De aanbevelingen in de dissertatie van mr.dr. R.P. Wijne |
|
Michiel van Veen (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de dissertatie van mr.dr. R.P. Wijne?
Ja.
Deelt u de conclusie dat patiënten vaak problemen ondervinden bij het civielrechtelijk verhalen van vermijdbare schade, veroorzaakt door hulpverleners in de zorg?
Het is voor slachtoffers van vermijdbare schade niet altijd makkelijk om hun schade te verhalen. Ook is niet altijd duidelijk langs welke wegen zij hun schade kunnen verhalen. Wij willen het op verschillende manieren toegankelijker voor patiënten maken om een schadevergoeding te krijgen als er sprake is van vermijdbare schade en verwijtbaar handelen.
Op dit moment is het wetsvoorstel voor de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (32 402) aanhangig bij de Eerste Kamer. Met dit wetsvoorstel krijgt het slachtoffer een laagdrempelig alternatief voor een procedure bij de rechtbank voor schades. Zorgaanbieders worden met dit wetsvoorstel verplicht aangesloten te zijn bij een geschilleninstantie die bindende uitspraken doet en een schadevergoeding kan toekennen van maximaal € 25.000,00.
Daarnaast wordt een zorgloket opgericht. Dit zal uiterlijk 1 juli 2014 operationeel zijn. Burgers, waaronder slachtoffers van vermijdbare schade, kunnen bij dit zorgloket terecht voor begeleiding wanneer zij een klacht hebben over de zorg.
Hoe oordeelt u over de aanbeveling van mr.dr. Wijne om de bewijslast bij overeenkomsten inzake geneeskundige behandeling ter zake de vermeende normschending door de hulpverlener te herverdelen? Hoe oordeelt u in dat kader over de door haar voorgestelde aanpassing van artikel 7:453 BW? Denkt u dat invoering van dit artikel een claimcultuur in de medische sector zal introduceren?
Mevrouw Wijne stelt in haar dissertatie dat de huidige bewijslastverdeling een knelpunt is voor slachtoffers van vermijdbare schade. Met haar aanpassing van artikel 7:453 Burgerlijk Wetboek stelt mevrouw Wijne kort samengevat voor om de bewijslast te herverdelen als de patiënt kan aantonen dat hij door de betreffende behandeling schade heeft geleden. Causaal verband moet vaststaan, voordat ingevolge deze door mevrouw Wijne voorgestelde aanpassing de bewijslast wordt gelegd bij de hulpverlener. Het aantonen van deze causaliteit is lastig voor de patiënt. Om die reden stelt mevrouw Wijne ondersteunende aanpassingen voor. Een van deze ondersteunende aanpassingen ziet op de openheid van incidenten. Wij delen met mevrouw Wijne het belang van openheid over incidenten. Het wetsvoorstel voor de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg beoogt ook op dit vlak verbetering aan te brengen door de hulpverlener te verplichten om open te zijn over incidenten en van incidenten aantekening te maken in het dossier (artikel 10, derde lid).
Omdat de patiënt niet zelden lastig kan bewijzen dat een hulpverlener bijvoorbeeld een medische fout heeft gemaakt, heeft de Hoge Raad de hulpverlener een verzwaarde stelplicht opgelegd (HR 20 november 1987, NJ 1988, 500). Van de hulpverlener wordt verlangd dat hij voldoende feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van zijn betwisting van de stellingen van de patiënt. Dit betekent dat degene op wie de bewijslast eigenlijk niet rust (de hulpverlener), een plicht heeft tot het verstrekken van gegevens als betwisting van wat wordt gesteld door de wederpartij op wie de bewijslast rust (de patiënt). Het niet goed bijhouden van een dossier kan er toe leiden dat de hulpverlener niet in staat is te voldoen aan de op hem rustende verzwaarde stelplicht. De rechter kan in dat geval beslissen welke sanctie hij passend acht. De rechter kan bijvoorbeeld de bewijslast op de hulpverlener leggen (zie bijvoorbeeld Rb. Zwolle–Lelystad 14 juli 2004, LJN AR3130 en Rb. ’s-Hertogenbosch 10 november 2004, LJNBQ3245). De patiënt wordt dus in de jurisprudentie reeds beschermd.
Tot slot, in reactie op het laatste gedeelte van de vraag. De zorg dat er een claimcultuur ontstaat in de medische sector is vaker uitgesproken, bijvoorbeeld bij de start van de vrijwillige geschillencommissie Ziekenhuizen. Deze zorg is sindsdien ongegrond gebleken. Een grote toename van het aantal claims is sinds de start van deze geschillencommissie uitgebleven.
Hoe oordeelt u over de aanbeveling van mr.dr. Wijne om de plicht openheid te verschaffen over de aard en toedracht van een incident wettelijk te verankeren (artikel 7:448 BW)? Hoe oordeelt u over haar zienswijze dat bij uitblijven van deze plicht tevens een sanctie in de bewijslastsfeer nodig is, te weten dat wordt uitgegaan van een vermoeden van de schending van de zorgplicht door de hulpverlener?
Openheid over de aard en toedracht van incidenten is belangrijk. Het wetsvoorstel voor de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg bevat met artikel 10, derde lid, een verplichting die nagenoeg gelijk is aan het voorstel van mevrouw Wijne en net als dat voorstel moet leiden tot meer openheid over incidenten. Het verschil met het voorstel van mevrouw Wijne is dat zij een aanpassing van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst voorstelt. Het toepassingsbereik van het wetsvoorstel voor de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg is breder dan het toepassingsbereik van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Hierdoor profiteert een grotere groep cliënten van de nieuw in te voeren verplichting om incidenten in het dossier op te nemen.
Met artikel 10, derde lid, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg worden hulpverleners verplicht om van de aard en toedracht van een incident onverwijld mededeling te doen aan de patiënt, een vertegenwoordiger van de patiënt of de nabestaanden van een overleden patiënt, en hiervan aantekening te maken in het dossier. Het niet goed bijhouden van een dossier kan er in beginsel toe leiden dat de hulpverlener niet in staat is te voldoen aan de op hem rustende verzwaarde stelplicht. De rechter kan in dat geval beslissen welke sanctie hij passend acht. De rechter kan bijvoorbeeld de bewijslast op de hulpverlener leggen.
Met artikel 10, derde lid, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg kan hetzelfde resultaat worden verkregen als wordt beoogd met de door mevrouw Wijne voorgestelde wetswijziging, namelijk openheid over de aard en toedracht van een incident.
Hoe oordeelt u over de aanbeveling van mr.dr. Wijne om wettelijk te verankeren dat bij schending van de informatieplicht op de wijze als bedoeld in artikel 7:448 BW uitgegaan wordt van het vermoeden dat de patiënt geen toestemming heeft gegeven voor behandeling?
Wanneer de informatieplicht wordt geschonden en er sprake is van schade, kan de hulpverlener aansprakelijk worden gesteld. De patiënt dient aan te tonen dat hij geen toestemming voor de behandeling zou hebben gegeven indien hij tevoren ingelicht en juist geïnformeerd zou zijn geweest, waardoor de behandeling niet zou hebben plaatsgevonden en de schade niet zou zijn ingetreden. Mevrouw Wijne stelt voor om een bewijsvermoeden in de wet op te nemen, waardoor het de hulpverlener is die moet aantonen dat de patiënt ook indien de informatievoorziening adequaat zou zijn geweest, zou hebben ingestemd met de behandeling. Kan de hulpverlener dat niet, dan is hij aansprakelijk, zo stelt mevrouw Wijne voor.
Met de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg wordt ingezet op het verbeteren van de communicatie tussen hulpverlener en patiënt. Goede communicatie kan behulpzaam zijn om te voorkomen dat informatieplichten worden geschonden en draagt bij aan de totstandkoming van «informed consent». Wij willen eerst bezien wat de effecten zijn van het wetsvoorstel Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, alvorens te beschouwen of – en zo ja welke – verdere verbetering van de bewijspositie van de patiënt noodzakelijk is.
De discriminatie van homoparen bij interlandelijke adoptie |
|
Magda Berndsen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Herinnert u zich de eerdere vragen over het mogelijk maken van adopties uit Zuid-Afrika door niet-christelijke en homoseksuele paren en het bericht dat homoseksuele en niet-christelijke paren nog steeds geen kinderen uit Zuid-Afrika mogen adopteren?1
Ja, het betreft een onderzoek dat zich niet alleen richt op Abba adoptions maar ook op andere adoptieorganisaties in Zuid-Afrika. Het onderzoek richt zich op mogelijke discriminatie binnen de procedure voor interlandelijke adopties.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de South African Human Rights Commission een onderzoek is gestart naar Abba Adoptions vanwege discriminatie van homostellen?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van het feit dat er een resolutie is aangenomen in het Zuid-Afrikaanse parlement dat zowel Zuid-Afrikaanse als buitenlandse organisaties die hebben gediscrimineerd geen adopties meer mogen bemiddelen? Bent u op de hoogte van het feit dat Department of Social Development heeft vastgesteld dat Abba Adoptions discrimineert en dat er nog steeds duidelijke bewijzen zijn dat dit gewoon door gaat?
Ja, ik ben op de hoogte van het feit dat in het verslag van een overleg tussen het Department of Social Development en een commissie van het Zuid-Afrikaanse parlement een resolutie is opgenomen waarin wordt aangegeven dat voorkomen zou moeten worden dat adoptieorganisaties die discrimineren, mogen bemiddelen bij de adoptie van Zuid-Afrikaanse kinderen.
Ja, het Department of Social Development heeft in het Zuid-Afrikaanse parlement aangegeven dat Abba adoptions discriminerende criteria hanteerde. Het Departement heeft daarop verzocht aan Abba adoptions om deze criteria te verwijderen. Abba adoptions heeft op dit verzoek positief gereageerd en een nieuw non-discriminatoir beleid vastgesteld en aan het Department overhandigd.
De praktijk laat zien dat er de afgelopen jaren meerdere kinderen geplaatst zijn in Nederland bij niet-christelijke paren en alleenstaanden. Bij Wereldkinderen is één inschrijving van een paar van gelijk geslacht bekend. Deze aanvraag staat op de algemene wachtlijst tot het moment dat de aanvraag kan worden ingediend. Naar verwachting zal dit op korte termijn kunnen plaatsvinden. Abba adoptions is volledig op de hoogte van welke echtparen of alleenstaanden op de wachtlijst bij Wereldkinderen staan. Hierin is geloofsovertuiging, alleenstaand, samenwonend, getrouwd, paar van gelijk geslacht of niet, niet relevant. Voor deze aanvraag gelden exact dezelfde voorwaarden als voor alle andere aanvragen.
Hoe ziet u de rol van de Centrale Autoriteit Interlandelijke Adoptie in dit geheel en de rol van Wereldkinderen? Vindt u dat deze organisaties adequaat zijn opgetreden bij de meldingen over discriminatie die zij hebben gekregen?
De Centrale autoriteit heeft adequaat opgetreden en actie ondernomen. Zo is er contact gezocht met de Zuid-Afrikaanse Centrale autoriteit, zijn er gesprekken gevoerd met Wereldkinderen en met vertegenwoordigers van de groep Ek Sien Jou. Ook Wereldkinderen heeft actie ondernomen op basis van de meldingen die zij hebben gekregen. Zo heeft Wereldkinderen haar afspraken met Abba adoptions herzien waardoor er geen discriminatoire criteria meer in de vergunningverlening gehanteerd worden. Daarnaast heeft er overleg plaatsgevonden met vertegenwoordigers van paren van gelijk geslacht en niet-christelijke ouderparen waarin deze groep uitdrukkelijk is uitgenodigd om zich aan te melden voor een adoptieprocedure via Wereldkinderen in Zuid-Afrika om daarmee aan te kunnen tonen dat de adoptieprocedure op reguliere wijze kan worden doorlopen. Hier is door deze groep tot op heden geen gebruik van gemaakt. Niet-christelijke ouderparen en een paar van gelijk geslacht die geen lid zijn van deze groep hebben zich wel aangemeld en hebben de adoptieprocedure doorlopen of worden op korte termijn bemiddeld.
Vindt u het toelaatbaar dat Nederland exclusief blijft samenwerken met een adoptieorganisatie die in staat van beschuldiging is gesteld voor het discrimineren van homostellen of gaat u nu eindelijk werk maken van een discriminatievrij alternatief? Is dit op de korte termijn te realiseren? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn?
Zoals ik al eerder met uw Kamer heb gedeeld3, zijn er geen discriminerende voorwaarden meer in de samenwerking tussen Wereldkinderen en Abba adoptions. Daarnaast heb ik aangegeven dat ik geen bezwaren heb tegen een mogelijke tweede vergunninghouder die in Zuid-Afrika kan bemiddelen. Dit heb ik ook kenbaar gemaakt aan de Zuid-Afrikaanse Centrale autoriteit. Deze Centrale autoriteit heeft aangegeven dat ze de aanvraag voor een mogelijke tweede samenwerkingsovereenkomst met Nederland in overweging hebben genomen.
Wat was de uitkomst van de adoptieconferentie in Dublin ten aanzien van adoptie door homostellen?
Zowel tijdens een ambtelijke bijeenkomst van de Europese Commissie over kinderrechten als tijdens een Europese werkconferentie van adoptieautoriteiten in Dublin is aandacht gevraagd voor de mogelijkheden van paren van gelijk geslacht om te adopteren. Hierbij is voorgesteld om een Europese werkgroep in het leven te roepen die, onder leiding van de Europese Commissie, de praktische problemen gaat onderzoeken die er liggen ten aanzien van interlandelijke adoptie en in het bijzonder op het gebied van adopties door paren van gelijk geslacht.
De Europese Commissie heeft goede notie genomen van dit voorstel en zal het betrekken bij de agendasetting van deze expert bijeenkomsten. De landen die aanwezig waren bij de werkconferentie hebben aangegeven het voorstel nader te willen bestuderen.
Hoe gaat u zich in het kader van het mensenrechtenbeleid, waarin LHBT (Lesbische, Homo-, Bi-, en Transseksueel)-rechten prioritair zijn verklaard, inzetten voor gelijke rechten voor LHBT-stellen bij adopties?
In Nederland kunnen paren van gelijk geslacht sinds 1 januari 2009 ook een buitenlands kind adopteren. Het land van herkomst van het te adopteren kind vraagt altijd naar een rapport waarin de gezinssituatie wordt beschreven, alvorens besloten wordt of de adoptie doorgang kan hebben. Landen kunnen op basis van hun eigen wetgeving weigeren een kind te laten adopteren op grond van het feit dat de aspirant adoptieouders homoseksueel zijn. Nederland zet zich in het buitenlands mensenrechtenbeleid in voor gelijke rechten voor LHBT. Hierbij zijn drie hoofdpunten waarop wordt ingezet: afschaffing van strafbaarstelling van homoseksualiteit; tegengaan van discriminatie; en bevordering van sociale acceptatie. Inzet op deze drie aspecten zal uiteindelijk ook een positief effect hebben op gelijke rechten voor LHBT-stellen bij interlandelijke adopties.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over adoptie op 2 oktober 2013?
Ja
Het bericht ‘Den Haag vindt de klachten over bevingen maar gezeur' |
|
Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Den Haag vindt de klachten over bevingen maar gezeur»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat de zorgen over de gevolgen van de gaswinning en de afhandeling van schade ontstaan door deze winning ruime aandacht verdienen van de Nederlandse overheid? Zo ja, op welke manier spant u zich in om aan deze zorgen en de ontstane schade tegemoet te komen?
Zoals in mijn brief aan uw Kamer van 2 september jl. naar aanleiding van vragen van het lid Paulus Jansen is geantwoord, is het uitgangspunt van mij en de NAM om de schademeldingen zo snel mogelijk door een gecontracteerd taxatiebureau in behandeling te laten nemen voor het maken van een bezoekafspraak door een taxateur. Vanwege de grote aantallen meldingen in februari/maart 2013 werd het niet meer realiseerbaar binnen een redelijke termijn de bezoeken in te plannen. Om die reden is de NAM ertoe overgegaan extra taxateurs in te schakelen door het contracteren van een nieuw schade-expertisebureau. Het aantal schadetaxateurs werd daarmee opgevoerd tot ruim 50 personen.
Op dit moment wordt ernaar gestreefd dat er binnen een termijn van 3 maanden nadat de schademelding is ontvangen door de NAM, een bezoek en schadeopname door een taxateur hebben plaatsgevonden.
Dit zal niet in alle gevallen lukken omdat het maken van bezoekafspraken maatwerk is. Naar het oordeel van de NAM dient de schadebeoordeling en – afhandeling, alsmede de contacten daarover met de gedupeerden, zorgvuldig te zijn.
De NAM bewaakt de termijnen inzake de afgelegde bezoeken alsmede de afwikkeling van de lopende claims door het houden van voortgangscontroles bij de ingeschakelde taxatiebureaus.
Zoals ik in mijn brief van 22 augustus jl. aan uw Kamer heb aangegeven, heb ik het proces van schadeafhandeling laten toetsen door de Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb). Daarnaast heb ik een onafhankelijke raadsman benoemd, bij wie burgers terecht kunnen met hun klachten en zorgen. De bevindingen van zowel de Tcbb als de onafhankelijke raadsman zijn in deze brief verwoord.
Deelt u de mening dat door de recente aardbevingen de spanning in het gebied oploopt en mensen steeds ongeruster worden en dat juist dan communicatie heel belangrijk is? Zo ja, op welke manier staat u in contact met bewoners, ondernemers en bestuurders in dit gebied?
Het is voor mij van het begin af aan helder dat de toename van het aantal aardbevingen, en de mogelijke sterkte ervan, de onrust bij de bewoners doen toenemen. Daarom heb ik in januari ook besloten om dit jaar nog een groot aantal onderzoeken te laten uitvoeren. Over de voortgang heb ik uw Kamer met mijn brieven van 3 juli en 22 augustus jl. op de hoogte gebracht. De voortgang van de onderzoeken heb ik toegelicht op 3 juli jl. in een bestuurlijk overleg met de vertegenwoordigers van de betrokken gemeenten en de provincie Groningen. Ook zijn er samen met het Regionaal Informatiepunt gaswinning (RIG) bijeenkomsten georganiseerd voor zowel inwoners als gemeenteraads- en collegeleden, waarin de onderzoeken worden gepresenteerd en bediscussieerd. Daarnaast hebben mijn medewerkers regulier overleg over de voortgang van alle onderzoeken met vertegenwoordigers van de overheden in de regio. Met de ondernemers in de Eemsmond (SBE) is een werkgroep gevormd om de eventuele gevolgen van aardbevingen op hun bedrijfsprocessen in kaart te brengen.
Klopt het dat tot dusver van de circa 10.000 schademeldingen er 2.700 zijn afgehandeld? Zo nee, wat is dan de stand van zaken? Zo ja, hoe snel worden de overige schademeldingen afgehandeld? Deelt u de mening dat dit binnen een aantal maanden moet gebeuren?
In mijn brief aan uw Kamer van 2 september jl. is onderstaande de stand van zaken weergegeven. Deze stand van zaken wordt periodiek bijgewerkt en is terug te vinden op http://www.namplatform.nl/.
De stand van zaken op basis van de gegevens van begin september 2013 was als volgt:
Als gevolg van de aardbeving van Huizinge van 16 augustus 2012 waren er medio februari 2013 omstreeks 2.800 meldingen ingediend. Van deze meldingen is inmiddels ruim 90% afgehandeld. Echter de aardbevingen in februari 2013 betekenden een forse toename van de meldingen en er werd na enige weken een aantal van omstreeks 6.000 bereikt. Deze sterke toename is mede het gevolg van actieve oproepen (NAM, EZ, bestuurders) om alle schades te melden, inclusief eerdere schades. Het binnen een redelijke termijn bezoeken van de gedupeerden werd niet meer realiseerbaar.
Het indienen van schademeldingen gaat de laatste maanden in kleinere aantallen en ligt thans op circa 100 per week. De meldingen worden op volgorde van datum van binnenkomst bij de taxatiebureaus ondergebracht voor het plannen van taxatie bezoeken.
Klopt het dat in een enkel geval er zelfs mensen zijn die hun huis hebben moeten verlaten? Zo ja, zijn er meer mensen voor wie dit speelt en hoe worden deze mensen opgevangen en gecompenseerd?
De NAM heeft bewoners van een al eerder verzakte boerderij alternatieve woonruimte geboden. De door de bevingen veroorzaakte schade kon wel hersteld worden, maar de inschatting van experts was dat bij een zwaardere beving de veiligheid van de bewoners in het geding zou kunnen komen, De bewoners hebben dit geaccepteerd en zijn nu met de NAM in overleg om permanente oplossingen te bespreken. De NAM heeft de bewoners geadviseerd om een adviseur in de arm te nemen die hen deskundig kan begeleiden en met raad en daad bijstaat. Dit is gebeurd en de kosten van de adviseur worden door de NAM vergoed. Betrokken partijen zijn in goed overleg over het gevolgde proces en getroffen maatregelen en de daaraan verbonden kosten. Op dit moment is er 1 andere woning met een soortgelijke problematiek (woning was al bekend bij Bouw- en Woningtoezicht). De NAM heeft mij verzekerd dat zij alert is op vergelijkbare situaties en in overleg met alle betrokkenen in zo’n geval ook een veilige en acceptabele oplossing zal proberen te vinden.
De trage uitbetaling van rechten door BUMA/STEMRA |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het u bekend dat nog altijd ontevredenheid bestaat onder artiesten over het uitkeringssysteem van auteursrechtenorganisatie Buma/Stemra?
Ja, ik ben bekend met berichten in de media dat er onder bepaalde artiesten ontevredenheid bestaat over de uitbetaling door Buma/Stemra.
Hoeveel klachten zijn er in de afgelopen 24 maanden geregistreerd van artiesten en wat was de aard van de klachten?
Op advies van het College van Toezicht Auteursrechten maakt Buma/Stemra een onderscheid tussen klachten en commentaren.
Een klacht is iedere schriftelijke melding, niet zijnde een commentaar, van een bij Buma/Stemra aangesloten auteur of uitgever waaruit blijkt dat niet aan diens verwachting is voldaan en die niet het karakter heeft van een snel te verhelpen misverstand of gebrek aan informatie. Deze klachten worden afgehandeld via een interne klachten bezwaarcommissie. In de afgelopen 24 maanden is er slechts één klacht ingediend bij Buma/Stemra.
Wanneer een klacht betrekking heeft op besluiten van het bestuur of de directie van Buma/Stemra kan een rechthebbende, nadat de interne klachtenprocedure is afgerond, in beroep gaan bij de Geschillencommissie Buma/Stemra. De Geschillencommissie wordt voorgezeten door een onafhankelijk voorzitter die afkomstig is uit de rechterlijke macht. Op dit moment zijn bij de Geschillencommissie geen zaken in behandeling.
Een commentaar is een opmerking door een aangesloten componist, tekstdichter of muziekuitgeverij over een uitbetaling (of gebrek daaraan) naar aanleiding van het gebruik van zijn muziekwerk. Commentaren worden op het niveau van een individueel muziekwerk behandeld, omdat ieder muziekwerk andere rechthebbenden kan hebben. Dit komt omdat bij elk werk andere componisten, tekstdichters of uitgeverijen betrokken kunnen zijn, die elk voor een verschillend percentage kunnen meedelen in de opbrengst. Commentaren worden gemiddeld binnen drie maanden afgehandeld.
In 2012 was er bij circa 1% van de 1,5 miljoen muziekwerken sprake van een commentaar (16.057). In 2013 zijn er 6.726 commentaren ingediend. Ongeveer 1.800 commentaren zijn in nader onderzoek. Deze commentaren zijn terug te voeren tot ongeveer 190 leden van de 22.000 leden en aangeslotenen bij Buma/Stemra.
Van de circa 190 leden, die commentaar hebben ingediend, hebben de commentaren van 95 leden niet direct betrekking op Buma/Stemra zelf, maar op het muziekgebruik in het buitenland. Het beheer van deze rechten is niet in handen van Buma/Stemra, maar van buitenlandse collectieve beheersorganisaties. Buma/Stemra zoeken deze commentaren uit door, namens haar leden, in contact te treden met buitenlandse collectieve beheersorganisaties.
Kent u de berichten dat de geïnde gelden van Spotify langer op de plank blijven liggen bij Buma/Stemra dan wenselijk?
Nee, mij zijn daarover geen berichten bekend.
Welke normen gelden voor de repartitie aan artiesten en in hoeverre worden deze normen door Buma/Stemra gehaald?
De Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten schrijft voor dat collectieve beheersorganisaties uiterlijk binnen drie kalenderjaren, volgend op het jaar van inning, de ontvangen gelden verdelen onder de rechthebbenden (art. 2 lid 2 sub g).
Buma/Stemra stellen in hun eigen repartitiereglement, waarin de regels zijn vastgelegd over de verdeling van gelden van rechthebbenden aangesloten bij Buma, dat zij streven naar een verdeling van de ontvangen gelden, in het kalenderjaar, volgend op het jaar van ontvangst, maar uiterlijk binnen een periode van drie kalenderjaren volgend op het jaar van ontvangst.
De vergoeding van Spotify die Buma/Stemra in 2010 hebben ontvangen, zijn in 2012 aan de rechthebbenden uitgekeerd. De vergoeding die in 2011 is ontvangen is gedeeltelijk uitgekeerd en het restant wordt uitgekeerd in oktober 2013. In oktober worden eveneens de gelden van 2012 uitgekeerd. De reden dat er vertraging zit tussen het moment van ontvangst van de gelden en het moment van uitbetaling, ligt onder andere in de complexiteit van het analyseren van online datagebruik en de toenemende internationale regelgeving.
Gelet op het feit dat de uitkeringen binnen de gestelde wettelijke termijn plaatsvinden, zie ik geen aanleiding de gang van zaken bij Buma/Stemra met betrekking tot de repartitie onder de aandacht te brengen van het College van Toezicht Auteursrechten.
Deelt u de mening dat de inkomenspositie van de artiest in het geding is als de uitkering onnodig lang op zich laat wachten, terwijl Spotify wel snel afdraagt aan Buma/Stemra? Zo ja, bent u bereid Buma/Stemra aan te spreken op de gang van zaken met betrekking tot de repartitie?
Zie antwoord vraag 4.
De tegemoetkoming in de kosten van adoptie |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u ermee bekend dat het Agentschap SZW tot voor kort het volgende criterium hanteerde voor het verkrijgen van een tegemoetkoming in de kosten voor adoptie: «De adoptieprocedure is tussen 1 januari 2009 en 1 januari 2013 afgerond. Een adoptieprocedure is afgerond wanneer u de uitspraak van de rechter uit het land van herkomst heeft ontvangen.»?
Ja.
Waarom is dit criterium op de website van het Agentschap SZW inmiddels veranderd in de volgende formulering: «De adoptieprocedure moet ingevolge de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) tussen 1 januari 2009 en 1 januari 2013 zijn afgerond. Een adoptieprocedure is afgerond wanneer u: of de adoptieuitspraak van de rechter uit het land van herkomst heeft ontvangen (die onmiddelijke werking in Nederland heeft). Of: er sprake is van een buitenlandse adoptieuitspraak die is omgezet, bekrachtigd of erkend naar Nederlands recht bij beschikking door een Nederlandse rechter.»?1
De wijziging van de tekst van de website was niet bedoeld ter aanscherping van de regels, doch ter verduidelijking.
Is er door de nadere precisering van het begrip «afgeronde adoptieprocedure» sprake van een aanscherping van de regels? Zo ja, waarom is daarvoor gekozen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze wijziging zich tot artikel 9a, eerste lid, sub c, van de Wobka en de passage in de Memorie van Toelichting: «Tot slot wordt de voorwaarde gesteld dat de adoptieprocedure in overeenstemming met de Wobka is afgerond. Dit betekent onder meer dat de adoptiefouders beschikten over een vooraf door de Minister van Justitie verkregen beginseltoestemming en dat zij gebruik hebben gemaakt van de bemiddeling door een vergunninghouder.»?
Zoals aangegeven is er geen sprake van een wijziging maar van een verduidelijking. Bij behandeling van het wetsvoorstel bleek er een meerderheid te zijn voor het begrenzen van de regeling in tijd. Op basis hiervan is de regeling beperkt tot adopties die in de periode 1 januari 2009 tot 1 januari 2013 zijn afgerond (Kamerstukken II 2010/11, 32 446, nr. 7). De regeling kent hierbij twee peildata, namelijk de datum waarop het kind is geadopteerd en de datum waarop de aanvraag moet zijn ingediend (binnen drie jaar na adoptie).
Door onduidelijkheid over de interpretatie van de peildata heeft het Agentschap SZW in 35 gevallen ten onrechte aanvragen afgewezen, waarbij de adoptie in het land van herkomst voor 1 januari 2013 lag, maar de datum van de rechterlijke beslissing tot erkenning van de adoptie in Nederland of de datum van de omzetting van een zwakke naar een sterke adoptie in Nederland na 1 januari 2013 lag. Op basis van een ingediend bezwaar over deze data is deze omissie aan het licht gekomen. Daarop is besloten deze 35 gevallen opnieuw te beoordelen en de website aan te passen, zodat de onduidelijkheid is weggenomen.
Bent u ermee bekend dat het Agentschap SZW in zijn communicatie met adoptieouders ook steeds bevestigd heeft dat de adoptiebeslissing door een buitenlandse rechter afdoende was voor het verkrijgen van de tegemoetkoming?
Ja
Bent u ermee bekend dat het Agentschap SZW inmiddels aan ouders afwijzingen stuurt, omdat kinderen, hoewel zij in 2012 al geadopteerd waren, nog niet in 2012 de Nederlandse nationaliteit hadden verkregen? Deelt u de mening dat dit niet in lijn is met de eerdere toelichting daarop op de website van het Agentschap SZW, die als volgt luidde: «De aanvraag voor een tegemoetkoming is binnen drie jaar na voltooiing van de adoptie ingediend. Dit betekent dat u na de uitspraak van de rechter drie jaar de tijd heeft om voor uw adoptiekind de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen en een aanvraag in te dienen.»?
Ja, de aanvankelijk afgewezen aanvragen, die tijdig zijn gedaan en waarin sprake is van een adoptie die is uitgesproken tussen 1 januari 2009 en 1 januari 2013, doch waarin pas na 1 januari 2013 is voldaan aan de overige voorwaarden, worden herzien. Ook wordt de website aangepast, waarmee de onduidelijkheid is weggenomen.
Bent u ermee bekend dat de rechterlijke procedure in Nederland nog niet in 2012 was voltooid voor een aantal kinderen als gevolg van het uitstellen van de beslissing door de Nederlandse rechtbank vanwege drukte of extra onderzoek?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u gelet op het voorgaande bereid om ten opzichte van ouders die door de aanscherping van het beleid nu een afwijzing hebben verkregen, alsnog de oude criteria toe te passen?
Zie antwoord vraag 6.
De hoofdelijke aansprakelijkheid van volksvertegenwoordigers |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Chipshol dreigt raadsleden met aansprakelijkheid»?1
Ja.
In hoeverre kunnen gekozen volksvertegenwoordigers voor een democratisch genomen besluit hoofdelijk (financieel) aansprakelijk worden gesteld? Wat is de inhoud van de wettelijke bepalingen en jurisprudentie op dit punt?
Dat is niet mogelijk. Volksvertegenwoordigers dienen in hun vergaderingen te kunnen spreken en besluiten zonder de vrees of dreiging daarvoor persoonlijk te worden betrokken in gerechtelijke procedures. Gekozen volksvertegenwoordigers genieten daartoe immuniteit voor al hetgeen zij mondeling of schriftelijk inbrengen in de beraadslagingen van het volksvertegenwoordigend orgaan waarvan zij deel uitmaken. Dat geldt ook voor de wijze waarop zij hun stem uitbrengen. Ze kunnen daarvoor niet strafrechtelijk worden vervolgd of privaatrechtelijk op worden aangesproken. Dit is voor leden van de Staten-Generaal vastgelegd in artikel 71 van de Grondwet. Voor leden van provinciale staten, gemeenteraden, algemene besturen van waterschappen is dit geregeld in overeenkomstige bepalingen in respectievelijk de Provinciewet, de Gemeentewet en de Waterschapswet.2 De weinige jurisprudentie die er is, gaat vooral over de vraag of bepaalde in of buiten de volksvertegenwoordiging gedane uitlatingen onder de immuniteit vallen en over de vraag welke andere personen dan de volksvertegenwoordigers zelf mede deze immuniteit genieten.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat gekozen volksvertegenwoordigers voor een democratisch genomen besluit «persoonlijk financieel» aansprakelijk zouden kunnen worden gesteld? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse staatsbestel gaat uit van politieke verantwoordelijkheid en kent geen persoonlijke financiële aansprakelijkheid van volksvertegenwoordigers. Ook op gemeentelijke niveau ontbreekt privaatrechtelijke financiële aansprakelijkheid. Deze gaat – evenals op landelijk niveau – op in de politieke verantwoordingsplicht. Dat betekent dat volksvertegenwoordigers in hun vergaderingen kunnen spreken en besluiten zonder angst daarvoor persoonlijk en financieel te kunnen worden betrokken in gerechtelijke procedures.
Wie kan er in het geval er door een wijziging van een bestemmingsplan aan een ander financiële schade wordt toegebracht verantwoordelijk worden gesteld voor die schade? Wat is hierin het verschil tussen een privaatrechtelijke en een publiekrechtelijke rechtspersoon?
Schade die geleden wordt als gevolg van een wijziging in het bestemmingsplan (planschade) kan in aanmerking komen voor vergoeding door de gemeente. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd. De aansprakelijkheid berust dus bij de gemeente en niet bij individuele bestuurders persoonlijk.
In het privaatrecht zal doorgaans de rechtspersoon aansprakelijk worden gesteld. Wanneer dat geen soelaas biedt (bijvoorbeeld bij een faillissement) kunnen daarnaast bestuurders onder bepaalde voorwaarden door derden aansprakelijk worden gesteld voor onrechtmatig handelen van de rechtspersoon. Artikel 2:1, derde lid BW sluit een dergelijke aansprakelijkheid voor bestuurders van publiekrechtelijke rechtspersonen uit.
Kan het Rijk, een provincie of gemeente in het geval zij wordt aangesproken voor een schadevergoeding, regres nemen op volksvertegenwoordigers die bij het nemen van het democratische besluit hebben gehandeld in strijd met de wet (bijvoorbeeld vanwege corruptie)?
De in het antwoord op de eerste vraag genoemde immuniteiten gelden ook ten opzichte van het Rijk, de provincie en de gemeente. Indien er schadevergoeding moet worden betaald naar aanleiding van een door de volksvertegenwoordiging genomen besluit, berust de betalingsplicht bij het desbetreffende overheidsorgaan. Deze overheid kan geen regres nemen op de eigen volksvertegenwoordigers wegens de wijze waarop zij hun stem hebben uitgebracht. Voor ambtsdelicten, zoals bijvoorbeeld het aannemen van steekpenningen, zijn volksvertegenwoordigers uiteraard wel strafrechtelijk vervolgbaar.
Adoptie uit Ethiopië |
|
Ingrid de Caluwé (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de uitzending van Brandpunt van 24 februari 2013 over misstanden bij adopties van kinderen uit Ethiopië al dan niet door tussenkomst van Wereldkinderen en van het bericht «Nederland telt vele Betty's» in de Volkskrant van 27 februari 2013?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat Wereldkinderen onderdeel uitmaakt van de alliantie Together4Change, die in 2010 ruim 52 miljoen euro uit het Mede Financierings Stelsel (MFS-II) heeft ontvangen, waarmee Wereldkinderen in onder andere Ethiopië projecten voor kinderrechten en kinderwelzijn uitvoert?
Wereldkinderen maakt inderdaad deel uit van de MFS II-alliantie Together4Change, waarvan de organisatie ICS (Investing in Children and their Societies) penvoerder is. Deze alliantie ontvangt 46 mln. euro financiering uit het Medefinancieringsstelsel MFS II voor de jaren 2011 t/m 2015. Ik kan bevestigen dat Wereldkinderen in Ethiopië in samenwerking met lokale partners projecten uitvoert die op het terrein van kinderrechten, kinderwelzijn, alternatieve zorg en sociaal economische versterking van gezinnen liggen, maar niet op het terrein van interlandelijke adoptie.
Is het mogelijk dat de adopties via Wereldkinderen, waar in Brandpunt aan wordt gerefereerd, uit deze MFS-II-gelden zijn gefinancierd? Zo ja, waarom wordt ervoor gekozen om adoptieactiviteiten met gelden bestemd voor ontwikkelingshulp te ondersteunen? Wat is de relevantie van adoptie voor ontwikkelingshulp?
Het is uitgesloten dat de adopties via Wereldkinderen waaraan in Brandpunt wordt gerefereerd uit MFS-II middelen zijn gefinancierd. De desbetreffende adopties vonden in de periode 2004–2005 plaats. De MFS-II subsidie is pas vanaf 2011 beschikbaar gesteld. De MFS II Alliantie Together4Change werkt juist aan versterking van lokale structuren voor kind- en jeugdbescherming zodat kinderen op een adequate manier binnen hun eigen gezin of gemeenschap kunnen worden opgevangen. De door het ministerie van Buitenlandse Zaken beschikbaar gestelde gelden aan de Together4Change Alliantie worden niet besteed aan activiteiten op het gebied van interlandelijke adoptie.
In hoeverre worden de overige Nederlandse adoptievergunninghouders (deels) uit overheidsgelden gefinancierd, al dan niet via middelen bestemd voor ontwikkelingssamenwerking? Is er ook sprake van indirecte ondersteuning van betreffende adoptieorganisaties door ondersteuning met ontwikkelingsgelden van aan de organisaties gelieerde ontwikkelingsorganisaties of -programma's?
Geeft voornoemde uitzending u aanleiding acties te ondernemen ter zake (lopende) adoptieprocedures uit Ethiopië? Zo ja, welke maatregelen zullen genomen worden?
De extra waarborgen die Nederland heeft ingevoerd om de adoptieprocedures meer in lijn te krijgen met de uitgangspunten van het Haags Adoptieverdrag staan beschreven in mijn brief aan de Tweede Kamer op 16 februari 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 31 265, nr.32). In de brief aan uw Kamer van 13 maart 2012 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 199, nr.1) over de beleidsdoorlichting staat tevens vermeld welke maatregelen ik heb genomen om betere controle uit te voeren op de adoptieprocedures. Daarnaast draagt een aanpassing van het kwaliteitskader, de nauwe contacten met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de informatie-uitwisseling tussen de Europese Centrale autoriteiten ertoe bij dat er meer en beter zicht is op de zorgvuldigheid en zuiverheid van de adoptieprocedures. Gelet op deze maatregelen is het niet noodzakelijk om nu actie te ondernemen.
In hoeverre zijn adoptieorganisaties strafbaar of vervolgbaar naar Nederlands recht, indien zou worden vastgesteld dat adoptieprocedures niet conform de regelgeving zouden zijn verlopen?
Adoptieorganisaties zijn niet strafrechtelijk vervolgbaar. In bepaalde situaties kunnen medewerkers wel vervolgd worden. Ook bestaat de mogelijkheid om de vergunning van de vergunninghoudende instelling in te trekken (artikel 18 Wobka).
Wat zijn de familierechtelijke en internationaal privaatrechtelijke gevolgen voor geadopteerde kinderen nadat is vastgesteld dat een adoptieprocedure met misstanden zou zijn omgeven en het betrokken kind onvrijwillig zou zijn afgestaan? Houdt een adoptie dan stand?
Als de adoptiebeschikking in Nederland is erkend, dan geldt ook naar Nederlands recht dat de adoptie tot stand gekomen is. Deze adoptie houdt dan naar Nederlands recht stand, tenzij de Nederlandse rechter een verzoek van de geadopteerde tot herroeping van de adoptie toewijst. Als de in het buitenland tot stand gekomen adoptie niet in Nederland wordt erkend, bijvoorbeeld omdat sprake is van strijd met de openbare orde, dan bestaat die adoptie naar Nederlands recht niet.
Klopt het dat nagenoeg uitgesloten is dat adopties na 2010 zonder medeweten van biologische ouders tot stand zijn gekomen? Hoe wordt bovendien gecontroleerd dat biologische ouders inderdaad dood zijn, indien dit in een adoptieprocedure zou worden opgeworpen?
Eén van de extra waarborgen die in de procedure gevoegd zijn, is dat er een vertegenwoordiger van de Nederlandse vergunninghouder de biologische ouders bezoekt en (nogmaals) uitlegt wat de consequentie is van het afstand doen van hun kind voor interlandelijke adoptie. Hiermee is het risico tot een minimum beperkt dat ouders niet op de hoogte zijn van de consequenties van interlandelijke adoptie. Verder is het in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de Ethiopische autoriteiten om zich er zeker van te stellen dat de informatie die in het Ethiopische adoptiedossier aanwezig is, juist is.
Interlandelijke adoptie uit Ethiopië |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Brandpunt over interlandelijke adoptie uit Ethiopië?1
Ja
Is het waar dat er diverse kinderen uit Ethiopië zijn geadopteerd, waarbij met de procedure voor adoptie naar Nederland is gefraudeerd? Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp?2 Is er naar aanleiding van de uitzending van Brandpunt reden om aan te nemen dat er na 2010 alsnog adopties hebben plaatsgevonden door middel van bemiddeling van Stichting Wereldkinderen? Is er na 2010 door deze vergunninghouder op andere wijze onzorgvuldig gehandeld rond adopties uit Ethiopië? Wat zijn uw ervaringen met de andere vergunninghouder voor dit land, Stichting Afrika? Wat is de uitkomst van het onderzoek dat deze stichting heeft uitgevoerd naar de dossiers en achtergronden van de kinderen in procedure? Worden er op dit moment nog of weer adopties uitgevoerd vanuit Ethiopië?
Er is niet gefraudeerd met adopties vanuit Ethiopië. Wel zijn er onzorgvuldigheden in de procedure geconstateerd die in het verleden hebben plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan zijn er extra waarborgen in de procedures gevoegd. Deze maatregelen zijn beschreven in mijn brief aan uw Kamer van 16 februari 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 31 265, nr.32). Er is geen reden aan te nemen dat er na 2010 nog nieuwe adopties vanuit Ethiopië hebben plaatsgevonden via Vereniging Wereldkinderen. Immers, Vereniging Wereldkinderen heeft sinds 2009 alleen lopende procedures afgerond en heeft daarna geen nieuwe bemiddelingen meer gerealiseerd.
Naar aanleiding van de signalen over onzorgvuldige procedures heeft Stichting Afrika voor alle dossiers die toen in procedure waren extra onderzoek verricht door alle biologische ouders nogmaals te bezoeken, te counselen en nogmaals te laten tekenen voor hun afstand. Stichting Afrika heeft in 2009 tevens twee werkbezoeken afgelegd aan Ethiopië. Stichting Afrika werkt sindsdien met de extra waarborgen, zoals beschreven in mijn brief aan uw Kamer op 16 februari 2010, waardoor de procedures meer in lijn zijn met de uitgangspunten van het Haags Adoptieverdrag.
Stichting Afrika heeft in 2012 16 kinderen uit Ethiopië geadopteerd.
Hoe beoordeelt u de uitspraak in de uitzending dat adoptiefouders, die in Nederland geen informatie krijgen en daarmee in onzekerheid blijven over de zorgvuldigheid van adoptieprocedures, en ouders, die in Ethiopië op zoek zijn naar hun biologische kinderen, en adoptiekinderen, die te horen krijgen dat hun biologische ouders dood zijn terwijl ze nog leven, allen slachtoffer zijn van een falend adoptiebeleid?
Als de zogenoemde adoptiedriehoek (kind, biologische ouders en adoptiefouders) het gevoel heeft slachtoffer te zijn van een falend adoptiebeleid dan betreur ik dat. Echter, uitgangspunt voor een goede adoptieprocedure is dat alle beschikbare informatie, waar mogelijk, gedeeld wordt met betrokken partijen.
Heeft Vereniging Wereldkinderen een rol gespeeld bij onzorgvuldige en onzuivere adoptieprocedures vanuit Ethiopië? Zo ja, welke? Zo nee, hoe verklaart u dan de uitspraken dienaangaande gedaan in de uitzending van Brandpunt? Bent u bereid om interlandelijke adopties vanuit Ethiopië via deze vergunninghouder ook formeel stil te leggen totdat is vast komen te staan dat de zorgvuldigheid en zuiverheid van de adoptieprocedures in Ethiopië gewaarborgd zijn?
Adoptieprocedures via Wereldkinderen hebben op legitieme wijze plaatsgevonden, waarbij wel achteraf is gebleken dat er een aantal verbeteringen nodig waren om de procedures zorgvuldiger te maken. Door het invoeren van een aantal extra maatregelen zijn de procedures meer in lijn met de uitgangspunten van het Haags Adoptieverdrag. Stichting Afrika voert de procedures uit conform de «nieuwe» werkwijze. Vereniging Wereldkinderen bemiddelt al enige jaren niet meer uit Ethiopië. Ik zie dan ook geen aanleiding om adopties uit Ethiopië via Wereldkinderen formeel stil te leggen.
Deelt u de mening dat interlandelijke adoptie altijd zodanig moet plaatsvinden dat daarmee het hoogste belang van het kind wordt nagestreefd, de grondrechten van het kind worden geëerbiedigd en kinderhandel wordt voorkomen? Zo ja, op welke wijze kan bewerkstelligd worden dat er meer en betere controle wordt uitgeoefend op de zuiverheid en zorgvuldigheid bij interlandelijke adoptieprocedures vanuit met name Afrikaanse landen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel uw mening. In mijn brief van 13 maart 2012 aan uw Kamer (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 199, nr. 1) over de beleidsdoorlichting uit 2012 staat vermeld welke maatregelen ik heb genomen om betere controle uit te voeren op de adoptieprocedures. Daarnaast draagt een aanpassing van het kwaliteitskader, de nauwe contacten met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de informatie-uitwisseling tussen de Europese Centrale autoriteiten ertoe bij dat er meer en beter zicht is op de zorgvuldigheid en zuiverheid van de adoptieprocedures.
Waaruit bestaan de extra waarborgen die in 2010 zijn ingevoerd bij procedures voor interlandelijke adoptie vanuit Ethiopië?
Ik verwijs u naar mijn brief aan uw Kamer van 16 februari 2010.
In hoeverre is het mogelijk om in een zo vroeg mogelijk stadium in de adoptieprocedure een zorgvuldigheidstoets door de Nederlandse autoriteiten uit te laten voeren, vergelijkbaar met de toets in het kader van de machtiging tot voorlopig verblijf (MVV), voor het uitreizen vanuit deze Afrikaanse landen naar Nederland?
Met de Tweede Kamer afgesproken dat de IND een verkorte MVV toets doet in het kader van interlandelijke adoptieprocedures. In dat licht wordt er ook door de Nederlandse vergunninghouders ieder matchingsvoorstel ter beoordeling voorgelegd aan de Nederlandse Centrale autoriteit. De Centrale autoriteit beoordeelt het matchingsvoorstel voordat het voorstel daadwerkelijk aan de aspirant-adoptiefouders gedaan wordt. De beoordeling vindt plaats aan de hand van het kwaliteitskader voor vergunninghouders. Een adoptie kan geen doorgang vinden als de Centrale autoriteit geen toestemming heeft gegeven. De IND weegt de toestemming van de Centrale autoriteit mee in de beoordeling van een MVV aanvraag.
Bent u bereid om in samenspraak met de minister van Buitenlandse Zaken ambtsberichten op te laten stellen waarin de situatie in Afrikaanse landen beschreven kan worden, voor zover van belang voor de beoordeling van de zorgvuldigheid en zuiverheid van adoptieprocedures aldaar? Zo ja, binnen welke termijn kan de Kamer een nader voorstel dienaangaande verwachten? Zo nee, waarom niet?
Als blijkt dat dat er vanuit de vergunninghouder, of de contacten tussen de Europese Centrale autoriteiten, onvoldoende informatie beschikbaar komt over de adoptiesituatie in een land, kan en zal ik gebruik maken van de specifieke kennis en ervaring op het gebied van adoptiewetgeving en procedures van de Nederlandse ambassade in de betreffende landen in aanvulling op de andere informatiekanalen. Het gebruik maken van ambtsberichten zoals u voorstelt, acht ik daarom niet nodig.
Adopties uit Ethiopië en de handelswijze van de vergunninghouder |
|
Jan de Wit |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzendingen van Argos1 en Brandpunt2 over onzorgvuldigheden en misstanden rondom adopties uit Ethiopië?
De onzorgvuldigheden in adoptieprocedures die hebben plaatsgevonden vanuit Ethiopië zijn bij mij bekend en dateren van 2009 en eerder. Nadat deze onzorgvuldigheden zijn geconstateerd zijn er maatregelen genomen om de procedures meer in lijn te brengen met het Haags Adoptieverdrag. Deze maatregelen zijn beschreven in mijn brief aan uw Kamer d.d. 16 februari 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 31 265, nr. 32)
Ziet u, naar aanleiding van deze onthullingen, reden om terug te komen op uw eerdere standpunt geuit in antwoorden op Kamervragen3 dat er aanvullende maatregelen zijn genomen om de zorgvuldigheid van de procedure te versterken, dat de Ethiopische autoriteiten sinds 2009 hard werken aan de versterking van hun adoptieprocedures en dat er geen aanleiding is om adopties uit Ethiopië stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen reden terug te komen op mijn eerdere standpunt. In de uitzendingen is met name aandacht besteed aan zaken die in het verleden hebben plaatsgevonden en waarover mijn voorganger in algemene zin uw Kamer heeft geïnformeerd. De aanvullende maatregelen zijn in het licht daarvan genomen. Sindsdien is er geen aanleiding geweest om te concluderen dat procedures niet zorgvuldig plaatsvinden.
Welke garanties en waarborgen zijn er nu dat adopties uit Ethiopië zuiver verlopen, dat de dossiers op orde zijn en dat de daarin gelegen informatie ook juist is? Wat is hierin de rol en de verantwoordelijkheid van de Nederlandse vergunninghouder? Hoe serieus neemt de Nederlandse vergunninghouder deze rol?
De Ethiopische autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de zorgvuldigheid en juistheid van de dossiers die in Ethiopië worden opgemaakt. Dit wordt ook door de Ethiopische rechtbank getoetst. De Nederlandse vergunninghouder en de Nederlandse Centrale autoriteit beoordelen eveneens de Ethiopische documenten. Als er onjuistheden in het dossier worden geconstateerd wordt er om opheldering gevraagd aan de Ethiopische autoriteiten. De extra waarborgen die Nederland heeft ingevoerd om de adoptieprocedures meer in lijn te krijgen met de uitgangspunten van het Haags Adoptieverdrag staan beschreven in mijn brief aan de Tweede Kamer op 16 februari 2010. In de brief aan uw Kamer van 13 maart 2012 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 199, nr. 1) over de beleidsdoorlichting staat tevens vermeld welke maatregelen ik heb genomen om betere controle uit te voeren op de adoptieprocedures. Daarnaast draagt een aanpassing van het kwaliteitskader, de nauwe contacten met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de informatie-uitwisseling tussen de Europese Centrale autoriteiten ertoe bij dat er meer en beter zicht is op de zorgvuldigheid en zuiverheid van de adoptieprocedures.
Hoe beoordeelt u de rol van de vergunninghouder, Wereldkinderen, bij de adoptie die in de uitzending van Brandpunt is uitgelicht?4 Hoe kan deze organisatie beweren dat het dankzij haar inspanningen is dat de biologische ouders in Ethiopië zijn gevonden, terwijl zij in werkelijkheid juist heeft geweigerd hieraan mee te werken? Zijn er aanwijzingen dat Wereldkinderen bewust feiten heeft achter gehouden dan wel bewust bepaalde zaken niet heeft onderzocht? Op welke wijze gaat u deze organisatie hierop aanspreken?
Wereldkinderen heeft niet geweigerd inspanningen te leveren bij het vinden van de biologische familie van de uitgelichte zaak in de uitzending van Brandpunt. Vereniging Wereldkinderen heeft op meerdere manieren en momenten gezocht naar de biologische ouders die hun kind hadden afgestaan voor interlandelijke adoptie. Helaas heeft dit niet in alle gevallen het gewenste resultaat opgeleverd. Er zijn geen aanwijzingen dat vereniging Wereldkinderen bewust informatie en feiten heeft achtergehouden of zaken bewust niet heeft onderzocht. Met vereniging Wereldkinderen is hierover al in 2009 uitgebreid gesproken.
Bent u bereid onderzoek in te laten stellen naar de rol van deze Nederlandse vergunninghouder?
Ik zie geen aanleiding onderzoek in te stellen naar de rol van vereniging Wereldkinderen. Vereniging Wereldkinderen heeft onderzoek ingesteld naar mogelijke misstanden en passende actie ondernomen.
Deelt u de mening dat adopties uit Ethiopië uit het verleden onderzocht moeten worden zodat duidelijk wordt of er vaker ten onrechte vermeld is dat de Ethiopische biologische ouders overleden waren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zal een dergelijk onderzoek plaats vinden en door wie zal dit verricht worden?
Ik heb mij beraden of er nog onderzoek moest worden verricht naar adoptiezaken die in het verleden hebben plaatsgevonden vanuit Ethiopië, maar heb besloten daar van af te zien. De kinderen zijn inmiddels geruime tijd in hun Nederlandse adoptiegezin, waarbij sprake is van family-life en in vrijwel alle procedures zal de adoptie naar Nederlands recht reeds zijn uitgesproken. Ik acht het niet in het belang van de reeds geplaatste kinderen en adoptiefouders om hier nader onderzoek naar te verrichten. Vanzelfsprekend vraag ik de vergunninghouders om betrokkenen te informeren zodra blijkt dat biologische ouders zich bij de Ethiopische autoriteiten hebben gemeld. De vergunninghouders hebben aangegeven uiteraard bereid te zijn de geadopteerde en de adoptiefouders hier verder in te ondersteunen. Inmiddels heeft Wereldkinderen alle adoptiefouders die betrokken waren bij het rapport Fruits of Ethiopia per brief benaderd. Daarin wordt aangegeven dat zij nogmaals in gesprek kunnen met Wereldkinderen.
Bent u bekend met de uitspraak d.d. 20 februari 2013 van de Rechtbank Noord-Nederland in de zaak met als rolnummer C/18/128340/HA ZA 11–589?
Ja.
Bent u eveneens bekend met de oproep op de website van VNO-NCW van heden met als kop «politiek aan zet na uitspraak rechter acquisitiefraude»?
Ja.
Onderschrijft u de stelling, zoals gepubliceerd op de website van VNO-NCW, dat acquisitiefraude een ernstig probleem is dat ondernemers grote schade toebrengt en dus hard moet worden aangepakt? Wat is de omvang van de schade die jaarlijks wordt geleden als gevolg van acquisitiefraude?
De maatschappelijke schade als gevolg van misleidende handelspraktijken en acquisitiefraude is niet eenduidig vast te stellen. Per ondernemer gaat het doorgaans om bedragen van enkele tientjes tot een paar duizend euro, maar als een groot aantal ondernemers wordt getroffen kan de totale schade flink oplopen. De schade die wordt gemeld bij het Steunpunt Acquisitiefraude bedraagt gemiddeld 9,8 miljoen euro per jaar in de periode 2009–2012 (exclusief incasso- en procedurekosten). Acquisitiefraude en misleidende handelspraktijken ondermijnen het vertrouwen tussen deelnemers aan het handelsverkeer en dienen daarom stevig aangepakt te worden met een combinatie van preventieve maatregelen, toezicht en handhaving (bestuurlijk, civielrechtelijk dan wel strafrechtelijk). De Fraudehelpdesk heeft diverse acties uitgevoerd om ondernemers bewust te maken van deze praktijken, zoals het plaatsen van billboards langs de snelwegen en radiospotjes over de toegepaste technieken van de acquisitiefraudeur. Ook worden barrières opgeworpen om het werk van de fraudeur onmogelijk te maken. Hiertoe is een onderzoek in gang gezet onder leiding van MKB-Nederland naar de mogelijkheden van bijvoorbeeld banken en telecombedrijven om diensten te weigeren aan fraudeurs.
Wacht u de uitkomst van bovenvermelde rechtszaak af alvorens tot een besluit over mogelijke uitbreiding van rechtsbescherming tegen acquisitiefraude voor ondernemers te komen?
Aangezien de termijn voor hoger beroep in deze rechtszaak nog loopt, onthoud ik mij van inhoudelijk commentaar op deze uitspraak.
Om op korte termijn acquisitiefraude aan te pakken zijn hands-on maatregelen zoals ik beschreef in mijn antwoord op vraag 3 van belang. Wetgeving kan een oplossing zijn voor de langere termijn. Daarbij heeft een EU-brede aanpak mijn voorkeur boven een wetgevende aanpak op nationaal niveau, omdat de laatste zich niet kan richten tot bedrijven die zich net over de grens gevestigd hebben. De ervaringen in België leert dat nationale wetgeving uitwijkgedrag in de hand werkt. De Europese Commissie heeft aangekondigd om de EU-Richtlijn tegen misleidende marketingpraktijken aan te gaan scherpen. Ik zal mij in dat verband sterk maken voor een goede bescherming van de ondernemer tegen misleidende acquisitiepraktijken.
Zoals aangegeven in de reactie1 van de toenmalige Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en mijzelf op de initiatiefnota van het lid Koppejan van uw Kamer over acquisitiefraude en spooknota’s, kan de Wet Oneerlijke Handelspraktijken als geheel geen oplossing bieden aan ondernemers voor deze problematiek. Nadere alternatieven worden momenteel verkend in goed overleg met VNO-NCW en MKB-Nederland. De uitkomsten van deze verkenningen zal ik betrekken bij mijn inzet op Europees niveau. Uw Kamer zal over de voortgang van dit traject op de gebruikelijke wijze worden geïnformeerd.
Geeft de uitspraak van de rechter (rechtsoverweging 4.3.6), waarin met zoveel woorden wordt aangegeven dat het aan de wetgever is om regels te formuleren die kleinere ondernemers of ondernemingen dezelfde bescherming zou kunnen bieden als consumenten genieten tegen oneerlijke handelspraktijken, u aanleiding ook tot dergelijke regelgeving te komen? Kan de Wet Oneerlijke Handelspraktijken daarbij tot inspiratie dienen? Zo ja, op welke termijn mag de Kamer daartoe concrete voorstellen van uw zijde tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De absurde Turkse inmenging in aangelegenheden van pleegzorg in Nederland |
|
Fleur Agema (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht: «Turkije: Red onze pleegkinderen in de EU», waarin wordt vermeld dat de Turkse regering een onderzoekscommissie heeft ingesteld die ervoor moet zorgen dat Turkse pleegkinderen niet in christelijke of homoseksuele gezinnen worden geplaatst?1
Ja.
Deelt u de mening dat er in de Nederlandse wetgeving voldoende waarborgen zijn om kinderen met wat voor achtergrond dan ook op een verantwoorde wijze te plaatsen in pleeggezinnen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat Turkije Nederland niet moet vertellen waar pleegkinderen wel of niet geplaatst moeten worden? Zo ja, bent u bereid Turkije aan te spreken op ongewenste inmenging in binnenlandse aangelegenheden? Zo nee, waarom niet?
In Nederland is de plaatsing van kinderen in pleeggezinnen zorgvuldig geregeld. Voor bureau Jeugdzorg en pleegzorgaanbieders is wettelijk geregeld dat zij uit dienen te gaan van godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van het kind en zijn biologische ouders. Bij elke pleegzorgplaatsing worden waar mogelijk de ouders betrokken bij het vinden van een passend pleeggezin. Wanneer er in het netwerk geen pleegouders gevonden kunnen worden, wordt gezocht in het pleegouderbestand. Plaatsing in een moskee-internaat is daarbij niet aan de orde.
De Turkse regering heeft geen zeggenschap over pleegkinderen in Nederland met de Turkse nationaliteit.
Wanneer de Turkse overheid de Nederlandse regering benadert met vragen over de werkwijze in de Nederlandse pleegzorg, zijn wij bereid hen toe te lichten dat er zorgvuldige afwegingen worden gemaakt bij het plaatsen van kinderen in pleeggezinnen.
Deelt u de conclusie dat plaatsing van (Turkse) pleegkinderen in door pleegzorgorganisaties goedgekeurde christelijke of homoseksuele gezinnen verre te prefereren is boven hun verblijf in de verfoeilijke islamitische moskee-internaten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om Bureau Jeugdzorg de opdracht te geven geen contacten te onderhouden met deze Turkse onzincommissie?
Zie het antwoord op vraag 4: Nederland zal in contacten met Turkse autoriteiten toelichten hoe de procedures werken en dat er zorgvuldige afwegingen worden gemaakt.
Turkse pleegkinderen |
|
Vera Bergkamp (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Turkije: red onze pleegkinderen in de EU»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitlatingen van de voorzitter van de Turkse parlementaire onderzoekscommissie voor de mensenrechten, en de onrust die er kennelijk in Turkije bestaat over de Nederlandse pleegzorg?
In Nederland is de plaatsing van kinderen in pleeggezinnen zorgvuldig geregeld. Voor bureau Jeugdzorg en pleegzorgaanbieders is wettelijk geregeld dat zij uit dienen te gaan van de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van het kind en zijn biologische ouders. Bij elke pleegzorgplaatsing worden waar mogelijk de ouders betrokken bij het vinden van een passend pleeggezin. Wanneer er in het netwerk geen pleegouders gevonden kunnen worden, wordt gezocht in het pleegouderbestand.
Wanneer de Turkse overheid de Nederlandse regering benadert met vragen over de werkwijze in de Nederlandse pleegzorg, zijn wij bereid hen toe te lichten dat er zorgvuldige afwegingen worden gemaakt bij het plaatsen van kinderen in pleeggezinnen. Ik ben bereid hierover verslag te doen aan de Kamer.
Bent u bereid met de Turkse instanties in gesprek te gaan? Zo ja, kunt u hierover verslag doen aan de Kamer?
Zie antwoord vraag 2.
Welke zeggenschap heeft de Turkse regering over pleegkinderen in Nederland met de Turkse nationaliteit?
De Turkse regering heeft geen zeggenschap over pleegkinderen in Nederland met de Turkse nationaliteit.
Mogen pleegouders in Nederland worden uitgesloten op basis van religieuze overtuiging en/of seksuele geaardheid?
Nee.
De problemen die kunnen optreden voor mensen met een eigen woning die in scheiding liggen als gevolg van de huidige regelgeving met betrekking tot hypotheekrenteaftrek |
|
Raymond Knops (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met de problemen die kunnen optreden voor mensen met een eigen woning die in scheiding liggen als gevolg van de huidige regelgeving met betrekking tot hypotheekrenteaftrek?1
Met het artikel waar in de vraag naar wordt verwezen ben ik bekend. In het artikel wordt beschreven dat bij mensen die gaan scheiden het tegenwoordig vaak zo is dat de woning minder waard is dan de schuld die erop rust. Indien die woning is gekocht op basis van het inkomen van beide echtelieden, dan is het vaak niet mogelijk dat één van beiden de volledige eigenwoningschuld overneemt. De enige optie is dan vaak dat het huis met verlies wordt verkocht. De beide ex-partners moeten dan nog wel de restschuld financieren, aldus de schrijver van dat artikel.
Ik ben mij ervan bewust dat ook mensen die gaan scheiden last kunnen hebben van het feit dat woningen minder waard zijn geworden en het «onder water staan» van woningen. Het kabinet deelt de zorg van het onder water staan van woningen. Om die reden heeft het kabinet op dit punt een aantal maatregelen genomen die mensen in deze situatie kunnen helpen.
Ten eerste is in de Tijdelijke regeling hypothecair krediet een uitzondering opgenomen voor het meefinancieren van restschulden, waardoor financiële instellingen ruimte hebben om deze mee te financieren in de hypotheek voor een nieuwe woning. Ten tweede zal, door de geleidelijke afbouw van de Loan-to-value-norm, in de toekomst de hoogte van de schuld bij aankoop niet meer uitgaan boven de aankoopwaarde van de woning en wordt het restschuldrisico in de eerste jaren sterk verminderd. Ten derde is enige jaren in de Gedragscode Hypothecaire Financiering bepaald dat de schulden in verband met de eigen woning niet meer dan 50% aflossingsvrij mogen zijn. Het zal hierdoor in de toekomst steeds minder vaak voorkomen dat mensen volledig aflossingsvrije schulden hebben, wat het risico van «onder water staan» verkleint.
Naast deze maatregelen is in de Wet herziening fiscale behandeling eigen woning voorzien in een tijdelijke fiscale aftrek voor rente van restschulden, zodat de netto lasten daarvan lager worden. Voorts is voorzien in uitzonderingen op de minimum looptijd voor een vrijgestelde kapitaalverzekering eigen woning, spaarrekening eigen woning, of beleggingsrecht eigen woning voor gevallen van echtscheiding (en beëindiging van fiscaal partnerschap) en in het geval van restschulden.2 Hierdoor kunnen belastingplichtigen die gaan scheiden en die naast een aflossingsvrije lening een bedrag hebben gespaard, deze gespaarde gelden vroegtijdig opnemen en gebruiken voor aflossing van de eigenwoningschuld, zonder dat over de opname van die gespaarde gelden belasting verschuldigd is.
Verder dragen de nieuwe fiscale regels ter zake van het aflossen van de eigenwoningschuld ook bij aan het gedurende de looptijd van de lening terugdringen van het restschuldrisico.
Deze nieuwe regels vormen naar mijn overtuiging een goede bijdrage aan het oplossen van de problemen die zijn ontstaan door de combinatie van prijsdalingen op de huizenmarkt en het aangaan van hoge aflossingsvrije schulden.
Hoe lang duurt het nu gemiddeld in Nederland voordat een woning verkocht wordt vanaf het moment dat het huis in de verkoop wordt gebracht?
Het duurt in Nederland blijkens het Centraal Economisch Plan 2012 (hierna; CEP 2012) vanaf het moment dat het huis in de verkoop gaat, theoretisch, gemiddeld 23 maanden voordat een huis wordt verkocht. De werkelijke verkooptijd is, eveneens volgens het CEP 2012, ongeveer 9 maanden.3
Wat zijn de precieze voorwaarden voor de hypotheekrenteaftrek voor een huis dat op naam staat van twee mensen, als zij op 1 maart 2013 scheiden? Wat zijn volgens u de precieze knelpunten met deze voorwaarden?
Er zijn geen specifieke fiscale voorwaarden voor de renteaftrek in verband met de eigen woning in geval van echtscheiding. Dit geldt zowel voor belastingplichtigen met een bestaande eigenwoningschuld (die onder het overgangsrecht valt) als voor belastingplichtigen met een eigenwoningschuld die onder de gewijzigde eigenwoningregeling valt. Er zijn mij op dit punt geen specifieke knelpunten bekend.
Indien tijdens het huwelijk de woning en de eigenwoningschuld bij echtgenoten in de huwelijksgemeenschap valt, komt aan elk van beide echtgenoten de helft van de woning en de schuld toe. Elke echtgenoot kan dan de helft van de op de lening verschuldigde rente en kosten aftrekken van zijn inkomen, tenzij in de aangifte een andere verhouding gekozen wordt.
Indien deze twee belastingplichtigen op 1 maart 2013 scheiden en zij hadden op 31 december 2012 in de huwelijksgemeenschap een eigen woning en een eigenwoningschuld, geldt voor beide ex-echtelieden voor het bedrag van hun (deel van de) eigenwoningschuld het overgangsrecht. Zij hoeven daarop dus niet af te lossen om in aanmerking te komen voor renteaftrek, ook niet als ze dat deel van de schuld meenemen naar een nieuwe woning. Ieder kan alleen de rente en kosten van de eigen schuld in aftrek brengen, aangezien zij daarvoor geen andere onderlinge verhouding meer kunnen kiezen als ze geen fiscale partners meer van elkaar zijn door de echtscheiding.
Wat zijn de precieze voorwaarden voor de hypotheekrenteaftrek voor een huis dat op naam staat van twee mensen, zodra zij verhuizen naar een nieuw huis en er niet in slagen hun oude huis te verkopen? Wat zijn volgens u de precieze knelpunten met deze voorwaarden?
Ik ben niet bekend met precieze fiscale knelpunten voor belastingplichtigen die verhuizen naar een nieuw huis en er niet in slagen hun oude huis te verkopen. De wet bevat juist op verschillende punten versoepelingen voor mensen met restschulden (zie het antwoord op vraag 1) en bij verhuizingen. Zo kent de eigenwoningregeling een aantal regelingen voor bijzondere situaties waarin die woning geen hoofdverblijf is, zodat deze desondanks toch nog als eigen woning kan worden aangemerkt. Deze regelingen zijn erop gericht om de overgang bij verandering van de woonsituatie te versoepelen en bieden een zekere tegemoetkoming in de periode van tijdelijk dubbele woonlasten. Door de regelingen blijft de schuld ter zake van de woning die geen hoofdverblijf meer is tijdelijk een eigenwoningschuld en blijft dus ook de rente gedurende die periode aftrekbaar.
Voor echtscheidingssituaties zijn met name de regeling bij echtscheiding waarbij de ene ex-echtgenoot in de woning blijft wonen en de reguliere verhuisregeling voor de leegstaande te koop staande eigenwoning relevant. De eerste regeling bij echtscheiding voorziet erin dat de ex-echtgenoot die niet meer in de woning woont de verlaten woning nog twee jaar als eigen woning mag aanmerken in het geval de andere echtgenoot in de voormalige gezamenlijke eigen woning is blijven wonen. Op die manier heeft de echtgenoot die achterblijft in de woning de tijd om bijvoorbeeld de financiering voor het overnemen van het deel van de woning van de voormalige echtgenoot rond te krijgen. Daarnaast biedt de reguliere verhuisregeling versoepeling in echtscheidingsituaties in het geval beide echtgenoten de voormalige eigen woning verlaten en deze te koop zetten. De voormalige eigen woning wordt in dat geval voor beide ex-echtgenoten nog maximaal drie jaren na het jaar van verhuizing aangemerkt als eigen woning, waardoor de rente op de hypotheekschuld die betrekking heeft op die voormalige eigen woning in die periode voor hen aftrekbaar blijft. Normaal gesproken bedraagt de termijn maximaal twee jaar na het jaar van verhuizing, maar deze is tijdelijk tot en met 2013 verruimd tot drie jaar.
Bent u bereid om de scheidingstermijn voor wat betreft de hypotheekrenteaftrek gelijk te stellen aan de termijnen die gelden voor verhuizing? Zo nee, waarom niet?
De twee jaren in de echtscheidingsregeling zien op de overbruggingsperiode van vertrek uit de woning en afwikkeling van de echtscheiding. Deze termijn hangt niet per definitie samen met de verkoop van de voormalige eigen woning en is daarmee ook niet per definitie direct afhankelijk van de situatie op de woningmarkt. Verlenging van die termijn is dan ook niet gewenst. Daar komt bij dat de verlenging van de termijn van de verhuisregeling per 1 januari 2014 vervalt en alle regelingen weer een termijn zullen kennen van twee jaar.
Ter voorkoming van misverstanden wordt er nog op gewezen dat in het geval dat na echtscheiding beide ex-partners verhuizen uit de voormalige echtelijke woning en deze leeg te koop staat, gebruik gemaakt kan worden van de in het antwoord op vraag 4 beschreven reguliere verhuisregeling. In dat geval profiteren de ex-echtgenoten dus ook van de verlengde termijnen. De verhuisregeling en dus ook de termijnverlenging is ook van toepassing op de in de woning achtergebleven (ex-)partner wanneer die op een later moment de woning te koop zet en de woning leeg komt te staan. In dat geval zal ook de als eerste vertrokken (ex-) partner voor zijn resterende termijn nog gebruik kunnen maken van de verhuisregeling en dus ook van de verlengde termijn.
Bent u bekend met het feit dat banken een echtscheiding vaak aangrijpen om nieuwe voorwaarden te stellen aan bestaande hypotheekschulden? Zo ja, wat bent u van plan om daaraan te doen?
Bij het afsluiten van een nieuwe hypotheek waarvan bij echtscheiding (veelal) sprake is, wordt door de adviseur en/of hypotheekverstrekker samen met de klant naar de gehele financiële positie van de klant gekeken. Er wordt gekeken of de klant de financiële lasten van het huis alleen kan dragen. Gekeken wordt, mede op basis van wettelijke regels, naar het inkomen (waaronder alimentatie), overige financiële verplichtingen, toekomstige inkomensstijgingen, vermogen en de waarde van het onderpand. Daarnaast wordt rekening gehouden met fiscale consequenties, de betaalbaarheid van de hypotheek bij arbeidsongeschiktheid, werkloosheid, pensionering en of de overlijdensrisicoverzekering. Op grond hiervan wordt een individueel aanbod gedaan aan de klant. Dit kan ertoe leiden dat er voor de achterblijvende persoon in het huis andere hypotheekvoorwaarden gaan gelden dan eerder het geval was. Dat is ook logisch, omdat er voorheen sprake was van twee schuldenaren en dat er na de echtscheiding nog maar één is. Er is sprake van een gewijzigde situatie waarbij de financiële positie van de in het huis achterblijvende persoon opnieuw bekeken wordt. Zo wordt voorkomen dat mensen te hoge schulden aangaan die ze niet kunnen dragen.
Bent u bereid om voor scheidingssituaties coulant beleid te ontwikkelen met betrekking tot de hypotheekrenteaftrek bij woningen en schulden die in het kader van een scheiding worden verdeeld, waarbij de lening pas na de verdeling wordt aangepast, en dat beleid spoedig te publiceren?
Zie vraag 8.
Bent u bereid om de eis dat een aflossingsverplichting in de leenovereenkomst moet zijn vastgelegd, te versoepelen voor situaties waarin een woning samen met de bijbehorende schuld wordt verdeeld, zodat aanpassing van de reeds bestaande overeenkomst met de bank niet meer nodig is?
Zoals in het antwoord op vraag 1 en 4 beschreven zijn er thans al verschillende tegemoetkomende regelingen waarvan gebruik kan worden gemaakt in geval van echtscheiding en bij de verwezenlijking van restschulden. Binnen de – door de huidige economische crisis – krappe budgettaire marges is dit op dit moment het maximale dat gedaan kan worden aan het probleem van het «onder water staan» van woningen en de gevolgen daarvan voor belastingplichtigen die aan het scheiden zijn. Overigens geldt voor de onder het overgangsrecht vallende schulden geen aflossingsverplichting, ook niet als de schuld wordt meegenomen naar een nieuwe woning. De overeenkomst wordt dan ook niet vanwege het in die overeenkomst opnemen van de aflossingsverplichting aangepast, maar vanwege het feit dat er niet meer twee schuldenaren zijn, maar nog maar één. Aanpassing van de leenovereenkomst volgt in beginsel uit het feit dat de bestaande lening bij een huwelijksgemeenschap toerekenbaar is aan beide partners en dat de in de eigen woning achterblijvende partner veelal een nieuwe lening moet afsluiten om de waarde van het deel van de eigen woning van de ex-partner te financieren. Nieuwe leningen – dus ook de leningen als gevolg van het financieren van de waarde van het deel van de eigen woning van de ex-partner – vallen onder het nieuwe recht en daarom moet – als voorwaarde voor renteaftrek – op die leningen wel worden afgelost.
Het geadopteerde Chinese meisje dat na 3 weken bij een pleeggezin is ondergebracht |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat adoptiefouders na drie weken hun geadopteerde dochter al weer hebben overgedragen aan een pleeggezin? Bent u bekend met het onderzoek dat Inspectie Jeugdzorg heeft gedaan?1
Ja, van beide ben ik op de hoogte.
Was de Centrale Autoriteit (CA) op de hoogte van de overplaatsing van het Chinese meisje van de adoptiefouders naar het pleeggezin? Zo nee, had dat wel moeten gebeuren en wie had dat moeten melden?
Zoals uit het rapport van de Inspectie jeugdzorg blijkt, is het in deze casus anders gelopen dan normaliter het geval is. De adoptiefouders hebben gemeend de vergunninghouder, Stichting Kind en Toekomst, niet te hoeven informeren over de overplaatsing van het meisje naar het pleeggezin. Zij wilden de regie behouden uit angst dat de Raad voor de Kinderbescherming zou worden ingeschakeld en het kind in verscheidene pleeggezinnen terecht zou komen. Hierdoor zijn zowel Stichting Kind en Toekomst als de CA pas later op de hoogte gesteld van de overplaatsing.
Met de landen die partij zijn bij het Haags Verdrag van 29 mei 1993 inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van interlandelijke adoptie (hierna: Haags Adoptieverdrag) is de afspraak gemaakt dat de CA’s elkaar op de hoogte houden van de adoptieprocedure en de maatregelen die worden genomen om deze af te wikkelen. Op grond van deze afspraak houden de CA’s elkaar op de hoogte van het verdere verloop van de adoptieprocedure door middel van postplacement rapportages. Indien blijkt dat een plaatsing in een adoptiegezin niet langer in het belang van het kind wordt geacht, worden passende maatregelen genomen om het kind te beschermen en wordt de CA van het zendende land daarover geïnformeerd.
In het licht hiervan is aan de vergunninghouders gevraagd om direct melding te maken aan de CA wanneer een adoptie mislukt ofwel geen doorgang vindt. In overleg tussen de vergunninghouder en de CA wordt vervolgens bepaald welke stappen ondernomen dienen te worden.
In het onderhavige geval is de CA van China door de CA van Nederland geïnformeerd over de uithuisplaatsing. De CA van China zal ook op de hoogte worden gesteld van de uitkomsten van het onderzoek van de Inspectie jeugdzorg en de naar aanleiding van het onderzoek gedane aanbevelingen en verbeterpunten.
Als de CA op de hoogte gebracht had moeten worden, waarom is dat niet gebeurd? Wat doet de CA vervolgens met dergelijke informatie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak is de afgelopen tien jaar een geadopteerd kind onder het toezicht van jeugdzorg geplaatst?
De Raad voor de Kinderbescherming is in 2006 overgegaan op de registratie van maatregelen op kindniveau. Hierdoor kan dus niet tot 10 jaar terug worden gekeken.
Uit de gegevens van de Raad voor de Kinderbescherming blijkt dat in de periode 2007–2012 in gemiddeld 12 zaken per jaar om uiteenlopende redenen een ondertoezichtstelling is geadviseerd. In hoeveel zaken de rechter op basis van de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming een ondertoezichtstelling heeft uitgesproken is niet bekend omdat de rechtbanken niet apart registreren wanneer sprake is van een uit het buitenland geadopteerd kind. Uit een over 2010 door de Raad voor de Kinderbescherming over alle OTS’en gehouden steekproef blijkt echter dat in het algemeen gemiddeld 95% van de adviezen door de rechter wordt gevolgd.
Wat is uw mening over het oordeel van de Inspectie Jeugdzorg dat Stichting Kind en Toekomst steken heeft laten vallen ten aanzien van de «matching» tussen adoptiefouders en het geadopteerde kind? Zijn er verbeteringen mogelijk om een «matchings»-procedure beter te laten verlopen?
De Inspectie jeugdzorg geeft in haar rapport als verbeterpunten voor de Stichting Kind en Toekomst aan dat zij het adoptieproces zo dient in te richten dat:
Momenteel wordt het kwaliteitskader voor de vergunninghouders interlandelijke adoptie geëvalueerd. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 12 februari 20132 heb aangegeven, zie ik de verbeterpunten en de voorgestelde acties van de Inspectie jeugdzorg dan ook als een ondersteuning van de reeds ingeslagen weg. Ik zal deze aanbevelingen dan ook betrekken bij de evaluatie van het kwaliteitskader en bezien waar aanscherping noodzakelijk is.
Wat is uw mening ten aanzien van het oordeel van de Inspectie Jeugdzorg dat Stichting Kind en Toekomst en Stichting adoptievoorziening heeft gefaald bij het verlenen van nazorg? Wat verstaat u onder «een gestructureerde vorm van nazorg»? Komt de definitie van wat u onder «een gestructureerde vorm van nazorg» verstaat overeen met de definitie van de Inspectie Jeugdzorg? Wordt deze «gestructureerde vorm van nazorg» in principe bij alle adoptie gegeven? Zo nee waarom niet?
De Inspectie jeugdzorg constateert in haar rapport dat er geen sluitende afspraken zijn tussen vergunninghouders en de Stichting Adoptievoorzieningen omtrent nazorg. De Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) schrijft voor dat vergunninghouders tot één jaar na aankomst van het adoptiekind nazorg verlenen. Vergunninghouders geven hier in de praktijk elk op hun eigen wijze invulling aan. De Stichting Adoptievoorzieningen biedt opvoedingsondersteuning aan adoptiegezinnen op basis van vrijwilligheid.
Indien ouders niet zelf hulp zoeken en de situatie in een zeer korte tijd escaleert, zoals in de door de Inspectie jeugdzorg onderzochte casus het geval was, kan geen enkele inrichting van de nazorg volledig voorkomen dat de situatie leidt tot onomkeerbare ontwikkelingen die de gezinssituatie onhoudbaar maken. Het is primair aan de ouders zelf om hulp te zoeken in een dergelijke situatie. Dit laat onverlet dat een gestructureerde vorm van nazorg bijdraagt aan het zoveel mogelijk voorkomen van problemen zoals deze zich hebben voorgedaan in de door de Inspectie jeugdzorg onderzochte casus. Het gaat de Inspectie jeugdzorg en ons hierbij om meer zicht houden op de ontwikkeling van het adoptiekind en de omstandigheden binnen het gezin.
Om op een zo kort mogelijke termijn invulling te geven aan de eerdere aanbeveling van de Inspectie jeugdzorg om beter zicht te houden op het adoptiekind na plaatsing in het gezin, is het ministerie van VWS in gesprek met onder meer de Stichting Adoptievoorzieningen en de Inspectie jeugdzorg. De Staatssecretaris van VWS zal uw Kamer hierover in de eerste helft van 2013 nader kunnen informeren. Uw Kamer is daar eerder over geïnformeerd op 19 december 20123 en 12 februari 20134.
Het bericht dat internetoplichting voortaan een zaak voor de civiele rechter zou zijn |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht in de Leeuwarder Courant over internetbedrog?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja. Voor mijn reactie verwijs ik naar het antwoord op de hierna volgende vragen.
Is het waar dat het ten laste leggen van het delict verduistering niet meer mogelijk is ten aanzien van mensen die betalingen van een ander opstrijken, maar de beloofde goederen niet leveren? Kunt u de exacte effecten van het genoemde arrest van de Hoge Raad uiteen zetten? Is hiermee de strafrechtelijke aanpak van internetoplichting moeilijker geworden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het krantenbericht refereert aan een arrest van de Hoge Raad van 2 oktober 2012 (LJN: BV8280). Het betrof een zaak waar dvd’s vooraf waren betaald maar niet geleverd. De Hoge Raad oordeelde dat het betaalde geld na overmaking eigendom werd van de verdachte. Hier is geen sprake van wederrechtelijke toe-eigening en dus in strafrechtelijk zin ook geen sprake van verduistering (iemand kan zijn eigen geld immers niet wederrechtelijk toe-eigenen). Het feit dat de tegenprestatie (het leveren van de dvd’s) niet was nagekomen maakt dit niet anders. Het gevolg van dit arrest is dat een situatie waarbij geld wordt ontvangen maar de tegenprestatie uitblijft niet kan worden vervolgd als verduistering.
Mogelijk kan in dergelijke gevallen nog wel vervolgd worden wegens oplichting. Daarvoor moet volgens artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht bijvoorbeeld sprake zijn van «listige kunstgrepen of een samenweefsel van verdichtsels», zoals het gebruik van valse keurmerken of een valse naam. Hier zal in sommige, maar zeker niet in alle gevallen van internetoplichting sprake van zijn. Zo had in de genoemde zaak over de niet-geleverde dvd’s het Hof Den Bosch de verdachten al vrijgesproken van de primair ten laste gelegde oplichting, omdat zij onder eigen naam en met eigen bankrekening handelden. Ook in een andere recente uitspraak van het Hof Den Haag (LJN: BW5086) is iemand die online concertkaartjes verkocht maar niet leverde vrijgesproken van oplichting, omdat hij gebruik maakte van zijn eigen voornaam en bankrekening en er geen sprake was van een listige kunstgreep of samenweefsels van verdichtsels.
Gevallen van internetfraude waarbij noch verduistering noch oplichting ten laste kan worden gelegd zijn bij de huidige wetgeving gezien de jurisprudentie niet te kwalificeren als een strafbaar feit.
Deelt u de mening dat het oplichten van mensen op het internet door mensen wel te laten betalen maar geen goederen te leveren, aangepakt moet worden met het strafrecht en dat slachtoffers van oplichting op het internet niet te horen moeten krijgen dat het een civiele zaak betreft? Kunt u bevestigen dat het strafrecht ingezet blijft worden tegen dergelijke vormen van internetoplichting? Op welke wijze kan een strafrechtelijke aanpak tegen internetoplichters gewaarborgd blijven?
De zaak waarover de Hoge Raad oordeelde toont eens te meer aan dat mensen goed op moeten letten als zij, bijvoorbeeld via internet, zaken doen met een onbekende tegenpartij. Dat geldt zeker als er vooraf (aan)betaald moet worden. Er zijn op internet verschillende oplossingen voorhanden waarmee de risico’s van dergelijke transacties beperkt kunnen worden.
Ook als mensen eenmaal slachtoffer zijn geworden van oplichting houden ze een eigen verantwoordelijkheid om de schade die zij hierdoor geleden hebben te verhalen. Het strafrecht kan niet voor ieder zakelijk conflict een oplossing bieden. Maar bij ernstige gevallen, bijvoorbeeld als het gaat om grote bedragen en/of grote aantallen gedupeerden, moet naar mijn mening ook langs strafrechtelijke weg opgetreden kunnen worden. Zoals vermeld in antwoord op vraag 2 kan het Openbaar Ministerie ook nu nog optreden tegen bepaalde gevallen van internetoplichting. Ik zal naar aanleiding van het arrest in overleg met het Openbaar Ministerie bezien of, en zo ja op welke wijze, nieuwe strafrechtelijk mogelijkheden gecreëerd moeten worden.
Discriminatie van vrouwen bij schadevergoeding na letsel |
|
Myrthe Hilkens (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Discriminatie na letsel»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een verschil in benadering bij het vaststellen van schade na letsel tussen mannen en vrouwen op basis van een (hypothetische) kinderwens of het combineren van zorg en werk, waardoor vrouwen een lagere schadevergoeding ontvangen tot discriminatie kan leiden? Zo nee, waarom niet?
De omvang van toekomstige schade, zoals in dit geval toekomstige inkomensschade, kan niet nauwkeurig worden vastgesteld. Dat brengt mee dat deze schade moet worden geschat. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat gunstige en ongunstige toekomstige onzekere gebeurtenissen die van invloed kunnen zijn op de omvang van de inkomensschade, dienen te worden verdisconteerd. Bij het verdisconteren daarvan komt het aan op de redelijke verwachtingen omtrent die toekomstige ontwikkelingen.
Het artikel in Spits verwijst naar een verkennend onderzoek van het College voor de Rechten van de Mens (hierna het College). Uit het verkennend onderzoek van het College blijkt dat bij de vaststelling van de omvang van de schade regelmatig wordt uitgegaan van stereotype denkbeelden over mannen en vrouwen. Deze stereotype denkbeelden betreffen aannames over de arbeidsparticipatie na het krijgen van kinderen, carrièreperspectieven en het type onbetaald werk dat mannen en vrouwen veelal doen (klussen aan huis versus zorgen voor huishouden en kinderen). Het College stelt dat stereotype beelden vrouwen – en soms ook mannen -in een slechtere bewijspositie brengen. Zij moeten bewijzen dat zij niet voldoen aan het stereotype beeld. Dat is in hun nadeel. Het College wijst erop dat het in strijd is met de Algemene wet gelijke behandeling als alleen aan vrouwen (standaard) de vraag wordt gesteld of zij kinderen wensen, en niet aan mannen.
Mogen verzekeringsmaatschappijen volgens de wet een hypothetische kinderwens of het combineren van zorg en werk meenemen in de beoordeling van de hoogte van de schade? Zo ja, bent u bereid dit wettelijk onmogelijk te maken, aangezien op deze wijze in ieder geval de positie van vrouwen zonder kinderwens of voor wie de kinderwens niet uitkomt niet is gewaarborgd en bovendien onduidelijk is welke zorgtaken er in de toekomst bij vrouw of man terechtkomen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om een einde te maken aan dergelijke handelswijzen van verzekeringsmaatschappijen? Welke maatregelen legt u de verzekeringsbranche op om in die gevallen waarin deze handelwijze ten onrechte is gevolgd vrouwen te compenseren voor een lagere vergoeding?
Het College heeft geoordeeld een verschil in behandeling van mannen en vrouwen op dit punt niet is toegestaan. Discriminatie op grond van geslacht is voor dit terrein reeds verboden op grond van de Algemene wet gelijke behandeling en het Besluit gelijke behandeling. Het College voor de Rechten van de Mens heeft dit ook actief onder de aandacht gebracht van de verzekeringsbranche en andere betrokkenen. Ten slotte kunnen personen (vrouwen en mannen) die menen het slachtoffer te zijn van discriminatie bij het vaststellen van letselschade het College voor de Rechten van de Mens om een oordeel vragen of hun zaak voorleggen aan de rechter.
Het bericht dat de gemeente Hoorn de kosten die zijn gemaakt na een oproep tot een Project-X feest niet kan verhalen op de oproeper |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Opruier Project X Hoorn gaat vrijuit»?1
Ja.
Deelt u de mening dat schade altijd zoveel mogelijk op de dader moet worden verhaald?
Ja, met dien verstande dat dit niet geldt voor het verhaal van kosten die de overheid maakt ter zake van activiteiten die tot de kerntaak van de overheid moeten worden gerekend.
Is het waar dat de gemeente Hoorn juridisch advies heeft ingewonnen en dat daaruit volgde dat de gemeente kansloos zou zijn in een schadevergoedingsprocedure?
Ik beschik inderdaad over dit advies. Daaruit blijkt niet dat een eventuele gerechtelijke procedure kansloos zou zijn. De kans van slagen wordt in deze zaak geschat op minder dan 35%.
Is het waar dat de gemeente Hoorn dit advies heeft voorgelegd aan uw ministerie?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft uw ministerie in reactie daarop inderdaad aan de gemeente Hoorn gemeld dat het de rechtszaak toch beter kan doorzetten teneinde duidelijkheid te verkrijgen omtrent het verhalen van schade in dit soort gevallen?
Ja, en wel omdat de burgemeester van Hoorn mij heeft opgeroepen om «deze juridische lacune recht te zetten». Het is echter prematuur om over een juridische lacune te spreken, zolang de rechter zich hier niet over heeft uitgelaten, en de vraag of er – in de woorden van de burgemeester van Hoorn – sprake is van een juridische lacune, kan alleen beantwoord worden door een zaak als deze aan de rechter voor te leggen. Te bedenken valt daarbij dat er reeds civiele procedures gevoerd zijn waarbij met succes de kosten van politie-inzet zijn verhaald. Zie bijvoorbeeld gerechtshof Amsterdam 26 juli 2011, LJN BR3958 en rechtbank Groningen 5 december 2012, LJN BY6881. Het betrof in beide gevallen ook onrechtmatige gedragingen die tot een politie-inzet hebben geleid.
Welke lacune in de wet, waarop het verschil in inzicht tussen de juridisch adviseurs en het ministerie berust, betreft het precies?
Er is geen sprake van een lacune in de wet, noch van een verschil van inzicht met de juridisch adviseurs van de gemeente Hoorn. In het advies wordt gewezen op de door de Hoge Raad ontwikkelde doorkruisingsleer, die er in geval van het kostenverhaal als gevolg van politieoptreden meebrengt dat als er niet een nadrukkelijke wettelijke grondslag is die dat verhaal mogelijk maakt, dat een aanwijzing is dat kostenverhaal via het civiele recht niet mogelijk is. Een dergelijke wettelijke grondslag ontbreekt voor de hier aan de orde zijnde kosten.
Met het oog daarop wordt in het advies de kans op succes voor het verhaal van de kosten door de gemeente Hoorn op minder dan 35% geschat. Zoals ik bij de beantwoording van vraag 5 heb opgemerkt heeft de rechter zich hierover nog niet uitgelaten en is er pas duidelijkheid te verkrijgen als een zaak als deze aan de rechter wordt voorgelegd.
Bent u bereid om de correspondentie met de gemeente Hoorn door te geleiden naar de Kamer, inclusief het juridische advies en de weging daarvan door uw ministerie?
Een aan mij gerichte brief van de burgemeester van Hoorn en het advies treft u bijgaand aan. De afwegingen die ik ter zake heb gemaakt, treft u in deze beantwoording aan.2
Deelt u de mening dat het verhalen van de schade in dit soort gevallen vergemakkelijkt dient te worden en dat dit een afschrikwekkend effect kan hebben voor toekomstige mogelijk opruiende oproepen?
De inzet van de politie vond in dit geval aanleiding in een oproep tot een «Project X-feest». Te bedenken valt dat de inzet van de politie in heel veel gevallen aanleiding vindt in andere al of niet onrechtmatige gedragingen. Denk bijvoorbeeld aan de inzet van de politie naar aanleiding van verkeersovertredingen, familie- en burenruzies, vechtpartijen etc. De vraag of het verhaal van de kosten van politie-inzet vergemakkelijkt moet kunnen worden, heeft derhalve een veel breder bereik dan alleen de oproep van een «Project X-feest». Die vraag is bij verschillende gelegenheden nadrukkelijk aan de orde geweest. De opvatting was toen steeds dat verhaal van dergelijke kosten niet mogelijk zou moeten zijn omdat het hier gaat om activiteiten die tot de kerntaak van de overheid moeten worden gerekend. Zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 1999/2000, 26 345, nr. 40, p. 3. Als uitgangspunt ben ik nog steeds van mening dat om die reden de kosten van handhaving van de openbare orde en veiligheid en de kosten van opsporing door de overheid worden gedragen. In bijzondere gevallen meen ik evenwel dat een uitzondering op dit uitgangspunt gerechtvaardigd is. De door de Hoge Raad ontwikkelde doorkruisingsleer staat ook uitzonderingen toe op dit uitgangspunt en – zoals in antwoord op vraag 5 is aangegeven – er worden in de rechtspraak ook uitzonderingen aangenomen.
Herinnert u zich het debat over het wetsvoorstel Wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (Kamerstuk 32 418) alsmede het nader gewijzigd amendement- Van der Steur/Ulenbelt (Kamerstuk 32 418, nr. 15)?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Nu pas beamen ze dat ze gelijk had»? 1
Ja.
Herkent u het beeld dat voormeld amendement en de wet zouden leiden tot een praktijk die de indieners van het amendement niet beoogden? Zo ja, hoe komt dat?
Artikel 6:96 lid 6 BW bewerkstelligt dat als een schuldeiser meerdere opeisbare vorderingen heeft waarvoor hij nog geen incassohandelingen heeft verricht, hij deze niet los kan incasseren. Hij moet de vorderingen gezamenlijk incasseren met als eerste handeling één gezamenlijke aanmaning voor de verschillende vorderingen. De incassokosten dient hij over het gehele verschuldigde bedrag te berekenen.
Het wetsvoorstel incassokosten bevatte oorspronkelijk een regeling die inhield dat een schuldeiser met meerdere vorderingen op een consument niet verplicht was één aanmaning voor meerdere vorderingen te gebruiken (vgl. Kamerstukken II 2010/11, 32 418, nr. 6). Hij kon ervoor kiezen verschillende aanmaningen te gebruiken.
De Kamerleden Van der Steur en Ulenbelt hebben met betrekking tot deze regeling een amendement ingediend. Dit amendement is als stuk nr. 10 besproken tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel incassokosten op 12 april 2011. In de toelichting op het amendement was het volgende opgenomen: «De samenvoeging van vorderingen ter berekening van de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten moet niet afhankelijk worden gesteld van de aanmaning. Samenvoeging van vorderingen op dezelfde schuldenaar moet, althans voor de berekening van de hoogte van de kosten, altijd gebeuren». In reactie op het amendement heb ik aangegeven dat de formulering van het wetsvoorstel alleen de optelling van vorderingen regelde in het geval met één aanmaning werd geïnd en dat het amendement regelde dat dit steeds zou moeten gebeuren als er nog geen aanmaning was verstuurd. Verder heb ik opgemerkt dat het voorstel paste bij de verplichting van schuldeisers om hun schade te beperken: als zij nog niet hadden geïncasseerd, zouden zij dat in één keer moeten doen. Ik heb het oordeel over het amendement aan de Kamer gelaten (Handelingen II 2010/11, nr. 72, item 17, blz. 41).
Het amendement is na de plenaire behandeling aangepast. In de voorgestelde wettekst is verduidelijkt dat het gaat om vorderingen van één schuldeiser op dezelfde schuldenaar. Ook is de toelichting op het amendement uitgebreid. De volgende zinnen zijn toegevoegd: «De schuldeiser kan nog steeds regulier aanmanen zodra de schuldeiser in verzuim is. Als een schuldeiser een schuldenaar wil aanmanen voor meer dan een vordering, dan moet hij dit met één aanmaning doen». Het amendement is als stuk nummer 15 in stemming gebracht en aangenomen en na behandeling door de Eerste Kamer tot wet geworden.
In het artikel «Nu pas beamen ze dat ze gelijk had», wordt onder meer het voorbeeld gegeven van een consument die drie maanden de telecomrekeningen van een paar tientjes niet betaalt en vervolgens € 120 incassokosten verschuldigd is. De wettekst voortvloeiend uit het amendement bewerkstelligt dat als de handelingen om de telecomrekening te incasseren plaatsvinden nadat deze rekeningen drie maanden niet betaald zijn, dat dan met één aanmaning dient te geschieden. De consument is daardoor niet € 120, maar € 40 incassokosten verschuldigd. Het beeld derhalve dat het amendement tot hogere incassokosten leidt, is niet juist. Het tegendeel is het geval.
Ik ben ook van mening dat met de thans geldende regeling recht wordt gedaan aan alle betrokken belangen. Wanneer een consument een product koopt, of een dienst afneemt, moet hij daarvoor betalen. Een schuldeiser heeft er belang bij dat hij zijn geld op tijd ontvangt en moet op betaling kunnen aandringen als deze uitblijft. De schuldeiser kan incassokosten in rekening brengen nadat de consument die in verzuim is (de betalingstermijn is verstreken of de consument is in gebreke gesteld en heeft vervolgens niet betaald) vervolgens is aangemaand en veertien dagen de tijd heeft gekregen om alsnog de rekening te betalen. Indien de consument binnen die termijn betaalt, dan is hij geen incassokosten verschuldigd. Laat de consument vervolgens óók deze termijn verlopen, dan is hij wel incassokosten verschuldigd. Een consument die voorziet niet binnen de termijn te kunnen betalen, kan zelf contact opnemen met de schuldeiser om te bezien of een incassotraject kan worden voorkomen.
Wanneer er te laat wordt betaald, kan de schuldeiser niet inschatten of dat een eenmalige gebeurtenis is of dat de schuldenaar meerdere vorderingen niet zal voldoen. Indien hij na een eerste aanmaning ontdekt dat ook een volgende vordering niet wordt voldaan, moet het hem vrijstaan ook voor die tweede vordering een aanmaning te versturen. Hij maakt in dat geval nieuwe kosten.
Ook een schuldenaar heeft er geen baat bij als zijn schuld oploopt. Zo zal wettelijke rente over het verschuldigde bedrag in rekening worden gebracht en kan het voortbestaan van de onderliggende overeenkomst gevaar lopen wegens tekortkoming in de betaling. Wanneer de schuldenaar ziet aankomen dat hij zijn betalingsverplichtingen niet kan nakomen, doet hij er verstandig aan contact te zoeken met de schuldeiser om te zien of het mogelijk is een betalingsregeling overeen te komen of om de overeenkomst op te zeggen. Kan hij zijn verplichtingen langdurig niet nakomen, dan kan hij contact opnemen met een schuldhulpverleningsinstantie.
Deelt u de mening dat alsdan spoedige reparatie geboden is en bent u bereid voorstellen te doen om de wet aan te passen? Welke voorstellen zullen dat zijn en op welke termijn zal reparatie zijn gerealiseerd? Zo nee, waarom meent u dat reparatie niet nodig is?
Zie antwoord vraag 3.
Schadevergoeding aan consumenten die gedupeerd zijn door kartelvorming met betrekking tot tv’s van Philips |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Megaboete Philips leidt tot claims»?1
Ja.
Over welke juridische mogelijkheden beschikken Nederlandse consumenten die, vanwege het in bericht genoemde kartel, te veel voor hun tv hebben betaald om het teveel betaalde terug te krijgen (op het moment dat de Europese boete onherroepelijk zou zijn vastgesteld)?
De kartelboete is opgelegd naar aanleiding van een besluit van de Europese Commissie. Tegen dit besluit kunnen de beboete ondernemingen beroep in stellen bij het Hof van Justitie EU. Het besluit is daarmee nog niet onherroepelijk. Wanneer het besluit onherroepelijk is, kan het besluit betrokken worden bij een civiele procedure waarin benadeelden hun vermeende schade kunnen terugvorderen. In deze procedure zullen benadeelden moeten aantonen dat zij schade hebben geleden als gevolg van de gedragingen die, jegens hen, onrechtmatig zijn.
Afhankelijk van de omstandigheden van het geval, pleegt een eiser, die meent dat hij teveel voor zijn televisie heeft betaald, zijn eis te baseren op artikel 6:203 BW (onverschuldigde betaling) of biedt art. 6:212 BW (ongerechtvaardigde verrijking) daarvoor een grondslag. Ingeval de benadeelde van oordeel is dat sprake is van een onrechtmatige daad, dan kan hij zijn vordering baseren op artikel 6:162 BW.
Deelt u de mening dat gedupeerde consumenten geholpen zouden zijn als zij niet individueel maar collectief met behulp van belangenorganisaties die namens hen optreden, schade zouden kunnen verhalen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van artikel 3:305a BW is het mogelijk om ten behoeve van een groep gedupeerden te vorderen dat het vermeend teveel betaalde als onverschuldigd aan deze groep wordt terugbetaald (HR 2 september 1994, NJ 1995, 369). Artikel 305a lid 3 biedt geen mogelijkheid om door middel van een collectieve actie schadevergoeding in geld te vorderen. Wel zijn er alternatieven. In de eerste plaats is denkbaar dat een belangenorganisatie door middel van volmachten een rechtsvordering tot verkrijging van schadevergoeding instelt. Gedupeerden kunnen een belangenorganisatie een dergelijke volmacht verstrekken. In de tweede plaats is denkbaar dat een belangenorganisatie die opkomt voor de gedupeerden met de vermeende schadeveroorzakers een collectieve schikking sluit die met behulp van de Wet collectieve afwikkeling massaschade door de rechter verbindend wordt verklaard.
Herinnert u zich de motie-Dijksma c.s. van 3 november 2011 over het collectief verhalen van schade (Kamerstuk 33 000 XIII, nr,1 en uw reactie daarop, zoals in uw brief aan de Kamer van 26 juni 2012 (Kamerstuk 33 126, nr. 6)1 in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet collectieve afwikkeling massaschade (Kamerstuk33 126, nr. 7)1 verwoord?
Ja.
Bent u voornemens, nu er geen sprake meer is van een demissionair kabinet, de motie-Dijksma c.s. volgens de door u geschetste lijnen uit te voeren en om te zetten in een wetsvoorstel? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer een wetsvoorstel verwachten? Zo nee, waarom niet?
Dat voornemen heb ik. Nu er een nieuw kabinet is aangetreden zal ik spoedig in overleg treden met belanghebbende organisaties, zoals VNO/NCW, de Consumentenbond en de VEB over de mogelijkheden ter uitvoering van de motie Dijksma. Daarbij wil ik onder meer bespreken wat men vindt van de door mij geschetste lijnen en welke andere oplossingen ervoor zijn. Ik verwacht dat na de zomer van 2013 een voorontwerp van wet openbaar zal zijn.
Het bericht dat Amerika mogelijk in het EPD (Elektronisch Patiëntendossier) kan kijken |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Amerika heeft mogelijk toegang tot Nederlands EPD»?1
Ik heb begrepen dat de vereniging van Zorgaanbieders voor Zorgcommunicatie (VZVZ) een verklaring heeft geëist van CSC, het bedrijf dat het LSP heeft gebouwd en beheert, waarin staat dat het risico is uitgesloten dat de inhoud van medische dossiers wordt verstrekt aan Amerika.
Gaat u onderzoeken of het EPD onder de Patriot Act of de FISA Amendment Act valt, waardoor het Amerikaanse bedrijf CSC gedwongen kan worden gegevens af te staan?
Zie het antwoord op vraag 1. Ik vind het niet toelaatbaar dat de Nederlandse wet en regelgeving niet wordt toegepast en nageleefd. Ik zal dan ook de uitkomsten van het overleg tussen VZVZ en CSC grondig bestuderen. Daarnaast heeft Nederland met de Verenigde Staten een bilateraal rechtshulpverdrag en heeft de minister van Veiligheid en Justitie gezien de brede gevolgen op basis van de motie Schouw dit op EU-niveau geagendeerd.
Welke acties gaat u ondernemen als blijkt dat Amerika gegevens uit het EPD kan opvragen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat waren de argumenten om voor het Amerikaanse bedrijf CSC te kiezen?
Uit de Europese aanbesteding onder verantwoordelijkheid van Nictiz, destijds beheerder van het LSP, kwam CSC als beste partij naar voren.
Hierbij is als voorwaarde gesteld het voldoen aan Nederlandse privacywetgeving, waaronder de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
Waarom is er bij de keuze voor dit Amerikaanse bedrijf geen rekening gehouden met de Patriot Act of de FISA Amendment Act?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat regionale systemen voor het uitwisselen van medische gegevens veiliger zijn en beter te beheren, en daarom de voorkeur hebben boven een landelijk EPD?
Gezien de diversiteit aan (regionale) systemen is het niet mogelijk een algemeen oordeel te geven over de veiligheid en het beheer. Het is aan de toezichthouders (IGZ en CBP) om toezicht te houden op de inrichting van de informatiesystemen en het beheer daarvan.
Gaat u de doorstart van het EPD beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie daarvoor geen aanleiding. Ook op grond van de huidige wet- en regelgeving kan ik de doorstart van het EPD niet beëindigen. Als zou blijken dat de VZVZ, die verantwoordelijk is voor de zorginfrastructuur, zich niet houdt aan de geldende wet- en regelgeving is het aan het CBP hierop actie te ondernemen.