Het functioneren van Buma/Stemra |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen in de Volkskrant over Buma/Stemra?1 2 3 4 5 6 7 8 Wat is uw reactie op de verschillende artikelen?
Ja, ik heb kennisgenomen van de artikelen. Een aantal van de artikelen is eerder aanleiding geweest voor kamervragen. Ik verwijs u voor een reactie op die artikelen naar de antwoorden op kamervragen 2011Z03505, 2011Z03507 en 2011Z09757. In aanvulling daarop verwijs ik u naar de onderstaande antwoorden.
Klopt het dat Buma via haar wettelijke taak rond openbaarmaking een monopoliepositie heeft waardoor muzikanten die rechten willen innen geen keuze hebben dan gebruik te maken van de diensten van Buma/Stemra?
Op basis van artikel 30a van de Auteurswet heeft een bedrijf dat wil bemiddelen inzake het muziekauteursrecht, toestemming nodig van de Minister van Justitie. Tot op heden is die toestemming enkel verleend aan de vereniging Buma. Buma beschikt hierdoor in Nederland feitelijk over een monopoliepositie. Muziekauteurs zijn overigens niet verplicht om de licentieverlening inzake de uitvoering van een werk in een radio- of televisieprogramma of uitvoering in het openbaar onder te brengen bij Buma. Het staat een auteur vrij om die taak zelf ter hand te nemen.
Wat vindt u van het functioneren van Buma/Stemra?
Wat is uw mening over de bestuursstructuur van Buma/Stemra? Wat vindt u van de signalen dat de directeur op te grote afstand staat van de bestuursleden en dat de bestuursleden en de raad van toezicht over weinig controle instrumenten beschikken?
Bent u van mening dat de belangen van componisten en tekstschrijvers op dit moment door Buma/Stemra op een goede manier behartigd worden?
Zo nee, bent u bereid actie te ondernemen gezien het feit dat hier een wettelijke taak vervuld wordt? Kunt u op korte termijn de governance van Buma/Stemra doorlichten en de Kamer over de uitkomsten van deze doorlichting voor het einde van 2011 informeren?
Wat vindt u van een tijdelijke ondercuratelestelling totdat er orde op zake is gesteld zoals bijvoorbeeld bij het CBR gebeurd is?
Frauderende bewindsvoerder(s) |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Bewindvoerderskantoor dupeert zestig mensen»?1
Ja.
Hoe lang heeft het geduurd voordat het bij de gedupeerden bekend was dat zij bestolen waren? Waarom is dit niet eerder opgemerkt?
Blijkens het vonnis van de Rechtbank Assen (LJN: BQ7820) konden deze diefstallen in korte tijd op deze schaal gebeuren omdat de rekeningen van de slachtoffers gekoppeld waren aan de rekening van de bewindvoerder, de zogenaamde spilrekening. Bij deze rekening hoorde een pinpas waarover de dader als medewerker van het kantoor van de bewindvoerder de beschikking had. Via deze pas had hij toegang tot alle gekoppelde rekeningen.
Nadat de bewindvoerder op de hoogte raakte van de transacties heeft zij eerst een en ander zelf onderzocht, vervolgens de rekening geblokkeerd, haar medewerker bevraagd, en de diefstal gemeld bij de met het toezicht in deze schuldsaneringzaken belaste rechters-commissarissen. Tussen de ontdekking van de transacties door de bewindvoerder en haar melding zat een periode van 10 dagen.
Hoe komt het dat zo'n groot aantal personen slachtoffer is geworden van dit kantoor?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de controle op de bewindvoerder gefaald? Zo ja, op welke wijze? Hoe heeft dat kunnen gebeuren? Zo nee, hoe heeft de fraude kunnen gebeuren ondanks de controle?
De rechtbank in Rotterdam heeft in haar vonnis in kort geding van 7 oktober 2008 bepaald dat het de rechter-commissaris vrij staat om het toezicht op de betalingen van de bewindvoerder zo vorm te geven dat pas achteraf, bij sluiting van het dossier, controle op de feitelijke geldstromen plaatsvindt. Van belang is dat het misbruik van de rekeningen aan het licht is gekomen en daarop passende maatregelen tegen betrokkene zijn genomen.
Was het kantoor aangesloten bij een beroepsvereniging? Zo nee, zou dat wenselijk zijn geweest?
De ledenlijst van de enige branchevereniging van bewindvoerders Wsnp (BBW) is niet openbaar. De BBW toetst haar leden niet op kwaliteit. Die taak is bij algemene maatregel van bestuur toebedeeld aan de Raad voor Rechtsbijstand. Deze organisatie ontwikkelt in samenspraak met de sector en de rechterlijke macht kwaliteitscriteria en organiseert de toetsing. Zie hierover ook het antwoord op vraag 7. Ik heb daarom geen oordeel over de wenselijkheid van aansluiting bij de beroepsvereniging.
Op welke wijze worden de gedupeerden thans bijgestaan? Worden zij bijgestaan in het verhalen van hun schade? Hebben zij voortvarend een nieuwe bewindvoerder toegewezen gekregen?
De betreffende bewindvoerdersorganisatie is inmiddels failliet verklaard. Zij is door de opvolgende Wsnp-bewindvoerder namens de schuldeisers in die dossiers mede aansprakelijk gesteld voor de financiële schade die bij deze schuldeisers ligt.
De schuldenaren die aan het toezicht van de ontslagen bewindvoerder waren toevertrouwd ondervinden zelf geen financiële schade. Zij hebben namelijk aan hun verplichting voldaan door een deel van hun inkomen en/of vermogen aan de bewindvoerder beschikbaar te stellen. Voor het verloop of de uitkomst van hun schuldsanering heeft dit incident geen gevolg. Bij de beoordeling of de schuldenaar een schone lei verdient, is immers bepalend of een uiterste inspanning is geleverd om schuldeisers zo ver mogelijk tegemoet te komen. Het resultaat van die inspanningen is daarbij niet bepalend.
Op welke wijze wordt de kwaliteit van de professionele bewindvoerder geborgd?
De controle op de bewindvoerder is op drie niveaus georganiseerd. De Raad voor Rechtsbijstand toetst of een bewindvoerderorganisatie voldoet aan de kwaliteitsstandaard Wsnp2. Dit zijn criteria op het gebied van bedrijfsvoering, onafhankelijkheid en (financiële) continuïteit. Daaronder horen ook procedures voor het beheer van boedelrekeningen. Onafhankelijke auditoren beoordelen tijdens een bedrijfsbezoek of aan alle eisen voldaan is. Driejaarlijks vindt een her-audit plaats. Medewerkers van gecertificeerde organisaties kunnen worden ingeschreven in het bewindvoerdersregister van de Raad3. Kandidaat-bewindvoerders moeten een speciale beroepsopleiding met succes hebben doorlopen, een Verklaring omtrent gedrag overleggen, een aansprakelijkheidsverzekering hebben afgesloten en aan andere individuele eisen voldoen alvorens ingeschreven te kunnen worden. Ook op dit niveau vindt periodiek hertoetsing plaats.
Op dossierniveau controleert de rechter-commissaris of de bewindvoerder zijn wettelijke taken adequaat uitvoert. Dit gebeurt onder meer aan de hand van periodieke verslagen die de bewindvoerder uitbrengt over het verloop van iedere schuldsanering. In een aantal gevallen kunnen betalingen alleen worden verricht na goedkeuring van de rechtbank. Dit toezicht wordt deels uitgevoerd op basis van de wet en deels op basis van landelijke afspraken die de rechtbanken hebben gemaakt.4
Illegale adoptiesuit China |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «China onderzoekt illegale adoptie»?1 Deelt u de zorgen over wederom nieuwe schandalen en onzorgvuldigheden bij interlandelijke adoptie uit China?
Het bericht ziet op misstanden die in de periode 2000–2005 hebben plaatsgevonden waarover al eerder in de media meldingen zijn gemaakt. Het gaat hier dus niet om nieuwe schandalen en onzorgvuldigheden bij interlandelijke adoptie uit China. De Chinese autoriteiten hebben naar aanleiding van dit bericht, begin mei 2011 een onderzoek gestart. Hierbij is door de Chinese autoriteiten aangegeven dat wanneer er meer informatie beschikbaar is over de uitkomsten van het onderzoek, dit aan mij zal worden meegedeeld.
In hoeverre zijn de (Nederlandse) Centrale Autoriteit en de vergunninghouder verantwoordelijk voor de controle op de zorgvuldige totstandkoming van het adoptieproces in bijvoorbeeld China? Welke mogelijkheid hebben de (Nederlandse) Centrale Autoriteit en de vergunninghouder om te controleren of de biologische ouders vrijwillig afstand hebben gedaan van het kind of dat er sprake is van kinderhandel? Of moeten zij volledig afgaan op de Chinese autoriteiten?
Voor de samenwerking tussen Staten die zijn aangesloten bij het Haags Adoptieverdrag is een basisbeginsel het vertrouwen dat ieder van die Staten datgene doet wat van hen wordt verwacht. Artikel 4 van het Verdrag bepaalt dat de zendende Staat verantwoordelijk is voor het vaststellen van de adoptabiliteit van een kind en overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel te handelen. Vanuit deze basis onderhouden de (Nederlandse) vergunninghouders conform art. 17a eerste lid onder a Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) contacten met autoriteiten, instellingen en of personen in het buitenland. In de Wobka is echter niet vastgelegd op welke wijze de vergunninghouders personen, instellingen en organisaties die betrokken zijn bij de adoptieprocedure in het land van herkomst moeten controleren. In aanvulling op de Wobka bestaat wel het Kwaliteitskader vergunninghouders interlandelijke adoptie, waarin wordt aangegeven dat de vergunninghouders de verplichting hebben om op basis van de hen ter beschikking staande mogelijkheden de betrouwbaarheid van de partnerorganisatie zo goed mogelijk te controleren. Bij gerede twijfel over de betrouwbaarheid van de buitenlandse partnerorganisatie meldt de vergunninghouder dit aan de Centrale Autoriteit. De Centrale Autoriteit zal dan op basis van deze melding nadere inlichtingen inwinnen bij de Centrale Autoriteit in het betreffende land en bij het vermoeden van, dan wel geconstateerde misstanden, nadere actie ondernemen.
Op welke wijze en door wie wordt nu precies onderzocht wat er zich heeft afgespeeld, of het structureel is dat kinderen worden afgepakt door ambtenaren en dat er onrechtmatig wordt betaald voor de adoptie van kinderen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat er in China onder andere door directeuren van de zogenaamde «social welfare institutes» wordt betaald voor het aanbrengen van kinderen? Vindt u dit in overeenstemming met het Haags Adoptieverdrag?
Ik ben ervan op de hoogte dat het voorkomt dat er in China wordt betaald voor het aanbrengen van kinderen bij de «social welfare institutes». Bij brief van 10 september 2008 en 23 juli 2010 aan uw Kamer wordt aan deze situatie gerefereerd, waarbij is aangegeven dat ook de Chinese autoriteiten onderkennen dat deze incidenten voorkomen. Zij hebben aangegeven dat het geen Chinees overheidsbeleid is om kinderen van hun ouders af te nemen en dat tegen deze praktijken hard en adequaat wordt opgetreden. Schandalen hieromtrent leiden in China tot grote publieke verontwaardiging en er is de autoriteiten alles aan gelegen nieuwe incidenten te voorkomen. De recente berichtgeving in Chinese media over de misstanden in 2000–2005 is in dat licht dan ook bemoedigend te noemen.
Het Haags Adoptieverdrag verbiedt uitdrukkelijk het maken van winst door een ieder die bij interlandelijke adoptie betrokken is. Ook in China is het betalen voor kinderen verboden en is kinderhandel een strafbaar feit. Vergoeding van kosten en donaties aan kindertehuizen zijn wel toegestaan. De Chinese overheid heeft regels gesteld voor de hoogte van donaties en de besteding daarvan. Op die besteding wordt toezicht uitgeoefend door de provinciale overheid. Overigens is in eerdere contacten met de Chinese autoriteiten door Nederland het voorstel gedaan om de donaties niet meer aan de tehuizen te schenken maar aan de Centrale Autoriteit. De Chinese autoriteiten hebben aangegeven dit voorstel in overweging te nemen.
Vindt u niet dat er ten aanzien van China te veel signalen zijn dat het adoptieproces niet zuiver verloopt, dat er te veel onjuiste financiële prikkels zijn om zoveel mogelijk kinderen ter adoptie aan te bieden voor eigen financieel gewin en dat de zorgvuldigheid van het hele adoptieproces dus niet kan worden gegarandeerd?
Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld, is er in de reguliere contacten met de Chinese autoriteiten aandacht gevraagd voor de signalen die ons bereiken over mogelijke misstanden. De Chinese autoriteiten hebben daarbij herhaaldelijk aangegeven dat zij graag op de hoogte worden gesteld van mogelijke misstanden waarna men bereid is om een onderzoek in te stellen. In dit geval hebben de Chinese autoriteiten aangegeven dat zij zelf een onderzoek zijn gestart naar aanleiding van de onlangs verschenen berichten.
In hoeverre wordt gecontroleerd of China voldoet aan het subsidiariteitsbeginsel, dat uitgangspunt is van het Haags Adoptieverdrag? Wordt voor de kinderen die voor adoptie naar het buitenland gaan eerst ook lokaal gezocht naar een Chinees adoptiegezin? Is er eigenlijk nog wel noodzaak om kinderen uit China te adopteren nu de vraag naar adoptiekinderen in China zelf steeds groter worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals u in uw vraagstelling aangeeft is er inderdaad een toename van binnenlandse adopties waar te nemen in China waardoor kan worden geconcludeerd dat invulling wordt gegeven aan het subsidiariteitsbeginsel, zoals weergegeven in artikel 4 lid b van het Haags Adoptieverdrag. Dit artikel stelt dat de Staat van herkomst pas nadat deze de mogelijkheden tot plaatsing van een kind in de eigen Staat naar behoren heeft onderzocht en heeft vastgesteld dat interlandelijke adoptie het hoogste belang van het kind dient, een adoptie conform het Verdrag kan plaatsvinden. Gevolg hiervan is dat er in Nederland een duidelijke afname is waar te nemen van adopties uit China en dat thans interlandelijke adoptie vanuit China bijna volledig bestaat uit zogenoemde «special needs kinderen».
Vindt u dat er doorgegaan mag worden met adopties uit Verdragslanden als deze landen niet aan de regels van het Haags Adoptieverdrag voldoen.
Een van de doelstellingen van het Haags Adoptieverdrag is om te waarborgen dat interlandelijke adopties op zodanige wijze plaatsvinden dat het hoogste belang van het kind daarmee is gediend en de grondrechten die daarbij horen worden geëerbiedigd. Ook heeft het verdrag tot doel samenwerking te verzekeren tussen de verdragslanden opdat deze waarborgen in acht worden genomen en ontvoering, verkoop van of handel in kinderen aldus wordt voorkomen. Dat betekent dat verdragslanden verantwoordelijk zijn voor de controle op de naleving van de vereisten die voortvloeien uit het verdrag. Verdragslanden hebben daarom de plicht elkaar hier op aan te spreken en waar nodig te zoeken naar oplossingen. Het vertrouwensbeginsel, dat als basis dient voor deze samenwerking en controle, biedt de mogelijkheid om bij vermoedens van mogelijke misstanden elkaar aan te spreken, om opheldering te vragen en zo nodig aan te dringen op maatregelen. Indien voorgaande maatregelen niet tot het gewenste effect leiden, kan uiteindelijk door een van de verdragspartijen worden besloten om de samenwerking onder het verdrag op te schorten of te beëindigen.
Wanneer komt er voor u een moment om te stoppen met het toestaan van interlandelijke adopties uit China?
Zoals onder vraag 7 aangegeven, hebben verdragslanden de plicht elkaar aan te spreken op mogelijke misstanden en waar nodig te zoeken naar oplossingen. Indien een Verdragsland niet kan worden aangesproken op mogelijke misstanden die zijn gesignaleerd en ik niet kan instaan voor de betrouwbaarheid van de adopties, is dat voor mij aanleiding om te stoppen met adopties. In het geval van China blijkt dat de Chinese autoriteiten onderzoek doen naar en optreden bij signalen van misstanden. De wederzijdse wens van China en Nederland tot intensivering van de contacten en de afspraken die met elkaar zijn gemaakt beschouw ik als positief. De samenwerking met de Chinese autoriteiten biedt ook de mogelijkheid om de ontwikkelingen met betrekking tot adopties uit China te blijven volgen en waar mogelijk positief te beïnvloeden. Vooralsnog zie ik daarom geen aanleiding om interlandelijke adopties uit China stop te zetten.
De verkoop van persoonsgegevens |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de publiciteit rond het delen van gegevens door TomTom met de politie, zoals door RTL nieuws op woensdag 27 april 2011?1
Ja.
Voor welke doeleinden gebruiken de politiekorpsen de gegevens van TomTom?
De politie heeft mij meegedeeld dat het gaat om zogeheten «speed profiles» die zijn ontwikkeld door een verkeersbureau op grond van door TomTom beschikbaar gestelde reistijdeninformatie. Speed profiles geven informatie over de werkelijk gereden snelheden van het gemotoriseerd verkeer, onder meer gebaseerd op anonieme GPS-metingen van TomTom. De speed profiles geven voor een groot deel van het wegennet inzicht in gemiddelde rijsnelheden per wegonderdeel, in tijdsblokken van 15 minuten.
De politie gebruikt de speed profiles om te kunnen bepalen waar sprake is van risicovolle verkeerssituaties met als doel het vergroten van de verkeersveiligheid. In combinatie met andere informatiebronnen, zoals ongevalanalyses, bepaalt het Landelijk Parket Team Verkeer (LPTV) op advies van het regionale politiekorps, het plaatselijke Openbaar Ministerie en de wegbeheerder onder meer de locaties van snelheidscontroles en flitspalen.
Welke informatiebronnen van welke commerciële bedrijven gebruikt de politie nog meer voor haar werkzaamheden? Voor welke concrete doeleinden wordt die informatie gebruikt?
In individuele zaken kan de politie gebruik maken van gegevens uit diverse bronnen. Dat kunnen ook commerciële bedrijven zijn. Daarvan bestaat geen totaaloverzicht.
In zijn algemeenheid is wel te zeggen dat banken melding maken van ongebruikelijke transacties bij de financial intelligence unit van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) en dat de politie NAW-gegevens van klanten van telecombedrijven van deze bedrijven verkrijgt. Het gebruik van deze informatie kent een wettelijke basis en kan slechts voor bepaalde doeleinden en onder bepaalde voorwaarden plaatsvinden.
Hebben de korpsen betaald voor het verkrijgen van deze informatie? Zo ja, hoeveel? Zo nee, heeft op andere wijze compensatie plaatsgevonden?
TomTom levert de gegevens niet rechtstreeks aan de politie, maar aan een verkeersadviesbureau dat beleidsmakers helpt om analyses te kunnen maken op het gebied van verkeersveiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid. Overheidsorganen kunnen een abonnement nemen op deze speed profiles en inloggen op het systeem. De daaraan verbonden prijsstelling is afhankelijk van de regio waar het overheidsorgaan onder valt.
Bent u van mening dat er in casu sprake is van een schending van de privacy van de gebruikers van een TomTom?
Volgens TomTom zijn de gegevens die het bedrijf beschikbaar heeft gesteld anoniem verwerkt. Mij hebben geen signalen bereikt dat toch sprake is van herleidbaarheid naar personen. Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) is overigens het aangewezen orgaan om te beoordelen of de gegevens door TomTom dusdanig zijn geanonimiseerd dat er redelijkerwijs geen sprake meer is van herleidbaarheid naar personen. Het Cbp is onafhankelijk en bepaalt zelf in welke gevallen het een onderzoek instelt.
Bent u bereidt het College bescherming persoonsgegeven te vragen hierover te adviseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het voldoende dat de gebruiksvoorwaarden van TomTom vermelden dat gegevens kunnen worden gedeeld met derden? Acht u het wenselijk dat consumenten voorafgaand aan de aankoop van of huur van een TomTom of soortgelijk apparaat of dienstverlening expliciet worden geïnformeerd dat onder derden ook overheidsinstanties, zoals de politie, worden verstaan?
Het betreft in dit geval de relatie tussen een producent en consumenten. Er zijn heldere wettelijke (informatie)verplichtingen voor producenten opgenomen in het Burgerlijk Wetboek (artikel 6:193a en verder) en – als sprake zou zijn van verwerking van persoonsgegevens – in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp; artikelen 33 en 34). Verder hebben de Europese privacytoezichthouders, verenigd in de Artikel 29-werkgroep, in een gemeenschappelijk standpunt van 16 mei 2011 (zie http://www.cbpweb.nl/downloads_int/wp185_en.pdf) aanbevelingen omtrent het verwerken van locatiegegevens opgesteld die een aanknopingspunt bieden voor verantwoordelijken in de zin van de Wbp. Als consumenten klachten zouden hebben over de naleving van de wettelijke (informatie)verplichtingen, kunnen zij zich wenden tot toezichthouders als de Consumentenautoriteit en het College bescherming persoonsgegevens. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 10.
Is naar uw mening de consument door TomTom adequaat op de hoogte gebracht van wat zij verder met gegevens doet?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er andere producten op de consumentenmarkt die privacy gevoelige gegevens aan derden verkopen?
Het is niet aan mij om een (totaal)overzicht bij te houden van de verkoop van (privacy gevoelige) gegevens door commerciële bedrijven aan derden.
Bent u bereid te onderzoeken wat de voor- en nadelen zijn van een privacybijsluiter waarin de 5 W’s worden verduidelijkt, te weten:
Ik hecht eraan dat het bedrijfsleven zoveel mogelijk transparantie biedt over de producten en diensten die zij aanbieden. Het is evenwel niet aan het kabinet om een oordeel uit te spreken over modellen die het bedrijfsleven zou kunnen hanteren om aan de in de mijn antwoord op vragen 7 en 8 genoemde (informatie)verplichtingen te voldoen.
Maakt de politie zelf ook gebruik van TomTom of soortgelijke apparaat of dienstverlening? Welke risico’s brengt het delen van locatiedata met zich mee voor de politie, andere justitiële instellingen en defensie?
De politie maakt gebruik van navigatiesystemen. Het gaat doorgaans om van fabriekswege ingebouwde navigatiesystemen die niet zijn gesynchroniseerd. Doordat de systemen niet gesynchroniseerd zijn, worden er geen locatiedata gedeeld en brengt het gebruik van de navigatiesystemen geen risico’s met zich mee.
Het factureren door Buma/Stemra van websites die een radiostream op hun site embedden |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Buma/Stemra websites factureert die een radiostream op hun site embedden?1
Ja.
Vindt u het terecht en wenselijk dat Buma/Stemra van websitebeheerders geld gaat vragen voor het embedden van radiostreams?
Ik vind het aan de betrokken partijen om in overleg tot een regeling te komen. Daarbij is een belangrijke vraag of er sprake is van een auteursrechtelijke relevante handeling in de vorm van een openbaarmaking. Evenals ten tijde van het eerdere schriftelijk overleg met uw Kamer het geval was (Kamerstukken II 2010–11, 29 838, nr. 26), bestaat hier nog geen duidelijkheid over. Voor de vraag of embedden gelijk is aan hyperlinken geldt voorts dat er (technische) verschillen tussen beide vormen zijn. Ingeval van embedden is de radiostream te beluisteren binnen de website van degene die op internet de embedded link heeft geplaatst. De gebruiker blijft dus op de site waarin de stream is ingebed. De stream zelf (het auteursrechtelijk beschermde werk) is echter afkomstig van de servers van de website waar de embedded link naar verwijst. Ingeval van een hyperlink wordt er een nieuw tabblad of venster geopend met de website waarnaar wordt gelinkt. De bezoeker verlaat aldus de website waar hij de link aantrof om zo de inhoud waar deze naar verwijst te kunnen raadplegen. Of het citaatrecht van toepassing is, moet worden beoordeeld op grond van artikel 15a van de Auteurswet. Één van de voorwaarden is dat de omvang van het citaat in overeenstemming is met wat in het maatschappelijk verkeer redelijkerwijs geoorloofd is. Of met succes een beroep kan worden gedaan op dit artikel is uiteindelijk aan de rechter. Ik heb begrepen dat Buma/Stemra met de betrokken website van mening verschilt over de vraag of een vergoeding verschuldigd is en dat inmiddels een procedure bij de rechter is gestart. Die zal daarover een uitspraak doen. Hiernaast heb ik begrepen dat voor de embedding van achtergrondmuziek nog overleg plaatsvindt tussen Buma/Stemra en VNO/NCW over een mogelijke regeling. Daarbij wordt ook de optie opengehouden om in goed overleg de kwestie voor te leggen aan de rechter.
Vooralsnog zie ik geen aanleiding om op dit punt de wet aan te passen. Ten eerste dekt het begrip «openbaarmaking» de zinsnede «mede delen aan het publiek» uit de artikelen 2 en 3 van de Richtlijn Auteursrecht (2001/29/EG), waarvan de uitleg uiteindelijk is voorbehouden aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Voorts is bij de invoering van het begrip bewust gekozen voor een open norm. Hierdoor is het aan de rechter om op grond van de concrete omstandigheden te beoordelen of er sprake is van openbaarmaking. Dit systeem heeft als voordeel dat de wet niet na elke technologische ontwikkeling en innovatie hoeft te worden aangepast.
Is bij het embedden van auteursrechtelijk beschermde muziek wel sprake van een nieuwe openbaarmaking of verveelvoudiging? Moet embedden niet veeleer worden vergeleken met hyperlinken?
Zie antwoord vraag 2.
Als er sprake is van heropenbaarmaking, is dan niet vaak het citaatrecht van toepassing?
Zie antwoord vraag 2.
Indien de wet hier onduidelijkheid over laat bestaan, bent u bereid aanpassingen door te voeren opdat het embedden van streams niet gezien kan worden als openbaarmaking of verveelvoudiging? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat geld vragen voor embedden een aanslag is op de rijke, multimediale cultuur van het web en Nederland op achterstand plaatst in de digitale revolutie? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat er goede balans bestaat tussen vrijheid van creativiteit enerzijds en bescherming van rechten van rechthebbenden anderzijds. Dat betekent dat ik voorstander ben van innovaties in de multimediale cultuur. Tegelijk mogen deze innovaties niet ten koste gaan van de auteurs en artiesten, die immers ook hun bijdrage leveren aan de rijke multimediale cultuur. Het is hierbij in eerste instantie aan de direct betrokken partijen om in goed overleg eruit te komen. Ik steun daarom de ontwikkeling dat VNO/NCW en BUMA/Stemra in overleg zijn over de embedding van achtergrondmuziek.
Bent u bereid stappen te zetten om Buma/Stemra te bewegen tot het terugdraaien van deze maatregel? Zo ja, welke stappen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u deze actie van Buma/Stemra in het licht van de eerdere poging van Buma/Stemra in 2010 om websites te factureren voor het embedden van video’s en audiofragmenten zoals YouTube-video's, die strandde na de commotie die dit teweeg bracht?2
In 2010 het ging het om het sturen van facturen voor het embedden van video’s voor persoonlijk gebruik. In het onderhavige gebruik is er sprake van commercieel gebruik, waarbij dit gebruik het hoofddoel is van de website. Dat zijn relevante verschillen. Het gaat hier immers niet om consumenten die een factuur krijgen omdat ze hun websites met een stukje muziek verfraaien. Verder is het aan de betrokken partijen om in overleg of door tussenkomst van de rechter tot een goede oplossing te komen.
Het ruimen van graven in de gemeente Ede |
|
Ronald van Raak |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat de gemeente Ede veertig graven heeft geruimd, zonder dat alle nabestaanden hierover zijn geïnformeerd?1
De houder van de begraafplaats, in dit geval de gemeente Ede, heeft de wettelijke plicht ten aanzien van algemene graven om ten minste zes maanden en ten hoogste twaalf maanden voor het verstrijken van de termijn van uitgifte van een algemeen graf daarvan schriftelijk mededeling te doen aan de belanghebbende bij dat graf wiens adres hem bekend is (artikel 27a Wet op de lijkbezorging). Een soortgelijke verplichting bestaat ten aanzien van particuliere graven (artikel 28, tweede lid). In de wet is alleen voor het verlopen van de termijn van grafrechten vastgelegd dat de houder van de begraafplaats schriftelijk mededeling moet doen dat het grafrecht verloopt. Gedachte is dat men dan nog kan kiezen voor een herbegraving (in geval van een algemeen graf) dan wel een verlening (in geval van een particulier graf).Wanneer het grafrecht is verlopen kan worden overgegaan tot het ruimen van het graf. Vaak worden graven echter pas lang nadat de termijn is verlopen geruimd. Er is geen wettelijke plicht om de ruiming te melden bij de nabestaanden. Dat is ook logisch omdat er op dat moment geen recht meer op het graf rust. Het is aan de gemeente, als houder van de begraafplaats, hoe hiermee om te gaan.
De gemeente Ede heeft het beleid dat zij wel melding doet van de ruiming van het graf, wanneer de naam en het adres van de nabestaande(n) bekend is bij de gemeente. Bij de ruiming in kwestie was de gemeente niet van alle nabestaanden in het bezit van de adresgegevens. Om ook de mensen die de gemeente niet per post kan bereiken toch te informeren over de ophanden zijnde ruiming, plaatst de gemeente Ede een jaar voor de ruiming bordjes bij de begraafplaats waarop de ruiming wordt aangekondigd. In de toekomst wil de gemeente ook nog bordjes op de te ruimen graven plaatsen.
Zijn er meer voorbeelden van gemeenten waarin nabestaanden niet tijdig zijn geïnformeerd over een ophanden zijnde ruiming?
Het is een misverstand dat de begraafplaatshouder de plicht heeft nabestaanden schriftelijk te informeren over de ophanden zijnde ruiming (zie antwoord op vraag 1).
Hoe is de ruiming van de graven in Ede uitgevoerd? Zijn daarbij de richtlijnen uit de «Handleiding opgraven en ruimen» gehanteerd?2
In de gemeente Ede vindt de ruiming van graven gedeeltelijk machinaal en gedeeltelijk met de hand plaats. De ruiming wordt uitgevoerd door een ruimingsbedrijf dat is aangesloten bij de Branchevereniging Ondernemers Begraafplaatsbeheer (BVOB), de koepel die betrokken was bij het opstellen van de Handleiding opgraven en ruimen. Hierbij worden de richtlijnen van de «Handleiding opgraven en ruimen» in acht genomen. Wanneer de graven zijn geruimd wordt de grond laag voor laag schoongemaakt en gezeefd en meermalen gecontroleerd op menselijke resten. Bovenop deze grond komt een toplaag, die bestaat uit nieuwe grond.
Wat is uw reactie op het feit dat op de plek waar de graven zijn geruimd een bot van een nabestaande is gevonden? Hoe gaat u ervoor zorgen dat alsnog op een piëteitsvolle wijze met deze resten wordt omgegaan?
De gemeente heeft een zeer zorgvuldige procedure voor het ruimen van graven gevolgd (zie het antwoord op vraag 3). Het is voor de gemeente dan ook een raadsel hoe op de betreffende plek mogelijk menselijke resten kunnen zijn gevonden. De gemeente betreurt dit zeer. Dit is voor nabestaanden een erg pijnlijke gebeurtenis. De gemeente heeft laten weten grondig onderzoek te laten verrichten naar de herkomst van deze resten. Deze zijn meegenomen door de mensen die het hebben gevonden, maar zullen door de gemeente worden teruggenomen en worden herbegraven. Op dit punt zijn geen bevoegdheden weggelegd voor de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het is een lokale aangelegenheid.
Hoe gaat u verzekeren dat nabestaanden in de toekomst wel van een ruiming op de hoogte worden gebracht en zij niet meer openlijk met resten worden geconfronteerd?
In de Wet op de lijkbezorging is – begrijpelijk – geen plicht opgenomen om melding te maken van een ruiming. Nabestaanden worden – voor zover hun adres bekend is – aangeschreven wanneer het grafrecht ten einde loopt, zodat zij eventueel kunnen kiezen voor herbegraving dan wel verlenging. Of de houder van de begraafplaats er aanvullend voor kiest nabestaanden al dan niet rechtstreeks te benaderen in geval van een voorgenomen ruiming, is aan de houder.
Naar aanleiding van de wijziging van de Wet op de lijkbezorging is in november 2010 de Handleiding opgraven en ruimen opgesteld door de Landelijke Organisatie van Begraafplaatsen (LOB), de Branche Vereniging Ondernemers Begraafplaatsbeheer (BVOB) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). De daarin vervatte richtlijnen dragen er aan bij dat het ruimen van graven op zorgvuldige en respectvolle wijze kan worden uitgevoerd. Incidenten zijn echter nooit helemaal uit te sluiten.
Omgang van de Kamers van Koophandel met persoonsgegevens |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met de irritatie van vele ondernemers over het feit dat de KvK contactinformatie van ondernemers beschikbaar stelt?12
Ja.
Acht u het wenselijk dat een publieke organisatie die ondernemingen verplichte heffingen oplegt, geld verdient met het ongevraagd verkopen van contactgegevens?3
De opbrengsten uit verstrekking van adresgegevens vormen een substantieel deel van de bekostiging van het handelsregister en dragen er aldus aan bij de heffing voor het handelsregister zo laag mogelijk te houden. De rechtmatigheid van verstrekking van adresgegevens is uiteengezet in de beantwoording van eerdere vragen over het verstrekken van gegevens door de KvK (nr. 2009Z06520).
Bent u bekend met het feit dat deze verkoop van contactgegevens leidt tot veel ongevraagde reclamezendingen?
Iedere onderneming of rechtspersoon die is ingeschreven in het handelsregister kan bij de KvK opteren voor de zogeheten Non Mailing Indicator (NMI). De NMI houdt in dat het de directe of indirecte afnemer van adresgegevens (in bulk) niet is toegestaan reclame-uitingen (per post) toe te zenden aan de betreffende onderneming of rechtspersoon. Bij evidente aanwijzingen dat ongewenste mailing zijn oorsprong vindt in door de KvK verstrekte adressen bestaat de mogelijkheid via klachtenprocedure de KvK daarop opmerkzaam te maken. De KvK beziet vervolgens of binnen de gegeven wettelijke kaders overgegaan kan worden tot het staken van de levering. Voor mailings die langs elektronische weg worden toegezonden, geldt op grond van de Telecomwet het beginsel van opting in.
De KvK wijzen sinds medio 2009 bij iedere nieuwe inschrijving op de NMI; inmiddels kiest bij nieuwe inschrijvingen 40% van betrokkenen voor de NMI. Ook reeds bestaande inschrijvingen zijn enkele malen door middel van de Kamerkrant erop geattendeerd. Het is dus aan ingeschrevenen zelf of zij reclame-uitingen (per post) wensen te ontvangen die gebaseerd zijn op levering van adresgegevens door de KvK. Dit sluit uiteraard niet uit dat er ook andere wegen zijn om adressen van ondernemingen of andere organisaties te weten te komen. Correcte naleving van de NMI vormt dus geen absolute garantie tegen het ongewenst ontvangen van reclamezendingen.
Wat vindt u van het idee om over te schakelen op opt-out in plaats van opt-in, dat wil zeggen de «non-mailing indicator» standaard uitzetten in plaats van standaard op aan?
De Non Mailing Indicator is in de huidige vorm gebaseerd op het opting out beginsel. Ik begrijp deze vragen daarom aldus dat wordt voorgesteld, in plaats van opting out, over te schakelen op opting in. In de beantwoording van bovengenoemde eerdere vragen (in het bijzonder vraag 5 daarvan) is ingegaan op de overwegingen om het stelsel van opting out te behouden. Ik merk daarbij op dat het gebruik van door de KvK geleverde adresgegevens voor het toezenden van commerciële mailings niet los kan worden gezien van andere toepassingen van dat adressenmateriaal. Ik doel daarbij op andere commerciële toepassingen zoals opname in elektronische telefoonboeken, en op gebruik uit hoofde van de rechtszekerheidsfunctie van het handelsregister. Daarom wil ik op korte termijn een meer principiële afweging maken in de openbaarheid, beschikbaarheid en het mogen gebruiken van de gegevens in het handelsregister. Ik verwacht die afweging rond de zomer bij brief aan uw Kamer te kunnen voorleggen.
Denkt u ook dat dit veel meer zou passen voor een publieke organisatie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent van plan op korte termijn de verplichte KvK-heffing voor informeren en stimuleren om te zetten tot een vrijwillige bijdrage?
Zoals ik afgelopen najaar bij de begrotingsbehandeling heb aangegeven, is het mijn insteek de jaarlijkse heffingen van de KvK substantieel te verlagen. In de brief die ik deze zomer aan uw Kamer zal zenden over de Ondernemerspleinen ga ik nader in op de financiële aspecten en juridische implicaties.
Multinationals bij kwekersvrijstelling in octrooirecht |
|
Henk van Gerven |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Welke juristen of hoogleraren met welke expertise hebben meegeschreven aan het genoemde rapport «Analyse van de juridische mogelijkheden van een veredelingsvrijstelling in het octrooirecht in het licht van internationale regelingen» OI/I/IE/11009296?
Aan de analyse (Kamerstukken II 2010/11, 27 428, nr.182 met bijlage) hebben alleen juristen van het ministerie van EL&I meegewerkt.
Dat neemt niet weg dat ambtenaren van het ministerie van EL&I contacten onderhouden met partijen van uiteenlopende aard, zoals bedrijven en belangenorganisaties en daarbij informatie verkrijgen die dienstig kan zijn bij de beleidsvoorbereiding en advisering aan de bewindslieden.
Hoe is de onafhankelijkheid van de jurist(en) gewaarborgd? Heeft peer review plaatsgevonden? Welke bedrijven, organisaties, universiteiten of instituten zijn geconsulteerd bij het opstellen van het geschrift of hebben een draft gezien?
De onafhankelijkheid van de juristen is gewaarborgd, omdat ze allen werkzaam zijn bij het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Er heeft geen peer review plaats gevonden omdat de expertise over dit onderwerp voldoende op het departement beschikbaar is.
Vertegenwoordigers van Plantum hebben in december 2010 ongevraagd aangeboden om een opinie over het onderwerp in te dienen. Dat aanbod is aanvaard. Deze opinie is begin januari 2011 ontvangen, maar heeft niet geleid tot wijziging van de juridische analyse. Er is geen draft ervan aan externen voorgelegd.
In uw genoemde brief1 wordt geschreven over nader overleg met bedrijven die gebruik maken van, en belang hechten aan, octrooirechtelijke bescherming; met welke bedrijven of partijen is tot nu toe overleg gevoerd in deze? Klopt het dat gesproken is met DSM, Unilever, Akzo alsmede Monsanto en Syngenta? Wie waren hierbij verder aanwezig en wat is besproken?
Zoals in het antwoord op vraag 1 al is vermeld, is met verschillende relevante partijen gesproken. Dat zijn vooral vertegenwoordigers van branche-organisaties die opkomen voor de belangen van hun leden. Er is nog geen overleg gevoerd met bedrijven over de uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht, met uitzondering van RijkZwaan. Ik vind deze vorm van consultatie waardevol. Vanzelfsprekend ligt de verantwoordelijkheid voor de besluitvorming uiteindelijk geheel bij mij.
Bij brief van 11 april jl. heb ik aan LTO-Nederland, Nefarma, NIABA, Plantum en VNO-NCW, als belangenbehartigers van het relevante bedrijfsleven, verzocht om medewerking bij het onderzoek naar de de beoordeling van de haalbaarheid en wenselijkheid van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht en inventarisatie van mogelijke alternatieven voor een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht. Deze alternatieven zijn gericht op het voor de plantenveredeling toegankelijk houden van biologisch materiaal waarop octrooirecht rust.
Het nu gestarte onderzoek bestaat uit drie fasen:
Fase 1 betreft schriftelijke consultatie van de vijf genoemde organisaties. Zij zullen binnen zes weken antwoord geven op de gestelde vragen met betrekking tot de door hen geschatte haalbaarheid en wenselijkheid van een brede veredelingsvrijstelling in het octrooirecht, mogelijke alternatieven voor een brede veredelingsvrijstelling in het octrooirecht en een prioritering van mogelijke alternatieve oplossingen daarvoor.
In fase 2 zal een samenvattende rapportage worden opgesteld met voorlopige beleidsmatige conclusies.
Fase 3 betreft overleg met de genoemde organisaties op basis van de op te stellen rapportage uit fase 2 met als doel een zo breed mogelijk gedragen routekaart voor de verwezenlijking van na te streven oplossingen.
De Tweede Kamer zal na afloop van dit proces, dat is na het zomerreces, over de uitkomst worden geïnformeerd.
In hoeverre hebben deze gesprekken geleid tot aanpassingen in de onderzoeksopzet, uitvoering of conclusies van het onderzoek OI/I/IE/11009296?
De tot nu toe gevoerde gesprekken hebben niet geleid tot aanpassingen van de onderzoeksopzet, uitvoering of conclusies van het onderzoek OI/IE/11009296 (Kamerstukken II 2010/11, 27 428, nr. 182 met bijlage).
Hebben boeren- en tuindersorganisaties in gelijke mate toegang tot bewindslieden, ambtenaren en informatie als de grote bedrijven? Hebben milieu- en ontwikkelingsorganisaties dezelfde mate toegang tot bewindslieden, ambtenaren en informatie als de grote bedrijven? Kunt u een overzicht geven van contactmomenten?
Boeren- en tuindersorganisaties, alsmede milieu- en ontwikkelingsorganisaties hebben in gelijke mate toegang tot bewindslieden, ambtenaren en informatie als de grote bedrijven.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 12 april 2011 18.00 uur in verband met een algemeen overleg over dit onderwerp?
Het antwoord is tijdig verzonden voorafgaand aan het (uitgestelde) Algemeen Overleg over dit onderwerp dat nu geagendeerd staat op 18 mei aanstaande.
Problemen rondom het burgerlijk huwelijk |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Mag of moet een ambtenaar van de burgerlijke stand een huwelijk sluiten als hij weet, dan wel een (ernstig) vermoeden heeft dat eerder in een moskee dan wel een kerk een huwelijk is gesloten, terwijl dat bij wet (art. 68 Boek 1 BW) is verboden? Zo ja, waarom? Hoe verhoudt dit zich met de door de ambtenaar van de burgerlijke stand afgelegde eed of belofte?
De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft zich te houden aan de eisen die de wet aan het huwelijk stelt. Tot die eisen behoort niet dat er niet eerst een andere plechtigheid heeft plaatsgevonden. Dergelijke plechtigheden hebben immers geen rechtsgevolg, omdat we in Nederland alleen het burgerlijk huwelijk kennen (art. 1:30 lid 2 BW). Het voorschrift van artikel 1:68 lid 1 BW richt zich tot de huwelijkspartners en de geestelijke die de plechtigheden bedient en bevat geen huwelijksbeletsel. Daarom kan er ook geen sprake zijn van onverenigbaarheid met de eed of belofte die een ambtenaar van de burgerlijke stand heeft afgelegd (art. 1:16 lid 4 BW).
In hoeverre is het denkbaar dat wettelijk wordt geregeld dat de ambtenaar van de burgerlijke stand, als hij weet van zo’n eerder gesloten huwelijk dan wel daar een (ernstig) vermoeden van heeft, het burgerlijk huwelijk niet sluit?
Een dergelijk wettelijke regeling zou een effect kunnen hebben dat tegengesteld is aan het beoogde doel: daarmee zou de informele plechtigheid, die op dit moment geen enkele juridische betekenis heeft, een huwelijksbeletsel worden en daarmee een formele plaats in het huwelijksrecht krijgen. Het geven van een formele status aan een eerdere religieuze plechtigheid zou afbreuk doen aan het uitgangspunt dat Nederland alleen het burgerlijk huwelijk kent. Het is vervolgens niet ondenkbaar dat de beoogde huwelijkspartners geen huwelijk naar Nederlands recht zullen sluiten, maar het zullen laten bij een samenlevingsovereenkomst, die aan de partners minder rechten geeft. Ook zouden de partners een huwelijk in het buitenland kunnen sluiten.
Hoe kan worden voorkomen dat een ambtenaar in gemeente «B» het burgerlijk huwelijk sluit als eerder in gemeente «A» een huwelijksluiting in een moskee dan wel in een kerk heeft plaatsgevonden?
Er is geen reden om het sluiten van een burgerlijk huwelijk na een religieuze plechtigheid te willen voorkomen, zoals ik in antwoord op vraag 1 en vraag 2 heb aangegeven.
Hoe moet de ambtenaar van de burgerlijke stand handelen als hij het vermoeden heeft dat de aanstaande echtelieden niet begrijpen wat er tijdens de ceremonie wordt gezegd en ook niet begrijpen waartoe zij zich verplichten, omdat zij de Nederlandse taal (eventueel de Engelse taal) niet goed beheersen en er gebruik wordt gemaakt van een familielid of iemand anders die voor de vertaling zorgt, waarvan het ook twijfelachtig is in hoeverre die de Nederlandse taal machtig is? Is het verplicht stellen van een beëdigd tolk een oplossing van het hier geschetste probleem? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan dat worden verplicht?
De ambtenaar van de burgerlijke stand moet ervan overtuigd zijn dat de partijen hem kunnen begrijpen. Het omgekeerde geldt ook: partijen moeten krachtens artikel 1:67 BW ten overstaan van de ambtenaar verklaren dat zij een huwelijk en de daarbij behorende verplichtingen willen aangaan. Met name moet hij kunnen vaststellen dat er van vrije toestemming van de aanstaande echtgenoten sprake is. Als de ambtenaar de overtuiging heeft dat de partijen hem niet begrijpen, of wanneer hij de verklaring van partijen niet kan begrijpen, kan hij niet vaststellen dat de aanstaande echtgenoten hebben verklaard dat zij elkander aannemen tot echtgenoten en dat zij getrouw alle plichten zullen vervullen, die door de wet aan de huwelijkse staat worden verbonden, en bijgevolg kan hij evenmin verklaren als bedoeld in artikel 1:67 lid 2 BW, te weten dat betrokkenen zijn gehuwd.
Hoewel in het kader van de beantwoording van deze vragen geen volledig onderzoek kon worden gedaan, kan op grond van ingewonnen informatie in het land worden gesteld dat in de praktijk de eerste toetsing op dit vlak al plaatsvindt wanneer partijen zich melden aan het loket voor de eerste informatie. Een tweede, meer indringend, toetsingsmoment vindt plaats bij de huwelijksaangifte. Indien bij de toetsingsmomenten blijkt dat er taalproblemen zouden kunnen rijzen wordt daarvan aantekening gemaakt in het dossier en wordt aan partijen aangegeven dat zij er voor moeten zorgen dat iemand voor hen en de ambtenaar van de burgerlijke stand tolkt.
Het is denkbaar om daartoe een uitdrukkelijke verplichting in de wet op te nemen. Een behoefte daaraan is in de praktijk evenwel niet gebleken.
Het verbieden van een rechtspersoon die zich bezighoudt met pedoseksualiteit en waarvan een bestuurder schuldig is aan kinderporno |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Herinnert u zich de eerdere schriftelijke Kamervragen over het verbieden van de stichting Martijn?1 Kent u het bericht op de site van de Vereniging Martijn, opgesteld door de voorzitter van die vereniging?2
Ja.
Herinnert u zich de eerst vraag over de voorwaarden waaronder iemand bij wie kinderporno wordt aangetroffen zich effectief kan verweren met het argument dat dit materiaal wetenschappelijke doeleinden dient? Zo ja, deelt u de mening dat het voorhanden hebben van kinderporno op geen enkele manier gerechtvaardigd kan worden door een doelstelling zoals wetenschappelijk onderzoek of het nodig hebben voor het verweer tegen een beschuldiging van kinderporno?
Bij wet van 13 juli 2002 is de bijzondere strafuitsluitingsgrond ter zake het bezit van kinderpornografie wegens educatieve, wetenschappelijke of therapeutische doeleinden in artikel 240b Wetboek van Strafrecht vervallen.3 Met deze wijziging heeft de wetgever willen voorkomen dat personen het bezit van kinderpornografie onder het mom van één van die doeleinden zouden kunnen rechtvaardigen. Een verweer dat met het bezit van kinderpornografie een wetenschappelijk doel werd gediend – afgezien van het geval waarin de ongeschreven strafuitsluitingsgrond ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid van toepassing is – zal dan ook geen kans van slagen hebben.4
Kan een eventuele veroordeling van een bestuurslid van een vereniging of een rechtspersoon bijdragen tot het doen verbieden van die vereniging? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Een vereniging bezit rechtspersoonlijkheid op grond van artikel 3 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid of het doel in strijd is met de openbare orde kan op vordering van het openbaar ministerie door de rechter verboden worden verklaard en worden ontbonden. Artikel 2:20 BW biedt daarvoor de grondslag. De omstandigheid dat een bestuurder van een rechtspersoon is veroordeeld, kan relevant zijn in het kader van de beoordeling van een verzoek van het openbaar ministerie tot verbodenverklaring van een rechtspersoon. Dit voor zover de desbetreffende veroordeling bijdraagt aan de vaststelling dat de werkzaamheid van de rechtspersoon in strijd is met de openbare orde. Er zal dan ook sprake moeten zijn van een verband tussen het strafbare feit waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden en de rechtspersoon.
Kunnen strafbare feiten begaan door een bestuurder van een vereniging worden toegedicht aan die vereniging zelf? Maakt het daarbij uit dat de feiten waarvoor een bestuurder wordt veroordeeld direct te maken hebben met de doelstelling van de vereniging waarvan hij bestuurder is? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Maakt het daarbij uit of de bestuurder de website van de vereniging gebruikt om zich te uiten over de zaak waarvoor hij werd verdacht of eventueel veroordeeld? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De Hoge Raad heeft in een arrest uit 2003 de jurisprudentie over het daderschap van de rechtspersoon samengevat en aangevuld.5 De Hoge Raad heeft hierin overwogen dat een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening aan een rechtspersoon is of de gedraging in de sfeer van de rechtspersoon heeft plaatsgevonden. Daarvan kan volgens de Hoge Raad sprake zijn als zich één of meer van de volgende omstandigheden voordoen (waarbij de zogenoemde IJzerdraadcriteria onder het laatste gedachtestreepje worden vermeld):
Daarnaast blijkt uit voormeld arrest dat indien opzet of schuld als bestanddeel van het delict is vereist, dat bestanddeel ook moet kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon.
De vraag of een gedraging aan een rechtspersoon kan worden toegerekend is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De doelstelling van de rechtspersoon is in zoverre relevant dat de vraag of de gedraging in de sfeer van de rechtspersoon heeft plaatsgevonden een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is. Dat kan ook een gedraging zijn van een natuurlijke persoon die binnen de rechtspersoon een rol vervult.
Voor strafrechtelijke aansprakelijkheid op grond van feitelijk leidinggeven aan een verboden gedraging van een rechtspersoon, dient het daderschap van de rechtspersoon te zijn vastgesteld. De voorwaarden voor strafbaarheid van feitelijk leidinggeven zijn eveneens in de jurisprudentie ontwikkeld. Uit de zogenoemde Slavenburg-rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat van feitelijk leidinggeven aan een verboden gedraging sprake is indien de verdachte maatregelen ter voorkoming van de gedraging achterwege laat, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden is, en hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen, zodat hij die gedraging opzettelijk bevordert.6
In hoeverre kan een bestuurder van een vereniging feitelijk leidinggeven aan een strafbaar feit begaan door de rechtspersoon?
Zie antwoord vraag 4.
Sluit het vervolgen van een bestuurder van een vereniging de vervolging van die vereniging zelf uit? Zo nee, kan een veroordeling van de vereniging bijdragen aan het verbieden van die vereniging?
Wanneer bij een strafbaar feit een rechtspersoon en een natuurlijke persoon zijn betrokken, is het op grond van artikel 51, tweede lid, Wetboek van Strafrecht mogelijk om de rechtspersoon, de feitelijk leidinggever of beide tezamen te vervolgen. Zowel de natuurlijke persoon als de rechtspersoon kunnen strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor hun eigen betrokkenheid bij het strafbare feit.
Ook in het geval van een veroordeling van een rechtspersoon voor een strafbaar feit kan dit relevant zijn voor een vordering tot verboden verklaring en ontbinding op grond van artikel 2:20 BW. De desbetreffende veroordeling kan bijdragen aan de vaststelling dat de werkzaamheid van de rechtspersoon in strijd is met de openbare orde.
In hoeverre zijn de zogenaamde «IJzerdraadcriteria» over de toerekenbaarheid van strafbare gedragingen aan een rechtspersoon nog maatgevend in de jurisprudentie? Welke andere relevante jurisprudentie is er omtrent het toerekenen van strafbare feiten aan rechtspersonen?
Zie antwoord vraag 4.
De kosten van het verwerpen van erfenissen en de omvang van de consignatiekas |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «schuld geërfd van vergeten stiefvader»?1
Ik heb ervan kennisgenomen.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat de in het bericht genoemde vrouw, die de man die formeel haar vader blijkt te zijn al 50 jaar niet heeft gezien, nu moeite moet doen en kosten moet maken om de erfenis die haar toevalt te verwerpen?
Hetgeen beschreven is in het artikel in De Telegraaf (24 maart 2011) oogt inderdaad schrijnend. Het is echter niet zo dat voor het verwerpen van een nalatenschap in alle gevallen kosten gemaakt moeten worden. Betrokkene kan de verklaring tot verwerping van de erfenis zelf afleggen bij de griffie van de rechtbank van het sterfhuis (artikel 4:190 lid 1 juncto 4:191 lid 1 Burgerlijk Wetboek) zonder tussenkomst van een notaris. Bovendien is het afleggen van een dergelijke verklaring vrijgesteld van griffierecht als het inkomen van betrokkene onder een bepaalde grens valt (artikel 1 lid 1 onder j Regeling griffierechten burgerlijke zaken juncto artikel 2, eerste of tweede lid Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand). Als deze vrijstelling niet van toepassing is, bedraagt het griffierecht 111 Euro.
Kunt u zich de ernst van de situatie voorstellen dat een slachtoffer van incest wordt opgezadeld met schulden uit een erfenis? Vindt u het eveneens schrijnend dat een vrouw die door haar vader is misbruikt en haar vader al jaren niet meer heeft gezien kosten moet maken om de haar toegevallen erfenis te verwerpen?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat het verwerpen van een erfenis 110 euro aan griffierecht kost plus de kosten van de notaris? Deelt u de mening dat het bijzonder schrijnend is dat de hiervoor genoemde betrokkene deze kosten moet dragen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de huidige omvang van de consignatiekas, die ondermeer bestaat uit onbeheerde nalatenschappen en erfenissen waarvoor zich geen rechthebbende heeft gemeld?
In de consignatiekas is momenteel een bedrag opgenomen van € 24,9 miljoen, waarvan € 4,6 miljoen betrekking heeft op nalatenschappen.
Bent u bereid er voor te zorgen dat voor bepaalde schrijnende gevallen, bijvoorbeeld voor slachtoffers van incest, de kosten voor het verwerpen van de erfenis door de rijksoverheid worden betaald uit de consignatiekas? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe zie ik geen noodzaak, omdat voor minder draagkrachtigen al een voorziening is getroffen. Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 2 tot en met 4.
Het bericht dat hulpclubs Hivos en SNV ervan worden beschuldigd intellectueel eigendom te hebben gestolen |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hulporganisaties «stalen» project»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de beschuldiging dat de subsidieslurpers Hivos en SNV het intellectueel eigendom van een biogasproject in Afrika hebben gekaapt en vervolgens door de Nederlandse belastingbetaler hebben laten financieren?
Biogas wordt al jarenlang toegepast. De activiteit beoogt om met gebruikmaking van de jarenlange ervaringen van een succesvol regionaal Azië biogasprogramma ook een programma voor Afrika op te zetten. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft daartoe met publieke middelen in de periode 2007–2008 het voortraject voor een biogasprogramma in Afrika gefinancierd, bestaande uit de lancering van het initiatief en het verrichten van haalbaarheidsstudies. Van de tijdens voornoemde periode ontwikkelde studies berust het intellectuele eigendom bij BZ.
Klopt het dat het ministerie van Buitenlandse Zaken Hivos en SNV 30 miljoen euro subsidie heeft gegeven voor het zogeheten Africa Biogas Partnership Programme?
Nee, Hivos kreeg een subsidie van 30 miljoen euro. SNV draagt uit zijn eigen middelen aan het project bij.
Indien dit bericht op waarheid berust, bent u voornemens de uitgekeerde 30 miljoen euro van deze subsidieclubs terug te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Dit bericht berust niet op waarheid.
De uitzending 'Alzheimerpatiënten steeds vaker opgelicht' |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Bent u bekend met de tv-uitzending waaruit blijkt dat Alzheimerpatiënten steeds vaker zouden worden opgelicht?1
Ja.
Herkent u deze problematiek? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het jaarlijks? Speelt de problematiek ook in andere gevallen waar bewindvoering om andere redenen dan ouderdom aan de orde is?
Kwetsbare mensen lopen een verhoogd risico om slachtoffer te worden van financieel misbruik. Aangezien ik niet beschik over cijfers die aangeven om hoe veel Alzheimerpatiënten het per jaar gaat kan ik niet bevestigen dat er sprake is van een toenemend slachtofferschap in deze groep.
Juist met de benoeming van een beschermingsbewindvoerder door de kantonrechter geeft de wet bepaalde waarborgen tegen misbruik van kwetsbare mensen, zoals Alzheimerpatiënten, mensen met een verstandelijke beperking of mensen met een verslaving. De beschermingsbewindvoerder verricht zijn werkzaamheden onder een zekere controle van de kantonrechter, ook omdat hij jaarlijks en aan het einde van het bewind rekening en verantwoording moet afleggen. Niettemin hebben zich helaas gevallen voorgedaan van slecht bewind. Over enkele weken verwacht ik het wetsvoorstel curatele, beschermingsbewind en mentorschap aan de Ministerraad voor te leggen en daarna voor advies aan de Raad van State te kunnen zenden. Verder verwijs ik hieromtrent naar het antwoord op vraag 4 en naar het antwoord op vraag 4 en 5 van het lid Recourt (2011Z04864).
Om wat voor (strafbare) feiten gaat het in deze zaken?
Bij het maken van misbruik van een rechthebbende door een bewindvoerder kan worden gedacht aan diefstal van geld of goederen, het kopen van goederen op naam van de rechthebbende, het misbruiken van machtigingen.
Wat ziet u als een oplossing voor de geconstateerde problemen? Bent u bijvoorbeeld van mening dat een notaris altijd moet (kunnen) uitzoeken of er een bewindvoerder benoemd is, bijvoorbeeld in een register dat lijkt op het register van onder curatele gestelden?
In de eerste plaats is het belangrijk dat de mensen uit de nabije omgeving van kwetsbare mensen betrokken zijn. Hoe meer een persoon kan terugvallen op zijn sociale omgeving, hoe minder kwetsbaar en bevattelijk voor misbruik hij is. Het in het antwoord op vraag 2 genoemde wetsvoorstel bevat maatregelen die erop gericht zijn de betrokkenheid van personen in de nabije omgeving te bevorderen. De kring van personen die een verzoek tot instelling en van het beschermingsbewind en tot het ontslag van de bewindvoerder kunnen doen wordt uitgebreid. Het wetsvoorstel voorziet tevens in kwaliteitseisen voor bewindvoerders die drie of meer personen onder hun hoede hebben. Een externe accountant moet jaarlijks controleren of aan de kwaliteitseisen is voldaan. Hiermee wordt beoogd de kwaliteit van de (professionele) bewindvoerder te waarborgen. Het wetsvoorstel voorziet daarnaast in een uitbreiding van het curatelenregister. Ook personen over wiens goederen beschermingsbewind is uitgesproken, kunnen in aanmerking komen voor publicatie in het register. Hiermee kunnen potentiële schuldeisers kennis nemen van onderbewindstelling en worden hun verhaalsmogelijkheden op de rechthebbende beperkt. Daarmee kan het aangaan van nieuwe schulden worden afgeremd.
Herkent u zich in de conclusie van de directeur van Alzheimer Nederland dat er een openbaar bewindvoerderregister moet worden ingesteld?
Ik denk niet dat een register van bewindvoerders de oplossing biedt. Een register beschermt als zodanig niet tegen misbruik.
Verder verwijs ik naar de antwoorden op vraag 2 en 4 waarin het wetsvoorstel curatele, beschermingsbewind en mentorschap aan de orde komt. In dit wetsvoorstel is een andere oplossing gekozen dan een openbaar bewindvoerderregister.
Tenslotte merk ik op dat Bewindvoerders zich kunnen aansluiten bij een branchevereniging, zoals de Branchevereniging voor Professionele Bewindsvoerders BPBI, die nu reeds kwaliteitseisen aan haar leden stelt.
Vindt u dat een notaris een bewindvoerder altijd moet informeren/raadplegen in dit soort gevallen?
Een notaris zal in verband met een onderzoek naar de wilsbekwaamheid van de erflater onderzoeken of deze onder meerderjarig bewind is gesteld. Verder mag worden verwacht dat hij in verband met de handelingsbekwaamheid het register raadpleegt of een erflater onder curatele of – als het wetsvoorstel is aangenomen en de wet van kracht is geworden – onder beschermingsbewind is gesteld.
De notaris heeft conform de Wet op het Notarisambt de plicht om te controleren of er sprake is van wilsbekwaamheid op het moment dat iemand een testament laat opstellen door de notaris. Daarbij is van belang dat een persoon in staat is zijn vrije wil te uiten. Bij deze beoordeling helpt het protocol «Beoordeling wilsbekwaamheid vastgesteld» van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie.
Een onder curatele gestelde moet toestemming hebben van de kantonrechter om een testament te maken. Een persoon wiens goederen onder beschermingsbewind zijn gesteld hoeft dat niet: een uiterste wilsbeschikking kan alleen bij notariële akte en slechts door de erflater persoonlijk worden gemaakt en herroepen (artikel 42 van boek 4 van het Burgerlijk Wetboek). Uitgangspunt daarbij is dat iemand die handelingbekwaam is (dus niet onder curatele is gesteld) een testament kan maken, tenzij het tegendeel blijkt.
Uit art. 22 van de Wet op het notarisambt vloeit voort dat de notaris is gehouden tot geheimhouding van al hetgeen waarvan hij in zijn hoedanigheid kennisneemt. Deze bepaling staat eraan in de weg dat een notaris contact opneemt met een bewindvoerder.
Bent u voornemens maatregelen te nemen om dit soort gevallen van oplichting (van mensen die een bewindvoerder hebben, waaronder ook met name ouderen) te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 en 4.
De onevenwichtige gezamenlijke lobby van Financiën en verzekeraars in Burssel |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Gezamenlijke lobby van Financiën en verzekeraars verbaast Brussel»?1
Ja.
Is het waar dat het ministerie van Financiën samen met verzekeraars, tussenpersonen en asset-managers optrekt in de lobby richting de Europese Commissie? Zo ja, in welk vorm vindt dit plaats en waarom is gekozen voor de participatie van deze specifieke groepen? Zo nee, hoe ziet de lobby er dan wel uit?
Het ministerie van Financiën onderhoudt haar eigen contacten met de Europese Commissie over richtlijnen en andere dossiers. Europese voorstellen worden altijd besproken met de verschillende Nederlandse stakeholders, waaronder consumentenvertegenwoordigers. Als er standpunten zijn die het ministerie deelt met andere partijen dan kan het ministerie partijen betrekken om een standpunt sterker naar voren te kunnen brengen.
Onlangs heeft het ministerie in dat kader een gezamenlijke schriftelijke reactie op een consultatie van de Europese Commissie gestuurd. Naast het ministerie van Financiën en toezichthouder AFM, hebben de koepelorganisaties van verzekeraars, tussenpersonen en asset managers deze schriftelijke reactie onderschreven. Overigens hebben Financiën en de AFM al eerder langs dezelfde inhoudelijke lijn schriftelijk gecommuniceerd over dit onderwerp (Packaged Retail Investment Products) met de Europese Commissie. Deze initiële inhoudelijk lijn is vastgesteld na consultatie van een groot aantal partijen, waaronder de Consumentenbond.
Kunt u de uitspraak van uw woordvoerder in het artikel bevestigen dat de selectie van partijen is gekozen omdat zij het gezamenlijke doel hebben in ieder geval het huidige niveau van consumentenbescherming te behouden?
Het consultatiedocument van de Europese Commissie is besproken in een informeel overleg met toezichthouders en vertegenwoordigers uit de financiële sector. Er worden in dit informele overleg een groot aantal Europese onderwerpen gesproken. Doel van dit overleg is met name informatie-uitwisseling en kennis nemen van elkaars standpunten. Dergelijke overleggen vinden in andere lidstaten als Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk ook plaats.
Dit specifieke dossier gaat over regels voor informatieverstrekking rondom financiële producten. Omdat Nederland reeds verregaande regels op dit gebied heeft die de afgelopen jaren in overleg met de sector tot stand zijn gekomen (denk aan de Financiële Bijsluiter), konden overheid, toezichthouder en sector de krachten bundelen, en aan de Commissieaangeven dat wij hechten aan een hoog niveau van consumentenbescherming en hopen dat onze ervaringen als voorbeeld voor Europa kunnen dienen. Zoals aangegeven is dit een eenmalige gezamenlijke reactie op een consultatie en wordt bij de positiebepaling bij de uiteindelijke voorstellen, net als in het begin van dit traject, de normale procedure gevolgd waarbij iedereen gehoord wordt.
Gezien de focus van deze lobby op bescherming van consumenten, vanwaar de keuze voor een selectie «producenten»? Welke argumentatie ligt ten grondslag aan de gedachte dat deze selectie geschikt is voor een lobby voor consumentenbescherming?
Zoals aangegeven is de initiële inhoudelijk lijn van Financiën op dit dossier tot stand gekomen na een bredere consultatie waarin ook met de Consumentenbond is gesproken. Verder heeft bij het opstellen van deze schriftelijke reactie ook de AFM een belangrijke rol gespeeld. Uit de inhoud van deze reactie is op te maken dat deze erop is gericht om een adequaat niveau van consumentenbescherming te waarborgen.
Op welke manier is het belang van consumenten meegenomen in de standpuntbepaling? Welke bronnen zijn gebruikt om deze belangen te bepalen?
Zie antwoord vraag 4.
Zou het niet evenwichtiger zijn om ook vertegenwoordigers van consumenten, zoals consumentenorganisaties, te betrekken in deze lobby? Overweegt u bij lobbyactiviteiten aangaande consumentenzaken in het vervolg in elk geval te onderzoeken of consumentenvertegenwoordiging hieraan zou willen bijdragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Van een gezamenlijke lobby is geen sprake, het betreft een schriftelijke consultatiereactie waarin meerdere partijen zich kunnen vinden. Consumentenorganisaties worden in dit soort Europese trajecten altijd geconsulteerd en reageren vaak ook zelf via hun Europese koepelorganisaties.
De berichten dat burgers voor kosten van de brand bij Chemie Pack in Moerdijk moeten opdraaien |
|
Diederik Samsom (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Beslag geld verzekering Chemie Pack»?1 en het persbericht2 over de verhoging van waterschapslasten vanwege de brand bij Chemie Pack?
Ja.
Is het waar dat waterschap Brabantse Delta beslag heeft laten leggen op tegoeden van het bedrijf Chemie Pack?
Er is beslag gelegd op de verzekeringsgelden van Chemie Pack.
Zijn de in het krantenbericht genoemde schadebedragen bij benadering correct? Zo nee, wat klopt er dan niet aan die bedragen?
De genoemde bedragen komen overeen met de bedragen zoals opgenomen in mijn brief aan uw Kamer van 7 februari 2011 (kamerstukken II, 2010–2011, 26 956, nr. 92).
Weet u of het bedrijf Chemie Pack, al dan niet gedekt via een verzekering, in financiële zin in staat is om de schade die bij derden ten gevolge van de brand is ontstaan, te vergoeden?
Voor een juiste en volledige beantwoording van deze vragen is op dit moment nog te weinig informatie voorhanden. Er wordt op dit moment gewerkt aan een volledig en gedetailleerd overzicht met daarin aangegeven bij wie welke schade en kosten zijn ontstaan. Vervolgens moet – indien mogelijk parallel – onderzocht worden welke schade waar verhaald kan worden en of bestaande regelingen en verzekeringen voorzien in een gehele of gedeeltelijke dekking van de geleden schade en gemaakte kosten. Mede op basis van de uitkomsten van de thans lopende onderzoeken kan worden bepaald welke financiële middelen beschikbaar zijn bij het bedrijf Chemie-Pack en in hoeverre daar een beroep op gedaan kan worden. Aldus ontstaat inzicht in de financiële situatie die benodigd is om de gestelde en mogelijk nog te stellen vragen te beantwoorden. Het is nu niet wenselijk om vooruit te lopen op mogelijke scenario’s, Voor het algemene kabinetsstandpunt verwijs ik u naar mijn brief van 7 februari 2011 (kamerstukken II, 2010–2011, 26 956, nr. 92).
Wie moet er als Chemie Pack niet in staat blijkt te zijn de rekening van het opruimen van de gevolgen van de brand te betalen, deze kosten dan wel betalen?
Zie antwoord vraag 4.
Hebben de overheidsorganisaties havenschap Moerdijk en waterschap Brabantse Delta het bedrijf Chemie Pack aansprakelijk gesteld voor de schade ten gevolge van de brand? Zo ja, hoe heeft Chemie Pack daar op gereageerd?
Het waterschap Brabantse Delta heeft het bedrijf via publiekrechtelijke weg (beschikking van spoedeisende bestuursdwang) aansprakelijk gesteld en het havenschap Moerdijk heeft het bedrijf privaatrechtelijk aansprakelijk gesteld. Chemie-Pack heeft bezwaar aangetekend tegen de bestuursdwangbeschikking en heeft nog niet gereageerd op de aansprakelijkstelling door het havenschap Moerdijk
Deelt u de mening dat als zou blijken dat de schade van de brand (mede) is ontstaan ten gevolge van het overtreden van regels door Chemie Pack dan wel voortvloeit uit fouten die zijn gemaakt bij het beoordelen van de brandgevaarlijkheid van het bedrijf dan wel een combinatie van beide, de daar daarvoor verantwoordelijke instanties ook de financiële schade zouden moeten dragen? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen kan worden gesteld dat de veroorzaakte financiële schade door de veroorzaker dient te worden gedragen, daarbij rekening houdend met wet- en regelgeving en met jurisprudentie.
Deelt u de mening dat in ieder geval niet de burgers moeten opdraaien voor deze kosten, ook niet via een verhoging van waterschapslasten? Zo ja, hoe kunt u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw oordeel over de suggestie van de PvdA-fractie van de gemeenteraad te Breda om de restschade via een heffing bij alle chemische bedrijven te verhalen, indien blijkt dat de voor de veroorzaakte schade verantwoordelijke organisaties niet in staat zijn die schade geheel te vergoeden?
Er is geen juridische grond om, naar aanleiding van de brand bij Chemie-Pack, de mogelijke restschade via een heffing bij alle chemische bedrijven te verhalen. De risicoaansprakelijkheid strekt zich normaal gesproken niet verder uit dan de directe schade voor het milieu en voor de omgeving van het bedrijf als gevolg van de in het bedrijf aanwezige stoffen. De schade kan alleen worden verhaald op de veroorzaker daarvan.
Erfrecht |
|
|
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Herinnert u zich uw brief d.d. 2 juli 2009 over de verklaring van erfrecht die u schreef naar aanleiding van twee series schriftelijke vragen van de leden Blanksma-van den Heuvel en Van Vroonhoven-Kok?1
De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft een expertpool in het leven geroepen om een advies te formuleren voor een gemeenschappelijk beleid van de banken aangaande de verklaring van erfrecht. Dit advies richt zich op de mogelijkheid om te komen tot een eenduidig beleid in welke gevallen en/of onder welke voorwaarden kan worden afgezien van het verlangen van een verklaring van erfrecht voor de vrijgave van banktegoeden in geval van overlijden van een rekeninghouder. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is ook bij het onderwerp betrokken in het kader van de vermindering van administratieve lasten. Zij heeft de NVB over het gebruik van de verklaring van erfrecht geadviseerd. Beide adviezen bevatten grote gemeenschappelijkheid. Het integrale advies zal voor de zomer door de NVB worden afgerond, vervolgens ter goedkeuring aan de banken worden voorgelegd en daarna door de NVB aan haar leden worden medegedeeld.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het gemeenschappelijk beleid van de NVB inzake het vragen van een verklaring van erfrecht?2
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van een publicatie op de website van het Ministerie van Veiligheid en Justitie waarin wordt vermeld «bij kleine bedragen eisen sommige banken geen verklaring»? Mag hieruit worden afgeleid dat er geen gemeenschappelijk beleid is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke vervolgstappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat er wel een gemeenschappelijk beleid komt?
Zie antwoord vraag 1.
Buma/Stemra |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Schrille wanklanken in de muziekindustrie»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat de belangen van de muziekuitgevers en indirect de omroepen in het bestuur van Buma/Stemra dominant zijn geworden?
De vereniging Buma en de stichting Stemra zijn twee separate organisaties die samen een directie en ondersteunende organisatie delen. Op grond van de statuten van de vereniging Buma bestaat het bestuur uit twaalf personen waarvan er acht auteur en vier uitgever zijn. De auteursleden zijn onderverdeeld in vier componisten/tekstdichters van lichte muziek, twee componisten van ernstige muziek, een tekstdichter en een componist van mediamuziek. Op grond van de statuten van de Stichting Stemra bestaat het bestuur uit twaalf personen waarvan zeven auteur en vier uitgever zijn en een natuurlijk persoon die benoemd wordt door Buma. Voor zover er sprake zou zijn van een dominante positie van de muziekuitgevers, volgt dat niet uit de wijze waarop het bestuur is samengesteld. Voorts wijs ik u op artikel 2:9 van het Burgerlijk Wetboek waaruit volgt dat elke bestuurder jegens de rechtspersoon, in casu de vereniging Buma dan wel de stichting Stemra, gehouden is tot een behoorlijke vervulling van de hem opgelegde taak. Een bestuurder dient dus niet slechts op te komen voor een deelbelang.
De omroepen hebben geen formele positie binnen Buma. Wel zijn de omroepen een belangrijke onderhandelingspartner van Buma aangezien de omroepen veel muziek gebruiken.
Deelt u de mening dat Buma/Stemra primair bedoeld is om de belangen te vertegenwoordigen van de creatieven die de muziek schrijven en alleen secundair van de uitgeverijen die de rechten op de muziek exploiteren?
Buma heeft op grond van artikel 30a Auteurswet een vergunning voor het verlenen van bemiddeling inzake muziekauteursrecht. Volgens het tweede lid van dat artikel wordt onder muziekbemiddeling verstaan het ten behoeve van makers van muziekwerken of hun rechtverkrijgenden sluiten of ten uitvoer leggen van overeenkomsten betreffende de uitvoering in het openbaar of de uitzending in een radio- of televisieprogramma. De wet brengt derhalve geen rangorde aan tussen auteurs en latere rechtverkrijgenden (zoals muziekuitgevers). Een collectieve beheersorganisatie (cbo) dient representatief te zijn voor de rechthebbenden wiens rechten door de cbo worden beheerd. Door de wijze waarop de bestuurssamenstelling is geregeld in de statuten, is ervoor gekozen het primaat bij de auteur te leggen nu het bestuur voor tweederde uit componisten en tekstdichters bestaat en voor een derde uit muziekuitgevers.
Hoe wordt het bestuur van Buma/Stemra samengesteld? Klopt het dat muziekuitgevers niet alleen stemrecht hebben voor de aan hen toegewezen bestuursplaatsen, maar ook voor de bestuursplaatsen die bestemd zijn voor auteursvertegenwoordigers? Welke andere organen binnen Buma/Stemra zijn er die belangrijke besluiten kunnen nemen of beïnvloeden?
Bestuursleden worden verkozen door stemgerechtigde leden. Buma heeft aangegeven dat er circa 20 000 leden zijn waarvan circa 4600 stemgerechtigd. Van deze leden zijn er circa 4450 auteur en circa 150 uitgever. Een auteur is stemgerechtigd indien hij gedurende 3 jaar gemiddeld ten minste € 250 per jaar aan Buma uitkering heeft ontvangen. Een uitgever is stemgerechtigd indien hij gedurende 3 jaar gemiddeld ten minste € 2500 per jaar aan Buma uitkering heeft ontvangen. Bij de verkiezingen komen aan auteurs en uitgevers gelijke stemrechten toe. Bij Buma stemmen uitgevers mee over auteurskandidaten en stemmen auteurs mee over uitgeverskandidaten. Bij Stemra stemmen auteurs alleen op auteursvertegenwoordigers en uitgevers op uitgeversvertegenwoordigers. Kandidaten voor het bestuur dienen te worden voorgedragen door statutair erkende beroepsverenigingen. Daarnaast kunnen leden zich kandidaat stellen mits zij gesteund worden door minimaal 10 leden (idem Stemra).
De organen van de vereniging Buma en de stichting Stemra zijn de algemene ledenvergadering (Buma) of vergadering van aangeslotenen (Stemra), het bestuur en de gezamenlijke Raad van Toezicht. Verder zijn er diverse commissies, zoals de bestuurscommissie repartitiestromen.
Welke extra bevoegdheden krijgt het College van Toezicht Collectieve Beheersorganisaties in de voorgestelde wijziging van de wet houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten (31 766) om in te grijpen in de samenstelling van het bestuur van Collectieve beheersorganisaties (CBO’s)? Acht u deze extra bevoegdheden voldoende voor het kunnen doorbreken van de ongewenste dominante invloed van muziekuitgevers in het bestuur van Buma/Stemra? Zo nee, welke aanvullende maatregelen stelt u voor om het College alsnog afdoende bevoegdheden te geven?
Allereerst merk ik op dat ik de statutaire zetelverdeling zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 niet onevenwichtig acht. In het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten (31 766) is bepaald dat het College van Toezicht voorafgaand aan een statutenwijziging schriftelijk instemming dient te verlenen. Ook kan het College advies geven over een besluit tot statutenwijziging.
Voorts is in het wetsvoorstel opgenomen dat directie, bestuur en raad van toezicht hun nevenfuncties openbaar dienen te maken en opgave dienen te doen van hun bezoldiging. Buma heeft aangekondigd hier al toe te zullen overgaan in het jaarverslag 2010. Het wetsvoorstel voorziet daarnaast in een grondslag voor het opstellen van een algemene maatregel van bestuur inzake de inrichting en het bestuur van een cbo en over de hoogte en de vorm van de bezoldiging van bestuurders, de raad van toezicht en degene die zich met de dagelijkse leiding bezig houden.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de verstrengeling van de belangen van muziekuitgevers met het bestuur van Buma/Stemra en andere CBO’s en mogelijke onregelmatigheden in het uitkeren van subsidies via Buma Cultuur? Zo nee, waarom niet?
Indien er klachten bestaan over belangenverstrengeling van bestuurders van Buma/Stemra kunnen deze worden voorgelegd aan het College van Toezicht. Het College van Toezicht heeft in 2010 een beleidsnotitie Integer bestuur opgesteld waarin het belang van een betere en transparante besturing van cbo’s uiteen wordt gezet. Het College beveelt onder meer aan een onafhankelijk voorzitter te benoemen die erop kan toezien dat specifieke belangen niet het overwicht kunnen krijgen binnen het bestuur. Ik zal het College van Toezicht verzoeken genoemde notitie op de website te publiceren.
Het College van Toezicht is in de notitie socu-beleid 2010 in algemene zin nader ingegaan op de zogeheten socugelden mede naar aanleiding van opmerkingen hierover in haar laatste financieel rapport collectief beheer uit 2009. In het rapport en de notitie wordt onder andere aanbevolen de leden mee te laten beslissen over collectieve bestemming van de gelden.
Tot besluit vermeld ik hier het enquêterecht (artikel 2:344 BW e.v.) op grond waarvan een groep leden van een vereniging de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam kan verzoeken een of meer personen te benoemen tot het instellen van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van een rechtspersoon.
Bent u bereid te onderzoeken of het wenselijk is de wettelijke monopoliepositie van Buma/Stemra te beëindigen? Hoe ziet u de wettelijke monopoliepositie van de CBO’s in een Europees perspectief? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Op grond van artikel 30a Auteurswet kan de vergunning voor muziekbemiddeling in beginsel aan meer dan een organisatie worden toegekend. De Europese Commissie heeft in haar Digitale Agenda aangekondigd met een richtlijnvoorstel te komen over het collectief beheer van auteursrechten in de EU. In dat voorstel zullen naar verwachting transparantie-eisen gesteld worden aan cbo’s en zullen bepalingen worden opgenomen over grensoverschrijdende licentieverlening. Afhankelijk van de uitkomst van de bespreking van het richtlijnvoorstel zal moeten worden bezien of de nationale regelgeving inzake collectieve beheersorganisaties aanpassing behoeft. Ik zal nader op dit onderwerp ingaan in de binnenkort door de Kamer te ontvangen speerpuntenbrief auteursrecht.
Acht u het nodig om van Buma/Stemra en andere CBO’s te verlangen in veel meer detail te rapporteren over inkomsten en uitgaven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten (31 766) biedt deze mogelijkheid. Op basis van het wetsvoorstel zullen cbo’s jaarverslagen en jaarrekeningen moeten opstellen en deze openbaar moeten maken overeenkomstig boek 2 titel 9 van het Burgerlijk Wetboek. Voorts zullen de beheerskosten in het jaarverslag moeten worden opgenomen en de wijze van beheer en verdeling van de gelden moeten worden toegelicht. De bestuurders, leden van de raad van toezicht en degenen die met de dagelijkse leiding van een cbo zijn belast dienen hun nevenfuncties openbaar te maken en opgave te doen van hun bezoldiging. Cbo’s dienen de volgende stukken openbaar te maken: de statuten, geschillenregeling repartitiereglement, tarieven, tariefgrondslagen, licentievoorwaarden, kortingsregelingen, de mate van representativiteit en de wijze waarop wel of niet vrijwaring wordt gegeven voor claims van niet-vertegenwoordigde rechthebbenden.
Het College van Toezicht Auteursrechten heeft een eigen financieel rapportagesysteem ontworpen, het zogenaamde template. In dit template wordt meer informatie gevraagd dan wordt gepubliceerd in de jaarverslagen van de cbo’s. Alle cbo’s gaan met ingang van 2011 met terugwerkende kracht conform dit template aan het College van Toezicht Auteursrechten rapporteren. Naar verwachting zal het College hiermee beter in staat zijn de toezichtstaak te vervullen.
Bent u bereid met spoed het wetsvoorstel voor auteurscontractenrecht naar de Kamer te sturen?
Ik verwijs u hiervoor naar de speerpuntenbrief auteursrecht welke binnen afzienbare termijn naar de Kamer zal worden gezonden.
De componist die zijn eigen zak spekt dankzij Buma/Stemra |
|
Pauline Smeets (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de het artikel «Componist spekt eigen zak dankzij Buma/Stemra»?1
Ja.
Is het waar dat een componist onder valse naam in 2009 ruim 2 miljoen euro heeft ontvangen van Buma/Stemra?
Buma heeft aangegeven dat in de periode 2007–2009 er 2 deelnemers een bedrag van meer dan 1 miljoen euro hebben ontvangen. Het gebruik van de term «valse naam» wekt een verkeerde indruk. Het is niet ongebruikelijk dat componisten artiestennamen of pseudoniemen gebruiken. De website van Buma geeft zelfs informatie over hoe iemand zich onder een pseudoniem kan aanmelden.
Waarom heeft Buma/Stemra onmiddellijke actie ondernomen toen bleek dat er substantieel meer dan de gehanteerde bovengrens € 500 000 was uitgekeerd?
Voor de uitkering aan een rechthebbende wordt geen bovengrens gehanteerd. De geïncasseerde gelden worden bij radio en televisie uitgekeerd aan de hand van een fingerprintingsysteem. Dat systeem registreert softwarematig de seconden gedurende welke bepaalde muziek wordt gedraaid. De hoogte van het secondenbedrag verschilt per categorie. De uitkering is dus rechtstreeks gerelateerd aan het aantal seconden muziekgebruik.
De besturen van Buma/Stemra hebben twee bestuurscommissies die permanent de bestaande repartitieregelingen doorlichten en waar nodig verbetervoorstellen doen. Buma heeft aangegeven dat de secondewaarde van muziekgebruik bij tekst-tv is gehalveerd nadat uit analyse van de jaarlijkse uitkeringen was gebleken dat er in het type muziekgebruik aanmerkelijke verschuivingen plaatsvonden – van gebruik van traditionele muziek naar gebruik van jingles en tunes en van gebruik overdag naar gebruik ’s nachts. Het College van Toezicht heeft aangekondigd nader te zullen onderzoeken of het aangebrachte onderscheid tussen jingles en tunes enerzijds en andersoortige muziek anderzijds noodzakelijk is vanuit het vereiste van een rechtmatige repartitie.
Waarom is het onderzoek van KPMG niet openbaar gemaakt? Gaat u dat alsnog eisen van Buma/Stemra?
Het is de verantwoordelijkheid van Buma/Stemra om de in haar opdracht gedane onderzoeken al dan niet openbaar te maken. Voor mij is van belang dat het College van Toezicht Auteursrechten over het onderzoek beschikt.
Heeft Buma/Stemra naar uw oordeel voldoende maatregelen getroffen naar aanleiding van de uitkomsten van het KPMG-onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan de Minister van Justitie om een oordeel te vellen over de vraag of een vereniging voldoende maatregelen heeft getroffen naar aanleiding van een bepaald onderzoek.
Buma geeft aan dat in het onderzoek geen onrechtmatigheden zijn vastgesteld en dat er dus geen aanleiding was voor het nemen van maatregelen. Het College van Toezicht meldt dat in het rapport een aantal risico’s zijn onderkend maar dat niet is vastgesteld dat de risico’s zich daadwerkelijk hebben verwezenlijkt. De aanbevelingen inzake Buma over het bij een aantal werkprocessen op een andere wijze verdelen van bevoegdheden, dan wel nadere controle in te voeren (vier-ogen-principe) zijn naar het oordeel van het College van Toezicht door Buma overgenomen.
Is het waar dat componisten substantieel minder geld krijgen uitgekeerd en dat klachten daarover worden genegeerd door Buma/Stemra?
Buma geeft aan dat invoering van het fingerprinting systeem heeft geleid tot een nauwkeuriger meting van het muziekgebruik. Voorheen werd de repartitie gebaseerd op een logboekadministratie door de omroepen. Een manuele logboekadministratie is minder accuraat dan een geautomatiseerd fingerprintingsysteem waarmee per seconde wordt gedetecteerd welke muziek wordt gebruikt en wie de auteur daarvan is. De introductie van het systeem heeft ertoe geleid dat sommige componisten minder kregen uitgekeerd en anderen juist meer. Het Platform Makers merkt op dat in eerste instantie bij de invoering problemen zijn gerezen omdat niet alle fingerprints van muziek voorhanden waren in het systeem.
Buma erkent dat de huidige procedure van klachtverwerking niet voldoet en de directie heeft een project ingericht om de snelheid en de kwaliteit van de klachtafhandeling te verbeteren. Het College van Toezicht Auteursrechten heeft aangegeven bekend te zijn met de jarenlange achterstand in de klachtafhandeling maar meent dat Buma de juiste stappen heeft gezet om het probleem te ondervangen. Buma heeft aangegeven te verwachten de achterstand dit jaar volledig te hebben weggewerkt zodat nieuwe klachten direct in behandeling kunnen worden genomen.
Deelt u de mening dat de «financiële black-box», die Buma/Stemra volgens diverse componisten is, zo spoedig mogelijk moet leiden tot concrete verbetering van de transparantie naar de componisten?
Buma stelt jaarlijks een jaarrekening op die door een accountant wordt gecontroleerd. De leden van de vereniging Buma krijgen een jaarlijkse presentatie van de cijfers en tijdens de ledenvergadering worden ze in de gelegenheid gesteld vragen te stellen over de jaarrekening.
De vereniging Buma en de stichting Stemra beschikken over repartitiereglementen waarin in detail wordt aangegeven hoe de geïnde gelden moeten worden verdeeld over de rechthebbenden (componisten, tekstdichters en
uitgevers). De reglementen zijn vastgesteld (en kunnen alleen worden gewijzigd) door de ledenvergadering van de vereniging Buma en de vergadering van aangeslotenen van de stichting Stemra. Het reglement, de aanhangsels en de toelichting worden ter hand gesteld van alle aangeslotenen en zijn daarnaast beschikbaar op de website van Buma/Stemra. Buma erkent dat het repartitieproces een gecompliceerd proces is en derhalve niet voor eenieder eenvoudig te volgen is. Buma zendt bij de repartitie aan deelnemers een schriftelijke toelichting waarin uitleg wordt gegeven over hoe de uitkering is samengesteld en een verklaring wordt gegeven voor mogelijke verschillen met eerdere uitkeringsjaren.
Het College van Toezicht Auteursrechten ziet toe op de rechtmatige verdeling van de geïnde vergoedingen aan de rechthebbenden overeenkomstig het repartitiereglement. Het College heeft gemeld geen klachten te hebben ontvangen van rechthebbenden met betrekking tot de repartitie.
Welke maatregelen treft u om de componisten te garanderen dat ze het geld krijgen via Buma/Stemra waar ze recht op hebben?
Zie antwoord vraag 7.
Had de situatie met een componist onder valse naam voorkomen kunnen worden als er sprake was geweest van een sterk aangescherpt toezicht conform de voorgestelde wijziging van de wet toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten?2
Nee, er is gereparteerd conform het toentertijd geldende repartitiereglement. Zoals hiervoor bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is het hanteren van een artiestennaam of pseudoniem niet ongebruikelijk.
De "uiterst benarde" positie van consumenten bij faillisementen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat consumenten bij faillissementen een «uiterst benarde» positie innemen?1
Als het gaat om de aanschaf van goederen, zoals consumentenelektronica, waarvoor wel een (aan)betaling is gedaan, maar levering niet kon plaatsvinden wegens een tussentijds faillissement van de betrokken winkel(keten), hebben consumenten, zoals overigens ook menige leverancier, over het algemeen de status van gewone schuldeiser in faillissement. Consumenten moeten zich voor de levering van het betrokken product of terugbetaling van de (aan)betaling vervoegen bij de curator, die ofwel alsnog tot levering kan overgaan ofwel tot gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de (aan)betaling ten laste van de failliete boedel. Honorering van laatstgenoemde vorderingen komt doorgaans pas aan de orde als de boedel nog een positief saldo vertoont nadat de vorderingen van de separatisten (pand- en hypotheekhouders) en preferente schuldeisers zijn voldaan.
De ervaring leert dat failliete boedels meestal geen batig saldo bevatten ter voldoening van alle gewone schuldeisers; anders zou er immers geen faillissement zijn uitgesproken. Is op voorhand aannemelijk dat er onvoldoende baten zijn ter gehele of gedeeltelijke voldoening van concurrente vorderingen, dan kan de rechter-commissaris bepalen dat de afhandeling van concurrente vorderingen achterwege blijft (artikel 137a Faillissementswet). Kortom, de kans dat een consument in gevallen als de onderhavige zijn vooruit- of aanbetaling, of een groot deel daarvan, uit de boedel terug krijgt, is tamelijk gering. Dat is een van de vaak onvermijdelijke, maar tegelijk betreurenswaardige consequenties van een faillissement.
In sommige gevallen kunnen andere winkelketens de gedupeerde consumenten, al dan niet na tussenkomst van de curator, tegemoet komen. Hiertoe bestaat echter geen wettelijke verplichting. In het geval van het faillissement van IMpact Retail, waartoe It’s Electronics, Prijstopper en Modern.nl behoren, heeft de curator gedeeltelijke oplossingen gevonden bij andere winkelketens. Op deze manier draagt de branche zelf bij aan schadebeperking bij de consument.
Bent u met mij van mening dat het merkwaardig is dat schuldeisers die in het algemeen kapitaalkrachtig zijn, beter kunnen inschatten of een bedrijf failliet gaat en daar zelfs direct invloed op uit kunnen oefenen (zoals banken) meer kans hebben om hun geld terug te krijgen bij een faillissement dan minder kapitaalkrachtige schuldeisers die dat inzicht niet hebben en geen directe invloed hebben op een faillissement van een bedrijf (zoals mensen die al een (aan)betaling voor een product hebben gedaan), ook als dat product niet geleverd wordt vanwege het faillissement? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
De positie van een schuldeiser in faillissement wordt niet bepaald door de vraag of en hoe kapitaalkrachtig men is, maar door de concrete relatie met de failliete ondernemer. Is dat bijvoorbeeld een nauwe economische (toeleveranciers) of financiële (banken) relatie, dan beschikt men over de nodige mogelijkheden om rechten veilig te stellen, bijvoorbeeld via een eigendomsvoorbehoud, hypotheek- of pandrecht. Inherent aan deze samenwerkingsrelatie is dat men een concreter zicht heeft op de economische situatie van een bedrijf.
Consumenten hebben een dergelijke informatiepositie meestal niet, omdat men vaak slechts (zeer) incidenteel zaken doet met een bedrijf. Ook zijn consumenten, omdat men koopt en niet levert, niet in de positie om een eigendomsvoorbehoud te vestigen. Kortom, de informatiepositie en rangorde in het faillissement hangen in de praktijk nauw samen met de aard en intensiteit van de relatie die met het failliete bedrijf bestond. Dit wordt treffend geïllustreerd door het feit dat ook een kleine, minder kapitaalkrachtige leverancier uiteindelijk het faillissement van een afnemer kan aanvragen bij wanbetaling.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om bij een faillissement de positie van gewone mensen in balans te brengen met die van banken, zodat men meer kans heeft om geld terug te krijgen als het product niet geleverd wordt vanwege een faillissement?
Wij zien geen aanleiding om particulieren, bijvoorbeeld door de afschaffing van voorrechten en preferenties in faillissement, in een soortgelijke positie als banken te brengen. Uit de internetconsultatie die gehouden is over het voorontwerp van de Commissie insolventierecht, onder voorzitterschap van Kortmann, is gebleken dat dergelijke voorstellen op onvoldoende draagvlak konden rekenen. Onder meer omdat een verminderde verhaalspositie van banken zou kunnen leiden tot teruglopende kredietverstrekking aan het bedrijfsleven (vgl. de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Gesthuizen, Kamerstukken II 2010/11, Aanhangsel nr. 1014).
Daar komt bij dat de onderhavige casus en de met de andere winkelketens getroffen regelingen goed illustreren dat de curator over de nodige instrumenten beschikt om de consequenties van een faillissement voor consumenten te verzachten. Voorts kunnen consumenten risico’s vermijden door een product pas bij levering te betalen en geen of slechts een kleine aan- of vooruitbetaling te doen. Overigens ontwikkelt de markt hier al alternatieven in de vorm van een aanbetaling op een derdenrekening. Daarvan zijn inmiddels verschillende voorbeelden bekend, zoals het Nationaal Waarborgfonds Aanbetalingen en de Nationale Aanbetaling Garantie. Deze fondsen houden als derde partij de aanbetaling in beheer totdat de levering voltooid is, zodat aanbetalingen van klanten niet opgaan in een eventueel faillissement van de leverancier.
Ten slotte kunnen consumenten op ConsuWijzer.nl, het informatieloket van de Consumentenautoriteit, de NMa en de OPTA, informatie vinden over hun rechten en plichten als consument. ConsuWijzer heeft naar aanleiding van het (dreigende) faillissement van IMpact Retail twee nieuwsberichten op haar website geplaatst om consumenten te informeren en bewust te maken van hun rechten bij faillissementen. Verder heeft ConsuWijzer ook diverse hulpmiddelen voor consumenten ontwikkeld, zoals voorbeeldbrieven waarmee consumenten makkelijker een vordering kunnen indienen bij de curator.
De afwikkeling van de woekerpolisaffaire |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Woekerpolisaffaire start opnieuw»?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel «De Woekerpolisaffaire start opnieuw». In het artikel wordt melding gemaakt van een rechterlijke uitspraak in eerste aanleg d.d. 26 januari 2011 in de zaak Van der Meulen-Falcon. Op basis van de uitspraak stel ik vast dat in deze casus dwaling is vastgesteld en de overeenkomst is herzien. ASR Nederland (ASR) heeft beroep aangetekend en de zaak is dus nog onder de rechter. Het lijkt mij dan ook niet wenselijk dat ik daarover nu uitspraken doe.
Is het waar dat een gedupeerde via de rechter veel meer vergoed kreeg dan via de schikking met ASR?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de situatie dat ASR van plan is om naar aanleiding van deze uitspraak meer te compenseren dan in eerdere schikkingen is afgesproken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel unit-linked-polissen heeft ASR verkocht? Klopt de grove schatting van de auteur dat dit er 1 miljoen kunnen zijn? Klopt het dat dit ASR een strop in de orde van grootte van 620 miljoen kan opleveren?
ASR Nederland inclusief alle vroegere werkmaatschappijen (zoals AMEV, Stad Rotterdam en Falcon) heeft ca. 1,1 miljoen beleggingspolissen lopen. Het is echter niet goed mogelijk om op basis van deze individuele zaak die nog onder de rechter is, zinvolle uitspraken te doen over wat de consequenties voor ASR zouden kunnen zijn.
Kunt u de financiële scenario’s voor het Rijk als eigenaar van ASR schetsen in de situatie waarin bovengenoemde uitspraak door hogere rechters wordt bevestigd, danwel de casus waarin deze wordt verworpen?
Het is onmogelijk om uitspraken te doen over de financiële consequenties die dit voor de Staat als eigenaar kan hebben. Wel kan worden aangegeven wat de verwachting was van de financiële invloed van het eerdere akkoord van ASR. Op 17 december 2008 kwam ASR tot een akkoord op hoofdlijnen met Stichting Verliespolis, Stichting Woekerpolis Claim, Vereniging van Effectenbezitters, Vereniging Eigen Huis en Vereniging Consument & Geldzaken. De impact op de embedded value van de gehele portefeuille van ASR Nederland zou € 780 mln gaan bedragen voor belasting (€ 580 mln na belasting). Een gedeelte daarvan was al in 2007, voor het aandeelhouderschap van de Staat, verwerkt in de jaarrekening op grond van de Aanbeveling van de Ombudsman Financiele Dienstverlening.