Het nieuwsartikel ‘Raad van Europa: Nederlandse rechter normaliseert discriminatie door marechaussee’ |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kunt u aangeven of u bekend bent met de onderstaande artikelen?
Ja, ik ben bekend met de betreffende artikelen.
Klopt het dat u een brief heeft ontvangen van de Raad van Europa waarin de Raad van Europa aangeeft ernstig bezorgd te zijn over etnisch profileren door de Marechaussee? Kunt u een toelichting geven?
Het klopt dat Momodou Malcolm Jallow, de General Rapporteur on Combatting Racism and Intolerance van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa, op 5 oktober jl. een brief heeft gestuurd aan de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De rapporteur vraagt aandacht van het kabinet inzake de uitspraak van de rechtbank van 22 september 2021 over de wijze waarop de Koninklijke Marechaussee (KMar) Mobiel Toezicht Veiligheid-controles uitvoert. Op 8 november 2021 heeft de Minister van BZK uw Kamer geïnformeerd over het juridische toetsingskader dat het College voor de rechten van de mens opstelt ten aanzien van het gebruik van etniciteit in risicoprofielen. Zij zal u na het verschijnen daarvan begin december informeren over dit kader en dit vergezellen van een standpunt van het kabinet met betrekking tot etnisch profileren. Hierin worden ook de gedane toezegging van de Minister van JenV uit het 30-ledendebat over etnisch profileren van 9 september 20214, de brief van de rapporteur van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa inzake de bestrijding van racisme en intolerantie en nog openstaande moties5 op dit onderwerp meegenomen.
Kunt u aangeven op welke wijze bij de Koninklijke Marechaussee aandacht wordt besteed aan het voorkomen van (on)bewuste vooroordelen en etnisch profileren? Kunt u een toelichting geven?
De Koninklijke Marechaussee is een integere organisatie die op een professionele wijze selecteert, controleert, bejegent en reflecteert. Het is daarom belangrijk dat controles op zorgvuldige wijze worden uitgevoerd waarbij voorop staat dat de controle altijd uitgelegd kan worden aan de gecontroleerde persoon. De KMar zet in op het borgen en ontwikkelen van een professionele wijze van controleren en heeft hiervoor een handelingskader opgesteld dat in begin september van dit jaar nog is geactualiseerd.
Dit handelingskader heeft tot doel om elke controle te voorzien van een informatieopdracht die uitlegbaar is. Daarnaast wordt ingezet op bewustwording in de operatie, met name op het gebied van bejegening en predictive profiling (herkenning normafwijkend gedrag). Conform de in het handelingskader beschreven systematiek wordt etniciteit niet afzonderlijk gebruikt als enkele indicator bij de uitvoering van MTV-controles.
Kunt u aangeven of er bij de opleidingen en trainingen bij de Koninklijke Marechaussee aandacht wordt besteed aan het voorkomen van etnisch profileren, en aan de juiste wijze van professioneel controleren, bij het selecteren van reizigers voor extra controle? Kunt u een toelichting geven?
Non-discriminatoir handelen is het uitgangspunt bij alle uitvoeringshandelingen van de KMar. In opleidingen, trainingen en dagelijkse briefings wordt hieraan aandacht besteed. Daarnaast zijn informatie en e-learning modules beschikbaar via de (mobiele) digitale werkplek en worden marechaussees getraind om elkaar aan te spreken op onjuist gedrag. Het voorkomen van etnisch profileren is van belang voor het legitiem optreden van de KMar en het maatschappelijk vertrouwen in het effectief optreden van de KMar. De KMar beschikt tevens over een toegankelijke en transparante klachtenprocedure waarin de onafhankelijke beoordeling van een klacht is geborgd.
Kunt u zich voorstellen dat het feit dat de Marechaussee etnische kenmerken en huidskleur mag meewegen bij het selecteren van reizigers voor extra controle, als discriminatoir ervaren wordt door mensen van kleur? Kunt u een toelichting geven?
Het is zeer begrijpelijk dat reizigers het zeer onaangenaam vinden als zij uit de groep reizigers geselecteerd worden voor een controle en daarbij vermoeden dat hun huidskleur doorslaggevend is geweest. Het is daarom belangrijk dat controles zorgvuldig worden uitgevoerd waarbij altijd kan worden uitgelegd waarom een controle heeft plaatsgevonden. Desondanks kan het voorkomen dat een persoon zich onheus bejegend voelt door de KMar. Dan kan een klacht worden ingediend. Dit kan zowel mondeling als schriftelijk. Een klacht wordt binnen de KMar conform de Klachtenregeling Politietaken Koninklijke Marechaussee afgehandeld. Indien een persoon uiteindelijk ontevreden blijft over de afhandeling van de klacht, kan er contact opgenomen worden met de Nationale ombudsman.
Bent u bereid om de brief van de Raad van Europa te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Ja, de brief van de rapporteur doe ik u als bijlage bij deze beantwoording toekomen.
Bent u tevens bereid om op korte termijn een inhoudelijke reactie te sturen aan de Raad van Europa en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Er zal een reactie worden opgesteld naar aanleiding van de brief van de rapporteur. Ik zal uw Kamer een afschrift doen toekomen van deze reactie.
Kunt u reageren op het feit dat Momodou Malcolm Jallow, rapporteur van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa, in zijn brief aan u niet alleen schrijft dat de recente uitspraak aantoont dat etnisch profileren nog steeds gebeurt in Nederland, maar ook dat deze laat zien dat het rechtssysteem het ondersteunt en rechtvaardigt? Kunt u een toelichting geven?
In het kabinetsstandpunt over het gebruik van etniciteit in risicoprofielen zal op de brief van de heer Momodou Malcolm Jallow nader worden ingegaan. Daarbij moet wel worden aangetekend dat de rechtszaak die aanleiding gaf tot de kritiek van de rapporteur van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa expliciet ziet op het Mobiel Toezicht Veiligheidscontroles (MTV). Een ruimere reikwijdte heeft het vonnis van de rechtbank niet. Uit de uitspraak van de rechtbank blijkt dat er in het kader van het MTV geen sprake is van etnisch profileren. Tegen deze uitspraak is hoger beroep aangekondigd.
Bent u het met mij en de rapporteur van de Raad van Europa eens dat de recente uitspraak problematisch is, aangezien een duidelijke uiting van discriminatie op grond van etniciteit en/of huidskleur genormaliseerd wordt? Zo nee, waarom niet? Kunt u een toelichting geven?
Allereerst hecht ik eraan te benadrukken dat het kabinet pal achter het discriminatieverbod staat en actief uitdraagt dat alle mensen in alle gevallen gelijk worden behandeld. Een verschil in behandeling levert discriminatie op als daarvoor geen objectieve en redelijke rechtvaardiging aanwezig is. Die rechtvaardiging is er niet wanneer met het onderscheid geen legitiem doel is gediend, dan wel indien het een niet met dat doel evenredig middel is.
Zoals in de beantwoording van de voorgaande vraag is aangegeven, heeft de rechtbank aangegeven dat het vonnis expliciet ziet op het MTV. Het vonnis is dan ook alleen daartoe beperkt.
Het doel van het MTV is de bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding waarbij personen staande kunnen worden gehouden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Hierbij is onderscheid naar nationaliteit (en verblijfsrecht) inherent aan het doel van het MTV. De rechtbank heeft geoordeeld dat etniciteit onder omstandigheden een rol mag spelen in profielen en selectiebeslissingen bij het uitvoeren van het MTV. Dat onder omstandigheden naast andere indicatoren, ook etniciteit een rol mag spelen in selectiebeslissingen, betekent volgens de rechtbank niet dat er sprake is van ongeoorloofd «onderscheid naar etniciteit» ofwel van discriminatie.
Kunt u aangeven wat uw zienswijze is op het feit dat dit de eerste keer sinds zijn aantreden twee jaar geleden is, dat rapporteur Malcolm Jallow zich direct wendt tot een regering van een lidstaat? Kunt u een toelichting geven?
Etnisch profileren heeft een grote impact op het leven van mensen. Het is een onderwerp dat terecht de aandacht heeft van velen, waaronder de Raad van Europa. Het kabinet acht het van belang helderheid te bieden over de juridische kaders die van toepassing zijn en in Nederland worden toegepast ten aanzien van het gebruik van etniciteit en nationaliteit in risicomodellen. Dit zal na het verschijnen van het toetsingskader van het College voor de rechten van de mens gebeuren, zoals toegezegd in de brief van de Minister van BZK van 8 november 2021.
Kunt aangeven hoe volgens u een Nederlander anno 2021 eruitziet? Bent u het ermee eens dat Nederland inmiddels een superdiverse maatschappij is? Kunt u een toelichting geven?
Ja. Daar ben ik het mee eens. Volgens de bevolkingsteller van het CBS telt Nederland 17.582150 inwoners. Op 1 oktober 2021 had 25,1 procent van de bevolking een migratieachtergrond.6
Bent u het eens met rapporteur Malcolm Jallow dat de Nederlandse regering verplicht is personen te beschermen tegen discriminatie? Zo nee, waarom niet? Kunt een toelichting geven?
Ja. Internationale mensenrechtenverdragen, Europese wet- en regelgeving en nationale wet- en regelgeving, waaronder artikel 1 van de Grondwet, bepalen dat discriminatie verboden is. Deze normen verplichten het kabinet tot bescherming daarvan.
Bent u het met de Raad van Europa eens dat etnisch profileren in al z’n vormen moet worden bestreden? Zo nee, waarom niet? Kunt een toelichting geven?
Ja.
Bent u het ermee eens dat huidskleur en etnische kenmerken niet thuis horen in risicoprofielen die de Marechaussee gebruikt? Zo nee, waarom niet? Kunt een toelichting geven?
Zie antwoord 8. Daarnaast zal de Minister van BZK voor het einde van het jaar in reactie op het toetsingskader van het College voor de rechten van de mens ingaan op de (on)rechtmatigheid van het gebruik van etniciteit (waaronder huidskleur) en nationaliteit in risicoprofielen.
Bent u bereid om een verbod in te stellen op het opstellen van, en het gebruik van huidskleur en etnische kenmerken in, risicoprofielen? Zo nee, waarom niet? Kunt een toelichting geven?
In het kabinetsstandpunt dat de Minister van BZK heeft aangekondigd en waarnaar verwezen wordt in het antwoord op vraag 2 en 14, zal worden ingegaan op de juridische kaders voor het gebruik van etniciteit (waaronder huidskleur) en nationaliteit.
Begrijpt u dat rapporteur Malcolm Jallow zijn pijlen naar eigen zeggen niet richt op de Nederlandse rechtsgang, maar op de regering? Bent u het met de rapporteur eens dat etnisch profileren bestaat in Europa, en Nederland geen uitzondering is? Zo nee, waarom niet? Kunt een toelichting geven?
De regering is gehouden aan de naleving van internationale mensenrechtenverdragen en Europese wet- en regelgeving, zoals het EVRM. Gelet hierop is het passend dat de rapporteur Malcolm Jallow zich richt tot het kabinet. Op de inhoudelijke kritiek van de heer Jallow zal ingegaan worden in het kabinetsstandpunt over het gebruik van etniciteit en nationaliteit in risicoprofielen, voor zover mogelijk vanwege de lopende rechtsgang, zoals genoemd onder vraag 2.
Bent u het eens met rapporteur Malcolm Jallow dat elk land de taak heeft ervoor te zorgen dat iedereen zich vrijelijk kan bewegen? Zo nee, waarom niet? Kunt een toelichting geven?
Een staat moet inderdaad het recht eerbiedigen van een ieder, die wettig op het grondgebied van die staat verblijft, zich vrijelijk te verplaatsen en vrijelijk verblijfplaats te kiezen. Daaraan kunnen onder voorwaarden beperkingen worden gesteld. Voorwaarde is onder meer dat beperkingen worden gerechtvaardigd door het algemeen belang in een democratische samenleving en dat beperkingen evenredig zijn. Personen die de nationaliteit hebben van een lidstaat (Unieburgers) hebben daarnaast het recht om zich vrijelijk te verplaatsen op het grondgebied van alle lidstaten en daar te verblijven. Nadere regulering van dit recht is met name opgenomen in Richtlijn 2004/38/EG.
Kunt u zich voorstellen wat het met een individu doet, als hij op basis van zijn kleur of etniciteit uit een rij wordt gepikt en onderworpen wordt aan een extra controle? Begrijpt u dat dit vernederend kan zijn? Begrijpt u dat het voor een Nederlandse staatsburger extra pijnlijk is als hij vanwege zijn huidskleur, dan wel etniciteit, ten onrechte wordt aangezien voor een «Nigeriaanse geldsmokkelaar»?4 Zo nee, waarom niet? Kunt een toelichting geven?
Het is zeer begrijpelijk dat reizigers het zeer onaangenaam vinden als zij uit de groep reizigers geselecteerd worden voor een controle en daarbij vermoeden dat hun huidskleur of etniciteit daarbij doorslaggevend is geweest.
Bent u, gelet op de kritiek van de Raad van Europa, Sinan Cankaya (assistent professor aan de VU) en Ashley Terlouw (hoogleraar rechtssociologie van de Radboud Universiteit) bereid om «predictive profiling» door de Marechaussee opnieuw tegen het licht te houden? Zo nee, waarom niet? Kunt een toelichting geven?
Predictive profiling is onderdeel van de basisopleiding van de KMar, waarmee medewerkers worden opgeleid om afwijkend gedrag te detecteren binnen de verschillende taken en werkprocessen. De methode wordt onder andere geoefend door middel van rollenspellen. Hierbij wordt voortdurend aandacht besteed dat non-discriminatoir handelen altijd het uitgangspunt is.
Kunt u uw zienswijze geven op het feit dat Sinan Cankaya, assistent professor aan de VU en voormalig onderzoeker van etnisch profileren bij de politie Amsterdam, stelt dat de rechter ten onrechte Nederlanderschap aan witheid koppelt? Kunt u een toelichting geven? Zo nee, waarom niet?
Discriminatie op grond van huidskleur valt onder discriminatie op grond van ras en is verboden en ontoelaatbaar. De toelaatbaarheid van het gebruik van etniciteit en nationaliteit bij risicoprofielen zal, in reactie op het juridische toetsingskader van het College voor de rechten van de mens, worden meegenomen in het eerder genoemde kabinetsstandpunt waarnaar verwezen wordt in het antwoord op vraag 2.l
Kunt u uw zienswijze en reactie geven op de volgende uitspraak van Sinan Cankaya: Zo nee, waarom niet? Kunt een toelichting geven?
Zie antwoord op vraag 8 en 9.
Begrijpt u dat Sinan Cankaya stelt dat de uitspraak van de rechter de facto een vrijbrief geeft aan nog troebelere vormen van etnisch profileren? Bent u het ermee eens dat we dit dienen te voorkomen? Kunt een toelichting geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 8 en 9.
Bent u het met mij en hoogleraar rechtssociologie Ashley Terlouw van de Radboud Universiteit eens dat Europese rechters niet snel van mening zijn dat er voor rassendiscriminatie een objectieve rechtvaardiging bestaat?
Ja. Hierop zal ik nader ingaan in het kabinetsstandpunt over het gebruik van etniciteit en nationaliteit bij risicoprofielen, in reactie op het juridische toetsingskader van het College voor de rechten van de mens.
Bent u het met mij en hoogleraar rechtssociologie Ashley Terlouw van de Radboud Universiteit eens dat het niet rechtvaardig is om structureel donkere mensen uit de rij te halen, mede gelet op het feit dat er heel veel EU-burgers zijn met een donkere huid? Kunt een toelichting geven? Zo nee, waarom niet?
In de MTV-controles worden niet structureel personen met een donkere huidskleur uit de rij gehaald. Zoals in vraag 9 is aangegeven levert een verschil in behandeling alleen discriminatie op als daarvoor geen objectieve en redelijke rechtvaardiging aanwezig is. Die rechtvaardiging is er niet wanneer met het onderscheid geen legitiem doel is gediend, dan wel indien het een niet met dat doel evenredig middel is. De rechter toetst dit in individuele gevallen, zoals momenteel het MTV wordt getoetst.
Zoals in de beantwoording van de voorgaande vraag 8 en 9 is aangegeven is het doel van het MTV de bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding waarbij personen staande kunnen worden gehouden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Dit doel kan alleen worden bereikt op een wijze die geen discriminatoir effect heeft. Daar is nadrukkelijk aandacht voor.
Bent u het met hoogleraar rechtssociologie Ashley Terlouw van de Radboud Universiteit eens dat de werkwijze van de Marechaussee stigmatiserend werkt op mensen met een donkere huidskleur? Kunt een toelichting geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Begrijpt u de zorgen van hoogleraar rechtssociologie Ashley Terlouw van de Radboud Universiteit over de effectiviteit van de huidige werkwijze en begrijpt u de zorg dat mensen met een niet-donkere huidskleur die over onjuiste papieren beschikken, er nu mogelijk makkelijker doorheen glippen? Kunt een toelichting geven? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp het standpunt van hoogleraar Terlouw waarmee ze haar zorgen naar voren brengt. Het voorkomen van discriminatie waaronder etnisch profileren is prioriteit van het kabinet. Zoals aangegeven verschijnt hierover voor het einde van het jaar een kabinetsstandpunt. Het is van groot belang dat de rechtmatigheid van gemaakt onderscheid wordt gewaarborgd terwijl tegelijkertijd het doel en de taken van opsporingsdiensten gerealiseerd kunnen worden. Maar nooit op discriminatoire wijze. MTV heeft als doel illegaal verblijf, migratiecriminaliteit en grensoverschrijdende criminaliteit in een zo vroeg mogelijk stadium tegen te gaan. Bij de selectiebeslissingen in MTV-controles worden verschillende selectie indicatoren gebruikt zoals modus operandi en routes van personen met valse of vervalste documenten.
Kunt u een overzicht aan de Kamer sturen van alle overheidsdiensten die selectie-indicatoren etniciteit dan wel huidskleur hanteren als selectiecriterium? Zo nee, waarom niet?
In het debat van 19 januari 2021 (Handelingen II 2020/21, nr. 45, item 4) over het rapport «Ongekend Onrecht» van de Parlementaire Ondervragings-commissie Kinderopvangtoeslag is bij motie van het lid Marijnissen (SP) c.s. verzocht om «voor 1 maart een voorstel te doen hoe overal binnen overheidsinstellingen vervuilde data, risicomodellen en het gebruik van nationaliteit worden opgeruimd».9 Uitvoering van deze motie vindt plaats met inachtneming van het verzoek van lid Klaver (GroenLinks) c.s. om hierbij niet alleen te kijken naar nationaliteit, maar ook naar etniciteit en geboorteplaats.10 Alle bewindspersonen zijn voor hun beleidsterreinen gestart met het voorbereiden van onderzoeken naar het onrechtmatig of oneigenlijk gebruik van afkomst gerelateerde indicatoren in risicomodellen. Hierbij wordt nadrukkelijk breder gekeken dan alleen naar de drie in de moties genoemde indicatoren. In 2021 heeft de Minister van SZW zijn eindrapportage reeds aan uw Kamer gestuurd (Handelingen II 2020/21, Kamerstuk 26 448, nr. 653). Eind van dit jaar zal de Staatssecretaris van BZK uw Kamer informeren over de plannen van aanpak van de departementen en hun planningen.
Begrijpt u waarom eisende partijen in de rechtszaak aangeven dat het hanteren van etniciteit als selectiecriterium in strijd is met artikel 1 van de Grondwet en het discriminatieverbod? Kunt een toelichting geven? Zo nee, waarom niet?
Op deze juridische vraag zal de Minister van BZK nader ingaan in het kabinetsstandpunt over het gebruik van etniciteit en nationaliteit in risicoprofielen. Daarbij moet aangetekend worden dat in deze vraag wordt verzocht om een oordeel over een zaak die momenteel nog onder de rechter is. In een dergelijk geval is terughoudendheid bij een reactie vanuit het kabinet geboden.
Vindt u dat etniciteit, ondanks andere selectiecriteria, de doorslag mag geven bij het kiezen van iemand voor een controle? Kunt een toelichting geven? Zo nee, waarom niet?
Het is wenselijk om het juridische toetsingskader in z’n geheel te bezien. Dit zal het College voor de rechten van de mens begin december doen. Het kabinet zal hierop reageren.
Bent u het ermee eens dat etniciteit en huidskleur structureel meewegen, in strijd is met het VN-verdrag tegen rassendiscriminatie en alle daaruit voortvloeiende wetgeving en jurisprudentie? Kunt een toelichting geven? Zo nee, waarom niet?
Het College voor de rechten van de mens zal alle relevante internationale mensenrechtenverdragen meenemen in het juridisch toetsingskader over het gebruik van etniciteit en nationaliteit in risicoprofielen.
Bent u bereid om een verbod in te stellen op het gebruik van etniciteit dan wel huidskleur als indicator in risicoprofielen voor alle overheidsinstanties?
De Minister van BZK zal uw Kamer informeren over het juridische toetsingskader en dit doen vergezellen van een standpunt van het kabinet met betrekking tot etnisch profileren. Hierin zal ik ook de gedane toezegging van de Minister van JenV uit het 30-ledendebat over etnisch profileren van 9 september 202111, de brief van de rapporteur van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa inzake de bestrijding van racisme en intolerantie en nog openstaande moties op dit onderwerp meenemen, zoals de motie Belhaj12 die vraagt om een verbod op het gebruik van etniciteit bij de fraudebestrijding.
Bent u het ermee eens dat «wit» en «zwart» geen objectieve in het lichaam gegraveerde gegevens zijn? Hoe zwart moet iemands huidskleur zijn om zwart te zijn? Hoe wit moet iemands huidskleur zijn om wit te zijn?
Ja. Discriminatie op grond van huidskleur valt onder discriminatie op grond van ras en is verboden en ontoelaatbaar.
Kunt u uitsluiten dat burgers door de Marechaussee niet geselecteerd worden op basis van indicatoren, maar op basis van onderbuikgevoelens? Kunt u aangeven of hier toezicht op wordt gehouden en, zo ja, door wie?
Ja. Zie antwoord 5, 6, 8 en 9.
Kunt u toelichten waarom de Marechaussee stelt dat etniciteit geen rol speelt in algemene risicoprofielen?
Zie antwoord 8 en 9.
Begrijpt u dat de profielindicatoren die gebruikt worden vaak ook geracialiseerd zijn en geen neutrale begrippen zijn? Bent u het ermee eens dat de selectiecriteria los van elkaar ogenschijnlijk neutraal lijken, maar opgeteld bedoeld en onbedoeld kunnen verwijzen naar een ras of etniciteit?
De profielen die de KMar op dit moment gebruikt, zijn samengesteld op basis van cijfers, informatie, inlichtingen en indicatoren. Onder indicatoren wordt bijvoorbeeld verstaan de afgelegde reisroute en de samenstelling van het reisgezelschap maar ook etniciteit kan een selectie -indicator zijn. Op basis van de indicatoren wordt onder andere bepaald wie wordt gecontroleerd. De selectiebeslissing voor de MTV-controle is daarmee gebaseerd op objectiveerbare criteria zoals cijfers en trends, modus operandi, ervaringsgegevens en informatie van (inter)nationale partners. Ook wordt gekeken naar afwijkingen van het normaal beeld, risico-indicatoren en specifieke signaleringen van personen. Etniciteit kan hier onderdeel van uitmaken, maar altijd in combinatie met andere objectiveerbare indicatoren of informatie ten behoeve van de selectiebeslissingen zoals hierboven genoemd.
Bent u het ermee eens dat de huidige techniek van werken, met selectiecriteria, niet per se neutraal of kleurenblind is? Zo nee, waarom niet? Kunt u een toelichting geven?
Zie antwoord, 5,6 8 en 9.
Bent u het ermee eens dat het argument dat er nu sprake is van een effectief toezicht op vreemdelingen een onbewezen claim is? Zo nee, waarom niet? Kunt u een toelichting geven?
Het is onduidelijk wat precies met deze vraag wordt bedoeld. In het algemeen geldt dat -discriminatoir handelen verboden en ontoelaatbaar is, ook bij de uitvoering van het toezicht op vreemdelingen.
Bent u ermee eens dat het argument dat er nu sprake is van een effectief toezicht op vreemdelingen niet zwaarder mag wegen dan de principes van non-discriminatie? Zo nee, waarom niet? Kunt u een toelichting geven?
Discriminatoir handelen is altijd verboden en ontoelaatbaar, ook bij de uitvoering van het toezicht op vreemdelingen.
Kunt u aangeven welke lessen u heeft getrokken uit de toeslagenaffaire en het recente rapport van de Raad van Rechtspraak dat ook rechters fouten kunnen maken door te veel te kijken naar de letter van de wet?6
Voor de algemene lessen die het kabinet getrokken heeft uit de toeslagenaffaire verwijs ik naar de diverse aan uw Kamer gezonden brieven en de daarover sindsdien met uw Kamer gevoerde debatten.
Ik ben blij dat ook de verschillende geledingen binnen de bestuursrechtspraak, die toeslagen zaken behandeld hebben – rechtbanken en de afdeling bestuursrechtspraak bij de Raad van State – indringend zelf in de spiegel kijken en de eigen werkwijzen daarbij analyseren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft een programma van reflectie opgezet. Het doel van het programma is te leren van het verleden, daaruit lessen te trekken en aanbevelingen te doen voor de toekomst. Het programma is gestart in februari 2021. Het eindrapport met aanbevelingen van de Raad van State is op 19 november jl. gepubliceerd.
Bestuursrechters in de rechtbanken hebben met het rapport «Recht vinden bij de Rechtbank», al verslag gedaan van hun zelfreflectie. Voor de openheid en eerlijkheid, die uit het rapport spreekt heb ik veel respect en waardering. Ik sluit me aan bij de woorden van de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak die in zijn reactie op het rapport, stelde: «Een eerlijke kijk naar het eigen handelen maakt het onrecht niet ongedaan, maar kan het mogelijk wel in de toekomst voorkomen». Met de conclusies uit het rapport gaat in de eerste plaats de rechtspraak zelf aan de slag. De inhoud van het rechterlijk werk is immers de verantwoordelijkheid van de onafhankelijke rechter zelf. Ik ga daar niet over. Daarom is het zo belangrijk dat de Raad voor de rechtspraak de verbeterpunten ondersteunt door in de toekomst meer rechterlijke uitspraken online te publiceren en in gesprek te treden met andere staatsmachten als sprake is van onwenselijke of onrechtvaardige uitwerking van wetgeving of beleid.
Bent u het met de Raad voor de rechtspraak eens dat het belang van rechtsbescherming voor het individu zwaarder moet wegen dan de vaste lijn van jurisprudentie?7
Zie antwoord vraag 39.
Kunt u aangeven of huidskleur dan wel etniciteit een rol spelen in de algoritmische risicoanalyses die de Marachaussee gebruikt bij het toezicht houden op vreemdelingen bij grenscontroles?
Op basis van de Schengengrenscode wordt een ieder die de buitengrens van Nederland passeert onderworpen aan een grenscontrole. Bij deze grenscontrole, niet zijnde een MTV controle wordt gecheckt of een persoon geen gevaar is voor de openbare orde, nationale veiligheid of volksgezondheid.
Bent u bereid iedere vraag separaat te beantwoorden en te voorzien van een toelichting, en in geen enkel geval de beantwoording te bundelen?
De vragen zijn zoveel en waar mogelijk separaat beantwoord.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor de begrotingsdebatten Binnenlandse Zaken en Justitie & Veiligheid?
Slachtoffers van oplichting en het verhaal van de schade na civiele vonnissen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het verhaal van Chedwa Polak, van wie de erfenis van haar moeder is afgenomen door een oplichter, maar die zelfs nadat ze in het gelijk is gesteld door een civiele rechter feitelijk niets kan ondernemen richting haar oplichter?1
Ja
Erkent u dat het vaker voorkomt dat mensen die civiel in het gelijk zijn gesteld, door een werkwijze die moeilijk anders dan oplichting kan worden genoemd, zich machteloos voelen tegenover de oplichter die zich voordoet als «kale kip» waar niet van te plukken valt?
Naar de ervaringen van mensen die via een civiele procedure getracht hebben hun schade vergoed te krijgen is in het verleden vaker onderzoek gedaan. Zo heeft het WODC in opdracht van JenV verschillende onderzoeken naar schadeverhaal voor slachtoffers van strafbare feiten uitgevoerd, waarbij onder andere is gekeken naar ervaringen van slachtoffers met het verhalen van schade via een civiele procedure.2 Eén van de geconstateerde knelpunten voor slachtoffers om hun schade te verhalen via deze weg is het uitblijven van betaling van de schadevergoeding door de veroordeelde partij, omdat toewijzing van de vordering niet garandeert dat de dader ook kan betalen. Ook in het recente advies van de Commissie Donner «Op verhaal komen, naar een afgewogen, consistent en betaalbaar stelsel voor compensatie van slachtoffers van een strafbaar feit»3 staat dat het civiel proces niet altijd uitkomst biedt wanneer de dader geen of onvoldoende financiële middelen heeft. Op dit moment wordt met de ketenpartners in voorbereidende zin gesproken over de verschillende voorstellen in het advies.4
Snapt u het ongenoegen bij slachtoffers dat de overheid eigenlijk niets voor ze kan betekenen in dergelijke situaties en dat ze er alleen voor staan?
Ja, ik begrijp dat er ongenoegen is bij gedupeerden als een partij die tot het betalen van een bedrag is veroordeeld, niet betaalt.
Erkent u dat de overheid beter in staat zou zijn dan de slachtoffers zelf om inzage te krijgen in de werkelijke vermogenspositie en de verhaalsmogelijkheden bij de mensen die geld verschuldigd zijn en tevens het onderscheid kunnen maken tussen «niet kunnen» of «niet willen» betalen, zoals ook het CJIB bijvoorbeeld doet bij bedragen die verschuldigd zijn op strafrechtelijke titel?
Voor de executie van een civielrechtelijk vonnis kan de eisende partij – indien de veroordeelde partij niet vrijwillig betaalt – een gerechtsdeurwaarder inschakelen. Bij de executie van civiele vonnissen handelt de gerechtsdeurwaarder als openbaar ambtenaar. In die hoedanigheid heeft de gerechtsdeurwaarder bevoegdheden om ten behoeve van de eisende partij een vonnis gedwongen ten uitvoer te kunnen leggen. De gerechtsdeurwaarder kan beslag leggen op inkomsten en/of vermogen. Voordat een gerechtsdeurwaarder dat doet, zal hij in het kader van de uitoefening van de ambtshandeling inventariseren welke verhaalsmogelijkheden de veroordeelde partij biedt. Hierbij baseert hij zich op gegevens van bijvoorbeeld het UWV of van banken. Ook zal hij het Digitaal Beslagregister (DBR) raadplegen of er niet al andere beslagen zijn gelegd. Indien er beslag is gelegd, is de tot betaling veroordeelde partij verplicht om zijn bronnen van inkomsten op te geven. Daarnaast is de deurwaarder bevoegd aan iedereen van wie hij vermoedt dat deze aan de veroordeelde partij periodieke betalingen verricht, zoals loon of uitkering, te vragen of dat zo is. De bevraagden zijn verplicht hierop schriftelijk te antwoorden. De deurwaarder kan tenslotte aan een bank vragen of deze geldmiddelen van de veroordeelde partij onder zich heeft. De deurwaarder heeft naar mijn mening voldoende mogelijkheden om inzage te krijgen in de werkelijke vermogenspositie en om te beoordelen of er sprake is van niet kunnen of niet willen betalen.
In de televisiereportage waarop de vragensteller zich baseert komt naar voren dat de veroordeelde partij eigendommen zou hebben in Spanje. Een civielrechtelijk vonnis van een Nederlandse rechter is rechtstreeks uitvoerbaar in elke andere lidstaat van de EU op grond van de Verordening Brussel I Bis (1215/2012). Deze uitspraak kan in Spanje ten uitvoer worden gelegd, ook zonder medewerking van de partij die moet betalen, bijvoorbeeld door een beslag op bankrekeningen of op onroerende zaken van die partij. Het Europese E-Justice Portaal bevat informatie over hoe dit in Spanje in zijn werk gaat (Europees e-justitieportaal – Hoe kan ik de naleving van een uitspraak afdwingen? (europa.eu)).5
Bent u bereid te bezien of de overheid in dergelijke situaties slachtoffers kan helpen met het verhaal van de schade na civielrechtelijke vonnissen, of bijvoorbeeld een deel van het schadebedrag voor kan schieten aan slachtoffers en de vordering (deels) over kan nemen omdat de overheid beter in staat kan worden geacht te innen bij de betalingsplichtige dan het benadeelde individu? Zo niet, waarom niet?
Nee, ik zie op dit moment geen aanleiding voor de overheid om hierin een rol te vervullen.
Bij een civiele procedure, zoals in voornoemde casus, gaat het niet om publiekrechtelijke straffen of maatregelen en is er dan ook geen rol voor de overheid. Het ligt daarom niet in de rede dat de overheid helpt om schadevergoeding te innen die in een civiele procedure is toegewezen en evenmin om in dat kader voorschotten te verstrekken. Ik verwijs tevens naar het advies van de Commissie Donner, waarin de Commissie concludeert dat de inning door het CJIB in strafzaken geen ongerechtvaardigde bevoordeling is van deze groep slachtoffers ten opzichte van de slachtoffers die een schadevergoeding via het civiele proces trachten te verkrijgen en daar geen vergelijkbare voordelen genieten. Ook de Commissie Donner stelt in dat verband dat de schadevergoedingsmaatregel bij het strafproces hoort en dat deze als onderdeel van de gehele sanctie moet worden begrepen. In een civiele procedure worden civielrechtelijke vorderingen tussen partijen toegewezen.6
Dat de schadeveroorzaker niet of niet voldoende in staat is om de schade te vergoeden, rechtvaardigt evenmin dat de overheid een rol moet spelen in het verhalen van de schade op basis van een civiel vonnis. Bij de executie van civiele vonnissen handelt de gerechtsdeurwaarder als openbaar ambtenaar. In die hoedanigheid heeft de gerechtsdeurwaarder naar mijn oordeel voldoende bevoegdheden om ten behoeve van de eisende partij een vonnis gedwongen ten uitvoer te kunnen leggen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Wat kunt u betekenen voor dergelijke slachtoffers? Bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Ik zie geen grondslag voor de overheid om een rol te vervullen in het verhaal van een vordering die is toegekend in een civiel vonnis.
De voorschotregeling voor slachtoffers van misdrijven |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunnen slachtoffers van geweldsmisdrijven, die recht hebben op een schadevergoeding van de dader, een voorschot uit het Schadefonds geweldsmisdrijven krijgen als die dader vanwege een moratorium tijdelijk zijn schulden niet hoeft te betalen? Zo nee, waarom niet?
Bij gedupeerden van de kinderopvangtoeslag die een schadevergoedingsmaatregel opgelegd hebben gekregen wordt ook de inning van die schadevergoedingsmaatregel tijdelijk opgeschort. Slachtoffers moeten hierdoor soms langer op hun schadevergoeding wachten.
Aangezien ik dit een ongewenste situatie vind, heb ik op 14 juni jl. besloten om gedurende het moratorium een voorschot aan de slachtoffers van gewelds- en andere misdrijven uit te keren zodat zij niet worden benadeeld door de tijdelijke opschorting. Dit voorschot is niet gelimiteerd tot 5.000 euro. Het uitgangspunt hierbij is dat het bedrag dat normaliter bij de dader/gedupeerde zou worden geïnd als er geen sprake was geweest van een moratorium als voorschot aan het slachtoffer zal worden uitgekeerd. Daarnaast kan er daar waar nodig maatwerk worden toegepast. Na afloop van het moratorium wordt de inning van de schadevergoedingsmaatregel bij de dader/gedupeerde hervat.
Kunnen slachtoffers van andere misdrijven dan geweldsmisdrijven een voorschot van de overheid krijgen als die dader vanwege een moratorium tijdelijk zijn schulden niet hoeft te betalen? Zo, ja is het bedrag dat via het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) voorgeschoten kan worden ook dan gelimiteerd tot 5.000 euro? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat slachtoffers van misdrijven die een schadevergoeding van de dader te goed hebben niet gedupeerd mogen worden door een al dan niet tijdelijk onvermogen van de dader om te betalen? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat deze slachtoffers niet gedupeerd worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Voor slachtoffers die hun schade niet vergoed krijgen, geldt de voorschotregeling. Deze regeling houdt in dat als de dader acht maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis of arrest waarbij de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd nog niet (volledig) heeft betaald, het nog openstaande bedrag als voorschot aan het slachtoffer wordt uitgekeerd. Op deze wijze worden slachtoffers niet gedupeerd door de in betalingsonmacht verkerende dader. Normaliter geldt hierbij een niet gemaximeerd bedrag voor gewelds- en zedenmisdrijven en een gemaximeerd bedrag van € 5.000,– voor andere misdrijven.
Antwoorden op de schriftelijke vragen ‘coronatoegangsbewijzen voor mensen met een meervoudige beperking’ |
|
Caroline van der Plas (BBB), Lisa Westerveld (GL), Mirjam Bikker (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Op welke termijn is de route voor mensen die zich niet kunnen laten vaccineren en niet kunnen laten testen wel beschikbaar, aangezien u aangeeft dat op «dit moment er nog geen route is voor mensen die zich niet kunnen laten vaccineren en niet kunnen laten testen»?1
Op 6 oktober is een 3-weekse pilot gestart bij de GGD regio Utrecht voor mensen die vanwege een beperking of een ziekte geen test kunnen ondergaan.
Het doel van deze pilot is meerzijdig:
Er is voor de duur van de pilot een beperkt aantal afspraken per dag beschikbaar, vanwege de intensieve betrokkenheid die deze aanpak vergt. Voor de pilot worden mensen die zich hierover eerder al hebben gemeld bij de rijksoverheid of de betreffende koepelorganisaties – onder andere van mensen met een verstandelijke beperking –, benaderd en gevraagd deel te nemen.
Het verdere proces is als volgt:
De mensen die een uitnodiging hebben ontvangen (ofwel via mail of wel mondeling via de koepels), bellen naar het call-centrum GGD Utrecht om een afspraak voor een fysiek consult bij de GGD Utrecht te maken. De voorwaarde is als zij aangeven niet getest te kunnen worden en niet gevaccineerd te zijn maar wel het gesprek over vaccinatie te willen aangaan.
Voor de afspraak komt de burger voor een fysiek consult naar GGD Utrecht. De beoordeling voor welke optie wordt gekozen is een stapsgewijs proces.
Hier zal ondervonden worden of een gewone test alsnog lukt, of dat een minder belastende (maar minder gevoelige) testafname mogelijk is. Als geen enkele test lukt volgt een uitzonderingsbewijs, dat net zo lang geldig is als een herstelbewijs.
Tevens geeft de GGD voorlichting over de wettelijke verplichting om de noodzakelijke maatregelen in acht te nemen met betrekking tot het besmettingsgevaar van anderen.
Na afloop van de pilot wordt deze geëvalueerd op de vraag of met de pilot een structurele oplossing is gevonden.
Wat is de oorzaak dat het opstellen van een route zo lang op zich laat duren?
Iedereen heeft nu de kans gehad zich te laten vaccineren. Mensen met een allergie kunnen via hun huisarts een vaccinatie afspraak maken bij een allergoloog. De groep die zich niet kan laten vaccineren en niet kan laten testen is daarom naar verwachting erg klein. Te denken valt aan mensen met complexe ziektebeelden of psychische aandoeningen. Het beschrijven van deze groep mensen blijkt echter moeilijk. Daarom is hierboven genoemde pilot ontworpen in samenwerking de GGD regio Utrecht. Het ongericht geven van uitzonderings-QR-codes, bijvoorbeeld via een zelfverklaring of het «blauwe ogen principe» – geeft te grote restrisico’s. Mensen die niet getest kunnen worden en niet gevaccineerd willen of kunnen worden, kunnen zichzelf en anderen immers besmetten met het coronavirus.
Bent u ervan op de hoogte dat het ontbreken van een route voor mensen die zich niet kunnen laten vaccineren en testen lijnrecht ingaat tegen het aangenomen amendement Bikker en dit ook in de wet is opgenomen?2
Ja. Artikel 58ra 9e lid, Wet publieke gezondheid stelt dat bij ministeriele regeling regels worden gesteld over onderhavige groep. Daarvoor is het wel noodzakelijk deze groep te kunnen definiëren. Zoals in antwoord op vraag 2 is gesteld, is dat eerder nog niet mogelijk gebleken en is dat de reden waarom nu een pilot start.
Hoe kan het dat u de coronatoegangsbewijzen per 25 september jl. voor een groot aantal sectoren hebt laten ingaan, zonder dat voor mensen met een meervoudige beperking een alternatief is gevonden?
Om vanaf 25 september voor zo veel mogelijk mensen zo veilig als kan, meer mogelijk te maken, heb ik coronatoegangsbewijzen laten ingaan. Op dat moment was het nog niet mogelijk om de groep die hiervoor uitgezonderd kan worden, ook inderdaad een uitzonderingsbewijs te geven. Het gaat hier immers om een naar verwachting zeer kleine groep die niet gevaccineerd én niet getest kan worden. Voor de onderbouwing, verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Waar kunnen mensen zich ondertussen melden die geen coronatoegangsbewijs kunnen verkrijgen omdat zij zich niet kunnen laten vaccineren en testen? Wat bent u van plan met deze meldingen te gaan doen?
Juist voor mensen met een medische aandoening is vaccineren extra belangrijk, omdat zij vaak een grotere kans hebben op een ernstig verloop van corona. Maar sommige mensen maken zich, juist door hun medische status, zorgen om vaccinatie of testen.
Mensen die mogelijk allergisch zijn voor vaccinatie kunnen zich melden bij de huisarts. Als het nodig is kan de huisarts doorverwijzen naar een allergoloog die op zijn beurt adviseert of een vaccinatie alsnog veilig gegeven kan worden in het ziekenhuizen. In de meeste gevallen is dit mogelijk.
Er is een zeer kleine groep mensen die zich om medische redenen niet kan laten testen en niet laten vaccineren. Mensen die zich melden, zullen we telefonisch of per mail contact met ze opnemen om – indien ze daadwerkelijke tot de doelgroep behoren – ze uit te nodigen om deel te nemen aan de pilot. Bij het maken van de afspraak wordt getoetst of mensen ook echt tot deze groep behoren. Zoals gezegd is de omvang van de pilot noodzakelijkerwijs beperkt. Met de groep die zich al eerder gemeld heeft, verwachten we dat de beschikbare plekken snel worden vergeven. Mocht dat niet zo zijn dan zullen we via de koepelorganisaties andere gegadigden actief benaderen en de pilotgroep zo groot mogelijk te laten zijn.
Deelt u de mening dat bovenstaand probleem een absolute topprioriteit is en het uitblijven van een oplossing strijdig is met het aangenomen amendement Bikker?3 Deelt u tevens de mening dat de overheid zich aan de wet moet houden en zich dienstbaar dient op te stellen ten opzichte van burgers?
Ik deel de mening dat het belangrijk is om voor zo veel mogelijk mensen zo veilig als kan, meer mogelijk te maken.
Bent u bereid om bovenstaande vragen vóór 4 oktober aanstaande te beantwoorden, aangezien de gedupeerden nu al weken in onzekerheid verkeren en het uitblijven van een oplossing strijdig is met de wens van de Kamer en de huidige wetgeving?
Om nu juist er voor te zorgen dat de mensen bereikt worden voor wie deze uitzonderingsroute de enige mogelijkheid op een toegangsbewijs is, hebben wij na zorgvuldige afwegingen er voor gekozen om eerst een pilot te doen. In het antwoord van vraag 2 heb ik uitgelegd waarom de totstandkoming van de route voor deze mensen vertraagd is. De eerste uitnodigingen zijn op 6 oktober verzonden, zodat vanaf die dag begonnen kon worden met het inplannen van de afspraken voor de pilot.
Vanwege het lastige vraagstuk, zoals beschreven in het antwoord van vraag 2, zijn deze vragen later dan de beoogde termijn van 4 oktober beantwoord.
De besteding van door de ACM opgelegde boetes. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
Wat is uw reactie op het oordeel van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) dat producent Samsung zich tussen januari 2013 en december 2018 op ongeoorloofde wijze schuldig heeft gemaakt aan opdrijving van online verkoopprijzen van televisies1?
Het afstemmen van verkoopprijzen van leveranciers met detailhandelaren is ingevolge artikel 6 van de Mededingingswet verboden (verticale prijsbinding). De ACM houdt toezicht op de naleving van de mededingingswet. Het opleggen van een boete van een overtreding van de mededingingsregels kan daar een gevolg van zijn.
Deelt u de opvatting dat consumenten hiermee jarenlang financieel zijn benadeeld? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor zover dit consumenten betreft die een televisie hebben aangeschaft bij een partij die door Samsung beïnvloed is de verkoopprijs aan te passen.
Kunt u concretiseren waar door de ACM opgelegde boetes -die de schatkist van het Rijk invloeien- de afgelopen jaren aan zijn besteed, of belanden deze per definitie op de grote hoop?
De EZK-begroting kent een taakstellende raming voor de boete-ontvangsten van ACM van € 30,2 mln. per jaar. Deze ontvangsten vormen daarmee een regulier onderdeel van de EZK-begroting; daarom is er geen specifieke besteding aan te wijzen. Afwijkingen ten opzichte van de raming worden daarom opgevangen binnen de gehele EZK-begroting.
Indien dat laatste het geval is, bent u het dan eens dat er in de praktijk feitelijk geen relatie is tussen de bestrafte overtreding en de besteding van de daarvoor opgelegde boete? Zo nee, waarom niet?
Om perverse prikkels te voorkomen worden boete-ontvangsten niet gebruikt om gericht beleid in hetzelfde domein te financieren. Daarnaast kent de Rijksbegroting een scheiding tussen reguliere uitgaven en ontvangsten van ministeries en belastinginkomsten. Een boeteopbrengst kan daarom niet worden gebruikt voor een verlaging van belastingen.
Als een bedrijf de wet overtreedt, kan dit leiden tot schade bij consumenten. Deze consumenten kunnen zowel individueel als collectief een privaatrechtelijke vordering tot schadevergoeding indienen bij de burgerlijke rechter. Sinds 1 januari 2020 bestaat in Nederland de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA).2 De WAMCA stelt belangengroepen in staat om voor een groep gedupeerden een collectieve vordering tot schadevergoeding in te dienen. Met de WAMCA hebben consumenten(organisaties) een effectief en efficiënt instrument in handen om schadeveroorzakende bedrijven in rechte aan te spreken.
Toezichthouders als de ACM hebben daarnaast de mogelijkheid om bij overtredingen bestuursrechtelijke sancties op te leggen, waaronder een boete. Een bestuursrechtelijke sanctie heeft een punitief karakter en is gericht op het voorkomen van dergelijke gedragingen in de toekomst.
De hierboven geschetste mechanismen vervullen beide een eigen functie en vullen elkaar aan. Ik ben van mening dat consumenten in Nederland over goede mogelijkheden beschikken om schadevergoeding te vorderen en op deze manier genoegdoening te krijgen. Het ligt dan ook niet voor de hand om bestuursrechtelijke boetes (ook) voor dit doel in te zetten.
Deelt u de mening dat een directer verband tussen overtreding en besteding van de boete meer recht zou doen aan het principe van compensatie van de benadeelde consumenten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens dat boetes die door de ACM worden opgelegd in dat kader zoveel mogelijk zouden moeten terugvloeien naar de benadeelde consumentengroep, bijvoorbeeld in de vorm van gerichte btw- of accijnsverlagingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven?
Zie antwoord vraag 4.
De opstelling van de staat in zaken rondom afstandsmoeders en verjaring bij adoptie |
|
Michiel van Nispen , Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht waaruit blijkt dat de staat nu voor het eerst aansprakelijk wordt gesteld voor niet-vrijwillige adopties die in de jaren ’50, ’60 en ’70 hebben plaatsgevonden?1
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek van de Commissie van onafhankelijk deskundigen voor het onderzoek naar afstand en adoptie?
De Commissie van onafhankelijke deskundigen inzake het onderzoek naar binnenlandse afstand en adoptie heeft haar rapport op 8 juli 2021 aan mij overhandigd. Dezelfde dag heb ik het rapport aan uw Kamer gestuurd. Daarbij heb ik heb aangetekend dat ik heb afgesproken het rapport eerst met belangenorganisaties te bespreken voordat ik uw Kamer na de zomer mijn inhoudelijke reactie zal geven. Het laatste van deze gesprekken heeft op 27 september 2021 plaatsgevonden. Ik beraad mij nu op mijn inhoudelijke reactie en zal uw Kamer spoedig informeren.
Wat vindt u ervan dat 2,5 jaar na de instelling van de Commissie van onafhankelijk deskundigen voor het onderzoek naar afstand en adoptie, slachtoffers zich nu genoodzaakt voelen alsnog een rechtszaak te starten? Trekt u zich dit aan en was deze rechtszaak te voorkomen geweest als de staat zich anders had opgesteld?
Ik kan niet treden in de precieze overwegingen van eiseressen om de procedure te starten en daarom ook niet in de vraag of dat te voorkomen was geweest. Indien het starten van de procedure gelegen is in de problemen met het aanmeldpunt en de vertraging die het onderzoek daarbij heeft opgelopen trek ik mij dat natuurlijk zeer aan. Zoals aangegeven bij vraag 2 beraad ik mij nu op mijn inhoudelijke reactie op het rapport van de Commissie van onafhankelijk deskundigen. Mijn inzet was en is nog steeds om in gesprek met belanghebbenden te bezien hoe ik kan bijdragen aan erkenning van het leed dat zij hebben ervaren.
Herinnert u zich de motie Van Nispen/Van der Staaij, die er uiteindelijk voor heeft gezorgd dat in rechtszaken over interlandelijke adoptie de staat geen beroep meer zal doen op eventuele verjaringstermijnen?2
Ja.
Deelt u de mening dat ook in deze zaak (of zaken) over binnenlandse adoptie, net als in de hele discussie over interlandelijke adoptie, het gaat over de vraag welke verantwoordelijkheid precies op de staat rust, en dat het dan niet passend is een beroep te doen op het juridische argument dat een zaak verjaard zou zijn?
In zaken waarin de Staat aansprakelijk wordt gesteld speelt altijd de vraag welke rol de Staat heeft gespeeld bij een bepaalde gebeurtenis en welke verantwoordelijkheid daarbij op de Staat heeft gerust. De Staat beoordeelt in beginsel per geval of zij een beroep op verjaring alles afwegende gerechtvaardigd acht. Daarbij wordt gekeken naar de specifieke omstandigheden van het geval in het licht van de verjaringsregels, zoals neergelegd in het Burgerlijk Wetboek en wordt expliciet getoetst of het beroep op verjaring naar de door de Hoge Raad geformuleerde maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. Dit heeft de Staat ook gedaan in de zaak van eiseressen. In de procedure is dat ook uitgebreid toegelicht. Het is nu aan de rechtbank om over dit verweer te oordelen.
Bent u bereid, in lijn met de hiervoor aangehaalde beslissing als staat geen beroep meer te doen op verjaringstermijnen bij interlandelijke adoptie, ook als staat geen beroep te doen op verjaringstermijnen in rechtszaken waar het gaat om binnenlandse adopties die in de jaren ’50, ’60 en ’70 van de vorige eeuw hebben plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Ik heb mede naar aanleiding van het rapport Joustra en de motie uit uw Kamer besloten om ten aanzien van zaken van interlandelijke geadopteerden bij wijze van hoge uitzondering het beroep op verjaring los te laten. In de beleidsreactie van 8 februari jl. bij het rapport van de Commissie Joustra heb ik deze keuze toegelicht. Ik begrijp dat de vergelijking met binnenlandse adoptie opkomt. In beide situaties kan sprake zijn van schrijnende gevallen, maar er zijn ook verschillen. Ik vind het evenwel niet passend nu dieper op de vergelijking van deze situaties in te gaan, omdat ik daarmee in zou gaan op de inhoud van de individuele zaak die nu ter toetsing aan de rechter voorligt. De verweren die de Staat in de lopende procedure voert, zijn uitvoerig aan de rechter toegelicht. Het is nu aan de rechtbank daarover te oordelen.
De interpretatie van het begrip “wettige nakomelingen” in artikel 25 en artikel 31 van de Grondwet |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hoe legt u de term «wettige nakomelingen' als verwoord in de artikelen 25 en 31 van de Grondwet uit?
Het kabinet vindt dat de erfopvolger ook kan trouwen met een persoon van hetzelfde geslacht en ziet geen beletsel voor een toestemmingswet voor een huwelijk van een erfopvolger met een persoon van hetzelfde geslacht. Het kabinet ziet dus niet dat een troonopvolger of de Koning afstand zou moeten doen van de troon wanneer hij/zij zou willen trouwen met een partner van hetzelfde geslacht.
Wat betreft de gevolgen van zo’n huwelijk voor de grondwettelijke erfopvolging, merk ik het volgende op. Het doel van de grondwettelijke bepalingen over erfopvolging is om op objectieve en eenduidige gronden vast te stellen op wie het koningschap overgaat en hierdoor de staatkundig gewenste zekerheid te bereiken omtrent de erfopvolging.
Het moderne familierecht biedt veel ruimte aan het maatschappelijk leven voor het (doen) vestigen van familierechtelijke betrekkingen. Het is onvermijdelijk dat er fundamenteel een spanning is met het gesloten systeem van erfopvolging in de Grondwet, dat juist beoogt om op objectieve en eenduidige gronden vast te stellen op wie het koningschap overgaat. Het is duidelijk wie Koning is en wie hem opvolgt. In het kader van de behandeling van een toekomstige toestemmingswet kan door de regering en de Staten-Generaal zo nodig nader stil worden gestaan bij de afstammingsrechtelijke positie van kinderen geboren uit het desbetreffende huwelijk in relatie tot het dan geldende afstammingsrecht.
Het is niet dienstig om nu vooruit te lopen op een dergelijke weging omtrent de erfopvolging in het kader van een toestemmingswet. Dit is te zeer afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval, die, zoals je ook terugkijkend kunt vaststellen bij het familierecht, door de tijd heen ook kunnen veranderen.
Vallen kinderen voortkomend uit een wettig huwelijk tussen het staatshoofd en iemand van hetzelfde geslacht volgens uw lezing onder de term «wettige nakomelingen» zoals beschreven in de artikelen 25 en 31 van de Grondwet?
Zie antwoord vraag 1.
Vallen adoptiekinderen onder de term «wettige nakomelingen' als verwoord in de artikelen 25 en 31 van de Grondwet?
Zie antwoord vraag 1.
Vallen kinderen voortkomend uit donatie van zaad of In Vitro Fertilisatie (IVF) met draagmoeder onder de term «wettige nakomelingen' als verwoord in de artikelen 25 en 31 van de Grondwet?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat in een moderne constitutionele monarchie, wettige nakomelingen ook voort zouden moeten kunnen komen uit adoptie, donatie of IVF met draagmoederschap en dat deze kinderen daarmee recht hebben op troonopvolging?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht 'Onzekerheid voor getroffen Limburgse ondernemers, 'meer omzetverlies dan waterschade'' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Inge van Dijk (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onzekerheid voor getroffen Limburgse ondernemers, «meer omzetverlies dan waterschade»»?1
Ja.
Kunt u een update geven over de situatie in zowel Limburg als Brabant? Is inmiddels meer bekend over de omvang van de schade naar aanleiding van de recente wateroverlast: de waterschade maar bijvoorbeeld ook de economische schade als gevolg van omzetderving door annuleringen en wegblijvende toeristen?
Over de omvang van de economische schade als gevolg van omzetderving is nog weinig bekend. Het kabinet is in gesprek met de regio en ondernemersvertegenwoordigers om een beter beeld van de economische schade te krijgen. De omvang van de economische schade is sterk afhankelijk van hoe snel de materiële schade hersteld wordt, hoe lang bedrijven gesloten moeten blijven, hoe snel het toerisme herstelt etc.
Hoe verloopt de schadeafhandeling tot dusver? Hoeveel schademeldingen zijn er tot dusver gedaan en afgehandeld?
Op vrijdag 13 augustus heeft het kabinet de hoofdlijnen van de ministeriële regeling voor de tegemoetkomingen van de schade in met name Limburg vastgesteld. Sindsdien is ingezet op het zo spoedig mogelijk in werking laten treden van de regeling. Hiertoe is onder andere de Europese Commissie in kennis gesteld van de regeling. De regeling is op 9 september 2021 formeel in werking getreden. Vanaf 9 augustus is het mogelijk om vóór de inwerkingtreding van de regeling de schade te melden bij RVO. Tot nu toe zijn 1.135 Wts meldingen ontvangen.
Hoeveel uitbetalingen zijn er reeds gedaan? Voor welke bedragen? Wanneer verwacht u dat elke gedupeerde gecompenseerd is?
Zie het antwoord op vraag 3. Doordat de ministeriële regeling nog niet in werking is getreden, zijn er nog geen taxaties uitgevoerd en zijn er nog geen uitbetalingen gedaan.
Herkent u dat er onzekerheid is bij inwoners en ondernemers over de te vergoeden schade, bijvoorbeeld over neerslagschade versus overstromingsschade en economische schade als gevolg van omzetderving? Wat is u hierover bekend? Welke acties onderneemt u om ervoor te zorgen dat alle gedupeerden worden gecompenseerd en alle schade wordt vergoed?
Het is bekend dat er veel vragen leven bij ondernemers. Ten aanzien van de materiële schade bij ondernemers door overstroming van beken en zijrivieren is het kabinet van mening dat ondernemers zich nog onvoldoende bewust waren van het risico en de huidige verzekeringsmogelijkheden. Daarom kwalificeert het kabinet nu eenmalig deze situatie, voor de bedrijven die hierdoor niet de mogelijkheid hebben gehad zich te verzekeren, als niet redelijkerwijs verzekerbaar en komt zij tegemoet in deze schade door middel van de Wts. Dit is geen volledige vergoeding van alle schade. Het kabinet wil het gesprek voeren met de regio en ondernemersvertegenwoordigers over omzetderving in het vierde kwartaal van 2021, waarbij nadrukkelijk aandacht is voor proportionaliteit (hoeveel ondernemers hebben nog omzetschade in het vierde kwartaal), uitvoerbaarheid en precedentwerking. In het derde kwartaal van 2021 kunnen ondernemers een beroep doen op de coronasteunmaatregelen NOW en TVL wanneer zij aan de voorwaarden voor deze regelingen voldoen.
Hoeveel ondernemers hebben tot op heden een beroep gedaan op het (corona)steunpakket, indien zij te maken met omzetverlies door de overstromingen? (H)erkent u dat hiermee alleen vaste lasten en loonkosten worden vergoed, maar geen omzetverlies? Wat wordt nog meer gedaan om getroffen ondernemers bij te staan?
Ondernemers kunnen vanaf 31 augustus aanvragen indienen voor de TVL Q3 wanneer zij aan de voorwaarden voldoen. De TVL heeft inderdaad betrekking op vaste lasten, waarbij de hoogte van de vergoeding wel afhankelijk is van de mate van omzetverlies. Voor omzetverlies in het vierde kwartaal van 2021 wil het kabinet het gesprek voeren met de regio en ondernemersvertegenwoordigers.
Werkgevers kunnen vanaf 26 juli een aanvraag indienen voor de 6e tranche van de NOW voor een tegemoetkoming in de loonkosten. Het tijdvak van deze tranche loopt van juli t/m september 2021. Als werkgevers voldoen aan de voorwaarden, waaronder een minimaal omzetverlies van 20%, dan kunnen zij NOW aanvragen. Bij de aanvraag wordt geen onderscheid gemaakt naar de aanleiding van het omzetverlies. Er kan dus ook niet worden aangegeven hoeveel werkgevers als gevolg van de overstromingen een NOW-aanvraag hebben gedaan. Wel kan in algemene zin worden opgemerkt dat de aanvragen in de regio’s die (deels) zijn getroffen door de overstromingen vooralsnog niet groter zijn dan de aanvragen in deze regio’s ten behoeve van de voorgaande NOW-tranche (5e tranche, april t/m juni 2021).
Is reeds een beroep gedaan op het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, in het leven geroepen ter ondersteuning van regio’s die worden getroffen door natuurrampen, naar aanleiding van de wateroverlast in Limburg en Brabant? Welke stappen zijn hiertoe reeds gezet? Wordt samengewerkt met andere getroffen landen, zoals België en Duitsland? Hebben deze landen of deelstaten een beroep op het EU Solidariteitsfonds gedaan?
Het kabinet is zich bewust van de mogelijkheid een beroep te doen op het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, en onderzoekt op dit moment wat de mogelijkheden hiertoe zijn. Er is contact hierover gaande met de Europese Commissie en de buurlanden België en Duitsland, die hetzelfde overwegen. Uiterlijk eind september zal het kabinet besluiten of ze een aanvraag bij het Solidariteitsfonds van de Europese Unie wil indienen. Ook België en Duitsland hebben nog geen aanvraag ingediend.
Indien (nog) geen aanvraag voor het EU Solidariteitsfonds is gedaan, bent u bereid dit alsnog met hoge spoed te doen?
Om een aanvraag op het fonds te kunnen doen, is het nodig dat de schade in beeld is. Op dit moment is contact met de Europese Commissie over een mogelijke aanvraag en of Nederland aan de voorwaarden voldoet. Het kabinet zal uiterlijk eind september, als alle door de Europese Commissie gevraagde informatie bekend is, beslissen over een mogelijke aanvraag. De indieningstermijn die de Europese Commissie hanteert voor dergelijke aanvragen is overigens ca. 12 weken na de ramp.
Hebben u vanuit Limburg en Brabant in de afgelopen weken nog hulpverzoeken bereikt en/of zaken/knelpunten waar men lokaal en regionaal tegenaan loopt? Zo ja, welke en wat kunt u betekenen?
Enkele gemeenten in Noord-Brabant en daarbuiten hebben mij brieven gestuurd, met name vanwege schade in de land- en tuinbouw in de uiterwaarden door hoge waterstanden als gevolg van de ramp in Limburg. Naar aanleiding van die schade vragen zij om een ruime definitie van het schadegebied. Compensatie voor die schade op basis van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) is echter niet mogelijk, omdat niet aan de in de Wts gestelde voorwaarden wordt voldaan.
Op dit moment verkent het kabinet de wenselijkheid en mogelijkheden voor tegemoetkoming in uiterwaarden langs de Maas. Bij deze verkenning zijn de aspecten consistentie van beleid, proportionaliteit, uitvoerbaarheid en precedentwerking betrokken. Dit traject kost evenwel tijd om te onderzoeken mede gezien de genoemde aandachtspunten. Om die reden kan het kabinet hierover op dit moment nog geen uitsluitsel geven.
Hoe zijn voor inwoners en ondernemers de hulp en informatievoorziening (nazorg) geregeld? Zijn er bijvoorbeeld provinciale «loketten» waar mensen terechtkunnen met vragen over schades, verzekeringen, voorschotten, milieu, gezondheid et cetera?
Voor de financiële afhandeling van de schade is de RVO het loket en zijn er geen lokale loketten. Ook zijn er geen specifieke regionale loketten inzake milieu of gezondheid naar aanleiding van de watersnoodramp ingericht. Er bestaat reeds een infrastructuur op deze thema’s (bijvoorbeeld het RIVM en de GGD, of de Veiligheidsregio’s als samenwerkingsverband). Op dit moment werken gemeenten aan de aanpak van de nafase.
Wie is de coördinerend bewindspersoon? Wie heeft welke regie en welk mandaat?
De Minister van JenV is de coördinerend bewindspersoon voor de Wts en de overige vakministers zijn verantwoordelijk voor onderwerpen die specifiek op hun terrein liggen.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk en ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De schadevergoeding na de wateroverlast in Limburg en Brabant. |
|
Inge van Dijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Op 13 augustus heeft de Kamer informatie ontvangen over de stand van zaken van de vergoeding van waterschade in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant. Wat opvalt is de afbakening van het schadegebied, dat niet overeenkomt met het schadegebied zoals in de praktijk aan de orde is. Welke criteria worden gehanteerd om gebieden en/of getroffenen te identificeren?
De criteria voor het bepalen van het schadegebied zijn opgenomen in de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts). In dat gebied dient sprake te zijn van een overstroming door zoet water, een aardbeving dan wel een ramp met vergelijkbare impact en er dient sprake te zijn van materiële schade of kosten zoals opgenomen in artikel 4 van de Wts (onder andere schade aan woning, woonwagen, inboedel, en openbare infrastructurele voorzieningen). Bij koninklijk besluit, gepubliceerd in het Staatsblad van 9 september 2021, is de Wts van toepassing verklaard op afstromend water in Limburg. In afstemming met betrokken partijen zoals de gemeenten, veiligheidsregio’s, waterschappen en provincies is de afgelopen periode gewerkt aan het vaststellen van het schadegebied op grond van de Wts.
Welk handelingskader hebben provincies en/of anderen om getroffen ondernemers in aanmerking te laten komen voor bepaalde tegemoetkoming in schade?
De extreme wateroverlast in Limburg is door het kabinet tot ramp verklaard. Daarom zet het kabinet de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) in. De Wts is een vangnet voor materiële schade die niet verzekerbaar, niet verhaalbaar en niet vermijdbaar is. Om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming moet iemand schade hebben geleden in het vastgestelde schadegebied. In de Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant in juli 2021, gepubliceerd in de Staatscourant van 9 september 2021, zijn de voorwaarden nader uitgewerkt. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert de regeling uit. Vanaf 9 augustus is het voor getroffenen mogelijk om schade te melden bij RVO. Vanaf de week van 6 september start RVO met het laten uitvoeren van de eerste schade expertises. Als de schadeformulieren retour ontvangen zijn zal RVO namens de Minister van Justitie en Veiligheid op de aanvragen besluiten en uitbetalen.
In het derde kwartaal van 2021 kunnen ondernemers een beroep doen op de NOW en TVL wanneer zij aan de voorwaarden voor deze regelingen voldoen. Ten aanzien van de economische schade als gevolg van omzetderving wil het kabinet het gesprek voeren met de regio en ondernemersvertegenwoordigers, gericht op kosten in het vierde kwartaal van 2021, waarbij nadrukkelijk aandacht is voor proportionaliteit (hoeveel ondernemers hebben nog omzetschade in het vierde kwartaal), uitvoerbaarheid en precedentwerking.
Bent u op de hoogte dat ook meer stroomafwaarts, dus buiten de huidige afbakening van het schadegebied, ondernemers zwaar getroffen zijn?
Ik ben ervan op de hoogte dat op meerdere plekken langs de Maas medio en eind juli schade is ontstaan als gevolg van de hoge waterstanden.
Komt door dit besluit het rechtgelijksheidsprincipe niet in het geding?
De Wts is een instrument van de rijksoverheid om gedupeerden van een ramp die valt onder de werking van de wet, een tegemoetkoming in de geleden schade en gemaakte kosten te verstrekken. Voor toepassing van de Wts dient in ieder geval sprake te zijn van een ramp als bedoeld in artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s (Wvr). Het kabinet is van mening dat de gebeurtenissen in Limburg en een beperkt deel van Noord-Brabant in juli 2021 als ramp in vorenstaande zin moeten worden gezien. Deze ramp heeft plaatsgevonden in het vastgestelde schadegebied. Buiten dit gebied is er geen sprake van een ramp als hiervoor bedoeld. Het is binnen de huidige wetgeving dan ook niet mogelijk om gebieden buiten het schadegebied onder de ministeriële regeling voor de ramp medio juli te laten vallen.
Deelt u de mening dat ondernemers die buiten het afgebakende gebied vallen die aantoonbaar schade hebben geleden als gevolg van het hoge water ook voor compensatie in aanmerking moeten komen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wilt u dit gaan formaliseren en organiseren?
Zie antwoord vraag 4.
In de praktijk worden gronden door ondernemers en grondeigenaren onderling tijdelijk geruild. Dit komt de bodemgezondheid ten goede. De huidige regelingen sluiten onvoldoende aan bij deze in de praktijk gebruikelijke werkwijze. Bent u bereid hier opnieuw naar te kijken?
Een gedupeerde, ongeacht of dit een gebruiker van de grond of een grondeigenaar is, kan, indien wordt voldaan aan de voorwaarden in de Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg en langs het onbedijkte deel van de Maas in Noord-Brabant in juli 2021, een aanvraag indienen voor een tegemoetkoming in schade. Op basis van de Wts kan per schade aan een perceel één aanvraag worden gedaan voor teeltplanschade. Wie de schade aanvraagt en, indien aan de voorwaarden voldaan wordt, een tegemoetkoming krijgt is afhankelijk van de civielrechtelijke relatie tussen de grondeigenaar en de grondgebruiker.
Dat er 9 jaar na de aardbeving bij Huizinge een chronische ramp gaande is in Groningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u het eens met de stelling dat er meer stress en verdeeldheid ontstaat in het aardbevingsgebied wanneer er weer extra ongelijkheid ontstaat en de beloftes uit het bestuursakkoord niet worden waargemaakt?
Op 6 november 2020 zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met de provincie Groningen en de vijf aardbevingsgemeenten1. De uitvoering van deze afspraken wordt wel degelijk waargemaakt. Met de uitvoering van deze afspraken worden concrete stappen gezet voor de bewoners en de veiligheid van hun woningen in het aardbevingsgebied in Groningen. Daarbij is er niet alleen aandacht voor de fysieke veiligheid, maar zijn er ook afspraken gemaakt en middelen beschikbaar gesteld voor agrariërs, MKB’ers, erfgoed en sociaal-emotionele ondersteuning. De bestuurlijke afspraken hebben ook tot doel nieuwe moeilijk uitlegbare verschillen in het gebied als gevolg van wisselende beoordelingsmethoden zo veel mogelijk te voorkomen en indien nodig maatwerk toe te passen. Daartoe is een set aan maatregelen afgesproken van in totaal ruim € 1,5 miljard bovenop wat noodzakelijk is voor de veiligheid.
Staat u nog steeds achter uw belofte van 21 april 2021 toen u stelde dat «de versterking nu echt op stoom komt»? Staat u voorts achter uw uitspraak van 3 juni 2021 toen u zei: «de verwachtingen voor een hoger tempo in de uitvoering in 2021 zijn positief»?1
Ja, ik sta achter deze uitspraken. Zoals in de brief over de voortgang van de versterking van 25 juni jl. al is aangegeven zijn circa 1.500 adressen daadwerkelijk in uitvoering3. Het streven van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) is om in 2021 in totaal voor 1.500 adressen het versterkingsproces af te ronden, een verdubbeling t.o.v. 2020. Dit is volgens de NCG nog steeds haalbaar. Daarnaast verwacht de NCG de in de eerste helft van dit jaar opgelopen vertraging bij het aantal opnames en beoordelingen in de tweede helft van dit jaar grotendeels in te halen en uit te komen op in ieder geval 2650 opnames en 4.000 beoordelingen. Bij het bereiken van deze aantallen speelt de invoering van de typologieaanpak een belangrijke rol. Met deze aanpak kan de NCG bepaalde typen woningen eenvoudiger en sneller opnemen en beoordelen. Tevens pakt de NCG naast de complexere projecten meer panden op waarbij lichtere versterkingsmaatregelen nodig zijn. Dit betekent dat meer panden sneller veilig zullen zijn.
Herkent u dat in het tweede kwartaal van 2021 er slechts 54 woningen zijn versterkt? Met een tempo van gemiddeld 18 versterkte woningen per maand kan toch niet gesproken worden van «op stoom komen» en «een hoger tempo»?2
Ik herken het cijfer van 54 woningen niet. In het tweede kwartaal is voor 17 adressen het versterkingstraject afgerond en is bij 61 adressen de bouw afgerond. Dat wil zeggen dat bij 61 gebouwen het versterkingstraject nog formeel c.q. administratief afgesloten moet worden met de bewoner. Dit is te vinden in het online dashboard dat de NCG maandelijks op zijn website publiceert5. Daarin is te zien dat dit jaar tot en met juli voor 287 adressen het versterkingstraject is afgerond. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2 zal in de tweede helft van het jaar een inhaalslag gemaakt worden.
Weet u dat er mensen zijn die al in 2017 een inspectie gehad hebben voor hun woning nog steeds geen versterkingsadvies hebben ontvangen? Bent u ervan op de hoogte dat deze mensen in het kader van het bestuursakkoord een brief hebben gehad met de belofte dat ze voor 1 juli 2021 zouden horen waar ze aan toe zouden zijn? Is u bekend dat ze nog steeds geen duidelijkheid hebben?
Het is mij bekend dat in 2017 inspecties zijn uitgevoerd, waarvan een groep eigenaren nog steeds geen versterkingsadvies heeft ontvangen. De eerder gecommuniceerde datum van 1 juli 2021 voor het versterkingsadvies aan deze bewoners is helaas niet gehaald. Er is enige tijd onduidelijkheid geweest over de rekenmethodiek voor het versterkingsadvies, waardoor de opdrachtverstrekking van de NCG aan ingenieursbureaus later heeft plaatsgevonden dan gepland. Eigenaren van woningen die in aanmerkingen komen voor een herbeoordeling hebben in juli een brief ontvangen waarin staat dat ze het versterkingsadvies voor januari 2022 ontvangen. In deze brief aan bewoners staat tevens aangegeven dat bewoners bij hun bewonersbegeleider of het bewonerscontactcenter van de NCG terecht kunnen voor nadere (tussentijdse) informatie.
De andere eigenaren die nog wachten op een versterkingsadvies hebben dit voorjaar een brief gehad naar aanleiding van de bestuurlijke afspraken waarin is aangegeven dat het de ambitie van het Rijk, regionale overheden en NCG is om alle opnames en beoordelingen eind 2023 af te ronden.
Wanneer is het meerjaren versterkingsprogramma gereed? Wordt dit programma openbaar en voor alle bewoners inzichtelijk? Van welke einddatum van de versterking wordt hierin uitgegaan?
Het Meerjaren Versterkingsplan (MJVP) wordt vastgesteld op basis van de lokale programma’s van aanpak van de vijf aardbevingsgemeenten, waarmee de gemeenten sturing geven aan de planning en de uitvoering van de versterkingsopgaven. Daarnaast worden de bestuurlijke afspraken van 6 november 2020 betrokken in het MJVP. Gemeenten zijn momenteel druk bezig met het opstellen van deze programma’s. Doordat de validatie van de typologie-aanpak langer op zich liet wachten, heeft het proces vertraging opgelopen.
De lokale programma’s van aanpak worden dit najaar door de gemeenteraden vastgesteld. Hierna wordt het MJVP met de planning van alle projecten van de versterking vastgesteld tussen Rijk en regio. Ik zal uw Kamer hier aansluitend over informeren, inclusief een overzicht van de gemeentelijke doelstellingen en de projecten die in 2022 starten.
De NCG streeft ernaar de versterkingsopgave in 2028 te kunnen afronden. Dit is ook in lijn met het belang dat het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) aan deze termijn hecht. Een belangrijke factor voor het behalen van deze ambitie is de beschikbare capaciteit in de bouwsector. Door de grote landelijke bouwopgaven kan de beschikbare capaciteit onder druk komen te staan. Daarom is het belangrijk dat het MJVP voor de bouwsector voorspelbare werkstromen in beeld brengt. Op basis hiervan voert de NCG overleg met bouwers en ook Bouwend Nederland. Het MJVP wordt frequent bijgewerkt op basis van actuele voortgang en inzichten, onder andere over de bouwcapaciteit, de werking van de typologieaanpak en aantallen woningen die daadwerkelijk versterkt moeten worden of juist niet. Ik zal uw Kamer hier jaarlijks over informeren.
Kent u het bericht «Boer Henk na aardbeving al zeven jaar van kastje naar muur, niemand wil voor kosten opdraaien»? Bent u van mening dat het rechtvaardig is dat iemand die door de gaswinning in onveiligheid is gekomen zijn bedrijf kwijt dreigt te raken omdat hij na de versterking geen vergunning meer krijgt in het kader van de stikstofuitstoot? Wat gaat u doen voor deze agrariër? Kunt u de Tweede Kamer een overzicht doen toekomen van de stand van zaken van agrariërs die te maken hebben met schade en versterken?3
Ik ben bekend met het bericht. De Provincie Groningen heeft laten weten dat deze casus is opgepakt binnen het Agroprogramma. Vanuit dit programma onder regie van de Provincie worden samen met de gemeente en de NCG de verschillende oplossingsmogelijkheden verkend. Ik zal u op korte termijn per brief informeren over onder andere de stand van zaken met betrekking tot schadeafhandeling en de versterkingsopgave voor agrariërs.
Kent u het bericht «Onrust in Overschild: Midden-Groningen betaalt crisisbezweerder voor complexe versterkingsgevallen»? Snapt u dat bewoners die 150.000 euro te kort komen niet zitten te wachten op een mediator, maar op een oplossing en stellen: «Die medewerker kan er niets aan doen, maar ik denk alleen maar: die vreet ons geld op»? Snapt u dat bewoners die al 9,5 jaar in ellende zitten over de overheid zeggen: «het is gewoon een roversbende»?4 5
Geeft u reeds uitvoering aan het aangenomen amendement van het lid Beckerman (Kamerstuk 35 603, nr. 39) waarmee wettelijk wordt vastgelegd dat alle eigenaren in Groningen recht hebben op een woning die na versterking ten minste een vergelijkbare gebruiksfunctie, gebruiksmogelijkheden en woonoppervlakte heeft? Hoe voorkomt u dat bewoners alsnog geld moeten bijleggen wanneer ze terug willen wat ze hadden? Wat gaat u doen om de ontwrichting in Overschild en andere dorpen die door de overheid is aangericht, door gedupeerden in te delen in verschillende groepen met andere regels, eindelijk te verhelpen?
Zoals ik in mijn brief van 3 maart 2021 heb aangegeven, is het staande praktijk woningen op een dusdanige manier te versterken dat deze naar aard, omvang en gebruik zoveel mogelijk vergelijkbaar blijven11. In de beantwoording van de Kamervragen van 3 mei 2021 heb ik verder aangegeven dat de intentie is dat de staande praktijk wordt voortgezet, maar ook dat het niet in alle gevallen mogelijk is om in absolute zin te garanderen dat een woning hetzelfde blijft12. Soms is er bijvoorbeeld geen alternatief voor een versterkingsmaatregel of veranderen wettelijke bouweisen, hetgeen ertoe kan leiden dat de gebruiksoppervlakte iets kleiner wordt. In die gevallen wordt in overleg met de eigenaar gekeken hoe deze maatregelen op een zo goed mogelijke manier kunnen worden ingepast of gecompenseerd worden waardoor het eindresultaat op de tevredenheid van de bewoner kan rekenen. Die werkwijze geldt voor de hele versterkingsoperatie. Op deze wijze wordt geen uitzondering gemaakt tussen verschillende batches. Voor een toelichting op de aanpak van de gemeente in Overschild verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Weet u dat er gedupeerden in batch 1588 zijn die nog steeds niet voldoende geld krijgen om een vergelijkbare woning terug te bouwen? Weet u dat er gedupeerden in batch 1588 zijn die een kleiner huis terug krijgen na de versterking? Kunt u de Tweede Kamer een gespecificeerd overzicht doen toekomen hoe de extra uitgetrokken € 85 miljen wordt uitgegeven? Is dit voldoende om alle gedupeerden recht te doen?
Voor een toelichting op de uitvoering van batch 1588 verwijs ik naar het antwoord op vraag 7. Met deze afspraken is € 85 mln. gemoeid. Daarmee is er voldoende geld om een woning terug te bouwen met vergelijkbare gebruiksmogelijkheden en die tevens voldoet aan de huidige bouwregelgeving. Dat geldt tevens voor meerkosten in verband met stijgende bouwkosten die worden geïndexeerd op basis van de BDB-index, evenals de meerkosten in verband met BENG (Bijna Energie Neutrale Gebouwen) en in verband met tijdelijke huisvesting via de NCG in plaats dat eigenaren het zelf regelen. Daarnaast kan voor een aantal te slopen panden de korting Verhuurderheffing niet worden geëffectueerd, omdat de hiervoor wettelijke termijnen worden overschreden. Deze korting op de verhuurderheffing is bij de totstandkoming van het financieel arrangement van batch 1588 ingezet als dekkingsmiddel. Deze niet te effectueren korting wordt gedekt uit deze € 85 mln.
Wanneer hebben bewoners die nu nog niets weten over de versterking van hun huis uiterlijk duidelijkheid? Klopt het dat deze mensen nu niet in aanmerking komen voor de subsidies voor het verduurzamen en verbeteren van de woning? Hoeveel inwoners van het bevingsgebied kunnen nu al de genoemde subsidie aanvragen? Hoeveel inwoners niet en wanneer komen zij wel in aanmerking?
De ambitie van het Rijk, regionale overheden en NCG is om alle opnames en beoordelingen van woningen en gebouwen in het versterkingsprogramma van NCG eind 2023 af te ronden. Daarmee krijgen bewoners duidelijkheid over de vraag of hun woning versterkt moet worden om aan de veiligheidsnorm te voldoen. Het klopt niet dat deze eigenaren hierop moeten wachten om de subsidieaanvraag te kunnen doen. Eigenaren kunnen de subsidie voor verduurzamen en verbeteren van de woning nu al aanvragen. Mochten zij dat nog niet hebben gedaan wanneer NCG het versterkingsadvies met de eigenaar bespreekt, dan zal de NCG bij de gesprekken over de planvorming voor de versterking de eigenaar ook informeren hoe de regelingen kunnen worden ingezet bij de versterking. Bijvoorbeeld door de maatregelen voor verduurzaming en woningverbetering tegelijk met de versterking door dezelfde aannemer te laten uitvoeren. Dit voorkomt dat de eigenaar meerdere keren overlast ervaart door werkzaamheden en zo de versterking zo gestructureerd en compleet mogelijk uitgevoerd kan worden.
Is de beloofde inventarisatie van de hoeveelheid mensen die in een schrijnende situatie zitten inmiddels uitgevoerd? Zo ja, kan deze gedeeld worden met de Tweede Kamer? Zo nee, wanneer wordt deze verwacht? Kunnen gedupeerden in en schrijnende situatie reeds geholpen worden en aanspraak maken op een deel van de gereserveerde € 50 miljoen?
In de bestuurlijke afspraken is voor het oplossen van deze situaties 50 mln. euro gereserveerd13. Op 8 juli jl. hebben de gemeenten een brief ontvangen van het interventieteam met de vraag om vastgelopen dossiers aan te dragen. Het interventieteam zal op basis van deze inventarisatie de aangedragen zaken bekijken en bestuderen hoe de ontstane problemen opgelost kunnen worden, zodat bewoners weer perspectief geboden kan worden. Hiermee verwacht het interventieteam in september te beginnen. Eind 2021 wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang.
Wat is de stand van zaken van de zogenaamde «integrale programma’s voor agrariërs, MKB’ers, erfgoed en sociaal-emotionele ondersteuning» uit het bestuursakkoord? Zijn de inhoudelijke programma’s inmiddels uitgewerkt? Hoe gaat de beschikbare € 50 miljoen worden verdeeld?
Op 16 maart jl. in het Versterkingsoverleg Groningen (VOG) met regionale bestuurders is afgesproken dat de € 50 mln. onder de «integrale programma’s» als volgt worden verdeeld:
Agro
Middelen agroprogramma t.b.v. algemene programmakosten en fondsvorming
19 miljoen
Erfgoed
Middelen erfgoedprogramma t.b.v. meerjarige regeling onderhoud karakteristieke panden
10 miljoen
Sociaal en gezondheid
Middelen sociale en emotionele ondersteuning t.b.v. continuering inzet aardbevingsgemeenten en GGD
10 miljoen
MKB
Middelen integraal programma MKB
11 miljoen
Vanuit de bestuurlijke afspraken wordt € 10 mln. voor sociaal-emotionele ondersteuning beschikbaar gesteld. Deze middelen worden de komende 5 jaar ingezet. Momenteel wordt de verdeling hiervan uitgewerkt door de bestuurlijke tafel sociaal en gezondheid. Deze tafel bestaat uit de directeur Publieke Gezondheid (GGD), de betrokken wethouders van de aardbevingsgemeenten en de Gedeputeerde Gezondheid van de Provincie Groningen.
Op 4 februari jl. is onder regie van de Provincie Groningen een programmatische aanpak vastgesteld voor agrariërs. De Minister van LNV heeft u hiervan per brief op de hoogte gesteld14. Er zijn na inventarisatie 175 complexe gevallen in beeld waar het programma hulp aan wil bieden. Inmiddels is er gestart met circa 25 gevallen om de aanpak uit te proberen. Dit aantal wordt gedurende het jaar uitgebreid. In totaal gaat er € 19 mln. naar dit programma.
Er is € 11 mln. vrijgemaakt voor de versterking van het MKB in het aardbevingsgebied. Het Rijk heeft de provincie gevraagd het voortouw te nemen om in samenwerking met maatschappelijke organisaties, uitvoeringsorganisaties en het Rijk te komen tot een overtuigend MKB-programma. Inmiddels is gestart met het uitwerken van een programma in samenwerking met de betrokken partijen. Hierbij wordt ook de synergie gezocht met het Nationaal Programma Groningen (NPG) en andere bestaande trajecten zoals Stut-en-Steun. Een eerste stap is het aanstellen van MKB-consulenten. Ook is er op 13 september een aftrap van de eerste MKB-tafel.
De € 10 mln. voor erfgoed wordt binnen het Erfgoedprogramma uitgewerkt en besteed. Daarvan gaat € 9 mln. naar de meerjarige financiële regeling voor onderhoud aan karakteristieke panden en gemeentelijke monumenten en € 1 mln. naar het Cultuurfonds voor Monumenten. Het Cultuurfonds voor Monumenten Groningen is een revolverend fonds. Vanuit dit fonds worden laagrentende leningen verstrekt aan eigenaren van gemeentelijke monumenten en karakteristieke panden voor groot onderhoud.
Bereiken u ook signalen dat mensen die de subsidie voor het verduurzamen en verbeteren van de woning aanvragen om onverklaarbare redenen een afwijzing krijgen en opnieuw een aanvraag moeten doen? Hoeveel aanvragen zijn er inmiddels gedaan? Hoeveel zijn er toegewezen? Is er voldoende budget om iedereen die in aanmerking komt ook subsidie toe te kennen?
De uitvoeringsorganisatie Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) voert de regeling uit. Op het moment dat een eigenaar niet aan de voorwaarden voldoet, stuurt de SNN altijd eerst een voornemen tot afwijzen met een mogelijkheid om daarop te reageren. Wanneer de aanvraag daadwerkelijk wordt afgewezen, kan de aanvrager in bezwaar en beroep. De NCG is bekend met enkele gevallen waarbij de aanvraag niet geheel correct is afgehandeld. De NCG heeft contact met SNN om dergelijke gevallen in de toekomst te voorkomen. In de beantwoording van de Kamervragen van de leden Beckerman en Nijboer over de subsidie verduurzaming en verbetering (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3960) wordt uitgebreid ingegaan op wie in aanmerking komt voor de subsidie, het subsidieplafond en hoeveel aanvragen er inmiddels zijn gedaan.
Waarom zijn er gedupeerden met erkende bevingsschade die nu op basis van hun postcode niet in aanmerking komen voor de subsidie voor het verduurzamen en verbeteren van de woning? Is dit rechtvaardig? Klopt het dat inwoners van de dorpen Ulrum, Zoutkamp, Lauwersoog, Niekerk, Kommerzijl, Nieuwklap niet in aanmerking komen voor de subsidie Waardevermeerdering en de subsidie Verduurzamen en Verbeteren voor het verduurzamen en verbeteren van de woning? In welke (andere) dorpen en postcodes zijn er schades erkend maar kunnen bewoners geen aanspraak maken op de waardevermeerderingsregeling en de subsidies voor het verduurzamen en verbeteren?
De regeling voor de verduurzaming en woningverbetering is bedoeld voor mensen die in de verwachting waren dat zij in de versterkingsoperatie zaten en daardoor onderhoud aan hun huis hebben uitgesteld. Dit gebied komt sterk overeen met de Waardedalingsregeling van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). Daarom hebben Rijk en de aardbevingsgemeenten en de provincie Groningen besloten dat bewoners uit dit herkenbare gebied een subsidie aanvraag kunnen indienen. Er zijn drie postcodes (9679, 9681 en 9682) in de gemeente Oldambt aan toegevoegd, omdat hier ook veel huizen worden versterkt.
Voor de waardevermeerderingsregeling geldt dat hiervan gebruik kan worden gemaakt door woningeigenaren met erkende bevingsschade van minimaal 1.000 euro voor schade door bodembeweging van het Groningenveld of Norg. Op de website van SNN staan de gedetailleerde voorwaarden.15
Komen gedupeerden die kiezen voor de vaste vergoeding van schade door Instituut Mijnbouwschade Groningen in aanmerking voor de subsidieregelingen van Samenwerkingsverband Noord-Nederland?
De uitvoeringsorganisatie SNN voert meerdere regelingen uit die samenhangen met de schadeafhandeling of versterkingsoperatie. Bewoners die kiezen voor een vaste vergoeding van fysieke schade door IMG komen in aanmerking voor de Waardevermeerderingsregeling van SNN. Voor de overige regelingen van SNN, zoals de subsidieregeling voor Verduurzaming, Onderhoud en Verbetering Gebouwen, geldt dat de vaste vergoeding van het IMG niets verandert aan de vraag of en wanneer mensen in aanmerkingen komen voor de subsidie.
Klopt het dat u op 3 juni 2021 uitsprak dat «de ambitie is om de regeling voor woningcorporaties en huurders ook op 1 juli aanstaande in werking te laten treden»? Klopt het dat deze regeling nog niet in werking is getreden? Per wanneer kunnen huurders de € 750 vergoeding ontvangen? Per wanneer krijgen huurders de vergoeding zelfaangebrachte voorziening?
De subsidieregeling woningcorporaties aardbevingsgebied Groningen (https://wetten.overheid.nl/BWBR0045384/2021-07-10) is op 10 juli 2021 in werking getreden. Met de woningcorporaties is afgesproken dat zij de tegemoetkoming van 750 euro aan hun huurders uitbetalen. Hiervoor vragen zij subsidie aan. Inmiddels hebben alle twaalf woningcorporaties een subsidieaanvraag ingediend. De subsidiebeschikkingen worden in september afgegeven waarna de woningcorporaties de 750 euro aan hun huurders kunnen overmaken.
Over de wijze waarop wordt omgegaan met zelf aangebrachte voorzieningen wordt uw Kamer nader geïnformeerd.
Kent u het bericht «Kredietbanken willen niet dat aardbevingsslachtoffers Groningen hun schadevergoeding meteen kwijt zijn aan schuldeisers»? Deelt u de mening van deze vier kredietbanken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?6
Ja, dat bericht ken ik. Voor de afhandeling van fysieke schade geldt dat het IMG de mogelijkheid biedt om de schade te laten repareren in plaats van een schadevergoeding te ontvangen.
Wanneer schade in het aardbevingsgebied wordt vergoed, wordt feitelijk «de schade in het vermogen» van de gedupeerde gerepareerd. Bijvoorbeeld het verschil tussen wat bewoners voor hun huis zouden krijgen als er geen aardbevingen zijn geweest en wat ze nu krijgen. Als deze vergoeding moet worden gebruikt voor het afbetalen van schulden is «deze schade in het vermogen» nog steeds gerepareerd.
De algemene regels voor de behandeling van vermogen en schuld zijn ook op de vergoedingen van het IMG van toepassing. Dit betekent dat het ontvangen van een vergoeding effect heeft op de verplichting om schulden af te lossen.
Bent u bekend met signalen dat sommige gedupeerden problemen ondervinden en/of lang moeten wachten op aanvraag voor de waardedalingsregeling? Hoe vaak stelt Instituut Mijnbouwschade Groningen gemiddeld een besluit op een aanvraag uit? Hoe lang is de gemiddelde doorlooptijd? Zijn er specifieke groepen die een langere doorlooptijd hebben? Waarom moeten alle erfgenamen van een overleden eigenaar een aparte aanvraag doen als de langstlevende ouder de woning waarover de waardedalingsregeling wordt aangevraagd nog steeds bezit?
Sinds 1 september 2020 heeft het IMG de waardedalingsregeling voor woningen. Sindsdien heeft het IMG ruim 96.000 aanvragen ontvangen. Daarvan zijn er ruim 93.000 afgehandeld en is in totaal 431 miljoen euro schadevergoeding toegekend. In het overgrote deel (87%) behaalt het IMG de nagestreefde termijn van acht weken voor de behandeling van een melding van schade door waardedaling. Er zijn verschillende oorzaken waardoor het IMG in de overige gevallen deze termijn niet behaalt. Zo ligt de doorlooptijd bij de panden met zogenaamde dubbelfuncties (panden waar wonen en werken gecombineerd worden) doorgaans hoger. Bij die gevallen wordt namelijk een taxateur ingezet hetgeen tot gevolg heeft dat automatische afhandeling niet mogelijk is. Als er sprake is van het overlijden van een eigenaar, laat het IMG weten dat er een vergoeding voor waardedaling kan worden aangevraagd door de erfgenaam. Als er meerdere personen rechthebbende zijn, dient inderdaad ieder een aanvraag te doen voor zijn/haar eigen deel. Bij de behandeling van de aanvraag om vergoeding van schade door waardedaling wordt namelijk onderzocht wie rechthebbenden van de woning zijn. Hiervoor worden de eigendomsgegevens uit het Kadaster gebruikt. Zo weet het IMG zeker dat de vergoeding aan diegenen wordt uitgekeerd die daar formeel recht op hebben.
Waarom zijn bewoners van woningen gebouwd na 1 januari 2016 uitgezonderd voor het aanvragen van de verschillende subsidieregelingen? Ook bewoners in een nieuwe woning kunnen toch te maken hebben met materiële en immateriële schade?
Deze uitsluitingsgrond geldt alleen voor de subsidieregeling verduurzaming, onderhoud en verbetering gebouwen aardbevingsgebied Groningen. Eigenaren van wie hun gebouw nieuw is gebouwd en opgeleverd na 1 januari 2016 hebben de eerste 5–10 jaar nagenoeg geen grootschalig onderhoud en als zodanig ook minder (achterstallig) onderhoud. Daarnaast kunnen eigenaren sinds april 2014 een bijdrage ontvangen voor de meerkosten van aardbevingsbestendige nieuwbouw via de nieuwbouwregeling. Voor deze eigenaren is er geen noodzaak om eventueel onderhoud uit te stellen aangezien hun gebouw op norm is.
Het voorgaande staat los van vergoeding van mijnbouwschade door het IMG. Daar geldt deze uitsluitingsgrond niet. Ook bijvoorbeeld een nieuwbouwwoning kan namelijk aardbevingsschade hebben die voor vergoeding in aanmerking komt. Immateriële schade ziet op de persoon en niet op de woning, dus ook daar geldt die uitsluitingsgrond niet.
Is er voldoende capaciteit bij bouwbedrijven voor de versterking en het verbeteren en verduurzamen van woningen? Hoe wordt gezorgd voor voldoende capaciteit? Is er voldoende capaciteit bij bouwbedrijven om offertes te maken voor gedupeerden die subsidies willen anvragen? Kent u de signalen dat aanvragen voor de waardevermeerderingsregeling lang kunnen duren? Herkent u dat de eisen streng zijn en gedupeerden niet altijd aan dubbel getekende offertes kunnen komen? Hoe wordt gezorgd dat gedupeerden geen problemen ondervinden door stijgende materiaal- en bouwkosten?
De bouwcapaciteit staat momenteel onder druk door grote landelijke bouwopgaven. De beschikbare capaciteit in de bouwsector is daarmee ook bepalend voor de voortgang bij het versterken een heeft dan ook volop aandacht in de aanpak van de versterkingsoperatie. Op 2 september 2020 heeft het Ministerie van BZK met Bouwend Nederland en NCG het Bouwakkoord ondertekend. Een van de kernafspraken is een pool van bouwbedrijven inrichten. Hieruit kan de eigenaar nu als opdrachtgever van de te versterken woning een aannemer/bouwbedrijf kiezen. De komende tijd zal NCG met het MJVP de bouwstromen in beeld brengen. Dit biedt aannemers de mogelijkheid voor langere termijn werk te plannen. Voor de subsidie voor verduurzaming en verbetering geldt dat de regeling voor eigenaren in de versterkingsoperatie 5 jaar openstaat en eigenaren vervolgens 3 jaar de tijd hebben de activiteiten uit te (laten) voeren. Voor de aanvraag van deze subsidie hebben aanvragers geen offerte nodig, enkel een prijsopgave wat ze met de subsidie van plan zijn.
Om in aanmerking te komen voor de waardevermeerderingsregeling geldt inderdaad dat bewoners als de werkzaamheden nog moeten worden uitgevoerd een getekende offerte of opdrachtbrief moeten leveren. Als de energiebesparende maatregelen al zijn uitgevoerd dan kan de eindfactuur met betalingsbewijs worden aangeleverd. Ook kan ervoor worden gekozen om de werkzaamheden zelf uit te voeren; dit is op basis van de facturen en betaalbewijzen van de aangeschafte materialen.
Ondanks de stijgende materiaal- en bouwkosten blijft deze subsidie toereikend om energiebesparende maatregelen in zijn geheel of deels uit te voeren afhankelijk van de keuze van de bewoners.
Kunt u de uitkomsten van de recent door Instituut Mijnbouwschade Groningen uitgevoerde pilot voor de vergoeding van immateriële schade met de Tweede Kamer delen? Hoe beoordeelt u de resultaten? Herkent u dat er nu gedupeerden zijn uit de pilot waarbij wordt erkend dat er sprake is van «Bijzonder ernstige persoonsaantasting» die toch maar € 1.500 (kinderen) of € 3.000 (volwassenen) vergoeding krijgen? Is dit geen zeer schraal bedrag voor jarenlang leed (mede) veroorzaakt door de overheid? Wanneer kunnen gedupeerden de vergoeding voor immateriële schade gaan aanvragen? Hoe wordt gezorgd dat de doorlooptijd kort zal zijn? Hoe wordt gezorgd dat er ook daadwerkelijk erkenning komt voor het aangedane leed?
Immateriële schade is een van de schadevormen die het IMG aan de hand van de Tijdelijke wet Groningen (TwG) afhandelt. Het IMG bepaalt binnen de wettelijke kaders zelf de werkwijze en bepaalt dus ook zelf op basis van jurisprudentie, ingewonnen advies en inzichten uit de praktijk de hoogte van de vergoedingen voor immateriële schade. Het IMG geeft aan dat zij in de uitwerking van de regeling voor immateriële schade een balans moet zien te vinden tussen een eenvoudige regeling die bewoners niet te veel belast, een regeling waarin ruimte en aandacht is voor persoonlijke omstandigheden en een regeling die voldoet aan het geldende aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht. De bedoeling is dat bewoners met de uiteindelijke regeling erkenning van het leed ervaren. Het IMG is 1 juni jl. gestart met een pilotgroep van honderd huishoudens. Het IMG start de uitvoering gefaseerd om zo de grote uitrol zo goed mogelijk voor te bereiden. De eerste evaluatie wijst uit dat de regeling, de organisatie en IT op hoofdlijnen naar behoren werken. Verbeterpunten zijn er ten aanzien van de vooraf verzamelde data en de inhoud van de vragenlijst waarmee het IMG de gevolgen van het persoonlijk leed inventariseert. Het IMG geeft aan dat dit najaar de regeling verder opengesteld wordt.
Hoe gaat u uw belofte uit het bestuursakkoord waarmaken en gedupeerden «veiligheid, duidelijkheid en een nieuw perspectief bieden»? Per wanneer zal iedereen veiligheid, duidelijkheid en perspectief hebben? Bent u van mening dat er sinds het bestuursakkoord meer «rust, duidelijkheid en voorspelbaarheid» is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ambitie van het Rijk, regionale overheden en NCG is alle opnames en beoordelingen eind 2023 af te ronden. De streefdatum om de uitvoering van de versterking te voltooien is 2028. De realisatie van de ambitie met betrekking tot versterking is afhankelijk van een aantal randvoorwaarden, met name rondom de werking van de typologieaanpak, het aantal herbeoordelingen waarvoor bewoners kiezen en de beschikbare bouwcapaciteit. Voor een toelichting op de inzet gericht op het waarmaken van de bestuurlijke afspraken, verwijs ik naar antwoord 2, 3, 5, 6 en 20.
Erkent u dat door de verschillende situaties waarbij gedupeerden weer moeten wachten en/of niet in aanmerking komen voor regelingen er weer stress en ongelijkheid ontstaat? Erkent u dat door het uitblijven van «veiligheid, duidelijkheid en een nieuw perspectief» er weer nieuwe immateriële schade ontstaat?
De psychische en sociale gevolgen van de aardbevingen door gaswinning voor de inwoners van Groningen zijn groot. Dit is deels een gevolg van het feit dat mensen vaak lang moeten wachten op duidelijkheid over de veiligheid van hun woning en wat er eventueel moet gebeuren om die te verbeteren. Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 1 en 22 worden met de uitvoering van de bestuurlijke afspraken concrete stappen gezet om deze duidelijkheid zo snel mogelijk te bieden en wordt perspectief geboden dat verder gaat dan alleen de fysieke veiligheid.
Tegemoetkoming gedupeerden wateroverlastschade Limburg |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat ook voor veel particulieren die getroffen zijn door de extreme wateroverlast in Limburg nog altijd niet zeker is of hun schade door de verzekering zal worden uitgekeerd? Zo ja, weet u om hoeveel mensen het gaat?
De impact van de wateroverlast in Limburg is enorm. Veel burgers en ondernemers hebben grote schade geleden, dat is verschrikkelijk voor alle betrokkenen, zeker als tegen hun verwachtingen in blijkt dat hun verzekering de schade niet dekt.
Het kabinet heeft besloten om de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) van toepassing te verklaren op de ramp in Limburg. In artikel 4 van de Wts staat welke soorten schade onder voorwaarden in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de kosten, zoals schade aan de woning en aan de inboedel.
Een belangrijke voorwaarde voor de tegemoetkoming van schade op grond van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts), is dat de schade en kosten niet redelijkerwijs verzekerbaar zijn. Daarom is in overleg met het Verbond van Verzekeraars in beeld gebracht welke schade redelijkerwijs verzekerbaar is. Het lijkt erop dat voor particulieren een groot deel van de schade redelijkerwijs verzekerbaar is. Dit geldt voor schade door regenval en door overstroming door beken en rivieren. Schade door overstroming van de Maas is voor particulieren echter niet redelijkerwijs verzekerbaar. Daarom kunnen zij voor dat deel aanspraak maken op een tegemoetkoming in de schade op grond van de Wts. Uw Kamer wordt hierover middels een separate brief nader geïnformeerd.
Vindt u ook dat Limburgers ruimhartig moeten worden ondersteund, ongeacht of het water dat de schade heeft veroorzaakt afkomstig was uit regionale rivieren en beken, grote rivieren, een dijkdoorbraak, kwelwater of regen?
Om de Wts van toepassing te verklaren, moet sprake zijn van een ramp zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet Veiligheidsregio’s, van ten minste vergelijkbare orde als een overstroming door zoet water of een aardbeving. Daarvan is sprake bij een gebeurtenis waarbij het leven en de gezondheid van veel personen, het milieu of grote materiële belangen in ernstige mate zijn geschaad of worden bedreigd en waarbij een gecoördineerde inzet van diensten of organisaties van verschillende disciplines was vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken.
Het kabinet wil de door de overstroming getroffen inwoners en organisaties in Limburg graag bijstaan. Middels een separate brief informeer ik uw Kamer nader over de reikwijdte van de ministeriële regeling Wet tegemoetkoming schade bij rampen.
Bent u bereid deze mensen ruimhartig tegemoet te komen via de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts)?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer wordt duidelijkheid gegeven over de uitwerking van de Wts, het loket waar particulieren zich kunnen melden en de uitkering van eventuele voorschotten?
De schaderegeling wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Vanaf 9 augustus kunnen particulieren, ondernemers, overheden, religieuze organisaties, verenigingen en stichtingen hun schade melden via een meldingsformulier op de website van RVO. Dit stelt de RVO in staat de uitvoering van de regeling voor te bereiden zodat zo snel mogelijk kan worden gestart met die uitvoering. Een belangrijke stap daarbij is het laten uitvoeren van taxaties. Het werken met voorschotten zou in dit proces vertragend werken, aangezien ook hiervoor taxaties vereist zijn. Er wordt met alle betrokken partijen hard gewerkt om de ministeriële regeling zo spoedig mogelijk te kunnen vaststellen en in werking te laten treden, zodat de RVO ook kan overgaan tot uitbetaling.
Belangrijk voor burgers is dat zij de schade goed vastleggen met foto's en daarnaast documentatie, zoals facturen, bewaren. Op Rijksoverheid.nl en op RVO.nl staan al zoveel mogelijk antwoorden op vragen over de wateroverlast en schade. Deze Q&A's vullen we voortdurend aan, om waar mogelijk al duidelijkheid te geven aan getroffen mensen. Nadere aanwijzingen zullen we ook spoedig mogelijk geven op Rijksoverheid.nl en RVO.nl.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, doch uiterlijk voor 13 augustus 2021?
Ja.
Verzekeraars die wateroverlastschade ondernemers Valkenburg niet vergoeden |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Na het water voert Valkenburg nu strijd met de verzekeraar»?1
Ja
Hoe vindt u het dat ondernemers getroffen door de ernstige overstroming half juli niet worden gecompenseerd door hun verzekering?
De impact van de wateroverlast in Limburg is enorm. Veel ondernemers in de regio hebben schade geleden, dat is verschrikkelijk voor alle betrokkenen, zeker als een ondernemer in de (onjuiste) veronderstelling verkeert verzekerd te zijn, maar die schade toch niet (geheel) wordt vergoed door een verzekeraar. Voor getroffen particulieren en bedrijven is hun verzekering het eerste aanspreekpunt. Wij staan dan ook in nauw contact met het Verbond van Verzekeraars. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft een QuickScan op hoofdlijnen naar de omvang van de schade gemaakt. Deze zal met uw Kamer worden gedeeld.
De Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) biedt de mogelijkheid om geleden schade te vergoeden die redelijkerwijs niet te verzekeren is. In artikel 4 van de Wts wordt onder meer genoemd schade aan woning, woonwagen of woonschip, aan inboedel, schade aan vaste en vlottende activa, teeltplanschade en bedrijfsschade. Welke schade- en kostencategorieën voor tegemoetkoming in aanmerking komen, en tegen welke vergoedingspercentages, wordt vastgelegd in een ministeriële regeling. Ik verwijs hiervoor naar de separate aparte brief aan uw Kamer waarin dit nader wordt toegelicht.
Zoals gezegd is een belangrijke voorwaarde voor tegemoetkoming op grond van de Wts dat de schade en kosten niet redelijkerwijs verzekerbaar, niet verhaalbaar en niet vermijdbaar zijn. Daarom wordt naast de Wts in beeld gebracht wat verzekerbaar is. Ik ben hierover in gesprek met het Verbond van Verzekeraars, zie ook mijn antwoord op uw vragen ontvangen op 16 juli 2021. Ook ben ik in gesprek met het Verbond over de compensatie van gedupeerde ondernemers door hun verzekeraars. Het algemene beeld dat hieruit naar voren komt is dat de leden van het Verbond zich inspannen om voor hun cliënten tot een oplossing te komen, waarbij breder wordt gekeken dan de vraag of er op grond van polisvoorwaarden een verplichting tot uitkering bestaat.
Bent u hierover in gesprek met het Verbond van Verzekeraars? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met verzekeraars die weigeren de schade te vergoeden, zoals het Britse Lloyds, en er bij hen op aan te dringen hun verantwoordelijkheid te nemen?
Ik ga ervan uit dat alle verzekeraars in elk geval uitkeren als zij hiertoe op grond van de polisvoorwaarden verplicht zijn en bij de beoordeling van ingediende claims rekening houden met de bijzondere omstandigheden van deze overstroming. Lloyd’s heeft de Minister van Financiën benaderd om hun rol en verantwoordelijkheid met betrekking tot de dekking van schades als gevolg van de wateroverlast in Limburg nader toe te lichten. Lloyd’s beziet thans voor hoeveel en welke schades bij ondernemers zij mede als verzekeraar optreedt en hoe met de betreffende claims moet worden omgegaan. Vooralsnog lijkt dit te gaan om een klein aantal gevallen, waarbij de beslisbevoegdheid van Lloyd’s veelal beperkt is. Lloyd’s is thans bezig dit nader in kaart te brengen om op basis daarvan, rekening houdend met de praktijk van de lokale markt, toepasselijke jurisprudentie, gedragscodes en polisvoorwaarden, te besluiten hoe met de claims moet worden omgegaan. Lloyd’s zal de Minister van Financiën informeren over de voortgang van dit proces. Overigens betreft het hier geen Britse verzekeraar, maar de in 2019 opgerichte Lloyd's Insurance Company S.A. NV België (Lloyd's Europe).
Welke extra maatregelen bent u bereid te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naast de Ministeriële Regeling Wet tegemoetkoming schade bij rampen (ministeriële regeling) wordt op dit moment in kaart gebracht of en op welke initiatieven en regelingen door ondernemers nog meer een beroep kan worden gedaan. De NOW-regeling en TVL in het kader van corona zijn daar voorbeelden van.
Bent u bereid deze dubbel gedupeerde ondernemers te compenseren vanuit de Wet tegemoetkoming schade bij rampen?
Zie antwoord vraag 2.
Het ondoorzichtige keuringssysteem van de jeugdbescherming |
|
René Peters (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het feit dat het Keurmerkinstituut in januari 2019 constateerde dat Jeugdbescherming Limburg de cliëntenparticipatie niet op orde had en dat dit door het instituut werd bestempeld als «kritisch feit»?1
Een instelling die jeugdbescherming en jeugdreclassering wil uitvoeren, dient gecertificeerd te zijn. Het Keurmerkinstituut (KMI) is de certificerende instelling die de certificaten verstrekt en regelmatig audits uitvoert bij gecertificeerde instellingen (GI’s) om te kunnen beoordelen of een GI blijft voldoen aan de eisen van het certificaat. Als een GI op één of meer onderdelen naar het oordeel van het KMI niet aan deze eisen voldoet, en het naar het oordeel van het KMI om een wezenlijk onderdeel gaat, merkt het KMI dit als een kritisch feit aan. Wanneer dat gebeurt, moet de GI zorgen dat zij haar bedrijfsvoering binnen korte tijd bijstelt zodat deze tekortkoming wordt opgelost. Het is vervolgens aan het KMI om te beoordelen of deze acties door de GI worden genomen. Ik begrijp van het KMI dat zij dat ook heeft beoordeeld.
Is het juist dat de clïëntenparticipatie bij Jeugdbescherming Limburg in 2020 en 2021 nog steeds niet op orde is en dat audits laten zien dat de situatie slechter is geworden, maar dat dit geen gevolgen heeft voor de certificering?
Het KMI heeft mij meegedeeld dat zij van mening is dat er geen sprake is van gebrekkige cliëntenparticipatie, omdat Bureau Jeugdzorg Limburg (BJL) ook andere kanalen en methoden toepast om tot cliëntparticipatie te komen. Dit betreft onder andere overleg met individuele jeugdigen en ouders, cliënttevredenheidsonderzoeken en spiegelgesprekken met cliënten. Het KMI geeft aan te hebben vastgesteld dat deze inspanningen effect hebben.
BJL heeft over het functioneren van de cliëntenraad zelf gesignaleerd dat dit nog niet tot het gewenste resultaat leidt. BJL heeft daarop maatregelen genomen om het functioneren alsnog te verbeteren. Daarmee voldoet BJL naar het oordeel van het KMI aan de normen.
Heeft u kennisgenomen van de stelling op de website van het Keurmerkinstituut dat bij kritische feiten de getroffen maatregelen binnen drie maanden na de laatste auditdag aantoonbaar effect moeten hebben, dat hiervoor overtuigend bewijs moet worden overlegd en dat als dat niet lukt het certificaat in gevaar is?
Ja. Dit is de gebruikelijke gang van zaken, zie ook mijn antwoord op vraag 1. Dit is neergelegd in de Beleidsregel systeemcertificatie van het KMI.
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat het Keurmerkinstituut in het geval van jeugdbescherming Limburg zich niet lijkt te houden aan zijn eigen stellingname en de gebrekkige cliëntenparticipatie kennelijk voor lief neemt door er, in tegenstelling tot wat er op de website staat, geen gevolgen aan te verbinden?
Het Keurmerkinstituut toetst bij iedere audit of de cliëntenparticipatie op orde is en verbindt daar indien nodig gevolgen aan. In het geval van BJL is de cliënten participatie als voldoende beoordeeld. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat hiermee in strijd wordt gehandeld met het doel van certificering om kwaliteit te garanderen en de jeugdbescherming in te staat te stellen om met behulp van de cliëntenraad, ouders en kinderen op een zo goed mogelijke manier te helpen en bij te staan?
Naar mededeling van het KMI hebben de certificatieaudits ertoe geleid dat BJL, naar aanleiding van de door het KMI gesignaleerde afwijkingen in 2019, aantoonbaar inspanningen heeft verricht om tot effectieve cliëntparticipatie te komen.
Kunt u precies aangeven hoe en waarom een instelling het predikaat gecertificeerd krijgt of verliest?
Een instelling komt in aanmerking voor een certificaat als deze voldoet aan het normenkader dat is vastgesteld bij de Regeling normenkader jeugdbescherming en jeugdreclassering, een ministeriële regeling op grond van artikel 3.4 van de Jeugdwet. Door middel van periodieke audits houdt het KMI toezicht op de naleving van de eisen van het normenkader.
De verlening van een certificaat vindt plaats nadat het KMI met goed resultaat een keuring van de bedrijfsprocessen van een kandidaat-GI heeft verricht, die zo’n keuring heeft aangevraagd. De keuring vindt plaats naar de normen op basis van het «Normenkader ten behoeve van certificering van uitvoerende organisaties voor Jeugdbescherming en Jeugdreclassering», die zijn beschreven in het «Certificatieschema voor toetsing van het kwaliteitsmanagementsysteem van uitvoerende organisaties voor Jeugdbescherming en Jeugdreclassering versie 2.0». Dit certificatieschema sluit aan bij de internationale normen voor managementsysteemcertificatie, ISO/IEC 17021-1:2015 en de daarbij behorende documenten.
Een instelling kan het certificaat verliezen als deze niet langer voldoet aan de eisen van het normenkader en certificatieschema. Om vast te stellen of een instelling nog steeds voldoet verricht het KMI periodiek een audit. Het KMI kan dit eveneens incidenteel doen, indien daartoe aanleiding bestaat. Als het KMI in de audit afwijkingen constateert, moet de instelling een plan van aanpak indienen dat tot doel heeft om de afwijking weg te nemen. De implementatie van dit plan wordt binnen drie maanden na de laatste auditdag getoetst. Als de instelling bij verificatie aan de gestelde eisen voldoet kan het KMI een certificaat verlengen.
Ingeval een GI niet aan de eisen voldoet dreigt intrekking en zou zonder nadere maatregel de continuïteit van de uitvoering van lopende jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregelen in gevaar komen. In een dergelijk geval kan op basis van het besluit «Algemene aanwijzingen tijdelijk certificaat jeugdbescherming en jeugdreclassering» een tijdelijk certificaat worden verleend. De aanwijzingen voorzien er in dat, als een instelling niet aan de eisen kan voldoen, er tijd is voor een ordelijke overdracht van jeugdigen naar een andere gecertificeerde instelling.
Hoe en door wie wordt het Keurmerkinstituut precies gecontroleerd?
Het KMI is door mij aangewezen als certificerende instelling onder voorwaarde van accreditatie. Het KMI is geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie (RvA). De RvA beoordeelt de competentie, consistente bedrijfsuitoefening en onpartijdigheid van het KMI bij de uitvoering van het certificatieschema door middel van jaarlijkse beoordelingen. Daarnaast zijn de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid belast met het onderzoeken van de kwaliteit van het KMI. In dat kader wonen de inspecties periodiek een aantal audits bij van het KMI en beoordelen zij aan de hand daarvan of het nodig is om verder toezicht te houden. De conclusie van de beoordeling in 2019 was dat op dat moment geen reden bestond om verder toezicht uit te voeren of te plannen. Voor 2022 bezien de inspecties opnieuw of en welke audits van het KMI de inspecties gaan bijwonen. Op basis van bovenstaande onderzoeken stel ik vast of het KMI aan de wettelijke voorschriften blijft voldoen.
Kunt u aangeven wie er toegang hebben tot de auditrapporten?
Bij auditrapporten kan het om twee verschillende soorten audits gaan.
Ten eerste zijn er de audits van het KMI. Het KMI stelt deze auditrapporten ter beschikking aan de geauditeerde instelling, middels een private overeenkomst met de GI. De GI beslist of zij auditrapporten ter beschikking van derden stelt.
Dit is de gangbare handelwijze bij certificering. De RvA heeft in het kader van haar periodieke accreditatiebeoordeling wel toegang tot auditrapporten van het KMI over gecertificeerde instellingen, die zij steekproefsgewijs gebruikt bij die beoordeling.
Ten tweede zijn er audits op het KMI door de RvA. Voor de auditrapporten van de RvA geldt op grond van Europese regelgeving en internationale ISO-eisen dat deze standaard vertrouwelijk blijven. Het KMI mag zelf besluiten auditrapporten van de RvA al dan niet te delen met derden.
Is het juist dat de auditrapporten niet toegankelijk zijn voor gemeenten en de cliëntenraad? Zo ja, deelt u de mening dat het gemeenten op deze manier onmogelijk wordt gemaakt om vast te stellen of een aanbieder voldoet aan de kwaliteitseisen en dat het voor de cliëntenraden niet goed mogelijk is om onafhankelijk te opereren?
Uit het antwoord op de voorgaande vraag volgt dat gemeenten niet zonder medewerking en instemming van de GI toegang hebben tot auditrapporten. Wel kan de gemeente (of meer in het algemeen de opdrachtgever) met de GI overeenkomen in het kader van de inkooprelatie dat de GI inzage geeft in het auditrapport. Dit gebeurt zeer regelmatig.
Voor de cliëntenraad geldt dat het aan de gecertificeerde instelling is om te beslissen of zij een auditrapport ter beschikking stelt aan de cliëntenraad. Hoe vaak dit gebeurt is mij niet bekend.
Het KMI heeft mij met betrekking tot de audit bij BJL medegedeeld dat de bevindingen van het auditrapport in aanwezigheid van de cliëntenraad met het bestuur zijn besproken.
Ten overvloede merk ik op dat de cliëntenraad geen rol als toezichthouder heeft, maar de gemeenschappelijke belangen van cliënten behartigt. In dat kader heeft de cliëntenraad onder meer een adviesrecht over het beleid en de organisatie van de GI. Daarbij moet de GI aan de cliëntenraad de voor haar taak benodigde informatie verstrekken. Of dat ook auditrapporten omvat is ter beoordeling aan de GI.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat er een einde komt aan dit ondoorzichtige keuringssysteem en gemeenten en cliëntenraden toegang krijgen tot de auditrapporten?
Gezien de antwoorden op eerdere vragen deel ik niet de in de vraag verwoorde opvatting. Het KMI houdt toezicht op de gecertificeerde instellingen en wordt door de RvA en de Inspecties gecontroleerd. Gemeenten en cliëntenraden kunnen afspraken maken over de inzage in de auditrapporten.
Het missen van een huwelijksplechtigheid door coronamaatregelen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat David uit Amsterdam u een schrijven heeft doen toekomen aangaande zijn huwelijk met zijn Colombiaanse vriendin op 7 augustus aanstaande?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat mensen vanuit Colombia wel voor een begrafenis of een afstandsrelatie Nederland binnen kunnen komen, maar niet vanwege het voltrekken van een huwelijksplechtigheid van nota bene de eigen kinderen?
Ja. EU-burgers, vergunninghouders en hun gezinsleden vallen niet onder de reikwijdte van het EU-inreisverbod. Zij kunnen naar Nederland reizen.
Daarnaast geldt een aantal specifieke uitzonderingen op het EU-inreisverbod, zoals de lange afstandsrelatie, zakenreizigers en familiebezoek vanwege zwaarwegende aard. Bij deze laatstgenoemde categorie gaat het om reizen in uitzonderlijke gevallen zoals het bezoeken van een ernstig ziek familielid of het bijwonen van een begrafenis2. Het bijwonen van een huwelijk door (derdelander) ouders of een zwager valt niet onder de uitzonderingscategorieën op het inreisverbod.
Personen die volledig zijn gevaccineerd kunnen ook uitgezonderd worden op het EU-inreisverbod. Deze uitzondering geldt echter niet voor landen die zijn aangewezen als zeer hoog risicogebied vanwege de aanwezigheid van een zorgwekkende virusvariant, zoals Colombia3.
Heeft u de bereidheid om de regels meer uniform te maken? Zo ja, kunt u een toelichting geven hoe u dat gaat bewerkstelligen?
De Nederlandse overheid monitort voortdurend de uitvoering van het EU-inreisverbod en of bepaalde uitzonderingscategorieën passend zijn. Daarbij is het van belang zorgvuldig vorm te blijven geven aan diverse afwegingen.
Bent u bekend met het feit dat beide ouders van de Colombiaanse dame in kwestie negatief getest zijn en volledig gevaccineerd? Zo ja, heeft u de bereidheid om het verzoek van de bruidegom te honoreren om zijn aanstaande schoonouders toestemming te geven om de huwelijksplechtigheid op 7 augustus aanstaande bij te wonen? Heeft u voorts de bereidheid om ook voor de aanstaande zwager tot een oplossing te komen?
Zoals ook toegelicht onder vraag 2, geldt de uitzondering op het EU-inreisverbod voor volledig gevaccineerde personen niet voor landen die zijn aangewezen als zeer hoog risicogebied. Zodra Colombia niet meer zal zijn aangemerkt als zeer hoog risicogebied, zal voor Colombia eveneens gelden dat volledig gevaccineerde personen Nederland mogen inreizen.
Komt u, als liefhebber van huwelijksfeestjes, conform uitnodiging ook op de bruiloft?
Bij vragen 1 tot en met 4 is een volledige inhoudelijke beantwoording gegeven. Vraag 5 voegt daar geen inhoudelijke kwestie aan toe zodat verwezen wordt naar de eerdere beantwoording.
Het feit dat geadopteerden op dit moment 835 euro moeten betalen voor het wijzigen van hun achternaam naar hun oorspronkelijke achternaam. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat geadopteerden nu in alle gevallen 835 euro moeten betalen aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid als zij na hun 18e verjaardag hun achternaam willen wijzigen naar hun oorspronkelijke achternaam (de achternaam die zij voor adoptie hadden)?1
Ja dat klopt.
Bent u het er mee eens dat het eigenlijk heel raar is dat iemand fors moet betalen om zijn of haar oorspronkelijke achternaam aan te kunnen nemen; zeker als in ogenschouw wordt genomen dat die persoon, vanwege de vaak zeer jonge leeftijd waarop adoptie plaatsvindt, geen enkele stem had in het wijzigen van de oorspronkelijke achternaam naar de nieuwe achternaam? Zo nee, waarom niet?
In gevallen waarin naamswijziging wordt gevraagd moeten leges worden betaald. Uitgangspunt daarbij is dat diensten van de overheid kostendekkend worden uitgevoerd. Het feit dat geadopteerden vanwege de veelal jonge leeftijd waarop de adoptie plaatsvond geen stem hebben gehad in het wijzigen van hun oorspronkelijke naam maakt dit niet anders. Ouders plegen immers keuzes voor hun kinderen te maken die kinderen zelf wellicht niet zouden hebben gemaakt. Daarbij denk ik bijvoorbeeld aan de geslachtsnaam die ouders bij geboorte van hun biologische kinderen kiezen. Als het kind als meerderjarige de naamskeuze van de ouders wil herzien, kan dat maar ook dan moeten leges worden betaald. Ik zie vooralsnog geen reden in deze gevallen het uitgangspunt los te laten dat diensten van de overheid kostendekkend moeten worden uitgevoerd.
Bent u bereid nog eens heel goed te kijken naar de huidige kosten die verbonden zijn aan het wijzigen van de achternaam voor geadopteerden en daarbij serieus te overwegen het wijzigen van de achternaam naar de oorspronkelijke achternaam voor deze groep mensen gratis dan wel veel goedkoper te maken? Zo ja, per wanneer kunnen we hier actie op verwachten? Zo nee, waarom niet?
Gelet op het uitgangspunt van kostendekkendheid worden de kosten van naamswijziging periodiek tegen het licht gehouden. Ook bekijkt Justis, de dienst die verzoeken om naamswijziging namens de Minister voor Rechtsbescherming beoordeelt, of de procedure efficiënter kan worden ingericht. Zo is vorig jaar de mogelijkheid geïntroduceerd om verzoeken om naamswijziging digitaal in te dienen. Dit heeft nog niet geleid tot een beperking van de kosten. Het proces van naamswijziging is een arbeidsintensief proces en moet met een hoge mate van zorgvuldigheid worden uitgevoerd. Zodra ik daartoe vanuit het perspectief van kostendekkendheid mogelijkheden zie, zal ik de leges aanpassen. Vooralsnog zijn die mogelijkheden er niet.
Klopt het dat bij een verzoek tot het wijzigen van de achternaam ook de mening van de adoptieouders wordt gevraagd? Zo ja, waarom is dat het geval? Bent u het er mee eens dat een geadopteerde te allen tijde zijn of haar achternaam zou moeten kunnen wijzigen naar zijn of haar oorspronkelijke achternaam, ongeacht wat de adoptieouders daar van vinden? Zo nee, waarom niet?
Het Besluit geslachtsnaamswijziging kent op dit moment geen specifieke bepaling die ziet op de situatie waarin iemand zijn oorspronkelijke geslachtsnaam terug wil nadat hij of zij geadopteerd is. Een geadopteerde (vanaf 18 jaar) kan op basis van de hardheidsclausule van artikel 7 van het Besluit zijn oorspronkelijke geslachtsnaam herkrijgen. Hoe de adoptieouders hierover denken is daarbij niet van belang, zij worden hier niet over gehoord.
De marktwerking in het notariaat |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Een openbaar ambt op een doodlopende weg?» in vakblad WPNR, waarin kritische noten worden gekraakt over het huidige notariële stelsel?1
Ja.
Klopt het dat de wettelijke toezichtstaak op het notariaat expliciet en exclusief bij het Bureau Financieel Toezicht (BFT) ligt en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) aldus geen toezicht uitoefent op het notariaat, maar slechts door peerreviews/auditoren iets aan kwaliteitsbewaking doet? Wat dragen deze peerreviews concreet bij aan het «bewaken van kwaliteit»? Wat is daarover bekend?
Het klopt dat de KNB geen toezicht uitoefent. Sinds 1999 is het financiële toezicht op het notariaat bij het BFT belegd en sinds 2013 is het integrale toezicht voorbehouden aan het BFT. Het integrale toezicht van het BFT op het notariaat bestaat naast het financieel toezicht uit toezicht op de kwaliteit en integriteit. Bij een audit van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) wordt gekeken naar de werkwijze op een kantoor en wordt steekproefsgewijs een aantal dossiers bekeken. Het doel van de audits is verbetering van de kwaliteit van de beroepsuitoefening door middel van begeleiding en een open dialoog en samenwerking met de individuele beroepsbeoefenaar. Waar nodig wordt corrigerend opgetreden maar de primaire inzet is niet om misstanden of onvolkomenheden op te sporen. Hiermee wordt er voor gezorgd dat op kantoor de juiste stappen worden gezet en de kwaliteit op orde blijft. Deze audits worden inderdaad uitgevoerd door één auditor bijgestaan door een assistent of bij de grote kantoren door een team van auditoren. Dit is in de praktijk voldoende.
De taak van de KNB om intercollegiale toetsen binnen de beroepsgroep uit te laten te voeren, ter bevordering van de kwaliteit van de beroepsuitoefening, dient nadrukkelijk te worden onderscheiden van het toezicht door het BFT, en heeft als afzonderlijke activiteit naast het toezicht van het Bureau een belangrijke meerwaarde. Kwaliteitstoetsing en toezicht vullen elkaar aan en versterken elkaars effectiviteit. Een belangrijk kenmerk van de kwaliteitstoetsing is het intercollegiale karakter, waarbij de toetsing gericht is op verbetering van de kwaliteit van de beroepsuitoefening door middel van begeleiding en een open dialoog en samenwerking met de individuele beroepsbeoefenaar. Deze situatie verschilt van de verhouding tussen een ondertoezichtgestelde en de toezichthouder. De toezichtstaak van het Bureau is gericht op het controleren van de naleving van de geldende wettelijke voorschriften en op (het initiëren van) de handhaving ervan.
In beginsel is een kantoor met de kwaliteitstoetsing eens in de drie jaar «aan de beurt». Daar waar onvolkomenheden worden geconstateerd kan een verbetertraject worden ingezet dat gevolgd kan worden door een heraudit. De termijn van 3 jaar is geen maximumtermijn maar flexibel. Dat wil zeggen dat een kantoor eerder – bijvoorbeeld na één jaar – bezocht kan worden voor een reguliere audit als de eerdere audit daar aanleiding voor geeft. Overigens hebben het BFT en de KNB ten behoeve van de onderlinge samenwerking een samenwerkingsconvenant afgesloten.
Klopt de constatering in het artikel dat een kantoor maximaal eens in de drie jaar voor één dag (grote kantoren voor twee/drie dagen) door één auditor of (de grote kantoren) door een kleine ploeg wordt gecontroleerd op eventuele onvolkomenheden/misstanden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe uitgebreid kunnen bovengenoemde onderzoeken zijn als zowel de tijd die ervoor wordt uitgetrokken als het aantal auditoren per controle dusdanig miniem is?
Het is niet mijn indruk dat de tijd en inzet die door de toetser en door het getoetste kantoor in een audit wordt gestoken miniem is. De beroepskwaliteitstoetsingen moeten bovendien ook niet verward worden met het wettelijk toezicht. De audits van de KNB zijn niet bedoeld als toezicht op de beroepsgroep. Het staat naast het bestaande toezicht van het BFT om bij te dragen aan de bewustwording van de notarissen van de werkprocessen en waar nodig corrigerend op te treden.
Hoeveel fte heeft het BFT ter beschikking voor de controle van notarissen en notariskantoren? Hoeveel (kandidaat)notarissen en hoeveel kantoren moet het daarmee controleren? Acht u het aantal fte voldoende om adequaat toezicht op het notariaat te garanderen? Zo ja, waarom?
In 2020 waren er 785 notariskantoren en 3.350 (kandidaat en toegevoegd) notarissen. Het BFT heeft nu circa 50 fte. Voor zowel het financieel toezicht als het toezicht op de kwaliteit en integriteit op het notariaat heeft het BFT momenteel circa 15 fte. Overigens is bij deze cijfers niet de capaciteit meegenomen voor de afdeling Juridische Zaken/Handhaving en andere medewerkers die ondersteuning verlenen. Afhankelijk van de ernst en de omvang van mogelijke risico’s kunnen één of meerdere toezichthouders ter plekke een nader onderzoek uitvoeren.
Zoals in de beantwoording van eerdere Kamervragen op dit onderwerp is aangegeven, is er de afgelopen jaren met de zogenaamde doorontwikkeling flink geïnvesteerd in het BFT en heeft het BFT de afgelopen twee jaar door verschillende inspanningen het toezicht versterkt.2 Daarnaast is door de KNB de afgelopen jaren ingezet op de beroepskwaliteitstoetsen die voor het BFT een aanvullend aanknopingspunt vormen voor het uitoefenen van toezicht.
Om zo effectief en efficiënt mogelijk toezicht te houden zijn er mechanismen in het leven geroepen om de risico’s te beperken, zoals het periodiek indienen van financiële gegevens bij het BFT en het risicogericht toezicht aan de hand van signalen. Aan de hand van nader onderzoek vindt al dan niet verder handhaving plaats conform het gepubliceerde handhavingsbeleid. Hierbij dient opgemerkt te worden dat er geen toezichtsstelsel bestaat dat alle incidenten volledig uitsluit. De KNB heeft vanuit de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en aanzien van de beroepsgroep hier zelf alle belang bij en is zelf overigens ook actief bij het indienen van tuchtklachten.
Klopt het dat een onderzoeker van het BFT wel aanbevelingen kan doen, maar niet corrigerend kan optreden en geen klachten in kan dienen? Zo ja, acht u deze situatie wenselijk?
Nee, dit klopt niet. Het BFT beschikt over verschillende handhavingsinstrumenten oplopend van een normoverdragend gesprek, via een schriftelijke waarschuwing tot het indienen van een klacht bij de Kamers voor het notariaat. Tevens geeft het BFT de notaris, bijvoorbeeld bij een slechte financiële positie, de mogelijkheid om de situatie (onder bepaalde voorwaarden) te herstellen. Het handhavingsbeleid is bewust gedifferentieerd van aard, al naar gelang de specifieke casus die het BFT aantreft. Zie hiervoor het handhavingsbeleid van het Bureau Financieel Toezicht.3
Kunt u uiteenzetten waar het BFT vooral op controleert bij een controle van een notaris dan wel een kantoor?
Het toezicht van het BFT op het notariaat bestaat uit het financieel toezicht en het toezicht op de kwaliteit en integriteit. Het BFT beoordeelt ten aanzien van het financieel toezicht in eerste instantie aan de hand van periodiek (per kwartaal) indiende cijfers hoe het met de notariskantoren is gesteld en waar mogelijk risico’s zitten. Voor de jaarstukken is het notariskantoor verplicht de cijfers vergezeld te laten gaan van een verklaring dan wel een mededeling die is afgegeven door een accountant.
In 2019 bestond deze periodieke beoordeling uit ongeveer 4.000 toetsingen bij ongeveer 770 notariskantoren. Deze toetsingen leidden tot risico-indicaties en risico-classificaties en zijn met name gericht op financiële aspecten zoals de bewaringspositie en liquiditeit en solvabiliteitspositie, waaronder de continuïteit van het notariskantoor.
Daarnaast is er het toezicht op de kwaliteit en integriteit. Aangezien ook dit toezicht risicogericht is, zijn (externe) signalen van belang voor de prioritering van toezichtsonderzoeken. Deze signalen kunnen afkomstig zijn van verschillende organisaties zoals de politie/ justitie, de belastingdienst, het notariaat zelf, kadaster, burgers, krantenberichten of eigen analyses. De risicogerichte onderzoeken zijn hierbij gericht op o.a. de onafhankelijkheid en onpartijdigheid, misbruik van rechtspersonen, rechtszekerheid en belangen van derden. Ook de poortwachtersfunctie (Wna/Wwft) is een belangrijk onderwerp.
Hoe verklaart u dat de fraude door Frank O. bij Pels Rijcken, die onlangs aan het licht kwam, klaarblijkelijk jarenlang aan de aandacht van het BFT heeft kunnen ontsnappen? Zijn de controles die worden uitgevoerd door het BFT wel afdoende om dat soort misstanden op te sporen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zoals ook bij eerdere beantwoording op de Kamervragen is aangegeven is het nooit te garanderen dat alle ondertoezichtstaanden alles op orde hebben. Het BFT kan niet garanderen, zoals dat ook voor alle andere toezichthouders geldt, dat iedere misstand aan het licht komt. Om zo effectief en efficiënt mogelijk toezicht te houden zijn er mechanismen in het leven geroepen om de risico’s te beperken, zoals het periodiek indienen van financiële gegevens bij het BFT en het risicogericht toezicht aan de hand van signalen.4 Tevens verwijs ik naar de eerder gegeven antwoorden op vraag 5.
Overigens neemt het BFT in zijn onderzoek mee in hoeverre hier lering uit getrokken kan worden en of er mechanisme/maatregelen zijn, die dit hadden kunnen voorkomen.
Klopt het dat er al jarenlang tientallen notariskantoren onder verscherpt financieel toezicht staan, zogenoemde hoogrisicokantoren, maar het voor het publiek niet mogelijk is erachter te komen om welke kantoren dit gaat? Acht u dat een wenselijke situatie; zowel dat al jaren zoveel kantoren onder toezicht staan, als dat het publiek daar geen kennis van kan nemen?
Dit klopt ten dele. In het jaarverslag 2020 heeft het BFT aangegeven dat er eind 2020 bij 30 notariskantoren/notarissen een verhoogd risico wordt onderkend. Bij 9 kantoren is dit op grond van kwaliteit/integriteit. Bij deze kantoren zijn (begin 2021) drie notarissen definitief uit het ambt ontzet. Eind 2019 werd nog bij 37 notariskantoren een verhoogd risico onderkend.5
Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat het bestand hoog risico dynamisch is. Dat wil zeggen dat het niet steeds dezelfde kantoren en personen zijn die in deze categorie vallen. Het bestand fluctueert dan ook. In bepaalde gevallen vertaalt het hogere risico zich in handelen door de toezichthouder.
Van belang is dat er in deze gevallen altijd en doorlopend een professionele beoordeling van de toezichthouder per individueel kantoor/notaris plaatsvindt (zoals indienen maand- of weekcijfers), waarbij bijvoorbeeld de bewaringspositie goed in de gaten wordt gehouden. Indien geen herstel plaatsvindt of de geconstateerde bevinding zodanig ernstig is, kan het BFT een klacht indienen bij de tuchtrechter. Gezien zijn wettelijke geheimhoudingsplicht is het voor het BFT niet toegestaan om informatie hierover openbaar te maken.
De tuchtrechter kan diverse maatregelen opleggen, waarbij ontzetting uit het ambt de zwaarste maatregel is. Een ontzetting uit het ambt is wel zichtbaar voor de burger. Het enkele feit dat er een verhoogd risico is betekent nog niet dat dit zich ook manifesteert.
Wat vindt u in algemene zin van samenwerkingsverbanden tussen notarissen en anderen, zoals accountants en belastingadviseurs, zeker in het licht van art. 18 Wna dat beoogt dergelijke samenwerkingsverbanden te verbieden wegens gevaar voor verlies van kernwaarden als onafhankelijkheid en onpartijdigheid? Onder welke voorwaarden kunnen notarissen en anderen, zoals accountants en belastingadviseurs, volgens u wél samenwerken?
De kernwaarden van het notariaat zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid. Notarissen mogen samenwerken zolang deze onafhankelijkheid en onpartijdigheid niet in het geding komt. Naast de in de wet genoemde eisen hieromtrent heeft de KNB de Verordening Interdisciplinaire samenwerking uitgevaardigd. Hierin zijn andere meer praktijkgerichte eisen gespecificeerd voor de samenwerking tussen notarissen en anderen. De tuchtrechter toetst aan al deze eisen en ook het BFT en de KNB zien daarop toe. De KNB heeft mij desgevraagd laten weten dat de huidige voorwaarden werkbaar zijn in de praktijk en dat er geen signalen zijn dat de kernwaarden van het notariaat met de huidige werkwijze op dit punt in gevaar zijn.
Herkent u het beeld dat de notaris door de jaren heen vooral ondernemer is geworden en dat de balans tussen ambt en ondernemerschap zoek is? Zo nee, waarom niet?
De wetgever heeft er bij de invoering van de Wet op het Notarisambt in 1999 voor gekozen vrije tarieven in te voeren in het notariaat. Notarissen waren echter ook al voor 1999 naast openbaar ambtenaar ondernemer, maar dan zonder onderlinge prijsconcurrentie. De notaris verricht nog steeds zijn werkzaamheden als onpartijdige en onafhankelijke professional. Er zijn geen signalen dat de notaris vooral een ondernemer is geworden: de ambtsbediening wordt nog steeds als een kerntaak beschouwd, ook door de jongere garde binnen de beroepsgroep. Ik herken dit beeld dus niet. Wel is de dienstverlening competitiever, moderner en klantgerichter geworden, maar dat effect in het stelsel werd ook bewust nagestreefd.
Is de notaris nog voor iedereen betaalbaar, met andere woorden: kunnen minder draagkrachtigen nog wel in voldoende mate bij de notaris terecht? Is bekend hoeveel personen bij de notaris wegblijven wegens te hoge prijzen van een notariële dienst? Hoe wordt dit in de gaten gehouden? Is het verband tussen de hoge uurtarieven en de invoering van de marktwerking recent nog eens onderzocht?
De betaalbaarheid van het notariaat is niet in het geding. Ondanks een eventuele tariefstijging op onderdelen zijn de diensten nog steeds betaalbaar. De werkdruk in het notariaat geeft voldoende aanleiding om aan te nemen dat vraag en aanbod in balans zijn. Door goed prijzen te vergelijken kan een consument eenvoudig tientjes goedkoper uit zijn. Na invoering van de vrije tarieven in het notariaat zijn de prijzen voor de dienstverlening van de notaris niet gestegen maar juist gedaald. Dit beeld werd bevestigd door een in 2009 gepubliceerd onderzoek van SEO Economisch onderzoek waaruit inderdaad bleek dat de meeste tarieven in het notariaat door de marktwerking waren gedaald.6
Nadien is er weinig aanvullend onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van de tarieven in het notariaat, maar het beeld blijft dat de tarieven sindsdien in relatieve zin, dus bijvoorbeeld afgezet tegen de stijging van de huizenprijzen, zich gunstig ontwikkeld hebben. Een verband tussen invoering van de marktwerking en (te) hoge uurtarieven zie ik derhalve niet. Het notariaat werkt overigens niet met uurtarieven die bij de klant in rekening worden gebracht, maar met prijzen voor verschillende typen dienstverlening, zoals bijvoorbeeld een levenstestament of een samenlevingscontract. De keuze is aan de consument. Er wordt door notarissen soms een specialisme aangeboden en ook geconcurreerd op prijs, zoals duidelijk kenbaar is op diverse websites die uitsluitsel bieden omtrent de goedkoopste notariële dienstverlening. Deze keuzevrijheid bestond niet voorafgaand aan de invoering van de marktwerking, toen de consument nog overgeleverd was aan vaste tarieven.
Voor minder draagkrachtigen is er een vangnetregeling, geregeld in de Wna in artikel 56. Deze wordt desondanks amper gebuikt, namelijk slechts enkele malen per jaar, zo leert navraag bij de kamer voor het notariaat. Het is onbekend hoeveel mensen geen beroep doen op notariële dienstverlening uitsluitend wegens de kosten nu dit niet goed bijgehouden kan worden.
Deelt u de zorgen over het grote aantal incidenten, signalen van niet-integer handelen en ontzettingen uit het ambt in het notariaat? Zou er een causaal verband kunnen zijn met de ingevoerde marktwerking in 1999?
Nee die zorg deel ik niet. Het feit dat er ontzettingen uit het ambt zijn geeft aan dat het tuchtrecht voldoende zelfreinigend vermogen heeft, en dat de beroepsnorm dus actief hoog gehouden wordt. Het aantal incidenten is over het algemeen redelijk constant. Het blijft – zeker tegen de achtergrond van de groeiende omvang van de beroepsgroep – een beperkt aantal. Toen er nog geen sprake van marktwerking was waren er ook incidenten, signalen van niet integer handelen en ontzettingen uit het ambt.
De klachten, die door het BFT zijn ingediend, en tot een ontzetting van een notaris hebben geleid zijn casuïstisch en staan los van elkaar. Naast de marktwerking, die alweer van enige tijd geleden dateert, zijn er ook andere invloeden op het notariaat, denk hierbij aan digitalisering of algemene maatschappelijke opvattingen over kwaliteit en integriteit. Bepaalde effecten van (gewijzigde) wet- en regelgeving kunnen mogelijk ook van invloed zijn op het aantal incidenten en signalen.
Uit de feiten en/of omstandigheden van deze zaken blijkt niet dat er een causaal verband is tussen de invoering van marktwerking en deze incidenten en signalen.
Wanneer is de Wna voor het laatst geëvalueerd en wanneer is er voor het laatst gekeken naar de gevolgen van de invoering van de marktwerking op het notariaat? Zou het niet goed zijn dit weer te evalueren en wellicht lessen te trekken? Zou daarbij na 21 jaar niet ook het functioneren van de KNB als publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie dienen te worden onderzocht?
Het stelsel van het notariaat heeft mijn bijzondere aandacht en is niet zo lang geleden nog op een aantal punten aangepast. In september 2005 heeft de commissie Evaluatie Wet op het Notarisambt haar evaluatie gepubliceerd over de Wet op het notarisambt. Deze evaluatie heeft uiteindelijk in 2013 geleid tot een aantal wijzigingen in de Wet op het Notarisambt. Uit deze evaluatie volgde niet dat de wet aangepast diende te worden op het gebied van marktwerking. Zoals gezegd is het stelsel door de komst van de marktwerking gemoderniseerd, want klantgerichter en competitiever geworden en zijn de prijzen van de dienstverlening in het algemeen gedaald. Het is vooral ook belangrijk dat de publiekrechtelijke beroepsorganisatie zelf hier een actieve rol in heeft. De KNB is momenteel bezig met een traject rond de toekomstige beroepsbeoefenaar (future pr(o)of) waarbij onder meer gekeken wordt naar wensen rond aanpassingen van de Wet op het Notarisambt. Ik wil deze ontwikkeling afwachten en ga dan graag met de KNB in gesprek over de wijze waarop invulling kan worden gegeven aan deze wensen.
Omdat een praktijkgerichte bezinning en reflectie op het notariële stelsel van grote waarde is, wil ik ruimte bieden aan de toekomstverkenning die de KNB als publiekrechtelijke beroepsorganisatie aan het uitvoeren is, en waarbij vooral ook aandacht is voor de persoonlijke kwaliteiten en eigenschappen van de beroepsbeoefenaar en de inbreng vanuit de beroepsgroep zelf.
Zoals eerder aangegeven zijn er geen signalen dat – buiten een beperkt aantal incidenten – er problemen zijn met de staat van het notariaat. Dit geeft op dit moment geen aanleiding om een dergelijk onderzoek uit te voeren.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn een grondig onderzoek uit te laten voeren naar de staat van het notariaat, zodat onder meer de gevolgen van de invoering van de marktwerking op onder andere het aantal niet integere handelingen en de gevolgen voor de tarieven in het notariaat bekeken kunnen worden, maar ook de financiële problemen bij notariskantoren en het vertrouwen van het publiek in het notariaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
De weigering om meer geld te reserveren voor echtscheidingszaken |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de Nederlandse Orde van Advocaten verdere medewerking aan de ontwikkeling van rechtshulppakketten heeft opgeschort omdat u weigert om meer geld te reserveren voor echtscheidingszaken? Zo ja, klopt dit bericht?1
Dit bericht is mij bekend. Het klopt dat de NOvA onlangs haar medewerking aan de ontwikkeling van rechtshulppakketten heeft opgeschort.
Wat vindt u van de opvatting van de Orde dat de vergoedingen in het personen- en familierecht achterblijven bij de gemaakte uren? Het klopt toch dat u deze opvatting onderschrijft? Zo ja, waarom trekt u in de stelselherziening onvoldoende middelen uit om dit te corrigeren? Klopt het dat u van echtscheidingsadvocaten verlangt dat hun vergoeding de facto dertig procent daalt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot uw gisteren naar de Kamer gestuurde rapportage waarin u spreekt van een «vruchtbare samenwerking»?
Ik deel de opvatting dat de vergoedingen voor de sociale advocatuur in het personen- en familierecht het meeste achterblijven, zoals ook door de commissie-Van der Meer is geconstateerd. Dat is de reden dat ik bij de stelselvernieuwing prioriteit geef aan echtscheidingszaken. Daarnaast heb ik tot en met 2024 € 28 mln. vrijgemaakt voor aanvullende vergoedingen in scheidingsprocedures. De beleidsregel waarin dit wordt geregeld treedt uiterlijk 1 augustus in werking.
De stelling ten aanzien van het experiment scheiden dat ik van echtscheidingsadvocaten verlang dat hun vergoeding de facto dertig procent daalt onderschrijf ik niet. Zoals bekend geldt voor de huidige Kabinetsperiode dat de stelselvernieuwing rechtsbijstand moet worden vormgegeven binnen de bestaande budgettaire kaders. Het geheel aan maatregelen van de stelselvernieuwing biedt ruimte voor een vergoeding die 10 tot 20% hoger is dan de vergoeding die advocaten nu gemiddeld per uur krijgen volgens de berekeningen van de commissie Van der Meer. Dit komt neer op een bedrag tussen € 83,66 en € 91,27 excl. btw. We gaan er nu van uit dat dit een bedrag zal zijn van ongeveer € 86 exclusief btw. Met het experiment scheiden maken we de beweging van een vergoeding in punten naar een prijs per rechtshulppakket, die is gebaseerd op de benodigde tijdsinzet en een uurtarief. Voor het experiment sluiten we aan bij het beschikbare uurtarief in het nieuwe stelsel van € 86. Dit tarief komt overigens overeen met het gemiddelde gerealiseerde uurtarief in het huidige stelsel, inclusief de tijdelijke toelage van ongeveer een tientje. Daarnaast vergoeden we het daadwerkelijk aantal uren per zaak, zoals dat is ingeschat door de werkgroep die het experiment heeft voorbereid en waaraan de NOvA deelneemt. Daarmee is de vergoeding in het experiment gemiddeld bijna 50% hoger dan de huidige gemiddelde vergoeding voor een echtscheidingszaak. Ik meen dat we daarmee bijdragen aan een betere vergoeding voor advocaten en mediators in het familirecht.
Spelen vergelijkbare problemen ook op andere rechtsgebieden? Zo ja, welke?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven gaan we voor de stelselvernieuwing vooralsnog uit van een beschikbaar uurtarief van ongeveer € 86 exclusief btw. Dit geldt voor alle rechtsgebieden.
Bent u bereid om het initiatief te nemen om tot een vergelijk met de Nederlandse Orde van Advocaten te komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk aanbod stelt u zich voor om rechtshulp in echtscheidingszaken ook vanaf 2024 te garanderen?
Ik heb de afgelopen periode constructief met de NOvA samengewerkt. Ik ben dan ook verrast door het bericht dat de NOvA haar medewerking aan de ontwikkeling van rechtshulppakketten opschort. Ik zal op korte termijn in gesprek met de NOvA treden om te bezien hoe we de samenwerking kunnen voortzetten.
De berichten ‘Kritisch rapport over fouten in jeugdzorg stilgehouden’ en ‘De gescheiden vader, de top van Justitie en het verdwenen rapport’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Kritisch rapport over fouten in jeugdzorg stilgehouden» en «De gescheiden vader, de top van Justitie en het verdwenen rapport»?1
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat een steviger rechtspositie voor ouders, ook binnen het kader van de civiele rechtsgang, niet nodig is, ondanks de verhalen die in de artikelen genoemd worden? Bent u bereid verdiepend juridisch onderzoek te laten verrichten, meer dan in het kader van het onderzoek van het Nederlands Jeugdinstituut aan bod kon komen?2
In mijn opdracht heeft het Nederlands Jeugdinstituut in 2020 onderzoek uitgevoerd naar de rechtsgronden voor het opleggen van kinderbeschermingsmaatregelen. In dat kader is geïnventariseerd op welke onderdelen de rechtsbescherming van kinderen en ouders verbeterd kan worden. Daaruit is naar voren gekomen dat het civiele kinderbeschermingsrecht voor kinderen en ouders in zijn algemeenheid adequate rechtsbescherming biedt. In mijn reactie op dit onderzoek heb ik aangegeven dat verdergaande rechtsbescherming, bijvoorbeeld door middel van strengere bewijsregels, niet opportuun is.3 De huidige wet- en regelgeving kent een diversiteit aan rechtsbescherming en rechtsgangen. Er is geen aanleiding om dit standpunt te herzien. Dit laat onverlet dat ik zoals ik ook in mijn brief die ik vandaag gelijktijdig aan uw Kamer verstuur aangeef, signalen over het functioneren van het stelsel uiterst serieus neem.
Vindt u dat eenvoudig volstaan kan worden met het continueren van de huidige plannen voor de verbetering van het feitenonderzoek? Deelt u ook de mening dat de informatie die nu beschikbaar is gekomen ten minste moet leiden tot een heroverweging?
De Raad voor de Kinderbescherming, het landelijk netwerk Veilig Thuis en Jeugdzorg Nederland namens de Gecertificeerde Instellingen zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van het Actieplan verbetering feitenonderzoek. Zij doen dat in samenspraak met de medewerkers van hun organisaties, in regionaal verband. Het actieplan loopt van 2018 t/m 2021. Volgend jaar staat de eindevaluatie van het actieplan gepland. Dan zal worden onderzocht in hoeverre de opgaven uit het actieplan zijn gerealiseerd, wat de concrete effecten daarvan zijn en wat er eventueel aan vervolgacties nog nodig is. Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen van de leden Peters, Van Nispen en Kwint is er geen aanleiding om dit nu (naar aanleiding van de verkenning) te heroverwegen.
Wat betekent de constatering dat jaarlijks mogelijk in honderden situaties gebrekkige rapportages ten onrechte ernstige gevolgen hebben gehad voor gezinnen voor de lopende maatregelen van de kinderbescherming? In hoeverre is onderzocht of wordt onderzocht welke gezinnen nog steeds onder deze misstanden te lijden hebben en wat wordt daarmee gedaan?
Voor mijn reactie op deze vraag verwijs ik terug naar de brief die gelijktijdig met deze beantwoording aan uw Kamer is verstuurd.
Welke rol kan de inspectie vervullen om recht te doen aan gezinnen die ten onrechte door de wijze van dossiervorming met ernstige maatregelen worden geconfronteerd? Bent u bereid een meldpunt te openen waar ouders met klachten over fouten in de dossiervorming terecht kunnen?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd houdt toezicht op de Jeugdwet. Daarbij wordt samengewerkt met de Inspectie Justitie en Veiligheid. Samen zijn de inspecties verantwoordelijk voor het bewaken van de kwaliteit en de veiligheid van de jeugdhulp, de jeugdbescherming en jeugdreclassering en andere aanbieders in het jeugddomein. Daarnaast zien de inspecties toe op de naleving van de wetgeving.
Ik zie in individuele gevallen vooral een rol voor de rechters die maatregelen opleggen om kritisch te toetsen of de onderbouwing ervan gebaseerd is op feiten. De inspecties toetsen in algemene zin de kwaliteit van onderzoeken die ten grondslag liggen aan deze maatregelen.
Indien ouders en/of kinderen van mening zijn dat door een betreffende organisatie geen goed feitenonderzoek is gedaan, kunnen zij hierover een formele klacht indienen. Zij kunnen zich daarin laten bijstaan door een vertrouwenspersoon van het AKJ. Indien betrokkenen het niet eens zijn over de afhandeling van de klacht kunnen zij zich wenden tot de Nationale ombudsman of de Kinderombudsman. Als ouders zich niet kunnen vinden in een jeugdbeschermingsmaatregel, bijvoorbeeld een ondertoezichtstelling of een uithuisplaatsing, kunnen de ouders dit aan de rechter voorleggen. In mijn antwoord op vraag 17 van het lid Peters (CDA) ga ik uitgebreider in op die mogelijkheden. Ik zie geen meerwaarde in een apart meldpunt bovenop de mogelijkheden die er al zijn om een klacht in te dienen.
Onderkent u dat dit artikel ook de noodzaak onderstreept van extra middelen specifiek voor kinderrechters om hun toetsende taak inzake zorgvuldigheid en rechtmatigheid actiever te kunnen invullen, zoals aangegeven door de Raad voor de rechtspraak?3 Bent u ook van mening dat niet kan worden volstaan met een algemene verwijzing naar extra middelen voor gemeenten en de rechtspraak?
Zoals ik heb aangegeven in de Voortgangsbrief Jeugd die 17 juni jongstleden aan uw Kamer is verzonden, herken ik de door de Raad voor de Rechtspraak geschetste problematiek.5 Zoals vermeld, is er extra geld beschikbaar gemaakt om de problemen binnen de jeugdzorg aan te pakken. Dit zal (op termijn) ook binnen de Rechtspraak effect gaan sorteren. Daarbij komt dat er met de Raad voor de Rechtspraak prijsafspraken zijn gemaakt voor 2020 tot en met 2022, waarbij extra middelen beschikbaar zijn gesteld voor de Rechtspraak. Bij de verdeling hiervan over de verschillende zaaksoorten kunnen de gerechten rekening houden met de problematiek die speelt binnen het familie- en jeugdrecht. Er worden daarbovenop (vooralsnog) geen extra middelen vrij gemaakt specifiek voor kinderrechters. Mocht in de toekomst blijken dat de huidige oplossingen onvoldoende zijn, dan zal – zonder vooruit te kunnen lopen op de begroting van Justitie en Veiligheid 2022 en de behandeling daarvan in uw Kamer – eerst moeten worden bekeken waar de problemen precies uit voortkomen en wat hieraan kan worden gedaan.
De brief van Aedes voor Commissiedebat Wonen en Corona |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de brief van Aedes voor het Commissiedebat Wonen en Corona?1
Ja.
Kunt u een stand van zaken geven over de uitvoering van de motie Koerhuis over het niet uit huis zetten van weeskinderen sinds het Commissiedebat Wonen en Corona?2
Voor het zomerreces stuur ik u een brief waarin ik de aanpak toelicht die ik wil volgen ter uitvoering van de motie Koerhuis.
Is het waar dat de signalen over het uit huis zetten van weeskinderen uitsluitend betrekking hebben op corporaties en niet op particuliere verhuurders?
Ik acht het aannemelijk dat deze verdrietige situaties zich voordoen bij corporaties, bij particuliere verhuurders en bij koopwoningen. Dat signaal heb ik tevens ontvangen tijdens gesprekken met experts naar aanleiding van de uitvoering van de motie Koerhuis.
In hoeverre bent u bereid om het voorstel van Aedes over te nemen voor een aanpassing van het Burgerlijk Wetboek en de periode dat jongvolwassenen die hun ouders hebben verloren in het huurhuis mogen blijven wonen te verlengen van 6 maanden naar 1 of 2 jaar?
Zoals ik toelicht in mijn brief over de uitvoering van de motie Koerhuis wil ik woningcorporaties de mogelijkheid geven om meerjarige weeskinderen langer in de ouderlijke woning te laten blijven met behulp van een tijdelijk huurcontract. Zo kunnen corporaties meerderjarige weeskinderen langer te tijd geven om in de ouderlijke woning te blijven terwijl een passende oplossing gezocht wordt. Om dit mogelijk te maken wil ik op korte termijn de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting (Rtiv) 2015 aanpassen. Door middel van de gedragscode die ik wil uitwerken ten behoeve van situaties met meerderjarige weeskinderen kan worden vastgesteld op welke wijze corporaties deze verruiming op een goede manier kunnen benutten. Daarnaast wil ik de komende tijd bezien of er andere wettelijke mogelijkheden zijn om de positie van meerderjarige weeskinderen te verbeteren zodat zij meer rust ervaren voor rouwverwerking en om beslissingen voor de toekomst te nemen.3
Klopt het dat een aanpassing van de Woningwet of een AMvB onder de Woningwet het probleem gerichter oplost, gegeven de signalen over het uit huis zetten van weeskinderen?
Een gerichte oplossing is de aanpassing van de Rtiv. Hiermee maak ik het voor woningcorporaties mogelijk om meerderjarige weeskinderen een tijdelijk huurcontract te bieden waardoor zij langer in de ouderlijke huurwoning kunnen blijven wonen.
Is het waar dat de signalen van het uit huis zetten van weeskinderen niet uitsluitend betrekking hebben op jongvolwassenen, maar ook op kinderen van 16 en 17 jaar die al een huurcontract mogen sluiten en een voogd op afstand mogen hebben?
Een minderjarige is in beginsel niet bevoegd tot het sluiten van een huurovereenkomst. Uitzondering hierop zijn studentenwoningen: hiervoor hanteren verhuurders in sommige gevallen een leeftijdsgrens van 16 jaar. In dergelijke gevallen moet de ouder/voogd medeondertekenen. Mij zijn geen signalen bekend dat het overlijden van een ouder/voogd die een huurcontract mede ondertekend heeft tot gevolg zou hebben dat iemand uit huis wordt gezet. Mochten die signalen mij alsnog bereiken, zal ik dit ook betrekken bij de uitwerking van de gedragscode.
In hoeverre bent u bereid om het voorstel van Aedes over te nemen voor een aanpassing van de huurtoeslag voor jongvolwassenen die hun ouders hebben verloren?
Corporaties hebben voldoende mogelijkheden om te zorgen dat de huur van de ouderlijke huurwoning betaalbaar blijft. Zo kunnen zij bijvoorbeeld waar nodig (tijdelijke) huurverlaging bieden wanneer de huur van de ouderlijke huurwoning te hoog blijkt. Betaalbaarheid zal tevens onderdeel zijn van de gedragscode.
Er bestaat in de uitvoering de mogelijkheid om maatwerk te leveren in een situatie waar weeskinderen achterblijven in de huurwoning waar de ouder(s) huurtoeslag ontvingen. Wanneer ze de huur van de woning overnemen kan er geen recht bestaan omdat de huur boven de maximale huurgrens voor jongeren uitkomt (jonger dan 23 jaar). In die situatie kent Toeslagen de huurtoeslag toe tot de maximale huurgrens voor jongeren in plaats van de huurtoeslag af te wijzen, waarbij de huur voor zover die boven de maximum huurgrens voor jongeren uitkomt, niet wordt vergoed. Het afschaffen of verlagen van de leeftijd voor de huurgrens voor jongeren is een fundamentele wijziging van het stelsel met inhoudelijke en financiële gevolgen.
In de reactie op de motie van de leden Lodders en Van Weyenberg over verdere quick fixes om het toeslagenstelsel te verbeteren (Kamerstuk 35 572, nr. 49) wordt ingegaan op een aanpassing van de leeftijdsgrens in de huurtoeslag. In dat kader is geconstateerd dat de leeftijdsgrens in de huurtoeslag en het jeugdminimumloon momenteel verschillen en dat het te overwegen is om deze gelijk te trekken. Dat zou betekenen dat de leeftijdsgrens verlaagd wordt van 23 naar 21 jaar. Een nieuw kabinet zal hierover een integrale afweging moeten maken.
Deelt u de mening dat corporaties maatschappelijke instellingen zijn en dat we van corporaties een tijdelijke huurkorting mogen verwachten voor weeskinderen die hun ouders hebben verloren, gegeven het feit dat het een kleine groep weeskinderen betreft?
Zie antwoord vraag 7.
De rechtszaak tegen Shell |
|
Alexander Kops (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat klimaatbeleid aan de politiek is en níét aan de rechter? Deelt u dan ook de conclusie dat de rechter op de stoel van de politiek is gaan zitten en het hier aldus draait om een politiek vonnis?1
Het vaststellen van klimaatbeleid is inderdaad aan de politiek. De rechter heeft zich uitgesproken over de vraag of Royal Dutch Shell (hierna: Shell) aan een op grond van het Burgerlijk Wetboek op haar rustende rechtsplicht heeft voldaan.
De rechter heeft, gelet op artikel 23 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, te beslissen op de vorderingen van de eisers. Het is bij uitstek de taak van de rechter om, als het wordt voorgelegd, te beoordelen of een partij aan de op die partij rustende rechtsplichten heeft voldaan.
Deelt u de conclusie dat de rechterlijke macht zich heeft ontpopt als doorgeslagen klimaatactivist, zoals eerder al in de Urgendazaak duidelijk werd?
Nee. De rechtbank heeft geoordeeld in een civielrechtelijk geschil. Het oordelen over vorderingen, zoals die van Milieudefensie c.s. in deze zaak, is een taak van de rechter.
Het reductiebevel dat de rechtbank heeft opgelegd baseert de rechtbank op de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm van artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad). De rechtbank heeft voor de invulling van deze norm gebruik gemaakt van de relevante feiten en omstandigheden, waaronder de volgens de rechtbank breed gedragen inzichten en internationaal aanvaarde standaarden.
Wat verstaat u onder «gevaarlijke klimaatverandering», zoals aangevoerd door de rechter? Wanneer vindt u klimaatverandering «gevaarlijk» en wanneer «niet gevaarlijk»?
De klimaatdoelen in de Overeenkomst van Parijs2 zijn erop gericht de mondiale gemiddelde opwarming tot ruim beneden 2°C en zo mogelijk tot 1,5°C te beperken. Nederland heeft de Overeenkomst van Parijs getekend en geratificeerd. Nederland levert, met het voeren van klimaatbeleid, haar bijdrage aan het nastreven van deze klimaatdoelen. Het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) heeft op verzoek van de partijen bij de Overeenkomst van Parijs aangegeven welke mondiale emissiereductie voor 1,5°C en 2°C nodig is. Voor beperking van de mondiale opwarming aan het eind van deze eeuw tot 1,5°C is mondiaal een CO2-emissiereductie van ca. 45% in 2030 ten opzichte van 2010 nodig.
Wat vindt u van het oordeel van de rechter dat klimaatverandering leidt tot gezondheidsrisico’s en sterftegevallen als gevolg van infectieziekten, water- en voedselgerelateerde ziekten, overstromingen, verzilting, vernatting, droogte?2 Hoe valt dit te rijmen met het VN-rapport The human cost of disasters, waarin wordt geconcludeerd dat het aantal natuurrampen sinds 2000 juist met 15% is afgenomen?3
In een recente wetenschappelijke publicatie wordt aangegeven dat nu reeds extra sterfgevallen door klimaatverandering optreden in Europa en ook in Nederland.5 Het onderzoek, waar ook het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) aan heeft bijgedragen, laat zien dat van alle hittegerelateerde sterfgevallen in Nederland nu al bijna een derde kan worden toegeschreven aan klimaatverandering.
In het VN-rapport «The human cost of disasters» wordt aangetoond dat extreme weersomstandigheden als gevolg van klimaatverandering de afgelopen decennia zijn verdubbeld. Wereldwijd werden volgens het rapport de afgelopen twintig jaar circa 7.350 grote rampgebeurtenissen geregistreerd. De conclusie dat het aantal natuurrampen met 15% zou zijn afgenomen leiden wij niet af uit dit rapport.
Deelt u de mening dat dergelijke tegenstrijdigheden tekenend zijn voor het hele klimaatbeleid dat van aannames en doemscenario’s aan elkaar hangt? Deelt u de mening dat het de wereld op z’n kop is dat de rechter zich van deze klimaatbangmakerij bedient?
Nee. De Nederlandse overheid heeft vertrouwen in de klimaatwetenschap, en het IPCC in het bijzonder, en het ligt voor de hand dat de rechter zich voor het verzamelen van feiten over klimaatverandering op de rapporten van het IPCC baseert.
Bent u ervan op de hoogte dat rampzalige voorspellingen in de afgelopen decennia, zoals over de «enorme» stijging van de zeespiegel waarbij hele landen zouden wegspoelen, nooit zijn uitgekomen? Waar is klimaatbeleid, bedoeld om «gevaarlijke klimaatverandering» tegen te gaan, dan feitelijk op gebaseerd?
Er is door het IPCC geen voorspelling gedaan van enorme zeespiegelstijging op korte termijn. Het IPCC geeft feitelijke informatie over zeespiegelstijging aan de hand van metingen en maakt op basis van emissiescenario’s projecties van zeespiegelstijging. De waargenomen mondiaal gemiddelde zeespiegelstijging van circa 9 cm sinds 1990 zit zelfs aan de bovenkant van de marge van de projecties (alle modellen en alle scenario’s), eerder gepubliceerd in 2001.6 Reden hiervoor is het grotere massaverlies van ijskappen, dan destijds voorzien. Ondanks de tot nu toe nog beperkte zeespiegelstijging ondervinden veel landen al de nadelige effecten daarvan zoals meer zoutkwel, kusterosie en meer overstromingen bij stormen. Zeespiegelstijging is ook niet overal hetzelfde, waardoor sommige gebieden al meer effecten ervan ondervinden dan andere. Zeespiegelstijging gaat langzaam, maar is wel onomkeerbaar en gaat eeuwen door, waardoor het op termijn tot steeds meer rampen kan leiden.
Wat vindt u ervan dat de rechter zich baseert op de bevindingen van het Koninlijk Nederlands Metereologisch Instituut (KNMI) dat «een zeespiegelstijging van 2,5 tot 3 meter deze eeuw niet [is] uitgesloten»?4 Hoe valt dit te rijmen met de uitspraken van onze eigen Deltacommissaris Peter Glas dat «de zeespiegel níét versneld stijgt», namelijk slechts 20 cm per eeuw zoals we dat al eeuwenlang zien, en dat «er geen reden is voor paniek»?5
Het KNMI baseert zich mede op de bevindingen van het IPCC. Het IPCC rapporteert over een stijgsnelheid van de zeespiegel wereldwijd van inmiddels 4 mm per jaar. Langs de Nederlandse kust is deze stijging nog niet waarneembaar, dit wordt veroorzaakt door onder andere fluctuaties in het windklimaat. Experts verwachten dat de versnelling langs de Nederlandse kust in de komende decennia wel merkbaar zal worden.
Het nationale Deltaprogramma baseert zich op de officiële KNMI-scenario’s. Hierbij wordt in 2021 rekening gehouden met een stijging van de zeespiegel met 1 meter ten opzichte van 1990. Indien de opwarming van de aarde niet beteugeld zal worden en de processen op met name Antarctica ongunstig verlopen, zoals het instorten van ijskliffen, dan kan de stijging van de zeespiegel langs de Nederlandse kust in 2100 hoger uitkomen.
Eind van dit jaar verschijnt het zogeheten Klimaatsignaal van het KNMI, waarin de meest actuele en gevalideerde cijfers gepubliceerd worden. Tevens wordt gewerkt aan een actualisatie van de Klimaatscenario’s, waarin onder andere de nieuwste inzichten van het IPCC verwerkt worden. De verwachting is dat deze actualisatie in 2023 gepubliceerd zal worden. Het Deltaprogramma wordt, indien daar aanleiding toe is, hierop aangepast.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat de rechter enerzijds vaststelt dat het Klimaatakkoord van Parijs «niet bindend is voor de verdragsluitende partijen en [dus ook Shell niet bindt]», maar anderzijds oordeelt dat «staten de klimaatopgave niet alleen aan kunnen» en er «dus ook een rol [is] weggelegd voor anderen [waaronder Shell]»?6 Hoe valt dit te rijmen met uw reactie op het vonnis dat «ook Shell zich aan het [dus niet-bindende] Klimaatakkoord moet houden»?7
De rechtbank heeft geoordeeld dat de rechtsplicht voor Shell volgt uit de voor Shell op grond van artikel 6:162 BW geldende ongeschreven zorgvuldigheidsnorm, die inhoudt dat handelen in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, onrechtmatig is. Bij de invulling van de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm betrekt de rechtbank alle omstandigheden van het geval, waaronder wat nodig is om gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen. De klimaatdoelen van de Overeenkomst van Parijs vormen volgens de rechtbank de weerslag van de best beschikbare wetenschappelijke bevindingen in de klimaatwetenschap, omdat deze doelen zijn ontleend aan IPCC-rapporten. De rechtbank stelt dat daar internationaal breed gedragen consensus over bestaat. Bij de invulling van de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm heeft de rechtbank zich daarbij aangesloten. Ook heeft de rechtbank in haar overwegingen meegenomen dat de totale CO2-uitstoot van Shell groter is dan de CO2-uitstoot van vele staten, waaronder Nederland.
Kortom, de rechtbank heeft voor de invulling van de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm gebruik gemaakt van volgens de rechtbank breed gedragen inzichten en internationaal aanvaarde standaarden.
Wat vindt u ervan dat de rechter de aan Shell opgelegde reductieverplichting afleidt uit de rapporten van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), die echter geen juridisch bindende rechtsnorm kennen? Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat de rechter enerzijds vaststelt dat «het IPCC zich niet uitlaat over de vraag of en hoe haar scenario’s zich vertalen naar bijdragen van [...] individuele partijen», maar anderzijds Shell veroordeelt tot een concrete bijdrage, namelijk een reductieverplichting van netto 45% in 2030 ten opzichte van 2019?
Het klopt dat IPCC geen normen formuleert rond de aanpak van klimaatverandering. Zij heeft wel op verzoek van de partijen bij de Overeenkomst van Parijs in een speciaal rapport aangegeven welke mondiale emissiereductie voor 1,5°C en 2°C nodig is. Voor beperking van de opwarming aan het eind van deze eeuw tot 1,5°C is in 2030 een mondiale emissiereductie van CO2-emissies van netto 45% in 2030 ten opzichte van 2010 nodig.
Een reductiedoelstelling van 45% in 2030 ten opzichte van 2019 als basisjaar, zoals in de vordering van eisers is opgenomen, sluit volgens de rechtbank voldoende aan bij de breed gedragen consensus dat het beperken van de opwarming tot 1,5°C vereist dat de mondiale CO2-uitstoot in 2030 met netto 45% moet zijn teruggebracht ten opzichte van 2010.
Hoe beoordeelt u de vaststelling van de rechter dat «er enige onzekerheid bestaat over de precieze manier waarop gevaarlijke klimaatverandering zich zal manifesteren in Nederland» en dat het daarbij gaat om «aan prognoses en toekomstscenario’s inherente onzekerheid»?8 Waar baseert de rechter zich dan in ’s hemelsnaam op?
Het klopt dat het voorspellen van hoe mondiale klimaatverandering zich lokaal zal manifesteren met meer onzekerheid is omgeven dan algemene trends. Tegelijkertijd zijn op basis van waarnemingen al wel bepaalde lokale trends zichtbaar, zoals verdroging van het binnenland.12 Recent onderzoek, waar ook het RIVM aan heeft bijgedragen, laat zien dat bij de huidige opwarming door hitte in Nederland nu al bijna een derde van de sterfgevallen kan worden toegeschreven aan klimaatverandering. Voor de toekomst worden door KNMI op basis van mondiale klimaatscenario’s regionale klimaatscenario’s ontwikkeld waarin inzichten in regionale patronen worden meegenomen. Door te verkennen op basis van scenario’s kan met de onzekerheden beter rekening worden gehouden.
Welke gevolgen heeft dit vonnis voor het vestigingsklimaat en de concurrentiepositie van Nederland in het algemeen en de werkgelegenheid bij Shell in het bijzonder? Hoeveel banen zullen mogelijk verloren gaan? Wat vindt u van het oordeel van de rechter dat dit ondergeschikt is aan de «zwaarwegende belangen die worden gediend met de reductieverplichting»?9
Het is nog niet bekend welke gevolgen de uitspraak zal hebben. Er wordt nu een analyse uitgevoerd, waarover de Kamer na de zomer wordt geïnformeerd. De gevolgen zullen van verschillende factoren afhangen, waaronder de uitkomst van een eventuele hoger beroep- en cassatieprocedure.
De effecten voor Shell en de Nederlandse concurrentiepositie hangen sterk af van wat er verder gebeurt, zowel nationaal als internationaal. Dat is afhankelijk van verschillende factoren. Het is bijvoorbeeld nog niet duidelijk welke maatregelen Shell gaat nemen en in welke landen Shell deze maatregelen neemt om tot 45% wereldwijde reductie te komen. Dat hoeft niet in Nederland te zijn. Ten aanzien van de concurrentiepositie en het vestigingsklimaat van Nederland zijn de gevolgen ook afhankelijk van meerdere factoren. De kracht van de Nederlandse concurrentiepositie en ons vestigingsklimaat is altijd relatief ten opzichte van die van andere landen. Een belangrijke factor is dan ook in welke mate deze uitspraak ook in andere landen opvolging krijgt. Wel is duidelijk dat deze uitspraak bij bedrijven leidt tot onzekerheid en onvoorspelbaarheid. Op korte termijn zou de uitspraak er mogelijk toe kunnen leiden dat bedrijven terughoudender worden om investeringen in Nederland te doen. Maar ook op dit punt is het nu nog te vroeg om de exacte gevolgen te overzien.
Kunt u een uitgebreide, onderbouwde berekening verstrekken van het exacte mondiale klimaateffect als gevolg van deze specifieke reductieverplichting? Hoe rechtvaardigt dit klimaateffect de gevolgen voor de werkgelegenheid?
Het is zeer lastig om het exacte mondiale klimaateffect van deze reductieverplichting vast te stellen. De uitkomst is afhankelijk van een groot aantal factoren, zoals het koolstofbudget en het mondiale emissiepad dat Shell zonder deze verplichting had gevolgd, waar wij geen volledig inzicht in hebben. De uitspraak van de rechtbank is van toepassing op activiteiten of emissies in binnen- en buitenland, die aan Shell zijn gerelateerd. Het is aan Shell zelf om te bepalen waar in de wereld verdere emissiereducties nodig zijn om aan de opgelegde reductieverplichting te voldoen.
Hoe beoordeelt u de door de rechter aan Shell opgelegde «zwaarwegende inspanningsverplichting» om ook de CO2-uitstoot van leveranciers én eindgebruikers terug te brengen? Welke gevolgen heeft dit? Wat doet het met de brandstofprijzen aan de pomp (benzine, diesel) en hoe voorkomt u dat die prijzen zullen stijgen?
Het is aan Shell om invulling te geven aan het vonnis. De brandstofprijzen zijn afhankelijk van diverse factoren, zoals de prijs van olie op de wereldmarkt.
Verwacht u dat er, gezien het Shell- én eerdere Urgendavonnis, nog meer klimaatrechtszaken zullen volgen?
De rechtszaak tegen Shell past in een trend. Over de hele wereld is een toename van het aantal klimaatzaken te zien, waarbij de procedures zich niet meer alleen tegen overheden richten, maar ook in toenemende mate tegen ondernemingen.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat bedrijven, zoals Shell, hierdoor mogelijk naar andere landen zullen vertrekken, waar de klimaatregelgeving minder streng is?
Het betreft een rechtszaak tussen Milieudefensie c.s. en Shell. De reductieverplichting die door de rechtbank is opgelegd, geldt alleen voor Shell. Wel stelt de rechtbank in haar vonnis dat de verantwoordelijkheid om mensenrechten te respecteren, niet alleen voor Shell, maar voor alle bedrijven geldt.
Bedrijven beslissen zelf, op grond van een groot aantal factoren, over hun vestigingsplaatsen.
Deelt u de mening dat het krankzinnig is dat Milieudefensie – een activistische klimaatclub die nota bene door de overheid wordt gesubsidieerd – via de rechterlijke macht het klimaatbeleid wil dicteren? Wanneer stopt u alle subsidiestromen?
In Nederland heeft iedereen toegang tot de rechter op basis van art. 17 van de Grondwet. Het al of niet ontvangen van een overheidssubsidie doet daar uiteraard niets aan af.
Bent u ertoe bereid Nederland onmiddellijk terug te trekken uit het Klimaatakkoord van Parijs (conform artikel 28) en alle andere internationaal gemaakte klimaatafspraken? Bent u er tevens toe bereid het nationale Klimaatakkoord en de Klimaatwet door de shredder te trekken?
Hiertoe zijn wij niet bereid. Nederland zal zich in de strijd tegen klimaatverandering blijven inzetten voor een ambitieuze uitvoering van de Overeenkomst van Parijs op basis van het nationale Klimaatakkoord en de nationale Klimaatwet.