De uitzending 'Alzheimerpatiënten steeds vaker opgelicht' |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de tv-uitzending waaruit blijkt dat Alzheimerpatiënten steeds vaker zouden worden opgelicht?1
Ja.
Herkent u deze problematiek? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het jaarlijks? Speelt de problematiek ook in andere gevallen waar bewindvoering om andere redenen dan ouderdom aan de orde is?
Kwetsbare mensen lopen een verhoogd risico om slachtoffer te worden van financieel misbruik. Aangezien ik niet beschik over cijfers die aangeven om hoe veel Alzheimerpatiënten het per jaar gaat kan ik niet bevestigen dat er sprake is van een toenemend slachtofferschap in deze groep.
Juist met de benoeming van een beschermingsbewindvoerder door de kantonrechter geeft de wet bepaalde waarborgen tegen misbruik van kwetsbare mensen, zoals Alzheimerpatiënten, mensen met een verstandelijke beperking of mensen met een verslaving. De beschermingsbewindvoerder verricht zijn werkzaamheden onder een zekere controle van de kantonrechter, ook omdat hij jaarlijks en aan het einde van het bewind rekening en verantwoording moet afleggen. Niettemin hebben zich helaas gevallen voorgedaan van slecht bewind. Over enkele weken verwacht ik het wetsvoorstel curatele, beschermingsbewind en mentorschap aan de Ministerraad voor te leggen en daarna voor advies aan de Raad van State te kunnen zenden. Verder verwijs ik hieromtrent naar het antwoord op vraag 4 en naar het antwoord op vraag 4 en 5 van het lid Recourt (2011Z04864).
Om wat voor (strafbare) feiten gaat het in deze zaken?
Bij het maken van misbruik van een rechthebbende door een bewindvoerder kan worden gedacht aan diefstal van geld of goederen, het kopen van goederen op naam van de rechthebbende, het misbruiken van machtigingen.
Wat ziet u als een oplossing voor de geconstateerde problemen? Bent u bijvoorbeeld van mening dat een notaris altijd moet (kunnen) uitzoeken of er een bewindvoerder benoemd is, bijvoorbeeld in een register dat lijkt op het register van onder curatele gestelden?
In de eerste plaats is het belangrijk dat de mensen uit de nabije omgeving van kwetsbare mensen betrokken zijn. Hoe meer een persoon kan terugvallen op zijn sociale omgeving, hoe minder kwetsbaar en bevattelijk voor misbruik hij is. Het in het antwoord op vraag 2 genoemde wetsvoorstel bevat maatregelen die erop gericht zijn de betrokkenheid van personen in de nabije omgeving te bevorderen. De kring van personen die een verzoek tot instelling en van het beschermingsbewind en tot het ontslag van de bewindvoerder kunnen doen wordt uitgebreid. Het wetsvoorstel voorziet tevens in kwaliteitseisen voor bewindvoerders die drie of meer personen onder hun hoede hebben. Een externe accountant moet jaarlijks controleren of aan de kwaliteitseisen is voldaan. Hiermee wordt beoogd de kwaliteit van de (professionele) bewindvoerder te waarborgen. Het wetsvoorstel voorziet daarnaast in een uitbreiding van het curatelenregister. Ook personen over wiens goederen beschermingsbewind is uitgesproken, kunnen in aanmerking komen voor publicatie in het register. Hiermee kunnen potentiële schuldeisers kennis nemen van onderbewindstelling en worden hun verhaalsmogelijkheden op de rechthebbende beperkt. Daarmee kan het aangaan van nieuwe schulden worden afgeremd.
Herkent u zich in de conclusie van de directeur van Alzheimer Nederland dat er een openbaar bewindvoerderregister moet worden ingesteld?
Ik denk niet dat een register van bewindvoerders de oplossing biedt. Een register beschermt als zodanig niet tegen misbruik.
Verder verwijs ik naar de antwoorden op vraag 2 en 4 waarin het wetsvoorstel curatele, beschermingsbewind en mentorschap aan de orde komt. In dit wetsvoorstel is een andere oplossing gekozen dan een openbaar bewindvoerderregister.
Tenslotte merk ik op dat Bewindvoerders zich kunnen aansluiten bij een branchevereniging, zoals de Branchevereniging voor Professionele Bewindsvoerders BPBI, die nu reeds kwaliteitseisen aan haar leden stelt.
Vindt u dat een notaris een bewindvoerder altijd moet informeren/raadplegen in dit soort gevallen?
Een notaris zal in verband met een onderzoek naar de wilsbekwaamheid van de erflater onderzoeken of deze onder meerderjarig bewind is gesteld. Verder mag worden verwacht dat hij in verband met de handelingsbekwaamheid het register raadpleegt of een erflater onder curatele of – als het wetsvoorstel is aangenomen en de wet van kracht is geworden – onder beschermingsbewind is gesteld.
De notaris heeft conform de Wet op het Notarisambt de plicht om te controleren of er sprake is van wilsbekwaamheid op het moment dat iemand een testament laat opstellen door de notaris. Daarbij is van belang dat een persoon in staat is zijn vrije wil te uiten. Bij deze beoordeling helpt het protocol «Beoordeling wilsbekwaamheid vastgesteld» van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie.
Een onder curatele gestelde moet toestemming hebben van de kantonrechter om een testament te maken. Een persoon wiens goederen onder beschermingsbewind zijn gesteld hoeft dat niet: een uiterste wilsbeschikking kan alleen bij notariële akte en slechts door de erflater persoonlijk worden gemaakt en herroepen (artikel 42 van boek 4 van het Burgerlijk Wetboek). Uitgangspunt daarbij is dat iemand die handelingbekwaam is (dus niet onder curatele is gesteld) een testament kan maken, tenzij het tegendeel blijkt.
Uit art. 22 van de Wet op het notarisambt vloeit voort dat de notaris is gehouden tot geheimhouding van al hetgeen waarvan hij in zijn hoedanigheid kennisneemt. Deze bepaling staat eraan in de weg dat een notaris contact opneemt met een bewindvoerder.
Bent u voornemens maatregelen te nemen om dit soort gevallen van oplichting (van mensen die een bewindvoerder hebben, waaronder ook met name ouderen) te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 en 4.
De onevenwichtige gezamenlijke lobby van Financiën en verzekeraars in Burssel |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gezamenlijke lobby van Financiën en verzekeraars verbaast Brussel»?1
Ja.
Is het waar dat het ministerie van Financiën samen met verzekeraars, tussenpersonen en asset-managers optrekt in de lobby richting de Europese Commissie? Zo ja, in welk vorm vindt dit plaats en waarom is gekozen voor de participatie van deze specifieke groepen? Zo nee, hoe ziet de lobby er dan wel uit?
Het ministerie van Financiën onderhoudt haar eigen contacten met de Europese Commissie over richtlijnen en andere dossiers. Europese voorstellen worden altijd besproken met de verschillende Nederlandse stakeholders, waaronder consumentenvertegenwoordigers. Als er standpunten zijn die het ministerie deelt met andere partijen dan kan het ministerie partijen betrekken om een standpunt sterker naar voren te kunnen brengen.
Onlangs heeft het ministerie in dat kader een gezamenlijke schriftelijke reactie op een consultatie van de Europese Commissie gestuurd. Naast het ministerie van Financiën en toezichthouder AFM, hebben de koepelorganisaties van verzekeraars, tussenpersonen en asset managers deze schriftelijke reactie onderschreven. Overigens hebben Financiën en de AFM al eerder langs dezelfde inhoudelijke lijn schriftelijk gecommuniceerd over dit onderwerp (Packaged Retail Investment Products) met de Europese Commissie. Deze initiële inhoudelijk lijn is vastgesteld na consultatie van een groot aantal partijen, waaronder de Consumentenbond.
Kunt u de uitspraak van uw woordvoerder in het artikel bevestigen dat de selectie van partijen is gekozen omdat zij het gezamenlijke doel hebben in ieder geval het huidige niveau van consumentenbescherming te behouden?
Het consultatiedocument van de Europese Commissie is besproken in een informeel overleg met toezichthouders en vertegenwoordigers uit de financiële sector. Er worden in dit informele overleg een groot aantal Europese onderwerpen gesproken. Doel van dit overleg is met name informatie-uitwisseling en kennis nemen van elkaars standpunten. Dergelijke overleggen vinden in andere lidstaten als Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk ook plaats.
Dit specifieke dossier gaat over regels voor informatieverstrekking rondom financiële producten. Omdat Nederland reeds verregaande regels op dit gebied heeft die de afgelopen jaren in overleg met de sector tot stand zijn gekomen (denk aan de Financiële Bijsluiter), konden overheid, toezichthouder en sector de krachten bundelen, en aan de Commissieaangeven dat wij hechten aan een hoog niveau van consumentenbescherming en hopen dat onze ervaringen als voorbeeld voor Europa kunnen dienen. Zoals aangegeven is dit een eenmalige gezamenlijke reactie op een consultatie en wordt bij de positiebepaling bij de uiteindelijke voorstellen, net als in het begin van dit traject, de normale procedure gevolgd waarbij iedereen gehoord wordt.
Gezien de focus van deze lobby op bescherming van consumenten, vanwaar de keuze voor een selectie «producenten»? Welke argumentatie ligt ten grondslag aan de gedachte dat deze selectie geschikt is voor een lobby voor consumentenbescherming?
Zoals aangegeven is de initiële inhoudelijk lijn van Financiën op dit dossier tot stand gekomen na een bredere consultatie waarin ook met de Consumentenbond is gesproken. Verder heeft bij het opstellen van deze schriftelijke reactie ook de AFM een belangrijke rol gespeeld. Uit de inhoud van deze reactie is op te maken dat deze erop is gericht om een adequaat niveau van consumentenbescherming te waarborgen.
Op welke manier is het belang van consumenten meegenomen in de standpuntbepaling? Welke bronnen zijn gebruikt om deze belangen te bepalen?
Zie antwoord vraag 4.
Zou het niet evenwichtiger zijn om ook vertegenwoordigers van consumenten, zoals consumentenorganisaties, te betrekken in deze lobby? Overweegt u bij lobbyactiviteiten aangaande consumentenzaken in het vervolg in elk geval te onderzoeken of consumentenvertegenwoordiging hieraan zou willen bijdragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Van een gezamenlijke lobby is geen sprake, het betreft een schriftelijke consultatiereactie waarin meerdere partijen zich kunnen vinden. Consumentenorganisaties worden in dit soort Europese trajecten altijd geconsulteerd en reageren vaak ook zelf via hun Europese koepelorganisaties.
De berichten dat burgers voor kosten van de brand bij Chemie Pack in Moerdijk moeten opdraaien |
|
Diederik Samsom (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Beslag geld verzekering Chemie Pack»?1 en het persbericht2 over de verhoging van waterschapslasten vanwege de brand bij Chemie Pack?
Ja.
Is het waar dat waterschap Brabantse Delta beslag heeft laten leggen op tegoeden van het bedrijf Chemie Pack?
Er is beslag gelegd op de verzekeringsgelden van Chemie Pack.
Zijn de in het krantenbericht genoemde schadebedragen bij benadering correct? Zo nee, wat klopt er dan niet aan die bedragen?
De genoemde bedragen komen overeen met de bedragen zoals opgenomen in mijn brief aan uw Kamer van 7 februari 2011 (kamerstukken II, 2010–2011, 26 956, nr. 92).
Weet u of het bedrijf Chemie Pack, al dan niet gedekt via een verzekering, in financiële zin in staat is om de schade die bij derden ten gevolge van de brand is ontstaan, te vergoeden?
Voor een juiste en volledige beantwoording van deze vragen is op dit moment nog te weinig informatie voorhanden. Er wordt op dit moment gewerkt aan een volledig en gedetailleerd overzicht met daarin aangegeven bij wie welke schade en kosten zijn ontstaan. Vervolgens moet – indien mogelijk parallel – onderzocht worden welke schade waar verhaald kan worden en of bestaande regelingen en verzekeringen voorzien in een gehele of gedeeltelijke dekking van de geleden schade en gemaakte kosten. Mede op basis van de uitkomsten van de thans lopende onderzoeken kan worden bepaald welke financiële middelen beschikbaar zijn bij het bedrijf Chemie-Pack en in hoeverre daar een beroep op gedaan kan worden. Aldus ontstaat inzicht in de financiële situatie die benodigd is om de gestelde en mogelijk nog te stellen vragen te beantwoorden. Het is nu niet wenselijk om vooruit te lopen op mogelijke scenario’s, Voor het algemene kabinetsstandpunt verwijs ik u naar mijn brief van 7 februari 2011 (kamerstukken II, 2010–2011, 26 956, nr. 92).
Wie moet er als Chemie Pack niet in staat blijkt te zijn de rekening van het opruimen van de gevolgen van de brand te betalen, deze kosten dan wel betalen?
Zie antwoord vraag 4.
Hebben de overheidsorganisaties havenschap Moerdijk en waterschap Brabantse Delta het bedrijf Chemie Pack aansprakelijk gesteld voor de schade ten gevolge van de brand? Zo ja, hoe heeft Chemie Pack daar op gereageerd?
Het waterschap Brabantse Delta heeft het bedrijf via publiekrechtelijke weg (beschikking van spoedeisende bestuursdwang) aansprakelijk gesteld en het havenschap Moerdijk heeft het bedrijf privaatrechtelijk aansprakelijk gesteld. Chemie-Pack heeft bezwaar aangetekend tegen de bestuursdwangbeschikking en heeft nog niet gereageerd op de aansprakelijkstelling door het havenschap Moerdijk
Deelt u de mening dat als zou blijken dat de schade van de brand (mede) is ontstaan ten gevolge van het overtreden van regels door Chemie Pack dan wel voortvloeit uit fouten die zijn gemaakt bij het beoordelen van de brandgevaarlijkheid van het bedrijf dan wel een combinatie van beide, de daar daarvoor verantwoordelijke instanties ook de financiële schade zouden moeten dragen? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen kan worden gesteld dat de veroorzaakte financiële schade door de veroorzaker dient te worden gedragen, daarbij rekening houdend met wet- en regelgeving en met jurisprudentie.
Deelt u de mening dat in ieder geval niet de burgers moeten opdraaien voor deze kosten, ook niet via een verhoging van waterschapslasten? Zo ja, hoe kunt u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw oordeel over de suggestie van de PvdA-fractie van de gemeenteraad te Breda om de restschade via een heffing bij alle chemische bedrijven te verhalen, indien blijkt dat de voor de veroorzaakte schade verantwoordelijke organisaties niet in staat zijn die schade geheel te vergoeden?
Er is geen juridische grond om, naar aanleiding van de brand bij Chemie-Pack, de mogelijke restschade via een heffing bij alle chemische bedrijven te verhalen. De risicoaansprakelijkheid strekt zich normaal gesproken niet verder uit dan de directe schade voor het milieu en voor de omgeving van het bedrijf als gevolg van de in het bedrijf aanwezige stoffen. De schade kan alleen worden verhaald op de veroorzaker daarvan.
Erfrecht |
|
|
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Herinnert u zich uw brief d.d. 2 juli 2009 over de verklaring van erfrecht die u schreef naar aanleiding van twee series schriftelijke vragen van de leden Blanksma-van den Heuvel en Van Vroonhoven-Kok?1
De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft een expertpool in het leven geroepen om een advies te formuleren voor een gemeenschappelijk beleid van de banken aangaande de verklaring van erfrecht. Dit advies richt zich op de mogelijkheid om te komen tot een eenduidig beleid in welke gevallen en/of onder welke voorwaarden kan worden afgezien van het verlangen van een verklaring van erfrecht voor de vrijgave van banktegoeden in geval van overlijden van een rekeninghouder. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is ook bij het onderwerp betrokken in het kader van de vermindering van administratieve lasten. Zij heeft de NVB over het gebruik van de verklaring van erfrecht geadviseerd. Beide adviezen bevatten grote gemeenschappelijkheid. Het integrale advies zal voor de zomer door de NVB worden afgerond, vervolgens ter goedkeuring aan de banken worden voorgelegd en daarna door de NVB aan haar leden worden medegedeeld.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het gemeenschappelijk beleid van de NVB inzake het vragen van een verklaring van erfrecht?2
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van een publicatie op de website van het Ministerie van Veiligheid en Justitie waarin wordt vermeld «bij kleine bedragen eisen sommige banken geen verklaring»? Mag hieruit worden afgeleid dat er geen gemeenschappelijk beleid is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke vervolgstappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat er wel een gemeenschappelijk beleid komt?
Zie antwoord vraag 1.
Buma/Stemra |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Schrille wanklanken in de muziekindustrie»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat de belangen van de muziekuitgevers en indirect de omroepen in het bestuur van Buma/Stemra dominant zijn geworden?
De vereniging Buma en de stichting Stemra zijn twee separate organisaties die samen een directie en ondersteunende organisatie delen. Op grond van de statuten van de vereniging Buma bestaat het bestuur uit twaalf personen waarvan er acht auteur en vier uitgever zijn. De auteursleden zijn onderverdeeld in vier componisten/tekstdichters van lichte muziek, twee componisten van ernstige muziek, een tekstdichter en een componist van mediamuziek. Op grond van de statuten van de Stichting Stemra bestaat het bestuur uit twaalf personen waarvan zeven auteur en vier uitgever zijn en een natuurlijk persoon die benoemd wordt door Buma. Voor zover er sprake zou zijn van een dominante positie van de muziekuitgevers, volgt dat niet uit de wijze waarop het bestuur is samengesteld. Voorts wijs ik u op artikel 2:9 van het Burgerlijk Wetboek waaruit volgt dat elke bestuurder jegens de rechtspersoon, in casu de vereniging Buma dan wel de stichting Stemra, gehouden is tot een behoorlijke vervulling van de hem opgelegde taak. Een bestuurder dient dus niet slechts op te komen voor een deelbelang.
De omroepen hebben geen formele positie binnen Buma. Wel zijn de omroepen een belangrijke onderhandelingspartner van Buma aangezien de omroepen veel muziek gebruiken.
Deelt u de mening dat Buma/Stemra primair bedoeld is om de belangen te vertegenwoordigen van de creatieven die de muziek schrijven en alleen secundair van de uitgeverijen die de rechten op de muziek exploiteren?
Buma heeft op grond van artikel 30a Auteurswet een vergunning voor het verlenen van bemiddeling inzake muziekauteursrecht. Volgens het tweede lid van dat artikel wordt onder muziekbemiddeling verstaan het ten behoeve van makers van muziekwerken of hun rechtverkrijgenden sluiten of ten uitvoer leggen van overeenkomsten betreffende de uitvoering in het openbaar of de uitzending in een radio- of televisieprogramma. De wet brengt derhalve geen rangorde aan tussen auteurs en latere rechtverkrijgenden (zoals muziekuitgevers). Een collectieve beheersorganisatie (cbo) dient representatief te zijn voor de rechthebbenden wiens rechten door de cbo worden beheerd. Door de wijze waarop de bestuurssamenstelling is geregeld in de statuten, is ervoor gekozen het primaat bij de auteur te leggen nu het bestuur voor tweederde uit componisten en tekstdichters bestaat en voor een derde uit muziekuitgevers.
Hoe wordt het bestuur van Buma/Stemra samengesteld? Klopt het dat muziekuitgevers niet alleen stemrecht hebben voor de aan hen toegewezen bestuursplaatsen, maar ook voor de bestuursplaatsen die bestemd zijn voor auteursvertegenwoordigers? Welke andere organen binnen Buma/Stemra zijn er die belangrijke besluiten kunnen nemen of beïnvloeden?
Bestuursleden worden verkozen door stemgerechtigde leden. Buma heeft aangegeven dat er circa 20 000 leden zijn waarvan circa 4600 stemgerechtigd. Van deze leden zijn er circa 4450 auteur en circa 150 uitgever. Een auteur is stemgerechtigd indien hij gedurende 3 jaar gemiddeld ten minste € 250 per jaar aan Buma uitkering heeft ontvangen. Een uitgever is stemgerechtigd indien hij gedurende 3 jaar gemiddeld ten minste € 2500 per jaar aan Buma uitkering heeft ontvangen. Bij de verkiezingen komen aan auteurs en uitgevers gelijke stemrechten toe. Bij Buma stemmen uitgevers mee over auteurskandidaten en stemmen auteurs mee over uitgeverskandidaten. Bij Stemra stemmen auteurs alleen op auteursvertegenwoordigers en uitgevers op uitgeversvertegenwoordigers. Kandidaten voor het bestuur dienen te worden voorgedragen door statutair erkende beroepsverenigingen. Daarnaast kunnen leden zich kandidaat stellen mits zij gesteund worden door minimaal 10 leden (idem Stemra).
De organen van de vereniging Buma en de stichting Stemra zijn de algemene ledenvergadering (Buma) of vergadering van aangeslotenen (Stemra), het bestuur en de gezamenlijke Raad van Toezicht. Verder zijn er diverse commissies, zoals de bestuurscommissie repartitiestromen.
Welke extra bevoegdheden krijgt het College van Toezicht Collectieve Beheersorganisaties in de voorgestelde wijziging van de wet houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten (31 766) om in te grijpen in de samenstelling van het bestuur van Collectieve beheersorganisaties (CBO’s)? Acht u deze extra bevoegdheden voldoende voor het kunnen doorbreken van de ongewenste dominante invloed van muziekuitgevers in het bestuur van Buma/Stemra? Zo nee, welke aanvullende maatregelen stelt u voor om het College alsnog afdoende bevoegdheden te geven?
Allereerst merk ik op dat ik de statutaire zetelverdeling zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 niet onevenwichtig acht. In het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten (31 766) is bepaald dat het College van Toezicht voorafgaand aan een statutenwijziging schriftelijk instemming dient te verlenen. Ook kan het College advies geven over een besluit tot statutenwijziging.
Voorts is in het wetsvoorstel opgenomen dat directie, bestuur en raad van toezicht hun nevenfuncties openbaar dienen te maken en opgave dienen te doen van hun bezoldiging. Buma heeft aangekondigd hier al toe te zullen overgaan in het jaarverslag 2010. Het wetsvoorstel voorziet daarnaast in een grondslag voor het opstellen van een algemene maatregel van bestuur inzake de inrichting en het bestuur van een cbo en over de hoogte en de vorm van de bezoldiging van bestuurders, de raad van toezicht en degene die zich met de dagelijkse leiding bezig houden.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de verstrengeling van de belangen van muziekuitgevers met het bestuur van Buma/Stemra en andere CBO’s en mogelijke onregelmatigheden in het uitkeren van subsidies via Buma Cultuur? Zo nee, waarom niet?
Indien er klachten bestaan over belangenverstrengeling van bestuurders van Buma/Stemra kunnen deze worden voorgelegd aan het College van Toezicht. Het College van Toezicht heeft in 2010 een beleidsnotitie Integer bestuur opgesteld waarin het belang van een betere en transparante besturing van cbo’s uiteen wordt gezet. Het College beveelt onder meer aan een onafhankelijk voorzitter te benoemen die erop kan toezien dat specifieke belangen niet het overwicht kunnen krijgen binnen het bestuur. Ik zal het College van Toezicht verzoeken genoemde notitie op de website te publiceren.
Het College van Toezicht is in de notitie socu-beleid 2010 in algemene zin nader ingegaan op de zogeheten socugelden mede naar aanleiding van opmerkingen hierover in haar laatste financieel rapport collectief beheer uit 2009. In het rapport en de notitie wordt onder andere aanbevolen de leden mee te laten beslissen over collectieve bestemming van de gelden.
Tot besluit vermeld ik hier het enquêterecht (artikel 2:344 BW e.v.) op grond waarvan een groep leden van een vereniging de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam kan verzoeken een of meer personen te benoemen tot het instellen van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van een rechtspersoon.
Bent u bereid te onderzoeken of het wenselijk is de wettelijke monopoliepositie van Buma/Stemra te beëindigen? Hoe ziet u de wettelijke monopoliepositie van de CBO’s in een Europees perspectief? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Op grond van artikel 30a Auteurswet kan de vergunning voor muziekbemiddeling in beginsel aan meer dan een organisatie worden toegekend. De Europese Commissie heeft in haar Digitale Agenda aangekondigd met een richtlijnvoorstel te komen over het collectief beheer van auteursrechten in de EU. In dat voorstel zullen naar verwachting transparantie-eisen gesteld worden aan cbo’s en zullen bepalingen worden opgenomen over grensoverschrijdende licentieverlening. Afhankelijk van de uitkomst van de bespreking van het richtlijnvoorstel zal moeten worden bezien of de nationale regelgeving inzake collectieve beheersorganisaties aanpassing behoeft. Ik zal nader op dit onderwerp ingaan in de binnenkort door de Kamer te ontvangen speerpuntenbrief auteursrecht.
Acht u het nodig om van Buma/Stemra en andere CBO’s te verlangen in veel meer detail te rapporteren over inkomsten en uitgaven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten (31 766) biedt deze mogelijkheid. Op basis van het wetsvoorstel zullen cbo’s jaarverslagen en jaarrekeningen moeten opstellen en deze openbaar moeten maken overeenkomstig boek 2 titel 9 van het Burgerlijk Wetboek. Voorts zullen de beheerskosten in het jaarverslag moeten worden opgenomen en de wijze van beheer en verdeling van de gelden moeten worden toegelicht. De bestuurders, leden van de raad van toezicht en degenen die met de dagelijkse leiding van een cbo zijn belast dienen hun nevenfuncties openbaar te maken en opgave te doen van hun bezoldiging. Cbo’s dienen de volgende stukken openbaar te maken: de statuten, geschillenregeling repartitiereglement, tarieven, tariefgrondslagen, licentievoorwaarden, kortingsregelingen, de mate van representativiteit en de wijze waarop wel of niet vrijwaring wordt gegeven voor claims van niet-vertegenwoordigde rechthebbenden.
Het College van Toezicht Auteursrechten heeft een eigen financieel rapportagesysteem ontworpen, het zogenaamde template. In dit template wordt meer informatie gevraagd dan wordt gepubliceerd in de jaarverslagen van de cbo’s. Alle cbo’s gaan met ingang van 2011 met terugwerkende kracht conform dit template aan het College van Toezicht Auteursrechten rapporteren. Naar verwachting zal het College hiermee beter in staat zijn de toezichtstaak te vervullen.
Bent u bereid met spoed het wetsvoorstel voor auteurscontractenrecht naar de Kamer te sturen?
Ik verwijs u hiervoor naar de speerpuntenbrief auteursrecht welke binnen afzienbare termijn naar de Kamer zal worden gezonden.
De componist die zijn eigen zak spekt dankzij Buma/Stemra |
|
Pauline Smeets (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de het artikel «Componist spekt eigen zak dankzij Buma/Stemra»?1
Ja.
Is het waar dat een componist onder valse naam in 2009 ruim 2 miljoen euro heeft ontvangen van Buma/Stemra?
Buma heeft aangegeven dat in de periode 2007–2009 er 2 deelnemers een bedrag van meer dan 1 miljoen euro hebben ontvangen. Het gebruik van de term «valse naam» wekt een verkeerde indruk. Het is niet ongebruikelijk dat componisten artiestennamen of pseudoniemen gebruiken. De website van Buma geeft zelfs informatie over hoe iemand zich onder een pseudoniem kan aanmelden.
Waarom heeft Buma/Stemra onmiddellijke actie ondernomen toen bleek dat er substantieel meer dan de gehanteerde bovengrens € 500 000 was uitgekeerd?
Voor de uitkering aan een rechthebbende wordt geen bovengrens gehanteerd. De geïncasseerde gelden worden bij radio en televisie uitgekeerd aan de hand van een fingerprintingsysteem. Dat systeem registreert softwarematig de seconden gedurende welke bepaalde muziek wordt gedraaid. De hoogte van het secondenbedrag verschilt per categorie. De uitkering is dus rechtstreeks gerelateerd aan het aantal seconden muziekgebruik.
De besturen van Buma/Stemra hebben twee bestuurscommissies die permanent de bestaande repartitieregelingen doorlichten en waar nodig verbetervoorstellen doen. Buma heeft aangegeven dat de secondewaarde van muziekgebruik bij tekst-tv is gehalveerd nadat uit analyse van de jaarlijkse uitkeringen was gebleken dat er in het type muziekgebruik aanmerkelijke verschuivingen plaatsvonden – van gebruik van traditionele muziek naar gebruik van jingles en tunes en van gebruik overdag naar gebruik ’s nachts. Het College van Toezicht heeft aangekondigd nader te zullen onderzoeken of het aangebrachte onderscheid tussen jingles en tunes enerzijds en andersoortige muziek anderzijds noodzakelijk is vanuit het vereiste van een rechtmatige repartitie.
Waarom is het onderzoek van KPMG niet openbaar gemaakt? Gaat u dat alsnog eisen van Buma/Stemra?
Het is de verantwoordelijkheid van Buma/Stemra om de in haar opdracht gedane onderzoeken al dan niet openbaar te maken. Voor mij is van belang dat het College van Toezicht Auteursrechten over het onderzoek beschikt.
Heeft Buma/Stemra naar uw oordeel voldoende maatregelen getroffen naar aanleiding van de uitkomsten van het KPMG-onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan de Minister van Justitie om een oordeel te vellen over de vraag of een vereniging voldoende maatregelen heeft getroffen naar aanleiding van een bepaald onderzoek.
Buma geeft aan dat in het onderzoek geen onrechtmatigheden zijn vastgesteld en dat er dus geen aanleiding was voor het nemen van maatregelen. Het College van Toezicht meldt dat in het rapport een aantal risico’s zijn onderkend maar dat niet is vastgesteld dat de risico’s zich daadwerkelijk hebben verwezenlijkt. De aanbevelingen inzake Buma over het bij een aantal werkprocessen op een andere wijze verdelen van bevoegdheden, dan wel nadere controle in te voeren (vier-ogen-principe) zijn naar het oordeel van het College van Toezicht door Buma overgenomen.
Is het waar dat componisten substantieel minder geld krijgen uitgekeerd en dat klachten daarover worden genegeerd door Buma/Stemra?
Buma geeft aan dat invoering van het fingerprinting systeem heeft geleid tot een nauwkeuriger meting van het muziekgebruik. Voorheen werd de repartitie gebaseerd op een logboekadministratie door de omroepen. Een manuele logboekadministratie is minder accuraat dan een geautomatiseerd fingerprintingsysteem waarmee per seconde wordt gedetecteerd welke muziek wordt gebruikt en wie de auteur daarvan is. De introductie van het systeem heeft ertoe geleid dat sommige componisten minder kregen uitgekeerd en anderen juist meer. Het Platform Makers merkt op dat in eerste instantie bij de invoering problemen zijn gerezen omdat niet alle fingerprints van muziek voorhanden waren in het systeem.
Buma erkent dat de huidige procedure van klachtverwerking niet voldoet en de directie heeft een project ingericht om de snelheid en de kwaliteit van de klachtafhandeling te verbeteren. Het College van Toezicht Auteursrechten heeft aangegeven bekend te zijn met de jarenlange achterstand in de klachtafhandeling maar meent dat Buma de juiste stappen heeft gezet om het probleem te ondervangen. Buma heeft aangegeven te verwachten de achterstand dit jaar volledig te hebben weggewerkt zodat nieuwe klachten direct in behandeling kunnen worden genomen.
Deelt u de mening dat de «financiële black-box», die Buma/Stemra volgens diverse componisten is, zo spoedig mogelijk moet leiden tot concrete verbetering van de transparantie naar de componisten?
Buma stelt jaarlijks een jaarrekening op die door een accountant wordt gecontroleerd. De leden van de vereniging Buma krijgen een jaarlijkse presentatie van de cijfers en tijdens de ledenvergadering worden ze in de gelegenheid gesteld vragen te stellen over de jaarrekening.
De vereniging Buma en de stichting Stemra beschikken over repartitiereglementen waarin in detail wordt aangegeven hoe de geïnde gelden moeten worden verdeeld over de rechthebbenden (componisten, tekstdichters en
uitgevers). De reglementen zijn vastgesteld (en kunnen alleen worden gewijzigd) door de ledenvergadering van de vereniging Buma en de vergadering van aangeslotenen van de stichting Stemra. Het reglement, de aanhangsels en de toelichting worden ter hand gesteld van alle aangeslotenen en zijn daarnaast beschikbaar op de website van Buma/Stemra. Buma erkent dat het repartitieproces een gecompliceerd proces is en derhalve niet voor eenieder eenvoudig te volgen is. Buma zendt bij de repartitie aan deelnemers een schriftelijke toelichting waarin uitleg wordt gegeven over hoe de uitkering is samengesteld en een verklaring wordt gegeven voor mogelijke verschillen met eerdere uitkeringsjaren.
Het College van Toezicht Auteursrechten ziet toe op de rechtmatige verdeling van de geïnde vergoedingen aan de rechthebbenden overeenkomstig het repartitiereglement. Het College heeft gemeld geen klachten te hebben ontvangen van rechthebbenden met betrekking tot de repartitie.
Welke maatregelen treft u om de componisten te garanderen dat ze het geld krijgen via Buma/Stemra waar ze recht op hebben?
Zie antwoord vraag 7.
Had de situatie met een componist onder valse naam voorkomen kunnen worden als er sprake was geweest van een sterk aangescherpt toezicht conform de voorgestelde wijziging van de wet toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten?2
Nee, er is gereparteerd conform het toentertijd geldende repartitiereglement. Zoals hiervoor bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is het hanteren van een artiestennaam of pseudoniem niet ongebruikelijk.
De "uiterst benarde" positie van consumenten bij faillisementen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat consumenten bij faillissementen een «uiterst benarde» positie innemen?1
Als het gaat om de aanschaf van goederen, zoals consumentenelektronica, waarvoor wel een (aan)betaling is gedaan, maar levering niet kon plaatsvinden wegens een tussentijds faillissement van de betrokken winkel(keten), hebben consumenten, zoals overigens ook menige leverancier, over het algemeen de status van gewone schuldeiser in faillissement. Consumenten moeten zich voor de levering van het betrokken product of terugbetaling van de (aan)betaling vervoegen bij de curator, die ofwel alsnog tot levering kan overgaan ofwel tot gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de (aan)betaling ten laste van de failliete boedel. Honorering van laatstgenoemde vorderingen komt doorgaans pas aan de orde als de boedel nog een positief saldo vertoont nadat de vorderingen van de separatisten (pand- en hypotheekhouders) en preferente schuldeisers zijn voldaan.
De ervaring leert dat failliete boedels meestal geen batig saldo bevatten ter voldoening van alle gewone schuldeisers; anders zou er immers geen faillissement zijn uitgesproken. Is op voorhand aannemelijk dat er onvoldoende baten zijn ter gehele of gedeeltelijke voldoening van concurrente vorderingen, dan kan de rechter-commissaris bepalen dat de afhandeling van concurrente vorderingen achterwege blijft (artikel 137a Faillissementswet). Kortom, de kans dat een consument in gevallen als de onderhavige zijn vooruit- of aanbetaling, of een groot deel daarvan, uit de boedel terug krijgt, is tamelijk gering. Dat is een van de vaak onvermijdelijke, maar tegelijk betreurenswaardige consequenties van een faillissement.
In sommige gevallen kunnen andere winkelketens de gedupeerde consumenten, al dan niet na tussenkomst van de curator, tegemoet komen. Hiertoe bestaat echter geen wettelijke verplichting. In het geval van het faillissement van IMpact Retail, waartoe It’s Electronics, Prijstopper en Modern.nl behoren, heeft de curator gedeeltelijke oplossingen gevonden bij andere winkelketens. Op deze manier draagt de branche zelf bij aan schadebeperking bij de consument.
Bent u met mij van mening dat het merkwaardig is dat schuldeisers die in het algemeen kapitaalkrachtig zijn, beter kunnen inschatten of een bedrijf failliet gaat en daar zelfs direct invloed op uit kunnen oefenen (zoals banken) meer kans hebben om hun geld terug te krijgen bij een faillissement dan minder kapitaalkrachtige schuldeisers die dat inzicht niet hebben en geen directe invloed hebben op een faillissement van een bedrijf (zoals mensen die al een (aan)betaling voor een product hebben gedaan), ook als dat product niet geleverd wordt vanwege het faillissement? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
De positie van een schuldeiser in faillissement wordt niet bepaald door de vraag of en hoe kapitaalkrachtig men is, maar door de concrete relatie met de failliete ondernemer. Is dat bijvoorbeeld een nauwe economische (toeleveranciers) of financiële (banken) relatie, dan beschikt men over de nodige mogelijkheden om rechten veilig te stellen, bijvoorbeeld via een eigendomsvoorbehoud, hypotheek- of pandrecht. Inherent aan deze samenwerkingsrelatie is dat men een concreter zicht heeft op de economische situatie van een bedrijf.
Consumenten hebben een dergelijke informatiepositie meestal niet, omdat men vaak slechts (zeer) incidenteel zaken doet met een bedrijf. Ook zijn consumenten, omdat men koopt en niet levert, niet in de positie om een eigendomsvoorbehoud te vestigen. Kortom, de informatiepositie en rangorde in het faillissement hangen in de praktijk nauw samen met de aard en intensiteit van de relatie die met het failliete bedrijf bestond. Dit wordt treffend geïllustreerd door het feit dat ook een kleine, minder kapitaalkrachtige leverancier uiteindelijk het faillissement van een afnemer kan aanvragen bij wanbetaling.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om bij een faillissement de positie van gewone mensen in balans te brengen met die van banken, zodat men meer kans heeft om geld terug te krijgen als het product niet geleverd wordt vanwege een faillissement?
Wij zien geen aanleiding om particulieren, bijvoorbeeld door de afschaffing van voorrechten en preferenties in faillissement, in een soortgelijke positie als banken te brengen. Uit de internetconsultatie die gehouden is over het voorontwerp van de Commissie insolventierecht, onder voorzitterschap van Kortmann, is gebleken dat dergelijke voorstellen op onvoldoende draagvlak konden rekenen. Onder meer omdat een verminderde verhaalspositie van banken zou kunnen leiden tot teruglopende kredietverstrekking aan het bedrijfsleven (vgl. de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Gesthuizen, Kamerstukken II 2010/11, Aanhangsel nr. 1014).
Daar komt bij dat de onderhavige casus en de met de andere winkelketens getroffen regelingen goed illustreren dat de curator over de nodige instrumenten beschikt om de consequenties van een faillissement voor consumenten te verzachten. Voorts kunnen consumenten risico’s vermijden door een product pas bij levering te betalen en geen of slechts een kleine aan- of vooruitbetaling te doen. Overigens ontwikkelt de markt hier al alternatieven in de vorm van een aanbetaling op een derdenrekening. Daarvan zijn inmiddels verschillende voorbeelden bekend, zoals het Nationaal Waarborgfonds Aanbetalingen en de Nationale Aanbetaling Garantie. Deze fondsen houden als derde partij de aanbetaling in beheer totdat de levering voltooid is, zodat aanbetalingen van klanten niet opgaan in een eventueel faillissement van de leverancier.
Ten slotte kunnen consumenten op ConsuWijzer.nl, het informatieloket van de Consumentenautoriteit, de NMa en de OPTA, informatie vinden over hun rechten en plichten als consument. ConsuWijzer heeft naar aanleiding van het (dreigende) faillissement van IMpact Retail twee nieuwsberichten op haar website geplaatst om consumenten te informeren en bewust te maken van hun rechten bij faillissementen. Verder heeft ConsuWijzer ook diverse hulpmiddelen voor consumenten ontwikkeld, zoals voorbeeldbrieven waarmee consumenten makkelijker een vordering kunnen indienen bij de curator.
De afwikkeling van de woekerpolisaffaire |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Woekerpolisaffaire start opnieuw»?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel «De Woekerpolisaffaire start opnieuw». In het artikel wordt melding gemaakt van een rechterlijke uitspraak in eerste aanleg d.d. 26 januari 2011 in de zaak Van der Meulen-Falcon. Op basis van de uitspraak stel ik vast dat in deze casus dwaling is vastgesteld en de overeenkomst is herzien. ASR Nederland (ASR) heeft beroep aangetekend en de zaak is dus nog onder de rechter. Het lijkt mij dan ook niet wenselijk dat ik daarover nu uitspraken doe.
Is het waar dat een gedupeerde via de rechter veel meer vergoed kreeg dan via de schikking met ASR?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de situatie dat ASR van plan is om naar aanleiding van deze uitspraak meer te compenseren dan in eerdere schikkingen is afgesproken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel unit-linked-polissen heeft ASR verkocht? Klopt de grove schatting van de auteur dat dit er 1 miljoen kunnen zijn? Klopt het dat dit ASR een strop in de orde van grootte van 620 miljoen kan opleveren?
ASR Nederland inclusief alle vroegere werkmaatschappijen (zoals AMEV, Stad Rotterdam en Falcon) heeft ca. 1,1 miljoen beleggingspolissen lopen. Het is echter niet goed mogelijk om op basis van deze individuele zaak die nog onder de rechter is, zinvolle uitspraken te doen over wat de consequenties voor ASR zouden kunnen zijn.
Kunt u de financiële scenario’s voor het Rijk als eigenaar van ASR schetsen in de situatie waarin bovengenoemde uitspraak door hogere rechters wordt bevestigd, danwel de casus waarin deze wordt verworpen?
Het is onmogelijk om uitspraken te doen over de financiële consequenties die dit voor de Staat als eigenaar kan hebben. Wel kan worden aangegeven wat de verwachting was van de financiële invloed van het eerdere akkoord van ASR. Op 17 december 2008 kwam ASR tot een akkoord op hoofdlijnen met Stichting Verliespolis, Stichting Woekerpolis Claim, Vereniging van Effectenbezitters, Vereniging Eigen Huis en Vereniging Consument & Geldzaken. De impact op de embedded value van de gehele portefeuille van ASR Nederland zou € 780 mln gaan bedragen voor belasting (€ 580 mln na belasting). Een gedeelte daarvan was al in 2007, voor het aandeelhouderschap van de Staat, verwerkt in de jaarrekening op grond van de Aanbeveling van de Ombudsman Financiele Dienstverlening.
De mogelijkheid om de woonplaats van de moeder als geboorteplaats te kiezen |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Terschelling wil geboortegrond in MCL»?1 Weet u ook van eerdere wensen van de gemeente Vlaardingen om een «kraamenclave» in het ziekenhuis van Schiedam te realiseren?
Ja.
Herkent u dat mensen een sterke emotionele band hebben met hun geboorteplaats? Begrijpt u het gevoel bij de Terschellingers en Vlielanders dat de echte eilander uitsterft doordat er geen geboorten meer plaats mogen vinden op deze eilanden?
Ik begrijp dat mensen een sterke emotionele band kunnen hebben met hun geboorteplaats of met de plaats waar hun ouders of familie geboren en getogen zijn. Anderzijds is ook te begrijpen dat de huisartsen op Terschelling met elkaar hebben afgesproken dat zij de zwangere vrouwen op het eiland adviseren om niet thuis te bevallen. Zij vinden dat zij geen verantwoorde zorg rond de bevalling kunnen leveren. De reisafstand vinden zij niet veilig in geval van nood. Er is geen verbod ingesteld, maar de huisartsen adviseren vrouwen om het niet te doen. Als een bevalling al te ver gevorderd is om naar het vaste land te gaan, bijvoorbeeld bij een baby die erg snel ter wereld komt, dan verleent de huisarts gewoon de benodigde zorg.
De huisartsen op Terschelling geven aan dat de mensen teleurgesteld zijn maar het vanuit het beheersen van risico’s aangeven wel te begrijpen. Zwangere vrouwen willen graag dat hun kind op Terschelling geboren wordt, en hebben dit tot nu toe afgewogen tegen het risico dat zij mogelijk te laat in het ziekenhuis zijn in geval van nood.
Herkent u de trend dat er steeds meer geboortes in ziekenhuizen plaatsvinden en er in minder ziekenhuizen bevallen kan worden, waardoor geboortes zich in een kleiner aantal plaatsen concentreren?
De trend van thuis bevallen is inderdaad dalende. Er wordt steeds meer in geboortecentra of in ziekenhuizen bevallen. Ook zijn er ziekenhuizen die zich beraden of zij kunnen voldoen aan de door de stuurgroep Zwangerschap en geboorte gestelde kwaliteitsnormen en overwegen of zij nog wel kwalitatief goede acute verloskundige zorg kunnen blijven aanbieden. De IGZ zal voor de zomer de ziekenhuizen vragen om een plan van aanpak voor de inrichting van hun 24/7 acute verloskunde. Daarbij moet wel rekening gehouden worden met de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten van acute zorg in ziekenhuizen.
Bent u bereid om mee te denken met de burgemeesters van Terschelling, Vlieland en Leeuwarden voor een oplossing om te voorkomen dat de eilander uitsterft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke vorm zal uw aanbod hebben?
Ik ben bereid na te gaan of er mogelijkheden zijn om tot een oplossing te komen. Ik verwijs in dit verband naar de antwoorden bij de vragen 5, 6 en 7.
Acht u de suggestie in het artikel, om een stuk eilander geboortegrond in het ziekenhuis in Leeuwarden te creëren werkbaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u daaraan de nodige medewerking verlenen?
Nee, deze oplossing acht ik niet werkbaar. De Wet algemene regels herindeling (Wet arhi) geeft voorschriften ten aanzien van gemeentelijke indeling, dat wil zeggen: het instellen en opheffen van gemeenten alsmede wijziging van gemeentegrenzen die naar verwachting het inwonertal van tenminste een van de betrokken gemeenten met 10% of meer zal doen toenemen. Daar is hier geen sprake van. Ten eerste worden er geen gemeenten ingesteld of opgeheven en ten tweede betreft het geen 10% van de inwoners.
De Wet arhi kent ook de grenscorrrectie: een wijziging van een gemeentegrens die naar verwachting het inwonertal van geen van de betrokken gemeenten met 10% of meer zal doen toenemen. Er is echter geen sprake van wijziging van de gemeentegrenzen tussen gemeenten. Het zou hier gaan om toedelen van een onderdeel van een gebouw, gelegen in gemeente A aan gemeente B. De Wet arhi gaat over grondgebieden en biedt derhalve geen basis voor de voorgestelde constructie.
Van belang is verder nog dat in het regeerakkoord is afgesproken dat gemeentelijke herindelingen (en grenscorrecties) van onderop moeten plaatsvinden. Dat wil zeggen dat gemeenten zelf het initiatief moeten nemen tot een herindeling, (tenzij er bestuurlijke of financiële problemen zijn, dan kan de provincie een herindeling initiëren). In het eerdere geval waarin Vlaardingen de vraag stelde of een kraamkamer in Schiedam niet Vlaardings grondgebied zou kunnen worden, heeft Schiedam aangegeven daar niet voor te voelen. Kortom, een wijziging van de Wet arhi vind ik daarom niet toepasbaar. Het tast het karakter van deze wet te zeer aan.
Wilt u het voor nieuwe ouders mogelijk maken bij de geboorteaangifte de woonplaats van de ouders als geboorteplaats te kiezen, als de geboorte om medische redenen in een naburig ziekenhuis heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit regelen?
Het opnemen van de woonplaats van de moeder als de geboorteplaats van het kind, in plaats van het opnemen van de feitelijke geboorteplaats, is in strijd met het Burgerlijk Wetboek. In het geval dat de plaats van de geboorte bekend is, dient de akte van geboorte deze plaats te vermelden. De geboorte wordt vastgelegd in een akte van de burgerlijke stand, een terrein dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatsecretaris van Veiligheid en Justitie. Deze zal op korte termijn advies vragen aan de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit over de vraag of zo ja en onder welke voorwaarden de mogelijkheid kan worden gecreëerd dat in de akte van geboorte de woonplaats van de moeder wordt vermeld indien deze niet is de plaats waar de geboorte feitelijk heeft plaatsgehad.
Biedt de modernisering van de gemeentelijke basisadministratie (GBA) de mogelijkheid om de oplossing, zoals in vraag 6 geformuleerd, daadwerkelijk te realiseren? Zo ja, bent u bereid dit in het moderniseringstraject mee te nemen, op een zodanige wijze dat verdere vertraging voorkomen wordt?
De inschrijving van een nieuwgeborene in de GBA volgt de geboorteakte zoals deze door de ambtenaar van de burgerlijke stand wordt opgemaakt. Deze akte is als brondocument immers leidend voor de GBA. De modernisering van de GBA brengt geen wijziging in dit uitgangspunt en staat derhalve niet in de weg aan de realisatie van een oplossing als genoemd in vraag 6.
Pleegkinderen zonder nationaliteit |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van twee pleegouders die langdurige voogdij hebben over een in Nederland geboren jongen die tot zijn 18e geen vooruitzicht heeft op of een Nederlands paspoort of een Marokkaans paspoort, omdat zijn Marokkaanse moeder is overleden en zijn vader onbekend is?
Ja.
Bent u bekend met vergelijkbare situaties? Zo nee, kunt u onderzoeken of meer kinderen tot hun achttiende geen vooruitzicht hebben op een Nederlands of een ander paspoort?
Er is een zeer klein aantal gevallen bekend van minderjarige vreemdelingen die pleegkind zijn, waarbij de Nederlandse pleegouders de Nederlandse nationaliteit verlangen voor het pleegkind voor het bereiken van de meerderjarigheid, al dan niet omdat een andere nationaliteit voor het pleegkind moeilijk te verkrijgen is. Soms gaat het daarbij om pleegouders die zelf ook vreemdeling zijn en voor zichzelf en hun eventuele kinderen naturalisatie vragen.
Deelt u de mening dat het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, waar Nederland zich aan committeert en waarin is opgenomen dat een kind recht heeft op een naam en nationaliteit (artikel 7), moet worden nageleefd? Zo ja, wat betekent dat voor deze jongen en voor kinderen in mogelijk vergelijkbare situaties?
Nederland is partij bij het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en leeft dat na. Artikel 7 van het IVKR bepaalt dat kinderen het recht hebben om een nationaliteit te verwerven. Ingevolge het tweede lid van artikel 7 IVRK dient de verwezenlijking van dit recht gewaarborgd te worden in overeenstemming met het nationale recht en internationale verplichtingen, waarbij een bijzondere positie is weggelegd voor het kind dat anders staatloos zou zijn. In de in de brief geschetste casus is overigens geen sprake van de iure staatloosheid, omdat kan worden aangenomen dat het kind naar geldend Marokkaans recht de Marokkaanse nationaliteit heeft.
De verwerving van het Nederlanderschap is zowel voor kinderen als voor volwassenen uitgewerkt in de Rijkswet op het Nederlanderschap. Het recht om een nationaliteit te verwerven voor kinderen is hiermee voldoende gewaarborgd.
Bent u bereid in overweging te nemen of het mogelijk is dat deze jongen en kinderen in vergelijkbare situaties de Nederlandse nationaliteit kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Voogdij is de uitoefening van gezag over een minderjarig kind door een ander dan de ouders (artikel 1:245 BW). Dit kan zowel door een rechtspersoon geschieden als door een natuurlijk persoon. Voogdij kan worden uitgeoefend als de ouders van het kind zijn overleden, of als de ouders (tijdelijk) niet in staat zijn om het gezag uit te oefenen. Er ontstaat geen afstammingsrelatie tussen de voogd en het kind. Het Nederlanderschap kan bij voogdij dan ook niet door afstamming worden verkregen. Als in casu door adoptie van het pleegkind een afstammingsrelatie kan worden gevestigd, dan kan het Nederlanderschap mogelijk door afstamming verkregen worden.
De rechtspositie van minderjarige vreemdelingen die door pleegouders worden verzorgd ten aanzien van de nationaliteitsverkrijging verschilt in beginsel niet van minderjarige vreemdelingen die door hun eigen ouders worden verzorgd. Hoofdregel van de Rijkswet op het Nederlanderschap is dat voor een zelfstandig verzoek tot naturalisatie of optieverlening meerderjarigheid in beginsel is vereist. Voor enkele categorieën minderjarigen is het mogelijk om, onder voorwaarden, gedurende de minderjarigheid te opteren voor het Nederlanderschap. Voor pleegkinderen kan dit relevant zijn als sprake is van staatloosheid (artikel 6, eerste lid onder b).
In uitzonderlijke situaties kan een beroep worden gedaan op artikel 10 RWN. Voor inwilliging van een verzoek op grond van artikel 10 RWN dient de Raad van State van het Koninkrijk om advies gevraagd te worden. Op grond van het staande beleid kan met toepassing van dit artikel een pleegkind onder de volgende omstandigheden de Nederlandse nationaliteit verkrijgen:
Ook als niet is voldaan aan bovenstaande voorwaarden maar wel sprake is van zwaarwegende humanitaire omstandigheden, kunnen pleegkinderen het Nederlanderschap verkrijgen.
Naturalisatie van pleegkinderen op grond van artikel 10 RWN heeft zich in de loop der jaren enkele keren voorgedaan. Er is, behoudens de bovengenoemde uitzonderlijke gevallen, geen rechtvaardiging om onderscheid te maken in de verkrijging van de nationaliteit tussen verschillende minderjarige vreemdelingen op grond van hun verzorgingssituatie.
Verlening van een vreemde nationaliteit is afhankelijk van de wetgeving van het betreffende land, in dit geval Marokko. Het is aan degene die de voogdij over de minderjarige heeft om er zorg voor te dragen dat ook daadwerkelijk een geldig nationaal paspoort wordt verkregen. Over de casus zoals deze in de brief is geschetst kan zonder een aanvraag en onderzoek van de relevante omstandigheden geen uitsluitsel worden gegeven.
Radiobazen die betaald krijgen voor liedjes die ze nooit geschreven hebben |
|
Pauline Smeets (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de auteursrechten innende radiodirecteuren die betaald krijgen voor liedjes die ze nooit zelf geschreven hebben?1
Ja.
Wat is de reden dat de radiodirecteuren, zoals die van Radio 538 en Sky Radio, meetekenen met de echte componisten om dan naar verluid de inkomsten weer door te geven aan deze echte componisten? Waarom zou dat «handiger» zijn?
De in het krantenartikel genoemde radiostations hebben gesteld dat de muziekwerken uitsluitend jingles en tunes betreffen. Dit wordt bevestigd door Buma die dit opmaakt uit de titel van de aangemelde werken. Voorts hebben zij verklaard dat de muziekwerken zijn vervaardigd door werknemers van het radiostation, dan wel zijn afgenomen van een extern productiebedrijf. Op grond van artikel 7 van de Auteurswet wordt een werkgever als maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst aangemerkt indien de arbeid van de werknemer bestaat in het vervaardigen van bepaalde werken van letterkunde, wetenschap of kunst. Dit geldt tenzij partijen schriftelijk iets anders overeenkomen. De radiostations hebben aangegeven dat zij voor de werken van hun eigen werknemers uit hoofde van artikel 7 Auteurswet als maker moeten worden aangemerkt. Dergelijke makers worden ook wel fictieve makers genoemd.
Uit artikel 30a Auteurswet volgt dat muziekauteursrechtenbemiddeling geschiedt ten behoeve van de makers van muziekwerken of hun rechtverkrijgenden. Op grond van artikel 6 van de statuten van Buma staat het lidmaatschap slechts open voor natuurlijke personen die auteur, erfgenaam of legataris zijn, of uitgever zijn of een leidinggevende functie vervullen in een uitgeversbedrijf. De auteur wordt nader gedefinieerd als de natuurlijke persoon die de hoedanigheid van componist en/of tekstdichter bezit. Daarnaast wordt het begrip rechtverkrijgende nader gedefinieerd. Hieronder wordt onder meer verstaan de besloten of naamloze vennootschap waarvan een auteur of zijn rechtsopvolger ten minste 90% van de aandelen houdt. De statuten voorzien voorts in de mogelijkheid voor het bestuur om bij reglement de voorwaarden vast te stellen op basis waarvan andere rechtspersonen dan de auteurs-b.v./n.v. aangemerkt kunnen worden als rechtverkrijgende, maar van deze mogelijkheid is nog geen gebruik gemaakt. De rechtspersoon die als werkgever ingevolge artikel 7 van de Auteurswet wordt aangemerkt als de maker, kan zich derhalve thans niet als lid bij Buma aanmelden. Om die reden is er door de radiostations voor gekozen de directeur, zijnde een natuurlijk persoon, op te geven als componist.
Een bestuurscommissie van Buma is verzocht een advies uit te brengen aan het bestuur over de vraag of fictieve makers in aanmerking zouden moeten komen voor lidmaatschap. En zo ja, op welke wijze dit dient te geschieden. Ik zal het College van Toezicht Auteursrechten verzoeken aandacht aan deze kwestie te besteden.
Voor die muziekwerken die een radiostation heeft afgenomen van een externe producent zal het station zich niet op het werkgeversauteursrecht kunnen beroepen. Of de productiebedrijven dat wel kunnen, hangt af van de concrete omstandigheden.
Het Platform Makers stelt overigens dat in de meeste gevallen liedjes, tunes en jingles door zelfstandige componisten in opdracht – en dus buiten dienstverband – worden vervaardigd. Indien een maker meent dat bij Buma een ander ten onrechte als rechthebbende is aangemerkt, kan hij de inschrijving betwisten. Hangende de procedure bevriest Buma dan de uitkering van vergoedingen. Bij Buma is voor de muziekwerken waarbij de genoemde radiodirecteuren staan geregistreerd als componist geen verzoek om toepassing van deze procedure binnengekomen.
Klopt het dat in breder verband uitgevers componisten dwingen om hen mee te laten tekenen als componist?
In casu gaat het niet om uitgevers maar om radiostations. Voor de door de radiodirecteuren aangemelde muziekwerken is tevens een uitgever aangemeld. Het is aan de (fictieve) maker van de muziekwerken om te bepalen of hij een overeenkomst wil sluiten met een muziekuitgever.
Duidt dit naar uw oordeel op een economische machtspositie van de uitgevers, in de zin van artikel 24 van de Mededingingswet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) te verzoeken hier een onderzoek naar te laten doen?
Een onderneming heeft een economische machtspositie in de zin van de Mededingingswet als de onderneming zich onafhankelijk van concurrenten, leveranciers, afnemers en consumenten in de betreffende markt kan gedragen. Het is aan de betrokken marktpartijen om de NMa te verzoeken een onderzoek in te stellen indien zij het vermoeden hebben dat een onderneming een economische machtspositie heeft en daarvan misbruik maakt.
Voorziet de Auteurscontractenrechtwet in regelingen die de positie van de componist beschermt tegen uitgevers, radio-directeuren en omroepen? Zullen in deze wet een «bestseller-regeling» en een «non-usus»-regelingopgenomen worden? Zo nee, waarom niet?
In 2010 is geconsulteerd over een voorontwerp van wet auteurscontractenrecht. In het voorontwerp is een zogeheten bestseller-regeling en een non usus-regeling opgenomen. U zult nader geïnformeerd worden over de stand van zaken met betrekking tot het voorontwerp in de speerpuntenbrief auteursrecht die binnen afzienbare tijd naar de Tweede Kamer wordt gezonden.
Wanneer zal deze Auteurscontractenrechtwet bij de Kamer ingediend worden?
Zie antwoord vraag 5.
Commercieel draagmoederschap in India |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Kent u de berichten over commercieel draagmoederschap in India?1
Deelt u de mening dat commercieel draagmoederschap onwenselijk is? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Klopt het dat via buitenlandse sluiproutes gemakkelijk commerciële draagmoeders kunnen worden gebruikt om een kind te verkrijgen en dat daarmee de regels met betrekking tot draagmoederschap in Nederland kunnen worden omzeild?
Deelt u de opvatting dat deze gang van zaken onwenselijk is? Zo ja, welke middelen staan ter beschikking om hier wat aan te doen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om te bewerkstelligen dat de artikelen 151b en 151c van het Wetboek van Strafrecht in de toekomst onder de reikwijdte van artikel 5 van het Wetboek van Strafrecht komen te vallen? Zo ja, op welke termijn kan dit geregeld worden? Zo nee, waarom niet?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek naar de aard en omvang van commercieel draagmoederschap en illegale opneming? Wanneer kan de Kamer de uitkomsten van dit onderzoek, wat in opdracht van uw ambtsvoorganger is uitgevoerd, verwachten?
Welke voorlichtende maatregelen heeft u in het kader van preventie genomen om commercieel draagmoederschap tegen te gaan en illegale opneming van een buitenlands kind te voorkomen?
Zijn er verder redenen om naar aanleiding van de tot nu toe verschenen berichten beleid dan wel wetgeving dienaangaande te ontwikkelen of aan te passen? Zo ja, waar denkt u aan? Zo nee, waarom niet?
De bestrijding van faillissementsfraude |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Bent u tevreden over de huidige aanpak van faillissmentsfraude? Vindt u de pakkans hoog genoeg? Voldoet de samenwerking tussen de diverse actoren (politie, openbaar ministerie, belastingdienst, curatoren en Kamer van Koophandel) naar uw mening? Kunt u uw antwoord toelichten?
De afgelopen jaren is de aanpak van faillissementsfraude verbeterd, onder andere door de opbouw van expertise bij het Openbaar Ministerie (OM) en in de afstemming tussen OM en de curatoren. Verdere verbetering is mogelijk en nodig, onder andere op het punt van de pakkans en de samenwerking tussen alle betrokken organisaties. Daarbij is het van belang te beseffen dat faillissementsfraude een typisch ketenprobleem is, dat alleen adequaat kan worden aangepakt als alle betrokken partijen samenwerken. Met de programmatische aanpak zijn in dat opzicht bij andere criminaliteitsvormen positieve ervaringen opgedaan. In het eerste kwartaal van 2011 zullen de direct betrokken actoren (ministerie van Veiligheid en Justitie, Openbaar Ministerie en de Vereniging van insolventierecht-advocaten) met elkaar overleggen om te komen tot een gezamenlijke strategie. Dit maakt onderdeel uit van de brede aanpak van het kabinet die gericht is op het versterken van de bestrijding van de criminaliteit die de integriteit van het financieel-economische stelsel ondermijnt, de aanpak van fraude en witwassen en het afnemen van crimineel vermogen. Voor deze aanpak zijn in het regeerakkoord ook gelden vrijgemaakt.
Wat is uw reactie op het artikel «Nederland is eldorado voor fraudeurs»?1 Hoe kan het dat de «beroepsoplichters die op grote schaal BV's leegplukken» niet tegen de lamp lopen?
Ik onderschrijf deze stelling niet. Ik ben van mening dat misbruik van rechtspersonen wel degelijk in een aantal gevallen met succes wordt bestreden en aangepakt. In dat verband is relevant om te vermelden dat de fiscus een speciaal team heeft geformeerd dat faillissementsfraude door dergelijke opkopers moet aanpakken. Daarnaast is van belang dat door de fiscus en door curatoren de bestuurders van rechtspersonen zowel fiscaal als civielrechtelijk aansprakelijk worden gesteld in verband met het genoemde misbruik.
Kunt u bevestigen dat BV-fraude jaarlijks 7 000 banen kost en een schadepost oplevert van één tot anderhalf miljard euro? Zo nee, hoe groot is dan volgens de meest recente schattingen de omvang van de jaarlijkse schade die ontstaat door faillissementsfraude?
De genoemde cijfers komen overeen met de bevindingen uit het WODC-onderzoeksrapport «Fraude en misbruik bij faillissement» uit 2005. Het rapport meldt dat indien de in het onderzoek gevonden bedragen worden geëxtrapoleerd naar alle faillissementen van vennootschappen, de totale schade over 2004 circa 1,7 miljard euro bedraagt. Over het aantal betrokken werknemers wordt in het rapport gemeld dat – op basis van extrapolatie – het totale aantal werknemers dat zijn baan verliest bij faillissementen waarin naar alle waarschijnlijkheid sprake is van frauduleus handelen tussen de 7000 en 7500 bedraagt. Ik benadruk overigens dat het hier om schattingen gaat.
Kunt u eveneens bevestigen dat de pakkans bij faillissmentsfraude uiterst gering is, dat slechts 2,5% van de fraudegevallen leidt tot een veroordeling? Zo nee, hoe groot is de pakkans dan wel?
Ik kan dit percentage niet bevestigen. Ik beschik slechts over bevindingen op enkele deelgebieden en over schattingen die een indruk geven van de omvang van faillissementsfraude in Nederland, en daaraan gerelateerde percentages zoals het aantal daders en de pakkans. Deze cijfers zijn evenwel te onbetrouwbaar en gefragmenteerd om een percentage pakkans voor faillissementsfraude op te kunnen baseren.
Herinnert u zich de antwoorden op mijn eerdere vragen over faillissementsfraude?2 Bent u nog steeds van mening dat de bestrijding van faillissementsfraude geen afzonderlijke prioriteit behoeft?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 1.
Waarom verwijst u in antwoord op mijn vraag waarom er nog steeds geen oplossing is voor het feit dat de faillissementsboedel vaak ontoereikend is om de curator uit te betalen, naar de garantstellingsregeling curatoren,2 waarvan bekend is dat deze in de praktijk nauwelijks werkt? Welke maatregelen gaat u nemen om dit knelpunt op te lossen zodat curatoren meer mogelijkheden krijgen vermoedens van onregelmatigheden nader uitzoeken?
Ik onderschrijf niet de stelling dat de garantstellingsregeling voor curatoren nauwelijks werkt. Het gebruik van deze regeling vertoont vanaf 2005 een stijgende lijn en stabiliseert daarna tot ieder jaar net boven de 100 nieuwe aanvragen. Dit gebruik van de regeling geeft mij geen aanleiding veranderingen aan te brengen.
Welke maatregelen gaat u nemen om te bevorderen dat curatoren eerder aangifte doen bij de politie bij vermoedens van onregelmatigheden bij faillissement?
Sinds 2009 bestaat voor curatoren een vergoedingsregeling voor de kosten die worden gemaakt bij het doen van aangifte wegens faillissementsfraude. Hiermee is een belangrijke belemmering voor het doen van aangifte weggenomen. Ik zie hiernaast twee mogelijkheden om het doen van aangifte verder te bevorderen. Ten eerste zou het Openbaar Ministerie curatoren die aangifte hebben gedaan consequenter en uitgebreider kunnen informeren over wat er met hun aangifte wordt gedaan. Ten tweede kan de rechter-commissaris die toezicht houdt op een curator hem aansporen tot het doen van aangifte indien de aangetroffen omstandigheden daar aanleiding toe geven. Beide mogelijkheden zal ik ter sprake brengen in het overleg over de nieuwe gezamenlijke strategie waaraan ik refereerde in antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat de Kamer van Koophandel een grotere rol zou kunnen spelen bij het signaleren van fraude met BV's? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat bevorderen?
Ik onderschrijf het cruciale belang van de informatie die bekend is bij de Kamers van Koophandel voor het signaleren van de genoemde malafide praktijken. Dit is ook de reden voor het project Herziening toezicht rechtspersonen (HTR), dat zich thans in een afrondende fase bevindt. Met het programma HTR wordt een systematiek opgezet waarmee JustID automatisch het Handelsregister van de Kamer van Koophandel kan screenen op signalen van fraude. Het doorgeven van signalen aan justitie wordt daarmee niet meer afhankelijk van de oplettendheid van een medewerker van de Kamer van Koophandel.
De invoering van HTR gaat gepaard met flankerende maatregelen. Het strafrechtelijk bestuursverbod is inmiddels ingevoerd (Staatsblad 2009, nr. 245), en het wetsvoorstel voor het civielrechtelijk bestuursverbod is in voorbereiding. Met een dergelijk civielrechtelijk bestuursverbod kan het misbruik op korte termijn worden gestopt, terwijl een strafrechtelijk bestuursverbod pas effectief wordt als het strafproces is afgerond. Met deze verboden wordt het mogelijk om personen die misbruik hebben gemaakt van rechtspersonen (zoals faillissementsfraudeurs) voor een bepaalde periode de toegang te ontzeggen tot bestuursfuncties. Dit betreft zowel formele als feitelijke bestuursfuncties. Het houdt tevens in dat bestaande bestuursfuncties kunnen worden beëindigd.
Wat vindt u van het voorstel om de Kamer van Koophandel meer bevoegdheden te geven om signalen van fraude, malafide doorstarters, notoire BV-opkopers en andere verdachte handelingen door te mogen geven aan justitie? Bent u bereid te onderzoeken welke maatregelen genomen zouden kunnen worden deze mogelijkheden uit te breiden en de Kamer hierover zo spoedig mogelijk te berichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Manipulatie door de Europese Commissie van een onderzoek naar adoptie |
|
Nine Kooiman |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Europese Commissie onderzoekers onder druk heeft gezet om te concluderen dat er behoefte bestaat aan een Europees Adoptie Agentschap, terwijl het onderliggende onderzoek die conclusie niet staaft?1
Ik heb kennis genomen van het krantenartikel. De bescherming van de rechten van het kind is een van de prioriteiten van de Europese Commissie. Mede naar aanleiding van verzoeken van leden van het Europees Parlement en klachten van EU-burgers en organisaties over praktische problemen bij adopties binnen de Europese Unie, heeft de Europese Commissie besloten om dit onderzoek te laten verrichten. Aangezien het een onderzoek betreft dat namens de Europese Commissie is verricht, is het aan de Europese Commissie om te reageren.
Is het waar dat de conclusie die in het rapport wordt getrokken dat er behoefte is aan een Europees Adoptie Agentschap niet gestaafd wordt door het onderliggende onderzoek? Zo ja, is het waar dat (deze niet gestaafde) conclusie tot stand is gekomen doordat de Europese Commissie haar invloed als opdrachtgever heeft aangewend? Zo ja, bent u bereid dit gedrag van de Commissie te veroordelen en aan te dringen op waarborgen om de onafhankelijkheid van door de Commissie gevraagde onderzoeken te garanderen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat er pogingen worden ondernemen Roemenië te dwingen de grenzen voor adopties weer open te stellen? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Mij zijn geen berichten bekend dat er pogingen worden ondernomen Roemenië te dwingen de grenzen voor adopties weer open te stellen. Wel bereiken mij berichten dat er adoptieorganisaties uit andere landen zijn die dit wenselijk achten en daarop aandringen. Het is aan Roemenië om te besluiten of het interlandelijke adoptie uit Roemenië weer wil toestaan.
Is het waar dat dit onderzoek, dat € 250 000 aan Europees gemeenschapsgeld heeft gekost, in eerste instantie niet openbaar is gemaakt? Is dat gebruikelijk met dergelijke rapporten? Wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 1.
Welke bevoegdheden heeft de Europese Commissie momenteel op het gebied van interlandelijke adoptie? Met welke beweegredenen is dit onderzoek eigenlijk verricht?
In artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt aangegeven dat de Unie dient bij te dragen tot de bescherming van de rechten van het kind. Daarnaast maken Kinderrechten deel uit van de grondrechten die de EU en de lidstaten moeten eerbiedigen. Artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bepaalt dat kinderen recht hebben op de bescherming en de zorg die nodig zijn voor hun welzijn. Het onderzoek is verricht in het kader van de bescherming van de rechten van het kind.
Of de Europese Commissie bevoegdheden heeft op het gebied van interlandelijke adoptie zal beoordeeld moeten worden naar de aard en inhoud van een voorstel daartoe. De Commissie heeft een dergelijk voorstel nog niet gedaan.
Welke toegevoegde waarde heeft de betrokkenheid van de Europese Unie op dit gebied, gelet op de reeds bestaande internationale afspraken zoals het Haags Adoptieverdrag?
Uitgangspunt voor Nederland is dat duplicatie van activiteiten en maatregelen die reeds in andere internationale afspraken zoals het Haags Adoptieverdrag plaatsvinden, dient te worden vermeden. Betrokkenheid van de Europese Unie dient derhalve in beginsel complementair te zijn aan het Haags Adoptieverdrag. Uit het meerjarenbeleidskader voor Justitie en Binnenlandse Zaken – het Stockholm Programma – en het bijbehorende Actieplan blijkt dat de huidige Europese Commissie vooralsnog geen intenties heeft om te komen tot de ontwikkeling van een Europees adoptiebeleid.
Deelt u de mening dat er geen Europees Adoptie Agentschap dient te worden opgericht indien er geen noodzaak voor is?
Indien de Europese Commissie een voorstel tot de oprichting van een dergelijk agentschap doet, dan zal het voorstel worden getoetst aan het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel. Nederland is in het algemeen terughoudend als het gaat om de oprichting van nieuwe agentschappen. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Deelt u eveneens de mening dat bij eventueel Europees beleid op het gebied van kinderbescherming daadwerkelijk de bescherming van het kind voorop moet staan, en niet het Europese adoptiebeleid, omdat adoptie geen doel op zich is maar slechts een van de middelen om kinderen kansen te geven?
Ja, ook bij de ontwikkeling van Europees beleid gericht op kinderen dient het belang van het kind voorop te staan. Indien er sprake is van de ontwikkeling van een Europees adoptiebeleid dan zal dit voor Nederland dan ook het uitgangspunt zijn.
Twee recente gerechtelijke uitspraken over de thuiskopieheffing en downloaden |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op twee recente gerechterlijke uitspraken, namelijk over de thuiskopieheffing1 en over het strafbaar stellen van het verwijzen naar downloadbare bestanden2?
De gerechtelijke uitspraken waar naar in de vraag wordt verwezen zijn de zaken FTD B.V. – Eyeworks Film en TV Drama B.V., Gerechtshof ’s-Gravenhage, 15 november 2011, LJN: BO3980 (verder «FTD-Eyeworks») en ACI ADAM B.V. e.a. – Stichting de Thuiskopie en Stichting Onderhandelingen Thuiskopie, Gerechtshof ’s-Gravenhage 15 november 2011, LJN: BO3982 (verder «ACI-Thuiskopie»).
In FTD-Eyeworks (hoger beroep in kort geding) is een bodemprocedure ingesteld bij de Rechtbank ‘s-Gravenhage. In ACI-Thuiskopie wordt naar ik heb vernomen cassatie ingesteld. Aangezien de rechter zich in beide zaken nog dient uit te spreken, kan ik op dit moment niet inhoudelijk op deze zaken ingaan.
Met betrekking tot de verhouding van de zaak FTD-Eyeworks tot de zaak Mininova – Stichting Brein (Rechtbank Utrecht, 26 augustus 2009, Mininova, LJN BJ6008) merk ik op dat anders dan in de vraag wordt gesteld, er geen sprake is van een strafbaarstelling. Zowel in de zaak FTD-Eyeworks als in Mininova – Stichting Brein heeft de rechter geoordeeld dat er geen sprake is van een inbreuk op het auteursrecht of een strafbaar feit maar FTD respectievelijk Mininova wel onrechtmatig hebben gehandeld. FTD handelde volgens het Hof onrechtmatig door het uploaden uit illegale bron te faciliteren en Mininova handelde onrechtmatig door (structureel) de gelegenheid te geven tot, aan te zetten tot en te profiteren van de door haar gebruikers gepleegde inbreuken op de auteursrechten en naburige rechten van de bij stichting Brein aangesloten rechthebbenden.
Hoe interpreteert u de gerechtelijke uitspraak over de thuiskopieheffing? Bent u het eens met de uitspraak dat de thuiskopieheffing bedoeld is als vergoeding voor het downloaden van materiaal? Zo ja, hoe groot acht u de kans dat de kopieerheffing wordt uitgebreid door deze uitspraak?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe interpreteert u de gerechtelijke uitspraak over het strafbaar stellen van het verwijzen naar downloadbare bestanden? Hoe oordeelt u over het feit dat de rechter het verwijzen naar downloadbare bestanden strafbaar heeft gesteld? Is hier naar uw mening een mogelijke tegenstelling met een eerdere gerechtelijke uitspraak in de zaak Minninova, zoals in het artikel gesuggereerd wordt? Wat is uw oordeel over deze tegenstelling?
Zie antwoord vraag 1.
Welke maatregelen kunt u nemen om de ontwikkeling van kwalitatief hoogwaardige en klantvriendelijke legale downloadmogelijkheden te stimuleren?
Begin 2011 zal ik een brief naar uw Kamer sturen waarin ik een aantal speerpunten in het auteursrecht vaststel en een aantal maatregelen aankondig.
De wijziging van de Faillissementswet |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Nieuwe insolventiewet kan bedrijven redden»? Wat is uw reactie op de daarin geuite kritiek dat het ontwerp van de nieuwe insolventiewet, waarmee de faillissementswet wordt gemoderniseerd, al bijna twee jaar vrijwel onaangeroerd bij Justitie ligt?1
Het interview met prof. Kortmann in de Staatscourant is ons bekend. De Commissie insolventierecht heeft op 1 november 2007 een voorontwerp voor een herziene Insolventiewet afgerond, dat daarna via een internetconsultatie aan belanghebbenden is voorgelegd. De reactie van de Commissie insolventierecht op de vele commentaren in de consultatie is eind juli 2009 ontvangen. Bij de begrotingsbehandeling in het najaar van 2009 heeft de toenmalige Minister van Justitie de Tweede Kamer laten weten dat er, gelet op de taakstellingsoperatie van het vorige kabinet en de vele al bestaande wetgevingsprioriteiten, geen ruimte bestond om dit omvangrijke wetgevingsproject ter hand te nemen. De voorzitter van de Commissie insolventierecht, prof. Kortmann, is daarover schriftelijk geïnformeerd.
Deelt u de in het artikel geuite mening dat het wetsontwerp een betere regeling biedt, waarbij een onderneming meer kans krijgt een doorstart te maken in plaats van failliet te gaan en waarbij de restanten van een bedrijf (de boedel) eerlijker over de schuldeisers kunnen worden verdeeld?
Het streven van de Commissie naar een vereenvoudiging van de insolventieregels, een beter reorganiserend vermogen van bedrijven en aansluiting bij ontwikkelingen in het kader van de Europese Unie en UNCITRAL spreekt op zich aan. In het voorontwerp worden echter ook de nodige controversiële suggesties gedaan, zoals de afschaffing van de preferenties van de fiscus en het UWV alsmede het creëren van een andere balans tussen de verschillende crediteuren, onder meer ten laste van de (separatist)positie van banken in een faillissement. Verder voorziet het Voorontwerp in de nodige aanpassingen van het arbeidsrecht, waaronder de afschaffing van loon als boedelvordering en het gelijktrekken van opzegtermijnen in en buiten insolventie. Deze suggesties hebben tot – deels zeer – kritische reacties in de consultatie geleid. Daar komt bij dat wij de voorgestelde afschaffing van de preferentiële positie in faillissement van de fiscus en het UWV ongewenst achten in een tijd waarin de overheid verantwoordelijkheid neemt om de gevolgen van de economische crisis te dempen. Afschaffing van deze preferenties kan tot een toenemend beslag op de collectieve middelen leiden, bijvoorbeeld omdat het UWV wel lonen moet doorbetalen maar in een soortgelijke verhaalspositie komt te verkeren als andere crediteuren. Ook moet het risico worden vermeden dat een verminderde verhaalspositie van banken leidt tot teruglopende kredietverstrekking. Alles afwegende zien wij daarom geen aanleiding voor een integrale herziening van de faillissementswetgeving op basis van het voorontwerp.
Bent u ook van oordeel dat met deze nieuwe insolventiewet een aantal bedrijven, dat nu failliet gaat, gered zou kunnen worden? Hoeveel faillissementen van bedrijven zouden naar schatting kunnen worden voorkomen met deze nieuwe insolventiewet?
Nee. De vraag of de door de Commissie voorgestelde Insolventiewet al dan niet kan leiden tot een redding van meer bedrijven, wordt niet alleen positief beantwoord. Er wordt ook betoogd dat het voorontwerp juist de kans op een faillissement verhoogt.2 Het voorontwerp zelf bevat geen economische analyse, kwantitatieve indicatoren of een impact assessment. We moeten ons daarom van een oordeel onthouden.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat de curator niet langer (slechts) uit de boedel wordt betaald, omdat er vaak sprake is van een nagenoeg lege boedel waardoor faillissementsfraude niet of nauwelijks kan worden aangepakt? Hoe gaat u ervoor zorgen dat tenminste dit aspect van dit wetsontwerp zo spoedig mogelijk tot wet wordt verheven?
De betaling van het salaris van de curator uit de boedel moet worden onderscheiden van het eventueel door de curator starten van (gerechtelijke) procedures tegen (voormalige) bestuurders van de betrokken vennootschap wegens onbehoorlijk bestuur. Als de curator vermoedt dat dit laatste het geval is en hij de daaruit voortvloeiende schade wil verhalen of de mogelijkheid van een verhaalsactie wil onderzoeken, kan hij een beroep doen op voorfinanciering op grond van de Garantstellingsregeling curatoren (Stcrt. 3 januari 2005) als de boedel onvoldoende middelen bevat. Een dergelijk onderzoek kan bijdragen aan de vaststelling van faillissementsfraude en de mogelijke vervolging daarvan door het Openbaar Ministerie vergemakkelijken.
Hiervan is de financiering van het salaris van de curator uit de boedel te onderscheiden (artikel 16 lid 2 Faillissementswet). Zijn salaris wordt vastgesteld overeenkomstig daartoe door het overlegorgaan van rechters-commissarissen in faillissementen (Recofa) in samenspraak met de Nederlandse Orde van Advocaten en INSOLAD opgestelde richtlijnen. Blijkt dat de boedel na afwikkeling van het faillissement ontoereikend is ter voldoening van het uiteindelijk door de rechtbank vastgestelde salaris van de curator, dan ontvangt hij slechts een deel van het honorarium waarop op grond van de Recofa-Richtlijnen aanspraak bestaat. Ons is hierbij niet van zodanige problemen gebleken die rechtvaardigen dat het huidige uitgangspunt dat het salaris van de curator wordt voldaan uit de boedel moet wijken voor de door de Commissie insolventierecht voorgestelde medefinanciering door de Staat als de boedel onvoldoende blijkt.
Wij maken van de gelegenheid gebruik om in te gaan op de op 8 december 2010 ingediende motie van het lid Sap (GL) (Kamerstukken II 2010/11, 32 432, nr. 11). De bewindvoerder van een onderneming wordt door de rechtbank, nadat het faillissement is vastgesteld, doorgaans benoemd tot curator. Daarvoor zijn goede gronden, juist ook bij complexe faillissementen: de persoon in kwestie is al goed bekend met de geldstromen binnen, de vorderingen op en de verplichtingen van het betrokken bedrijf en kan daardoor het faillissement efficiënt en voortvarend afwikkelen. Het zou in veel gevallen onnodig duur zijn als de curator iemand anders zou moeten zijn dan de bewindvoerder. In dat geval zou de curator zich ook weer opnieuw de hele problematiek van het betrokken bedrijf en de schuldeisers eigen moeten maken. Dat leidt uiteindelijk tot een – in complexe zaken aanzienlijk – extra beslag op de boedel dat ten koste gaat van de schuldeisers. Anders dan de genoemde motie van het lid Sap, zien wij hierin geen scheve prikkel in de Faillissementswet, te meer omdat zowel de bewindvoerder als de curator onder toezicht van de rechter-commissaris staan en beiden over hun honorarium verantwoording aan de schuldeisers moeten afleggen.3 Wij ontraden derhalve deze motie.
Hoe kan het dat een wetsvoorstel zo lang op zich laat wachten? Wat zijn hiervoor de redenen?
In aanvulling op hetgeen hierover bij vraag 1 is opgemerkt, merken wij op dat ons niet is gebleken van tekortkomingen in de Faillissementswet die rechtvaardigen dat wordt overgegaan tot wat de voorzitter van de Commissie insolventierecht in het betrokken interview zelf aanduidt als een omvangrijke en complete renovatie. In het huidige tijdsgewricht en investeringsklimaat achten wij een stabiel wettelijk kader, en daarmee rechtszekerheid, belangrijker dan het vooruitzicht van een fundamentele herziening van onze wetgeving. Dat laat uiteraard onverlet dat concrete ervaringen aanleiding kunnen geven tot aanpassing van de wetgeving. Ter illustratie zij gewezen op de onlangs aangekondigde voornemens ter bescherming van de rechten met betrekking tot derivatencontracten bij faillissement van de intermediair en de mogelijkheid tot effectief en efficiënt ingrijpen bij financiële instellingen met onomkeerbare problemen (Kamerstukken II 2010/11, 32 545, nr. 1). Naar aanleiding van de onderhavige kamervragen heeft de Vereniging van Insolventierecht Advocaten (Insolad) ons bij brief van 3 december 2010 onder andere laten weten de huidige Faillissementswet vooral op het gebied van het reorganiserend vermogen van bedrijven voor verbetering vatbaar te achten. Wij zullen Insolad binnenkort uitnodigen om haar suggesties daaromtrent met ons te delen. Ook de standpunten van Insolad en eventuele andere betrokkenen kunnen aanleiding vormen tot bijstelling van onze faillissementswetgeving.
Wat zijn uw plannen met deze wijzigingen van de Faillissementswet? Op welke termijn kan de Kamer het wetsvoorstel verwachten?
Een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State betreffende adoptie |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) met zaaknummer 201005885/1/H3? Kent u de zaak die ten grondslag ligt aan deze uitspraak?
Ja.
Deelt u de mening dat er een verband bestaat tussen deze uitspraak en het aangenomen amendement-Wolfsen c.s., waarin voorwaarden worden geschapen om af te kunnen afwijken van de maximumleeftijd, gesteld voor aspirant-adoptiefouders?1 Zo nee waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat in onderhavige uitspraak de casus gelijk is aan een in de toelichting genoemde voorwaarde, te weten dat «... aspirant-adoptiefouders reeds een kind hebben geadopteerd (bv een special-need-kind of een ouder kind) en na een periode van extra aandacht voor dit kind, besluiten nog een (ouder) kind te adopteren. Een leeftijdsbeperking kan in zo’n geval de gerechtvaardigde belangen van alle betrokkenen onnodig beperken»? Zo nee, waarom niet?
Waarom heeft u besloten geen beginseltoestemming te verlenen, ondanks het feit dat er sprake is van een vergelijkbare casus als door de indieners van het amendement is beoogd?
Deze vragen betreffen een individuele zaak waarover door de rechter al een uitspraak is gedaan. Op dergelijke individuele zaken kan ik daarom niet nader in gaan. Om die reden zal ik de overige vragen in algemene zin beantwoorden.
Wanneer heeft aspirant-adoptiefouder haar eerste verzoek om een beroep te mogen doen op de bijzondere omstandigheden ingediend?
Zoals bij vraag 4 reeds door mij is aangegeven kan ik niet ingaan op individuele casuïstiek. In alle situaties geldt dat een beslissing tot het verlenen van een beginseltoestemming altijd wordt genomen ná advisering door de Raad voor de Kinderbescherming.
Wat is sindsdien gebeurd met dit verzoek? Is dit vergelijkbaar met het afhandelen van de verzoeken van andere aspirant-adoptiefouders?
Ook dit is een vraag over individuele casuïstiek waarop ik niet nader in kan gaan.
Was bij de behandeling van het (eerste) verzoek met een beroep op de bijzondere omstandigheden van deze aspirant-adoptiefouders al duidelijk dat de leeftijd van de aspirant- adoptiefouders een probleem zou kunnen vormen? Zo ja, waarom zijn zij dan toch in het voortraject van onderzoeken (gezinsonderzoek en dergelijke) dat kan leiden tot een beginsel toestemming toegelaten? Zo nee, wanneer werd de leeftijd wel een probleem gevonden? Waarom was op dat moment de leeftijd wel een probleem?
Alle aanvragen die in de laatste maanden van 2008 waren ingediend en waarbij werd voorzien dat aanvragers van boven de 46 jaar een beroep zouden doen op het amendement Wolfsen c.s., werden per 1 januari 2009 in behandeling genomen. Vanaf dat moment was namelijk het gewijzigde artikel 3 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) van kracht. Daarbij ontstond de mogelijkheid voor de Minister van Justitie om in bijzondere omstandigheden af te wijken van de tot dan toe harde leeftijdsgrens van 46 jaar voor aspirant-adoptiefouders.
Als de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) adviseert om aanvullend onderzoek te houden, zoals in deze casus het geval was, hoe wordt in de regel met dit advies omgegaan? Waarom is in deze casus het advies van de RSJ niet gevolgd?
In het amendement Wolfsen c.s. wordt geen nadere uitleg gegeven aan de inhoud van het begrip bijzondere omstandigheden. Om die reden wordt, ondanks de leeftijd van verzoekers, op grond van een beroep dat zij doen op bijzondere omstandigheden, een aanvraag in behandeling genomen, tenzij evident is dat er van bijzondere omstandigheden geen sprake is.
Het gezinsonderzoek, dat tijdens de procedure door de Raad voor de Kinderbescherming wordt uitgevoerd, is gericht op het verkrijgen van inzicht in de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders voor de verzorging en opvoeding van een buitenlands adoptiekind. In het onderzoek wordt vastgesteld welke beschermende en welke risicofactoren voor een adoptiekind in het gezin aanwezig zijn, op welke wijze deze factoren zich tot elkaar verhouden en welke factoren uiteindelijk de doorslag geven om de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie positief of negatief te adviseren over het verzoek om een beginseltoestemming te verlenen. Daarbij worden door zowel de Raad voor de Kinderbescherming als door de Centrale autoriteit interlandelijke adoptie de aangevoerde bijzondere omstandigheden betrokken.
Wie heeft geconstateerd dat het plaatsen van een tweede kind in dit gezin schadelijk zou kunnen zijn voor het kind dat reeds door adoptie in het gezin geplaatst is? Is dit door een onafhankelijk persoon of instantie gebeurd? Zo ja, door wie? Hoe heeft deze persoon of instantie zonder onderzoek deze conclusie kunnen trekken?
Aan de adviezen van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) wordt grote waarde toegekend en bij de besluitvorming wordt met deze adviezen rekening gehouden.
Het is aan de professionaliteit van de Raad voor de Kinderbescherming om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan een advies van de RSJ.
Waarom vindt u het irrelevant of aspirant-adoptiefouders al dan niet een ouder kind of een kind met «special needs» willen adopteren, als dit twee van de in het besluit bij de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) opgenomen voorwaarden zijn waarop een bijzondere omstandigheid gebaseerd kan zijn? Deelt u de mening dat het voldoen aan één van de voorwaarde, zoals omschreven in het besluit, noodzakelijk is om überhaupt in aanmerking te komen voor de bijzondere omstandigheden?
Ook wanneer er sprake is van een voornemen tot opneming van een tweede of volgend adoptiekind wordt door de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek gedaan. Op basis van het advies dat de Raad voor de Kinderbescherming uit brengt wordt door mij een besluit genomen over het verzoek tot het verlenen van een beginseltoestemming.
De rechtspositie van eigenaren van vakantiehuisjes |
|
Pauline Smeets (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vakantiehuis slecht beschermd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat eigenaren die al tientallen jaren een vakantiehuisje bezitten op een camping beter beschermd moeten worden tegen het «ordinair uitponden» door de grondeigenaar? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Welke extra compensatie in welke vorm dan ook kunnen deze eigenaren tegemoet zien in voorkomende gevallen?
Welke maatregelen zijn mogelijk om de rechtspositie van deze eigenaren, die gedwongen worden hun plekje op te geven en tegen hoge kosten hun eigendom moeten weghalen, te verbeteren?
Het bericht ‘Juristen: “Overheid loopt aanzienlijke risico’s voor aansprakelijkheid klimaatverandering’ |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Juristen: «Overheid loopt aanzienlijke risico’s voor aansprakelijkheid klimaatverandering»1 en het boek «Klimaat en recht. Is het recht klaar voor klimaatverandering»?
Ja.
Deelt u de mening dat dit boek niets anders doet dan de mensheid angst aan jagen, doordat de auteurs stellen dat als de Nederlandse overheid niks doet op het gebied van klimaatwetgeving, dit op termijn kan leiden tot aansprakelijkheid? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het boek geeft een overzicht van opvattingen van juristen van een advocatenkantoor. Weliswaar betreft het hier het kantoor van de Landsadvocaat, maar de advocaten van dit kantoor hebben de vrijheid te publiceren. Het Rijk is hier op geen enkele manier bij betrokken geweest, en de conclusies komen dan ook voor rekening van het advocatenkantoor. Ik ben het eens met de constatering dat het klimaatprobleem een reëel probleem is, ook in Nederland. Het is daarom niet verwonderlijk dat verkend wordt wat de juridische grenzen zijn van aansprakelijkheid als gevolg van klimaatverandering.
Wat vindt u van de mening van één van de auteurs dat de overheid meer juridische kaders moet scheppen voor bedrijven en burgers aangaande klimaatbeleid?
De overheid anticipeert continu op problemen die zich feitelijk bij de toepassing van het recht voordoen. Op dit moment voldoet de regelgeving op dit punt en deze is ook in overeenstemming met Europese en andere verdragsverplichtingen.
Wilt u afstand nemen van de conclusies van het boek? Zo nee, waarom niet?
De opvattingen in het boek zijn, zoals gezegd, opvattingen van een aantal juristen die deskundig zijn op het terrein van het klimaatrecht.
Is aan de totstandkoming van het boek; «Klimaat en recht. Is het recht klaar voor klimaatverandering?» belastinggeld besteed? Zo ja, om welk bedrag of welke bedragen ging het daarbij?
Nee.
Over toekomstige faillissementen van voetbalclubs |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «KNVB: Aantal clubs dit seizoen nog failliet»?1
Ja.
Wat is uw mening over de situatie waarin deze clubs, en de gemeente die hen soms ondersteunden, nu verkeren?
De betreffende clubs moeten zorg dragen voor een verantwoorde bedrijfsvoering.
Wat zijn de gevolgen van een faillissement van een profclub op het aanbod van jeugdopleidingen? Wat zijn die gevolgen voor de breedtesport in de betreffende stad en regio?
Mede op basis van informatie van de zijde van de KNVB kan gezegd worden dat een inschatting van de mogelijke gevolgen van een faillissement samenhangt met de concrete omstandigheden van en de omgeving waarin de club of wel de betaald voetbal organisatie (bvo) functioneert. Globaal zijn daarbij de volgende varianten te onderscheiden.
Ten aanzien van de mogelijke gevolgen voor de breedtesport worden geen direct nadelige gevolgen verwacht voor de deelname aan activiteiten, gezien het wijdvertakte systeem van lokale sportverenigingen en andere organisaties.
Deelt u de mening dat, als gevolgt van de voorgenomen bezuinigingen op de publieke omroep, de kans groot is dat meer profclubs nog verder in de financiële problemen zullen komen? Zo nee, waarom niet?
De voorgenomen bezuinigingen op de publieke omroep zullen niet eerder dan 2013 ingaan. De NOS heeft bovendien tot 1 juli 2013 een contract met de eredivisie met betrekking tot het uitzenden van samenvattingen van de wedstrijden uit de eredivisie. De bezuinigingen op de publieke omroep zullen het betaald voetbal daarom op korte termijn niet raken. De bezuinigingen op de publieke omroep kunnen op de langere termijn wel gevolgen hebben voor het betaald voetbal. De door de bezuinigingen kleinere financiële ruimte van de publieke omroep kan invloed hebben op de besluitvorming van de NOS om na 1 juli 2013 wel of niet mee te dingen naar de uitzendrechten van de samenvattingen van de eredivisie en voor welke bedragen. Hoe groot het risico is dat profclubs hierdoor verder in de financiële problemen komen, is op dit moment niet in te schatten.
Wat kan de Rijksoverheid doen om het aanbod van sport voor jongeren te garanderen als een aanbieder van het formaat van een profclub onverhoopt zou wegvallen?
De KNVB en de aangesloten (amateur)verenigingen zijn goed in staat voor het voetbalaanbod voor jongeren zorg te blijven dragen. Voor de rijksoverheid is hier geen rol weggelegd.