Het voortbestaan van een onrechtmatige toestand van huwelijkse gevangenschap en de mogelijke verjaring |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van een zaak die draaide om de afwikkeling van een huwelijkse gevangenschap, waarin de rechter bepaalde dat het slachtoffer geen beroep kon doen op schending van de onrechtmatige daad, omdat er sprake zou zijn van verjaring?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voortbestaan van de onrechtmatige toestand van huwelijkse gevangenschap eigenlijk niet zou moeten kunnen verjaren, juist omdat het al zo lang duurt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen verbindt u hier aan?
Graag stel ik voorop dat het niet aan mij is om een oordeel uit te spreken over deze rechterlijke beslissing. Zeker niet nu, zoals ik heb begrepen, tegen deze beslissing hoger beroep is ingesteld. Los van die beslissing merk ik graag het volgende op.
De maatschappelijke plicht tot medewerking aan het tenietdoen van een religieuze of levensbeschouwelijke verbintenis zal met het Wetsvoorstel tegengaan huwelijkse gevangenschap en enige andere onderwerpen (35 348) wettelijk worden verankerd. Dat wetsvoorstel ligt voor behandeling gereed in de Eerste Kamer, in afwachting van de novelle Tegengaan Huwelijke gevangenschap (36 123) waarvan een nota naar aanleiding van het verslag op 13 oktober door uw Kamer is ontvangen. Het wetsvoorstel regelt dat wanneer een partij verzoekt om het teniet doen van een dergelijke verbintenis, de andere partij daaraan in beginsel dient mee te werken. Een partij zal deze medewerking kunnen afdwingen door bij de rechter nakoming van deze wettelijke verplichting te vorderen. Nu het hier gaat om een wettelijke verplichting van familierechtelijke aard, zijn de verjaringsregels niet zomaar van toepassing; dit is enkel het geval voor zover de betrokken rechtsverhouding zich daartegen niet verzet. In dit geval is duidelijk dat de rechtsverhouding zich wel verzet tegen toepassing van deze regels. Het kan nooit, en dus ook niet na verloop van tijd, van iemand worden gevergd dat hij blijft vastzitten in een religieuze of levensbeschouwelijke verbintenis die hij niet wenst.
Is bekend hoeveel vrouwen de afgelopen jaren op basis van een toevoeging hebben geprocedeerd om een einde te maken aan hun huwelijkse gevangenschap? Zo ja, hoeveel gevallen betreft dit?
Nee, dat kan niet worden afgeleid uit de gegevens die de Raad voor Rechtsbijstand bijhoudt. De registratie van de afgifte van een toevoeging in dat soort zaken gebeurt op een restcode waar ook andere soorten toevoegingen op worden geregistreerd.
Bent u bereid om de puntenvergoeding voor advocaten bij zaken omtrent huwelijkse gevangenschap uit te breiden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Per 1 januari 2022 is de puntenvergoeding voor zaken die zien op huwelijkse gevangenschap verhoogd van 11 naar 19 punten met de uitvoering van scenario 1 van de Commissie van der Meer. Een geschil over de ontbinding van een religieus huwelijk waarbij de Nederlands rechter bevoegd is, bijvoorbeeld een Nikaah of een Sharia huwelijk, wordt bovendien door de Raad voor Rechtsbijstand toegevoegd onder code O010 (geschil onrechtmatige daad). Dit betreft een (algemene) zaakcode waar vele verschillende geschillen onder vallen. Het verhogen van de vergoeding sec voor huwelijkse gevangenschap is om deze redenen niet wenselijk.
Vindt u het terecht dat een slachtoffer van huwelijkse gevangenschap überhaupt kosten moet maken om de huwelijkse gevangenschap bij de rechter aan te kaarten? Zo ja, waarom?
Ja, volgens de systematiek van de Wet op de rechtsbijstand en het Besluit vergoedingen rechtsbijstand is iedere rechtszoekende bij het verkrijgen van gesubsidieerde rechtsbijstand een eigen bijdrage verschuldigd. De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van het inkomen van de rechtszoekende.
Hoeveel vrouwen hebben een beroep gedaan op bijstand van het Ministerie van Buitenlandse Zaken om hun huwelijkse gevangenschap te beëindigen? Heeft het ministerie voldoende capaciteit om iedereen adequaat bij te staan? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) verleent consulaire bijstand aan Nederlanders in nood, waaronder slachtoffers van huwelijkse gevangenschap, huwelijksdwang en achterlating. Het aantal meldingen van huwelijkse gevangenschap in het buitenland wordt niet separaat geregistreerd. Bij een melding van huwelijkse gevangenschap in het buitenland beoordelen BZ en het Landelijk Knooppunt voor Huwelijksdwang en Achterlating (LKHA) de hulpvraag. Vanuit consulaire dienstverlening is het handelingsperspectief bij huwelijkse gevangenschap beperkt. Als er sprake is van een strafbaar feit valt dit onder de jurisdictie van het land in kwestie. De Nederlandse overheid kan daar niet in treden. In veel gevallen adviseren BZ en LKHA om in het land zelf juridische bijstand te zoeken.
Bent u bereid ook in internationaal verband aandacht te vragen voor de problematiek van huwelijkse gevangenschap en ook te kijken hoe met andere landen beter samengewerkt kan worden om huwelijkse gevangenschap uit te bannen? Zo ja, op welke momenten en hoe gaat u dit precies doen? Zo nee, waarom niet?
BZ kijkt regelmatig naar verdere mogelijkheden voor samenwerking met andere landen in het verlenen van consulaire bijstand. Zo is het onderwerp huwelijksdwang en achterlating recent mede op initiatief van Nederland besproken in de EU raadswerkgroep voor consulaire zaken. Samen met andere lidstaten wordt gekeken waar we intensiever samen kunnen werken en informatie en ervaringen onderling kunnen delen, hierbij zal BZ ook aandacht vragen voor het onderwerp huwelijkse gevangenschap. Zoals toegezegd in het mensenrechtendebat van 20 oktober zal de Minister van Buitenlandse Zaken dit onderwerp, waar dat past, onderdeel maken van de bilaterale dialoog.
Wat heeft u gedaan met de aanbeveling van het Verenigde Naties (VN)-Vrouwenrechtencomité om rechters, Openbaar Ministerie en politie te trainen in het onderwerp van huwelijkse gevangenschap?2
Binnen de beroepsgroep van rechters en advocaten bestaat reeds aandacht voor het thema huwelijkse gevangenschap in de vorm van studiedagen en publicaties in vaktijdschriften. Daarnaast bouwt de politieacademie en het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld (LEC EGG) jaarlijks bij duizenden politieambtenaren de kennis en expertise op over schadelijke praktijken, waaronder huwelijkse gevangenschap. Door het LEC EGG worden ook presentaties over schadelijke praktijken verzorgd aan de medewerkers van de ketenpartners. Middels een piketregeling is er voorts 24/7 een specialist op het thema beschikbaar. Aanvullend hierop worden er door het LEC EGG lesboeken gemaakt die aan politieambtenaren gratis beschikbaar worden gesteld.
Bent u bereid om mogelijkheden te onderzoeken hoe slachtoffers van huwelijkse gevangenschap nu en in de toekomst beter, financieel en juridisch, ondersteund kunnen worden?
Onder de actieagenda schadelijke praktijken zijn (en worden) diverse maatregelen ingezet om slachtoffers van schadelijke praktijken nu en in de toekomst beter te beschermen en ondersteunen. Uw Kamer wordt deze maand geïnformeerd over de voortgang. Aanvullend hierop wordt door middel van het Wetsvoorstel tegengaan huwelijkse gevangenschap de maatschappelijke plicht tot medewerking aan het tenietdoen van een religieuze of levensbeschouwelijke verbintenis wettelijk verankerd. Dit versterkt de juridische positie van een slachtoffer van huwelijkse gevangenschap.
Het artikel 'Crematorium is van het gas af' |
|
Mark Strolenberg (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Crematorium is van het gas af» van Omroep Flevoland van 23 augustus 20221.
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u het eens dat resomeren, ook wel alkalische hydroyse of watercrematie genoemd, een goedkoper en duurzamer alternatief is en ingezet kan worden als nieuwe en extra vorm van lijkbezorging? Zo ja, welke stappen worden er gezet om deze innovatie in Nederland mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het advies van de Gezondheidsraad (Kamerstuk 30 696, nr. 49), waarbij de Gezondheidsraad de duurzaamheid van alkalische hydrolyse positief heeft beoordeeld, heeft het kabinet een positief beeld van de duurzaamheid van alkalische hydrolyse.
Het kabinet kan niet beoordelen of deze techniek een goedkoper alternatief zal zijn. De praktijk zal moeten uitwijzen of alkalische hydrolyse goedkoper is dan andere technieken.
Om alkalische hydrolyse in Nederland mogelijk te maken, is wetgeving vereist. In reactie op het positieve advies van de Gezondheidsraad over de toelaatbaarheid van alkalische hydrolyse, heeft het kabinet wettelijke regeling van alkalische hydrolyse aangekondigd (Kamerstuk 30 696, nr. 51). Wanneer deze wetgeving van kracht is, kan deze nieuwe techniek worden toegepast. Overigens moet dan ook vaststaan welke uitvoeringsregelgeving van toepassing is, met name op de afvoer van effluent.
Wat is de reden dat het wetvoorstel met betrekking tot de modernisering van de Wet op de lijkbezorging pas in de eerste helft van 2024 bij de Kamer wordt ingediend? Wordt bij deze wetswijziging ook de mogelijkheid tot resomeren betrokken? Zo nee, waarom niet? Is het mogelijk om voor het opnemen van de mogelijkheid tot resomeren in de Wet op de lijkbezorging eerder een wetsvoorstel in te dienen dan het aangekondigde wetsvoorstel tot modernisering van de Wet op de lijkbezorging? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 8 juli 2022 heb ik aangekondigd het wetsvoorstel ter modernisering van de Wlb in de eerste helft van 2024 bij uw Kamer in te kunnen dienen, omdat besluitvorming over financiering nog moet plaatsvinden (Kamerstuk 35 925 VII, nr. 171). Het wetsvoorstel kan niet worden ingediend voordat financiële besluitvorming heeft plaatsgevonden. De wettelijke regeling van alkalische hydrolyse wordt betrokken bij de modernisering van de Wet op de lijkbezorging. Het Ministerie van IenW werkt nog aan een beoordeling van de verschillende afvoerroutes van het effluent na de alkalische hydrolyse en zij moet nog beoordelen welke regelgeving voor de afvoer van het effluent passend is. Ik wil de uitkomsten hiervan afwachten om te borgen dat de regelgeving over alkalische hydrolyse en de afvoer van het effluent goed op elkaar aansluiten.
Ik betreur de vertraging bij de voorbereiding van het wetsvoorstel, maar ik ben voorshands geen voorstander van het opknippen van het wetsvoorstel, waarbij een of meerdere onderdelen vroeger of later aan uw Kamer worden aangeboden. Daartoe zie ik nu geen dringende aanleiding. Ik hecht juist waarde aan het presenteren van één wetsvoorstel zodat de voorgenomen wijzigingen in hun onderlinge samenhang kunnen worden bezien.
Deelt u de mening dat een modernisering van de Wet op de lijkbezorging in de eerste helft van 2024 aan de late kant is aangezien TNO, de Gezondheidsraad en de TU-Delft positief zijn over resomeren? Zo ja, is het mogelijk om op een snellere manier resomeren al mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke redenen ziet u om resomeren nu nog niet wettelijk te erkennen als vorm van lijkbezorging, terwijl de uitvaartbranche geen nadelen ziet, het een duurzame manier van lijkbezorging is en de waardigheid van het proces kan worden gegarandeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens dat alternatieven voor crematies maximaal door de overheid moeten worden gefaciliteerd, mede ook vanwege de stijgende gasprijs en hogere kosten voor crematies voor onze inwoners? Zo ja, hoe bent u van plan om de uitvaartbranche te faciliteren? Zo nee, waarom niet?
De Wet op de lijkbezorging regelt begraven, cremeren en het lichaam ter beschikking stellen aan de wetenschap als bestemmingen voor het lichaam van de overledene. Bij de keuze tussen deze vormen van lijkbezorging staat de wens of de vermoedelijke wens van de overledene voorop. De kosten van de verschillende vormen van lijkbezorging kunnen door de tijd heen fluctueren, ook ten opzichte van elkaar. Ik vind voor de overheid geen rol weggelegd in het actief bevorderen van de ene vorm van lijkbezorging boven de andere.
De verwerking van persoonsgegevens door vervoersbedrijven |
|
Renske Leijten , Mahir Alkaya |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat het praktisch onmogelijk is internationaal te reizen met het openbaar vervoer zonder het afgeven van persoonsgegevens? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Kunt u dit antwoord toelichten? Zo nee, welke mogelijkheden zijn er?1
Nee, het is mogelijk om (internationaal) te reizen met het Nederlandse openbaar vervoer (OV) zonder het afgeven van persoonsgegevens. Er zijn vanuit Nederland met de trein nog zo’n 200 bestemmingen te bereiken (in Duitsland, België en Luxemburg) waarvoor geen tenaamstelling vereist is en dus anoniem gereisd kan worden. Dit kan met een zogenaamd CT-ticket, dat verkrijgbaar is uit de kaartautomaat of via een reizigersbalie. Ook bij het Nederlandse kortgrensoverschrijdend OV, met de bus of regionale trein, bestaan de mogelijkheden kaartjes te kopen zonder het afgeven van persoonsgegevens. Ook bestaan er op sommige verbindingen mogelijkheden om met de (anonieme) OVchipkaart te reizen.
Er is echter niet voor elke bestemming een CT ticket beschikbaar. De uitgevende organisatie (vaak ook de vervoerder, of één van de vervoerders) van het ticket bepaalt uiteindelijk welke type ticket voor welke herkomst-bestemming combinatie beschikbaar is. Internationale tickets worden momenteel voornamelijk uitgegeven in elektronische vorm overeenkomstig het door de ERA opgestelde technische document TAP TSI Annex B.72. Dit type ticket wordt het «HomePrint» ticket genoemd. Een HomePrint ticket kan ingeval van een controle in de trein worden getoond 1) als geprint exemplaar; of 2) op het scherm van een mobiele telefoon. Voorheen werden tickets op waardepapieren gedrukt. Dit type was moeilijk te vervalsen omdat het ticket niet is te kopiëren zonder dat men over de juiste apparatuur en middelen beschikt (security in paper). Daarentegen kan een HomePrint vaker worden uitgeprint. Om dit te voorkomen wordt er gebruikgemaakt van unieke data (security in data). Om die reden wordt het ticket op naam gesteld. In de barcode is dan de naam van de reiziger versleuteld, zodat aangetoond kan worden dat een ticket écht bij die persoon hoort bij de controle in de trein.
Het afgeven van persoonsgegevens bij vervoer is niet ongebruikelijk. Ook in de luchtvaart worden passagiersgegevens verstrekt, het gaat om Personal Name Records (PNR) en Advance Passenger Information (API) gegevens. Op de verstrekking is onder meer de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van toepassing die de privacybelangen beschermt. Dat houdt in dat er altijd een geldige reden, een zogeheten grondslag, moet zijn om gegevens te verwerken. Ook mogen er niet meer gegevens worden verwerkt dan noodzakelijk is.
Hebben vervoersbedrijven een wettelijke verplichting om te voorkomen dat mensen anoniem kunnen reizen, zowel nationaal als internationaal? Zo ja, welke?
Er bestaat in Nederland geen algemene wettelijke plicht voor vervoersbedrijven om te voorkomen dat mensen anoniem kunnen reizen. Wel bestaat er een identificatieplicht voor reizigers in het openbaar vervoer3. Een Buitengewoon Opsporingsambtenaar (en daartoe door de vervoerder aangewezen toezichthouders) kunnen deze plicht in het OV handhaven.
Daarnaast moeten vervoerbedrijven in een aantal gevallen voldoen aan een wettelijke verplichting om passagiersgegevens te verstrekken, net zoals bij luchtvaartpassagiers. Als een vervoermiddel andere landen aandoet zal tenslotte ook aan eventuele wettelijke verplichtingen van dat land moeten worden voldaan.
Hoe verhoudt het niet anoniem kunnen reizen zich tot het principe van vrij verkeer van personen?
Binnen de Europese Unie hebben individuele EU-burgers het recht om vrij tussen de EU-lidstaten te reizen4. De identificatieplicht van EU-burgers wanneer zij zich naar een andere lidstaat begeven, wordt in beginsel niet bezien als een belemmering van het vrij verkeer van personen. Voor zover deze vraag betrekking heeft op het afgeven van persoonsgegevens, betreft het recht op privacy5 geen absoluut recht. Beperkingen hierop zijn toegestaan. Uitgangspunt hierbij is dat voldaan wordt aan de eisen van de AVG.
Wie is er verantwoordelijk voor het verwerken van dergelijke persoonsgegevens? Wie houdt hier toezicht op?
Op grond van de AVG is de verwerkingsverantwoordelijke de organisatie die beslist waarom en hoe de gegevens moeten worden verwerkt. Dit betreft veelal de vervoersbedrijven, maar ook andere partijen kunnen verwerkingsverantwoordelijke zijn. Het moment van aankopen en het daadwerkelijk gebruik van het ticket is hierop van invloed. Bij de koop van een treinticket bijvoorbeeld ontstaat een koopovereenkomst. Deze geldt tussen de verkopende partij (bijvoorbeeld de vervoerder) en de boeker. De persoonsgegevens die noodzakelijk zijn voor het verkopen en leveren van het ticket worden bepaald door de verkoper. Daarom is voor de verkoop van het ticket de verkopende partij de verwerkingsverantwoordelijke.
Een treinticket betreft in feite een bewijs waarop de voorwaarden van de uitgevende organisatie (in principe de, of één van de vervoerders) van toepassing zijn. De uitgevende organisatie van het ticket bepaalt welke persoonsgegevens noodzakelijk zijn voor bijvoorbeeld een HomePrint ticket. Daarom is voor de uitgifte van het ticket de uitgevende organisatie de verwerkingsverantwoordelijke.
Bij veel verwerkingsverantwoordelijke organisaties vindt er intern toezicht plaats door de Functionaris voor gegevensbescherming. Op grond van art. 51 AVG houdt de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) als onafhankelijke toezichthoudende autoriteit binnen Nederland toezicht op de naleving van de AVG. In andere landen zijn dit andere nationale toezichthouders.
Hoeveel balies zijn er nog aanwezig op stations waar mensen vervoersbewijzen kopen als zij (internationaal) met de trein willen reizen? Hoeveel waren dat er tien jaar geleden?
In 2012 waren er 10 stations in Nederland waar het gehele internationale assortiment (meer dan 10.000 bestemmingen in Europa) beschikbaar was. Momenteel zijn dat er nog 5 (Amsterdam CS, Schiphol, Rotterdam CS, Utrecht CS en Arnhem CS).
Op treinstations met binnenlandbalies is het mogelijk om voor ca. 200 bestemmingen in België en Duitsland een internationaal treinticket te kopen. Dit assortiment is ook verkrijgbaar via de automaten.
Welke andere mogelijkheden zijn er voor mensen die niet digitaal vaardig zijn en/of die menselijk contact prefereren om een treinkaartje te kunnen kopen?
Een voor eenieder toegankelijk openbaar vervoer is van groot belang. Ik hecht er dan ook waarde aan dat alle hulpbehoevende reizigers op die momenten en plekken worden geholpen waar zij dat nodig hebben. Reizigers op het hoofdrailnet, die bij het kopen van een kaartje persoonlijke hulp behoeven, bijvoorbeeld omdat zij minder digitaal vaardig zijn, kunnen zich richten tot servicemedewerkers, of gebruik maken van een OV Service en Tickets winkel op die stations waar deze aanwezig zijn. Op alle overige stations, of buiten de openingstijden van de servicebalies en Service en Tickets winkels, biedt NS op andere manieren persoonlijke ondersteuning aan reizigers, zoals 24 uur per dag en 7 dagen in de week via de servicezuil, telefonische hulp bij kaartverkoopautomaten en via de Klantenservice.
Niet digitaal vaardige mensen kunnen ook terecht bij Informatiepunten Digitale Overheid in bibliotheken met vragen over digitale (overheids)diensten. Dus ook voor hulp bij het aanvragen en gebruik van een OV-chipkaart of het online kopen van treinkaartjes.
Met de OV-chipkaart kan nationaal gereisd en betaald worden. En daar komen nieuwe betaalwijzen bij, zoals betalen met de (fysieke en digitale) bankpas. Internationale tickets worden daarnaast nog steeds telefonisch en aan de balie verkocht.
Hoe verhoudt deze digitalisering van de dienstverlening met de wens van de Tweede Kamer dat er altijd niet-digitale alternatieven moeten zijn voor dienstverlening?2
Uit bovenstaande beantwoording blijkt dat er gebruiksvriendelijke niet-digitale alternatieven beschikbaar zijn.
Het toezicht op beheer van erfrechtelijke aanspraken van minderjarigen. |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in het Kwartaalbericht Estate Planning over het toezicht op het beheer van erfrechtelijke aanspraken van minderjarigen en herinnert u zich de eerdere schriftelijke vragen over dit onderwerp?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat uit het in het artikel aangehaalde voorbeeld blijkt, dat jarenlang in de praktijk geen toezicht is geweest op het erfrechtelijke vermogen van de minderjarige? Bent u bereid te bekijken hoe deze problematiek zo snel als mogelijk kan worden opgelost?
Het is schrijnend dat een minderjarige door slecht bewind van zijn ouder of voogd op meerderjarige leeftijd tot de ontdekking komt dat zijn erfdeel in een nalatenschap door zijn ouder of voogd is verteerd. Voor de persoon in kwestie in de in het artikel beschreven casus is het problematisch dat hij als gevolg van het slechte bewind niet meer volledig aanspraak kan maken op het erfdeel dat hij als minderjarige heeft gekregen en hiervoor zijn voogd in rechte heeft moeten betrekken. De vraag is evenwel of het hier ook gaat om een veel voorkomend en urgent maatschappelijk probleem.4 In de praktijk lijkt slecht bewind door ouders of voogden om incidenten te gaan. Tegelijk realiseer ik me dat het in individuele gevallen om schrijnende situaties gaat en dat het slechte bewind over het als minderjarige verkregen vermogen pas jaren later duidelijk wordt als de minderjarige de meerderjarige leeftijd heeft bereikt. Het aansprakelijk stellen van de ouder of voogd voor het slechte bewind kan ook als een grote, persoonlijke drempel voelen, waardoor niet elk geval van mogelijk slecht bewind ook breder bekend raakt.
Effectievere bescherming van het vermogen van minderjarigen door beter toezicht op het bewind van ouders en voogden heeft daarom mijn aandacht.
Ik heb u eerder gemeld dat ik, mede vanwege de benodigde capaciteitsinzet op voorstellen die uit het coalitieakkoord voortvloeien en andere voorstellen op verzoek van uw Kamer, de prioriteiten opnieuw heb moeten stellen.5 Hierdoor is de besluitvorming rondom een wetsvoorstel om het vermogen van minderjarigen effectiever te beschermen achterop geraakt. Zoals ik hiervoor heb vermeld, onderken ik dat de positie van de minderjarige in het erfrecht, in het bijzonder de bescherming van zijn erfrechtelijke aanspraken en het toezicht daarop, een aandachtspunt is. Ik wil daarom nog eens goed kijken naar de aanbevelingen die de onderzoekers in het rapport «Toezicht op het bewind van ouders en voogden over het vermogen van minderjarigen» hebben gedaan.
Ik verwacht dit najaar de reactie op het onderzoeksrapport «Alimentatie van nu, acceptatie van alimentatie in het licht van maatschappelijke ontwikkelingen»6 naar uw Kamer toe te sturen. Tegelijk daarmee zal ik uw Kamer laten weten wat mijn bevindingen zijn ten aanzien van het rapport over beter toezicht op het bewind van ouders en voogden over het vermogen van minderjarigen.
Wat is de reden voor het feit dat het toegezegde wetsvoorstel inzake beter toezicht op bewind bij minderjarigen nog steeds niet aan de Kamer is aangeboden? Bent u bereid dit wetsvoorstel alsnog zo snel als mogelijk aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kan worden aangegeven in hoeverre het toegezegde wetsvoorstel tegemoet zal komen aan de aanbevelingen zoals gedaan door de onderzoekers in «Toezicht op het bewind van ouders en voogden over het vermogen van Minderjarigen»?3
Zie antwoord vraag 2.
Dat de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen pas in actie komt na een rechterlijke uitspraak |
|
Michiel van Nispen |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 15 juni jl. over het tijdig beslissen van de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT)? Wat is daarop uw reactie?1
Ja. In de uitspraak wordt een andere uitleg gegeven aan de woorden dan bedoeld door de directeur van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT), zie ook de beantwoording van vraag 6.
Uitgangspunt bij de integrale beoordeling is dat behandeling op volgorde van aanmelding plaatsvindt. De ruimte daarvoor is afhankelijk van de besliscapaciteit, van de ouders in urgente situaties die voorrang krijgen en de capaciteit die is gemoeid met het beslissen op ingediende beroepen niet tijdig beslissen. Vooruitlopend op een rechterlijke uitspraak gaat UHT al met deze beroepszaken aan de slag.
Er is geen rechtsmiddel aangewend tegen de uitspraak omdat er inmiddels al een inhoudelijke beslissing was genomen op de aanvraag. Daarmee was het instellen van hoger beroep niet meer aan de orde.
Wel is het verweer zoals dat in andere procedures wordt gevoerd verduidelijkt in reactie op deze uitspraak, zie ook het antwoord op vraag 6.
Hoeveel procedures zijn momenteel bij de rechter ingediend over het niet tijdig verstrekken van het dossier door de Belastingdienst/UHT?
Hierover zijn geen cijfers beschikbaar. Het komt voor dat advocaten een beroep niet-tijdig beslissen indienen en zich dan tevens beroepen op het niet tijdig verstrekken van een dossier. Hiervoor gelden echter geen beslistermijnen, zodat er tegen het niet verstrekken van een dossier geen zelfstandig rechtsmiddel openstaat, zie ook het antwoord op vraag 3. Er vindt geen registratie plaats van hoe vaak de rechter wordt gevraagd om binnen een termijn een dossier te verstrekken.
Wat is de heersende lijn in de uitspraken van rechters ten aanzien van het niet tijdig beslissen?
De lijn in de jurisprudentie is dat de meeste beroepen die zich richten tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag gegrond worden verklaard, omdat in de regel de toepasselijke beslistermijn is overschreden.2 In dat geval wordt er door de rechter een termijn opgelegd binnen welke UHT een beslissing dient te nemen. In de meeste gevallen houdt de rechter daarbij veelal rekening met die termijn waarvan UHT aangeeft dat die nodig is om een beslissing te nemen. Dat is op dit moment circa 12 weken. In voorkomende gevallen verdisconteren rechters de behandelduur om tot een uitspraak te komen in die termijn.
Wat is de heersende lijn in de uitspraken van rechters ten aanzien van het niet tijdig verstrekken van het dossier?
Zoals kan worden opgemaakt uit de beantwoording van eerdere Kamervragen3 gelden er bij het verstrekken van dossiers geen beslistermijnen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een verzoek om een dossier te verstrekken is namelijk geen aanvraag, maar is gekoppeld aan de procedure waarin die stukken nodig zijn.
Voor de integrale beoordeling geldt een wettelijke verplichting om (uiterlijk) bij de verzending van de direct aan de beschikking grondslag liggende documenten te verstrekken. Het verstrekken van het informatie- en beoordelingsformulier geeft daar invulling aan. Voor de bezwaarprocedures geldt op grond van artikel 7:4, derde lid, Awb dat dossierstukken voorafgaand aan de hoorzitting in bezwaar beschikbaar dienen te zijn.
De rechter kan in de onderliggende procedure toetsen of de uiteindelijke beslissing voldoet aan de relevante wettelijke verplichtingen, waaronder ook de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Beeld van de jurisprudentie is dat rechters wel beslistermijnen opleggen als niet tijdig op een aanvraag of bezwaar is beslist, maar een dergelijke termijn niet toekennen als binnen een bepaalde termijn een dossier wordt gevraagd.
Het onderstreept het belang om te kijken waar knelpunten weggenomen kunnen worden en verbetering en versnelling aangebracht kan worden, zowel ten aanzien van het verstrekken van dossiers als ten aanzien van de procedures waarin die dossiers op zien.
Zijn er ook bij de civiele rechter procedures aanhangig? Hoeveel procedures lopen via de civiele weg en hoeveel procedures lopen via de bestuursrechtelijke weg?
Op dit moment zijn er geen civiele procedures aanhangig die betrekking hebben op het in actie doen komen van UHT. Wel is er een zestal dagvaardingen uitgebracht waarin eisers om een verklaring voor recht verzoeken (door de civiele rechter) dat de Staat jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld. In totaal zijn er op peildatum 30 september 2022 1.899 beroepen niet tijdig beslissen ingediend.
Wat vindt u van de uitspraak van de directeur van de UHT dat de UHT als beleid heeft dossiers pas te behandelen als er een rechterlijke uitspraak daartoe ligt? Wat vindt u ervan dat de rechter deze uitspraak mee heeft genomen in het vonnis?
Er wordt in de uitspraak een andere uitleg toegekend dan bedoeld aan de woorden van directeur UHT. Dat er voorrang wordt gegeven aan beroepen niet tijdig, betekent namelijk niet dat het beleid is om pas in actie te komen op het moment dat er een rechterlijke uitspraak ligt. Uitgangspunt bij de integrale beoordeling is dat behandeling op volgorde van aanmelding plaatsvindt.
In verweerschriften wordt hier ook aandacht aan besteed. UHT hanteert geen beleid om aanvragen of bezwaarschriften pas te behandelen als er een rechterlijke uitspraak ligt. Wel is UHT gehouden om rechterlijke uitspraken op te volgen. Hierdoor doorkruisen de beroepen niet tijdig de behandelvolgorde op basis van volgorde van aanmelding. In verweerschriften, vooruitlopend op een uitspraak van de rechter, geeft UHT aan hoeveel tijd er nodig is om een beslissing op een ingediende aanvraag te nemen en de stappen die daarvoor in gang zijn gezet.
In urgente (schrijnende) situaties blijven ouders voorrang krijgen, zo nodig door voorrang te geven boven uitspraken van de rechter. De woorden van de directeur van UHT onderstrepen dat en zijn in lijn met de uitgangspunten zoals die in de meest recente voortgangsrapportages met uw Kamer zijn gedeeld.4
De inzet van UHT is en blijft onveranderd zo spoedig mogelijk een beslissing op aanvragen te nemen en daarvoor zoveel als mogelijk is de besliscapaciteit in te zetten.
Waarom dwingt de Belastingdienst/UHT gedupeerden van het kinderopvangtoeslagenschandaal om eerst naar de rechter te stappen voordat hun dossiers in behandeling worden genomen? Is dit ook uw beleid? Hoe past dit beleid van de Belastingdienst/UHT in uw beleid om het aantal bestuurszaken terug te dringen?
Uitgangspunt is dat de integrale beoordeling op volgorde van aanmelding plaatsvindt, streven is dat zo snel mogelijk te doen. Gelet op het grote aantal aanmeldingen lukt dat helaas niet binnen de wettelijke termijnen. In urgente (schrijnende) situaties krijgt een ouder voorrang. Daarnaast is UHT gehouden om rechterlijke uitspraken op te volgen. Hierdoor doorkruizen de beroepen niet tijdig de behandelvolgorde op basis van volgorde van aanmelding.
Waar het UHT wel lukt om ouders tijdig uitsluitsel te geven over de Catshuisregeling (eerste toets, aanspraak op € 30.000,-) lukt het bij de daarop volgende integrale beoordeling (IB) veelal niet om aanvragen binnen de termijn af te handelen. Iedere aanvrager die binnen de wettelijke termijn geen beslissing op een ingediende aanvraag heeft ontvangen, heeft het recht om een beroep niet-tijdig bij de rechter in te dienen. Voorwaarde daarbij is dat eerst bij het bestuursorgaan een ingebrekestelling is ingediend waarop niet binnen twee weken een beslissing wordt genomen.
Legt u zich bij het beleid neer dat gedupeerden eerst naar de rechter moeten, terwijl dat tot veel extra kosten voor de overheid leidt, namelijk de procedures bij de rechtbank en de dwangsommen?
Nee. Uitgangspunt is om ouders op volgorde van aanmelding te behandelen. Zoals volgt uit de beantwoording van vraag 7, is de prioritering van beroepen niet tijdig een gevolg van het stelsel van de Awb, het is geen bewust beleid. Tot op heden kunnen dwangsommen bij de rechter in de meerderheid van de gevallen worden voorkomen. Er is op peilmoment 30 september 2022 inmiddels voor € 150.000 aan dwangsommen bij de rechter verschuldigd.
Het heeft vanzelfsprekend de voorkeur om schaarse menskracht bij UHT in te zetten voor de inhoudelijke beoordeling van aanvragen en bezwaren en niet voor het afhandelen van juridische procedures over het niet tijdig nemen van een besluit. De inzet is en blijft ook om ouders zo snel en zo goed mogelijk te helpen zonder dat ze daarvoor naar de rechter hoeven.
Beseft u dat uw verklaring in de brief van 8 juli jl., waarin u aangeeft dat operationele problemen ten grondslag liggen aan het probleem, niet de strijdigheid met de wet opheft?2
Het voldoen aan wettelijke verplichtingen is van het grootste belang. De in de brief van 8 juni jl geschetste problemen laten die wettelijke verplichtingen onverlet. Het streven blijft zo snel en zo zorgvuldig mogelijk beslissingen te nemen en zo ouders de duidelijkheid te bieden waar zij recht op hebben.
Realiteit is dat veel beslistermijnen zijn verstreken en strijd met de wet om die reden ook niet meer kan worden voorkomen. Wel probeert UHT er alles aan te doen om waar mogelijk versnelling en verbetering te realiseren, in de 12e Voortgangsrapportage zal daar nader op in worden gegaan.
Valt de bijstand door een schade-expert ook onder de rechtshulp aan gedupeerden van het kinderopvangtoeslagenschandaal? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in het wetgevingsoverleg van 27 september jl. is toegezegd zal ik in de 12e Voortgangsrapportage informatie geven over schade-experts.
Wat gaat u doen indien duidelijk wordt dat de Belastingdienst/UHT vonnissen door de operationele problemen niet naleeft?
Beslistermijnen die door de rechter worden opgelegd, worden in de meerderheid van de gevallen gehaald door prioriteit te geven aan ingediende beroepen niet tijdig. Het is inherent aan het stelsel van beroepen niet tijdig dat andere ouders daardoor langer moeten wachten.
Bij een verdere stijging van het aantal beroepen niet-tijdig valt niet uit te sluiten dat de termijnen zoals die nu worden opgelegd niet meer volstaan. Zo kan er tot op heden snel na het indienen van een beroep niet-tijdig een persoonlijk zaakbehandelaar worden toegewezen, maar bij een verdere stijging is het denkbaar dat ook daar een wachttermijn ontstaat. Dat is afhankelijk van ontwikkelingen in het aantal beroepen niet-tijdig, het aantal urgente zaken en de besliscapaciteit bij UHT, die zich eveneens ontwikkelt.
Beeld van de rechtspraak is dat in zijn algemeenheid rekening wordt gehouden met het bieden van realistische termijnen om een besluit te nemen, in dat licht zal dan bij de rechter een ruimere en voor UHT haalbare termijn worden gevraagd als de ontwikkelingen daar aanleiding toe geven.
Daarnaast blijft onveranderd het streven om te komen tot versnellingen en verbeteringen die er voor zorgen dat ouders sneller en beter worden geholpen.
Het Verdrag inzake de Voltrekking en de Erkenning van de Geldigheid van Huwelijken |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Verdrag inzake de Voltrekking en de Erkenning van de Geldigheid van Huwelijken?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat er slechts zes landen lid zijn van dit verdrag?
Zes landen hebben het verdrag ondertekend, drie landen hebben het verdrag ook geratificeerd. Naast Nederland zijn dat Luxemburg en Australië.
Bent u bekend met de casus van een Nederlandse vrouw die in 2019 op de Britse ambassade in Beijing trouwde met een Engelse vrouw, maar waarbij de Nederlandse overheid de huwelijksakte niet erkende, omdat het huwelijk gesloten zou zijn in een land dat het homohuwelijk niet erkent?
Ja.
Klopt het dat dit huwelijk niet erkend werd omdat het niet zou voldoen aan artikel 9 van het Verdrag inzake de Voltrekking en de Erkenning van de Geldigheid van Huwelijken en dat dit doorwerkt in artikel 26 van ons Burgerlijk Wetboek waarin staat dat een buiten Nederland gesloten huwelijksvoltrekking niet rechtsgeldig is als het is voltrokken in een staat waar dit huwelijk niet wordt erkent?
Navraag bij de gemeente Land van Cuijk heeft geleerd dat de erkenning van het huwelijk is geweigerd op basis van artikel 10:31, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat artikel ziet op de erkenning van op een buiten Nederland voor een diplomatieke of consulaire ambtenaar voltrokken huwelijk. Dat vereist wordt dat het op een ambassade gesloten huwelijk ook erkend wordt door de gaststaat van de ambassade blijkt geen ongebruikelijke uitleg van dit artikel. In die zin sluit de toepassing door de gemeente aan bij een bestaande praktijk. Deze invulling lijkt evenwel niet te stroken met de uitleg die aan het artikel wordt gegeven in de wetenschappelijke literatuur.2
Over de toepassing van de in artikel 10:31, lid 2, BW opgenomen erkenningsregeling blijkt daarmee onduidelijkheid te bestaan in de praktijk. Dit vormt voor mij aanleiding de vraag omtrent die toepassing in dit soort gevallen voor te leggen aan de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit. Deze Commissie heeft tot wettelijke taak om op verzoek van ambtenaren van de burgerlijke stand en andere bestuursorganen advies uit te brengen over vragen betreffende de rechtstoepassing in zaken van burgerlijke staat of nationaliteit. Zij kan deze adviezen openbaar maken op een door haar te bepalen wijze (ingevolge artikel 1:29b BW). Na ontvangst van de reactie van de Commissie van Advies zal ik uw Kamer over de uitkomsten hiervan informeren.
Klopt het dat de Britse ambassade juridisch onderdeel is van de Britse staat en de diplomatieke of consulaire ambtenaar die het huwelijk heeft voltrokken, dus een ambt vervult van een staat die het homohuwelijk wel erkent? Zo nee, hoezo niet?2 Zo ja, kan de Nederlandse overheid het huwelijk alsnog erkennen?
De Britse ambassade is de vertegenwoordiging van de Britse staat in een andere staat. Hoewel een diplomatieke of consulaire ambtenaar de Britse staat vertegenwoordigt ten opzichte van het gastland, dient daarbij wel de wet- en regelgeving van het gastland te worden gerespecteerd.
De vraag of Nederland het huwelijk kan erkennen wordt niet voorgeschreven door het Verdrag inzake de voltrekking en de Erkenning van de Geldigheid van Huwelijken, dat enkel stelt in welke gevallen een huwelijk in ieder geval moet worden erkend,4 maar is afhankelijk van het Nederlands internationaal privaatrecht, meer in het bijzonder het in het antwoord op vraag 4 genoemde artikel 10:31, lid 2, BW.
Wegen de voordelen van de Nederlandse ondertekening van het Verdrag inzake de Voltrekking en de Erkenning van de Geldigheid van Huwelijken op tegen de nadelen? Hoe weegt u dit verdrag in verhouding tot het grote belang van de Wet Openstelling Huwelijk die heeft geleid tot een wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de openstelling van het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht?3
Ja, deze voordelen wegen zwaarder. Het verdrag regelt welke huwelijken in ieder geval worden erkend. Het vormt daarmee geen hindernis voor het erkennen van een rechtsgeldig gesloten huwelijk tussen personen van gelijk geslacht. Bij de totstandkoming van de Wet openstelling huwelijk is ook ingegaan op de verhouding tot het verdrag.6 Daarbij is overwogen dat ofschoon ervan mag worden uitgegaan dat de verdragsopstellers een regeling voor ogen stond voor huwelijken tussen personen van verschillend geslacht, [..] het verdrag geen bepaling [bevat] die de staten die daarbij partij zijn, belemmert om huwelijken tot stand te laten komen tussen personen van hetzelfde geslacht. Alle drie de verdragspartijen bij het verdrag hebben het huwelijk inmiddels opengesteld voor paren van gelijk geslacht. Het belang van de Wet openstelling huwelijk staat daarmee niet op gespannen voet met dit verdrag.
Tegelijkertijd biedt het verdrag de nodige ruimte voor het niet erkennen van huwelijken die in strijd komen met de Nederlandse openbare orde, zoals polygame huwelijken. Daarmee is mijn algemene oordeel over het verdrag positief.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het stemmen voor mensen met een beperking |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Vindt u het ook belangrijk dat de 2,2 miljoen stemgerechtigde mensen met een beperking in Nederland hun stem kunnen laten horen bij verkiezingen?
Het kabinet vindt het van groot belang dat kiezers zoveel mogelijk zelfstandig kunnen stemmen in het stemlokaal. Dat belang volgt ook uit de preambule van het – tevens door Nederland geratificeerde – VN-verdrag Handicap, waarin staat dat mensen met een handicap onafhankelijk en autonoom moeten kunnen zijn; ook om hun eigen keuzes te maken.1 Het zelfstandig kunnen stemmen bij verkiezingen is daarvan een goede illustratie. Het is ook een belangrijk democratisch recht.
Bent u bekend met de signalen van het meldpunt Onbeperkt stemmen van het College voor de Rechten van de Mens en van Ieder(in), die een belangrijke inhoudelijke bijdrage levert aan de landelijke evaluatie en toegankelijkheid voor mensen met een beperking of chronische ziekte van de afgelopen gemeenteraadsverkiezingen?1
Ja, ik ben bekend met het rapport van het meldpunt Onbeperkt stemmen gemeenteraadsverkiezingen 2022. Het bevat waardevolle inzichten. Dit rapport betrek ik bij de evaluatie van de gemeenteraadsverkiezingen 2022 die uw Kamer voor het einde van het reces toekomt.
Is het juist dat wanneer bij iemand in het identiteitsdocument staat «niet in staat tot tekenen», dat diegene dan niet de schriftelijke volmacht of machtiging via de stempas hoeft te ondertekenen om iemand anders zijn of haar stem te laten uitbrengen?
Dat is juist.
Betekent dat ook dat iemand die niet zelf kan stemmen, en ook niet in staat is tot tekenen, zijn of haar stem toch kan laten horen via iemand die heel dicht bij hem of haar staat, omdat diegene voor deze persoon een stem kan uitbrengen?
Een kiesgerechtigde die niet in staat is een handtekening te zetten kan toch bij volmacht stemmen als in zijn of haar identiteitsbewijs de clausule «Niet in staat tot ondertekening»3 voorkomt. De volmacht kan zowel onderhands als op schriftelijke aanvraag worden verleend. Bij een volmacht op schriftelijke aanvraag zal het aanvraagformulier (model L 8. Verzoek om bij volmacht te stemmen) niet zijn ondertekend door de volmachtgever. Dit is ook niet noodzakelijk voor het doen van een rechtsgeldige aanvraag.4 De burgemeester kan in dat geval controleren of betrokkene inderdaad buiten staat is tot ondertekening, door na te gaan of deze clausule ook is geplaatst in zijn of haar identiteitsbewijs. Is dat het geval, dan kan de aanvraag worden ingewilligd. Bij een onderhands verleende volmacht is het aan het stembureau om de controle uit te voeren. Ontbreekt de handtekening van de volmachtgever, dan moet in diens identiteitsbewijs de clausule staan dat hij of zij geen handtekening kan plaatsen. Als de gevolmachtigde een kopie kan tonen van het identiteitsbewijs van de volmachtgever waaruit dit inderdaad blijkt, dan kan de volmacht worden uitgeoefend.
Bent u bekend met verhalen van mensen die een negatieve ervaring hadden tijdens het stemmen, omdat in het stembureau discussie ontstond over de manier waarop gestemd kon worden door iemand met een verstandelijke of een visuele beperking?
Ja, dergelijke verhalen zijn mij ter ore gekomen. Helaas komen dergelijke gebeurtenissen wel eens voor.
Erkent u dat de regels met betrekking tot het stemmen door iemand met een verstandelijke of visuele beperking en geboden ondersteuning, niet altijd duidelijk zijn?
De regels zijn naar mijn oordeel duidelijk en worden ook actief onder de aandacht gebracht van stembureauleden in de stembureau-instructie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna ook: BZK) en in de verplichte trainingen die gemeenten geven aan hun stembureauleden. Maar het is mij bekend dat het inderdaad wel eens voorkomt dat er stembureauleden zijn die de regels niet goed kennen en/of goed toepassen. Ik zet mij er voor in hier aandacht voor te houden, zie ook het antwoord op vraag 8.
Bent u het ermee eens dat het van groot belang is dat stembureau-medewerkers goed op de hoogte zijn van de bestaande regels, zodat het stemproces voor iedereen goed verloopt?
Ja, daar ben ik het mee eens.
Wat kunt u concreet doen om ervoor te zorgen dat leden van stemlokalen, maar ook ouders en mensen van deze doelgroep zelf nog beter op de hoogte zijn van de regels over hulp bij het stemmen en het stemmen via volmacht?
Kiezers die vanwege hun lichamelijke gesteldheid niet zelfstandig kunnen stemmen, kunnen zich laten bijstaan in het stemhokje (artikel J 28 van de Kieswet). Kiezers met alleen een verstandelijke beperking kunnen op dit moment geen hulp krijgen in het stemhokje. Wel kunnen zij uiteraard buiten het stemhokje alle gewenste uitleg krijgen. Deze regels worden actief onder de aandacht gebracht van stembureauleden in de stembureau-instructie van het Ministerie van BZK en in de verplichte trainingen die gemeenten geven aan hun stembureauleden. Ook stel ik bij elke verkiezing via de toolkit verkiezingen (www.verkiezingentoolkit.nl) aan gemeenten een poster ter beschikking voor in het stemlokaal. De poster bevat duidelijke symbolen en korte teksten, onder meer over de mogelijkheid van het vragen om hulp bij het stemmen wanneer de kiezer vanwege zijn lichamelijke gesteldheid die hulp nodig heeft, en over de mogelijkheid te vragen naar een vergrootglas. Verder stelt het ministerie aan gemeenten en via de website van de rijksoverheid informatie beschikbaar voor kiezers over hoe stemmen werkt, wat er geregeld is in het stemlokaal voor kiezers met een beperking en over de regels voor hulp bij stemmen aan kiezers die vanwege hun lichamelijke gesteldheid die hulp nodig hebben. In aanloop naar de volgende verkiezingen zal ik gemeenten vragen om in hun instructies aan de stembureauleden extra aandacht te besteden aan de regels op dit punt en zal ik bovengenoemde communicatiemiddelen extra onder de aandacht brengen bij gemeenten en belangenorganisaties.
Hoe staat het met de tijdelijke experimentenwet assistentie bij het stemmen en kan deze op korte termijn naar de Kamer gestuurd worden zodat deze voor de verkiezingen van de provinciale staten in 2023 in werking kan treden?
Het wetsvoorstel voor de Tijdelijke experimentenwet bijstand in het stemhokje wordt op dit moment voorbereid voor aanbieding aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Daartoe vinden na de zomer nog gesprekken plaats met verschillende partijen die in de consultatie op het wetsvoorstel hebben gereageerd, waaronder belangenorganisaties. Uw Kamer wordt over de uitkomst daarvan voor het einde van het jaar geïnformeerd. Zorgvuldigheid en het tegemoetkomen aan de verschillende belangen en waarborgen van het verkiezingsproces acht ik belangrijk. Invoering vóór de verkiezingen van de provinciale staten in maart 2023 is niet meer haalbaar.
Bent u bereid om in bovengenoemd wetsvoorstel voor kiezers met een verstandelijke beperking de mogelijkheid op te nemen om hen zelf te laten kiezen of zij assistentie in het stemhokje krijgen van een stembureaulid of van een bekende? Met andere woorden, om beide opties mogelijk te maken, net zoals kiezers met een lichamelijke beperking dat nu ook al zelf kunnen aanwijzen?
Over deze afweging ben ik nog met verschillende partijen in gesprek. Zie ook het antwoord op vraag 9. Ik wil met deze wet experimenten mogelijk maken waarbij eenieder die aangeeft hulp nodig te hebben, om bijstand in het stemhokje kan vragen. Immers, niet alleen kiezers met een verstandelijke beperking kunnen die bijstand nodig hebben, maar ook kiezers die laaggeletterd zijn en andere kiezers die niet (meer) goed in staat zijn om zonder hulp aan de stemming deel te nemen. Dat vergt echter een zorgvuldige vormgeving, zodat geen onnodige risico’s in het kiesproces worden geïntroduceerd, zoals situaties waarbij de mogelijkheid van bijstand oneigenlijk wordt aangewend om een andere kiezer te dwingen tot een bepaalde stemkeuze. En anderzijds zodat de kiezers die van deze wet gebruik willen maken, daadwerkelijk worden geholpen. In de versie van het wetsvoorstel die in consultatie is gegaan staat het voornemen om de bijstand in het stemhokje tijdens de experimenten te laten uitvoeren door een stembureaulid dat daartoe speciaal is getraind. Verschillende maatschappelijke organisaties hebben echter gewezen op het belang van hulp door een vertrouwd iemand naar eigen keuze. De achtergrond daarvan begrijp ik, maar in het wetsvoorstel zal ook recht moeten worden gedaan aan andere waarborgen in het kiesproces, zoals stemvrijheid/het tegengaan van dwang en drang. Ook de Kiesraad wijst daarop. Naar aanleiding van de gesprekken die na de zomer nog zullen plaatsvinden, zal ik uw Kamer voor het einde van het jaar informeren over de uitkomst op welke wijze het wetsvoorstel de bijstand in het stemhokje gaat regelen.
Wat zijn de regels voor mensen die niet zelfstandig kunnen aangeven op wie zij willen stemmen, maar wel de stemgerechtigde leeftijd hebben bereikt en op welke wijze geldt voor hen het stemrecht en welke rol kunnen bijvoorbeeld ouders spelen in de uitoefening hiervan?
Essentieel bij verkiezingen is dat de kiezer zijn of haar wil met betrekking tot zijn of haar kiesrecht zelfstandig moet kunnen bepalen, en deze ook zelfstandig tot uitdrukking moet kunnen brengen. Wie dat niet kan, kan helaas niet stemmen, ook niet per volmacht. Immers, in dat geval is niet kenbaar hoe de volmachtstem zou moeten worden uitgebracht, ook voor ouders of eventuele andere naaste familieleden niet. Daar komt bij dat een volmachtstem uitsluitend kan worden uitgebracht op initiatief van de volmachtgever.
De rechtsbescherming van gedupeerden van het kinderopvangtoeslagenschandaal |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat er nog altijd gedupeerden van het kinderopvangtoeslagenschandaal naar de rechter moeten om wettelijk geldende beslistermijnen af te dwingen en inzicht te krijgen in het eigen dossier?1 2
Het lukt helaas niet om ouders binnen de wettelijke termijnen uitsluitsel te geven bij de integrale beoordeling en bezwaren. Dat is onwenselijk. Helaas zijn de mogelijkheden om alsnog binnen de termijnen te beslissen beperkt. Dit gelet op het grote aantal aanvragen en het aantal ouders dat nog integraal beoordeeld moet worden of nog wacht op de afhandeling van een bezwaarschrift. Op peildatum 30 september 2022 hebben zich ruim 57.000 ouders aangemeld, van wie het overgrote deel wel tijdig een eerste toets heeft gehad (ruim 55.000). Wel is op peildatum 30 september 2022 van 41.335 aanvragen de wettelijke beslistermijn verstreken. Ten aanzien van bezwaar geldt dat voor 2.913 bezwaarschriften. Ook moeten ouders langer op dossiers wachten dan gewenst. Er wordt zowel voor de integrale beoordeling en bezwaren als voor het ter beschikking stellen van dossiers hard gewerkt om knelpunten aan te pakken en processen te versnellen en te verbeteren.
Welke stappen zet u om te voorkomen dat ook andere gedupeerden naar de rechter moeten om hun recht te halen? Waarom wordt niet gewoon inzage gegeven in eigen dossiers en waarom wordt niet volgens de geldende beslistermijnen gehandeld door de Belastingdienst of de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT)?
Uitgangspunt bij de integrale beoordeling is dat behandeling op volgorde van aanmelding plaatsvindt. De ruimte daarvoor is afhankelijk van de besliscapaciteit, van de ouders in urgente situaties die voorrang krijgen en de capaciteit die is gemoeid met het beslissen op ingediende beroepen niet tijdig beslissen.
In urgente (schrijnende) situaties krijgt een ouder voorrang. Daarnaast is UHT gehouden om rechterlijke uitspraken op te volgen. Hierdoor doorkruizen de beroepen niet tijdig de behandelvolgorde op basis van volgorde van aanmelding.
UHT zet maximaal in op maatregelen om -waar mogelijk- sneller te beslissen, waaronder opschaling. Daarnaast zet UHT in op het versneld afdoen van specifieke groepen, zoals ouders die waarschijnlijk genoeg hebben aan € 30.000,- en ouders die duidelijk niet gedupeerd zijn. In bezwaar zet UHT naast opschaling onder meer in op het vroegtijdig zoeken van contact met ouders in bezwaar, op mediation en op het waar mogelijk voorkomen van samenloop met andere procedures. Maatregelen om dossiers sneller en beter op de informatiebehoefte van ouders afgestemd te verstrekken zijn onder andere automatisering, outsourcing van werkzaamheden, naast het verder opschalen van de organisatie. Daarnaast wordt bij het beschikbaar stellen van dossiers prioriteit gegeven aan bezwaardossiers zodat bezwaarprocedures afgehandeld kunnen worden.
UHT werkt in bredere zin aan het verbeteren informatievoorziening. Onderdeel daarvan is ook dat PZB-ers het informatie- en beoordelingsformulier aan ouders ter beschikking kunnen stellen. De ouder wordt hierdoor beter en gerichter geïnformeerd.
In de 11e Voortgangsrapportage, in het bijzonder paragraaf 2.1 (integrale beoordeling), paragraaf 2.4 (bezwaar) en paragraaf 2.5 (dossiers) is nader op deze maatregelen ingegaan. In de 12e Voortgangsrapportage zal een actualisatie plaatsvinden.
Wat vindt u van de constatering van de rechtbank Gelderland dat zij geen bevoegdheden heeft om de Belastingdienst of UHT te verplichten om een kopie van het dossier aan de gedupeerde te verzonden?3
Zoals kan worden opgemaakt uit de beantwoording van eerdere Kamervragen3 gelden er bij het verstrekken van dossiers geen beslistermijnen in de zin van de Awb. Een verzoek om een dossier te verstrekken is namelijk geen aanvraag, maar is gekoppeld aan de procedure waarin die stukken nodig zijn.
Voor de integrale beoordeling geldt een wettelijke verplichting om (uiterlijk) bij de verzending van de direct aan de beschikking grondslag liggende documenten te verstrekken. Het verstrekken van het informatie- en beoordelingsformulier geeft daar invulling aan. Voor de bezwaarprocedures geldt op grond van artikel 7:4, derde lid, Awb dat dossierstukken voorafgaand aan de hoorzitting in bezwaar beschikbaar dienen te zijn.
De rechter kan in de onderliggende procedure toetsen of de uiteindelijke beslissing voldoet aan de relevante wettelijke verplichtingen, waaronder ook de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
De inzet is en blijft om knelpunten aan te pakken, zowel ten aanzien van het verstrekken van dossiers als ten aanzien van de procedures waar die dossiers op zien.
Hoeveel geld is de overheid al kwijt aan dwangsommen vanwege het niet tijdig nemen van beslissingen conform de Algemene wet bestuursrecht in de afwikkeling van het kinderopvangtoeslagenschandaal?
Aan bestuurlijke dwangsommen die worden verbeurd wegens door ouders ingediende ingebrekestellingen is € 9.257.898,00 verschuldigd (peilmoment 30 september 2022).
Voor door de rechter opgelegde dwangsommen geldt dat deze in de meeste gevallen kunnen worden voorkomen. De verschuldigde dwangsommen in dat kader bedragen inmiddels € 150.000 (peildatum 30 september 2022).
Wanneer heeft de laatste gedupeerde van het toeslagenschandaal eindelijk inzicht in zijn of haar dossier en wanneer is de laatste gedupeerde volledig gecompenseerd?
Naar verwachting is voor de hersteloperatie kinderopvangtoeslag nog een aantal jaren nodig. Mogelijk gedupeerde ouders kunnen zich tot eind 2023 aanmelden. Volledige afronding is mede afhankelijk van het aantal nog uit te voeren integrale beoordelingen en het afhandelen van eventuele vervolgstappen (verzoeken werkelijke schade, bezwaren, (hoger) beroep bij de rechter). Hoeveel tijd hiervoor nodig is, is mede afhankelijk van de verbeteringen en versnellingen waaraan wordt gewerkt. Over de voortgang van de hersteloperatie wordt regulier gerapporteerd in de voortgangsrapportages.
Wat gaat u doen om de Belastingdienst of UHT te verplichten om gedupeerden hun eigen dossier toe te sturen? Hoe gaat u rechters de mogelijkheid geven om het verstrekken van dossiers af te dwingen?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 2 en 3.
Is er nu voldoende capaciteit bij de Belastingdienst om binnen wettelijke termijnen dossiers te verstrekken? Zo nee, geldt dit argument ook voor belanghebbenden die niet tijdig belastingaangifte doen of anderszins niet in staat zijn aan een wettelijke fiscale termijnen te voldoen? Waarom niet?
Zoals in de 11e Voortgangsrapportage is aangegeven, is bij de hersteloperatie de vraag naar dossiers nog veel groter dan de beschikbare capaciteit voor het samenstellen en lakken van dossiers. Prioriteit ligt bij het verstrekken van bezwaardossiers, omdat hoorzittingen pas doorgang kunnen vinden nadat de op de zaak betrekking hebbende stukken zijn verstrekt.
Wettelijke termijnen moeten worden nageleefd. Dit geldt zowel voor het bestuursorgaan als voor belanghebbenden. Het onverhoopt niet naleven van een termijn door een partij ontslaat de andere partij niet van de naleving van wettelijke verplichtingen.
Hoeveel beslissingen van de Belastingdienst of UHT die nog moeten worden genomen zijn op dit moment niet tijdig genomen?
Van de ruim 57.000 aanmeldingen heeft het overgrote deel wel tijdig een eerste toets heeft gehad (ruim 55.000). Op peildatum 30 september 2022 is van 41.335 aanvragen de wettelijke beslistermijn van een jaar voor de integrale beoordeling verstreken. Ten aanzien van bezwaar geldt dat voor 2.913 bezwaarschriften. Op verzoeken om werkelijke schade wordt wel binnen de termijn van een jaar beslist, wel is in de 11e Voortgangsrapportage aangegeven dat er naar wordt gestreefd de doorlooptijden te verkorten.
Hoeveel procedures betreffende het niet tijdig nemen van een beslissing door de Belastingdienst of UHT zijn op dit moment bij rechtbanken aanhangig?
Er zijn 1.899 beroepen niet tijdig beslissen aanhangig bij de rechtbanken (peilmoment 30 september 2022).
Heeft u inzicht in het effect op de werkdruk van de rechterlijke macht indien alle betrokken burgers een beroep niet tijdig indienen? Kunnen de rechtbanken deze aantallen bolwerken? Wat kan daar nog aan gedaan worden om daar voor te zorgen?
De afdelingen bestuursrecht van de rechtbanken worden op dit moment geconfronteerd met een hoge instroom aan beroepen niet tijdig door te late beslissingen van de UHT. Het is de verwachting van Raad voor de rechtspraak dat deze instroom de komende periode zal toenemen. Dit leidt tot een grote belasting van de afdelingen bestuursrecht en zal negatieve gevolgen hebben voor de doorlooptijden.
Het kabinet trekt ruim € 155 miljoen uit om de rechtspraak de komende jaren te versterken. Het zal echter nog enige tijd duren voordat de effecten hiervan zichtbaar zijn in de doorlooptijden. Het duurt gemiddeld drie jaar om een rechter op te leiden.
Bent u het eens met de stelling dat mensen te maken hebben met gebrekkige rechtsbescherming als gevolg van het niet verstrekken van de dossiers en het niet respecteren van de beslistermijnen door de Belastingdienst of UHT? Zo nee, waarom niet?
Het is van groot belang dat mensen binnen een redelijke termijn uitsluitsel krijgen over hun recht op compensatie. In de Nederlandse wetgeving zijn termijnen voorgeschreven waarbinnen een beslissing genomen moet worden.
De eerste toets is zoals bij de beantwoording van vraag 1 en 8 aangegeven voor meeste aangemelde ouders verricht, binnen de geldende wettelijke termijn van zes maanden. Ruim 27.000 gedupeerde ouders hebben € 30.000 gekregen en komen in aanmerking voor aanvullende regelingen (schuldenaanpak en gemeentelijke hulp). Er wordt onder meer versneld contact gezocht met ouders die hier naar verwachting voldoende mee zijn geholpen om te bespreken of dat inderdaad het geval is (paragraaf 2.1 van de 11e Voortgangsrapportage). Ook wordt gekeken of evident niet-gedupeerde ouders versneld kunnen worden afgedaan. Het lukt echter onvoldoende om alle ouders in het kader van de integrale beoordeling tijdig duidelijkheid te bieden over hun recht op compensatie. Dat geldt ook voor de beslistermijnen bij bezwaarzaken. Met het niet halen van wettelijke termijnen wordt de rechtsbescherming van ouders te kort gedaan.
Voor een goede rechtsbescherming is het ook van belang dat procedures zorgvuldig worden doorlopen, bijvoorbeeld door in bezwaarprocedures de op de zaak betrekking hebbende stukken ter beschikking te stellen en ouders in staat te stellen daarop te reageren. Het zorgvuldig doorlopen van een procedure draagt bij aan die rechtsbescherming, maar vraagt tijd.
In voortgangsrapportages en waar nodig tussentijds wordt gerapporteerd over de mogelijkheden om het proces te verbeteren en te versnellen.
Wat gaat u doen tegen deze situatie van het in strijd handelen met de wet door de Belastingdienst of UHT?
UHT zet zich maximaal in om handelen in strijd met de wet te voorkomen, maar, zoals ook volgt uit de beantwoording van vraag 1, is dat helaas in veel gevallen niet te voorkomen.
Iedere zaak waarin de beslistermijn wordt overschreden levert handelen op dat in strijd is met de wet. Dat is uitermate onwenselijk, maar wel de realiteit waar ouders en UHT helaas mee te maken hebben. Het onderstreept het belang om te kijken waar knelpunten weggenomen kunnen worden en verbetering en versnelling aangebracht kan worden, zie ook het antwoord op vraag 2. In de 12e Voortgangsrapportage zal zoals aangegeven een actualisatie plaatsvinden.
Wettelijke verplichtingen zien overigens niet alleen op de beslistermijnen opgenomen in de AWIR, maar bijvoorbeeld ook op termijnen die de rechter op kan leggen bij ingediende beroepen niet-tijdig en op de zorgvuldige voorbereiding van een besluit op de aanvraag.
Erkent u dat deze situatie niet zal bijdragen aan het herstel van vertrouwen van de burger?
Een lange behandelduur draagt niet bij aan het herstel van vertrouwen van de burger. Ook daarom is het van groot belang te blijven werken aan versnelling en verbetering. Ook betere uitleg over het proces en de duur van de behandeling kunnen bijdragen aan meer vertrouwen, net als de hulp die ouders wel krijgen tijdens en na afloop van het proces.
Waarom wordt niet besloten dat de gedupeerde burgers een schade-expert toegewezen krijgen om hun schade te bepalen?
Zoals ook in het wetgevingsoverleg van 27 september jl. is toegezegd zal ik in de 12e Voortgangsrapportage informatie geven over schade-experts.
Helpt of ondersteunt de persoonlijk zaakbehandelaar een ouder die in de knel zit tijdens een procedure fictieve weigering?
Om hulp te krijgen is het niet nodig om procedure fictieve weigering (beroep niet tijdig) in te dienen. Zo kunnen ouders bij acute problemen hulp krijgen van het acute hulpteam of het brede hulpteam.
Als een ouder vragen heeft dan kan deze contact opnemen met het serviceteam van UHT of, als hij deze heeft, zijn persoonlijk zaakbehandelaar.
Zij kunnen op basis van de situatie van de ouder kijken welke hulp of ondersteuning een ouder op dat moment nodig heeft.
Het bericht dat het aantal gokverslaafden is toegenomen sinds de opening van kansspelmarkt en dat inmiddels al 100 miljoen euro aan gokreclames is uitgegeven |
|
Michiel van Nispen , Mirjam Bikker (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het aantal gokverslaafden is toegenomen sinds de opening van de kansspelmarkt?1
Ja.
Erkent u dat, doordat een goede nulmeting ontbrak (wegens problemen met het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS)) van het aantal verslaafden voordat de online kansspelmarkt werd vrijgegeven, het nu een dooddoener is om te zeggen dat het lastig is om aan te geven of het aantal verslavingen is toegenomen? Zo ja, bent u bereid bij de verslavingsklinieken zelf uit te vragen of zij een stijging in het aantal gokverslavingen zien sinds de opening van de online kansspelmarkt en de resultaten van deze uitvraag met de Kamer te delen?
Voorafgaande aan de opening van de online kansspelmarkt is onderzoek verricht naar onder andere de omvang en samenstelling van spelers van kansspelen in de «Nieuwe meting modernisering kansspelbeleid».2 Over de uitkomsten van het onderzoek heb ik uw Kamer geïnformeerd bij brief van 30 november 2021.3 Op basis van de screener Problem Gambling Severity Index (PGSI) telt Nederland volgens dit onderzoek naar schatting tussen de 8,4 en 8,9 miljoen spelers behorende tot de categorie geen tot laag risico, tussen 294.000 en 431.500 spelers met een matig risico en tussen 162.400 en 268.900 spelers met een hoog risico. Hiermee is niet vastgesteld wat het aantal gokverslaafden is in Nederland, maar in beeld gebracht hoe groot de groep is waar verslavingspreventiemaatregelen van groot belang zijn.
Het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) is een belangrijke bron om de aard en omvang van de hulpvraag in de verslavingszorg in Nederland te monitoren, waaronder de hulpvraag bij gokverslaving. LADIS is, zoals ik in de beantwoording van eerdere Kamervragen heb aangegeven nu niet, maar wel binnen de komende maanden operationeel.4 Op het moment dat weer gegevens uit LADIS beschikbaar komen in het najaar, is dit met terugwerkende kracht vanaf 2015. Dit is een afzienbare termijn en levert gevalideerde landelijke data van de hulpvraag in de verslavingszorg op. Ik zie geen meerwaarde in het tussentijds buiten dit systeem om uitvragen van gegevens bij verslavingsklinieken. Ondertussen hou ik wel een vinger aan de pols en heb ik bijvoorbeeld bij de verslavingszorginstelling Jellinek navraag gedaan of de door Hervitas beschreven ontwikkelingen worden gezien. Daar werd nog geen stijging in het aantal personen dat in behandeling is waargenomen en werd aangegeven dat het doorgaans enige tijd duurt voordat mensen echt hulp gaan zoeken.
Kunt u op basis van wetenschappelijke onderzoeken de noodzaak voor het ontbreken van strenge geldlimieten en limieten voor speelduur in het kader van kanalisatie naar legaal aanbod aantonen? Zo nee, bent u dan bereid om de speellimieten wettelijk aan banden te leggen, zodat het niet meer mogelijk is voor mensen, in het bijzonder jongeren, om duizenden euro’s per maand te verspelen en meerdere uren per dag te gokken?
Zoals ik in mijn brief van 21 april 2022 heb aangegeven zijn speellimieten een belangrijk instrument om onmatig speelgedrag te voorkomen.5 Een speler kan zich pas inschrijven bij een vergunninghouder, nadat hij de grenzen van zijn speelgedrag heeft aangegeven. Bij het opstellen van de wet is ervoor gekozen om de speler zelf zijn limieten in te laten stellen. Deze keuze is gebaseerd op ervaringen van de verslavingszorg en diverse studies waaruit blijkt dat de mogelijkheid voor spelers om goed geïnformeerd zelf keuzes te maken over het speelgedrag een effectieve preventiemethode is.6 Aan dit uitgangspunt van zelfbeperking wil ik dan ook vasthouden. Wel denk ik dat het mogelijk is om de limieten beter te laten werken dan dat ze momenteel doen. Daarvoor doe ik twee onderzoeken: het stellen van een maximum aan de bestaande limieten en bezien of een limiet over alle aanbieders heen kan gelden. Bij het tweede onderzoek weeg ik mee dat te strenge limieten kunnen leiden tot ontwijkgedrag van spelers, waardoor ze bij meerdere aanbieders tegelijk spelen, of zelfs uitwijken naar illegaal aanbod, waardoor de kanalisatie in gevaar komt. Verder laat ik uitzoeken of de techniek inmiddels zover is voortgeschreden dat voor aanbieder overstijgende speellimieten technisch en vanuit privacy oogpunt een modus kan worden gevonden. Zoals in bovenstaande brief aan uw Kamer gemeld, streef ik ernaar om het benodigde onderzoek in de zomer te laten afronden om uw Kamer vervolgens na de zomer te laten weten op welke wijze ik de effecten van speellimieten kan vergroten.
Heeft u tevens kennisgenomen van het bericht dat er inmiddels al voor 100 miljoen euro aan gokreclames uit is gegeven?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat, zoals uit de gegevens van de Volkskrant blijkt, vooral veel geld aan ongerichte reclames (tv, billboards en abri’s) wordt uitgegeven, reclames die dus iedereen, van jong tot oud, bereiken?
Voor mij is van belang dat kwetsbare groepen voldoende beschermd worden. Die bescherming is in het geding door de grote hoeveelheid ongerichte reclame de afgelopen tijd. Daarom pas ik wet- en regelgeving aan om ongerichte reclame te beperken en is per 30 juni 2022 de inzet van rolmodellen bij risicovolle kansspelreclames verboden.
Wat vindt u ervan dat bijna 1 op de 5 gokkers op dit moment jonger is dan 25 jaar en van de spelers die nu online gokken 17 procent dat voor de legalisering nog niet deed? Hoe is dit te rijmen met de regels die we van te voren hadden gesteld, namelijk kanalisatie van illegaal naar legaal aanbod, zonder daarbij nieuwe spelersgroepen aan te boren én om jongeren te beschermen tegen gokverslavingen?
In mijn brieven van 17 maart 2022 en 21 april 2022 heb ik beaamd dat ik het zorgelijk vind dat jongeren onder de spelers oververtegenwoordigd lijken te zijn.8 Daarom pas ik wet- en regelgeving aan om ongerichte reclame te beperken en is per 30 juni 2022 de inzet van rolmodellen bij risicovolle kansspelreclames verboden. Het is voorts geen doel van de Wet kansspelen op afstand geweest om de deelname aan kansspelen te vergroten. Het is ook geen doel geweest om dit op hetzelfde niveau te houden. Het doel van het kansspelbeleid is om binnen het legale aanbod te zorgen voor een spelomgeving waar sprake is van consumentenbescherming, verslavingspreventie en voorkomen van fraude en witwassen. Dit heb ik ook aangegeven in de antwoorden op vragen van het lid Slootweg (CDA).9
Met betrekking tot het in uw vraag genoemde percentage van 17%, naar ik aanneem gebaseerd op het IPSOS onderzoek uitgevoerd in opdracht van de Nederlandse Online Gambling Associatie (NOGA), dit betreft het percentage mensen uit de groep bevraagden die in de afgelopen twaalf maanden online kansspelen hebben gespeeld en niet vanaf oktober 2021.10 Dit percentage kan vanwege de wijze van bevragen niet worden gekoppeld aan de legalisering.
Klopt het dat er inmiddels 19 partijen zijn toegetreden tot de online kansspelmarkt? Zo ja, wanneer is voor u het maximum aantal aanbieders bereikt of zit hier wat u betreft geen maximum aan?
Op 8 juni 2022 hebben 19 partijen een vergunning ontvangen voor het aanbieden van online kansspelen in Nederland. Aan het aantal vergunningen is geen maximum gesteld, met de Wet kansspelen op afstand is een open vergunningstelsel ingevoerd.
Snapt u dat hoe meer aanbieders er zijn, hoe meer reclame er ook gemaakt moet worden door bedrijven om op te vallen tussen het grote aanbod? Zou het in het kader van het beperken van reclame dan ook niet wenselijk zijn om hier rekening mee te houden bij het aantal aanbieders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier, en op welke termijn, gaat u het aantal aanbieders beperken?
De online kansspelmarkt is in Nederland nu ruim acht maanden open. Het uitgangspunt van het stelsel in Nederland is een vergunningenstelsel in een vrije markt. Dat impliceert dat er geen limiet aan het aantal vergunningen wordt gesteld. Er zijn tot nu toe 19 vergunningen verstrekt en nog ongeveer 30 vergunningsaanvragen in behandeling bij de Ksa. Op basis van ervaringsgegevens is de verwachting dat ongeveer een derde van de aanvragen ook tot een vergunning zal leiden. Vervolgens worden er mogelijk nog enkele vergunningen aangevraagd en verleend, maar na verloop van tijd zal de markt zich zetten. Dit hebben de ontwikkelingen in andere landen laten zien.
Bestaande en nieuwe aanbieders van kansspelen op afstand moeten de mogelijkheid blijven houden om op het legale aanbod te kunnen attenderen. Daarvoor is enige mate van reclame nodig. Op dit moment zet ik erop in om de ongerichte reclame voor risicovolle kansspelen te beperken.
Klopt het dat u wel afspraken hebt gemaakt met de branchevereniging voor Vergunde Nederlandse Online Kansspelaanbieders (VNLOK) over het aantal reclames en ook waar deze reclames getoond worden, maar dat u met de bedrijven die niet zijn aangesloten (het overgrote merendeel van de inmiddels vergunde ondernemingen) geen bindende afspraken heeft gemaakt? Zo ja, bent u bereid dit alsnog zo snel mogelijk te doen?
De twee brancheorganisaties VNLOK en NOGA hebben zich gecommitteerd aan een aantal beperkingen van reclames en ook afspraken gemaakt over bijvoorbeeld het aanpassen van speellimieten. Deze afspraken heb ik bij mijn brief aan uw Kamer van 17 maart 2022 gevoegd.11 De leden van de betreffende brancheorganisaties hebben zich daarmee gecommitteerd aan deze afspraken; dit geldt niet voor de niet aangesloten aanbieders. De beide brancheorganisaties zetten zich in om de afspraken op te nemen in de Reclamecode voor kansspelen op afstand. Hiermee worden de afspraken wel algemeen verbindend. De afspraken die de sector maakt betreffen zelfregulering, het is aan de brancheorganisaties en aanbieders om hierin hun verantwoordelijkheid te nemen. Ik volg de vorderingen van de sector op de voet, spreek hen op hun verantwoordelijkheden daarin aan en onderstreep het belang van bindende afspraken.
Daarnaast heb ik de Regeling Reclame, werving en verslavingspreventie kansspelen gewijzigd om de inzet van rolmodellen te verbieden en werk ik op dit moment aan een wijziging van het Besluit Werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen zoals aangekondigd in de brieven van 17 maart en 21 april 2022. Deze aanscherpingen gelden dan uiteraard voor alle aanbieders.
Op welke manier kunt u nieuwe toetreders tot de markt nu al, dus zonder te wachten op de nieuwe beleidsregels dan wel wetgeving, bewegen om mee te werken aan de afspraken die u al met de VNLOK heeft gemaakt?
Het is belangrijk dat de sector eigen verantwoordelijkheid neemt en een actieve bijdrage levert aan de kansspeldoelen van consumentenbescherming en verslavingspreventie. Daar hoort wat mij betreft bij dat de sector bindende afspraken maakt in het kader van zelfregulering en nieuwe aanbieders op de markt zich daar ook aan committeren. Ik benadruk dan ook richting de sector het belang hiervan.
Als u nieuwe toetreders niet kunt bewegen om zich te committeren aan de afspraken die met de VNLOK zijn gemaakt, bent u dan bereid de toetreding zo lang op te schorten tot de nieuwe beleidsregels/wetgeving in werking zijn getreden? Zo nee, waarom niet?
Nee, op grond van de wet is de naleving van afspraken in het kader van zelfregulering geen voorwaarde voor vergunningverlening en toetreding van de markt. Zelfregulering werkt doorgaans juist aanvullend op de wettelijke kaders en kan niet wettelijk worden afgedwongen. Daarnaast is het verstrekken van nieuwe vergunningen voorbehouden aan de Kansspelautoriteit.
Voorts herhaal ik in dat kader dat het verbod op rolmodellen 30 juni a.s. in werking treedt.
Hoe kan het dat tot op de dag van vandaag mensen gigantische bedragen kunnen vergokken, verspreid over meerdere aanbieders, maar hier geen totaaloverzicht van is en aanbieders afzonderlijk dus kunnen zeggen dat ze niet weten of iemand een probleemgokker is of niet en mensen die mogelijk dus wel degelijk verslavingshulp nodig hebben daar niet naartoe worden geleid?
Aanbieders treffen maatregelen en voorzieningen die nodig zijn om verslaving aan de door hen georganiseerde spelen zoveel mogelijk te voorkomen. Een van deze maatregelen is het laten stellen van limieten door spelers per aanbieder. Zoals bij vraag 3 aangegeven is ervoor gekozen bij het opstellen van de wet dat de speler zelf zijn limiet instelt. Deze keuze is gebaseerd op ervaringen van de verslavingszorg en diverse studies waaruit blijkt dat de mogelijkheid voor spelers om goed geïnformeerd zelf keuzes te maken over het speelgedrag een effectieve preventiemethode is.12
Bij het wetsvoorstel Koa is er eerder niet voor gekozen om speelgedrag inclusief speellimieten over alle aanbieders heen te volgen vanuit privacy-overwegingen.13 Dit heeft tot gevolg dat spelers bij verschillende aanbieders tegelijkertijd kunnen spelen en meerdere limieten kunnen «stapelen». Deze praktijk vind ik onwenselijk. Daarom onderzoek ik twee maatregelen: het stellen van een maximum aan de bestaande limieten en bezien of een limiet over alle aanbieders heen kan gelden. Bij dit laatste onderzoek ik of de techniek inmiddels zover is voortgeschreden dat voor aanbieder overstijgende speellimieten technisch en vanuit privacy oogpunt een modus kan worden gevonden.
Wat vindt u van het idee om voor een overkoepelend systeem te zorgen, waarbij kan worden bijgehouden hoeveel iemand in totaal vergokt en daarmee dus een completer beeld kan worden gecreëerd van iemand zijn gokpatronen, en iemand op basis van een totaalplaatje al dan niet in contact kan worden gebracht met verslavingshulp?
Zie antwoord vraag 12.
Het artikel 'Beschouw de burger als volwaardige gesprekspartner' |
|
Mark Strolenberg (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Beschouw de burger als volwaardige gesprekspartner»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat er meer gedaan moet worden om de burger te betrekken bij het maken van keuzes over grote maatschappelijke opgaven, nu er vanuit de maatschappij steeds vaker de roep klinkt om burgerraden waarbij inwoners veel eerder en beter betrokken kunnen worden bij complexe opgaven die impact hebben op de hele maatschappij? Zo ja, hoe wilt u de burger meer betrekken bij het maken van zulke keuzes? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik zie de urgentie om de invloed en zeggenschap van burgers op maatschappelijke vraagstukken die ons allemaal raken te vergroten. Denk aan de strijd om de ruimte, de klimaatverandering, energietransitie en de woningbouwopgave die daar samen komen. Het kabinet wil burgers bijvoorbeeld actief betrekken bij het klimaatbeleid, zoals we in het coalitieakkoord aangeven.
Ik werk aan het wetsvoorstel Versterking participatie op decentraal niveau. Met dit wetsvoorstel wil het kabinet decentrale overheden stimuleren om bij verordening heldere kaders over zeggenschap en invloed op decentraal niveau te scheppen, zodat inwoners, maatschappelijke organisaties en decentrale besturen weten waar ze aan toe zijn. Decentrale overheden kunnen in de verordening keuzes maken over hoe zij hun democratie inrichten en welke vormen zij daarbij willen gebruiken. De ene gemeente zal burgers een stem willen geven met een burgerberaad, de ander met het uitdaagrecht. Om decentrale overheden te helpen bewust keuzes te maken bieden we ondersteuning. Zo heeft BZK samen met ProDemos een afwegingskader voor participatie ontwikkeld. Deze «Participatiewijzer» helpt gemeenten kiezen voor de juiste mix van participatiemethoden in de verschillende fasen van het beleidsproces.
Op welke manier denkt u dat burgerberaden kunnen bijdragen aan het beter betrekken van de burger bij het oplossen van maatschappelijke problemen?
Burgerfora zijn geen «democratisch wondermiddel», maar een nuttige aanvulling op de representatieve democratie. De vertegenwoordigende democratie blijft het vertrek- en eindpunt. We kunnen tussen de verkiezingen in zorgen voor meer en betere invloed en zeggenschap van mensen bij grote opgaven die hen raken. Een burgerforum kan een brede en diverse vertegenwoordiging van burgers betrekken bij besluitvorming. Het kan daarmee nieuwe perspectieven, creatieve en praktische oplossingen naar voren brengen. In een recent advies van het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving (OFL) in opdracht van het Ministerie van BZK wordt gesteld dat een burgerberaad kan leiden tot oplossingen die ambitieuzer zijn of beter aansluiten omdat ze door de samenleving bedacht of gedragen worden. Een burgerforum kan bovendien de afstand tussen burger en overheden verkleinen en bijdragen aan vertrouwen en legitimiteit van de beslissingen, zo stelt de commissie Brenninkmeijer. De staatscommissie Parlementair Stelsel adviseert in haar onderzoeksrapport Lage drempels, Hoge dijken om aan de slag te gaan met een burgerforum op nationaal niveau.
Van cruciaal belang is dat bij het organiseren van een burgerforum aan essentiële randvoorwaarden wordt voldaan. In de brief van de Minister van BZK (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 95) en de bijbehorende bijlage «Participatie en maatschappelijk initiatief in een meervoudige democratie» zijn uitgangspunten voor behoorlijke participatie geformuleerd. Ze betreffen maatwerk, ruimte voor maatschappelijk initiatief, ruimte voor zeggenschap en beïnvloeding, een duidelijk en transparant proces en oog voor representativiteit en inclusiviteit. Zo worden ook mensen gehoord die niet meteen zelf hun vinger opsteken of misschien al zijn afgehaakt. Dat vraagt een open, uitnodigende en samenwerkende houding van de overheid. Burgerfora vragen een stevige politieke inbedding in de parlementaire besluitvorming. Ze leveren geen bindend advies, het parlement heeft de beslissende stem. Het is aan volksvertegenwoordigers zelf om helderheid te scheppen over hoe zij zich tot het advies van burgerfora verhouden en hier opvolging aan geven.
Bent u bekend met de brief d.d. 25 november 2020 van de voormalige Minister van Economische Zaken en Klimaat over de uitvoering van de motie Agnes Mulder c.s. waarin wordt opgeroepen onderzoek te doen naar de toepassing van burgerberaden bij het klimaatbeleid?2
Ja. In het najaar van 2020 heeft een brede meerderheid van uw Kamer via de motie Agnes Mulder c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 578) verzocht om een onderzoek naar de mogelijkheden om burgerfora in te stellen rond het klimaat- en energiebeleid. Een onafhankelijke commissie onder leiding van wijlen prof. dr. Alex Brenninkmeijer heeft dit op verzoek van het vorige kabinet onderzocht. Het rapport is vóór de verkiezingen van 2021 aan uw Kamer aangeboden. Later dat jaar is door mijn ambtsvoorganger nog een brief gestuurd met de overwegingen en keuzes die ten aanzien van burgerfora moeten worden gemaakt. In het beleidsprogramma Klimaat en Energie van de Minister voor Klimaat en Energie wordt, mede naar aanleiding hiervan, een brief aangekondigd die nader ingaat op het onderwerp burgerfora.
Welke lessen trekt u uit het rapport van het onderzoek «Betrokken bij klimaat: Burgerfora aanbevolen» dat door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is uitgevoerd naar aanleiding van de moties van Agnes Mulder, Harbers, Dik-Faber en Sienot?3
De commissie Brenninkmeijer stelt dat burgerfora een krachtige aanvulling kunnen zijn op onze representatieve democratie, zolang aan bepaalde randvoorwaarden wordt voldaan. Zo moet een burgerforum representatief zijn, moet de politiek zich duidelijk uitspreken over het doel van het burgerforum en wat er met de uitkomsten wordt gedaan vooraf ingebed in de politieke besluitvorming, en moet het in verbinding staan met de rest van de samenleving. Burgerfora moeten niet louter gericht zijn op het vergroten van draagvlak, maar burgers écht een stem geven en ruimte bieden voor hun kennis en ideeën. Die voorwaarden onderschrijf ik. Ze zijn in lijn met de uitgangspunten voor behoorlijke participatie, zoals geformuleerd in de brief van de Minister van BZK (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 95) en de bijbehorende bijlage «Participatie en maatschappelijk initiatief in een meervoudige democratie».
Ik deel daarnaast de visie van de commissie Brenninkmeijer dat zorgvuldige kennisopbouw over burgerparticipatie in den brede, en burgerfora in het bijzonder, van belang is. Belangrijk is dat er ruimte is voor leren van fouten en leren in netwerken. Het Ministerie van BZK initieert en ondersteunt daarom op verschillende manieren onderzoek naar burgerfora. Het SCP heeft dit jaar op verzoek van BZK een maatschappelijke verkenning gedaan naar de thema’s die zich lenen voor een burgerberaad in Draagvlak voor het burgerforum. Een verkenning van de Nederlandse publieke opinie. Het rapport laat zien dat er maatschappelijk steun is voor het idee van een burgerforum op nationaal niveau. De woningmarkt en het woonbeleid, klimaatverandering, onderwijs, gezondheidszorg en het versterken van de Nederlandse democratie zijn thema’s die zich volgens ondervraagden goed zouden lenen voor een burgerforum.
Op welke wijze is er naar de ervaringen met burgerberaden in het binnen- en buitenland gekeken? Welke lessen zijn er getrokken en wat neemt u mee om de burgerparticipatie in Nederland te verbeteren?
Het kabinet volgt de recente lokale en internationale ervaringen met burgerfora met belangstelling. Inmiddels zijn er in onder meer Oostenrijk, Spanje, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Duitsland, Ierland en Frankrijk nationale burgerfora georganiseerd over (onderdelen van) het klimaat- en energiebeleid. Met hulp van het internationale kennisnetwerk Knowledge Network On Climate Assemblies (KNOCA) vonden reeds enkele kennissessies met betrokken experts in het buitenland plaats. Op decentraal niveau zien we al dat overheden werken met vormen van burgerfora. Goede voorbeelden daarvan zijn Súdwest Fryslân, Tilburg, Zeist, Groningen en Gelderland.
BZK verzamelt en benut de kennis en lessen in binnen- en buitenland. Op verzoek van BZK brachten prof. Frank Hendriks en andere experts in kaart wat er te leren valt van relevante initiatieven in Nederland en het buitenland in de essaybundel Nationale burgerfora. Verkenning van nationale burgerfora als democratisch gereedschap. Het invloedrijke OESO-rapport Catching the Deliberative wave (2020) bracht wereldwijd bijna 300 deliberatieve praktijken in kaart. Lokale kennis en ervaringen met burgerfora die is opgedaan in het samenwerkingsprogramma Democratie in Actie blijft het kabinet actief onder de aandacht brengen via het kennisplatform www.lokale-democratie.nl. BZK experimenteert met partners in de lokale praktijk, zoals de burgertop Nationaal Programma Rotterdam Zuid (NPRZ). Het samen leren van participatietrajecten is belangrijk, omdat we die kennis kunnen benutten voor het verbeteren van (toekomstige) participatieprocessen.
De ervaringen in binnen- en buitenland leren ons dat een landelijk of lokaal burgerforum onder de juiste randvoorwaarden de potentie heeft om de creativiteit van de samenleving te benutten en politieke patstellingen te doorbreken. Een goed voorbeeld van hoe dit kan werken is Ierland. Daar liepen discussies over het homohuwelijk en abortus langs de gebruikelijke politieke weg vast. De inbreng van burgers via burgerfora leidden tot voorstellen die vervolgens via de vertegenwoordigende democratie en referenda zijn bekrachtigd.
Tegelijkertijd kan een burgerforum voor teleurstelling zorgen. Bijvoorbeeld als de randvoorwaarden niet geborgd zijn en met (een deel van) de uitkomsten weinig of niets wordt gedaan. De Franse ervaring met de «Convention citoyenne pour le climat» laat dit zien. Dit klimaatberaad wordt over het algemeen geprezen om haar ontwerp en ambitie, maar biedt lering wat betreft de politieke inbedding. Heldere afspraken over de opvolging van de adviezen door regering en parlement in de parlementaire besluitvorming hadden teleurstelling bij deelnemers wellicht kunnen voorkomen. Ook deskundigen uit andere landen zijn, ondanks diverse punten voor verbetering, positief over de ervaringen met het burgerforum.
In hoeverre bent u voornemens om burgerberaden vorm te geven, bijvoorbeeld in de vorm van een pilot, waarbij lessen en best practices uit binnen- en buitenland worden meegenomen? Zo ja, hoe wilt u dit vormgeven en wat is het tijdspad? Zo nee, waarom niet?
Veel weten we al over burgerfora, het is vooral een kwestie van oefenen. Al doende leren en al lerende doen. Belangrijk is dat bij het organiseren van een burgerforum aan een aantal randvoorwaarden wordt voldaan. Bijvoorbeeld de juiste vraagstelling, duidelijke kaders, een duidelijke en stevige inbedding vooraf in de politieke besluitvorming en oog voor de representativiteit. Ik bekijk daarom per vraagstuk en thema hoe een burgerforum de representatieve democratie kan versterken. Bijvoorbeeld op de klimaat- en energietransitie, de woonopgave en stedelijke vernieuwing. Daarbij adviseer en ondersteun ik vanuit BZK collega-departementen en decentrale overheden bij hoe zij de invloed en zeggenschap van burgers kunnen versterken, onder andere via burgerberaden. Zo werk ik samen met de Minister voor Klimaat en Energie aan de opvolging van het advies van de commissie Brenninkmeijer. Door de Minister voor Klimaat en Energie is toegezegd binnenkort uw Kamer te informeren over de mogelijkheden voor burgerfora rond het klimaat- en energiebeleid.
Welke concrete andere stappen worden gezet om burgers beter bij het wetgevingsproces te betrekken, naast de bestaande instrumenten van burgerparticipatie, zoals internetconsultaties? Wat is de stand van zaken hiervan?
De website voor Internetconsultatie is inmiddels een vanzelfsprekende stap in het wetgevingsproces. Het kabinet zet in op verdere verbetering van deze website, die is ontwikkeld in 2009. Het doel is om de website bij de tijd brengen en gebruiksvriendelijker te maken. Begin dit jaar is actie ondernomen om de begrijpelijkheid van de consultaties te verbeteren (Pilot B1 taalgebruik). Nog dit jaar zal een gebruikersonderzoek plaatsvinden, onder meer naar de mogelijkheid om de website meer af te stemmen op de specifieke interesses van de bezoekers. De (aanstaande) verbeteringen van de website dragen bij aan de transparantie van het wetgevingsproces, de betrokkenheid van het bredere publiek bij dat proces en aan de kwaliteit van wetgeving. Bij de voorbereiding van wetgeving wordt, afhankelijk van het onderwerp en de doelgroep van een voorstel, ook gebruik gemaakt van andere mogelijkheden (naast Internetconsultatie) om burgers te betrekken. Bijvoorbeeld door een inspraakbijeenkomst te organiseren of een enquête te houden, maar dit is maatwerk.
Op welke manier is de subsidie ter ondersteuning van burgerparticipatie en maatschappelijke initiatieven op lokaal niveau in buurten, wijken en dorpen besteed, die de burgercollectieven Landelijke Vereniging Kleine Kernen (LVKK) en Landelijk Samenwerkingsverband Actieve bewoners (LSA) ontvingen? Op welke manier worden nieuwe initiatieven en projecten ten aanzien van burgerparticipatie in de toekomst gefinancierd?
De subsidies ter ondersteuning van burgerparticipatie en maatschappelijke initiatieven op lokaal niveau worden besteed in nauwe samenwerking met burgercollectieven zelf zoals de LSA en de LVKK. Deze subsidies worden besteed aan projecten ter versterking van de lokale democratie en bevordering van de mogelijkheden van bewoners om invloed uit te kunnen oefenen op de eigen woon- en leefomgeving. Een goed voorbeeld is de ABCD-methode (Asset Based Community Development) waarbij de LSA wijkopbouw ondersteunt en gemeenschapszin versterkt. Ook deze kabinetsperiode zal het kabinet subsidies en opdrachten verstrekken ter versterking van participatie en maatschappelijke initiatieven op lokaal niveau. BZK ondersteunt gemeenten bij de uitvoering van het Wetsvoorstel participatie op decentraal niveau. De LVKK en LSA blijven hierbij een belangrijke partner.
Het bericht ‘België wil verbod op gokreclames: Gokken is het nieuwe roken’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «België wil verbod op gokreclames: Gokken is het nieuwe roken»?1
Ja.
Herkent u zich de uitspraak van de sociaal-liberale Minister van Justitie Van Quickenborne (Open VLD) die zei: «Gokken is het nieuwe roken en iedereen is het er ook over eens dat tabaksreclame er beter niet meer is»?
Ik herken mij niet volledig in de uitspraak van Minister van Quickenborne. Van roken weten we dat iedere sigaret slecht is voor de gezondheid. Kansspelen zijn voor veel mensen een vorm van vrijetijdsbesteding en leiden voor een heel groot deel van de mensen niet tot problemen. Wel kennen kansspelen risico’s. Vanwege die risico’s is het van belang dat spelers goed beschermd worden. Dat gebeurt bij legale aanbieders, die zich moeten houden aan strenge regels. Zoals ook in mijn brieven van 17 maart en 21 april 2022 aangegeven, hou ik scherp in de gaten of de bescherming voldoende geborgd is en de regels hiervoor voldoende kaders bieden.2 Enige vorm van kansspelreclame is vervolgens nodig om mensen te leiden naar die vergunde aanbieders. Tegelijk zie ik dat door overvloedige reclames en het brede ongerichte bereik ervan de waarborgen met betrekking tot kwetsbare groepen in gevaar komen. Daarom tref ik aanvullende maatregelen. Zo is het gebruik van rolmodellen voor risicovolle kansspelen vanaf 30 juni 2022 niet meer toegestaan.3 Op dit moment wordt voorts gewerkt aan een verbod op ongerichte reclame voor risicovolle kansspelen, zoals aangekondigd in de brieven aan uw Kamer van 17 maart en 21 april 2022.4 Zoals ik ook heb aangegeven in de antwoorden op Kamervragen van de leden Van Nispen en Bikker pas ik hiertoe het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen aan en heb ik het voornemen dit voor de zomer in consultatie te geven.5
Deelt u de mening dat het een zeer zorgwekkende ontwikkeling is dat er sinds de legalisering van online gokken in Nederland een toename van meer dan 50 procent gespeelde uren per maand geconstateerd is ten opzichte van het aantal uren dat voor 1 oktober 2021 aan gokken werd besteed? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Het addendum bij het jaarverslag van de Ksa laat zien dat het aantal uren dat mensen doorbrachten op websites van legale aanbieders sinds 1 oktober 2021 is toegenomen.6 Dat betekent niet automatisch dat het totaal aantal gespeelde uren is toegenomen. Hier zitten bijvoorbeeld bezoeken bij van mensen die alleen de website hebben bezocht, maar die geen spelersaccount hebben (aangemaakt).
De constatering dat het aantal uren dat mensen doorbrachten op websites van legale aanbieders is toegenomen plaats ik in de context van het kansspelbeleid. Het is geen doel geweest om de deelname aan kansspelen te vergroten. Het is ook geen doel geweest om dit op hetzelfde niveau te houden. Het doel van het kansspelbeleid is ervoor te zorgen dat als mensen spelen, dit zo veilig mogelijk gebeurt. Daarbij moeten we oog hebben voor de risico’s van verslaving en voorkomen dat kwetsbare mensen, zoals jongeren, naar kansspelen worden geleid. De bescherming van kwetsbaren is juist bij de legale aanbieders beter geborgd dan bij illegale aanbieders. Daar waar nog een betere bescherming nodig blijkt, zoals bij reclame voor kansspelen het geval is, tref ik maatregelen.
In het najaar komt de Kansspelautoriteit met een nieuwe meting. Ik zal uw Kamer informeren over de ontwikkelingen van de online kansspelmarkt, op basis van de dan beschikbare gegevens.
Herinnert u zich dat u in uw brief van 17 maart jl. schrijft dat u sinds de invoering van de Wet kansspelen op afstand «in de beschikbare gegevens een trend ziet dat met name jongeren interesse in gokken tonen»? Hoe groot is precies de toename van het aantal jongeren dat is gaan gokken naar aanleiding van de legalisering van het online gokken?
In mijn brief van 21 april 2022 heb ik over het aantal jongeren dat deelneemt aan kansspelen opgemerkt dat de groep spelers in de leeftijdscategorie 18 tot 24 oververtegenwoordigd is in de populatie Nederlanders met een spelersaccount. Dit blijkt uit het addendum bij het jaarverslag 2021 van de Kansspelautoriteit: circa 17 procent van de accounts is aangemaakt door spelers in de leeftijdscategorie 18- tot 24-jarigen. Demografisch gezien maakt deze groep 11 procent van de bevolking uit. Jongvolwassenen zijn dus oververtegenwoordigd in de populatie Nederlanders met een spelersaccount. Het is niet te zeggen in hoeverre jongeren zijn gaan gokken naar aanleiding van de legalisering van online kansspelen. Dat komt voor een groot deel doordat er geen volledig beeld is van het aantal jongeren dat deelnam aan (online) kansspelen voor de opening van de online kansspelmarkt. Dat neemt niet weg dat jongeren een kwetsbare groep betreft, die ik beter wil beschermen.
Herkent u zich in het beeld dat Minister van Quickenborne schetst dat «reclame off- en online als een brandversneller heeft gewerkt om gokverslaafd te worden»?
Ik kan niet spreken voor de situatie in België. In Nederland is reclame toegestaan met het oog op het behalen van kanalisatie naar legaal aanbod. De Nederlandse speler die online wil gokken moet dit in een legale en veilige omgeving kunnen doen. Daarbij blijft het beschermen van kwetsbare groepen
mijn prioriteit. Er zijn geen cijfers voorhanden waaruit blijkt wat de ontwikkelingen zijn in aantallen gokverslaafden. Wel zijn er signalen dat de bescherming van kwetsbare groepen, zoals jongeren en mensen met een verslavingsproblematiek door overvloedige reclames en het brede ongerichte bereik ervan in gevaar kan komen. Dat is de reden waarom ik de in het antwoord op vraag 2 omschreven maatregelen tref.
Heeft u al een concreet beeld van hoe omvangrijk het verbod op ongerichte reclames voor online gokken gaat zijn? Wat zal hiermee precies verboden gaan worden en hoe wordt voorkomen dat niet juist jongeren – die veel online actief zijn – ontvanger gaan worden van online gerichte dan wel ongerichte reclame voor online gokken?
Het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen wordt op dit moment aangepast. In dit Besluit zijn regels opgenomen over reclame en de gerichtheid daarvan. Het beoogde verbod op ongerichte reclame voor risicovolle kansspelen kan naar verwachting in grote mate met een aanpassing van het Besluit ingevuld worden. Daarbij is ook aandacht voor de bescherming van jongeren in de online omgeving. Het concept wordt momenteel uitgewerkt en ligt op koers om voor de zomer in consultatie te worden gegeven. Beoogd wordt om gelijktijdig de voorhangprocedure te starten. Daarna zal ik bezien in hoeverre de wet op de kansspelen nog aanvullend wijziging op dit punt behoeft.
Acht u het, met het oog op de stijging van het aantal gokkers en verslaafde gokkers zoals hiervoor aangehaald, wenselijk om tot een algeheel verbod te komen van reclame voor risicovolle kansspelen, dus op zowel gerichte als ongerichte reclame en zowel online als offline? Zo nee, waarom niet?
Ik acht een algeheel verbod op reclame voor risicovolle kansspelen niet wenselijk. Dat de hoeveelheid ongerichte reclame enorm is toegenomen na de opening van de online markt in oktober 2021 en dat ik dat risicovol vind staat buiten kijf. Daarom worden nu ook maatregelen genomen om ongerichte reclame voor risicovolle kansspelen te verbieden. Een algeheel reclameverbod gaat echter veel verder en zou de ingezette kanalisatie in gevaar brengen. Naast onverkorte handhaving op illegale aanbieders is het van belang om een concurrerend legaal aanbod onder de aandacht van de spelers te kunnen brengen. Daarmee wordt voorkomen dat deze spelers mogelijk worden geleid naar illegale partijen waar geen waarborgen zijn voor bescherming.
Klopt het dat Staatsbedrijven Holland Casino Online en TOTO sinds de legalisering van online gokken met afstand het grootste aandeel in het aantal reclames voor online gokken hebben en dat dit eerder onderbouwd is met het doel dat daarmee beter zicht op gokverslaving kon worden gehouden? Wordt dit doel tot op heden behaald? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, bent u van plan hier maatregelen op te treffen zodat dit niet leidt tot een groeiende gokmarkt?
Als twee van de eerste tien vergunde aanbieders hebben Holland Casino online en TOTO in het begin van de marktopening voor online gokken een groot aandeel in het aantal reclames voor online gokken gehad. Met de komst van nieuwe aanbieders op de markt zijn de aandelen in reclames meer gespreid. Wie in totaal welk aandeel heeft is niet eenduidig vast te stellen en wisselt. Alle vergunde aanbieders is het toegestaan om reclame te maken om spelers te kunnen leiden naar het legale aanbod. Binnen dit legale aanbod gelden maatregelen om onder andere verslaving te voorkomen.
Het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) is een belangrijke bron om de aard en omvang van de hulpvraag in de verslavingszorg in Nederland te monitoren. LADIS is momenteel niet operationeel, omdat deze niet voldoet aan de vereisten van de AVG. Over het aantal mensen met een gokverslaving zijn om die reden sinds 2015 geen gegevens beschikbaar. De Minister voor Medische Zorg en Sport heeft een wetsvoorstel ingediend waarmee de benodigde wettelijke grondslag voor de gegevensverwerking wordt gecreëerd. De inwerkingtreding van de wet zal naar verwachting op 1 juli 2022 plaatsvinden. De gegevensverzameling kan dan weer van start gaan. In het najaar is weer zicht op de omvang van de hulpvraag in de verslavingszorg op het gebied van gokken en komen de cijfers met terugwerkende kracht vanaf 2015 weer beschikbaar.
Wat gaat u concreet doen behalve de aangekondigde regelgeving, en voorafgaand aan de invoering daarvan, om het stijgend aantal gokverslaafden als gevolg van de legalisering van online gokken te bereiken, in te dammen en van goede verslavingszorg te voorzien?
Of de legalisering van de online kansspelmarkt ervoor heeft gezorgd dat er meer mensen zijn met een kansspelverslaving is niet te zeggen. Op dit moment zijn geen cijfers bekend over het aantal mensen in Nederland die voor een kansspelverslaving in behandeling zijn. Zoals in antwoord op vraag 8 gemeld, worden deze cijfers in het najaar verwacht. Daarbij teken ik aan dat het doorgaans langer dan een paar maanden duurt voordat een verslaving zichtbaar wordt en het daarna ook een tijd kan duren voordat dit leidt tot een hulpvraag.
Met de wet Kansspelen op afstand is beoogd om spelers beter te beschermen dan bij illegale aanbieders waar geen waarborgen zijn. Er zijn strenge maatregelen opgenomen om kansspelverslaving te voorkomen en spelers tijdig naar de juiste hulp te verwijzen. Indien duidelijke signalen daartoe nopen kan de wet- en regelgeving worden bijgestuurd. Dat gebeurt nu ook op het gebied van reclame. Daarnaast doe ik onderzoek naar mogelijkheden om speellimieten aan te scherpen, zoals ik heb aangegeven in mijn brief van april 2022.7
Onteigening |
|
Frederik Jansen (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Zou u mij alle documenten vanaf 2012 (waaronder maar niet gelimiteerd tot gespreksverslagen) van de ministerraad en de Ministeriele commissie crisisbeheersing (Mccb) willen toezenden waarin het onderwerp onteigening of in andere woorden het schenden van het eigendomsrecht wordt behandeld?
In de periode 2012 tot heden is er in de Ministeriele commissie crisisbeheersing (MCCb) in het kader van de aanpak van crises waarbij de nationale veiligheid in het geding is, niet gesproken over het onderwerp onteigening.
In de MCCb over de opvang van vluchtelingen uit Oekraïne van 22 april 2022 zijn verkenningen van verschillende scenario’s rond de toename van het aantal ontheemden ten opzichte van beschikbare opvangcapaciteit ter informatie ingebracht. Er is ambtelijk geïnventariseerd welke escalatiemogelijkheden er kunnen zijn. Een onderdeel hiervan was de mogelijkheid van het activeren van de mogelijkheid tot vorderen op grond van artikel 7, Wet verplaatsing bevolking (Wvb), als uiterste redmiddel. Over de inzet van dit uiterste redmiddel is inhoudelijk niet gesproken in de MCCb en derhalve ook niet doorgeleid naar de ministerraad.
Verslagen van de MCCb en de ministerraad kunnen niet openbaar worden gemaakt. In verslagen van de MCCb en ministerraad staat informatie die het functioneren van de Staat of andere overheden in gevaar zou kunnen brengen. Ik vind dat dit belang zwaarder moet wegen dan het belang van openbaarheid, omdat het vertrouwelijk beraadslagen in de ministerraad is voor de bestuurbaarheid van Nederland op de lange termijn van cruciaal belang, vanwege de functie van de ministerraad binnen het gehele staatsbestel. De beraadslagingen van de ministerraad vormen binnen dit bestel het schakelpunt tussen de individuele ministeriële verantwoordelijkheid en de collectieve verantwoordelijkheid van het kabinet als geheel. Voor het ordentelijk verloop van besluitvormingsprocessen en voor de kwaliteit van besluiten is het van groot belang dat alle relevante invalshoeken in de beslotenheid van de ministerraad aan de orde kunnen komen. Ten aanzien van de notulen van de ministerraad geldt dat openbaarmaking daarvan tot gevolg zou hebben dat meningen van individuele bewindspersonen naar buiten komen, waardoor de eenheid van het regeringsbeleid in gevaar zou komen. Om deze redenen worden de notulen standaard voorzien van de rubricering staatsgeheim, zeer geheim.
Parallel aan uw Kamervraag wordt door mijn ministerie een vergelijkbaar verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) behandeld. De door u verzochte documenten vallen binnen de reikwijdte van dit verzoek. De documenten waar u om verzoekt en welke ik openbaar kan maken zijn tevens beoordeeld in het kader van genoemd Woo-verzoek en zijn als bijlage bij het desbetreffende Woo-deelbesluit aan de verzoeker toegezonden en geplaatst op rijksoverheid.nl. Daarbij merk ik op dat de uitzonderingsgronden uit de Woo er eveneens aan in de weg staan dat verslagen van de MCCb en de ministerraad openbaar worden gemaakt.
Het kosteloos wijzigen van de geslachtsnaam voor slachtoffers van incest |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de toezeggingen van de vorige Minister voor Rechtsbescherming de procedure voor geslachtsnaamswijziging te vereenvoudigen en deze procedure voor een bredere groep slachtoffers kosteloos te maken?1 2
Ja, in de beantwoording op de Kamervragen is verwezen naar de brief van mijn ambtsvoorganger van 6 september 2019.3 In die brief heeft hij onder meer aangegeven navolging te geven aan de aanbeveling uit het rapport van Nobel van 2002. Die aanbeveling ziet op gevallen waarin naamswijziging wordt gevraagd door slachtoffers die een onherroepelijke veroordeling kunnen overleggen wegens een misdrijf jegens hen begaan door de dader aan wie zij hun geslachtsnaam ontlenen. In de brief is aangekondigd dat in deze gevallen niet alleen in geval van een onherroepelijke veroordeling, maar ook in gevallen waarin het Schadefonds Geweldsmisdrijven een uitkering heeft toegekend, naamswijziging kosteloos kan gebeuren.
Klopt het dat het wijzigen van de geslachtsnaam op dit moment alleen kosteloos is wanneer de dader de naamgever is en dus niet wanneer de dader een familielid is, niet zijnde de naamgever, zoals bijvoorbeeld een broer of oom? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Dat klopt. In gevallen waarin de ouder/naamgever is veroordeeld voor een bepaald misdrijf4 – waaronder incest – tegen de verzoeker, een familielid in de eerste of tweede graad of een levensgezel van hen, kan naamswijziging kosteloos plaatsvinden. Dit is een uitzondering op het uitgangspunt dat diensten van de overheid kostendekkend moeten worden uitgevoerd. Reden hiervoor is dat in deze gevallen de naam wordt ontleend aan de dader, met andere woorden de dader is de naamgever.
Ik kan mij voorstellen dat in gevallen waarin niet de naamgevende ouder, maar een ander familielid met dezelfde geslachtsnaam dader is, ook de wens kan bestaan om de geslachtsnaam te wijzigen. Dit, omdat het slachtoffer psychische hinder heeft van die naam. In deze gevallen wordt de naam niet ontleend aan de dader en is er in zoverre geen directe relatie tussen dader en naamgever. In deze gevallen is naamswijziging net als in andere gevallen waarin sprake is van psychische hinder, niet kosteloos. Ik zie thans geen reden en financiële ruimte om het uitgangspunt los te laten dat diensten van de overheid kostendekkend moeten worden uitgevoerd.
Bent u bereid nog eens serieus te bekijken of op dit moment slachtoffers buiten de boot vallen, die logischerwijs toch ook aanspraak zouden moeten kunnen maken op kosteloze geslachtsnaamwijziging, zoals bijvoorbeeld wanneer de dader een familielid is, niet zijnde de naamgever, maar bijvoorbeeld een broer of een oom? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 1:7 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek zijn de gronden voor en kosten van naamswijziging geregeld bij algemene maatregel van bestuur (hierna: AMvB): in het Besluit geslachtsnaamswijziging en de Regelen betreffende verzoeken tot naamswijziging en tot naamsvaststelling. Een eventuele aanpassing zal dan ook bij AMvB kunnen plaatsvinden en hoeft niet te worden betrokken bij de wet die de gecombineerde geslachtsnaam introduceert.
Het Besluit geslachtsnaamswijziging moet in elk geval worden aangepast als het wetsvoorstel introductie gecombineerde geslachtsnaam wet wordt. Wanneer dit precies zal zijn, is mede afhankelijk van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel. Ik verwacht dat de aanpassing van het besluit in de loop van 2023 kan worden opgepakt. Ik wil beide AMvB’s dan tegen het licht houden en de gronden en kosten in brede zin bezien. Ik zal daarbij ook deze wens betrekken.
Bent u bereid bovenstaand punt mee te nemen in de wet die de gecombineerde geslachtsnaam introduceert (Kamerstuk 35 990), bijvoorbeeld met een nota van wijziging? Zo nee, waarom niet en op welke wijze wilt u dan hier aandacht aangeven?
Zie antwoord vraag 3.
De toeslagenaffaire |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ombudsmannen: Schiet op met herstelregelingen toeslagenaffaire»1?
Ja.
Vindt u het ook een «bloody shame» dat de aangekondigde herstelregelingen voor kinderen en ex-partners die betrokken zijn bij het toeslagenschandaal zo vreselijk lang op zich laten wachten? Zo ja, loost u de benodigde herstelwet nog voor het zomerreces door de Kamer? Graag een toelichting op deze beide punten.
Het kabinet en ook de betrokken adviesorganen zijn doordrongen van de urgentie van de wet en van het bieden van tijdig herstel aan kinderen en ex-partners gedupeerden. Er is veel begrip voor de toenemende frustratie bij hen en het kabinet streeft ernaar om het wetsvoorstel Wet hersteloperatie Toeslagen voor het zomerreces aan uw Kamer aan te bieden. Op 13 mei is de conceptwet door de ministerraad voor spoedadvies naar de Raad van State gestuurd.
In de 10e VGR is toegelicht dat in dit wetsvoorstel onder andere de kindregeling, de regeling voor gedupeerden in de huurtoeslag, zorgtoeslag, het kindgebonden budget en een regeling voor ouders in het buitenland worden opgenomen. Dit aanvullende herstelbeleid moet een solide en samenhangende wettelijke basis hebben, conform de adviezen van de Algemene Rekenkamer en de Raad van State. Ook de uitvoering moet zorgvuldig voorbereid worden. Er wordt op dit moment nog gewerkt aan de beleidsmatige uitwerking van de ex-partnerregeling. De ex-partnerregeling wordt vervolgens zo spoedig mogelijk in de wet opgenomen. Parallel aan het wetgevingsproces is gewerkt aan de voorbereiding van de uitvoering door middel van uitvoeringstoetsen.
Wat doet u voor de zo’n 95.000 kinderen die zijn geschaad op terreinen die belangrijk zijn voor hun ontwikkeling? Graag een gedetailleerd antwoord.
In de oudergesprekken die ik heb gevoerd hebben ouders aan mij meermaals meegegeven dat emotioneel herstel en perspectief voor hun kinderen en jongeren naast het financiële herstel van groot belang is. De langere periode tot aan de start van de uitvoering van de kindregeling maakt dit niet makkelijker en wordt door kinderen als zeer lang ervaren. Het is belangrijk dat expliciet wordt erkend dat deze kinderen en jongeren ten onrechte en buiten hun schuld zijn benadeeld en daarom vindt de eerste erkenning onder andere plaats in de vorm van een financiële vergoeding. De financiële vergoeding volgt een staffel op basis van het advies van de kinderen die vanaf € 2.000,– oploopt tot € 10.000,–. De hoogte van het bedrag wordt bepaald met leeftijdscategorieën, omdat behoeften per levensfase verschillen. Naast de financiële vergoeding is er ook aandacht voor emotioneel herstel voor het aangedane leed. Enkel een financiële tegemoetkoming volstaat niet voor hun herstel.2 Vooruitlopend op de aanvullende regelingen kunnen thuiswonende kinderen nu al ondersteuning krijgen, via de brede ondersteuning van gemeenten aan gedupeerde gezinnen. Gemeenten bieden namelijk nu al ondersteuning aan gezinnen, ook aan kinderen en jongeren. Ook kunnen kinderen en jongeren hun individuele verhaal delen bij de Kindertelefoon (8–18 jaar) en de Alles Oké? Supportlijn (18–24 jaar). In aanvulling hierop wordt er de komende tijd samen met kinderen en andere betrokkenen gekeken hoe deze ondersteuning nog beter kan aansluiten bij de behoefte van kinderen op het gebied van aanvullende brede hulp, talentenontwikkeling en financiële voorlichting, naar aanleiding van aanbevelingen uit de adviesrapporten Leven op de Rit en Waardige Toekomst. Op basis van deze bijeenkomsten wordt deze zomer een plan gemaakt voor invulling van flankerend beleid.
Daarnaast wordt er met betrekking tot talentenontwikkeling gekeken naar een actieprogramma Maatschappelijke Diensttijd (MDT) van het Ministerie van OCW. Binnen MDT kunnen kinderen van gedupeerde ouders en jongeren (14–17 jaar) onder begeleiding van MDT-professionals werken aan talentontwikkeling in hun eigen gemeente of regio. Dit idee wordt tijdens de bijeenkomsten getoetst met kinderen en jongeren.
Wat doet u voor de bijna 10.000 ex-partners die zich in de steek gelaten voelen en waarbij sommigen van hen kampen met hoge schulden? Graag een gedetailleerd antwoord.
Hoewel de ex-partnerregeling hoge prioriteit heeft, vergen de beleidskeuzes om tot een afgewogen regeling voor ex-partners en de uitvoering daarvan te komen, helaas meer tijd. Daarbij wordt zoveel mogelijk recht gedaan aan de zeer verschillende situaties en diversiteit in deze groep. Er kan pas worden gestart met de uitvoering van de ex-partnerregeling op het moment dat daarvoor een wettelijke basis bestaat en er zorgvuldige uitvoeringstoetsen hebben plaatsgevonden. Op dit moment kan daarop niet vooruit gelopen worden. Ex-partners met (problematische) schulden kunnen tot die tijd terecht bij hun gemeente voor ondersteuning op het gebied van ondersteuning bij zorg, welzijn en werk. Daaronder valt ook de schuldhulpverlening.
Wat gaat u doen aan de grote achterstand bij het afhandelen van bezwaren van ouders tegen besluiten van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT)? Graag een gedetailleerd antwoord.
In de 10e VGR wordt een uitgebreide toelichting hierop gegeven in hoofdstuk 2 (paragraaf 2.4.2., pagina vanaf pag. 22); daar wil ik u graag naar verwijzen.
Wat zou u vinden van pestgedrag bij de Belastingdienst?2
DG Toeslagen streeft ernaar iedereen in de maatschappij in staat te stellen de meest essentiële levensvoorzieningen in het leven te kunnen betalen: wonen, medische zorg en de zorg voor kinderen. Vanuit dit besef volgt de noodzaak tot de grootst mogelijke zorgzaamheid in de uitvoeringstaak van DG Toeslagen: alle toeslaggerechtigden helpen om hier optimaal, eerlijk en zo zorgenvrij mogelijk gebruik van te maken. Bij het uitvoeren van deze taak is het ook de verantwoordelijkheid van Toeslagen dat iedere burger rechtvaardig, evenredig en zonder vooringenomenheid wordt behandeld.
De foto die via de link in de vraag zichtbaar is geeft een interne emailcorrespondentie weer uit 2014 waarin een teleurstelling bij de Belastingdienst wordt beschreven als de toeslaggerechtigde aan de voorwaarden voor het recht op kinderopvangtoeslag heeft voldaan. Deze handelwijze is niet acceptabel. Het is bekend dat in het verleden zaken fout zijn gegaan, met de hersteloperatie wordt voor zover mogelijk ouders hiervoor herstel geboden. Indien er signalen zijn dat dit zich onverhoopt nog steeds voordoet, dan ontvang ik die graag zo snel mogelijk.
Ook een handelwijze zoals benoemd in het tweede signaal is niet acceptabel. In artikel 19, derde lid, Awir is geregeld dat Toeslagen een termijnverlening voor de definitieve toekenning van Toeslagen kan toepassen als er (nadere) stukken opgevraagd worden. Uiteraard geldt hierbij wel dat het onderzoek en het uitstel niet langer moeten duren dan nodig en dat toeslaggerechtigden toegang moeten hebben tot een herzieningsmogelijkheid. Dat de Belastingdienst in het geval van vele gedupeerde ouders niet tijdig een definitieve beschikking stuurde, is helaas bekend. In de analyse van de eerste toets en in de integrale beoordeling wordt dit meegewogen in de uitkomst van de compensatie.
Daarnaast noemt u een derde signaal dat refereert naar het niet toekennen van toeslagen aan burgers die daar wel recht op hebben (5e streepje in de post). Het uitsluiten van burgers voor toeslagen is niet acceptabel. Als dit het geval was in een specifieke situatie van een ouder, dan weegt dit eveneens mee in de uitkomst van de compensatie voor de gedupeerde ouder.
Wat vindt u van de volgende signalen:
Zie antwoord vraag 6.
Natuurlijke personen die zijn opgenomen in het curatele- en bewindsregister maar desondanks zonder toestemming van de bewindvoerder een bedrijf kunnen starten bij de Kamer van Koophandel (KvK) |
|
Harry Bevers (VVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit fenomeen?1
Ja.
Bent u het eens dat het niet wenselijk is dat deze personen een handeling kunnen doen waar financiële- en fiscale gevolgen uit voortvloeien buiten de goedkeuring van de bewindvoerder om?
Ja. Het is niet wenselijk dat natuurlijke personen die onder curatele of bewind staan dergelijke handelingen kunnen verrichten zonder de (vereiste) goedkeuring van hun curator of bewindvoerder.
Hoe beoordeelt u het dat de KvK van mening is dat het de verantwoordelijkheid van deze personen zelf is om te melden dat ze onder curatele of bewind staan?
Bij een opgave voor een inschrijving controleert de Kamer van Koophandel de bevoegdheid van de aangever en de juistheid van de opgave. Bij deze poortwachtersfunctie past een inzet gericht op het zoveel mogelijk voorkomen van inschrijvingen van natuurlijke personen die onder curatele en bewind staan en geen onderneming mogen beginnen.
De komende periode zal de Kamer van Koophandel – in afstemming met de betrokken ministeries (Economische Zaken en Klimaat (EZK), Justitie en Veiligheid (JenV) en Sociale Zaken (SZW) – samen met betrokken partijen en registers de wenselijkheid en haalbaarheid verkennen om in de toekomst tot een systematische check te komen als onderdeel van het proces rondom inschrijvingen bij de Kamer van Koophandel.
Deze verkenning vergt nauwe samenwerking met diverse betrokken partijen2 om zoveel mogelijk te komen tot een sluitende oplossing. Op het moment is de registratie in het Centraal curatele- en bewindregister (CCBR) niet altijd volledig. Daarnaast moet ook verkend worden hoe werkprocessen van betrokken partijen goed op elkaar kunnen aansluiten.
Naar verwachting wordt deze verkenning dit najaar afgerond.
Momenteel dient de curator of bewindvoerder actie te ondernemen als wordt ontdekt dat iemand zich heeft ingeschreven bij de KvK, vindt u dat de KvK een verplichting heeft om voor inschrijving te checken of iemand onder bewind staat in het curatele- en bewindsregister als preventieve handeling?
Zie antwoord vraag 3.
Het raadplegen van het openbare curatele- en bewindsregister neemt circa één minuut in beslag, bent u bereid de KvK de aanwijzing te geven het protocol bij inschrijving aan te passen en bij de inschrijving van natuurlijke personen het curatele- en bewindsregister standaard te raadplegen?
Zie antwoord vraag 3.
Vertraging bij de afhandeling van smartegeld in Groningen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vertraging bij afhandeling smartegeld aardbevingsgebied»?1
Ja.
Hoe vaak hebt u niet gezegd dat de schadeafhandeling en versterking in het Groningse bevingsgebied sneller moeten? Hoe vaak hebt u niet beloofd dat te zullen regelen? Hoe vaak hebt u niet allerlei «versnellingsmaatregelen» gepresenteerd?
De schadeafhandeling en versterkingsoperatie in Groningen zijn complexe operaties waarbij zorgvuldigheid en snelheid op gespannen voet met elkaar kunnen staan. Tijdens mijn bezoeken aan Groningen hebben bewoners op indringende wijze beschreven wat het lange wachten met hen doet of heeft gedaan. Het in publieke handen brengen van de schadeafhandeling en versterking heeft over het geheel genomen geleid tot verbetering en versnelling van de afhandeling, maar daarmee zijn we er nog niet.
Zoals ik in mijn Beleidsbrief Groningen2 heb beschreven, zet ik me in voor meer oog voor de menselijke maat, meer snelheid in de uitvoering en betere communicatie. De afgelopen weken heb ik twee dagen per maand in Groningen gewerkt, en dat blijf ik doen. Tijdens deze werkdagen spreek ik met bewoners die de tijd nemen om hun ervaringen met mij te delen. Deze gesprekken helpen mij de knelpunten beter te begrijpen en waar mogelijk weg te nemen.
Hoe kan het dan dat de afhandeling van de aanvragen voor smartegeld vertraging heeft opgelopen? Wat gaat u doen om dit onmiddellijk op te lossen?
De afhandeling van immateriële schade door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) is na een pilotfase in november 2021 van start gegaan. Tot op heden is er 6 miljoen euro toegekend (d.d. 10 mei 2022). Het IMG heeft de regeling als eerste opengesteld in de gemeente Eemsdelta in de kern van het aardbevingsgebied. Hierna volgde een bredere gefaseerde uitrol. Het IMG wil hiermee voorkomen dat juist bij deze schademeldingen, van mensen die ernstig leed of verdriet hebben doorstaan als gevolg van de bevingen, vertraging en onzekerheid over doorlooptijden ontstaat tijdens de afhandeling ervan. Het IMG heeft in april jl. besloten, wederom om lange doorlooptijden te voorkomen, eerst meer openstaande aanvragen af te handelen en het openstellen van de volgende gemeente met een maand te verplaatsen. Een gefaseerde openstelling maakt het ook mogelijk ervaring op te doen met de procedurele afhandeling van deze voor het IMG nieuwe vorm van schade en tijdig aanpassingen door te voeren indien nodig. Daarnaast is een reden voor de ontstane vertraging van de afhandeling van immateriële schade dat de gegevens over de versterking niet voldoende vooraf beschikbaar zijn bij het IMG. In dat geval moet de informatie over versterkingsoperatie door de aanvrager zelf worden aangevuld. Het IMG helpt daarbij waar mogelijk en werkt aan een verbetering en vereenvoudiging van de informatie-uitwisseling over de versterkingsoperatie in samenwerking met de Nationaal Coördinator Groningen (NCG).
Ik onderschrijf het belang van zorgvuldigheid, in het bijzonder bij deze vorm van schade. Tegelijkertijd is het wenselijk dat er ook voor bewoners in de rest van het aardbevingsgebied met immateriële schade snel duidelijkheid komt over de te ontvangen vergoeding daarvoor. Ik blijf hierover in gesprek met het IMG.
Kunt u zich herinneren dat u meermaals bent gewaarschuwd dat het handhaven van twee aparte uitvoeringsorganisaties (de Nationaal Coordinator Groningen (NCG) en het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) met elk hun eigen taken), die onderling iets aan «gegevensuitwisseling» doen, in de praktijk niet gaat werken en voor vertraging zal zorgen?2 Deelt u deze conclusie, nu blijkt dat juist deze gebrekkige gegevensuitwisseling tussen de NCG en het IMG de oorzaak is van de vertraagde afhandeling van het smartegeld?
De afhandeling van schade en de uitvoering van versterking in het Groningse aardbevingsgebied zijn vanwege de aard, dynamiek, benodigde expertise en snelheid twee wezenlijk verschillende trajecten. Daarom is er bewust voor gekozen deze taken bij verschillende organisaties te beleggen. Dit neemt niet weg dat een goede samenwerking tussen beide organisaties nodig is. Het IMG en de NCG hebben de afgelopen twee jaar ingezet op de ontwikkeling van deze samenwerking en een plan van aanpak opgesteld. Zoals beschreven in de Kamerbrief van 24 november 2021 is ook het verbeteren van de onderlinge gegevensuitwisseling hier onderdeel van.4 Ten behoeve van verdere verbetering van de afstemming van de uitvoering van versterking en de vergoeding van schade wordt momenteel gewerkt aan een algemene maatregel van bestuur, waarmee de gezamenlijke uitgangspunten ook een wettelijke basis krijgen.
Dit laat onverlet dat de afhandeling van immateriële schade doorgaat. Het IMG werkt aan een verbetering en vereenvoudiging van de informatie-uitwisseling over de versterkingsoperatie in samenwerking met de NCG.
Klopt het dat 94% van alle aanvragen voor smartegeld is toegekend? Zo ja, waarom wordt er dan niet meteen uitbetaald? Waarom moeten gedupeerden zelf bewijsstukken aanleveren? Wat moeten zij hiermee precies bewijzen?
Het IMG heeft 6.644 aanvragen (d.d. 10 mei 2022) voor immateriële schade ontvangen. Daarvan zijn er inmiddels 2.373 afgehandeld. In 2.049 gevallen is schadevergoeding toegekend. Bewoners krijgen na toekenning binnen twee weken de schadevergoeding uitbetaald. Het IMG streeft naar een laagdrempelige aanvraagprocedure. In het aanvraagproces zijn de meeste gegevens digitaal beschikbaar voor de aanvrager en door het IMG verzameld. Een aanvrager kan die gegevens aanpassen of toevoegen. Het IMG kan vragen om documenten die deze aanpassing of wijziging ondersteunen.
Deelt u de conclusie dat de bureaucratische kluwen van verschillende instanties, regelingen en procedures nog altijd de boventoon voert ondanks uw herhaaldelijke beloften dit te zullen verbeteren? Deelt u de conclusie dat de schadeafhandeling en versterking van jarenlange gebroken beloften aan elkaar hangt?
Deze conclusies deel ik niet. Voor dit antwoord verwijs ik u ook naar het antwoord op vraag 4. Bewoners zijn niet gebaat bij nieuwe beloften, kaders of systemen, wel bij verbetering in de uitvoering. De inzet van het IMG en de NCG om nauwer samen te werken en de algemene maatregel van bestuur waarin dit geregeld wordt, hebben als doel bij te dragen aan het vereenvoudigen en verbeteren van de processen waar bewoners mee te maken krijgen.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat er 100 miljard euro wordt uitgegeven aan klimaat en stikstof, terwijl de gedupeerde Groningers hopeloos lang op hun geld moeten wachten?
Het kabinet staat voor meerdere grote maatschappelijke opgaven. De schadeafhandeling en versterkingsopgave in Groningen staan los van de klimaat- en stikstofopgaven. In de schadeafhandeling is voorrang gegeven aan zorgvuldigheid richting bewoners en onafhankelijke oordeelsvorming. Gaandeweg is echter duidelijk geworden dat dit soms ten koste gaat van snelheid. Desondanks heeft het in publieke handen brengen van de schadeafhandeling over het geheel genomen geleid tot verbetering en versnelling van de afhandeling. Het IMG heeft sinds de oprichting in 2020 grote stappen gezet in de afhandeling van schade in Groningen: inmiddels heeft het meer dan 242.919 schademeldingen afgehandeld en is er ruim 1,389 miljard euro (d.d. 10 mei 2022) aan vergoedingen uitgekeerd. Het IMG handelt in lijn met het uitgangspunt van de Tijdelijke wet Groningen, namelijk dat schade ruimhartig en voortvarend afgehandeld wordt. Zoals ik eerder heb aangegeven (Kamerstuk 33 529, nr. 993) blijft de doorlooptijd van de afhandeling van fysieke schade echter een punt van zorg. Net als de doorlooptijd van de afhandeling van immateriële schade (zie het antwoord op vraag 3) blijf ik dit nauwlettend volgen en blijf ik hierover in gesprek met het IMG.
Kunt u een compleet overzicht verstrekken van alle (versnellings)maatregelen die u de afgelopen jaren hebt genomen en bij elke maatregel concreet aangeven hoe succesvol die volgens u is geweest (hoeveel gedupeerden ermee zijn geholpen, hoeveel schades zijn uitbetaald, hoeveel woningen zijn versterkt etc.)?
Het kabinet hecht veel waarde aan de verbetering en versnelling van de schadeafhandeling en versterkingsopgave. De maatregelen die hiertoe over de afgelopen jaren zijn getroffen, zijn omvangrijk. Over de voortgang ten algemene wordt op de website van de NCG5 maandelijks een overzicht met de cijfers over de voortgang van de versterking gepubliceerd. Op de website van het IMG6 zijn alle cijfers ten aanzien van de schadeafhandeling en een overzicht van de verschillende regelingen te vinden. Deze cijfers worden wekelijks vernieuwd. In de jaarverslagen van het IMG en de NCG worden de cijfers, regelingen en maatregelen voor versnelling nader geduid.7 Hieronder ligt ik enkele maatregelen nader toe, zowel voor de versterking als voor de schadeafhandeling.
Voor veel maatregelen is niet exact te benoemen tot welke versnelling deze hebben geleid. Te denken valt aan de maatregel om alle uitvoeringswerkzaamheden onder te brengen onder één uitvoeringsorganisatie: de NCG. Of aan het mogelijk maken voor de bewoner om een herbeoordeling te kunnen aanvragen. Onder andere is bestuurlijk in 2019 de doelstelling afgesproken om 4.000 opnames en 4.000 beoordelingen per jaar te behalen. Daartoe zijn o.a. de volgende maatregelen genomen:
Voor meer dan 60% van de werkvoorraad van de NCG is inmiddels een door het Adviescollege Veiligheid Groningen (ACVG) gevalideerde typologie beschikbaar. Hiermee kan op basis van gemeenschappelijke kenmerken van gebouwen worden bepaald of ze aan de norm voldoen. Doordat gebouwen niet meer individueel worden doorgerekend kan snelheid worden gemaakt.
Met de praktijkaanpak is het proces van opname tot oplevering van een versterkte woning korter. Ook wordt minder aanspraak gemaakt op de beperkte capaciteit van ingenieursbureaus.
Ook wordt volop ingezet om de uitvoeringscapaciteit te verhogen. De Aanpak vergroten uitvoeringscapaciteit8 bevat verschillende maatregelen om de benodigde bouwcapaciteit te realiseren. Onderdeel hiervan is het organiseren van Bouwtafels. Voor het organiseren van de bouwcapaciteit gaat de NCG met bouwers in gesprek. De NCG brengt daarbij de gevraagde uitvoeringscapaciteit in kaart zodat bouwers hierop vroegtijdig op kunnen anticiperen.
Voor de voortgang van versterken is de beschikbaarheid van voldoende tijdelijke huisvesting eveneens van belang. Daarom onderzoekt de NCG nu alternatieve vormen van tijdelijke huisvesting. Deze maatregelen zijn een vervolg op eerdere versnellingsmaatregelen uit het Bouwakkoord en de BouwImpuls. In 2021 heeft de NCG de doelstelling om 1.500 adressen af te ronden behaald.
De afhandeling van meldingen van fysieke schade is vanaf maart 2018 t/m 30 juni 2020 door de Tijdelijke Commissie Mijnbouw Groningen (TCMG) uitgevoerd. Over het algemeen geldt dat over de jaren en met de oprichting van het IMG de schadeafhandeling is verbeterd en versneld: in 2018 werden er gemiddeld slechts 100 meldingen van fysieke schade afgehandeld per week en momenteel ligt dit aantal per week boven de 1.000 meldingen. Met de oprichting van het IMG in juli 2020 kunnen bewoners naast fysieke schade ook een vergoeding krijgen voor andere vormen van schade, zoals schade door waardedaling of immateriële schade. Gemiddeld geven schademelders een 7.7 als rapportcijfer voor de bovenstaande regelingen en vergoedingen. Hoewel de meerderheid van de bewoners tevreden is over de schadeafhandeling van het IMG, geldt dit niet voor iedereen. De gemiddelde doorlooptijd is bij fysieke schades langer dan gewenst en de werkvoorraad van fysieke schades is groot. Een balans vinden tussen zorgvuldigheid, snelheid en laagdrempelige procedures, blijft een ingewikkelde opgave. De TCMG en het IMG hebben hier oog voor en troffen verschillende maatregelen. Ik licht er drie uit:
Van 3 juli 2019 tot en met 31 december 2019 liep de Stuwmeerregeling Deze had tot doel het stuwmeer van oude schademeldingen (van voor 13 juni 2019) weg te werken, zodat nieuwe meldingen van fysieke schade sneller behandeld konden worden.
Met de introductie van de vaste vergoeding in november 2021 kunnen bewoners die voor het eerst schade melden er sinds november 2021 voor kiezen om snel een vergoeding te ontvangen voor kleine, eenvoudige schades. Zo kan het IMG bovendien meer capaciteit inzetten voor het afhandelen van complexe schades die een individuele beoordeling nodig hebben.
Het IMG verzamelt bij de afhandeling van schade door waardedaling en immateriële schade zoveel mogelijk zelf informatie over de bewoners om hen te ontlasten. Daarnaast worden lange wachttijden voorkomen door de regeling gefaseerd open te stellen. Doordat de waardedalingsregeling volledig digitaal is ingericht, kan het IMG bijvoorbeeld snel besluiten nemen, circa 90% van de aanvragen worden binnen 8 weken afgehandeld.
Waar blijft trouwens de crisisaanpak (zoals zo vaak door het Staatstoezicht op de Mijnen geadviseerd)?
Uw Kamer heeft onlangs de motie-Kops aangenomen met het verzoek om een crisisaanpak in Groningen.9 Bij indiening van deze motie heb ik laten weten deze te beschouwen als ondersteuning van mijn inzet: oog voor de menselijke maat, snelle uitvoering, duidelijke communicatie en zorgen dat er écht iets gebeurt.10 Ik informeer uw Kamer hierover op zeer korte termijn. Zoals ik heb geschetst in mijn Beleidsbrief Groningen van 7 februari jl. vergt dit wel – of het nu gaat om schadeafhandeling of versterking – constant balanceren tussen het maken van snelheid met gestandaardiseerde procedures en maatwerk dat recht doet aan de individuele situatie van de bewoner.11
Het kapotmaken van een klokkenluider |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Is Wilfred klokkenluider of fraudeur? «gemeente heeft mijn leven tot een hel gemaakt»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de handelwijze van de gemeente Lopik, waarbij lokale aannemers bevoordeeld werden bij aanbestedingen en waarbij de regels niet werden nageleefd?
De gemeente Lopik heeft in een persverklaring van 5 april 20222 aangegeven dat zij is geschrokken van deze berichtgeving en dat zij zich daarin volstrekt niet herkent. In dezelfde persverklaring staat ook dat er op dit moment diverse juridische procedures bij de rechter lopen. Om die reden kan ik nu niet inhoudelijk reageren op deze kwestie.
Kunt u ervoor zorgen dat de Kamer beide in het artikel genoemde rapporten ontvangt waaruit blijkt dat de klokkenluider niets verkeerds heeft gedaan?
In het bericht van Omroep West wordt gesproken over een intern onderzoeksrapport van de gemeente Lopik en een extern onderzoeksrapport. Ik beschik niet over deze rapporten.
Maakt de in het artikel genoemde wethouder onderdeel uit van het onderzoek van de Rijksrecherche wat reeds gestart is? Zo nee, kan er alsnog aangifte gedaan worden tegen de wethouder en kan hij hangende het onderzoek op non-actief gesteld worden?
Ik heb geen inzage in lopende onderzoeken van de Rijksrecherche. Om die reden kan ik geen beeld geven van de reikwijdte van het onderzoek en de eventuele rol van de wethouder daarin.
Wat zijn de mogelijkheden om de gemeente Lopik onder (provinciaal) toezicht te plaatsen?
In Nederland kennen we een systeem van interbestuurlijk toezicht. Dit is het toezicht op de wijze van uitoefening van publieke taken die door de wet zijn opgedragen aan andere overheden. In geval van taakverwaarlozing in medebewind kan de desbetreffende toezichthouder – dat is ofwel het Rijk ofwel de provincie – op grond van de Gemeentewet taken van de gemeente overnemen. Daarvoor zie ik vanuit de casus die hier aan de orde is geen aanleiding. Vanuit de systematiek van het interbestuurlijk toezicht kan in deze casus ook niet gesproken worden van grove taakverwaarlozing. Ook is er geen aanleiding voor verscherpt financieel toezicht op de gemeente Lopik door de provincie Utrecht.
Voor betrokkene in kwestie staan verschillende rechtsbeschermingsopties open tegen het handelen van de overheid, waarvan hij volgens de berichtgeving op Omroep West ook gebruik heeft gemaakt; de burgemeester heeft mij dit bevestigd. Zo loopt er een civiele procedure voor de rechter. Het is daarom aan de rechterlijke instanties om een uitspraak te doen over een vermeende onrechtmatigheid van het handelen van de gemeente. Daarnaast loopt er ook een strafrechtelijke procedure. Gelet op de onafhankelijke rol van het Openbaar Ministerie kan ik geen uitspraken doen over deze kwestie. De lopende gerechtelijke procedures moeten eerst worden afgewacht.
Een andere mogelijkheid voor de betrokkene – bij het vermoeden van een misstand – biedt de Wet Huis voor klokkenluiders. De betrokkene kan in zijn hoedanigheid als voormalig werknemer van de gemeente een vermoeden van een misstand melden bij het Huis voor klokkenluiders ten behoeve van een onderzoek of het Huis verzoeken om een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop de werkgever zich jegens hem heeft gedragen naar aanleiding van een vermoeden van een misstand. Zie het antwoord op vraag 11 voor de procedure bij het Huis voor klokkenluiders.
Wat vindt u van het feit dat medewerkers van deze gemeente per e-mail manieren bespraken waarop ze de klokkenluider verder kapot konden maken en dat ze door in te loggen onder zijn naam hem door anderen verrichte strafbare feiten in de schoenen konden schuiven en wilt u hierbij ook reflecteren op «Als dit slaagt is het strafbaar feit door Zielman niet meer te ontkennen. Dus van drie kanten wordt hij kapot gemaakt en met een beetje geluk voorgoed tot in zijn graf.»
Het is mij niet duidelijk of de betreffende e-mailcommunicatie van de medewerkers van de gemeente daadwerkelijk zo heeft plaatsgevonden. In algemene zin kan ik zeggen dat, indien dergelijke teksten zo geuit zijn en dergelijke handelwijzen zo verricht zijn, deze uiteraard onacceptabel zijn binnen elke overheidsorganisatie. Dan moet daar voorts ook tegen worden opgetreden. De burgemeester van Lopik heeft mij laten weten dat hij die overtuiging deelt. Vanaf 1 januari 2020 geeft de Ambtenarenwet 2017 het nieuwe wettelijke kader voor het integriteitsbeleid van overheidswerkgevers. In de artikelen 4 tot en met 11 schrijft de Ambtenarenwet 2017 voor welke verplichtingen er gelden voor overheidswerkgevers en voor ambtenaren op integriteitsgebied. De overheid is immers een bijzondere werkgever, omdat zij er is voor het algemeen belang. Dit vraagt om medewerkers die goed kunnen omgaan met de publieke taak en verantwoordelijkheden van de overheid. Zo moeten ambtenaren op grond van de Ambtenarenwet 2017 de eed of belofte afleggen. Ambtenaren verklaren daarbij doorgaans onder meer dat zij zich zullen gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt en dat zij zorgvuldig, onkreukbaar en betrouwbaar zullen zijn en niets zullen doen dat het aanzien van het ambt zal schaden (of woorden van gelijke strekking).
Ik kan geen uitspraken doen over deze specifieke zaak omdat er zoals gezegd nog diverse gerechtelijke procedures lopen. Daarnaast is het in eerste instantie aan de gemeente als werkgever om in te grijpen indien er sprake is van onacceptabel gedrag van de eigen ambtenaren.
Bent u het ermee eens dat dit soort teksten en handelwijzen binnen elke overheidsorganisatie onacceptabel zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om bovengenoemde bestuurscultuur grondig te onderzoeken en de burgemeester en wethouders hangende dat onderzoek op non-actief te stellen? Zo nee, waarom niet?
Bij bestuurlijke problemen in een gemeente is het in eerste instantie aan het gemeentebestuur zelf om de oorzaken van deze problemen te achterhalen en om hiervoor een oplossing te vinden. De gemeente Lopik kiest er thans voor de uitkomsten van de lopende gerechtelijke procedures af te wachten. Niettemin, zoals gezegd is de burgemeester met mij van mening dat indien zou blijken dat de beschreven teksten en handelwijzen op waarheid berusten, dit onacceptabel is en maatregelen getroffen zullen worden.
In tweede instantie komt de rol van de commissaris van de Koning in beeld. De commissaris zou ook een onderzoek kunnen gelasten naar de bestuurscultuur in de gemeente, indien dit naar zijn oordeel nodig is. De commissaris heeft namelijk op grond van artikel 182, eerste lid, onder c, van de Provinciewet als rijksorgaan de taak om te adviseren en te bemiddelen indien de bestuurlijke integriteit van een gemeente in het geding is. Op grond van artikel 7b van de Ambtsinstructie commissaris van de Koning informeert de commissaris van de Koning mij als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ook actief wanneer de bestuurlijke integriteit van een gemeente in het geding is, alsmede over de maatregelen die hij ter zake neemt.
Wat is de kabinetsreactie op de snoeiharde constatering van oud-officier van justitie Piet Bakker die tegen Omroep West stelt «Het is een soort staande praktijk die is ontstaan in Nederland als het gaat om het aanbesteden van overheidsopdrachten. Het komt met name voor bij de kleinere gemeenten waar toch duidelijke relaties bestaan tussen politieke bestuurders, ambtenaren en het bedrijfsleven»?2
De opvatting van de heer Bakker laat ik voor zijn rekening. Gemeenten hebben een eigen verantwoordelijkheid om de Europese aanbestedingsregels en de Aanbestedingswet te volgen. Deze regels voorzien in een breed scala aan rechtsbescherming, in eerste instantie bij de civiele rechter. Bovendien is het mogelijk voor rechtszoekenden om een klacht in te indienen bij de aanbestedende dienst zelf of bij de Commissie van Aanbestedingsexperts.
Gemeenten (zowel groot als klein) maken tot slot ook gebruik van verschillende kenniscentra over de toepassing van de aanbestedingsregels, zoals het Expertisecentrum Aanbesteden PIANOo en het Kenniscentrum Europa decentraal. Voor meer informatie verwijs ik naar de Handreiking Klachtafhandeling bij aanbesteden van de Rijksoverheid.
In hoeveel gemeenten in Nederland hebben zich de afgelopen vijf jaar vergelijkbare incidenten voorgedaan? Graag een overzicht met naam, aard en omvang.
Er bestaat geen landelijke of sectorale registratie van dergelijke incidenten. Overheidswerkgevers hebben wel op grond van artikel 4 van de Ambtenarenwet 2017 de plicht om jaarlijks verantwoording af te leggen over het door hen gevoerde integriteitsbeleid. Dit is een plicht voor individuele overheidswerkgevers; een centrale registratie van integriteitsmeldingen is er niet.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat klokkenluiders zoals Zielman voortaan wél beschermd worden in plaats van dat ze geruïneerd worden?
Goede bescherming van klokkenluiders is van groot belang. We hebben sinds 1 juli 2016 de Wet Huis voor klokkenluiders. Op dezelfde datum is het Huis voor klokkenluiders opgericht om klokkenluiders te adviseren en misstanden te onderzoeken. In de reactie van mijn ambtsvoorganger op de brief die de heer Z. op 9 februari 2021 aan uw Kamer schreef, is ook aangegeven dat de heer Z. zich tot het Huis voor klokkenluiders kan wenden voor informatie en advies. De afdeling advies kan hem adviseren over mogelijke processtappen zoals een verzoek tot een bejegeningsonderzoek indienen bij de afdeling onderzoek van het Huis. Een bejegeningsonderzoek houdt in dat onderzocht wordt hoe zijn voormalige werkgever (de gemeente Lopik) zich jegens hem heeft gedragen naar aanleiding van zijn meldingen van vermoedens van misstanden. Daarnaast heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat de heer Z. als ex-ambtenaar van een gemeente ook een gerechtelijke procedure kan starten met een beroep op artikel 125quinquies, derde lid, van de Ambtenarenwet (oud), waarin een benadelingsverbod was geregeld voor ambtenaren die te goeder trouw en naar behoren een vermoeden van een misstand meldden.
Bent u bereid om met klokkenluider Zielman in gesprek te gaan om zijn verhaal aan te horen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 5. Zolang er gerechtelijke procedures lopen over mogelijke strafbare feiten en de rol van de heer Z. daarbij en/of over zijn meldingen van vermoedens van misstanden, kan ik mij daar niet in mengen. Wel wil ik benadrukken dat de heer Z. zich kan wenden tot het Huis voor klokkenluiders voor informatie en advies.
Waar kunnen klokkenluiders, die willens en wetens gesloopt zijn, terecht voor rehabilitatie en (financiële) genoegdoening?
Klokkenluiders kunnen bij de rechter een vordering instellen tegen hun (ex-)werkgever als zij van opvatting zijn dat zij benadeeld zijn en schade hebben opgelopen naar aanleiding van hun melding van een vermoeden van een misstand.
Daarnaast is het mijn verantwoordelijkheid om de Richtlijn van de Europese Unie ter bescherming van klokkenluiders om te zetten in Nederlandse wetgeving. De richtlijn zorgt voor verbeteringen in de positie van de klokkenluiders en daarom wil ik de richtlijn zo snel mogelijk omzetten in Nederlandse wetgeving. Een belangrijke verbetering betreft de verschuiving van de bewijslast, waarbij de bewijslast bij benadeling bij de werkgever komt te liggen.
Er zijn allerlei regelingen die mogelijkheden geven om klokkenluiders te beschermen. «Maar het rot zit binnen de overheid zelf, dus dan is het toch de slager die zijn eigen vlees keurt. En dan is de kans dus ook groot dat het niet goed boven water komt», stelt Bakker. Hoe wilt u dit oplossen?
Ik deel deze opvatting van de heer Bakker niet. Een klokkenluider kan voor advies en onderzoek terecht bij het Huis voor klokkenluiders dat een onafhankelijk zelfstandig bestuursorgaan is. In de Wet Huis voor klokkenluiders en de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen zijn verschillende waarborgen opgenomen ten aanzien van de onafhankelijkheid van het Huis voor klokkenluiders. Een klokkenluider kan zich ook wenden tot een rechter voor een onpartijdig oordeel over een zaak.
Het recht op abortus in Polen |
|
Jan Paternotte (D66), Lilianne Ploumen (PvdA), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Kuipers , Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht in de Guardian1 waaruit blijkt dat de eerste vrouwen in Polen nu worden vervolgd voor (het assisteren bij) abortus?
Ja.
Bent u bekend met het bericht uit Euronews2 van 26 januari jl. over twee Poolse vrouwen die het leven hebben moeten laten door het verbod op abortus aldaar?3
Ja.
Wat kunt u in Nederland betekenen voor vrouwen in Polen die hun zwangerschap willen afbreken?
Vrouwen uit het buitenland, waaronder Poolse vrouwen, kunnen in Nederland een behandeling in een abortuskliniek ondergaan. Dit is echter geen recht en de Nederlandse staat biedt deze individuele vrouwen geen financiële ondersteuning. Wel maakt Nederland zich sterk voor het bereikbaar en toegankelijk houden van abortushulpverlening. Elk jaar maken ruim 3000 vrouwen, niet woonachtig in Nederland, hiervan gebruik. In 2020 betrof het 308 vrouwen uit Polen. De Nederlandse Zorgautoriteit stelt jaarlijks maximumtarieven vast voor abortusbehandelingen voor vrouwen die niet op grond van de Wet langdurige zorg verzekerd zijn. Afhankelijk van het soort behandeling gaat het om ca. 435 – 1.185 euro. De klinieken kunnen hier flexibel mee omgaan, en een lager tarief vragen als een vrouw het maximumtarief niet kan betalen. Van deze mogelijkheid maken de klinieken in praktijk ook gebruik.
Welke mogelijkheden zijn er om Poolse vrouwen die een abortus willen actief naar Nederland te halen voor een veilige en zorgvuldige abortus?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het bericht van Euronews4 dat vrouwenrechtenactivisten worden opgepakt in Polen?
Ja.
Hoe kan de Nederlandse overheid de Poolse vrouwenrechtenactivisten bijstaan?
Het bevorderen van gelijke rechten voor vrouwen en meisjes is een van de prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Om deze beleidsprioriteit te ondersteunen worden via het Mensenrechtenfonds mensenrechtenorganisaties wereldwijd, waaronder in Polen, gefinancierd. Komende jaren zal, conform de motie van het lid Sjoerdsma over inzet van het Mensenrechtenfonds voor gelijke rechten voor LHBTI en vrouwen en andere kwetsbare groepen in de periode 2022–2027 in Europa, deze inzet vanuit het Mensenrechtenfonds ook in Polen worden voortgezet en waar mogelijk geïntensiveerd, inclusief op het terrein van informatievoorziening over en pleitbezorging voor toegang tot veilige abortus. Over dit onderwerp is ook met uw Kamer gesproken tijdens de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken op 18 november 2021. Daarbij moet worden vermeld dat het fonds niet ter ondersteuning van abortusdiensten voor individuen kan worden ingezet, enkel ter ondersteuning van organisaties die zich inzetten voor toegang tot en informatie over veilige abortus.
Ook financiert Nederland middels een ongeoormerkte bijdrage de International Planned Parenthood Federation (IPPF), dat zich wereldwijd inzet voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. In Polen organiseert de IPPF een netwerk van o.a. abortusactivisten en mensenrechtenorganisaties om de situatie van vrouwen in Polen te verbeteren en de effecten van de aangescherpte abortuswetgeving onder de aandacht te brengen van bijvoorbeeld parlementariërs, Europese instanties en de media.
Gezondheidszorg is een competentie van de lidstaten, maar binnen de EU kaders blijft Nederland het belang van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), inclusief veilige en legale abortus, actief uitdragen.
Bent u zich ervan bewust dat vrouwen in Polen nu geen toegang meer hebben tot abortus?5
Ja. Het kabinet maakt zich zorgen over die toenemende regressieve druk op vrouwenrechten en SRGR, waaronder toegang tot veilige abortus, in Polen.
Door de uitspraak van het Pools Constitutioneel Tribunaal van 22 oktober 2020 is toegang tot legale en veilige abortus in Polen verder ingeperkt. Vrouwen in Polen komen alleen in aanmerking voor een abortus als de moeder in levensgevaar is of als de zwangerschap het resultaat is van verkrachting of incest.
Heeft u ook kennisgenomen van het bericht uit The Quint6 over het gebruik van seksueel geweld door Russische troepen als oorlogsmiddel, en dat gevluchte slachtoffers hiervan dus ook geen toegang hebben tot abortus in Polen?
Ja. Vrouwen in Polen komen alleen in aanmerking voor een abortus als de moeder in levensgevaar is of als de zwangerschap het resultaat is van verkrachting of incest. Wat dit precies betekent voor gevluchte vrouwen uit Oekraïne die een abortus zouden willen ondergaan, is momenteel onderdeel van bespreking in Polen.
Bent u bereid om samen te werken met Poolse pro-abortus groepen om vluchtelingen in Polen die toegang tot abortus nodig hebben te identificeren en hen de mogelijkheid te bieden om deze zorg in Nederland te verkrijgen?
Zoals ook aangegeven tijdens het plenair debat d.d. 10 maart 2022 (voortzetting) inzake het voorstel van wet van de leden Ellemeet, Ploumen, Paternotte en Van Wijngaarden tot wijziging van de Wet afbreking zwangerschap alsmede enkele andere wetten in verband met de legale medicamenteuze afbreking van de zwangerschap via de huisarts (34 891), geeft de Minister van VWS de garantie voor toegankelijkheid van abortuszorg, wanneer dat nodig is, voor vrouwen uit Oekraïne die naar Nederland komen. Zie ook de beantwoording op de vragen 3 en 4. De Nederlandse staat biedt geen faciliterende steun aan vrouwen uit het buitenland om naar Nederland te komen om een abortus te ondergaan.
Bent u bereid om abortus voor deze vluchtelingen uit Oekraïne te realiseren?
Zie antwoord vraag 9.
Verkoop van levensgevaarlijk speelgoed op Bol.com |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Radar-uitzending van 21 maart 2022 over «Levensgevaarlijk kinderspeelgoed makkelijk te verkopen via Bol.com»?1
Ja.
Vindt u het ook zorgwekkend dat er op Bol.com levensgevaarlijk en giftig speelgoed wordt verkocht en dat Bol.com daar vrijwel niets tegen doet?
Het is inderdaad zorgwekkend wanneer gevaarlijk speelgoed wordt aangeboden. Consumenten moeten zowel online als in een fysieke winkel erop kunnen vertrouwen dat speelgoed en alle andere aangeboden producten voldoen aan geldende Europese veiligheidsregels. Ik vind dat iedere marktpartij hierbij zijn verantwoordelijkheid moet nemen. Diverse lopende wetgevingstrajecten bevorderen dat marktpartijen daadwerkelijk hun verantwoordelijkheid nemen.2 Daarnaast roep ik online marktplaatsen ook op om de Product Safety Pledge na te leven. Met het ondertekenen van deze vrijwillige afspraak hebben deze partijen toegezegd het Europese informatiesysteem3 te controleren op producten die door markttoezichthouders als onveilig zijn bestempeld.4 Daarmee hebben online marktplaatsen laten zien dat zij productveiligheid belangrijk vinden en hier zorg voor zullen dragen. Ook Bol.com heeft de Product Safety Pledge ondertekend.
Vindt u ook dat Bol.com alleen al een morele verantwoordelijkheid heeft, los van eventuele juridische verplichtingen, om geen levensgevaarlijk en giftig speelgoed aan te bieden op haar platform?
Zie antwoord vraag 2.
Welke juridische verplichtingen heeft Bol.com wanneer er gevaarlijke producten op haar platform worden verkocht? Is Bol.com juridisch aansprakelijk vanwege het niet (afdoende) controleren van het CE-keurmerk van producten op haar platform?
In het handelsverkeer kunnen online marktplaatsen drie rollen hebben: een verkopende rol, de rol van fulfilmentdienstverlener, en die van tussenpersoon.
Een online marktplaats wordt als verkoper beschouwd indien hij handelt voor doeleinden die betrekking hebben op zijn eigen bedrijf, bijvoorbeeld door een eigen merk aan te bieden.5 Wanneer blijkt dat deze producten onveilig zijn kan de consument de online marktplaats als verkoper aanspreken en is deze verplicht maatregelen te nemen.6
Alle geharmoniseerde producten (o.a. speelgoed, medische hulpmiddelen, gereedschap) moeten worden voorzien van de bekende CE-markering waarmee productconformiteit wordt aangeduid. Wanneer een online marktplaats als fulfilmentdienstverlener is aan te merken, kan deze ook bepaalde verplichtingen hebben, waaronder het verifiëren van de toepasselijke conformiteitsverklaring – de bekende CE-markering- en de daaraan ten grondslag liggende technische documentatie van aangeboden producten.7 Een fulfilmentdienstverlener is een natuurlijk persoon of rechtspersoon die in het kader van een handelsactiviteit diensten aanbiedt zoals opslag, verpakking en verzending zonder eigenaarschap over de betrokken producten.8
In de meeste gevallen is het echter zo dat de online marktplaats alleen als tussenpersoon optreedt tussen een derde-verkoper en de consument. In die hoedanigheid is de online marktplaats niet aansprakelijk wanneer hij geen kennis had van onrechtmatige activiteiten en niet nalatig is geweest.9
Op basis van een samenwerkingsprotocol tussen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en Bol.com uit 2019, moet laatstgenoemde navolging geven aan verzoeken van de NVWA om een onveilig product of serie producten te verwijderen. Ook kan Bol.com worden opgedragen om na de verkoop een waarschuwing over dat product te plaatsen.10
Gaat u Bol.com aanspreken en er bij hen op aandringen dat het moreel niet wenselijk is dat zij, via hun platform, levensgevaarlijk speelgoed verkopen?
Ik heb in het kader van het voorstel voor de nieuwe Verordening Algemene Productveiligheid,11 welke verderop in deze beantwoording wordt toegelicht, regelmatig contact met diverse online marktplaatsen over productveiligheid, waaronder ook Bol.com. Hierbij maak ik duidelijk dat ik mij in de onderhandelingen voor dit wetsvoorstel inzet voor gepaste verantwoordelijkheden voor alle marktdeelnemers, waaronder ook online marktplaatsen.
Bent u ook van mening dat, ondanks het feit dat de verkoop via externe verkopers verloopt, Bol.com de verantwoordelijkheid heeft om gevaarlijk speelgoed van hun platform te weren?
Ik vind dat iedere marktpartij zijn verantwoordelijkheid moet nemen om gevaarlijke producten te weren. Ik pleit hier dan ook voor in de onderhandelingen over de Verordening Algemene Productveiligheid.
Hoe staat het om die reden met de door uw voorganger aangekondigde stappen om platforms, net zoals in fysieke winkels, aan te kunnen spreken wanneer zij gevaarlijke producten zoals speelgoed verkopen?2
Er zijn veel ontwikkelingen gaande op het gebied van platforms en productveiligheid. Over diverse wetsvoorstellen lopen Europese onderhandelingen. De relevantie van deze Europese wetgevingstrajecten licht ik hieronder toe.
Ook ga ik in op andere maatregelen die zijn genomen om onveilige producten te weren van online marktplaatsen.
Op 23 april 2022 bereikten de Europese Commissie, de Raad en het Europees Parlement een akkoord over de Digital Services Act, DSA (Verordening inzake Digitale Diensten).13 Op grond van de DSA moeten online marktplaatsen bepaalde informatie opvragen, zoals de contactgegevens van de verkoper en productinformatie, voordat ze een product op de website mogen plaatsen. Online marktplaatsen moeten zo ingericht worden dat derden deze vereiste informatie ook kunnen plaatsen. Deze verplichtingen kunnen ook helpen in de bescherming van consumenten tegen aanbod van onveilige producten.
Verder onderhandel ik op dit moment samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de Verordening Algemene Productveiligheid. Dit initiatief kan ervoor zorgen dat online marktplaatsen ook voor niet-geharmoniseerde producten, dus producten waarvoor nog geen sectorspecifieke EU-wetgeving bestaat, meer verantwoordelijkheden krijgen. Het gaat dan bijvoorbeeld om verantwoordelijkheden ten aanzien van informatieverschaffing aan markttoezichthouders en controlemechanismen om de verkoop van veilige producten te waarborgen.
De Markttoezichtverordening14 kan ervoor zorgen dat online marktplaatsen die fulfilmentdiensten verlenen, aanvullende verplichtingen krijgen (zie ook het antwoord op vraag15. Daarnaast regelt deze verordening dat markttoezichtautoriteiten voldoende onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden krijgen om effectief toezicht te kunnen houden. Het gaat dan bijvoorbeeld om de bevoegdheid om, indien noodzakelijk, online marktplaatsen ertoe te verplichten informatie over een onveilig product te verwijderen of een expliciete waarschuwing voor eindgebruikers te plaatsen.
Naast deze wetgevingsinitiatieven is in 2019 een samenwerkingsprotocol ondertekend door Bol.com en de NVWA. Deze overeenkomst gaat verder dan de Product Safety Pledge (zie ook het antwoord op vraag 2 en16 en is erop gericht om producten die niet voldoen aan productveiligheidswetgeving te weren en snel te verwijderen.17 Bol.com heeft in dit kader preventieve tools ontwikkeld en verbeterd.
Gelet op voornoemde wetgevingsinitiatieven en de reeds gemaakte vrijwillige afspraken met online marktplaatsen zie ik op dit moment geen reden om aanvullende wetgeving te initiëren.
Hoe gaat u er voor zorg dragen dat platforms, zoals Bol.com, ook aan de voorkant meer verantwoordelijkheid gaan nemen over de producten die zij op hun platform verkopen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u om die reden bereid om gebruik te maken van de mogelijkheid om in de Europese-Unie-richtlijn verkoop goederen platforms, zoals Bol.com, als verantwoordelijk verkoper aansprakelijk te stellen? Welke andere maatregelen zijn er mogelijk om Bol.com en andere platforms meer verantwoordelijkheid te laten nemen over de producten die zij via hun platform verkopen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u ook van mening dat de door Bol.com aangekondigde maatregelen om producten te weren aantoonbaar vrijwel geen effect heeft op het weren van levensgevaarlijk speelgoed?
Vanzelfsprekend vind ik het van belang dat er maatregelen worden genomen door online marktplaatsen om onveilige producten te weren.18 Zoals in het antwoord op vraag 7, 8 en 9 staat beschreven worden er tools ontwikkeld op basis van het samenwerkingsprotocol tussen de NVWA en Bol.com. Het is aan de toezichthouder om de effectiviteit van de genomen maatregelen te beoordelen.
Vindt u het ook zeer onwenselijk dat Bol.com nog maanden wacht met het handhaven op het CE-keurmerk, waardoor gevaarlijk speelgoed nog vrijelijk kan worden gekocht op Bol.com?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe kijkt u aan tegen de mogelijkheid om de «notice and take down»-verplichting, waarvoor ook in het advies van de sociaaleconomische Raad «Directe import van buiten de EU Gelijke bescherming én gelijk speelveld!» wordt gepleit, in te zetten bij gevaarlijke producten, zoals speelgoed?
Onder het samenwerkingsprotocol (zie ook het antwoord op vraag19 is Bol.com reeds verplicht om onveilige producten te verwijderen, of een waarschuwing te plaatsen op zijn interface. In de markttoezichtverordening wordt bovendien de bevoegdheid voor markttoezichthouders geregeld om dit te gelasten (en in uiterste gevallen de toegang tot een online marktplaats te blokkeren).20 Het wetsvoorstel voor de uitvoeringswet bij deze verordening is onlangs aan uw Kamer verzonden. Met deze uitvoeringswet wordt het voor Nederlandse toezichthouders mogelijk deze bevoegdheid te gebruiken mits deze proportioneel is.21
In hoeverre is het juridisch mogelijk om van deze «notice and take down' ook wettelijk verplicht te maken? Indien dit mogelijk is, bent u ook bereid om deze «notice and take down' verplicht te maken voor online platforms?
Zie antwoord vraag 12.
Gaat u de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit aansporen om daadkrachtiger te handhaven bij de verkoop van gevaarlijke producten, zoals speelgoed, op platforms zoals Bol.com?
De NVWA is zeer alert op de verkoop van gevaarlijke producten en treedt daadkrachtig op. De NVWA maakt daarbij gebruik van verschillende instrumenten zoals meldingen, eigen onderzoek en vrijwillige afspraken zoals de Product Safety Pledge en het samenwerkingsprotocol tussen Bol.com en de NVWA (zie ook het antwoord op vraag 2, 3 en22. Ik zie op dit moment dan ook geen aanleiding om hen aan te sporen daadkrachtiger te handhaven.
Bent u tevens bereid om met de Consumentenbond in gesprek te gaan om te kijken of een intensievere samenwerking tussen de Consumentenbond en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit kan worden bewerkstelligd?
Ik heb vernomen dat de NVWA in het kader van hun periodieke overleg met stakeholders op het domein van productveiligheid al in gesprek is met de Consumentenbond. De NVWA geeft hierbij aan dat het contact met de Consumentenbond gericht is op een nauwere samenwerking tussen hen met betrekking tot het weren van onveilige producten in de onlinehandel, waaronder die op (internationale) platforms. Ook richten zij zich op het verhogen van het bewustzijn van de consument over mogelijke risico’s van het doen van online aankopen buiten de EU.
Het gebrek aan een planning rond afspraken over eergerelateerd geweld en zelfbeschikking uit het coalitieakkoord |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de planningsbrieven van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Justitie en Veiligheid die recent met de Tweede Kamer zijn gedeeld?1
Ja.
Deelt u de mening dat een belangrijke opdracht uit het coalitieakkoord niet of nauwelijks worden genoemd, namelijk die tegen eergerelateerd geweld en voor zelfbeschikking?
Nee, ik deel de mening niet dat de inzet op zelfbeschikking ontbreekt in de planningsbrieven. In de planningsbrief die ik uw Kamer heb toegestuurd, wordt aangegeven dat ik uw Kamer op zijn laatst na de zomer zal informeren over een preventieve aanpak waarbij – samen met onder meer zelforganisaties en ngo’s – gewerkt wordt aan «verandering van binnenuit» in gesloten gemeenschappen ter bevordering van het recht op zelfbeschikking, mede naar aanleiding van een aantal amendementen2.
Deze preventieve aanpak ter bevordering van zelfbeschikking werk ik uit in een meerjarig programma. Hierbij wil ik inzetten op het vergroten van bewustwording van mensen van het recht op zelfbeschikking en op het in gang brengen van een mentaliteitsverandering binnen gesloten gemeenschappen. Ik wil bijdragen aan de bewustwording van mensen dat iedereen zelf mag bepalen hoe zij het leven naar eigen inzichten invullen. Hier hoort ook het bieden van handelingsperspectief bij om eigen keuzes te kunnen maken over onder meer opleiding, werk en vrije partnerkeuze
Deze aanpak is onderdeel van een brede interdepartementale aanpak waarbij ik samenwerk met mijn collega’s van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, voor Rechtsbescherming, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en Buitenlandse Zaken zoals vermeld in de Actieagenda Schadelijke Praktijken. Deze actieagenda is onder het vorige kabinet op 18 februari 2020 naar uw Kamer verstuurd. Zoals in deze actieagenda is aangegeven, willen we zorgen dat er minder (potentiële) slachtoffers komen van schadelijke praktijken, dat slachtoffers beter worden bereikt en geholpen, professionals en omstanders worden ondersteund en daders aangepakt. Uw Kamer wordt voor het einde van de zomer geïnformeerd over de inzet van het huidige kabinet voor de komende jaren.
Kunt u uiteenzetten welke voortgang het kabinet deze regeerperiode wil boeken op het terrein van culturele onderdrukking binnen gesloten gemeenschappen waaronder het tegengaan van huwelijksdwang, achterlating, huwelijkse gevangenschap, gedwongen leven in isolement (zoals de schrijnende situatie van honderden verborgen vrouwen) het verbeteren van de situatie van LHBTI-ers en eergerelateerd geweld en welke planning hierbij hoort?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien om medeplichtigen van eergerelateerd geweld zwaarder te gaan straffen?
In de zesde voortgangsrapportage Geweld hoort nergens thuis3 is uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop omgegaan wordt met medeplichtigen van eergerelateerd geweld. Uit het onderzoek dat is uitgevoerd in het kader van de motie van Van Wijngaarden en Peters blijkt dat medeplichtigen van eergerelateerd geweld op basis van de verschillende deelnemingsvormen al vervolgd kunnen worden. Indien het delict met voorbedachte rade is gepleegd en dit bewezen kan worden, leidt dit tot een zwaardere strafeis. De huidige juridische bepalingen bieden voldoende mogelijkheden voor vervolging van medeplichtigen. De Kamer zal om die reden geen voorstel ontvangen.
Kunt u uiteenzetten welke voortgang het kabinet deze regeerperiode wil boeken op het gebied van het tegengaan en voorkomen van genitale verminking en welke planning hierbij hoort?
Vrouwelijke genitale verminking (hierna: VGV) is een ernstige vorm van mishandeling en strafbaar in Nederland. Zoals per brief met uw Kamer gedeeld op 18 maart 2021, zijn er onder de actieagenda schadelijke praktijken verschillende maatregelen genomen om schadelijke praktijken, waaronder VGV, te voorkomen en tegen te gaan.4
Met een driejarige subsidie vanuit VWS aan Federatie van Somalische Associaties in Nederland (FSAN) worden nieuwe sleutelpersonen opgeleid en krijgen bestaande sleutelpersonen bijscholing over de verschillende vormen van schadelijke praktijken, waaronder VGV. Jaarlijks worden 150 huiskamergesprekken gevoerd door sleutelpersonen en hiermee worden minimaal 900 ouders die in deze potentiële doelgroep kunnen vallen geïnformeerd over schadelijke praktijken.
Er wordt een brede voorlichtingscampagne over de verschillende vormen van schadelijke praktijken ontwikkeld. Pharos ontvangt hiervoor subsidie en werkt hiermee samen met kennispartijen en kleine (zelf)organisaties die deel uitmaken van de relevante gemeenschappen. Daarnaast voert Pharos een aantal andere maatregelen uit. Het betreft het opzetten van e-learnings voor professionals in de zorg (zoals huisartsen, gynaecologen en verloskundigen) en justitie (zoals de politie en het OM) zodat signalen eerder en beter herkend kunnen worden.
Voor het tegengaan van VGV speelt Pharos ook een rol in de implementatie van de leidraad «Medische zorg voor vrouwen en meisjes met vrouwelijke genitale verminking (VGV)» en het verbreden van de registratiesystemen in de Jeugdgezondheidszorg voor het verbeteren van de signalering van VGV.
Het Ministerie van VWS heeft laten onderzoeken in hoeverre (dreigende of gerealiseerde) VGV wordt gesignaleerd door professionals, met als doel om de totale groep van (potentiële) slachtoffers beter door professionals in beeld te brengen. Dit onderzoek is met uw Kamer gedeeld op 18 juni 2021.5 Zo benadrukt het rapport dat het karakter van VGV als vorm van geweld éénmalig is met zeer ernstige gevolgen, wat – in het eenmalige karakter – verschilt van andere vormen van huiselijk geweld. In de periode voordat de besnijdenis plaatsvindt is de dreiging acuut, maar zijn de signalen moeilijk zichtbaar.
Er zijn hiermee belangrijke stappen gezet, op basis waarvan we ons de komende jaren blijven inzetten voor het voorkomen en tegengaan van VGV. Het kabinet zal uw Kamer voor het einde van de zomer informeren over de voorgestelde inzet op schadelijke praktijken, waaronder VGV, voor de komende jaren. De uitkomsten en aanbevelingen uit het rapport over VGV nemen we hierin mee.
Wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien om met preventieve gerechtelijke beschermingsbevelen te gaan werken om te voorkomen dat vrouwen worden meegenomen naar het buitenland?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de inzet op schadelijke praktijken, waaronder ook de inzet op preventieve gerechtelijke beschermingsbevelen.
Kunt u uiteenzetten welke voortgang het kabinet deze regeerperiode wil maken op het terrein van integratie, het tegengaan van parallelle samenlevingen en het tegengaan van radicalisering en welke planning hierbij hoort?
In het inburgeringsbeleid is zelfbeschikking één van de kernwaarden, waaraan aandacht wordt besteed tijdens de kennisoverdracht inzake de basiswaarden en fundamentele vrijheden van de Nederlandse samenleving. Dit komt aan de orde via de voorbereiding van het examenonderdeel Kennis Nederlandse Maatschappij en in het participatieverklaringstraject.
Zoals aan uw Kamer is aangegeven in mijn brief van 19 november jl6, heeft Femmes for Freedom voorlichtingsmateriaal ontwikkeld over zelfbeschikking voor onder meer vrouwen, LHBTI+-personen en nieuwkomersgroepen in het algemeen. Dit pakket is op 3 februari jl. gelanceerd. Het pakket bestaat onder meer uit een gids voor nieuwkomers en verschillende animaties over onderwerpen als huwelijksdwang, eergerelateerd geweld en eigen studie- en partnerkeuze. Het materiaal is in meerdere talen beschikbaar, zowel in geschreven als gesproken vorm. Ook heeft Femmes for Freedom voorlichtingslessen ontwikkeld die door docenten en andere professionals inburgering kunnen worden gegeven. De materialen worden verspreid naar gemeenten en AZC’s.
We willen dat iedereen in Nederland vrij kan zijn om eigen keuzes te maken binnen de grenzen van de rechtsstaat. Dit vraagt om een weerbare en veerkrachtige samenleving. Zoals aangegeven in de Kamerbrief over beleid preventie radicalisering van 19 november jl.7 werkt SZW op verschillende manieren aan het tegengaan van parallelle samenlevingen en radicalisering door voedingsbodems voor radicalisering weg te nemen. Hierbij zetten we in op het aanpakken van maatschappelijke spanningen en op het vergroten van de veerkracht en weerbaarheid van groepen en personen die extra ontvankelijk kunnen zijn voor spanningen en extremistische boodschappen. Zo verminderen en voorkomen we aantasting van de sociale stabiliteit.
In deze aanpak ondersteunt SZW gemeenten in hun lokale integrale aanpak door middel van adviesgesprekken, met de toolkit Evidence Based Werken en financiële ondersteuning via de Versterkingsgelden. SZW geeft ook training en advies aan professionals en gemeenschappen waarbij wordt ingezet op het vergroten van bewustwording, van kennis en handelingsperspectieven.
Uitgangspunt in deze lokale integrale aanpak zijn interventies die bewezen effect hebben op het voorkomen van radicalisering, zoals opvoedondersteuning, trainingen en coaching voor kwetsbare jongeren, theaterinterventies en jeugdwerk gericht op preventie radicalisering.
Wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien om een meldplicht voor medewerkers in de zorg en het onderwijs in te voeren bij eergerelateerd geweld, huwelijksdwang of vrouwelijke genitale verminking?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 ontvangt uw Kamer een brief met daarin een voorstel voor de inzet van het kabinet op schadelijke praktijken voor de komende jaren. Een plan van aanpak om signaleren en melden van eergerelateerd geweld, huwelijksdwang en vrouwelijke genitale verminking door professionals te vergroten, zal hierin worden meegenomen, met daarin een uiteenzetting van het voornemen om een meldplicht in te voeren voor medewerkers in de zorg en het onderwijs.
Welke voortgang wilt u, al dan niet in samenwerking met het Ministerie van Financiën, deze regeerperiode maken op het gebied van financiële zelfredzaamheid van vrouwen en welke planning hoort hierbij?
Het bevorderen van de financiële onafhankelijkheid van vrouwen is een belangrijke pijler binnen het emancipatiebeleid van dit kabinet. Het zorgt niet alleen voor meer gendergelijkheid over de hele linie, maar geeft vrouwen de vrijheid om hun eigen keuzes en hun talenten te ontplooien. De exacte maatregelen legt dit kabinet vast in de Emancipatienota, die uw Kamer rond het zomerreces ontvangt.
Daarnaast is het voor financiële zelfredzaamheid van vrouwen belangrijk dat zij zelf hun geldzaken begrijpen en kunnen beheren. Om goed mee te kunnen doen in onze samenleving, heb je taal- reken-, digitale en financiële vaardigheden nodig. Wie niet, of onvoldoende, over deze basisvaardigheden beschikt is vaak minder zelfredzaam, en heeft minder participatie- en ontwikkelingsmogelijkheden. In Nederland vinden we dat iedereen de kans moet krijgen om mee te doen, om te werken, een opleiding te volgen, te stemmen, en gezond door het leven te gaan. Daarom is het actieprogramma Tel mee met Taal van de Ministeries van OCW, BZK, SZW en VWS in het leven geroepen.
Voor mensen met geldvragen en geldzorgen zijn in veel gemeenten vrijwilligersorganisaties actief, zoals Schuldhulpmaatje en Humanitas. Verder hebben diverse gemeenten laagdrempelige loketten voor vragen, zoals de buurtteams die in veel gemeenten actief zijn, of specifieke loketten voor geldvragen.
Tot slot zal in het meerjarig programma gericht op zelfbeschikking dat ik – als onderdeel van de Actieagenda Schadelijke praktijken en in vervolg op de amendementen van lid Becker over dit onderwerp – naar uw kamer zal sturen specifieke aandacht uitgaan naar acties gericht op het verhogen van de financiële weerbaarheid van vrouwen die in afhankelijkheidsrelaties zitten in gesloten gemeenschappen.
Wanneer kan de Kamer een voorstel tegemoet zien om de bij afgelopen begrotingsbehandeling structureel gemaakte post van 300.000 euro uit het integratiebudet jaarlijks in te vullen voor ondersteuning en hulp rond genoemde thema’s?
Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de inzet op schadelijke praktijken waaronder ook over een meerjarig programma gericht op de bevordering van zelfbeschikking.
Deelt u de mening dat de genoemde onderwerpen heel belangrijk zijn en volop aandacht van de bewindspersonen moeten krijgen en voorkomen moet worden dat door versnippering en verdeling tussen ministeries deze zaken onvoldoende prioriteit krijgen?
Zoals is aangegeven in de voortgangsbrief van 18 maart 2021 over de Actieagenda Schadelijke Praktijken is er sprake van een heldere aansturing inzake de uitvoering van de Actieagenda schadelijke praktijken. Ons gezamenlijke doel is om schadelijke praktijken eerder en beter in beeld te krijgen, te stoppen en duurzaam op te lossen. Het kabinet vindt het onacceptabel dat praktijken als huwelijksdwang en eergerelateerd geweld nog in Nederland voorkomen. Daarom zetten wij via de maatregelen uit de Actieagenda stevig in op preventie, vroegsignalering, hulpverlening en repressie.
De verschillende departementen dragen elk vanuit de eigen verantwoordelijkheid bij aan de aanpak van schadelijke praktijken. Gedurende de looptijd van de actieagenda is de Staatssecretaris van VWS de coördinerend bewindspersoon. Ik ben van mening dat de coördinatie tussen de departementen hiermee op een goede manier vorm krijgt.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voorafgaande aan het commissiedebat Inburgering en integratie van 30 maart aanstaande?
Ja.