betrokkenen heeft Nederland een actieve inbreng in het Europese normalisatietraject om zo te komen tot een bruikbare en professionele norm voor assistentiehonden.
Bent u van mening dat het voor de desbetreffende mensen vaak een te grote stap is om naar het College voor de Rechten van de Mens of naar de rechter te gaan? Welke oplossingen ziet u hiervoor?
Het College heeft de procedure zodanig ingericht dat deze zo laagdrempelig mogelijk is. Zo is de procedure gratis en hoeft de verzoeker niet te worden vertegenwoordigd door een jurist. Ook kunnen verzoekers zich door juridische medewerkers van het College laten informeren over de procedure en kan, indien gewenst, gebruik worden gemaakt van (gratis) ondersteunende diensten van een antidiscriminatievoorziening. Bovendien is sprake van een omgekeerde bewijslast. Het College kan een verzoek om een oordeel in behandeling nemen als een vermoeden van discriminatie is aangetoond. Het is vervolgens aan de verwerende partij om aan te tonen dat er geen sprake is van discriminatie. Het College heeft mij bovendien geïnformeerd over het voornemen om op korte termijn – waar mogelijk – aanvullende maatregelen te treffen teneinde de drempel tot het indienen van een verzoek om een oordeel verder te verlagen.
De drempel voor een gang naar de rechter ligt iets hoger, omdat dan bijvoorbeeld een verzoekschrift moet worden ingediend. Al met al ben ik van mening dat met deze twee mogelijkheden een zeer laagdrempelig proces mogelijk is gemaakt om een uitspraak te krijgen over een vermeende schending van het verbod op weigeren van een assistentiehond.
Ik kan mij voorstellen dat mensen die meer dan eens te maken hebben met een weigering van hun assistentiehond bij verschillende ondernemingen het als een grote belasting ervaren om daarover telkens een klacht in te dienen. Omdat het hier een individueel verbod op onderscheid betreft, waarbij zowel de situatie van degene die recht heeft om met assistentiehond toegelaten te worden, als de ondernemer moet worden gewogen voor de vraag of sprake is van een verboden onderscheid, zie ik daar geen alternatieve mogelijkheden. Het zal moeten blijven gaan om een individuele beoordeling, van het College of van een rechter, of in de specifieke situatie sprake is van verboden onderscheid.
Vindt u deze signalen aanleiding om te stellen dat het in de praktijk niet werkt dat mensen met een assistentiehond die geweigerd worden gewoon naar de rechter kunnen stappen, zoals de toenmalige Staatssecretaris van VWS (Van Rijn) in het algemeen overleg Gehandicaptenbeleid van 21 december 2016 antwoordde op vragen van de fractie van D66?4
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het ermee eens dat een assistentiehond geen luxe is en essentieel is voor veel mensen met een handicap of chronische ziekte om te kunnen participeren in de samenleving en sociale contacten te kunnen onderhouden?
Ja, laat ik voorop stellen dat het belang van assistentiehonden voor mensen die daarvan gebruik maken groot is. Ik wil dan ook het belang van toelating van assistentiehonden, zoals geborgd in de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) onderschrijven.
Bijna vijf jaar na de ratificatie van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, en aanpassing van de Wgbh/cz op basis daarvan, zouden we natuurlijk het liefst willen dat iedereen het belang van toelating van assistentiehonden zou begrijpen en ook in de praktijk zou toepassen. Helaas is dat nog niet altijd het geval. Ik herken de signalen dat mensen in de praktijk met weigeringen te maken hebben en snap dat dat voor hen een belemmering is in het naar eigen wens en vermogen deelnemen aan de samenleving.
Welke consequenties kunnen er zijn voor organisaties die ten aanzien van openbare ruimtes wederrechtelijk de toegang ontzeggen aan mensen met een assistentiehond?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel zaken zijn de afgelopen jaren bij het College voor de Rechten van de Mens aanhangig gemaakt en met welk resultaat?
Van 2016 tot nu zijn in totaal elf oordelen door het College uitgesproken die betrekking hadden op een assistentiehond. Van die oordelen betreffen er drie een verzoek om een oordeel over het eigen handelen, waarbij een organisatie aan het College heeft gevraagd om het eigen beleid, bijvoorbeeld deelnameregels, op voorhand te toetsen op mogelijk verboden onderscheid. In vier gevallen is geoordeeld dat geen sprake was van verboden onderscheid. In zeven zaken was dat wel het geval.
Hoeveel zaken zijn de afgelopen jaren bij de rechter aanhangig gemaakt en met welk resultaat?
De Raad voor de Rechtspraak kan geen cijfers geven over het aantal rechtszaken over assistentiehonden.
Wilt u reflecteren op de onder de vragen 8 en 9 gevraagde cijfers? Ziet u een verbetering in de zin dat minder mensen met een assistentiehond worden geweigerd sinds de wetswijziging?
Op basis van de antwoorden op de vragen 8 en 9 is geen antwoord te geven op de vraag of minder mensen met een assistentiehond worden geweigerd sinds de wetswijziging.
Welke actie gaat u ondernemen om de bekendheid met de assistentiehond in de samenleving te vergroten, opdat er als vanzelf minder obstakels worden geplaatst voor de toegang van mensen met een assistentiehond?
Op dit moment is voor mij de belangrijkste focus het Europese normalisatietraject, waarin in Europees verband normen worden ontwikkeld over assistentiehonden. Daarbij gaat het onder meer over de definitie van assistentiehonden, over een eenduidig systeem waarmee assistentiehonden kunnen worden herkend en over de situaties waarin toegang moet worden verleend. De betrokken partijen hebben in de normcommissie uitgesproken dat dit traject cruciaal is om de uitvoering van de toelating van assistentiehonden in de praktijk veel beter uitvoerbaar te maken. Ik hoor zowel van de kant van de gebruikers, als vanuit trainers en ondernemers dat er veel behoefte is aan meer duidelijkheid over in welke gevallen assistentiehonden nu wel en niet moeten worden toegelaten. Naast signalen over onterechte weigeringen, zijn er ook signalen van mensen die ten onrechte claimen dat hun hond een assistentiehond is en daarvoor toegang eisen. Dat leidt in sommige gevallen tot misstanden waarbij ongetrainde honden zich misdragen. De consequentie daarvan is dat sommige ondernemers terughoudender worden in het toelaten van honden, als zij niet zeker weten dat sprake is van een assistentiehond. We hebben dan ook met elkaar al een goed beeld van wat nodig is om de praktijk te verbeteren. Ik ben dan ook van mening dat een evaluatie geen toegevoegde waarde heeft.
Ook ten aanzien van communicatie richting de samenleving ben ik van mening dat dat pas echt effectief is, als daarbij helder en eenduidig kan worden aangegeven in welke gevallen wel en niet sprake is van een assistentiehond die moet worden toegelaten. Dat betekent overigens niet dat er in de tussentijd niets gebeurt. MKB Nederland, dat in het kader van het programma Onbeperkt meedoen! het project MKB Toegankelijk uitvoert, werkt met verschillende brancheorganisaties aan protocollen voor hun branches om zorg te dragen voor de verbetering van de toegankelijkheid. Het toelaten van assistentiehonden maakt, waar relevant, onderdeel uit van die protocollen.
Welke actie gaat u ondernemen om de bekendheid van deze wetsbepaling bij de politie te verbeteren, aangezien het artikel aangeeft dat de politie bellen vaak geen zin heeft, omdat zij niet van de wetsbepaling afweten?
Ik ben in overleg met de Minister van Justitie en Veiligheid over de vraag of en, zo ja, op welke manier het vergroten van de bekendheid van de plicht tot het toelaten van assistentiehonden bij de politie van toegevoegde waarde is.
Bent u bereid om zich te laten informeren en in gesprek te gaan met andere landen zoals België waar boetes uitgedeeld kunnen worden bij het weigeren van mensen met een assistentiehond en de Kamer daarover verslag uit te brengen? Zo nee, waarom niet?
Bij de totstandkoming van de Wgbh/cz is heel bewust de keuze gemaakt om voor de systematiek van rechtsbescherming aan te sluiten bij andere wetgeving over gelijke behandeling, zoals de Algemene wet gelijke behandeling en de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Ook in die wetten is de rechtsbescherming vormgegeven door een klachtenprocedure bij het College of een gang naar de rechter. De redenen om daarbij aan te sluiten zijn gelegen in de grote deskundigheid van het College op het terrein van gelijke behandeling en de laagdrempeligheid, bijvoorbeeld omdat al bij een vermoeden van een verboden onderscheid een onderzoek kan worden ingesteld.
In het verleden is, breder dan alleen voor de Wgbh/cz, aan de orde geweest of de Commissie Gelijke Behandeling (de Commissie), de voorganger van het College voor de Rechten van de Mens, de mogelijkheid zou moeten krijgen om sancties op te leggen. De Commissie heeft daarover destijds zelf aangegeven dat een dergelijke bevoegdheid niet wenselijk is, omdat dat veronderstelt dat de Commissie de rechtsverhouding tussen partijen in volle omvang tegen het licht zou kunnen houden. Die mogelijkheid had de Commissie (en heeft het College) niet.
Het opleggen van een boete kan wel een uitkomst zijn van een strafrechtelijk proces op grond van artikel 429quater van het Wetboek van Strafrecht. Een overtreding van dat artikel kan worden bestraft met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de derde categorie (maximaal € 8.700,–). Zoals in antwoord op vraag 3 aangegeven, wordt het strafrecht alleen als ultimum remedium ingezet, maar via die route bestaat dus ook in Nederland al de mogelijkheid om een boete op te leggen.
Bent u bereid om na bijna vijf jaar de wetsaanpassing te evalueren en te onderzoeken hoe in de praktijk de effectiviteit versterkt kan worden en daarbij de mogelijkheden te onderzoeken van het vergroten van de bekendheid, het eventueel verbeteren van wet- en regelgeving en handhaving, lessen uit het buitenland en eventuele sectorale campagnes?
Zie antwoord vraag 11.
Het invoeren van een directe WA-verzekering. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten van het Verbond van Verzekeraars waarin de verwachting wordt uitgesproken dat over een jaar verkeersdeelnemers bij een ongeval een uitkering ontvangen van hun eigen verzekeringsmaatschappij?1 2
Ja.
Klopt het dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) zijn fiat nog moet geven voor de in de berichten beschreven werkwijze? Zo ja, op welke termijn denkt u dat de ACM hier duidelijkheid over zal geven?3
Er is geen voorafgaande formele instemming van de ACM vereist voor deze werkwijze. Ondernemingen zijn zelf verantwoordelijk voor het naleven van de Mededingingswet. De ACM kan ook geen ontheffingen verlenen voor naleving van de Mededingingswet. Wel staat zij open voor overleg met ondernemingen en hun brancheorganisaties over initiatieven waarbij er een breder maatschappelijk of economisch belang bestaat. De ACM kan in voorkomende gevallen meedenken over oplossingen voor eventuele concurrentiebeperkingen.
Klopt het dat de ACM reeds informeel heeft aangegeven de meerwaarde van samenwerking tussen verzekeraars bij directe verzekering in te zien, maar dat zij door schaarse capaciteit geen verder onderzoek kan doen en daarom het Verbond heeft opgedragen een self-assessment te doen? Zo ja, acht u het wenselijk dat de ACM door gebrek aan capaciteit zelf geen verder onderzoek kan doen?
Zie het antwoord op vraag 2. Aangezien geen voorafgaande instemming nodig is, ligt onderzoek van ACM naar deze werkwijze vooraf ook niet voor de hand. De ACM denkt wel mee met het Verbond over hoe dit initiatief op een consumentvriendelijke manier kan worden vormgegeven, waarbij concurrentiebeperkingen worden voorkomen.
Wat zijn volgens u de voor- en nadelen van het directeverzekeringssysteem? Denkt u dat een dergelijk systeem consumentvriendelijker is dan het huidige systeem, waarin de partij met schade zich moet wenden tot de verzekeraar van de aansprakelijke partij in plaats van zijn eigen verzekeraar?
Bij de beantwoording van deze vraag is het van belang om onderscheid te maken tussen de directe verzekering en het voorstel van het Verbond van Verzekeraars, wat feitelijk geen directe verzekering is.
Aan een directe verzekering kunnen voor- en nadelen zijn verbonden voor consumenten. Een voordeel kan een snellere en efficiëntere afhandeling zijn, zoals benadrukt door het Verbond van Verzekeraars4. In de literatuur en praktijk wordt daarnaast ook gewezen op de nadelen. Een gevolg van de directe verzekering kan zijn dat het primaat voor wat betreft het bepalen van de omvang van de dekking komt te liggen bij de verzekeraars5. Dit wil zeggen dat de verzekeraar kan bepalen welke risico’s zij verzekeren (en welke niet), tot welk bedrag zij dit doen en tegen welke premie. Dit kan, als bijvoorbeeld de wettelijke aansprakelijkheidsverzekering een directe verzekering wordt, leiden tot een situatie waarin er verschillen gaan ontstaan in de mate waarin iemand is verzekerd, afhankelijk van de premies die hij of zij kan betalen. Een ander nadeel van de directe verzekering, is dat het strijdig kan zijn met het rechtsgevoel om schuldaansprakelijkheid op te heffen (de schuldige dader kan niet meer worden aangesproken door het slachtoffer). In welke mate deze voor- en nadelen aan de orde zijn, hangt af van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de directe verzekering.
Het voorstel van het Verbond van Verzekeraars houdt in dat het slachtoffer de mogelijkheid heeft om een schadeclaim in te dienen bij zijn eigen verzekeraar, waarna deze verzekeraar de schade weer verhaalt op de verzekeraar van de aansprakelijke partij. Bij dit voorstel is er geen sprake van een directe verzekering, omdat de schade van de verzekerde niet daadwerkelijk verzekerd is bij zijn eigen verzekeraar en er ook geen verplichting is om de schade bij de eigen verzekeraar te claimen. Er is slechts sprake van afspraken tussen verzekeraars over onderling regres. Bovenstaande nadelen kunnen in dat geval deels worden ondervangen, indien er verder geen sprake is van een wijziging van de polisvoorwaarden. Of het voorstel van het Verbond van Verzekeraars uiteindelijk consumentvriendelijker is dan de huidige situatie, zal afhangen van de wijze waarop verzekeraars uitvoering zullen geven aan de regeling.
Zijn er voorbeelden van andere (Europese) landen die eenzelfde systeem kennen, waarbij de partij met schade zich kan wenden tot zijn eigen verzekeraar? Zo ja, zijn de ervaringen met een dergelijk systeem in deze landen positief? Zo nee, staan Europese richtlijnen een systeem met directe verzekering in de weg?
Er zijn landen die een vorm van een directe verzekering kennen voor verkeersongevallen. Zo kent Zweden sinds 1976 een systeem waarbij alleen de personenschade wordt afgewikkeld via een directe verzekering6. Ik heb geen recente informatie over de ervaringen met dit systeem.
Er zijn Europese richtlijnen die partijen verplichten om een verzekering af te sluiten voor schade die zij veroorzaken aan derden. Een voorbeeld hiervan is Richtlijn 2009/103/EG betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (de WAM-richtlijn)7. Op grond van artikel 3 van de WAM-richtlijn moeten lidstaten maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot deelneming aan het verkeer door een motorrijtuig door een verzekering is gedekt. Dit heeft geleid tot een verplichte verzekering die is vastgelegd in de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. Hieruit volgt dat bezitters en kentekenhouders van een motorrijtuig verzekerd moeten zijn voor schade die zij aan derden (slachtoffers) veroorzaken. Dit sluit niet uit dat (tussen verzekeraars) kan worden geregeld dat een slachtoffer een schadeclaim bij zijn eigen verzekeraar indient en die verzekeraar de schade vervolgens weer verhaalt op de verzekeraar van de aansprakelijke partij.
Bent u bereid met verzekeraars en de ANWB het gesprek aan te gaan over de zogenoemde directe verzekering om te bezien hoe dit systeem zo snel als mogelijk kan worden ingevoerd en bent u tevens bereid de Kamer over de uitkomsten van het gesprek te informeren?
Ik zie pas een mogelijke rol voor mijzelf en mijn ambtsgenoot voor Rechtsbescherming weggelegd als de wenselijkheid van een directe verzekering zonder meer vaststaat en verzekeraars niet in staat zijn dit product aan te bieden zonder aanpassingen in wet- of regelgeving. Ik laat het initiatief daarom voor nu bij de verzekeringssector.
Het bericht ‘Geadopteerden ontevreden over onderzoek’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over geadopteerden en deskundigen die geen vertrouwen hebben in de commissie «Onderzoek Interlandelijke Adoptie in het verleden» die u in 2018 heeft ingesteld?1
Ja.
Deelt u de mening dat de commissie die onderzoek doet naar illegale interlandelijke adopties in het verleden en specifiek de rol van de overheid hierin, zou moeten bestaan uit mensen die niet eerder een rol hebben vervuld bij diezelfde overheid? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. De leden van de Commissie zijn gevraagd vanwege hun deskundigheid en ervaring en hun vermogen als commissie tot een onafhankelijk oordeel te komen. Zij hebben zitting op persoonlijke titel en oefenen hun functie uit zonder last en ruggenspraak.
Deelt u de mening dat de voormalig landsadvocaat, die in grote zaken de staat juist verdedigde niet geschikt is en voldoende vertrouwen wekt om de rol van de overheid kritisch en onafhankelijk te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Bent u bekend met de kritiek op de overige leden van de commissie en wilt u ingaan op deze kritiek?
Deze mening deel ik niet. Zoals ik bij vraag 2 ook al aangaf, zijn de leden van de Commissie gevraagd vanwege hun deskundigheid en ervaring. Zij hebben zitting op persoonlijke titel en oefenen hun functie uit zonder last en ruggenspraak. Ik realiseer mij terdege dat het onderzoek van de Commissie van groot belang is voor geadopteerden en kan mij voorstellen dat door het wachten op de uitkomst de bezorgdheid – en daarmee mogelijk ook de kritiek – toeneemt. Ik heb echter het volle vertrouwen in de leden van de Commissie en het werk dat zij doet.
Bent u bekend met de enquête onder geadopteerden en de twijfels die zij en deskundigen hebben over de insteek van het onderzoek en de onafhankelijkheid van de commissieleden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit vertrouwen te herstellen?
De Commissie heeft mij in kennis gesteld over het vragenlijstonderzoek dat de Commissie heeft laten uitvoeren door het Centraal Bureau voor de Statistiek. De Commissie heeft de vrijheid dergelijke keuzes te maken. Ik vind het belangrijk af te wachten hoe de uitkomsten hiervan landen in het rapport. Om betrokkenen goed te informeren heeft de Commissie de veel gestelde vragen over het vragenlijstonderzoek verzameld en beantwoord op haar website. Ook staat de Commissie rechtstreeks in contact met geadopteerden en belangenorganisaties. Zoals aan uw Kamer toegezegd, laat ik een bijeenkomst organiseren met belangenorganisaties in verband met het onderzoek van de Commissie.
Hoe kan het dat in sommige gespreksverslagen volstrekt onjuiste informatie staat, bijvoorbeeld dat een geadopteerde «veel vertrouwen» heeft in de onderzoekscommissie, terwijl hij dit nooit gezegd heeft? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de betreffende geadopteerden, waar het tenslotte om gaat, zich wel kunnen vinden in de gespreksverslagen?
De commissie pleegt in alle gevallen hoor en wederhoor ten aanzien van de conceptgespreksverslagen. Als daarin onjuistheden staan, worden deze hersteld voordat de verslagen schriftelijk worden vastgesteld.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de essentiële fouten uit de gespreksverslagen worden gehaald? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 5 heb aangegeven, pleegt de commissie in alle gevallen hoor en wederhoor. Ik vertrouw erop dat de verslaglegging van de commissie op deze manier zorgvuldig tot stand komt.
Waarom heeft de commissie slechts vier geadopteerden gehoord en niet meer?
Het is aan de commissie om te bepalen wie zij hoort. Het onderzoek is bovendien nog in uitvoering. Derhalve is het niet aan mij hierover op dit moment uitspraken te doen.
Waarom is er nooit iets gedaan met het strafrechtelijk onderzoek in de Brazil Baby Affair zaak, waarin een Nederlandse juriste heeft verklaard dat zij als vertaalster meewerkte aan illegale adoptiepraktijken op verzoek van de Nederlandse ambassade? Bent u bereid ervoor te zorgen dat dit ook in het onderzoek wordt meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Informatie over mogelijke misstanden bij de adoptie van baby’s uit Brazilië in de jaren zeventig en tachtig was voor mij aanleiding een onafhankelijke commissie in te stellen. De toenmalige Rijkspolitie heeft begin jaren tachtig onderzoek gedaan naar illegale adopties van Braziliaanse baby’s en de mogelijke strafbaarheid van de betrokken Nederlandse echtparen. In 42 Braziliaanse gevallen heeft de Rijkspolitie geconstateerd dat er sprake is geweest van strafbaar handelen. Het onderzoek van de commissie moet uitsluitsel geven over de verdere omvang.
Klopt het dat u in een persoonlijk gesprek aan één van de betrokken geadopteerden heeft beloofd documenten vrij te geven waaruit de betrokkenheid van Nederlandse ambtenaren bij strafbare feiten blijkt? Zo ja, bent u bereid alsnog op korte termijn deze documenten vrij te geven? Zo nee, waarom niet? En waarom belooft u dit dan wel in een persoonlijk gesprek?
In een persoonlijk gesprek heeft betrokken geadopteerde gevraagd of inzage kon worden gegeven in meer informatie dan was verstrekt naar aanleiding van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Naar aanleiding van mijn toezegging dat na te gaan, heb ik geconcludeerd dat dit niet mogelijk is. Het verzoek betrof voornamelijk persoonsgegevens. Het zwaarwegend belang deze te beschermen, is een weigeringsgrond op grond van de Wob. De advocaat van betrokkene is over deze uitkomst geïnformeerd.
Klopt het dat u deze zelfde betrokkene een vaste contactpersoon heeft beloofd maar dat u dit nog niet geregeld heeft? Zo ja, bent bereid dit alsnog te regelen?
De betrokken persoon heeft een contactpersoon binnen mijn departement en is hiervan op de hoogte.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de betrokken adoptieouders, die de baby’s valselijk als hun eigen kind hebben opgegeven, door de commissie te laten horen? Zo nee, waarom niet?
Ik benadruk dat het de opdracht is van de commissie om onderzoek te doen naar de feitelijke gang van zaken bij interlandelijke adopties in het verleden en de rol van de Nederlandse overheid daarbij. Het is aan de commissie om te bepalen wie zij moet horen ten behoeve van de uitvoering van deze opdracht.
Wilt u alle hierboven gestelde vragen en subvragen separaat beantwoorden?
Ja.
De impact van coronabeperkingen op visumverlening aan buitenlandse geliefden van Nederlanders |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Bram van Ojik (GL), Niels van den Berge (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kunt u een overzicht geven van Nederlandse ambassades en consulaten die door de uitbraak van COVID-19 niet meer bereikbaar zijn voor het afnemen van het basisexamen inburgering, inclusief (on)bereikbaarheid voor partners uit buurlanden waar het niet mogelijk is om het basisexamen inburgering af te leggen1?
Een overzicht van Nederlandse ambassades en consulaten-generaal die momenteel geen basisexamens inburgering kunnen faciliteren is beschikbaar maar dit overzicht is in beweging. Het aantal posten dat de consulaire dienstverlening uitbreidt, neemt dagelijks toe, maar soms resulteren lokale COVID-19 omstandigheden of -maatregelen er helaas ook in dat consulaire dienstverlening weer beperkt wordt. Van de Nederlandse posten waar het basisexamen inburgering buitenland kan worden afgelegd zijn op peildatum 18 september 2020 60 van de 76 posten (79%) beschikbaar voor het inplannen van een basisexamen inburgering.
De top 5 grootste «inburgeringsposten» zijn Rabat, Bangkok, Manilla, Jakarta en Accra. Deze posten faciliteren momenteel alle weer het basisexamen inburgering buitenland.
Kunt u een inschatting geven van het aantal Nederlandse staatsburgers dat op dit moment gedwongen wordt om gescheiden te leven van hun buitenlandse partner, omdat die het basisexamen inburgering in het buitenland niet af kan leggen en als gevolg daarvan geen machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) in Nederland aan kan vragen?
Er is geen inzicht in cijfers van het aantal Nederlandse staatsburgers dat op dit moment gescheiden moet leven vanwege het niet kunnen afleggen van een basisexamen inburgering buitenland. Dit komt doordat het beoogde verblijfsdoel van de kandidaat niet opgegeven wordt bij aanmelding of het afleggen van het examen.
Ziet de regering mogelijkheden om – nu de inreisbeperkingen voor geliefden versoepeld zijn2 – het inburgeringsexamen voor deze geliefden via alternatieve routes mogelijk te maken, zoals bijvoorbeeld het online afnemen van inburgeringsexamens, tijdelijk op meer diplomatieke posten examens te organiseren of het bij uitzondering mogelijk maken na aankomst in Nederland in plaats van voor vertrek het basisexamen af te leggen?
De inreisbeperkingen voor geliefden in een lange afstandsrelatie zijn versoepeld voor verblijf niet langer dan 90 dagen3. Het basisexamen inburgering buitenland is echter bedoeld voor vreemdelingen die lang verblijf in Nederland beogen. Het met goed gevolg afleggen van het basisexamen is één van de vereisten voor het verkrijgen van een MVV en dient derhalve te worden meegenomen in de beoordeling van de MVV-aanvraag, welke plaatsvindt vóór vertrek naar Nederland.
Het na inreis in Nederland afleggen van het basisexamen inburgering buitenland is daarmee niet verenigbaar. Het online aanbieden van het basisexamen ziet het kabinet eveneens niet als optie, omdat het afleggen van het basisexamen toezicht vereist om examenfraude te voorkomen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan de basisexamens alleen afnemen op posten die zijn uitgerust met speciale voor dit proces geschikte examen- en biometrie afname/registratie apparatuur. Niet alle consulaire afdelingen beschikken over deze faciliteiten en/of hebben voldoende ruimte en capaciteit om als zodanig in te richten. De diplomatieke vertegenwoordigingen die op dit proces zijn ingericht spannen zich maximaal in om de consulaire dienstverlening waar mogelijk te herstarten of op te schalen om consulaire klanten op de best mogelijke manier bij te staan. Beperkende omstandigheden, zoals de maatregelen die door lokale overheden zijn getroffen in de strijd tegen COVID-19, maken het echter niet altijd mogelijk deze (verder) uit te breiden.
Kunt u een overzicht geven van het aantal geannuleerde basisexamens inburgering in het buitenland sinds 18 maart 2020?
Volgens het registratiesysteem van DUO zijn in de periode van 18 maart tot en met 1 juni 2020 de afspraken van 612 inburgeringskandidaten geannuleerd. Sinds 2 juni 2020 zijn er ca. 4300 examenonderdelen4 afgenomen en zijn er tot 1 januari 2021 weer ca. 2800 examenonderdelen ingepland.
Kunt u een overzicht geven van Nederlandse ambassades en consulaten waarvan de consulaire dienstverlening door de uitbraak van COVID-19 niet of beperkt open is?
Een overzicht van Nederlandse ambassades en consulaten-generaal die nog geheel gesloten zijn voor reguliere consulaire dienstverlening vanwege COVID-19 maatregelen is beschikbaar maar dit overzicht is in beweging. Het aantal posten dat de consulaire dienstverlening uitbreidt, neemt dagelijks toe, maar soms resulteren lokale COVID-19 omstandigheden of maatregelen er helaas ook in dat consulaire dienstverlening weer beperkt wordt. Momenteel (peildatum 18 september 2020) zijn 92 van de 137 Nederlandse ambassades en consulaten open. 45 posten bieden vooralsnog geen- of beperkte reguliere consulaire dienstverlening en kunnen momenteel enkel urgente aanvragen behandelen.
Kunt u een inschatting geven van het aantal Nederlandse staatsburgers dat op dit moment gedwongen wordt om gescheiden te leven van hun buitenlandse partner, omdat die geen Schengen-visum aan kan vragen als gevolg van de sluiting van Nederlandse en andere Europese diplomatieke posten?3
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geen inzicht in cijfers van het aantal Nederlandse staatsburgers dat op dit moment gescheiden moet leven vanwege het niet kunnen aanvragen van een Schengenvisum bij een Nederlandse of andere Europese ambassade.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken spant zich maximaal in om de consulaire dienstverlening, waar mogelijk te herstarten of op te schalen om consulaire klanten op de best mogelijke manier in deze moeilijke tijden bij te staan. De gezondheids-en veiligheidsmaatregelen die lokale overheden hebben getroffen (of door een verslechterde gezondheidssituatie opnieuw nemen) om het COVID-19 virus in te dammen, maken het niet altijd mogelijk om de reguliere consulaire dienstverlening aan te bieden. Binnen de omstandigheden van het desbetreffende land, wordt zo veel als mogelijk gefaciliteerd.
Daarnaast zijn door de EU-lidstaten de bestaande bilaterale Schengenvisumvertegenwoordigingsafspraken als gevolg van de Covid-19 pandemie tot nader order opgeschort. Wel zijn de lidstaten in de regel bereid, bij wijze van uitzondering en als de lokale situatie dat toestaat, op formeel verzoek van Nederland een visumaanvraag behorend tot de uitzonderingscategorieën op het EU-inreisverbod te faciliteren.
Ziet de regering mogelijkheden om – nu de inreisbeperkingen voor geliefden versoepeld zijn4 – het aanvragen van een Schengen-visum voor verblijf bij familie, waar nodig, via alternatieve routes mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 6.
De waardedalingsregeling in het Groninger aardbevingsgebied. |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel van RTV Noord over de teleurstelling van oud-hoogleraar De Kam inzake de inhoud van de waardedalingsregeling?1 Wat is daarop uw reactie?
De adviescommissie Hammerstein heeft advies uitgebracht over de vraag welke van de zes bekende onderzoeksmethodes om waardedaling vast te stellen, het beste kan worden gebruikt om schade door waardedaling vast te stellen. De commissie heeft na een grondige vergelijking aanbevolen de methode van Atlas voor Gemeenten te gebruiken. De kwartiermaker IMG heeft, zoals ook voorgesteld en conform de gewijzigde motie van de leden Agnes Mulder en Sienot (Kamerstuk 35 250, nr. 39), de commissie Hammerstein gevraagd alsnog ook te adviseren over de methode van Invisor, welke methode nog niet was gepubliceerd ten tijde van het uitbrengen van het oorspronkelijke advies door de adviescommissie Hammerstein. In een aanvullend advies heeft de adviescommissie Hammerstein uitvoerig gemotiveerd waarom de eerder door haar geselecteerde methode nog steeds de voorkeur verdient. De commissie heeft namelijk wetenschappelijke en methodologische bezwaren tegen deze methode en beoordeelt de uitkomsten als niet plausibel. Zo gaf de methode uitkomsten waarbij woningen in de kern van het aardbevingsgebied zich in de afgelopen jaren ongeveer op dezelfde manier ontwikkelden als woningen in de meest gewilde delen van de Randstad. De kwartiermaker komt tot de conclusie dat er onvoldoende argumenten zijn om te kiezen voor deze methode en ziet geen reden om af te wijken van de aanbevelingen van de commissie Hammerstein.
De kwartiermaker IMG heeft daarom geen aanleiding gezien om voor een andere methode te kiezen en zal de waardedaling vaststellen aan de hand van de onderzoeksmethode van Atlas voor Gemeenten. Uit de Tijdelijke wet Groningen vloeit voort dat het IMG geheel onafhankelijk zijn werkwijze vaststelt. Desondanks vind ik het jammer om te moeten vernemen dat de heer De Kam de gekozen methode door het IMG niet ondersteunt.
Gaat het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) ook de mensen die de afgelopen jaren veel te weinig compensatie van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) hebben gekregen alsnog tegemoetkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bewoners die al van de NAM een vergoeding voor waardedaling hebben ontvangen, kunnen niet opnieuw een aanvraag om vergoeding van schade door waardedaling indienen bij het IMG. Het IMG is niet bevoegd om reeds vergoede schades door NAM opnieuw te beoordelen.
Wat gaat u doen om deze mensen alsnog te compenseren voor het verlies dat zij hebben geleden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Waarom is er gekozen voor de voorwaarde om in aanmerking te komen voor waardedalingscompensatie dat minstens 20% in het postcodegebied schade heeft?
Dit is een afweging van het IMG. Het IMG i.o. heeft daar het volgende over gecommuniceerd: Het IMG i.o. neemt de aanbevelingen van de Adviescommissie Waardedaling over. Deze adviseert de gebiedsafbakening uit de methode van Atlas voor Gemeenten te gebruiken en dit toepassingsgebied zekerheidshalve ruim vast te stellen. Het gebied waar sprake is van waardedaling, is vastgesteld aan de hand van een vergelijking van de verkoopprijzen van 45.000 woningen in het aardbevingsgebied met woningen in de rest van Nederland. Uit deze grootschalige vergelijking komt naar voren dat in postcodegebieden vanaf 40% toegekende schademeldingen significant sprake is van waardedaling. Bewoners in postcodegebieden met 20–40% toegekende schademeldingen komen echter ook voor schadevergoeding in aanmerking, omdat waardedaling daar niet uitgesloten kan worden. De grens van 20% is dus geen voorwaarde, maar een resultante van het door Atlas voor Gemeenten uitgevoerde onderzoek.
Hoe vaak komt het voor dat eigenaren niet in aanmerking komen voor compensatie van waardedaling omdat ze in een buurt met veel huurders wonen die hun schade niet melden en daarom niet aan de 20% schademeldingen komen?
Het IMG heeft laten weten dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat geen of minder vaak schade wordt gemeld aan verhuurde woningen. Zo heeft het IMG i.o. bijvoorbeeld ook specifiek een convenant afgesloten met de woningcorporaties om de aan hun woningbezit ontstane schade af te handelen. Zie voorts het antwoord op vraag 6 met betrekking tot het ruim afbakenen van het toepassingsgebied.
Deelt u de mening dat iedereen wiens huis in waarde is gedaald door mijnbouwactiviteiten, ook buiten de postcodegebieden, recht heeft op compensatie van waardedaling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in antwoord op vraag 4 is aangegeven, wordt het toepassingsgebied zekerheidshalve ruim afgebakend door schadevergoeding toe te kennen in postcodegebieden vanaf 20% toegekende schademeldingen. In postcodegebieden met minder dan 20% toegekende schademeldingen wordt een tegenovergesteld effect gevonden. De waarde van deze woningen is gestegen in vergelijking met woningen in de rest van Nederland, zo blijkt uit de onderzoeksmethode van Atlas voor Gemeenten. Van een verminderde waardeontwikkeling is bij deze woningen dus geen sprake.
Klopt het dat mensen in Drenthe die ook met waardedaling van hun huis te maken hebben, niet in aanmerking komen voor waardedalingscompensatie? Zo ja, wat vindt u daar van? Zo nee, hoe en wanneer worden deze mensen geïnformeerd over hun mogelijkheden om de compensatie aan te vragen?
Indien er in de provincie Drenthe daadwerkelijk sprake is van schade door waardedaling, wordt die vergoed. Zo is op de website van het IMG i.o. bijvoorbeeld te zien dat voor de Drentse gemeente Aa en Hunze, een procentuele waardedaling is vastgesteld. Voor het overige is er dus geen sprake van waardedaling. Zie voor verdere toelichting op het toepassingsgebied het antwoord op vraag 6.
Wat vindt u er van dat mensen 200 meter van het postcodegebied wonen, grote schades hebben, maar niet gecompenseerd worden?
Het IMG i.o. geeft aan dat de compensatie voor waardedaling losstaat van fysieke schade aan woningen. Het kan dus inderdaad, zoals toegelicht in antwoord op vraag 5 en 6, voorkomen dat bij een woning met fysieke schade geen sprake is van waardedaling. De fysieke schade wordt afzonderlijk vergoed.
Vindt u het rechtvaardig dat mensen in de kern van het bevingsgebied iedereen gecompenseerd wordt, maar dat mensen die verder weg wonen, bijvoorbeeld in Delfzijl en Hoogezand, naar verhouding minder compensatie krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij het vaststellen van de schade als gevolg van waardedaling hanteert het IMG de onderzoeksmethode van Atlas voor Gemeenten. Daarin is, nadat het toepassingsgebied is vastgesteld, onderzocht of er verklarende factoren zijn voor de omvang van de waardedaling binnen het gebied. De ligging in het gebied (imago-effect) en het aantal ondervonden aardbevingen blijken de verklarende factoren te zijn: de waardedaling in de kern van het aardbevingsgebied blijkt groter te zijn dan aan de randen van het gebied. Het percentage waardedaling kent daarom twee componenten. In de eerste plaats een imago-effect van 2,7%. Dit percentage bevat een toeslag van 0.4% ten gunste van de bewoner die rekening houdt met eventuele onzekerheden. Het tweede component bevat een percentage dat afhankelijk is van het aantal ondervonden aardbevingen op de plek van de woningen. Dit betekent bijvoorbeeld dat in het zwaarst door aardbevingen getroffen deel van Loppersum 18,4% wordt toegekend in plaats van de gemeten 16,3% waardedaling. De gemeenten Delfzijl en Hoogezand vallen overigens geheel binnen het toepassingsgebied van de waardedalingsregeling.
Wat gaat u doen om de regeling rechtvaardiger te maken?
Ik benadruk hier graag de onafhankelijkheid van het IMG. Het IMG bepaalt binnen de gestelde wettelijke kaders haar eigen werkwijze en oordeelt over wie uiteindelijk een vergoeding ontvangt voor schade door waardedaling.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden voor 22 juni 2020 zodat ze betrokken kunnen worden bij het algemeen overleg Mijnbouw/Groningen?
Ja.
Het besluit om de ILT te verzoeken tot handhaving Verordening (EG) 261/2004 passagiersrechten luchtvaart. |
|
Jan Paternotte (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «KLM volgt Brussel: biedt groep klanten weer geld terug» en «De Europese Commissie overweegt wel degelijk procedures om vouchers»?1
Ja.
Klopt het dat het in Nederland mogelijk blijft voor luchtvaartmaatschappijen om ervoor te kiezen om geen geld terug te geven, wanneer een geboekt ticket vanwege de coronacrisis niet kan worden gebruikt? Zo ja, kunt u toelichten hoe zich dit volgens u verhoudt tot de uitspraak van de Europese Commissie dat het verplichten van consumenten om een voucher te accepteren in strijd is – en blijft – met de Europese wet- en regelgeving?
Nee, op 14 mei jl. heb ik uw Kamer laten weten dat ik de aanwijzing aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) inzake de handhaving op luchtvaartvouchers intrek (Kamerstuk 31 936, nr. 740). Daarmee gaat de ILT de Verordening (EG) 261/2004 weer handhaven. Overigens veranderde deze aanwijzing niet het recht op terugbetaling en had de aanwijzing een tijdelijk karakter.
Deelt u de mening van de vragenstellers dat de aanbeveling van de Europese Commissie ertoe strekt dat klanten recht hebben op teruggave bij álle tickets van vluchten die geannuleerd zijn sinds de aanwijzing aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) om niet te handhaven, tenzij die klanten actief hebben aangegeven de voucher als alternatief te accepteren? Zo nee, waarom niet?
Ja, mits Verordening (EG) nr. 261/2004 van toepassing is.
Heeft uw besluit om de aanwijzing richting ILT in te trekken mogelijk directe gevolgen voor de liquiditeitspositie van luchtvaartmaatschappijen?
Zoals eerder gemeld aan uw Kamer (Kamerstuk 31 936, nr. 740) heb ik met de aanwijzing beoogd om de druk op de liquiditeitspositie van luchtvaartmaatschappijen te verminderen en in het bijzonder om faillissementen te helpen voorkomen. Wat de directe gevolgen van de intrekking zullen zijn voor de liquiditeitspositie valt op dit moment nog niet te overzien en zal ook per luchtvaartmaatschappij verschillen. Wel blijf ik iedereen die het zich financieel kan permitteren, oproepen om vouchers te accepteren.
Wat gaat u doen om consumenten die reeds een voucher hebben geaccepteerd te beschermen tegen liquiditeitsproblemen of een faillissement van een luchtvaartmaatschappij?
Nederland heeft meermaals bij de Europese Commissie gepleit voor een Europese garantie op vouchers. Deze boodschap heb ik herhaald tijdens de informele videoconferentie voor EU Transportministers op 4 juni jl. Ik heb bij de Commissie aangegeven graag met hen hierover in gesprek te gaan.
Deelt u de mening van de vragenstellers dat met uw besluit en de aangekondigde mogelijke inbreukprocedure tegen Nederland door de Europese Commissie hierover nog meer urgentie is ontstaan om over de toelaatbaarheid van luchtvaartvouchers zo spoedig mogelijk duidelijkheid te verschaffen? Indien u deze mening deelt, bent u bereid om hier op korte termijn actie op te ondernemen?
Met de beantwoording van 11 juni jl. op eerdere Kamervragen van de leden Paternotte en Schonis (D66) over het uitreiken van «coronavouchers» door reisorganisaties (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3115) en ook met mijn brief van 11 juni jl. over handhaving van Verordening (EG) nr. 261/2004 in relatie tot vouchers in de luchtvaart (Kamerstuk 31 936, nr. 783) heb ik meer duidelijkheid verschaft.
Kunt u toelichten hoe u dit onderwerp in de Europese Unie al heeft aangekaart en wat de resultaten hiervan tot nu toe waren?
Zie antwoord 5.
Kunt u toelichten of en op welke manier uw huidige aanwijzing aan de ILT voorkomt dat consumenten alsnog een jaar op hun geld moeten wachten?
Op 14 mei jl. heb ik uw Kamer laten weten dat ik de aanwijzing aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) inzake de handhaving op luchtvaartvouchers intrek (Kamerstuk 31 936, nr. 740). De ILT handhaaft Verordening (EG) nr. 261/2004.
De ILT ziet er in Nederland op toe dat luchtvaartmaatschappijen zich houden aan de Europese regels op het gebied van passagiersrechten. Als luchtvaartmaatschappijen stelselmatig onvoldoende actie ondernemen, zal de ILT handhavend optreden. Daarbij kunnen bestuursrechtelijke sancties worden ingezet zoals het opleggen van een last onder dwangsom.
De civiele rechter heeft de bevoegdheid om te oordelen over individuele claims.
Wordt door de ILT ook toezicht gehouden en gehandhaafd op de wettelijke betalingstermijn die de Europese Commissie voorschrijft?
De ILT kan niet afdwingen dat luchtvaartmaatschappijen in individuele gevallen tot terugbetaling binnen de wettelijke termijn overgaan, maar betrekt de meldingen van passagiers bij de handhaving op het stelselmatig overtreden van de verordening door luchtvaartmaatschappijen.
De Kamer wordt half juli geïnformeerd over de handhaving door de ILT inzake de luchtvaartvouchers, zoals toegezegd tijdens het notaoverleg luchtvaart en corona op 18 juni.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met de situatie van patriarch Antonios van de Eritrese Orthodoxe Tewahdo Kerk en de andere geestelijken, gelovigen die in de Eritrese gevangenissen vastzitten, zonder enige vorm van proces of contact met de buitenwereld?1
Ja.
Bent u bereid om in bilateraal en multilateraal verband druk uit te oefenen op de Eritrese overheid om deze gevangenen vrij te laten, mede gezien het feit dat patriarch Antonios op zeer hoge leeftijd is en ieder moment in gevangenschap kan komen te overlijden?
Nederland kaart in bilateraal en multilateraal verband geregeld de slechte mensenrechtensituatie in Eritrea aan en roept Eritrea op om vrijheden, waaronder de vrijheid van religie en levensovertuiging, te respecteren. Recent heeft Nederland nadrukkelijk zijn zorgen geuit over de situatie van patriarch Antonios bij de Eritrese ambassadeur in Brussel die mede-geaccrediteerd is in Nederland.
In multilateraal verband heeft Nederland door de jaren heen aandacht gevraagd voor de structurele problemen in Eritrea; het ontbreken van een Grondwet, beperkingen aan vrijheid van meningsuiting, vereniging en religie, de langdurige nationale dienstplicht en de praktijk van willekeurige arrestaties en martelingen. In de VN Mensenrechtenraad spreekt Nederland consequent zorgen uit over de slechte mensenrechtensituatie in Eritrea en pleit Nederland voor verlenging van het mandaat van de Speciaal Rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Eritrea. Ook de EU roept, mede dankzij inzet van Nederland, Eritrea op om de mensenrechten, waaronder vrijheid van religie en levensovertuiging, te respecteren. Dit gebeurt in de VN Mensenrechtenraad en via politieke dialoog met Eritrea (in het kader van de artikel 8 dialoog).
De huidige Eritrese autoriteiten, die er voor hebben gekozen om de relaties met de buitenwereld op een laag niveau te houden, tonen zich overigens weinig gevoelig voor druk in bilateraal of multilateraal verband. Het aantal diplomatieke instrumenten dat hiervoor kan worden ingezet – zonder het leven van de Eritrese bevolking nog moeilijker te maken dan het al is – is daarom beperkt.
Bent u ervan op de hoogte dat de Eritrese regering in het afgelopen jaar onder meer 22 katholieke klinieken onder dwang heeft gesloten?2 Bent u bereid hierover opheldering te vragen bij de Eritrese autoriteiten?
Ja. Op 12 juni 2019 hebben de Eritrese autoriteiten de inbeslagname bevolen van alle gezondheidscentra die worden beheerd door de katholieke kerk nadat in april 2019 de vier katholieke bisschoppen van Eritrea de autoriteiten hebben opgeroepen om tot echte dialoog over vrede en verzoening in Eritrea te komen en om hervormingen door te voeren. Nederland heeft in EU verband de zorgen over de schending van de land- en eigendomsrechten van de katholieke kerk expliciet genoemd in de 43e vergadering van de VN Mensenrechtenraad in februari jl. Ook heeft Nederland recent opheldering gevraagd bij de Eritrese ambassadeur in Brussel die mede-geaccrediteerd is in Nederland.
Bent u van mening dat de mensenrechtensituatie in Eritrea sinds de ontspanning in de relatie met Ethiopië is verbeterd of niet? Kunt u uw antwoord toelichten? Hoe stelt u de mensenrechtensituatie in Eritrea in bilateraal en multilateraal verband aan de orde?
Sinds de ontspanning in de relatie met Ethiopië is er weinig tot geen verandering zichtbaar in Eritrea. Hoewel de relatie tussen Eritrea en buurlanden verbeterd is sinds juli 2018, heeft dit niet geleid tot binnenlandse hervormingen. Nederland heeft in bilateraal en multilateraal verband zijn zorgen geuit over het uitblijven hiervan. In de bilaterale dialoog met Eritrese ambassadeur in Brussel die mede-geaccrediteerd is in Nederland komen deze onderwerpen geregeld aan bod. Tevens heeft de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken deze boodschappen afgegeven tijdens haar bezoek aan Eritrea in april 2019.
In multilateraal verband is de VN-Mensenrechtenraad het aangewezen forum om de mensenrechtensituatie in landen te bespreken. Nederland spreekt zich voortdurend uit over de zorgwekkende mensenrechtensituatie in Eritrea en roept het land op om de mensenrechten te respecteren en om samen te werken met de Speciaal Rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Eritrea. Op Nederlands initiatief is er in juni 2019 een kerngroep gevormd bestaande uit Nederland, Duitsland, Frankrijk, België, Oostenrijk en Australië, om het mandaat van de Speciaal Rapporteur voor Eritrea te verlengen en zo Eritrea op de agenda van de VN Mensenrechtenraad te houden. Nederland zal dit jaar – ditmaal als lid van de MRR – wederom samen met de kerngroep een mandaatverlengingsresolutie indienen en daarbij in het bijzonder Eritrea oproepen om hervormingen door te voeren, gevangenen vrij te laten en democratische vrijheden en mensenrechten te respecteren.
Is de Nederlandse overheid op de hoogte van de inmenging van de Eritrese overheid in religieuze aangelegenheden in Eritrea, maar ook hier in de Eritrese diaspora, in Nederland?3
Ja.
Welke maatregelen kan de Nederlandse overheid treffen om de religieuze vrijheid van Eritrese vluchtelingen, geestelijken en volgelingen te beschermen?
Het kabinet staat voor het beschermen van de rechten van iedereen in Nederland. Dat betekent tevens bescherming tegen druk vanuit het land van herkomst. Wanneer er sprake is van mogelijke strafbare gedragingen, zoals bedreiging of afpersing, roept het kabinet iedereen in Nederland op om altijd aangifte bij de politie te doen.
Om de aangiftebereidheid te vergroten binnen de Eritrese gemeenschap is in 2017 een handreiking gepubliceerd voor gemeenten met informatie over de Eritrese gemeenschap en hoe beleidsmakers, professionals en vrijwilligers Eritrese nieuwkomers kunnen ondersteunen in hun integratie. Daarnaast is zoals gemeld in de brief van 4 februari 2019 (Kamerstuk 22 831, nr. 137) een handelingskader ontwikkeld om politiemedewerkers nader te informeren en bewust te maken over de problematiek binnen de Eritrese gemeenschap.
Het kabinet heeft bovendien een beperkt aantal diplomatieke instrumenten tot zijn beschikking om landen aan te spreken op ongewenste inmenging. Zo heeft het kabinet in januari 2018 de Tijdelijk Zaakgelastigde van het Eritrese ambassadekantoor in Den Haag tot persona non grata verklaard en zijn vertrek geëist. Dit besluit volgde op aanhoudende aanwijzingen dat
intimidatie en dwang plaatsvonden bij de inning van de diasporabelasting
waardoor het kabinet zich genoodzaakt zag een krachtig diplomatiek signaal af te geven aan de Eritrese autoriteiten (Kamerstuk 22 831, nr. 135). In dit verband wijzen wij u ten slotte op de Kamerbrief over de aanpak tegen ongewenste buitenlandse inmenging van 16 maart 2018 (Kamerstuk 30 821, nr. 42).
Bent u bereid de Eritrese vertegenwoordiging in Nederland duidelijk te maken dat Nederlandse overheid niet gediend is van inmenging van de Eritrese overheid in het leven van Eritrese vluchtelingen in Nederland aangezien zij juist voor het regime zijn gevlucht en hier hun heil hebben gezocht? Welke maatregelen kan de Nederlandse overheid nemen om deze ongewenste inmenging tegen te gaan?
Zie ook het antwoord op vraag 6. Indien er concrete gevallen zijn van inmenging van de Eritrese overheid in het leven van Eritreeërs in Nederland, dan zal ik aan de Eritrese ambassadeur duidelijk maken dat de Nederlandse overheid niet van zulke praktijken is gediend.
Het onderzoek Afstand en adoptie in Nederland, 1956- 1984 |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
1. Klopt het dat mensen die in aanmerking komen voor deelname aan het onderzoek naar afstand en adoptie in Nederland 1956–1984 zich tot 1 juni 2020 hiervoor bij FIOM kunnen aanmelden?
Bent u ermee bekend dat mensen die zich bij FIOM aanmelden voor deelname aan het onderzoek volgens de website van de rijksoverheid tot vier weken moeten wachten op een reactie van FIOM?1 Wat betekent dit voor mensen die zich bijvoorbeeld eind mei 2020 aanmelden bij FIOM en dus nog in het aanmeldtraject zitten? Worden zij nog in de gelegenheid gesteld om deel te nemen aan het onderzoek?
Bent u het ermee eens dat vanwege de coronacrisis mensen zich pas later voor deelname kunnen aanmelden? Bent u ervan op de hoogte dat mensen die te maken hebben gehad met afstand en adoptie erg getriggerd kunnen zijn door de coronacrisis en dat dit veel angst, verdriet, eenzaamheid en oud zeer kan oproepen?
Klopt het dat te houden verdiepende interviews bij het Verwey-Jonker Instituut (VJI) soms worden uitgesteld als gevolg van de coronacrisis?
Bent u – gelet op het vorenstaande – bereid de datum voor aanmelding voor deelname aan het onderzoek te verlengen, dit eveneens met het oog op de reeds in verband met de coronamaatregelen uitgestelde conferentie «Geef je geschiedenis een stem»? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoe de procedure rond de verslaglegging door FIOM en het VJI van de telefoongesprekken met mensen die zich hebben gemeld precies in zijn werk gaat?
Voordat ik inga op hoe de aanmeldprocedure nu is ingericht, wil ik melding maken van het feit dat ik recent een brief heb ontvangen waaruit blijkt dat in ieder geval in één situatie de verslaglegging niet adequaat is geweest. Bij een onderzoek als het onderhavige mag geen discussie ontstaan over de juistheid van verslagen, ik heb naar aanleiding van deze brief dan ook onderzoek gedaan. Ik heb moeten constateren dat aan aanmelders onvoldoende actief gevraagd is of zij het verslag willen inzien en corrigeren. Dat moet hersteld worden. Daarbij komt dat ik ook geconstateerd heb dat het huidige aanmeldproces niet overal overeenkomstig de eisen van de AVG is ingericht. Daarom heb ik melding gemaakt van een datalek bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Op grond van bovenstaande bevindingen heb ik het volgende besloten:
Dit betekent dat het VJI de diepte-interviews pas zal kunnen voortzetten nadat alle personen zijn benaderd en de mogelijkheid hebben gehad hun verslag te verifiëren en te corrigeren. Het onderzoek zal hierdoor meer tijd in beslag nemen. In de voortgangsbrief inzake het personen- en familierecht, die ik u voor de zomer zal toezenden, ga ik nader in op de nieuwe werkwijze inclusief de waarborgen op het gebied van privacybescherming.
Hieronder volgt de procedure die oorspronkelijk van toepassing was.
Mensen kunnen zich bij het aanmeldpunt aanmelden via e-mail of telefoon. Als men e-mailt ontvangt men binnen enkele werkdagen een reactie van de medewerker van het ministerie met de mededeling dat er binnen 5 werkweken telefonisch contact wordt opgenomen voor het stellen van een aantal vragen. Belt men tijdens de openingstijden van het telefonisch aanmeldpunt dan wordt er óf meteen opgenomen óf men krijgt een voicemailbericht dat men kan inspreken. Met de mensen die een voicemailbericht inspreken wordt binnen 5 werkweken contact opgenomen.
De medewerker van Fiom van het aanmeldpunt stelt een aantal vragen op basis van een «intakeformulier». Door middel van de vragen in het intakeformulier wordt informatie verzameld die het VJI nodig heeft om een goede selectie van aanmelders voor diepte-interviews te maken. De antwoorden op deze vragen worden genoteerd in een gespreksverslag.
De medewerker van het aanmeldpunt geeft via de telefoon mondeling aan hoe de procedure in elkaar zit. De medewerker vraagt mondeling toestemming om de gegevens van de aanmelder en de antwoorden op de gestelde vragen door te geven aan het VJI zodat onderzoekers eventueel contact kunnen opnemen voor een verdiepend interview. Verder vraagt de medewerker of onderzoekers ook contact mogen opnemen voor het opvragen van documenten voor het anoniem verwerken van de informatie uit het verhaal in het onderzoek en of de aanmelder benaderd wil worden om middels een nieuwsbrief op de hoogte te worden gehouden van het verloop van het onderzoek.
De bij het aanmeldpunt werkzame medewerkers van Fiom sturen de schriftelijke gespreksverslagen geanonimiseerd door naar het VJI en naar mijn ministerie. Het VJI ontvangt van het aanmeldpunt pas na de selectie van de gespreksverslagen voor de diepte-interviews de contactgegevens van de bij die gespreksverslagen behorende aanmelders. Een heel enkele keer trekt een aanmelder na afloop de aanmelding in en wordt het gespreksverslag vernietigd.
Vraagt FIOM voorafgaand aan het telefoongesprek om schriftelijke toestemming voor gebruik van de verklaringen? Zo nee, waarom niet?
Er werd volstaan met een mondelinge toestemming die niet schriftelijk werd vastgelegd. Hiervoor is destijds gekozen omdat dit eenvoudig en snel werkt en ook weinig administratieve lasten voor de aanmelder met zich brengt.
Vanaf nu zal schriftelijke toestemming worden gevraagd.
Zendt FIOM alle door haar opgestelde schriftelijke verklaringen van alle mensen die zij gesproken heeft door aan het VJI? Zo nee, waarom niet?
De bij het aanmeldpunt werkzame medewerkers van Fiom sturen de schriftelijke gespreksverslagen geanonimiseerd door naar het VJI en naar mijn ministerie. Er vindt geen selectie bij het Fiom plaats.
Wat gebeurt er met de verklaringen die FIOM niet doorzendt? Worden de betreffende deelnemers daarvan op de hoogte gesteld en, zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Worden de door te zenden gegevens geanonimiseerd? Zo nee, waarom niet?
Fiom anonimiseert de verslagen. Ieder verslag krijgt een nummer. Via dit nummer zijn de gespreksverslagen te herleiden tot een persoon zodat het VJI contact kan leggen met de personen die het wil uitnodigen voor diepte-interview. Het VJI ontvangt van het aanmeldpunt pas na de selectie van de gespreksverslagen voor de diepte-interviews de contactgegevens van de bij die gespreksverslagen behorende aanmelders.
Op basis van welke criteria selecteert FIOM – indien zij niet alle verklaringen van deelnemers doorzendt aan het VJI – welke verklaringen zij wel doorzendt aan de onderzoekers van het VJI?
Zie antwoord vraag 8.
Hebben FIOM en het VJI de betrokken deelnemers in de gelegenheid gesteld de schriftelijke verklaringen in te zien en, zo nodig, te corrigeren? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, bent u bereid betrokkenen hiertoe alsnog in de gelegenheid te stellen? Zo nee, waarom niet?
Als de aanmelder in het gesprek met de medewerker van het aanmeldpunt aangeeft het gespreksverslag te willen ontvangen dan wordt het toegestuurd. De aanmelder kan het verslag ook na het intakegesprek opvragen. In de gevallen waarin de verslagen zijn opgevraagd zijn volgens het FIOM slechts in een beperkt aantal gevallen door de aanmelders wijzigingen in het verslag aangebracht.
Ook de intakeverslagen opgemaakt door het VJI en de verslagen van de verdiepende interviews kunnen op verzoek van de geïnterviewde worden geverifieerd en zo nodig gecorrigeerd.
Zoals gemeld in antwoord op vraag 6 heb ik besloten dat de aanmelders alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om het verslag in te zien en eventueel te corrigeren.
Klopt het dat deelnemers recht hebben op inzage in de door FIOM opgestelde verklaringen, en op het eventueel corrigeren daarvan? Zo ja, hoe wordt dat door FIOM naar de deelnemers gecommuniceerd?
Zie antwoord vraag 12.
In hoeverre neemt het VJI de verklaringen en interviews mee in zijn onderzoek en heeft het VJI voorafgaand daaraan de betrokken deelnemers om een schriftelijke machtiging gevraagd? Zo nee, waarom niet?
Eenieder die wil meedoen met het onderzoek, kan zich vanaf 1 oktober 2019 rechtstreeks aanmelden bij het VJI.
Wanneer iemand zich aanmeldt bij het VJI wordt de aanmelding op dezelfde wijze in behandeling genomen als bij het aanmeldpunt. Dit geldt ook voor de wijze van verslaglegging, verificatie en eventuele verwerking van correcties.
Aan de mensen die zich bij het VJI aanmelden werd net als bij het aanmeldpunt mondeling toestemming gevraagd om de gegevens en de antwoorden op de gestelde vragen te mogen gebruiken voor het onderzoek. Dit zal vanaf heden schriftelijk gebeuren. Het VJI stuurt geen verslagen naar mijn ministerie.
Het VJI vraagt voorafgaand aan de diepte-interviews om schriftelijke toestemming voor het gebruik van de onderzoeksgegevens ten behoeve van het onderzoek.
Meer dan 670 mensen hebben zich gemeld bij het aanmeldpunt of rechtstreeks bij het VJI. Het VJI gebruikt deze gegevens voor de selectie van aanmelders voor een diepte-interview op grond van criteria die zijn afgesproken met het WODC en de onafhankelijke begeleidingscommissie. De criteria hangen samen met een goede wetenschappelijke verdeling over de verschillende perioden en een goede verdeling over de verschillende ervaringen van moeders, kinderen, vaders, adoptieouders en hulpverleners.
Kunt u aangeven of het VJI de verklaringen ook naar het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft toegezonden? Zo ja, hebben de betrokken deelnemers daartoe een ondertekende machtiging afgegeven?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe wordt de kwaliteit, onafhankelijkheid en transparantie in het onderzoek van VJI geborgd?
Het VJI is ISO-gecertificeerd. Jaarlijks wordt door een onafhankelijk instituut gecontroleerd of het onderzoek volgens de kwaliteitsnormen wordt uitgevoerd. De opzet van dit onderzoek maakt gebruik van een multimethod design en triangulatie. Meerdere soorten bronnen worden geraadpleegd: literatuur, interviews, archieven. Het team is samengesteld uit verschillende disciplines: sociale wetenschappers en historici. Een begeleidingscommissie met wetenschappers ziet toe op de kwaliteit en van het onderzoek door feedback te geven op de onderzoeksmethodiek en aannames te toetsen op wetenschappelijke onderbouwing. Uitgangspunt voor de onafhankelijkheid van het VJI is de Nederlandse gedragscode voor wetenschappelijke integriteit. Dat betekent dat het VJI zich bij de keuze van de methode, bij de beoordeling van de data en in de weging van alternatieve verklaringen, niet laat leiden door buiten-wetenschappelijke overwegingen (bijvoorbeeld overwegingen van commerciële of politieke aard). Het VJI is aangesloten bij de Vereniging van Beleidsonderzoek en hanteert de opgestelde integriteitscode en de geschillenregeling.
Kunt u aangeven of de onderzoekers van het VJI voor het onderzoek alleen gebruik maken van de verklaringen van degenen die zich bij het meldpunt hebben aangemeld? Zo nee, vanuit welke bronnen ontvangen zij nog meer verklaringen?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe wordt in dit onderzoek rekening gehouden met mensen die rechtstreeks met het VJI in contact willen treden voor deelname aan het onderzoek? Bent u bereid deze betrokkenen hiertoe in de gelegenheid te stellen? Zo nee, waarom niet?
Vanaf 1 oktober 2019 is het mogelijk om zich voor deelname aan het onderzoek direct bij het VJI aan te melden. Deze mogelijkheid is gecreëerd voor mensen die op basis van ervaringen uit het verleden geen contact met Fiom-medewerkers willen. Voorafgaand aan het interview geven de medewerkers van het aanmeldpunt om deze reden aan bij Fiom werkzaam te zijn en wijzen dan direct op de mogelijkheid van aanmelding via het VJI. Vanaf heden zullen alle gesprekken over het onderzoek gevoerd worden door het VJI.
Hoe worden de belangen van de doelgroep vertegenwoordigd en geborgd in dit onderzoek, en waar kan men terecht voor het melden klachten met betrekking tot (procedurele aspecten van) het onderzoek?
Mijn ministerie heeft een «werkgroep afstand en adoptie» ingesteld, waaraan ook vertegenwoordigers deelnemen van de belangengroepen voor afstandsmoeders en afstandskinderen/geadopteerden. Veel zaken worden in de werkgroep besproken. Zo is bijvoorbeeld de startconferentie van het verdiepend onderzoek door de werkgroep voorbereid. In de werkgroep zijn ook de vraagstelling van het verdiepend onderzoek, de vragen die worden voorgelegd aan de aanmelders en het start- en eindpunt van het aanmeldpunt besproken. Uiteraard kan de werkgroep niet inhoudelijk invloed uitoefenen op het onderzoek omdat de onafhankelijkheid van het onderzoek moet zijn gewaarborgd. De onderzoekers hebben met de werkgroep gesproken bij de start van het onderzoek en er staan vervolgbijeenkomsten gepland.
Klachten over het aanmeldpunt en de procedurele gang van zaken kunnen worden gemeld bij het e-mailadres van het aanmeldpunt, zoals te lezen staat op de betreffende webpagina van rijksoverheid.nl. Eventuele klachten over het onderzoek kunnen bij het VJI worden ingediend.
Klopt het dat de door de deelnemers verstrekte verklaringen na het onderzoek bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid, FIOM en het VJI worden bewaard? Kunt u aangeven hoe lang deze worden bewaard en met welk doel?
De gespreksverslagen zijn tot nu toe opgeslagen bij het Fiom. Verslagen die door Fiom zijn afgerond en geanonimiseerd worden doorgestuurd naar het VJI en mijn ministerie. Vervolgens worden die verslagen bij het Fiom vernietigd. Vanuit mijn ministerie worden verslagen desgevraagd aan de aanmelder gestuurd ter inzage en correctie. Tot op heden bewaart VJI alleen de gespreksverslagen van de aanmelders die zijn geselecteerd voor een diepte-interview. Het VJI zal vanaf nu alle gespreksverslagen van de aanmeldingen en de verslagen van de diepte-interviews op een beveiligde manier bewaren tot de afronding van het onderzoek.
Gezien het feit dat de verslagen bij mijn ministerie niet conform de AVG-eisen zijn bewaard en opgeslagen zijn de verslagen in een beter beveiligde omgeving geplaatst hangende de voorbereiding voor een correct uit te voeren vernietiging. Dat betekent dat alleen het VJI toegang heeft tot de verslagen.
Bent u bereid op de website van het ministerie meer duidelijkheid te verschaffen, zodat deelnemers precies weten wat er met de door hen afgegeven verklaringen bij FIOM, het VJI en het Ministerie van Justitie en Veiligheid gebeurt, zowel met het oog op de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) als met betrekking tot de Archiefwet?2 Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, daartoe ben ik bereid en ik zal dat onverwijld ter hand nemen.
Bent u zich ervan bewust dat het meedoen aan een onderzoek als deze voor een aantal deelnemers behoorlijk emotioneel kan zijn? Worden deelnemers gewezen op mogelijkheden tot het krijgen van nazorg? Hoe is dit georganiseerd en waar kan men daarvoor terecht?
Kunt u aangeven welke budgetten concreet beschikbaar zijn gesteld voor het aanmeldpunt, voor het onderzoek door het VJI en voor het verlenen van nazorg?
Voor het aanmeldpunt ontvangt Fiom nu een subsidie van 133.205 euro. Het onderzoek door het VJI kost 177.970 euro. Voor het verlenen van nazorg in het algemeen aan afstandsmoeders uit het verleden en volwassen geadopteerden heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een subsidie aan Fiom verstrekt van 350.000 euro als onderdeel van de instellingssubsidie.
Het bericht dat een op de drie Amsterdamse makelaars bereid is om te discrimineren |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek: een op drie Amsterdamse makelaars bereid om te discrimineren»?1
Ja. Mijn ministerie houdt nauw contact met de steden die zelf een aanpak ontwikkelen wat betreft discriminatie op de woningmarkt. De activiteiten die deze steden ondernemen, dragen bij aan het ontwerp van het onderzoek naar discriminatie op de woningmarkt dat dit jaar wordt uitgevoerd.
Deelt u de mening dat discriminatie op de woningmarkt onacceptabel is en met alle mogelijke maatregelen dient te worden bestreden? Zo ja, gaat u aanvullende maatregelen nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat discriminatie op de woningmarkt onacceptabel is. In de brief van 11 november 20192 van de Minister voor Milieu en Wonen bent u geïnformeerd over de aanpak. Samengevat is die aanpak:
Het vergt enige tijd om de effecten van deze maatregelen waar te kunnen nemen.
Hoe vaak gaat u dit jaar mystery-guest-onderzoek en praktijktest-onderzoek onder makelaars en bemiddelaars laten doen? Zijn hier al resultaten van bekend?
Conform de aankondiging in genoemde brief van 11 november 2019 wordt dit onderzoek uitgevoerd. In het belang van zo reëel mogelijke resultaten van dit onderzoek, kan ik er nu geen verdere mededelingen over doen. Zodra de resultaten bekend zijn, zal ik uw Kamer hierover informeren. Naar verwachting zal dat begin 2021 het geval zijn.
Treden brancheorganisaties, conform de motie-Azarkan2, al voldoende op tegen discriminerende makelaars, waaronder door het uit de brancheorganisatie gooien van discriminerende bedrijven? Zo ja, hoe vaak is dit reeds toegepast? Zo nee, op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat brancheorganisaties meer gaan doen om discriminatie op de woningmarkt tegen te gaan?
De brancheorganisaties van verhuurmakelaars werken zoals afgesproken mee aan mijn aanpak van discriminatie op de woningmarkt. Zo wordt aan dit onderwerp meer aandacht besteed in interne voorlichting en scholing. Ook zijn vertegenwoordigers van mijn ministerie gestart met het voor het voetlicht brengen van mijn aanpak op bijeenkomsten van de brancheorganisaties. Ook in het vervolg van mijn aanpak zal ik nauw samenwerken met deze brancheorganisaties.
Op dit moment spelen er, voor zover bekend, geen intern tuchtrechtelijke zaken binnen deze brancheorganisaties die met dit onderwerp samenhangen.
Hoe staat het met het onderzoek naar een actieve meldplicht voor bemiddelaars en makelaars op de woningmarkt van discriminerende verzoeken die bij hen binnenkomen?
Verhuurmakelaars komen in de praktijk zeer weinig van dit soort verzoeken tegen (zie het onderzoek van de Radboud Universiteit dat met de brief van 11 november 2019 aan u is gestuurd). En zoals de Minister voor Milieu en Wonen in deze brief van 11 november 2019 al aangaf, behoeft een dergelijke meldplicht een wettelijke basis en zijn er twijfels bij de handhaafbaarheid ervan. Om die reden zet ik in op een betere aangifte- en meldingsbereidheid van potentiële huurders die gediscrimineerd worden.
Hoe staat het met uw onderzoek om het selectieproces voor het selecteren van een potentiële huurder transparanter te maken, waardoor het eenvoudiger wordt om eventuele discriminatie te bewijzen?
In samenwerking met de brancheorganisaties bekijk ik op welke wijze de screening kan worden georganiseerd, zodat discriminatie zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Het is echter niet eenvoudig het proces van selectie van potentiële huurders zodanig te organiseren dat discriminatie nagenoeg onmogelijk wordt. Het gaat niet alleen om de uiteindelijke keuze uit de twee of drie kandidaten die overblijven, maar ook (of misschien wel juist) om het proces dat daaraan vooraf gaat: hoe komt een makelaar van 10 tot 20 belangstellenden tot de twee of drie die hij aan de verhuurder voordraagt? Om die reden is ook hier bewustwording een belangrijke eerste stap, die samen met een grotere kans om op discriminatie betrapt te worden er toe moet leiden dat we discriminatie terugdringen.
Welke activiteiten gaat u dit jaar ontplooien om de meldingsbereidheid en aangiftebereidheid van woningmarktdiscriminatie te vergroten?
Het gaat hier om een van de vormen van bewustwording zoals bedoeld in de brief van 11 november 2019. Ik ben voornemens zo snel mogelijk te starten met de hierbij horende activiteiten, die zich vooral richten op voorlichting en communicatie.
Bent u bereid om discriminerende verhuurders en makelaars publiekelijk aan de schandpaal te nagelen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik op dit onderwerp al eerder heb gezegd: discriminatie is verboden in Nederland en wie erop betrapt wordt kan worden vervolgd en eventueel worden veroordeeld. Ik bezie op welke wijze ik het voor de rechter of voor het College voor de Rechten van de Mens brengen van deze soorten van discriminatie kan bevorderen. Ook bezie ik de mogelijkheid om, onder meer met behulp van de brancheorganisaties, verhuurders en verhuurmakelaars aan te spreken op verwijtbaar gedrag. Hierbij is van groot belang dat de discriminatie of de intentie daartoe op een correcte wijze wordt vastgesteld.
Bent u bereid om de middelen die verscheidene gemeenten van uw ministerie ontvangen voor pilots om woningmarktdiscriminatie tegen te gaan voor een langere periode toe te kennen? Zo ja, voor hoe lang? Zo nee, waarom niet?
Ik ben zeer positief over de gemeenten die zelf een actief programma ontwikkelen om de discriminatie op de woningmarkt in hun gemeente tegen te gaan. Juist het lokale bestuur is nodig om een aanpak van deze vorm van discriminatie succesvol te laten zijn. Dat is ook de reden dat ik enkele steden deze middelen verschaf. In hoeverre een voortzetting daarvan aan de orde is, zal ik bezien als de pilots zijn afgerond.
Het bericht ‘Studenten protesteren tegen tentamensoftware die beelden van hun huiskamer opslaat’ |
|
Jan Paternotte (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel »Studenten protesteren tegen tentamensoftware die beelden van hun huiskamer opslaat»?1
Ja.
Welke hogescholen en universiteiten maken op dit moment gebruik van software voor online tentamens, waarbij videobeelden van de student of van het computerscherm worden opgeslagen?
De Vereniging Hogescholen (VH) geeft desgevraagd aan dat bijna alle hogescholen op verschillende manieren in pilotvorm testen met proctoring. In een recent gepubliceerd white paper duidt SURF deze verschillende wijzen van proctoring in «niveaus»2. Een tweetal hogescholen (Avans en Hogeschool Leiden) heeft aangegeven geen gebruik te maken van surveillance-software. Ook de kunsthogescholen maken, gezien de aard van het onderwijs, nauwelijks gebruik van proctoring.
De Vereniging van Universiteiten (VSNU) geeft desgevraagd aan dat de Maastricht University, de Universiteit Utrecht en de Open Universiteit geen gebruikmaken van software voor online tentamens. Bij de overige universiteiten gebeurt dit, al dan niet in pilotvorm, op verschillende manieren en schaalgrootte wel.
Van welke softwareaanbieder(s) maken de betreffende onderwijsinstellingen gebruik? Kunt u daarbij aangeven of dat Amerikaanse of Europese zogeheten «proctorbedrijven» zijn?
De onderwijsinstellingen maken gebruik van de softwareaanbieders ProctorExam, Proctorio en Remote Proctor Now. ProctorExam is een Nederlands bedrijf waarvan de data in Duitsland worden verwerkt. Proctorio en Remote Proctor Now zijn bedrijven uit de Verenigde Staten met vestigingen en datacentra in de Europese Unie.
Verzoeken de betreffende proctorbedrijven toestemming aan de student of die zijn persoonsgegevens, zoals videobeelden van diens gezicht, mogen opslaan? Voldoen zij verder aan de vereiste van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)?
Het is aan de onderwijsinstellingen om de studenten goed te informeren over het gebruik en de werking van de proctoring software, bijvoorbeeld middels een privacyverklaring. Een student kan ervoor kiezen niet aan deze tentamenvorm deel te nemen, zoals ik ook toelicht in mijn antwoord op vraag 8.
In mijn antwoord op de schriftelijke vragen van uw collega Futselaar (SP) gaf ik reeds het volgende aan. Bij het gebruik van online proctoring verwerken onderwijsinstellingen (beeld, geluid en andere) gegevens van studenten. Op deze verwerkingen van persoonsgegevens is de AVG van toepassing. De AVG verplicht – kort gezegd – om persoonsgegevens op een behoorlijke en rechtmatige wijze te verwerken. Deze verantwoordelijkheid rust in dit geval op de onderwijsinstelling. De onderwijsinstelling moet kunnen aantonen dat de wijze waarop deze online proctoring toepast bij het afnemen van toetsen, in lijn is met de verplichtingen uit de AVG, in het bijzonder met de beginselen van rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie, doelbinding, minimale gegevensverwerking, juistheid, opslagbeperking en integriteit en vertrouwelijkheid. De Autoriteit persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de naleving van de AVG. Bovendien kondigde de AP recent aan na te gaan of onderwijsinstellingen «voldoende werk maken van het beschermen van de privacy van hun leerlingen of studenten. Zij moeten aantonen hoe zij dit doen.»
Hogeronderwijsinstellingen geven aan dat de gekozen software en haar leveranciers voldoen aan de AVG. Zo worden de persoonsgegevens die de proctoring software verzamelt enkel gebruikt voor het opsporen van mogelijke fraude tijdens een tentamen. Studenten worden voorgelicht over het gebruik en de werking van de proctoring software. De persoonsgegevens zullen niet langer bewaard worden dan strikt noodzakelijk. De instelling verzorgt in bijzondere gevallen alternatieven voor studenten die daar voor in aanmerking komen. Bijvoorbeeld wanneer de student niet kan beschikken over de benodigde ICT-middelen.
De ICT-coöperatie van de hogeronderwijsinstellingen SURF heeft een whitepaper, zoals genoemd in de beantwoording van vraag 2, gepubliceerd. Deze publicatie is een belangrijke handleiding voor de instellingen om proctoring conform de AVG in te kunnen zetten.
Begrijpt u de angst van studenten dat de proctorbedrijven de opgeslagen gegevens niet verwijderen en mogelijk voor andere doeleinden gebruiken of doorverkopen?
Die angst kan ik mij goed voorstellen. Het is aan de onderwijsinstellingen om die angst weg te nemen door aan te tonen dat het gebruik van de software voldoet aan de AVG en dat er goede afspraken met de proctorbedrijven zijn gemaakt die de privacyrechten van studenten borgen. Onderwijsinstellingen nemen die verantwoordelijkheid. Zie ook mijn antwoord bij vraag 4.
Mag een onderwijsinstelling voor deelname aan onderwijs of tentaminering de student vragen om aanvullende of bijzondere persoonsgegevens te verstrekken?
In mijn antwoord op de schriftelijke vragen van uw collega Futselaar (SP) over dit thema gaf ik reeds het volgende aan.
Net als bij de reguliere afname van tentamens zijn bijzondere categorieën van persoonsgegevens, zoals gegevens over religieuze of levensbeschouwelijke overtuiging of gezondheid af te leiden aan uiterlijke kenmerken. De webcam is gericht op de student in zijn persoonlijke leefomgeving waaruit deze bijzondere persoonsgegevens te herleiden kunnen zijn. Dit vergt een gedegen voorlichting door de onderwijsinstelling aan de student om de bewustwording te vergroten en de kans op het zien en tijdelijk opslaan van deze bijzondere persoonsgegevens te verkleinen. Als studenten niet willen dat dergelijke gegevens uit de beelden afgeleid kunnen worden, kunnen ze, voor zover mogelijk, zorgen dat de uiterlijke kenmerken die daartoe aanleiding geven niet in beeld zijn. Ook staat het hen vrij ervoor te kiezen niet deel te nemen aan deze vorm van tentaminering.
Het verwerken van bijzondere categorieën van persoonsgegevens is in beginsel verboden. Het verwerken van deze persoonsgegevens is slechts toegestaan in de gevallen die AVG noemt. De AP kwalificeert camerabeelden echter niet als bijzondere persoonsgegevens indien (1) het doeleinde van de verwerking niet gericht is op het verwerken van bijzondere persoonsgegevens dan wel op het onderscheid maken op grond van een bijzonder persoonsgegeven, (2) het voor de verantwoordelijke redelijkerwijs niet voorzienbaar is dat de verwerking zal leiden tot het maken van onderscheid op grond van een bijzonder persoonsgegeven, en (3) de verwerking van die bijzondere persoonsgegevens onvermijdelijk is bij die verwerking.
Mag een onderwijsinstelling een student van onderwijs of tentaminering uitsluiten als die geen toestemming verleent om aanvullende of bijzondere persoonsgegevens te verstrekken?
Proctoring wordt ingezet als er geen andere geschikte vormen van toetsing voor handen zijn. Dit geldt met name voor tentamens die zijn gericht op het toetsen van kennis. In veel gevallen zijn deze kennistoetsen gebaseerd op een digitaal systeem zoals een databank van tentamenvragen. Dit type tentaminering is fraudegevoelig. Proctoring is hiervoor een belangrijke oplossing.
Een onderwijsinstelling moet een alternatieve vorm van toetsing aanbieden als een student ervoor kiest niet deel te nemen aan deze vorm van tentaminering. Alternatieve vormen van toetsing zoals digitale toetsing op de campus met behulp van menselijke surveillance, kunnen door de coronacrisis op dit moment niet plaatsvinden. Hierdoor kunnen onderwijsinstellingen niet uitsluiten dat er studievertraging optreedt bij de keuze voor een alternatieve vorm van tentaminering.
Deelt u de opvatting dat studenten nu geen eerlijke afweging kunnen maken bij het gebruiken van deze software, aangezien studenten immers aangeven koste wat kost hun vakken te willen halen om geen studievertraging oplopen en zij zich gedwongen voelen om in te stemmen met de gestelde voorwaarden en deze software te accepteren?
Naast online proctoring bieden de onderwijsinstelling andere, minder ingrijpende, toetsvormen aan zoals openboektentamens en inleveropdrachten. In bepaalde gevallen is geen alternatieve toetsvorm mogelijk. In die gevallen wordt online proctoring ingezet om studenten geen studievertraging te laten oplopen. Daarbij voorziet de onderwijsinstelling in bijzondere gevallen in een alternatief voor studenten die daarvoor in aanmerking komen. Studenten die geen gebruik willen maken van online proctoring kunnen er ook voor kiezen te wachten tot de beperkende maatregelen van de Covid-19 crisis zijn opgeheven en fysieke toetsing weer mogelijk is.
Bent u bereid om in uw overleg met de onderwijskoepels en studentenorganisaties adequate bescherming van de privacy van studenten – ook in crisistijd – aan de orde te stellen, waarbij studenten de suggestie doen om te werken met open boek examens, alternatieve opdrachten of het schrijven van essays?
In mijn regelmatige overleg met onderwijskoepels en studentvertegenwoordigers spreken wij over het voorkomen van studievertraging en de privacy van studenten. Voor de instelling is de bescherming van privacy van studenten, ook in crisistijd, essentieel. De instellingen maken gebruik van diverse toetsvormen, waaronder de door u genoemde vormen. Echter, zoals toegelicht in de antwoorden op vraag 7 en 8, is de inzet van online proctoring in bepaalde gevallen de enige geschikte toetsvorm.
Bent u bereid te onderzoeken of het desnoods mogelijk is om hogescholen en universiteiten in de rest van het academisch jaar alleen voor tentaminering beperkt te openen, of als alternatief voor tentaminering door middel van proctoring?
Samen met de onderwijsinstellingen onderzoeken we maatregelen om het onderwijs en de examinering zo veel mogelijk doorgang te laten vinden, binnen de grenzen van wat gegeven de crisis veilig kan worden geacht. In het geval van deze specifieke tentamens gaat het vaak om grote groepen studenten, wat een groot beslag legt op het openbaar vervoer. Daarom laat het kabinet de ministeries OCW en IenW nu samen verkennen of en onder welke voorwaarden er een lichte versoepeling van maatregelen voor het hoger onderwijs kan komen, zodat tentaminering, voor zover dat online niet afdoende kan, weer op de instelling zou kunnen plaatsvinden.
Het bericht ‘Asielzoekers zitten vast op een militaire kazerne, advocaten mogen er niet bij’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Asielzoekers zitten vast op een militaire kazerne, advocaten mogen er niet bij»?1
Ja.
Klopt het dat asieladvocaten en Vluchtelingenwerk Nederland momenteel geen toegang hebben tot de noodopvang in de Willem Lodewijk van Nassaukazerne in Zoutkamp? Zo ja, waarom niet? Deelt u de mening dat ook vreemdelingen die worden opgevangen in Zoutkamp, ondanks dat hun procedure nog niet is begonnen, toegang moeten kunnen krijgen tot juridische en andere hulp? Kunt u toelichten waarom u van mening bent dat dit niet in strijd is met de Europese procedurerichtlijn?
Om te beginnen verwijs ik u naar de brief «Voortgang maatregelen aanpak Covid-19 op terrein JenV» van 15 mei jl. In deze brief is uw Kamer geïnformeerd over de beëindiging van het gebruik van de Willem Lodewijk van Nassaukazerne in Zoutkamp als noodonderdaklocatie voor asielzoekers. De IND neemt nieuwe asielverzoeken van vreemdelingen sinds 28 april jl. weer in behandeling en deze vreemdelingen stromen (waar van toepassing) in op een COA-locatie. Toegang tot de rechtsbijstand vormt daar ook onderdeel van.
Dat neemt niet weg dat het juist is dat in de periode dat asielzoekers verbleven in de noodonderdaklocatie rechtsbijstandverleners zeer beperkt toegang hadden tot de noodonderdaklocatie. Gezien het geheel van maatregelen met als doel de verspreiding van het coronavirus te controleren, werd deze beperking in de betreffende periode noodzakelijk geacht. Omdat voor deze asielzoekers in die periode de asielprocedure was opgeschort en daartoe geen juridische bijstand nodig was, is dit een verantwoorde en proportionele beperking, ook tegen de achtergrond van andere beperkingen die in de samenleving gelden en hebben gegolden. Nu de procedurerichtlijn in het geheel geen gefinancierde rechtsbijstand voorschrijft in deze fase van het asielproces, is van strijd met die richtlijn geen sprake.
Met het oog op gezondheidsrisico’s en de RIVM-richtlijnen koos Vluchtelingenwerk Nederland er in eerste instantie voor om telefonische spreekuren aan te bieden. In de laatste weken van de noodonderdaklocatie hebben ook enkele fysieke spreekuren plaatsgevonden.
Ngo’s konden in overleg en indien noodzakelijk een bezoek brengen aan de locatie, zoals bijvoorbeeld door de UNHCR is gedaan.
In hoeverre worden er andere stappen ondernomen om de in Zoutkamp opgevangen vreemdelingen op alternatieve wijze in contact te brengen met asieladvocaten en medewerkers van Vluchtelingenwerk Nederland? Zijn er middelen beschikbaar om digitale of telefonische contactafspraken te organiseren tussen asieladvocaten en medewerkers van Vluchtelingenwerk Nederland en vreemdelingen in Zoutkamp, indien afspraken ter plaatse niet volgens de richtlijnen van het RIVM kunnen plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe mensenrechtenorganisaties op dit moment van informatie worden voorzien over de huidige situatie in de noodopvang voor vreemdelingen in Zoutkamp?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre heeft Nidos toegang tot de noodopvang?2 Zo nee, hoe voorziet u dat Stichting Nidos haar werk naar tevredenheid kan verrichten?
Alleenstaande minderjarige vreemdelingen die zich in de periode van de noodonderdaklocatie in Ter Apel hebben gemeld voor een asielaanvraag, zijn in de praktijk doorgaans doorgeplaatst naar Nidos-opvang. Hierdoor kon Nidos haar werk verrichten in haar eigen opvanglocaties en was toegang tot de noodonderdaklocatie niet noodzakelijk.
Waarom is het niet mogelijk voor vreemdelingen in de opvang in Zoutkamp om een formele asielaanvraag in te dienen, terwijl alle benodigdheden daarvoor zoals vingerafdrukken en identificatie wel worden geregistreerd?
Het identificatie- en registratieproces wordt met inachtneming van de RIVM-richtlijnen weer volledig uitgevoerd, gevolgd door het ondertekenen van de asielaanvraag. In de betreffende periode is de ondertekening tijdelijk opgeschort geweest om zo het aantal contactmomenten te verminderen.
Kunt u aangeven of het technisch mogelijk is nieuwe asielaanvragen door middel van digitale middelen in behandeling te nemen, zoals nu ook wordt gedaan bij een aantal lopende asielaanvragen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is de toegang tot de zorg gewaarborgd voor deze vreemdelingen?
In de periode dat asielzoekers op de noodonderdaklocatie verbleven hadden zorgprofessionals steeds toegang. De organisatie GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA) bood medische hulp aan de bewoners. Ook was de GGD nauw betrokken en heeft Artsen zonder Grenzen de locatie bezocht om te ondersteunen in voorlichting.
Voor welke termijn vindt u de beperkende bewegingsvrijheid voor de opgevangen vreemdelingen acceptabel?
Zoals aangegeven is het verblijf op de noodonderdaklocatie inmiddels geëindigd.
Hoe verhoudt de uitleg dat «(d)e vrijheidsbeperking (...) aan(sluit) bij het eerder genoemde uitgangspunt dat reizen binnen Nederland zo veel als mogelijk wordt tegengegaan»3 zich tot de verklaring dat de vrijheidsbeperking voornamelijk berust op de nabijheid van een militair oefenterrein? Kunt u aangeven of bewegingsvrijheid vergroot kan worden van vreemdelingen die enkele weken in afzondering hebben geleefd, indien de onveiligheid veroorzaakt door het militaire oefenterrein kan worden beperkt? Zo nee, kunt u reflecteren op het beeld dat hierdoor ontstaat dat het lijkt alsof er strengere Coronamaatregelen worden gehanteerd voor vreemdelingen dan voor Nederlandse burgers?
De grondslag voor de vrijheidsbeperking was gelegen in de noodzaak de verspreiding van het coronavirus zoveel als mogelijk te controleren en sloot op dat moment aan bij het genoemde uitgangspunt dat reizen binnen Nederland zo veel als mogelijk werd tegengegaan. De nabijheid van het militair oefenterrein vormde met het oog op de veiligheid van de daar verblijvende asielzoekers een extra reden voor voorzichtigheid.
Kunt u aangeven of er stappen worden ondernomen om de bewegingsvrijheid van opgevangen vreemdelingen te vergroten? Zijn er mogelijkheden om vreemdelingen veilig van het militaire complex te leiden of begeleiden?
Zie antwoord vraag 10.