De mogelijkheid voor consumenten om bij annulering van een vliegtickets over te kunnen dragen aan een ander |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het initiatief en manifest van «TradeYourTrip» dat zich hard maakt voor consumenten die bij annulering van een vliegreis hun losse vliegtickets kunnen overdragen aan een ander?1
Ja.
Klopt het dat consumenten een pakketreis, een boeking van een vlucht en hotel, op grond van de wet onder bepaalde voorwaarden aan een ander mogen overdragen, terwijl bij losse vliegtickets luchtvaartmaatschappijen dit niet toestaan hoewel de luchtvaartmaatschappijen de vrijgekomen stoel wel nog een keer kunnen verkopen?
Een reiziger kan volgens artikel 7:506 van het Burgerlijk Wetboek een pakketreisovereenkomst overdragen als dit tijdig gebeurt vóór aanvang van de reis. De nieuwe reiziger moet dan wel een persoon zijn die voldoet aan alle voorwaarden van de overeenkomst. De overdrachtskosten zijn voor rekening van de reizigers.
Voor de verkoop van losse vliegtickets geldt contractsvrijheid. De contractuele relaties tussen de vervoerder en passagiers zijn doorgaans gebaseerd op niet-bindende internationale resoluties en aanbevelingen van de internationale organisatie van luchtvaartmaatschappijen, IATA. In navolging van de aanbeveling dat tickets niet kunnen worden doorverkocht (IATA recommended practice 1724, artikel 3.1.4) hebben luchtvaartmaatschappijen wereldwijd de doorverkoop van tickets in hun algemene vervoersvoorwaarden verboden.
Zijn er ook wettelijke restricties op prijsverhogingen die de oorspronkelijke aanbieders mogen vragen bij het doorverkopen van pakketreizen tussen consumenten?
Er wordt vanuit gegaan dat hier wordt gevraagd of de reiziger winst mag maken op de overdracht van pakketreizen. Een pakketreis kan aan een derde worden overgedragen door middel van een daarop gerichte overeenkomst. Er gelden op dit moment geen wettelijke restricties op prijsverhogingen van de reissom. Op basis van het principe van contractsvrijheid is het dan aan de markt om de uiteindelijke prijs te bepalen.
Vindt u deze rechtsongelijkheid tussen een pakketreis en een losse vlucht terecht? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ik zal in samenwerking met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu in gesprek gaan met de Consumentenbond, brancheorganisaties zoals de ANVR en de BARIN en luchtvaartmaatschappijen om de mogelijkheden en implicaties te bespreken. Daarbij moet een aantal facetten worden bekeken. Allereerst dienen we te kijken naar de betrouwbaarheid, fraudegevoeligheid en prijseffecten voor de consument van een dergelijk systeem. Ook zullen we bij een eventuele wettelijke bepaling over een maximale doorverkoopprijs de risico’s van misbruik en prijsopdrijvende effecten door aanbieders moeten analyseren. Hierbij dienen de internationale effecten te worden meegewogen. Enerzijds gaat het dan om de mogelijkheid dat doorverkoopsites vanuit derde landen consumenten benaderen. Anderzijds moeten we ervoor waken dat we een gelijk speelveld van de normale ticketverkoop voor luchtvaartmaatschappijen blijven garanderen.
Daarnaast moeten de administratieve lasten en de impact van een dergelijke maatregel op de business modellen van luchtvaartmaatschappijen in beeld gebracht worden. Verder moeten we uitzoeken wat de implicaties zijn voor de luchtvaartbeveiliging en luchtvaartveiligheid. Tijdige beschikbaarheid en absolute betrouwbaarheid van passagiersgegevens zijn essentieel. De beschikbaarheid van de juiste passagiersgegevens is ook noodzakelijk voor de communicatie met de passagier over eventuele vluchtwijzigingen.
Vindt u het terecht dat consumenten buiten hun schuld om financieel verlies lijden en benadeeld worden, doordat ze hun losse vliegticket niet kunnen overdragen aan een ander?
Zie antwoord vraag 4.
Zou het huidige systeem dat «TradeYourTrip» hanteert, waarbij de consumenten tot maximaal de aanschafwaarde van de pakketreis mogen doorverkopen en daarmee de reis kunnen overdragen, ook niet van toepassing moeten zijn op losse tickets?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om samen met uw Europese collega’s actie te ondernemen om de mogelijkheid te accommoderen om tickets kosteloos door te verkopen?
Om grenseffecten of een verstoring van een gelijk speelveld te voorkomen, bijvoorbeeld omdat maatschappijen hun tickets vanuit het buitenland zullen verkopen, ligt het in de rede de mogelijkheden van het «TradeYourTrip»-model op internationaal niveau te bekijken. Ik zal in eerste instantie met de eerdergenoemde partijen het gesprek aangaan om te bekijken of er kansen liggen.
Klopt het dat annulering van een vliegreis met losse vliegtickets, vanwege een reden zoals angst voor terroristische aanslagen of het Zika-virus, niet valt onder de dekking van de annuleringsverzekering en luchtvaartmaatschappijen vaak 100% van de annuleringskosten aan de consument in rekening brengen? Zo ja, vindt u het terecht dat de consument dan het geld voor het ticket kwijt is door een reden buiten de klant om?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken beoordeelt periodiek de veiligheids- en gezondheidssituatie van landen en regio’s. De consument kan deze adviezen mee wegen bij het kopen van een vliegreis. Wanneer het reizen naar een land of gebied wordt ontraden, kunnen luchtvaartmaatschappijen maatregelen treffen, waaronder het annuleren van de vluchten. Bij annulering zijn luchtvaartmaatschappijen verplicht tot terugbetaling van de tickets aan de getroffen passagiers.
Passagiers kunnen er verder voor kiezen om een reisverzekering aan te schaffen die hen meer flexibiliteit biedt. Wat onder een reisverzekering valt is aan de markt om te bepalen. Zo kan de consument zelf bepalen tegen welk financieel risico moet worden beschermd en een reisverzekeraar uitkiezen die het best bij hem past. Een standaardreisverzekering zal in het algemeen geen kosten vergoeden in een geval van angst voor een terroristische aanslag. Als de consument meer bescherming wil, kan gekozen worden voor een allrisk annuleringsverzekering.
Schadetaxaties door het Groninger Taxatie Bureau |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het Groninger Taxatie Bureau, dat namens het Centrum Veilig Wonen (CVW) schadetaxaties uitvoert?1
Ja.
Is het waar dat het Groninger Taxatie Bureau standaard alles afwijst?
Nee. De schade-experts die in opdracht van het Centrum Veilig Wonen werken, doen dat volgens het schadeprotocol van NAM en het Handboek Aardbevingsschade. Hierin is geen sprake van een standaard afwijsprocedure.
Is het waar dat mensen die schade vergoed willen zien, een contra-expertise moeten aanvragen?
Nee. Bewoners die schade melden krijgen bezoek van een eerstelijnsexpert. Deze expert schrijft een eerstelijnsrapport op basis waarvan schade vergoed wordt. Als een bewoner het niet eens is met de uitkomst van dit rapport kan hij/zij ervoor kiezen om, op kosten van CVW, een contra-expertise te laten uitvoeren. Als men het niet eens is met de uitkomst van de contra-expertise, of als de eerstelijns-expert en contra-expert het niet eens worden, kan men ervoor kiezen om de zaak voor te leggen aan de Arbiter Aardbevingsschade.
Is het waar dat deze contra-expertise op zijn beurt ook weer niet onafhankelijk is omdat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), samen met het CVW, bepaalt hoeveel uren hieraan besteed mogen worden?
Nee. De bewoner is vrij om zelf een contra-expert te kiezen die wordt betaald door het CVW volgens een vastgesteld uurtarief. Het aantal uren dat de contra-expert maximaal aan een specifiek geval besteedt is afhankelijk van het type pand en de aard van de schade.
Is het waardat het Groninger Taxatie Bureau alleen nagaat of het om bevingsschade gaat, en niet hoe groot de omvang is van de schade, waarvoor weer een andere expert moet komen?
De eerstelijnsschade-expert onderzoekt of de gemelde schade is veroorzaakt door aardbevingen als gevolg van gaswinning uit het Groningveld. Als dat het geval is geeft de schade-expert meteen een advies over de herstelmethodiek, op basis waarvan de kosten worden gecalculeerd. Hier wordt in principe één expert voor ingeschakeld. In sommige gevallen kan er aanleiding zijn om een specialist in te schakelen voor nader onderzoek. Als de bewoner het niet eens met de eerstelijnsrapportage kan een contra-expertise worden uitgevoerd. Bij vermoedens van andere oorzaken van schade in combinatie met aardbevingen is sprake van een complex schadegeval en gaat de zaak naar de Nationaal Coördinator Groningen voor verdere behandeling.
Is het waar dat het Groninger Taxatie Bureau, in gesprek met mensen, toezegt de schade volledig op te nemen in het schaderapport, maar dat dit in werkelijkheid juist helemaal niet gebeurt?
De schade-experts die in opdracht van CVW schademeldingen onderzoeken, waaronder die van het Groninger Taxatiebureau, zijn hiervoor gecertificeerd en werken volgens het schadeprotocol van de NAM en het Handboek Aardbevingsschade. Ik heb geen indicaties dat hiervan is afgeweken.
Is het waar dat, ondanks tegengestelde geluiden in de media, de primaire insteek van het CVW en de NAM toch is om de kosten voor schadevergoedingen zo laag mogelijk te houden?
NAM is wettelijk verplicht om alle schade als gevolg van de gaswinning te vergoeden. Als een causaal verband tussen gaswinning en de geleden schade is aangetoond, is NAM verplicht deze te herstellen of te vergoeden.
Is er bij de NAM en het CVW een kloof tussen de directie en de werkvloer, die ieder hun eigen gang gaan?
Mij hebben geen signalen bereikt van deze strekking.
Bent u ervan op de hoogte dat Consuwijzer consumenten adviseert om dubbele rekeningen te betalen als het misgaat buiten de consument om met de overstapservice die providers aanbieden, waarbij de nieuwe aanbieder het oude abonnement van de consument opzegt?1
Consuwijzer adviseert consumenten over het overstappen naar een andere telecomaanbieder2 en problemen die zich hierbij eventueel kunnen voordoen.3 Een situatie die zich kan voordoen is het niet (tijdig) opzeggen van het abonnement bij de oude telecomaanbieder door de nieuwe telecomaanbieder, namens de consument die dit heeft verzocht in het kader van de overstapservice van telecomaanbieders. Hierdoor kan de consument gelijktijdig aan zowel de oude als de nieuwe telecomaanbieder abonnementskosten verschuldigd zijn. Consuwijzer adviseert in dergelijke gevallen een klacht in te dienen bij de nieuwe telecomaanbieder en de aan de oude telecomaanbieder verschuldigde abonnementskosten te verhalen op de nieuwe aanbieder. Consuwijzer adviseert daarnaast het oude abonnement zelf op te zeggen, zodat deze kosten niet verder oplopen.
Vindt u het terecht dat de consument de dupe wordt als de overstapservice verkeerd loopt buiten de klant om en vervolgens de consument vaak voor langere tijd dubbele rekeningen moet betalen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik wil vooropstellen dat ik geen signalen heb dat hierover grote aantallen klachten zijn en dat voor zover er klachten zijn, uit die klachten niet naar voren komt dat de consument voor langere tijd dubbele abonnementskosten betaalt. Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 7. Consumenten zijn juist overwegend tevreden over de overstapservice, blijkt uit consumentenonderzoek dat Ipsos, in opdracht van de telecomaanbieders die deelnemen aan de overstapservice, heeft uitgevoerd. Ipsos concludeert dat 75% van de overstappers (zeer) tevreden is met de overstap en 91% (zeer) tevreden is met de overstapservice.4 De overstapservice is door de telecomaanbieders in januari 2014 uitgebreid. De overstapservice kon daarvoor uitsluitend worden gebruikt voor internetdiensten en voor gebundelde diensten met zowel internet als vaste telefonie. Sinds januari 2014 kan de overstapservice ook worden gebruikt voor zogeheten triple play-pakketten (internet, vaste telefonie, televisie) en quad play-pakketten (internet, vaste en mobiele telefonie, televisie). In 2015 is het gebruik van de overstapservice met 25% toegenomen.5
Uiteraard is het onwenselijk als een consument te maken krijgt met dubbele abonnementskosten bij een overstap door middel van de overstapservice.
De overstapservice is in 2009 juist in het leven geroepen om dubbele abonnementskosten en/of onderbreking van de dienst zoveel mogelijk te voorkomen. In gevallen waar het onverhoopt misgaat en dit niet te wijten is aan de consument, ligt het in de rede dat de nieuwe telecomaanbieder de consument hiervoor compenseert door de aan de oude telecomaanbieder verschuldigde abonnementskosten voor zijn rekening te nemen.
Wie is er verantwoordelijk als het verkeerd gaat bij het overstappen van abonnementen met een overstapservice, doordat de nieuwe aanbieder bijvoorbeeld het abonnement vergeet op te zeggen of de oude aanbieder niet meewerkt: de consument, de nieuwe aanbieder of de oude aanbieder en waarom?
De nieuwe telecomaanbieder is verantwoordelijk indien hij het abonnement bij de oude telecomaanbieder niet (tijdig) opzegt. De consument gaat immers met de nieuwe telecomaanbieder een overeenkomst aan, inclusief opzegging van het abonnement bij de oude telecomaanbieder van de consument op de afgesproken datum. De consument is zelf verantwoordelijk voor het controleren van de einddatum van het lopende contract bij zijn oude aanbieder en eventuele kosten bij voortijdige contractbeëindiging, alvorens een overstapverzoek bij de nieuwe aanbieder in te dienen. Hier wordt zowel door Consuwijzer als de websites van de telecomaanbieders op gewezen.
Waar kan de consument terecht als het misgaat buiten de consument om bij een overstapservice?
De consument kan in de eerste plaats terecht bij zijn nieuwe telecomaanbieder om de fout recht te zetten en dubbele abonnementskosten die het gevolg zijn van het niet (tijdig) opzeggen door de nieuwe telecomaanbieder te verhalen. De consument kan zich daarnaast wenden tot de oude telecomaanbieder om het abonnement zelf op te zeggen. Indien de consument er met de telecomaanbieder niet uit komt, kan de consument een beroep doen op De Geschillencommissie om zijn recht te halen.
Vaak is het onduidelijk voor de klant om te achterhalen welke partij de fout heeft gemaakt wanneer het verkeerd gaat met de overstapservice; op welke wijze zou u kunnen bijdragen aan het scheppen van duidelijkheid, bij voorbeeld over welke partij wanneer verantwoordelijkheid draagt?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Gelden er andere regels voor een overstapservice bij het overstappen van een koperkabelabonnement naar een glasvezelabonnement? Is er bijvoorbeeld een overstapbericht nodig bij een overstap van koperkabel naar glasvezel? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom?
Volledigheidshalve merk ik op dat de overstapservice is gebaseerd op zelfreguleringsafspraken tussen de telecomaanbieders en dus niet op formele regels vanuit de overheid. Als een consument de overstapservice gebruikt, is altijd sprake van een overstapbericht dat door de nieuwe aanbieder wordt ingediend bij de oude aanbieder, ongeacht de infrastructuur waarover de dienst wordt aangeboden. Bij een overstap naar een telecomaanbieder op dezelfde infrastructuur geldt hierbij als leidraad dat de einddatum van het oude contract tevens de ingangsdatum van het nieuwe contract is. Hierdoor worden dubbele kosten voor de consument zoveel mogelijk beperkt en is er zo kort mogelijke onderbreking van de dienst. Bij een overstap naar een telecomaanbieder op een andere infrastructuur geldt nu nog als leidraad het nieuwe abonnement minimaal een week voor de einddatum van het oude abonnement in te laten gaan. Met deze beperkte overlap in abonnementskosten voor de consument ondervindt deze geen onderbreking van de dienst.
Ook indien de consument wil overstappen naar glasvezel, maar er is nog geen glasvezel aangelegd, kan de overstapservice worden gebruikt.
De telecomaanbieders hebben mij laten weten dat de overstapservice binnenkort verder wordt verbeterd. Bij een overstap naar een telecomaanbieder op een andere infrastructuur is dan geen overlap meer benodigd. De oude aanbieder zal zijn dienstverlening pas beëindigen nadat de nieuwe aanbieder de dienstverlening is gestart en de oude aanbieder hierover heeft geïnformeerd. Hierdoor worden dubbele kosten en onderbreking van de dienst nog verder beperkt.
Hoeveel meldingen of klachten krijgt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) binnen van consumenten waarbij het verkeerd is gegaan bij het overstappen van abonnementen met een overstapservice?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft in de periode april 2015 – mei 2016 een twintigtal meldingen ontvangen met betrekking tot dubbele facturen bij het overstappen naar een andere telecomaanbieder. Uit deze meldingen komt niet naar voren komt dat de consument voor langere tijd dubbele abonnementskosten betaalt.
Op welke wijze denkt u bij te kunnen dragen aan de bescherming van de consument wanneer bij het overstappen van abonnementen met een overstapservice buiten de consument om misgaat?
Gelet op het geringe aantal klachten dat de ACM hierover ontvangt, de hoge consumententevredenheidscijfers over het gebruik van de overstapservice en
De Geschillencommissie waar de consument een beroep op kan doen indien het onverhoopt misgaat en het niet met de telecomaanbieder zelf kan worden opgelost, zie ik op dit moment geen aanleiding voor maatregelen. Wel juich ik het toe dat de telecomaanbieders er aan blijven werken de overstapservice verder te verbeteren.
Het bericht ‘Help! Mijn demente ouders worden beroofd’. |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Help! Mijn demente ouders worden beroofd»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat, realiserende dat dit een casus is, er excessen plaatsvinden, ook al hebben kantonrechters de wettelijke verplichting controle uit te voeren op bewindsvoerders? In hoeverre hebt u het idee dat kantonrechters hier tekort schieten?
Zoals onder meer genoemd in antwoord op de vragen 6, 7 en 9 van het lid Krol zal aan de controle op bewindvoerders en de handhaving van de kwaliteitseisen die worden gesteld aan professionele bewindvoerders nadrukkelijk aandacht worden besteed bij de wetsevaluatie. In dat verband zal ook worden gekeken naar de informatieverstrekking aan de kantonrechter.
Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 5 van het lid Krol merk ik op dat uit de gesprekken die met de branche en kantonrechters worden gevoerd tot nu toe niet is gebleken dat sinds de wetswijziging misstanden structureel zouden voorkomen. Nader onderzoek vindt plaats in het kader van de aanstaande evaluatie.
Kunt u aangeven wat er sinds 2014 is gedaan – toen uw voorganger al stelde dat de toename van dossiers een behoorlijke inspanning van rechtbanken vroeg om dossiers te controleren – om de grote toename van dossiers en het bijbehorende toezicht door kantonrechters in evenredige balans te houden?
Zie het antwoord op de vragen 6, 7 en 9 van het lid Krol.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als door hoge toename van werkdruk de zorgvuldigheid door kantonrechters onder druk komt te staan en kwetsbare individuen in onze samenleving de dupe worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in hoeverre u bereid bent onderzoek te doen naar het «groeiende aantal problemen met bewindvoerders», omdat de cijfers hiervoor nog ontbreken? Zo ja, wanneer wilt u starten met een dergelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de achterliggende redenen van de explosieve groei van bewindszaken? Zo nee, waarom niet?
In opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt op dit moment door Bureau Bartels onderzoek gedaan naar de kwantitatieve ontwikkelingen binnen beschermingsbewind.
Het betreft een vervolgmeting op eerder onderzoek van Stichting Stimulansz. In dit onderzoek lag de nadruk op cijfermatige ontwikkelingen, maar is ook grofmazig gekeken naar de kenmerken van rechthebbenden. Een antwoord op de vraag wat de oorzaak is van de groei van het aantal bewinden heeft dit niet opgeleverd.2 In 2015 is daarom een tweede, verdiepend, onderzoek uitgevoerd, dat in november van dat jaar aan uw Kamer is aangeboden.3 Dit onderzoek biedt inzicht in de kenmerken van de rechthebbenden en de mogelijke oorzaken van de stijging. Evidente verklaringen voor de stijging komen echter ook in dit onderzoek niet naar voren.
Het thans lopende onderzoek naar het aantal en de kosten van beschermingsbewinden zal naar verwachting in de loop van dit jaar worden afgerond. Uw Kamer zal hierover op de gebruikelijke wijze worden geïnformeerd.
Kunt u aangeven welke mogelijke oplossingen u ziet om in de toekomst dergelijke casussen te voorkomen? Kunt u aangeven welke rol u hier ziet voor de rechterlijke macht, realiserende dat rechters afhankelijk zijn van juiste informatie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat er een afdoende klachtenprocedure bestaat voor zowel rechthebbenden als mogelijke familieleden wanneer zij problemen vermoeden of ondervinden met bewindvoerders? Zo ja, hoe verklaart u excessen als uit deze casus? Zo nee, bent u van plan hiervoor een procedure op te zetten?
Indien zich een probleem voordoet, ligt het in de rede om eerst naar de bewindvoerder zelf te gaan. Professionele bewindvoerders zijn op grond van het Besluit kwaliteitseisen verplicht bij aanvang van het bewind een klachtenregeling aan de rechthebbende te verstrekken (art. 6, eerste en vijfde lid). Hierin moet onder meer zijn opgenomen bij wie en op welke wijze een klacht kan worden ingediend, wie de klacht behandelt en dat een klacht binnen zes weken wordt behandeld.
Rechthebbenden en familieleden kunnen zich in geval van (een vermoeden van) problemen ook wenden tot de kantonrechter die toezicht houdt op de bewindvoerder. Het LOVCK stelt aanbevelingen vast voor kantonrechters die zijn belast met de behandeling van bewindzaken, mede met het oog op gewenste uniformering in de rechtstoepassing binnen de verschillende rechtbanken. Deze aanbevelingen strekken landelijk tot uitgangspunt. Aan klachtbehandeling is een apart hoofdstuk gewijd.4 Hierin is onder meer neergelegd dat op een termijn van zes tot acht weken na indiening van een klacht een mondelinge behandeling wordt gepland, waarvoor de indiener en bewindvoerder worden opgeroepen. Familieleden die gerechtigd zijn tot het verzoeken van onderbewindstelling van de rechthebbende, kunnen de kantonrechter verzoeken om de bewindvoerder te ontslaan (zie art. 448, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek). De kantonrechter verleent het ontslag wanneer daar gewichtige redenen voor zijn of de bewindvoerder niet meer aan de aan hem gestelde eisen voldoet.
Als de professionele bewindvoerder is aangesloten bij een branchevereniging kunnen rechthebbenden en hun familieleden problemen tevens daar melden. Bijvoorbeeld de BPBI heeft voor dergelijke gevallen een klachtenreglement en -procedure.
Het vermelden van de naam van een levenloos geboren kind op het verlof tot begraven |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen over het verlof tot begraven van een levenloos geboren kind bij de behandeling van het wetsvoorstel Aanpassingswet basisregistratie personen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor ouders in hun verdrietige omstandigheden gewenst kan zijn om de naam van hun levenloos geboren zoon of dochter uitdrukkelijk vermeld te zien op het verlof tot begraven, omdat zij dit ervaren als een erkenning van hun zoon of dochter?
Zoals verwoord in mijn brief van 26 april 2016 heb ik alle begrip voor het intense verdriet van ouders van wie een kind levenloos ter wereld is gekomen en die de wens hebben voor (wettelijke) erkenning2.
Hoe kijkt u aan tegen het eerder door u gegeven antwoord, in het licht van het in uw brief van 26 april 2016 toegezegde onderzoek?2
Ik zal bij het in de brief van 26 april 2016 aangekondigde onderzoek tevens betrekken of en op welke wijze de registratie van levenloos geboren kinderen in het kader van de Wet op de lijkbezorging wijziging behoeft.
Bent u bereid om te overwegen om het modelformulier voor het verlof tot begraven zodanig te wijzigen dat, indien ouders dit wensen, uitdrukkelijk de naam van hun zoon of dochter vermeld kan worden op dit verlof tot begraven?3
Zie antwoord vraag 3.
Wordt in het onderzoek naar de mogelijke verduidelijking van de regelgeving rond doodgeboren kinderen tevens onderzocht op welke manier het modelformulier gewijzigd kan worden, zodat desgewenst de voorna(a)men en de geslachtsnaam van het levenloos geboren kind vermeld kunnen worden, zoals dit ook mogelijk is bij een akte van een levenloos geboren kind? Zo niet, bent u bereid dit punt dan alsnog mee te nemen in het onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht Help! Mijn demente ouders worden beroofd!" |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Help! Mijn demente ouders worden beroofd!»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat naar schatting slechts 25% van de bewindvoerders lid is van een branchevereniging?
In het bericht wordt het aantal professionele beschermingsbewindvoerders (hierna ook: bewindvoerders) geschat op 1.600, van wie er 400 lid zouden zijn van de Branchevereniging voor Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (BPBI). BPBI is één van de brancheverenigingen voor professionele bewindvoerders. Er zijn ook professionele bewindvoerders die lid zijn van een van de andere verenigingen, zoals de Nederlandse Branchevereniging voor Professionele Bewindvoerders (NBPB). Het aantal bewindvoerders dat lid is van BPBI, kan bovendien hoger liggen, omdat deze vereniging uitsluitend het aantal kantoren telt dat lid is. Bij een kantoor kunnen verschillende bewindvoerders werkzaam zijn.
Een professionele bewindvoerder is een bewindvoerder die drie of meer rechthebbenden onder zijn hoede heeft. Een bewindvoerder die één of twee rechthebbende(n) onder zijn hoede heeft, wordt ook wel «familiebewindvoerder» genoemd. Professionele bewindvoerders kunnen zich bij een van de brancheverenigingen aansluiten; zij zijn hiertoe niet verplicht. Deze verenigingen kunnen naast de wettelijke kwaliteitseisen aanvullende eisen aan hun leden stellen. Elke professionele bewindvoerder, lid of geen lid van een vereniging, zal ten minste aan de wettelijke kwaliteitseisen moeten voldoen en is onderworpen aan het toezicht van de kantonrechter.
Waarom is de titel «bewindvoerder» niet beschermd?
Beschermingsbewind kan door een kantonrechter worden ingesteld wanneer de betrokkene tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, door (a) zijn lichamelijke of geestelijke toestand, of (b) verkwisting of het hebben van problematische schulden (zie art. 431, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek). Een bewindvoerder kan alleen in deze door de wet omschreven gevallen worden aangesteld door de kantonrechter. Hierbij dient hij zich op grond van de wet een oordeel te vormen over de geschiktheid van de kandidaat-bewindvoerder. Professionele bewindvoerders komen bovendien alleen voor benoeming in aanmerking wanneer zij voldoen aan de eisen uit het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren (hierna: het Besluit kwaliteitseisen; Stb. 2014, 46). Eenmaal benoemd dienen alle bewindvoerders jaarlijks rekening en verantwoording af te leggen ten overstaan van de kantonrechter. Professionele bewindvoerders zijn bovendien verplicht onder meer een verslag van een accountant aan de kantonrechter te overleggen, betreffende de bedrijfsvoering van de bewindvoerder. In het licht hiervan meen ik dat reeds voldoende waarborgen bestaan om het aanstellen en het werk van beschermingsbewindvoerders te controleren.
Bewindvoerders hebben geen publieke taak binnen het rechtsbestel, zoals advocaten, notarissen en gerechtsdeurwaarders, maar verlenen maatschappelijke bijstand.In beginsel kan elke meerderjarige tot bewindvoerder worden benoemd. Aan familiebewindvoerders worden geen aanvullende eisen gesteld. Dit is aan de orde geweest bij de behandeling van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap (Stb. 2013, 414).2 De kantonrechter gaat na of de familiebewindvoerder geschikt is.
Dat in beginsel elke meerderjarige tot bewindvoerder kan worden benoemd, brengt met zich dat «bewindvoerder» geen beschermde titel is. Bovendien houdt de kantonrechter toezicht. Een dergelijke controle is niet aan de orde bij de eerder genoemde beroepsgroepen met beschermde titel. Derhalve acht ik het niet passend om het toezicht van overheidswege op de bewindvoerder op dezelfde wijze vorm te geven als het toezicht op de advocaat, notaris of gerechtsdeurwaarder. Zie in dit verband ook de nota naar aanleiding van het verslag bij voornoemde wetswijziging.3
Deelt u de mening dat bescherming van de titel bewindvoerder van groot belang is ter bescherming van de kwetsbare groep die een bewindvoerder nodig heeft tegen kwaadwillenden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid meer onderzoek te doen naar het aantal mogelijke malversaties onder bewindvoerders? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2017 wordt de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap geëvalueerd. Zoals reeds vermeld in de beantwoording van de vragen van het lid Karabulut door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens mij (2016Z01873), zal bij deze evaluatie nadrukkelijk aandacht worden geschonken aan de handhaving van de kwaliteitseisen. Een belangrijke aanleiding voor deze wet was het slecht functioneren van sommige bewindvoerders. De kwaliteitseisen uit deze wet en het Besluit kwaliteitseisen zijn in werking getreden op 1 april 2014. Bestaande bewindvoerders moeten sinds 1 april 2016 ook aan de eisen voldoen. Op de evaluatie van de wet en het Besluit kwaliteitseisen wil ik niet vooruitlopen.
Overigens onderhoudt het Ministerie van Veiligheid en Justitie regelmatig contact met brancheverenigingen en de expertgroep curatele, bewind en mentorschap van het Landelijk overleg vakinhoud civiel en kanton (LOVCK) van de Raad voor de rechtspraak, waarbij zo nodig ook aandacht wordt besteed aan eventuele misstanden.
Hoe oordeelt u over het feit dat de controle van bewindvoerders bij een kantonrechter ligt, terwijl kantonrechters in toenemende mate overbelast zijn, waardoor zij onvoldoende tijd hebben deze controle goed uit te voeren?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is gemeld, wordt de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap in 2017 geëvalueerd. De werklast van kantonrechters zal hierbij ook aan bod komen.
Elke bewindvoerder dient jaarlijks rekening en verantwoording af te leggen ten overstaan van de kantonrechter. Professionele bewindvoerders dienen daarnaast te voldoen aan de kwaliteitseisen. De controle hierop is in handen van de kantonrechter. Met ingang van 1 januari 2016 vindt de jaarlijkse controle plaats door het Landelijk Kwaliteitsbureau Curatoren, Bewindvoerders en Mentoren, dat is ondergebracht bij de Rechtbank Oost-Brabant.
De centralisatie is van zo’n recente datum dat over de uitwerking ervan nu nog geen uitspraken kunnen worden gedaan. Het is evenwel te verwachten dat deze centralisatie een positief effect heeft op de werklast van kantonrechters, omdat de controle efficiënter kan plaatsvinden.
Kantonrechters blijven overigens verantwoordelijk voor de benoeming van bewindvoerders in individuele zaken en blijven toezicht houden in die zaken. Het Landelijk Kwaliteitsbureau stelt alle kantonrechters ervan op de hoogte wanneer een kandidaat-bewindvoerder niet voldoet aan de kwaliteitseisen. Hetzelfde gebeurt wanneer een reeds benoemde bewindvoerder niet meer aan de eisen voldoet. Voldoet de bewindvoerder niet (langer) aan de kwaliteitseisen, dan is dit een grond voor ontslag (art. 448, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek).
Aan de controle van de kantonrechter op bewindvoerders in het algemeen, en aan de handhaving van de kwaliteitseisen in het bijzonder, zal nadrukkelijk aandacht worden besteed bij de wetsevaluatie.
Klopt de observatie dat veel kantonrechters en plaatsvervangend kantonrechters, gezien de bezuinigingen bij justitie en hun hoge werkdruk, de controle noodgedwongen moeten overlaten aan een administratieve afdeling?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de oprichting van een Orde van Bewindvoerders te stimuleren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Welke verdere mogelijkheden ziet u teneinde het toezicht op bewindvoerders en de situatie op korte termijn te verbeteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Het gebruik van de term aardbevingsschade in plaats van mijnbouwschade |
|
Jan Vos (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich het Instellingsbesluit Arbiters Aardbevingsschade en het Instellingsbesluit Commissie bijzondere situaties van 22 april jl.?1 2
Ja.
Herinnert u zich de toezegging dat u voortaan het bredere begrip mijnbouwschade zou gaan gebruiken?
In het Algemeen Overleg Energie van 20 april jl. heb ik met uw Kamer gesproken over de gehanteerde term «aardbevingsschade» in relatie tot de term «schade door beweging van de bodem». Ik heb in dat debat aangegeven dat terminologie consequent moet worden toegepast. Op 29 april jl. heb ik uw Kamer hierover een brief gestuurd (Kamerstuk 33 529 nr. 248), waarin ik heb aangegeven dat de NCG in zijn meerjarenprogramma het schadebegrip uit het Burgerlijk Wetboek volgt.
Waarom doet u dit niet? Kunt u de bovengenoemde instellingsbesluiten aanpassen aan uw eerdere toezegging?
De termen mijnbouwschade en aardbevingsschade wordt niet in de wetgeving gebruikt. In het Burgerlijk Wetboek (art. 6:177 BW) wordt gesproken over schade die ontstaat door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk. Dit omvat zowel schade door aardbevingen als gevolg van gaswinning als schade door bodemdaling als gevolg van gaswinning.
Het meerjarenprogramma van de NCG gaat in op beide.
Met betrekking tot aardbevingsschade en de compensatie hiervan, heeft de NCG in zijn meerjarenprogramma voorstellen gedaan om de schadeafhandeling van de bewoners in Groningen te verbeteren. Ik heb met NAM en NCG een samenwerkingsovereenkomst gesloten om de uitvoering van de voorstellen uit het meerjarenprogramma mogelijk te maken (Kamerstuk 33 529 nr. 248).
Deze overeenkomst ziet onder andere toe op schadeafhandeling in verband met aardbevingen en de uitvoering daarvan door het Centrum Veilig Wonen (CVW). Deze afspraken gaan ook in op de Arbiter Aardbevingsschade. Er kan in de schadeafhandelingsprocedure sprake zijn van een geschil tussen bewoner en CVW over de hoogte van de compensatie voor de schade of de oorzaak van de schade. Vanuit de brede wens om laagdrempelige geschilbeslechting beschikbaar te stellen voor dit deel van de schadegevallen, dat anders niet tot een einde gebracht kan worden, is gekozen voor het instellen van een «Arbiter Aardbevingsschade».
Ik heb met NCG en NAM afgesproken welk proces moet worden doorlopen om ook bodemdaling onder het werkgebied van de NCG en de Arbiters te brengen. Dit proces is beschreven in het addendum op de eerdergenoemde samenwerkingsafspraken. De complexiteit van het probleem is dat er meerdere oorzaken kunnen zijn die bodemdaling tot gevolg hebben en dat hier meerdere partijen aangesproken kunnen worden. Voordat de Arbiter op dit punt een uitspraak kan doen, zullen al deze partijen zich moeten committeren aan de werkwijze van de Arbiter. Dit houdt in dat de NCG in gesprek is met deze mogelijk aan te spreken partijen in het geval van bodemdaling (bijvoorbeeld de waterschappen) opdat zij zich committeren aan de uitspraken van de Arbiter Aardbevingsschade. Wanneer dit het geval is, kan aanpassing van het instellingsbesluit worden overwogen.
Wat voegt de Raad van Arbiters toe aan de al bestaande Mijnraad en de Technische Commissie Bodembeweging, die ook al dergelijke adviezen geven?
De meerwaarde van de Arbiter is dat er een laagdrempelige en toegankelijke vorm van geschillenbeslechting is op het moment dat er een geschil is tussen bewoner en CVW. De arbiter richt zich specifiek op de problematiek in Groningen en doet uitspraak wanneer er sprake is van een geschil over een melding van aardbevingsschade bij het CVW. De arbiter doet ook een uitspraak over aardbevingsschade bij complexe gevallen en kan een oordeel geven over de vraag of de schade door aardbevingen is ontstaan.
Bewoners die schade aan hun woning hebben gemeld op of na 1 januari 2016 of wanneer er sprake is van complexe gevallen bij het CVW, NCG of NAM en die na een contra-expertise nog geen overeenstemming hebben bereikt met het CVW over het herstel ervan, kunnen hun geschil voorleggen aan de Arbiter. Deze doet in dat geval uitspraak over het geschil. De uitspraak is in beginsel bindend voor NAM. De bewoner kan er na uitspraak van de Arbiter eventueel voor kiezen om zijn zaak alsnog aan een rechter voor te leggen.
De Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb) is een onafhankelijke commissie die adviseert over causaliteit van de schade: het verband tussen opsporing en winning van delfstoffen enerzijds en bodembeweging anderzijds. Een bewoner kan om advies te vragen aan de Tcbb. De Arbiter kan uitspraken van de Tcbb betrekken in de uitspraak. Mocht de uitspraak van de Arbiter afwijken van een advies van de Tcbb dan is de uitspraak van de Arbiter leidend.
De Mijnraad geeft advies over verlening van opsporings- en winningsvergunningen en over winningsplannen. Zij geeft geen adviezen over de schadeafhandeling. Er is daarom geen sprake van raakvlakken tussen de werkzaamheden van de Mijnraad enerzijds en van de Arbiters en Tcbb anderzijds.
Kunnen gedupeerde bewoners ook nog steeds bij die andere twee adviesraden terecht, of gaan deze raden nu verdwijnen?
De Tcbb en de Mijnraad zijn bij de Mijnbouwwet ingestelde adviescommissies met een wettelijke taak. Ik ben niet voornemens om deze instanties op te heffen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Waar is het Reglement Arbiters Aardbevingsschade in te zien, waarnaar verwezen wordt?
Het reglement is via de site van de Arbiter (www.arbiteraardbevingsschade.nl) in te zien en is aan uw Kamer toegestuurd als bijlage van de samenwerkingsafspraken van NCG met NAM (Kamerstuk 33 529, nr. 248).
Is het waar dat arbiters alleen over complexe gevallen oordelen? Zo ja, waarom is dit onderscheid gemaakt?
Nee. De Arbiters oordelen zowel over de reguliere schadegevallen die volgens het schadeprotocol door CVW behandeld zijn, als over complexe schadegevallen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Heeft iedere burger met schade zonder meer en direct toegang tot de arbiters? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het Meerjarenprogramma van de NCG, waar het instrument Arbiters Aardbevingsschade is beschreven, strekt niet verder dan het effectgebied van de gaswinning in Groningen, waardoor schadegevallen uit andere mijnbouwgebieden niet in aanmerking komen voor de Arbiter.
Het bericht dat steeds meer schadevergoedingen worden uitgekeerd voor het onterecht vastzitten |
|
Judith Swinkels (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Verdachte vaker in cel»1 en «Voor niets in de cel? Toch 105 euro»?2
Ja.
Wordt voorlopige hechtenis in Nederland in vergelijking met andere Europese landen vaker toegepast of niet?
Nee. Uit een recent in het blad Trema gepubliceerde analyse3 blijkt dat Nederland in Europees verband in de middenmoot bivakkeert als we kijken naar het aantal voorlopig gehechten per 100.000 inwoners (23 per 100.000).
Met name in 2013 en 2014 is de insluiting van verdachten in het kader van de voorlopige hechtenis aanzienlijk gedaald. Vanaf 2013 is het aantal voorlopig gehechten in zaken die dienen in eerste aanleg met bijna een derde verminderd. Het is een tendens die zich bovendien breed voordoet, ongeacht het type verdachte en misdrijf.
Hoe verklaart u de toename van onterechte inverzekeringstelling op het politiebureau? Bent u van plan hierover met het openbaar ministerie in gesprek te gaan?
Uit cijfers van het CBS (CBS/Statline) blijkt dat het aantal door de rechter toegekende schadevergoedingen wegens onterechte hechtenis de afgelopen jaren gestaag is toegenomen. Tegelijkertijd is het gemiddeld toegekend bedrag in de afgelopen tien jaar bijna gehalveerd. Hieruit valt af te leiden dat schadevergoedingen vaker worden toegekend voor korte hechtenissen. In het bij antwoord 2 genoemde artikel wordt op basis van een analyse van het aantal dagen hechtenis waarvoor schadevergoeding is toegekend geconcludeerd dat het hier vooral gaat om de inverzekeringstelling. Een mogelijke verklaring is dat sprake lijkt te zijn van een verruiming van toepassing van inverzekeringstelling naar relatief lichte vergrijpen. Dit valt onder meer af te leiden uit het feit dat bij een dalende criminaliteit het aantal inverzekeringstellingen niet daalt.
Zoals ik heb aangegeven in reactie op mondelinge vragen van het lid Van Tongeren (GroenLinks)4 zal ik de ontwikkeling van het aantal inverzekeringstellingen meenemen in het kader van de evaluatie van de wettelijke regelingen betreffende het recht van verdachten op bijstand van een raadsman bij het politieverhoor. Naar aanleiding van de evaluatie zal ik besluiten welke verdere acties ingezet worden
Klopt het dat het aantal jongeren onder de 21 jaar dat een nacht in een politiecel heeft moeten verblijven de afgelopen jaren is toegenomen? Zo ja, welke oorzaak of oorzaken liggen hieraan ten grondslag? Wat vindt u van deze ontwikkeling?
Wanneer wordt gekeken naar de beschikbare cijfers blijkt dat de afgelopen jaren over de hele linie sprake is van een aanzienlijke daling van de jeugdcriminaliteit. Parallel hieraan laat het totaal aantal minderjarigen (< 21 jaar) dat in verzekering wordt gesteld over de jaren 2012 – 2014 een dalende tendens zien. Of de stabilisering van dat aantal in 2015 het einde van de tendens betekent, kan pas worden vastgesteld als ook de komende jaren geen verdere daling te zien zou zijn.
De onderstaande tabel (peildatum 4 mei 2016) geeft een overzicht hoeveel minderjarigen (<21 jaar) ’s nachts in verzekering zijn gesteld. Daarbij is gekeken naar het tijdvak van 00:00 tot 6:00u. Het «aantal unieke acties» betekent dat iedere inverzekeringstelling uniek is geteld; als één persoon in een jaar 2 keer in verzekering is gesteld, is dit ook als 2 keer meegeteld.
Jaar
Aantal unieke acties
2012
3.810
2013
3.599
2014
2.983
2015
3.159
2016*
1.058
(* tot 4 mei 2016)
Hoe verhoudt het onterecht vastzetten van personen zich tot de fundamentele uitgangspunten van het strafrecht, namelijk de onschuldpresumptie en het uitgangspunt dat een rechterlijke uitspraak pas mag worden uitgevoerd als deze onherroepelijk is geworden?
Ondanks deze fundamentele uitgangspunten van het strafrecht kan het in het belang van het opsporingsonderzoek noodzakelijk zijn een verdachte in hechtenis te nemen en te ondervragen in verband met mogelijke betrokkenheid bij een strafbaar feit, terwijl na afronding van het strafrechtelijk onderzoek het Openbaar Ministerie of de rechter niet tot strafvervolging of strafoplegging overgaat. Een hechtenis waarvoor later schadevergoeding wordt uitgekeerd is niet per definitie onrechtmatig of onterecht. Hoe dan ook geldt dat voor het preventief vastzetten van verdachten in het kader van de inverzekeringstelling en de eventueel daaropvolgende voorlopige hechtenis moet worden voldaan aan een aantal wettelijke criteria. Zo dient in het geval van inverzekeringstelling sprake te zijn van een verdenking van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en moet er een onderzoeksbelang zijn. In geval van voorlopige hechtenis wordt door de rechter getoetst of voldaan is aan de vereisten van de artikelen 67 en 67a van het Wetboek van Strafvordering.
Bent u bereid met de politie en het openbaar ministerie in gesprek te gaan over mogelijke alternatieven voor de voorlopige hechtenis, zoals het verbinden van voorwaarden aan vrijlating, waaronder het betalen van een borgsom, om zo het risico dat mensen onterecht vastzitten te minimaliseren? Zo ja, op welke termijn bent u dit van plan? Zo nee, waarom niet?
Het toepassen van alternatieven voor voorlopige hechtenis, door middel van het verbinden van voorwaarden aan vrijlating (schorsing van de voorlopige hechtenis), is aan de rechter. Ik zal de mogelijke alternatieven voor voorlopige hechtenis, waaronder het betalen van een borgsom, nog voor de zomer aan de orde stellen in mijn reguliere overleggen met het College van procureurs-generaal en de Raad voor de rechtspraak.
Het bericht ‘Marjo maakt foutje, dag €17.000 spaargeld’ |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Marjo maakt foutje, dag € 17.000 spaargeld»?1
Ja.
Is het van belang dat rekeninghouders ervan op aan moeten kunnen in verband met het vertrouwen in ons bancaire systeem dat overboekingen foutloos verlopen? Zo ja, waarom zouden banken dan een bepaalde foutmarge mogen vergoelijken?
Door uit te gaan van de juistheid van het door de klant opgegeven IBAN wordt bewerkstelligd dat overboekingen zo snel mogelijk worden uitgevoerd. In eerste instantie is het daarbij aan de opdrachtgever om te controleren of hij het juiste IBAN van de begunstigde heeft ingevoerd. Indien er toch een overboeking plaatsvindt naar een ander nummer dan de klant beoogde, dan staan banken hun klanten bij volgens de Procedure Onverschuldigde Betalingen. Deze procedure houdt kortweg in dat de bank van de betaler schriftelijk aan de onbedoelde begunstigde vraagt om het geld terug te boeken. De Betaalvereniging heeft mij daarnaast geïnformeerd dat aan de hand van deze procedure ruim 80% van overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer worden teruggestort door de ontvanger. In resterende gevallen kan de opdrachtgever, op grond van artikel 6:203 van het Burgerlijk Wetboek (onverschuldigde betaling), het bedrag van de begunstigde terugvorderen.
Deelt u de mening dat de banken het probleem voor zich uit schuiven nu zij zeggen dat ze eerst willen wachten op de inventarisatie van de Betaalvereniging hoeveel foutieve overboekingen er zijn? Deelt u de mening dat ongeacht hoe vaak dit voorkomt, de banken er alles aan zouden moeten doen om de klant behulpzaam te zijn om foutieve overboekingen te voorkomen die zeer lastig zijn terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Allereerst ben ik van mening dat het wenselijk is dat banken zich inspannen voor hun klanten om tot correcte overboekingen te komen. De Betaalvereniging brengt sinds 1 januari jl. in kaart wat de aard en aantallen zijn van overboekingen die naar een ander IBAN gaan dan de betaler bedoeld had. Ik vertrouw erop dat als de resultaten van het onderzoek naar de aard en aantallen van verkeerde overboekingen bekend zijn, de Consumentenbond en de Betaalvereniging zullen bezien hoe klanten beter kunnen worden bijgestaan bij het voorkomen van overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer c.q. het terughalen daarvan.
Klopt het dat de informatie om de naam en rekeningnummer met elkaar in verband te brengen in principe beschikbaar is en dat er zelfs technische mogelijkheden bestaan om eventuele typefouten eruit te filteren, zodat een simpele check anno 2016 gewoon goed mogelijk is? Als de banken deze informatie nu al eenvoudig aan de Belastingdienst verstrekken, waarom zou het voor banken dan niet mogelijk zijn om een naam te koppelen aan een rekeningnummer bij overboekingen?
Het klopt dat de informatie en techniek om de naam en rekeningnummer met elkaar in verband te brengen en te filteren beschikbaar is. Het proces van naam-nummercontrole bij overboekingen is echter complex en kostbaar. Banken houden in hun cliëntadministratiesystemen enkel de gegevens van de eigen rekeninghouders bij en niet die van alle potentiële begunstigden. Mocht er sprake zijn van het invoeren van naam-nummercontrole, dan moeten banken ook toegang krijgen tot cliëntdata van alle andere banken.
Daarnaast is naam-nummercontrole foutgevoelig, zelfs wanneer spellings- of tikfouten door het systeem worden herkend. De impact van de vermeende oplossing is maatschappelijk gezien mogelijk erger dan de kwaal doordat betalingen op basis van juiste ingevoerde IBAN-rekeningnummers onterecht tegengehouden kunnen worden.
Bij renseignering verstrekken banken eens per jaar gegevens over de bij hen aangehouden betaal- en spaarrekeningen en over de houders van die rekeningen aan de Belastingdienst. Banken zijn hierbij in de gelegenheid om de aan de Belastingdienst te verschaffen databestanden zorgvuldig op te stellen en te controleren. Dit is een geheel ander proces dan het dagelijks uitvoeren van vele betaalopdrachten.
Zou voorts het aantal foutieve overboekingen kunnen dalen als de rekeningnummers van opgeheven rekeningen niet opnieuw uitgegeven kunnen worden en/of dat het nummer gekoppeld blijft aan de rekeningnummerhouder?
Het rekeningnummer bestaat uit een aantal tekens, waardoor maar een beperkt aantal combinaties gemaakt kunnen worden. Derhalve is het niet verstandig om de opgeheven rekeningnummers niet opnieuw uit te geven.
Met het gebruik van IBAN is het, door het controlegetal in het IBAN, vrijwel uitgesloten dat bij het maken van een typefout in het IBAN geld overgemaakt zou worden naar een andere rekening dan bedoeld, omdat dat zou leiden tot een ongeldig IBAN.
Bent u ermee bekend dat ook de Consumentenbond aangeeft dat deze steeds terugkomende problematiek vrij eenvoudig is op te lossen? Bent u bereid om vooruitlopend op de inventarisatie van de Betaalvereniging in gesprek te gaan met de bankensector samen met de Consumentenbond om de mogelijkheden die er zijn te bespreken en de resultaten hiervan met de Kamer te delen?
Ik heb regelmatig overleg met banken en instellingen om de financiële dienstverlening te verbeteren. Het beperken van risico’s, zoals op het overboeken naar een foutief rekeningnummer, maken hier een belangrijk deel van uit. Consumenten moeten immers in vertrouwen hun transacties kunnen verrichten. Ik denk graag met de banken mee om deze risico’s te beperken, maar het is uiteindelijk aan de banken zelf om hier gehoor aan te geven en eventuele risicomaatregelen te implementeren.
De waardedalingsregeling |
|
Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de waardedalingsregeling, die wel van toepassing zou zijn in Menterwolde, De Marne en Hoogezand-Sappermeer, maar niet in Oldambt?1
Ja.
Is het waar dat de bewoners van Oldambt ook al achter het vis visten bij de waardevermeerderingsregeling?
Met het vaststellen van het Meerjarenprogramma op 18 december 2015 is de waardevermeerderingsregeling opengesteld voor alle mensen met aardbevingsgerelateerde schade van meer dan 1.000 euro, ongeacht de locatie.
In de periode daarvóór was de regeling van toepassing binnen de gemeenten die betrokken waren bij het bestuursakkoord «Herstel van Vertrouwen, Vertrouwen op Herstel» van januari 2014 en de aanvulling daarop van maart 2015. Daar maakte Oldambt geen onderdeel van uit.
Wat is in dit kader de laatste stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van motie Bosman c.s.2, die vraagt om het opnieuw invoeren van een vergelijkbare regeling?
Het kabinet betrekt deze motie bij de besluitvorming in het kader van de voorjaarsnota en zal uw Kamer hierover vervolgens informeren.
Kunt u spoed zetten achter deze nieuwe regeling?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u voor beide bovengenoemde regelingen een bredere contour aanhouden? Waarom is er überhaupt een contour nodig, mijnbouwschade is toch mijnbouwschade?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is er bij de waardevermeerderingsregeling geen sprake van een contour.
De waardedalingsregeling is een compensatieregeling van NAM. NAM heeft de regeling afgebakend tot die gebieden waarvan onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft aangetoond dat de woningmarkt daar moeizamer functioneert. In het onderzoek van het CBS gaat het om gemeenten waar woningschade door aardbevingen als gevolg van de gaswinning relatief vaak voorkomt, namelijk de gemeenten waar tot en met het tweede kwartaal van 2015 meer dan vijf procent van de woningen schade heeft opgelopen als gevolg van een aardbeving, zoals vastgesteld door het Centrum Veilig Wonen (CVW).
Het griffierecht voor onvermogenden en het recht op toegang tot het recht |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het arrest van de Hoge Raad van 8 april 2016, waarin is geoordeeld dat het heffen van griffierecht bij personen die niet over inkomen of vermogen beschikken een ontoelaatbare belemmering van het recht op toegang tot de rechter oplevert?1
Ja.
Wat zijn de consequenties van dit arrest? Wat betekent dit bijvoorbeeld voor het heffen van griffierecht bij schuldenbewind?
De wijze waarop de Hoge Raad in dit arrest de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) uitlegt, sluit aan bij de wijze waarop de bepalingen over betaling van griffierecht in de Algemene wet bestuursrecht worden uitgelegd door de hoogste bestuursrechters. Dit arrest van de Hoge Raad heeft tot gevolg dat de rechter ook in civielrechtelijke procedures de rechtzoekende kan vrijstellen van betaling van griffierecht in geval van betalingsonmacht. Of daarvan sprake is in geval van een rechtzoekende op wie een schuldsaneringsregeling van toepassing is of die onder schuldenbewind staat, zal per individueel geval bezien moeten worden.
Wordt de afweging of iemand in staat is het griffierecht te voldoen wel steeds expliciet gemaakt of gebeurt dat pas als iemand verzet aantekent tegen het reeds betaalde griffierecht op grond van artikel 29 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken? Zo nee, hoe wordt dit dan wel steeds individueel beoordeeld?
Het stelsel van griffierechten gaat uit van vastgestelde bedragen voor verschillende categorieën rechtszoekenden. Er zijn verschillende tarieven voor niet-natuurlijke personen, natuurlijke personen en voor personen (of bedrijven) wier inkomen of vermogenspositie dusdanig is dat zij in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand en om die reden een lager bedrag aan griffierecht hoeven te betalen. Het uitgangspunt is dat deze griffierechten de toegang tot de rechter voor de verschillende categorieën rechtzoekenden niet beperkt. Een afweging of iemand individueel in staat is het verschuldigde griffierecht te voldoen vindt plaats als de betrokkene zich erop beroept het griffierecht niet te kunnen voldoen. De rechter moet de betrokkene dan in de gelegenheid stellen zich uit te laten over het niet tijdig voldoen van het verschuldigde griffierecht (artikel 127a, tweede en derde lid, artikel 128, zesde lid en artikel 282a, tweede tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). De rechter kan vervolgens de gevolgen van het niet betalen van het griffierecht – het niet in behandeling nemen van de vordering, het verzoek of het verweer – geheel of ten dele buiten toepassing laten als hij van oordeel is dat dat, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat bij mensen die niet over inkomen en vermogen beschikken het recht op toegang tot het recht niet wordt gewaarborgd? Vindt u dat dit in voldoende mate is gegarandeerd, nu de Hoge Raad heeft moeten oordelen dat het heffen van griffierecht bij dit individu – die in een situatie verkeert die evident vaker voorkomt – in strijd komt met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)?
Naar mijn oordeel is de toegang tot het recht gewaarborgd, aangezien de Hoge Raad heeft geoordeeld dat er in dit geval sprake is van betalingsonmacht voor de Wgbz en dat daarom het tarief op nihil moet worden gesteld. De uitspraak van de Hoge Raad verschaft duidelijkheid voor de rechtbanken en hoven als zij te maken krijgen met vergelijkbare situaties.
Bent u bereid de mogelijkheden te bezien het tarief van het griffierecht voor onvermogenden generiek te verlagen, zodat er minder snel sprake zal zijn van een belemmering van het recht op toegang tot de rechter?
Ik zie geen heil in het generiek verlagen van het tarief van het griffierecht voor onvermogenden. De hoogte van de tarieven acht ik in het algemeen geen belemmering van de toegang tot de rechter en voor rechtzoekenden zonder enige vorm van inkomen of vermogen – zoals beschreven in het eerdergenoemde arrest van de Hoge Raad – zal verlaging van het tarief geen soelaas bieden.
Bent u bereid de mogelijkheden te bezien om in de wet expliciet een hardheidsclausule op te nemen, waarop mensen die niet over inkomen of vermogen beschikken zich kunnen beroepen, zodat zij niet op voorhand griffierecht verschuldigd zijn alvorens te kunnen procederen? Zo nee, hoe gaat u voorkomen dat mensen door moeten procederen tot de Hoge Raad, met alle (maatschappelijke) kosten van dien, om er voor te zorgen dat hun recht op toegang tot de rechter niet wordt geschonden?
Het expliciet opnemen van een hardheidsclausule is niet een route die mij voorstaat. Een rechtzoekende die niet over (voldoende) inkomen of vermogen beschikt, kan dit kenbaar maken aan de griffier of rechter in kwestie en in voorkomende gevallen zal dit leiden tot op nihil stellen van het vastgestelde bedrag aan griffierecht.
Kent u het bericht «NCG rekruteert «onafhankelijke» casemanagers bij de NAM»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) voor de afwikkeling van complexe schadegevallen per 1 januari 2016 drie bemiddelaars heeft aangenomen die eerder voor de NAM/Shell betrokken zijn geweest bij de schadeafwikkeling ten gevolge van de gaswinning in Groningen?
De NCG behandelt sinds 1 januari 2016 de complexe schademeldingen, in de plaats van NAM en het Centrum Veilig Wonen (CVW). Om een voortvarende start mogelijk te maken heeft de NCG besloten tot inhuur van drie casemanagers. Zij hebben een ruime staat van dienst op het gebied van het oplossen van complexe situaties. Eén van hen is zelfstandig adviseur en twee zijn in dienst van een extern adviesbureau. Zij hebben eerder voor andere opdrachtgevers gewerkt, waaronder NAM. Nu zij in opdracht van de NCG werken, vallen zij ook onder de kaders van de NCG. Leidend is daarbij het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen en het uitgangspunt dat de bewoner centraal staat bij de afhandeling van schade.
Klopt het dat de NCG in november 2015 in een gesprek met de Maatschappelijke Stuurgroep (a.i.) verzekerd heeft dat het vanzelfsprekend was dat deze casemanagers volstrekt onafhankelijk zouden zijn en dat dit bij rekrutering een belangrijke rol zou spelen? Zo ja, is het feit dat alle drie de aangestelde functionarissen via een extern adviesbureau, en dus niet rechtsreeks door de NCG zijn ingehuurd bij de NAM, naar uw mening voldoende garantie voor hun onafhankelijkheid?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben de drie bemiddelaars eerder in opdracht van de NAM/Shell complexe schadegevallen behandeld? Zo ja, om hoeveel schadegevallen ging dat? Hoeveel daarvan zijn of waren complex? Hoeveel van die zaken zijn daarvan afgewikkeld?
De door NCG ingehuurde casemanagers hebben in het verleden in opdracht van NAM gewerkt aan complexe schadegevallen. Met NAM is indertijd een lijst van 195 complexe schadegevallen geïdentificeerd. Het is aannemelijk dat zij bij een deel van die zaken betrokken zijn geweest. Indien zich een schadegeval aandient dat verband houdt met een zaak waar zij namens NAM bij betrokken zijn geweest, dan wordt deze toegewezen aan een andere casemanager.
Hoeveel complexe zaken zijn door de drie casemanagers in voorgaande jaren in opdracht van de NAM/Shell in behandeling geweest, die niet tot een bevredigende afronding zijn gekomen, welke nu afgewikkeld (moeten) gaan worden door de NCG? Hoe is daarbij naar uw mening de onafhankelijkheid van betrokkenen gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat er een voormalige casemanager van de NAM/Shell bij NCG werkt bij processen/strategie als procesbegeleider? Hoeveel meer voormalige NAM/Shell medewerkers werken inmiddels bij NCG?
Op welke wijze is de NCG op zoek gegaan naar volstrekt onafhankelijke schade experts die nog niet op enigerlei wijze in opdracht van NAM/Shell betrokken zijn geweest bij schadeafwikkeling als gevolg van gaswinning in Groningen? Bestaan deze waarlijk onafhankelijke schade experts naar uw mening?
De NCG heeft deze casemanagers ingehuurd op grond van hun deskundigheid en ruime staat van dienst op het gebied van het oplossen van complexe situaties. Complex casemanagement is specialistisch werk waarvoor het aanbod in de markt beperkt is. In het algemeen geldt dat de NCG bij het verlenen van opdrachten of het in dienst nemen van werknemers niemand op voorhand uitsluit op grond van eerdere opdrachtgevers of werkgevers.
Wordt met het aannemen van voormalige NAM schade experts naar uw mening uitvoering gegeven aan herstel van vertrouwen in Groningen? Is de NCG naar uw gevoel nog steeds de beste persoon om uitvoering te geven aan het bestuursakkoord «vertrouwen op herstel, herstel van vertrouwen»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
De NAM BTW-constructie |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Btw-constructie van de NAM mogelijk strafbaar» op RTV Noord?1
Ja
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de belastingbetaler opdraait voor de kosten van schadeherstel als gevolg van mijnbouwschade?
Ja, ik deel die mening. Van een dergelijke situatie kan echter in geen enkele situatie sprake zijn. De schadeherstellende ondernemer voldoet btw over de schadehersteldienst. Als de btw over die schadehersteldienst aftrekbaar is voor de btw bij de afnemer van die dienst, dan is het btw-saldo van die transactie voor de schatkist nihil.
Deelt u de mening dat er dus in principe btw betaald moet worden?
Ik beantwoord deze vraag bevestigend wanneer bedoeld wordt te vragen of btw moet worden voldaan over hersteldiensten van (bouw)bedrijven die tegen betaling herstelwerkzaamheden aan gebouwen uitvoeren.
Is het gebruikelijk dat de btw over uitgekeerde schadeclaims wordt teruggevorderd door de uitkerende partij? Zo ja, in welke sectoren komt dit nog meer voor?
Ik beschik niet over informatie waaruit blijkt of het gebruikelijk is dat de schade uitkerende partij een aftrekgerechtigde ondernemer is die beschikt over een aan hem gerichte en juiste factuur voor een prestatie die aan hem is verricht.
Is er bij het toestaan van terugvordering van btw nog verschil tussen schadevergoeding vanwege onrechtmatige daad en een vergoeding in een andere situatie?
Voor de btw-aftrek over schadeherstel is niet bepalend of de afnemende partij een onrechtmatige daad heeft begaan. Voor de btw-aftrek is bepalend of de prestatie die door de ondernemer wordt afgenomen door deze wordt gebruikt voor belaste prestaties.
Deelt u de mening dat btw enkel kan worden teruggevorderd indien prestaties daadwerkelijk zijn verricht in opdracht van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en niet slechts in naam van NAM?
Voor de btw-aftrek over schadeherstel is bepalend of de prestatie is verricht aan een ondernemer, die deze gebruikt voor belaste prestaties. Terzake van prestaties waarover dienstverleners btw in rekening brengen aan andere ondernemers (bijv. ingeval van schadeherstel), moet de ondernemer die de aftrek effectueert beschikken over een juiste factuur waarop deze ondernemer is vermeld als de afnemer van de prestatie. De ondernemer is afnemer van de prestatie als zij de rechtsbetrekking met de schadehersteller is aangegaan om de schade te herstellen.
Kunt u aangeven hoe de btw-constructie zich verhoudt tot het besluit aftrek van btw van 7 december 2011?
Nee, gelet op art. 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik hierop geen antwoord geven. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 2 van de leden Smaling en Bashir die ik gelijktijdig met deze vragen beantwoord.
Kunt u aangeven wat de juridische gevolgen zijn voor de opdrachtgever van het op naam van NAM stellen van de facturen met betrekking tot aansprakelijkheden en garanties van de werkzaamheden?
Het past mij als bewindspersoon niet om uitlatingen te doen over de contractsverhoudingen tussen partijen.
Zijn er afspraken gemaakt tussen de NAM en de Belastingdienst of enige andere overheidsinstantie over verrekening van de btw door de NAM over schadevergoeding uitgekeerd aan gedupeerden van mijnbouwschade?
De vraag of sprake is van een btw-afspraak met een landelijke werking kan ik negatief beantwoorden. De vraag of er een individuele regeling met de NAM bestaat, kan ik vanwege de fiscale geheimhoudingplicht van art. 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet beantwoorden.
Bent u bereid een belasting ruling te vragen over deze praktijk?
Nee, het verlenen van een ruling behoort tot de uitsluitende competentie van de inspecteur.
Gebeurt dit in andere EU-landen bij gevallen van mijnbouwschade?
Ik beschik niet over informatie over btw en gevallen van mijnbouwschade in andere lidstaten.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat gedupeerden in Groningen door de NAM gedwongen worden mee te werken aan het doen van een mogelijk onjuiste btw-aangifte door de NAM?
Ingeval de NAM gedupeerden en/of bedrijven dwingt om mee te werken aan een onjuiste aangifte door de NAM acht ik dat uiteraard zeer onwenselijk. Of dit het geval is kan ik echter niet bevestigen of ontkennen. Gelet op de fiscale geheimhoudingplicht van art. 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik niet concreet ingaan op deze kwestie.
Kunt u gedupeerden van mijnbouwschade in Groningen verzekeren dat zij gevrijwaard zijn van juridische en strafrechtelijke consequenties indien op enig moment blijkt dat zij medeplichtigheid zijn aan het doen van een onjuiste btw-aangifte door de NAM?
Nee, het behoort niet tot mijn bevoegdheid en mogelijkheden om gedupeerden van mijnbouwschade in Groningen te verzekeren dat zij gevrijwaard zijn van juridische en strafrechtelijke consequenties indien op enig moment blijkt dat zij medeplichtig zijn aan het doen van een onjuiste btw-aangifte door de NAM. Ik kan wel aangeven dat er geen sprake is van een fiscaal delict dat bestaat uit het verlenen van medewerking aan een onjuiste factuur of een onjuiste aangifte. In het strafrecht bestaat echter wel de mogelijkheid naast de pleger ook anderen te bestraffen, bijvoorbeeld de medepleger en de medeplichtige. Een medepleger is, kort gezegd, degene die bewust heeft samengewerkt met de feitelijke pleger van het delict. Bij medeplichtigheid gaat het om het opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen voor het plegen van het strafbare feit. De beoordeling of hiervan sprake is en of er tegen wordt opgetreden ligt in de handen van het OM.
Heeft deze werkwijze gevolgen voor de balans, winst en verliesrekening en het financieel jaarverslag van de NAM?
In algemene zin heeft iedere werkwijze gevolgen voor de balans, winst en verliesrekening en het financieel jaarverslag van een belastingplichtige. Dat is niet anders voor de NAM.
In een eerder debat heeft de u de Kamer verteld dat dit slechts om een enkel geval ging; is dit nog steeds uw mening?
Mij is één situatie uit de media bekend.
Zo ja, kunt u uw mening onderbouwen met cijfers over het totaal aantal gedupeerden, waarvan de NAM de schade vergoed op basis van facturen, en het aantal gedupeerden dat de facturen op naam van de NAM heeft laten zetten?
Zie het antwoord op vraag 15.
Kunt u nagaan op wiens advies deze constructie met btw terugvorderen bij de NAM opgesteld is?
Nee, ik heb als bewindspersoon geen bevoegdheid om de NAM vragen te stellen in het kader van de belastingheffing.
Otapan |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Eigenaren gifschip Otapan lieten geld via Nederland stromen»?1
Ja.
Is het u bekend dat tijdens een Algemeen overleg op 2 februari 2012 uw ambtsvoorganger is verzocht de kosten van de sanering te verhalen op de eigenaren van de Otapan?2
Ja.
Deelt u de mening dat, nu de eigenaren bekend zijn, de kosten voor sanering van de Otapan op hen verhaald moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Vanwege hun samenhang worden de vragen 3, 4 en 5 gezamenlijk beantwoord.
Bij brief van 12 september 20123 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer bericht over het beëindigen van het kostenverhaal inzake de Otapan. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat het Nederlandse verstekvonnis, waarbij de vennootschap Basilisk als voormalige eigenaresse van de Otapan was veroordeeld tot het betalen van de door de Staat gemaakte kosten, in Mexico niet wordt erkend en derhalve in Mexico niet ten uitvoer kon worden gelegd. De reden hiervoor was dat de dagvaarding aan Basilisk wegens onbekendheid van haar adres niet in persoon kon worden betekend. Een zoektocht naar deze rechtspersoon heeft destijds niets opgeleverd. Daarmee voldoet de dagvaarding niet aan de vereisten van het Mexicaanse procesrecht.
Het door u aangehaalde bericht is voor mij aanleiding te onderzoeken in hoeverre kostenverhaal op de in het bericht genoemde bestuurder van de vennootschap Basilisk en de eigenaren van die vennootschap thans mogelijk en opportuun is.
Ik streef ernaar u de resultaten van dit onderzoek en mijn conclusie voor het zomerreces te doen toekomen.
Welke stappen gaat u ondernemen om de kosten voor de sanering van de Otapan, inclusief wettelijke rente, te verhalen op de eigenaren van de Otapan of op de toenmalige bestuurders?
Zie antwoord vraag 3.
Overweegt u juridische stappen tegen bij de Otapan betrokken partijen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Een BTW- constructie bij de schadeafwikkeling van aardbevingsschade in Groningen |
|
Farshad Bashir , Eric Smaling |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «NAM trekt BTW af bij aankoop panden»?1
Ja
Is er bij de afwikkeling van de Groningse bevingsschade sprake van een vorm van btw-integratielevering? Of is er sprake van een andere vorm van een btw-deal bij de afwikkeling van de bevingsschade in Groningen? Zo ja, hoe is deze tot stand gekomen en hoe ziet deze afspraak eruit?
Nee, de integratielevering is afgeschaft per 1 januari 2014.
De vraag of sprake is van een andere vorm van een afspraak met de inspecteur over de afwikkeling van de bevingsschade in Groningen kan ik vanwege de fiscale geheimhoudingplicht van art. 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet beantwoorden.
Wat is de reden dat bij de te vergoeden schade voor bijvoorbeeld de nieuwbouw van een woning, bedongen wordt dat dit niet wordt gestort op de rekening van de gedupeerde, maar op rekening van een door de Nederlandse Aardolie Maatschappij BV (NAM) gekozen notaris?2
Het past mij als bewindspersoon niet om uitlatingen te doen over de bedoelingen van partijen in bepaalde overeenkomsten die in de praktijk worden gesloten.
Bent u bereid de eerdere vragen te voorzien van een antwoord, uitgaande van gebruikmaking van de ontheffing van de geheimhoudingsplicht door lid 3 artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, waarbij u zich beroept op het maatschappelijk belang van een correcte afwikkeling van bevingsschade in Groningen?3 Bent u tevens bereid genoemde vragen alsnog apart te beantwoorden en daarbij bij beantwoording niet te verwijzen en te bundelen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de fiscale geheimhoudingsplicht is het niet mogelijk aan u informatie over een specifieke belastingplichtige te geven. In dit kader hecht ik groot belang aan het feit dat een belastingplichtige er op moeten kunnen vertrouwen dat de Belastingdienst niet meewerkt aan het openbaar maken van zijn gegevens. Ik ben dan ook niet bereid om in dit geval gebruik te maken van de mogelijkheid om deze vragen te beantwoorden met een ontheffing van de geheimhouding.
Kunt u bevestigen dat de door de NAM betaalde schadevergoeding niet tegenover een aan de NAM verrichte dienst staat? Mag de NAM dan de btw terugvragen indien de dienst niet verricht is aan de NAM?
Gelet op de fiscale geheimhoudingsplicht is het niet mogelijk om antwoord te geven op deze vraag.
Kunt u in zijn algemeenheid toelichten hoe wettelijk rekening gehouden moet worden met btw bij schikkingsbedragen en schadevergoedingen?
Ja, in zijn algemeenheid is geen btw verschuldigd over schikkingsbedragen en schadevergoedingen, die een derde betaalt aan particulieren vanwege schade die deze derde veroorzaakt aan de eigendommen van die particulier.
Op wie drukken in het algemeen de – wettelijk gezien – herinrichtingskosten, tuinkosten, leges en de huur van vervangende woonruimte? Is dit de partij die schade heeft geleden of de partij die de schade heeft veroorzaakt? Hieraan gekoppeld, op wie moet de btw drukken die ondernemers in rekening brengen over een met btw belaste prestatie? Vindt u in het algemeen dat de veroorzakende partij van schade via een constructie de btw terug mag vragen?
Op basis van het Burgerlijk Wetboek is de NAM als exploitant van het Groningen-gasveld aansprakelijk voor schade door bodembeweging als gevolg van de gaswinning uit dit veld. Schade is er in allerlei soorten en maten. De NAM is wettelijk verplicht die kosten voor schade te dragen die in een rechtstreeks verband staat met aardbevingen die veroorzaakt wordt door gaswinning. Dat zijn niet alleen de kosten voor fysieke schade, maar dit kunnen ook kosten zijn voor andere soorten schade. Uiteraard moeten deze kosten dan wel een rechtstreeks verband houden met de bodembeweging.
Voor de aftrek van btw op kosten die een ondernemer maakt is in ieder geval noodzakelijk dat de ondernemer de rechtsbetrekking met de leverancier of dienstverrichter is aangegaan op basis waarvan de prestatie wordt verricht. De Hoge Raad heeft dit vereiste in zijn arrest van 1 mei 2015, nr. 13/06113, zo uitgelegd dat uitsluitend deze rechtsbetrekking meebrengt dat een dienst aan de ondernemer is verricht met wie deze rechtsbetrekking is aangegaan. Daaraan doet niet af dat een of meer anderen dan de ondernemer belang (kunnen) hebben of gebaat zijn bij de desbetreffende levering of dienst. Dit algemene rechtskader brengt mee dat niet kan worden gezegd dat de veroorzakende partij of de schadelijdende partij de btw terug mag vragen. Het recht op teruggaaf hangt af van de vraag wie de rechtsbetrekking met de schadehersteller is aangegaan om de schade te herstellen of andere werkzaamheden te verrichten. Voor de volledigheid merk ik op dat ik in mijn besluit van 25 november 2011, nr. BLKB2011/641M (Stcrt. 2011, nr. 21834) een goedkeuring heb getroffen voor de situatie dat de schadelijdende partij de btw in aftrek kan brengen, maar niet beschikt over een factuur, omdat deze is uitgereikt aan de schadeveroorzaker. Het Hoge Raad arrest van 1 mei 2015 heeft het aan dit goedkeurende beleid ten grondslag liggende uitgangspunt achterhaald, dat degene die schade lijdt de afnemer van de hersteldienst is.
Ik zal deze goedkeuring dan ook bij een eerstvolgende actualisering van het genoemde besluit intrekken. De goedkeuring is niet meer nodig omdat degene die voor het herstellen van de schade de rechtsbetrekking is aangegaan met de schadehersteller kwalificeert als afnemer van de prestatie. In een voorkomend geval kan dit dus ook de schadeveroorzaker zijn.
Aan wiens naam moeten in het algemeen de facturen gericht zijn van (onder)aannemer(s), adviseurs en andere leveranciers? Moeten dit de namen zijn van de partij die de schade geleden heeft en opdrachten heeft gegeven aan (onder)aannemer(s), adviseurs en andere leveranciers om de schade te herstellen of mag dit ook de naam van de partij zijn die de schade heeft veroorzaakt en die de btw terug kan vragen, ook al is de veroorzakende partij zelf geen opdrachtgever voor herstel van de schade? Hoe is dit wettelijk geregeld?
In algemene zin geldt de factureringsplicht in de btw alleen voor prestaties van ondernemers aan ondernemers of rechtspersonen (art. 34c van de Wet op de omzetbelasting 1968). Voor prestaties aan particulieren geldt op enkele uitzonderingen na geen factureringsplicht in de btw. Ingeval de factureringsplicht van toepassing is, moet de afnemer op de factuur worden vermeld (art. 35, lid 1, onder e, van de Wet op de omzetbelasting 1968). De afnemer is de partij met wie de ondernemer de overeenkomst tot het verrichten van zijn prestatie heeft gesloten.
Mag in het algemeen iemand aan de (onder)aannemer(s), adviseurs en andere leveranciers eisen om een andere naam op de factuur te laten vermelden dan de naam van de werkelijke opdrachtgever? Indien dit toch gebeurt, is hier dan sprake van valsheid in geschrifte of (belasting-)fraude? Hoe is de verantwoordelijkheid van anderen hierin geregeld? Wanneer is wie medeplichtig?
In het algemeen mag iemand aan de (onder)aannemer(s), adviseurs en andere leveranciers, die voor een bepaalde prestatie een factureringsplicht hebben, niet eisen om een andere naam op de verplicht uit te reiken factuur te laten vermelden dan de naam van de werkelijke afnemer. Het is wel mogelijk dat een factuur naar het adres van een andere persoon wordt gestuurd.
Er geldt fiscaal geen vereiste voor de adressering van de factuur. Vereist is en blijft wel dat de afnemer en diens adres op een factuur moet zijn vermeld waarvoor de factureringsverplichting geldt (art. 35a, lid1, onder e, van de Wet op de omzetbelasting 1968). Voor prestaties aan particulieren geldt op enkele uitzonderingen na geen factureringsplicht in de btw. De ondernemer die een fout maakt in de oorspronkelijk uitgereikte factuur kan deze herstellen. Ieder document of bericht dat wijzigingen aanbrengt in, en specifiek en ondubbelzinnig verwijst naar de oorspronkelijke factuur, geldt als factuur (art. 34f van de Wet op de omzetbelasting 1968). In de praktijk komt het ook regelmatig voor dat facturen volledig worden gecrediteerd/teruggenomen, en dat daarna een nieuwe factuur wordt uitgereikt. Wanneer een factuur in de zin van de btw-regelgeving uiteindelijk onjuist wordt uitgereikt is dat een fiscaal strafbaar feit (art. 68, lid 1, onder g,van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).
De bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht over deelnemingsvormen zijn ook van toepassing op fiscale delicten. Of er in een specifieke casus sprake is van medeplichtigheid, wordt door het Openbaar Ministerie (en uiteindelijk de rechter) beoordeeld op grond van de concrete feiten en omstandigheden van het geval.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden waarbij u bij vragen 6 t/m 9 de beantwoording in het algemeen doet zonder in te gaan op welke specifieke casus dan ook?
Ja.
Het bericht 'Aardbevingsschade maakt Groningers machteloos' |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Aardbevingsschade maakt Groningers machteloos»1 en het rapport van de Onafhankelijke Raadsman?2
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport en de toename van het aantal klachten over schadeafhandeling en communicatie door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en het Centrum Veilig Wonen (CVW)? Op welke manier wilt u de constateringen en aanbevelingen uit het rapport opvolgen?
Ik zal uw Kamer op korte termijn het rapport aanbieden, vergezeld van mijn reactie op de constateringen en aanbevelingen.
Wat is uw reactie op de vele klachten over de feitelijke hantering van de theoretische schadecontour door de NAM en het niet nakomen van de belofte om schade overal gelijk te behandelen? Hoe wilt u ervoor zorgen dat iedere schademelding gelijk wordt behandeld, ongeacht de contourenkaart?
NAM is wettelijk verplicht alle schade als gevolg van bodembeweging door gaswinning te vergoeden, ongeacht de locatie van de schade. Uit onderzoek door Arcadis in opdracht van NAM3 komt naar voren dat de waarschijnlijkheid van schade door aardbevingen buiten de schadecontourverwaarloosbaar is. Onder regie van de NCG onderzoekt een onafhankelijk deskundige momenteel of de gehanteerde onderzoeksmethode en getrokken conclusies correct zijn. De resultaten van deze validatie worden rond de zomer verwacht. NAM heeft aangekondigd dat iedereen die een melding doet zal worden bezocht, maar wil eerst de resultaten van het validatieonderzoek afwachten, zodat deze kunnen worden betrokken bij het bezoek van de schade-expert. Een oordeel op grond van de nu beschikbare kennis zou op dit moment vrijwel zeker resulteren in afwijzing van de claim.
Deelt u de grote zorgen over de constatering dat de sociaal-maatschappelijke gevolgen van de gaswinning groter worden en dat frustratie, boosheid en machteloosheid groeien? Op welke manier wilt u aandacht besteden aan het wegnemen van de sociaal-maatschappelijke onrust?
Ik zal uw Kamer op korte termijn het rapport aanbieden, vergezeld van mijn reactie op de constateringen en aanbevelingen.
Deelt u de mening dat snelle, adequate en ruimhartige schadevergoeding belangrijk is om negatieve gevoelens bij bewoners weg te nemen? Zo ja, hoe wilt u dit op korte termijn aanpakken?
Zie antwoord vraag 4.
Passagiers die grote vertraging hebben opgelopen op Schiphol door een overboekt vliegtuig |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Passagiers Air Arabia urenlang opgesloten op vlucht Amsterdam-Nador» d.d. 20 maart 2016?1
Ja.
Hoeveel vluchten per jaar kennen dergelijke vertragingen? Hoe vaak worden burgers hiervoor gecompenseerd?
Navraag bij Air Arabia heeft geleerd dat de vertraging in dit geval werd veroorzaakt doordat een van de bemanningsleden plotseling ziek was geworden. Vanwege veiligheidseisen moet het aantal passagiers afgestemd zijn op de hoeveelheid cabinepersoneel. Dat is de reden dat er 21 passagiers van boord moesten. Dit gebeurde overigens op vrijwillige basis.
Hoeveel vluchten jaarlijks zijn vertraagd in verband met het ziek worden van cabinepersoneel is niet te achterhalen. Het is echter een situatie die voor zover bekend bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) slechts zelden voorkomt.
Deelt u de mening dat passagiers nooit de dupe mogen worden van het feit dat een vliegtuig overboekt is?
Ja. Overboeking van een vlucht is op zichzelf niet verboden, maar luchtvaartpassagiers zijn via een Europese Verordening4 (verder: de Verordening) wel beschermd ten aanzien van instapweigering, onder meer als dit het gevolg is van overboeking. Zij hebben dan recht op bijstand en compensatie.
Overigens was op deze betreffende vlucht geen sprake van overboeking. Door het late uitvallen van één van de leden van het cabinepersoneel was onverwacht het aantal passagiers te hoog. Het verlagen van het aantal passagiers is in een dergelijk geval verplicht op grond van veiligheidseisen.
Hoe worden passagiers over mogelijke compensatie geïnformeerd? Deelt u de mening dat het initiatief voor een dergelijke compensatie bij de luchtvaartmaatschappijen zelf gelegd moet worden?
In algemene zin stelt de Verordening eisen aan luchtvaartmaatschappijen ten aanzien van de informatievoorziening richting passagiers. Zo moeten passagiers zowel bij het inchecken, als in geval van een instapweigering en bij vertraging of annulering van de vlucht geïnformeerd worden. Bij een instapweigering moet de luchtvaartmaatschappij passagiers «onmiddellijk» compenseren en bijstand verlenen. In geval van vertraging ligt het initiatief hiervoor bij de passagier zelf.
Welke mogelijkheden zijn er om op te treden tegen maatschappijen waarbij dit soort vertragingen zich vaker voordoen?
Het gaat hier om een specifieke situatie die zich, voor zover ik kan nagaan, niet vaak voordoet. Op basis van de nu beschikbare informatie heeft de ILT geen overtreding geconstateerd, daarom is optreden niet aan de orde.
Wat betreft vluchtvertragingen in het algemeen is de ILT de aangewezen toezichthouder op de naleving van de Verordening door luchtvaartmaatschappijen. Dat doet de ILT onder andere in de vorm van het behandelen van klachten van passagiers over de naleving en door systeemtoezicht. In dat kader controleert de ILT bij luchtvaartmaatschappijen of zij de uitvoering van de Verordening adequaat geregeld hebben. Ook voert de ILT jaarlijks een aantal inspecties uit op de Nederlandse luchthavens naar de naleving van deze Verordening. Als bij inspecties of uit de behandeling van passagiersklachten blijkt dat maatschappijen de Verordening niet of niet voldoende naleven, zal de ILT handhavend optreden.
Waarom is het niet mogelijk om in dergelijke gevallen gebruik te maken van noodzakelijke voorzieningen, zoals in dit geval het innemen van drinkwater?
De passagiers bevonden zich al aan boord. De vluchtoperatie en ook het welzijn aan boord van de passagiers vallen onder de verantwoordelijkheid van de gezagvoerder en het is aan de bemanning ter plekke om te bepalen welke voorzieningen nodig zijn om aan te bieden. De situatie aan boord valt buiten de werkingsfeer van de Verordening.
Kunt u aangeven waarom er in dit specifieke geval niet is ingegrepen door bijvoorbeeld extra personeel of middelen te sturen naar dit vliegtuig?
Dat soort zaken is vaak niet zo maar even te regelen, hoe vervelend een en ander ook is voor de passagiers. Extra personeel is niet zomaar voorhanden op andere luchthavens dan de thuisbasis van een luchtvaartmaatschappij en zou dan moeten worden ingevlogen. In dit geval betrof het een avondvlucht, vertrekkend van een voor Air Arabia buitenstation. Daarbij komt dat cabinepersoneel is gecertificeerd voor bepaalde typen toestellen en dus niet zo maar op elk toestel mag werken.
De positie van leveranciers bij het faillissement van V&D |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Veel draagvlak onder leveranciers voor zaak tegen Sun Capital en top V&D» en «Modint noemt voorwaarden laatste uitverkoop bizar»?1 2
Ja.
Op welke wijze is er bij de onderhandelingen over een doorstart en de afwikkeling van het faillissement van V&D oog geweest voor de belangen van leveranciers?
De curator in een faillissement handelt primair in het belang van de boedel, dat wil zeggen in het belang van het collectief dat álle crediteuren omvat. Dit belang is gediend bij het maximaliseren van de boedelopbrengst. Dit op zijn beurt wordt doorgaans het beste bereikt door een doorstart van (een zo groot mogelijk deel van) de failliete onderneming. De bedrijfsmiddelen brengen namelijk het meeste op wanneer zij als samenhangend geheel en zoveel mogelijk «going concern» worden overgedragen aan een nieuwe uitbater. Overigens zullen door de uitdelingsregels, die voortvloeien uit de wet, niet alle crediteuren een even groot deel uit de boedel krijgen.
Om een doorstart te bevorderen zal de curator veelal trachten de bedrijfsmiddelen van onderneming zo compleet mogelijk bij elkaar te houden. Hij zal de boedel fysiek afschermen door de sleutels van bedrijfslocaties in beheer te nemen, partijen zijn dan voor toegang tot boedelbestanddelen afhankelijk van medewerking van de curator.
Partijen die een recht kunnen uitoefenen met betrekking tot specifieke goederen die deel uitmaken van de boedel, hebben een onderhandelingspositie bij de curator. Zij hebben hun eigen afweging te maken over het terughalen en zelf te gelde maken of door de curator te gelde laten maken van de goederen waarop zij een recht kunnen uitoefenen. In deze afweging spelen veel factoren een rol waarbij over bijna alles onderhandeld kan worden, zodat daarvoor geen algemene richtlijn te geven is.
Naast het belang van boedelmaximalisatie moet de curator ook andere maatschappelijke belangen in het oog houden, met name werkgelegenheid. Ook dit gaat meestal het beste via een doorstart van (zoveel mogelijk onderdelen van) de onderneming.
Bent u het er mee eens dat curatoren bij de afwikkeling van een faillissement de belangen van álle crediteuren dienen te behartigen, dus ook die van de leveranciers?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden hebben leveranciers om bij een faillissement een claim in te dienen wanneer zij eerder garanties hebben gekregen over de financiële positie van een onderneming, zoals bij V&D het geval was?
In beginsel is een faillissement een situatie waarin sprake is van een tekort aan middelen om alle aangegane verplichtingen te honoreren. Dit is niet de eenvoudigste situatie om claims geldend te maken. In theorie is denkbaar dat het handelen van een bestuurder van een onderneming zodanig laakbaar is dat dit aanleiding geeft tot een aansprakelijkstelling van de bestuurder. Dat geeft toegang tot de privé middelen van die bestuurder. Maar daarvoor is vereist dat de bestuurder heeft voorzien of had moeten voorzien dat zijn plan niet haalbaar was. De beoordeling van de feiten is hoe dan ook aan de rechter, in het geval dat crediteuren deze zaak aanhangig willen maken.
Wat vindt u van de werkwijze van curatoren die leveranciers hebben opgeroepen om hun spullen in de winkel te laten staan om zo een eventuele doorstart eenvoudiger te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u zicht op het aantal leveranciers dat een eigendomsvoorbehoud heeft bedongen en de curatoren heeft verboden hun producten door te verkopen? Heeft u zicht op het aantal leveranciers dat heeft getracht een recht van reclame geldend te maken waarmee zij de curatoren hebben verboden de producten door te verkopen?
De bevindingen van de curatoren worden openbaar in de faillissementsverslagen. Daarin kunnen dergelijke gegevens vindbaar zijn. Het eerste verslag van de curatoren van V&D is op 9 maart 2016 openbaar gemaakt. Daarin staat op pagina 20 vermeld dat ongeveer 285 schuldeisers hebben zich gemeld met een beroep op een eigendomsvoorbehoud en/of een recht van reclame.
Wat vindt u van de werkwijze van de curatoren om ondernemers die hun spullen uit de vestigingen van het failliete V&D hebben willen halen te laten betalen voor toegang tot deze filialen? Heeft u inzicht of de curatoren hiermee de eventuele werkelijke kosten voor deze tijdelijke toegangsverlening hebben overschreden ten nadele van deze leveranciers?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de werkwijze zoals beschreven in een brief aan de leveranciers van 18 maart 20163 waarin wordt gemeld dat de winkels van V&D mogelijk 23, 24 en 25 maart open gaan voor een periode van drie tot vier weken en dat leveranciers ten aanzien van de zaken die aan hen toebehoren en die zij nog niet hebben opgehaald maar dat wel wensen, in onderhandeling kunnen treden met Gordon Brothers Europe? Wat vindt u van de werkwijze dat leveranciers moeten betalen en/of onderhandelen om hun eigen spullen terug te krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat leveranciers, mede gezien het feit dat zij al voor vrijdagmiddag 18 maart 16.00 uur moeten beslissen of zij op het aanbod in gaan, voldoende duidelijkheid kunnen verkrijgen of zij er al dan niet beter op kunnen worden indien zij wel of niet beslissen mee te doen met deze verkoop?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de werkwijze van de curatoren die met deze brief leveranciers wier goederen nog steeds in de filialen staan in een zeer lastige positie brengen, waarbij hen geen duidelijkheid wordt verschaft of zij iets van de eventuele verkoop terugzien en welke keuze voor hen als schuldeiser nog het meest gunstige zou zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u zicht op het aantal leveranciers dat gedupeerd is door het faillissement van V&D en de omvang van de schade die zij hierdoor lijden?
Nee, ik heb daar geen zicht op. Een faillissement van een afnemer is vrijwel altijd een strop voor een leverancier van goederen of diensten. Hoe groot de schade per leverancier is, hangt van heel veel factoren af. Het is in ieder geval raadzaam om niet te zeer van één afnemer afhankelijk te zijn, juist om deze kwetsbaarheid te minimaliseren.
Bent u zich ervan bewust dat leveranciers geen geld meer hebben om nieuwe voorraden aan te kopen, omdat ze niet uitbetaald worden door V&D en ze geen krediet van de banken krijgen?
Zie antwoord vraag 11.
Hebben zich leveranciers van V&D gemeld bij uw ministerie met het verzoek om ondersteuning? Zo ja, hoeveel?
Nee.
Ziet u mogelijkheden om de regeling Borgstelling MKB Kredieten (BKMB) te gebruiken om gedupeerde leveranciers van V&D tijdelijk te ondersteunen, zodat zij nieuwe voorraden kunnen kopen?
Voor leveranciers van V&D bestaan dezelfde mogelijkheden als voor alle andere bedrijven. Kredietverstrekkers kunnen de regeling Borgstelling MKB-kredieten (BMKB) inzetten voor in de kern gezonde ondernemingen, die onvoldoende zekerheden hebben om voor krediet in aanmerking te komen. Dit kan van toepassing zijn op leveranciers van V&D, maar er moet dus een bank of andere geaccrediteerde kredietverstrekker bereid zijn om het borgstellingskrediet te verstrekken. Ook voor de andere garantieregelingen voor het bedrijfsleven, de Garantie Ondernemingsfinanciering en de Groeifaciliteit, geldt dat de business case voldoende moet zijn voor een financier met gebruik van de overheidsgarantie financiering zal verstrekken.
Welke andere mogelijkheden ziet u om gedupeerde leveranciers van V&D uit de brand te helpen?
Zie antwoord vraag 14.
Het niet meer in behandeling nemen van schades door het Centrum Veilig Wonen (CVW) buiten de contour |
|
Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het niet meer in behandeling nemen van schades door het Centrum Veilig Wonen (CVW) buiten de contour?1
Ja.
Waarom worden eerst de resultaten van een onderzoek in opdracht van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) afgewacht?
Uit onderzoek door Arcadis in opdracht van NAM komt naar voren dat de waarschijnlijkheid van schade door aardbevingen buiten het schadeafhandelingsgebied verwaarloosbaar is2. Onder regie van de NCG onderzoekt een onafhankelijk deskundige momenteel of de gehanteerde onderzoeksmethode en getrokken conclusies correct zijn.
Wanneer gaat dit onderzoek afgerond worden?
De resultaten worden rond de zomer verwacht. Ik zal uw Kamer op dat moment informeren.
Waarom worden niet toch alvast de schadeclaims in behandeling genomen? Niet iedere claim is toch afhankelijk van dat onderzoek? Registratie en inventarisatie kunnen nu toch ook al plaatsvinden, evenals het uitkeren van voorlopige schadevergoedingen?
NAM is wettelijk verplicht alle schade als gevolg van bodembeweging door gaswinning te vergoeden, ongeacht de locatie van de schade. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 komt uit onderzoek door Arcadis in opdracht van NAM naar voren dat de waarschijnlijkheid van schade door aardbevingen buiten de schadecontour verwaarloosbaar is. Onder regie van de NCG onderzoekt een onafhankelijk deskundige momenteel of de gehanteerde onderzoeksmethode en getrokken conclusies correct zijn. De resultaten van deze validatie worden rond de zomer verwacht. NAM heeft aangekondigd dat iedereen die een melding doet zal worden bezocht, maar wil eerst de resultaten van het validatieonderzoek afwachten, zodat deze kunnen worden betrokken bij het bezoek van de schade-expert. Een oordeel op grond van de nu beschikbare kennis zou op dit moment vrijwel zeker resulteren in afwijzing van de claim.
Hoe kunnen u en de NCG dit bevorderen? Kunt u hiertoe in overleg treden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat dit onderwerp zich niet leent voor verder uitstel, ook niet als er nog een onderzoek loopt?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht de Bond van Landpachters en Eigen Grondgebruikers (BLHB) wil prijstoetsing bij geliberaliseerde pacht |
|
Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het voorstel van de Bond van Landpachters en Eigen Grondgebruikers (BLHB) om prijstoetsing in te voeren bij geliberaliseerde pacht?1
Zoals mijn voorganger in reactie op de schriftelijke vragen van 31 maart 2015 heeft aangegeven, heeft een herziening van het stelsel alleen kans van slagen indien deze tegemoet komt aan de diverse wensen uit de praktijk, uitvoerbaar is en voldoende door pachters en verpachters wordt gedragen (Kamerstuk 27 924, nr. 63).
De initiatiefnemers van het Spelderholt-deelakkoord hebben in het voorjaar van 2015 aangegeven mogelijkheden te zien om samen met alle partijen tot een verbeterd voorstel te komen. Op 2 november jl. heeft mijn voorganger gesproken met de verschillende belangenpartijen van verpachters en pachters, waaronder de BLHB, en de initiatiefnemers van het deelakkoord over herziening van het pachtstelsel. De aanwezige partijen hebben aangegeven dat zij met elkaar zullen doorpraten over de voorstellen uit het Spelderholtoverleg. Ik wil de partijen de gelegenheid geven dit overleg af te ronden voordat ik voorstellen in overweging neem. Gezien het belang van een gedragen voorstel vind ik het van belang dat BLHB nu eerst met de andere belangenpartijen het gesprek voert over hun alternatieve voorstel.
Bent u bereid het voorstel te laten doorrekenen door het onderzoeksinstituut LEI Wageningen UR?
Ja, ik heb het LEI gevraagd het voorstel van de BLHB te bestuderen en de cijfers door te rekenen, net als dit met andere voorstellen ook wordt gedaan.
Vindt u de prijsontwikkeling die geliberaliseerde pacht de laatste jaren heeft doorgemaakt een wenselijke ontwikkeling of erkent u dat de grote stijgingen van geliberaliseerde pachtprijzen nopen tot ingrijpen?
Voor de gemiddelde prijzen van geliberaliseerde pachtovereenkomsten in de afgelopen jaren verwijs ik u naar de tabel onder antwoord 11. De variëteit aan overeenkomsten afgesloten onder de geliberaliseerde pachtvorm is groot. Zo worden natuurgronden (met een relatief lage pachtprijs) en grond voor eenmalige teelten zoals bloembollen (met relatief hoge pachtprijs) tegenwoordig ook vaak onder de noemer «geliberaliseerde pacht» verpacht. De prijzen hebben dan ook een grote bandbreedte rondom het genoemde gemiddelde. Ik zie op dit moment geen reden om in te grijpen in de prijsvorming van geliberaliseerde pacht.
Hoe wilt u borgen dat de bodemvruchtbaarheid niet lijdt door kortdurende pachtcontracten?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar de antwoorden in de brief van 9 maart 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr.1834).
Onderschrijft u dat situaties met drastische prijsverhogingen en inschrijvingen voor pachters niet wenselijk zijn?
Zoals ik in antwoord 3 heb aangegeven, is er bij de prijsvorming van geliberaliseerde pacht sprake van uitschieters naar beneden en naar boven. De gemiddelde prijs geeft een genuanceerder beeld (zie antwoord op vraag 11). Inschrijvingen voor pacht leiden wat mij betreft niet op voorhand tot onredelijke prijzen, maar veeleer tot een transparanter beeld van wat boeren voor de pacht van landbouwgrond over hebben.
Verder verwijs ik u naar de antwoorden in de brief van 9 maart 2016 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr.1834).
Erkent u dat de overheid en overheidsgerelateerde organisaties een voorbeeldfunctie hebben wat betreft «goed verpachterschap»?
Zie antwoord vraag 5.
Wat doet u om bij de overheid en overheidsgerelateerde organisaties goed verpachterschap te bewerkstelligen en om onverantwoorde prijsstijgingen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Onderschrijft u het belang van langlopende pachtovereenkomsten voor de bodemvruchtbaarheid, bedrijfscontinuïteit en financieringsmogelijkheden?
Ik ben voorstander van een pachtsysteem dat langdurige pachtrelaties tussen verpachters en pachters stimuleert, bijdraagt aan een duurzaam gebruik van grond en een zekere mate van flexibiliteit biedt. Ik zal voorstellen voor een nieuw pachtbeleid toetsen aan deze criteria.
Erkent u dat langlopende pachtovereenkomsten noodzakelijk zijn in een beleid om grondgebonden landbouw en duurzaam grondgebruik te stimuleren?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe wilt u bewerkstelligen dat de pachtregelgeving duurzaam grondgebruik bevordert?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u inzicht geven in de mate van prijsstijging bij geliberaliseerde pacht versus reguliere pacht in de afgelopen jaren?
Hieronder staan de (gemiddelde) pachtprijzen in euro’s per hectare, verdeeld naar pachtvorm, over de periode 2007 tot 2014. De gemiddelde prijs van geliberaliseerde pacht voor 6 jaar en korter ligt relatief laag, omdat ook natuurgronden via (kortlopende) geliberaliseerde pacht worden verpacht. Zie ook antwoord 3 en antwoord 46 van het SO Pacht van 1 april 2015 (Kamerstuk 27 924, nr. 63).
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Reguliere pacht
390
462
471
518
534
586
636
591
Geliberaliseerde pacht, langer dan 6 jaar
437
465
497
436
544
551
633
624
Geliberaliseerde pacht, 6 jaar en korter
422
494
453
464
473
500
515
542
Bron: Informatienet LEI Wageningen UR