Diyanet |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht Diyanet: «9 yaşina giren kız evlenebilir, gebe kalabilir»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de relatie die u heeft met Diyanet Nederland (ISN/HDV), die voor 100% verbonden is met de moederorganisatie van Diyanet, dat huwelijken met en bezwangeren van 9-jarige meisjes goedkeurt?
De Islamitische Stichting Nederland is één van de vele gesprekspartners van de Nederlandse overheid. Er is geen sprake van formele samenwerking. Diyanet heeft middels een persverklaring aangegeven huwelijken met minderjarigen nadrukkelijk af te keuren.
In Nederland bestaat de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van vereniging. Belangrijke grondrechten van onze rechtsstaat. Van het sluiten van moskeeën of het ontmantelen van een religieuze organisatie kan dus geen sprake zijn, mits zij handelen binnen de kaders van de Nederlandse rechtsstaat.
Deelt u de mening dat u al onze waarschuwingen aangaande uw samenwerking met Diyanet onterecht in de wind heeft geslagen, aangezien 70% van de Turken in Nederland het beleid van Erdogan, dus Diyanet Turkije, steunt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de samenwerking met Diyanet Nederland (ISN/HDV), dat eenderde van de moskeeën in Nederland beheert en ideologisch aanstuurt, per direct te beëindigen, hun moskeeën te sluiten en Diyanet te ontmantelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid uw Turkse ambtgenoot duidelijk te maken dat pedofilie, ook al is het bedoeld als nabootsing van het gedrag van de profeet Mohammed, nooit en nergens te tolereren valt? Zo nee, waarom niet?
Evenals in Nederland bestaat ook in Turkije wetgeving die seksuele handelingen met minderjarige verbiedt. Ik zie dan ook geen noodzaak om dit met mijn Turkse ambtgenoot te bespreken.
Bent u bereid de Turkse ambassadeur het land uit te sturen en de diplomatieke banden met Turkije te verbreken? Zo nee, waarom niet?
Nederland onderhoudt diplomatieke betrekkingen met vrijwel alle landen. Dat zijn niet alleen landen die er dezelfde opvattingen op na houden als wij, maar ook landen waarmee we over veel onderwerpen van mening verschillen. Diplomatieke betrekkingen zijn naast samenwerking op gebieden als veiligheid en handel ook nodig om meningsverschillen over bijvoorbeeld de rechtstaat en eerbiediging van mensenrechten met andere landen te bespreken. Gezien de Turkse wetgeving en de verklaring van Diyanet is hier over geen verschil van mening. Daarnaast is er op dit moment geen Turkse ambassadeur in Nederland geaccrediteerd.
Het bericht dat Diyanet, het Turkse ministerie voor geloofszaken met 140 moskeeën in Nederland, de uitspraak heeft gedaan dat kinderen in de puberteit, voor meisjes vanaf 9 jaar en voor jongens vanaf 12 jaar, een religieus huwelijk aan mogen gaan |
|
Bente Becker (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Klopt het bericht dat Diyanet – via een fatwa – uitgesproken heeft dat jonge kinderen uitgehuwelijkt mogen worden?1
Diyanet heeft een persverklaring afgegeven, waarin zij nadrukkelijk afstand doen van deze interpretatie zoals beschreven in het oorspronkelijke artikel in de Turkse krant Sözcü. Diyanet geeft aan huwelijken met minderjarigen af te keuren en zij stellen dat dergelijk gedachtegoed niet in overeenstemming is met hun interpretatie van de Islam. Aanvullend wordt verwezen naar eerdere uitspraken van Diyanet, waarin men zich ook uitspreekt tegen kindhuwelijken.2
Klopt het voorts dat deze uitspraak bezien kan worden in een reeks fatwa’s waarbij de rechten van vrouwen en kinderen grof geschonden worden, zoals de uitspraak van 7 december 2017 waarbij mannen via de telefoon, fax, brief, sms of e-mail, zonder instemming van hun vrouw, kunnen scheiden?
Zie antwoord op vraag 1.
Nederland kent 140 Diyanet moskeeën; wat betekenen deze fatwa’s voor het werk en het handelen van de muftis en andere religieuze leiders in dienst van Diyanet in Nederland en de veiligheid van jonge kinderen die deze moskeeën bezoeken?
Diyanet heeft afstand gedaan van de interpretatie uit het krantenartikel, dat minderjarige meisjes in het huwelijk mogen treden.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat in Nederland kindhuwelijken gepredikt of vergoelijkt worden en dat we te allen tijde kinderen in Nederland hiervoor moeten beschermen?
Ja.
In Nederland is er een verbod op kindhuwelijken (onder de 18 jaar) en het sluiten van zo’n huwelijk is strafbaar.
Deelt u voorts de mening dat het onacceptabel is als het Turkse ministerie voor geloofszaken via de moskeeën in Nederland dergelijk gedachtegoed verspreidt? Zo ja, wat voor actie bent u voornemens te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Indien dergelijk gedachtegoed zou worden verspreid, zou dat onacceptabel zijn. De vrijheid van godsdienst behoort tot de fundamentele principes van de Nederlandse rechtstaat, zolang dit binnen de kaders van de Nederlandse rechtsorde plaatsvindt.
Buitenlandse financiering van religieuze instellingen vergroot het risico op gedrag dat integratie tegengaat, antidemocratisch en onverdraagzaam is; wat is de stand van zaken van de toezeggingen op de vragen van de leden Azmani (VVD), Karabulut (SP), Knops (CDA) en Sjoerdsma (D66) betreffende het gebrek aan transparantie bij de financiële steun aan religieuze instellingen?2
De passage uit het regeerakkoord over ongewenste invloed en buitenlandse financiering sluit aan bij het reeds onder kabinet Rutte II ingezette traject om beter inzicht te verkrijgen in ongewenste buitenlandse financiering. In de brief die op 4 december 2016 aan uw Kamer is verzonden is een set van aanvullende maatregelen, waarnaar de in de vraag genoemde toezeggingen verwijzen, aangekondigd. Een deel daarvan is reeds in werking is getreden. Voorbeelden hiervan zijn de versterkte diplomatieke dialoog met een aantal landen in het Midden-Oosten om transparantie rondom financieringsstromen vergroten en zo ongewenste financiering te ontmoedigen, alsook de inmiddels opgestarte pilot binnen het Financieel Expertise Centrum (FEC).
De Kamer is middels een gezamenlijke brief met de Minister voor Rechtsbescherming op 29 maart jl. hierover geïnformeerd.4 De Minister voor Rechtsbescherming voert momenteel een verkenning uit naar de mogelijkheden om financieringsstromen naar maatschappelijke organisaties in Nederland, waaronder religieuze en levensbeschouwelijke organisaties, transparanter te maken. Naar aanleiding van het regeerakkoord ben ik een verkenning gestart naar de mogelijkheden om ongewenste buitenlandse financiering te beperken.
Het bericht ‘Komt Johan van Laarhoven in 2018 naar Nederland?’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Komt Johan van Laarhoven in 2018 naar Nederland?»1?
Ik heb van het artikel kennisgenomen.
Deelt u de mening dat het feit dat het Thaise Openbaar Ministerie heeft aangegeven in cassatie te gaan in de zaak tegen Johan van Laarhoven een (diplomatieke) voorbereiding niet in de weg staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de procedure voortvloeiende uit de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS) alvast voor te bereiden?
Een Wots-procedure kan pas worden ingezet nadat het buitenlandse vonnis onherroepelijk is en er in het veroordelende land geen andere gerechtelijke procedures in verband met het strafbaar feit of enig ander strafbaar feit aanhangig zijn. Vast moet immers staan op welke feiten de veroordeling precies ziet en welke straf eventueel kan worden overgenomen. Zodra de zaak onherroepelijk is, zal het Wots-verzoek van de heer Van Laarhoven, zoals toegezegd in mijn brief van 13 december 2017 aan uw Kamer, voortvarend in behandeling worden genomen en worden getoetst aan de hiervoor geldende criteria.2 Het verzoek zal worden getoetst aan de criteria in het Verdrag met Thailand, aan de Wots en aan het Beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland.3 4 Er zijn op dit moment geen voorbereidingen die in dit licht alvast kunnen worden getroffen.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat Johan van Laarhoven aanwezig is bij de rechtszaak die tegen hem loopt in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid via diplomatiek contact te bespoedigen dat het cassatieberoep alsnog wordt ingetrokken?
Ik onderken het belang van personen om aanwezig te zijn bij gerechtelijke procedures die hen betreffen. De Wots is echter niet het instrument om dit te bewerkstelligen. Deze wet is bedoeld om buitenlandse straffen in Nederland ten uitvoer te leggen of Nederlandse straffen in het buitenland ten uitvoer te leggen. Los daarvan geeft het geen pas wanneer de regering zou aandringen bij Thailand op intrekking van het cassatieberoep dat door het Thaise OM is ingesteld, aangezien de Nederlandse regering zich niet mengt in lopende strafzaken, ook niet in buitenlandse.
Kunt u reflecteren op andere mogelijkheden voor overbrenging van Johan van Laarhoven, zoals een bilaterale overeenkomst tussen Nederland en Thailand of een uitleveringsverzoek? Kunt u per optie aangeven waarom deze al dan niet ingezet wordt?
Het OM bepaalt van welke instrumenten het gebruikt maakt in een strafzaak. Daartoe behoort ook dat het OM zelfstandig kan bepalen of het wil overgaan tot het doen van een uitleveringsverzoek. Desgevraagd heeft het OM mij laten weten dat het niet voornemens is om de uitlevering van de heer Van Laarhoven te vragen. Andere mogelijkheden om de heer Van Laarhoven naar Nederland te halen zie ik momenteel niet.
Het bericht 'Kwetsbaarheid voor omkoping een reëel risico' |
|
Foort van Oosten (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kwetsbaarheid voor omkoping een reëel risico»?1
Ja.
Kunt u aangeven of gemeenten voldoende mogelijkheden hebben om risicovolle functies te screenen op criminele antecedenten? Herkent u de zorg dat gemeenten kwetsbaar kunnen worden voor infiltratie door criminele organisaties? Welke bijdrage kunt u leveren om dit te voorkomen?
Gemeenten hebben de mogelijkheid om voor gemeenteambtenaren, maar bijvoorbeeld ook voor vrijwilligers of ingehuurd personeel, die een integriteitsgevoelige functie (gaan) bekleden een VOG te laten aanvragen. Enkele gemeenteraden hebben in hun Reglement van Orde opgenomen dat de burgemeester – in het kader van een bredere risicoanalyse – een kandidaat-wethouder kan vragen een VOG aan te leveren. Daarnaast kunnen politieke partijen voor de door hen aangedragen kandidaten een VOG laten aanvragen. Voor de screening van aspirant-volksvertegenwoordigers en -wethouders is er het specifieke screeningsprofiel politieke ambtsdragers. Voor dat screeningsprofiel geldt een toets met onder meer een terugkijktermijn van tien jaren in plaats van de standaard terugkijktermijn van vier jaren. De screeningsautoriteit Justis onderzoekt het justitiële verleden van die persoon waarbij wordt gekeken naar antecedenten die relevant zijn voor de betreffende functie.
Inzicht in beïnvloeding van criminelen op het lokale bestuur is relevant en noodzakelijk. Dit vanwege de mogelijke kwetsbaarheid van het lokale bestuur, aantasting van het functioneren van de (lokale) democratie en de rol die in toenemende mate verwacht wordt van het lokale bestuur in het bestrijden van ondermijnende criminaliteit en de daarbij noodzakelijke weerbaarheid. Om die reden is er de afgelopen jaren veel aandacht geweest voor het bevorderen van de bestuurlijke integriteit en zijn diverse maatregelen getroffen ter verbetering van een weerbaar lokaal bestuur.
Voorbeeld daarvan is het Netwerk Weerbaar Bestuur dat in november 2017 op initiatief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties is opgezet.2 Dit Netwerk zal bijdragen aan het vormgeven van een versterkte preventieve inzet ten aanzien van de bescherming van de veiligheid en integriteit van politieke ambtsdragers. Het ontwikkelen van meer preventief georiënteerde beveiligingsmaatregelen, maar ook het doorontwikkelen van het screeningsbeleid maken hiervan onderdeel uit. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (verder Minister van BZK) verkent op dit moment mogelijke uitbreidingen in het instrumentarium voor screening van politieke ambtsdragers en zal uw Kamer over de uitkomst informeren.
Daarnaast heeft het onderzoek «Criminele beïnvloeding van lokaal bestuur» plaatsgevonden, waarover uw Kamer per brief van 5 oktober 2017 is geïnformeerd.3 Het onderzoek heeft een eerste indicatie van de aard en omvang van de problematiek opgeleverd en het is belangrijk om deze resultaten nader te duiden. Het Netwerk Weerbaar Bestuur zal ook betrokken worden bij de komende periode te organiseren expertsessies met decentraal bestuur, (beroeps)-verenigingen en wetenschappers om de uitkomsten van het onderzoek zowel op een academisch als op een meer concreet niveau te bespreken. De uitkomsten van de expertsessies bieden de mogelijkheid om met de geduide resultaten een volgende stap te maken naar een weerbaarder lokaal bestuur. Uw Kamer zal over de uitkomsten van deze expertsessies worden geïnformeerd.
Verder is in de brief van 19 december 2017 aan uw Kamer over de «Evaluatie Veilige Publieke Taak en borging resultaten VPT: Integer en Veilig werken» aangekondigd dat de Minister van BZK een onderzoek uitvoert naar de screening van ambtenaren door gemeenten.4 Dit onderzoek wordt naar aanleiding van eerdere signalen van gemeenten over de risico’s van ondermijnende criminaliteit uitgevoerd. Het onderzoek moet duidelijkheid geven over de bestaande mogelijkheden en relevante juridische kaders, over de aard van de risico’s voor de integriteit en over passende maatregelen inclusief eventuele wettelijke uitbreiding van screeningsmethodieken voor (gemeentelijke) werkgevers. Zodra de uitkomsten van het onderzoek bekend zijn, zal bezien worden of, en zo ja welke, passende maatregelen dienen te worden getroffen.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de Voorzitter van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters dat voor risicovolle functies het overleggen van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) onvoldoende is?
Het overleggen van een VOG alleen is inderdaad onvoldoende voor het afdekken van integriteitsrisico’s. Met de VOG wordt aan de hand van de registratie in het Justitieel Documentatieregister (het zogenaamde strafblad) beoordeeld of strafbare gedragingen in het verleden een risico kunnen opleveren in de functie die betrokkene wil gaan bekleden. De afgifte van een VOG is een momentopname die alleen iets zegt over gedrag uit het verleden. Deze toets is niet «allesomvattend». De VOG dient daarom in alle gevallen onderdeel uit te maken van een breder gehanteerd integriteitsbeleid om effectief te (kunnen) zijn. Hiervoor zijn verschillende handreikingen beschikbaar. Zo heeft de VNG de toolkits integriteit beschikbaar gesteld die praktische informatie geven over de verschillende aspecten van integriteit voor ambtenaren en bestuurders.
Zijn de huidige screeningsprofielen inzake een VOG in uw ogen voldoende toereikend om te voorkomen dat bijvoorbeeld informatie over strafrechtelijke onderzoeken weglekt? Zo nee, welke aanscherpingen bent u voornemens door te voeren? Op welke termijn kunnen deze aanscherpingen verwacht worden?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 reeds is aangegeven, dient de VOG onderdeel te zijn van een breder palet aan maatregelen om risico’s in te perken. De VOG fungeert als verleng- of sluitstuk. De screeningsprofielen die worden gehanteerd bij de VOG-screening volstaan en behoeven geen aanpassing. Binnen het algemene screeningsprofiel met risicogebied «informatie» is het omgaan met vertrouwelijke informatie één van de aspecten die een rol spelen. Het is aan de werkgever, of bijvoorbeeld bij een (kandidaat-)wethouder de politieke partij, om bij de VOG-aanvraag de veiligheidsrisico’s in te schatten en het juiste risicogebied aan te geven. Een verdere inperking van risico’s kan mogelijk worden gezocht in de uitbreiding van de bron die wordt gebruikt bij de VOG-screening. Zoals bij uw Kamer bekend, bereid ik een wetsvoorstel voor waarbij voor bepaalde kwetsbare functies binnen het veiligheidsdomein de VOG niet alleen kan worden geweigerd op basis van justitiële documentatie, maar ook op basis van politiegegevens. Ik verwacht dit wetsvoorstel in de loop van 2018 aan de Raad van State te kunnen voorleggen voor advies.
Verdient het aanbeveling om informatie bekend bij het Landelijk Bureau Bibob te betrekken bij VOG's die worden aangevraagd ten behoeve van risicovolle functies binnen de (gemeentelijke) overheid? Past dat binnen het takenpakket van het bureau? Welke toegevoegde waarde zou dat kunnen hebben?
Het Landelijk Bureau Bibob (hierna: het LBB) heeft de wettelijke taak bestuursorganen te adviseren over de mate van gevaar van misbruik van vergunningen, subsidies, aanbestedingen en vastgoedtransacties. In het huidige wettelijke kader verzamelt en analyseert het LBB de informatie uitsluitend ten behoeve van dat advies. Het valt thans niet binnen de wettelijke taak van het LBB om informatie te verzamelen en te analyseren van een ieder die een VOG-screening aanvraagt. Het betrekken van nieuwe bronnen bij een VOG-screening vergt grondig onderzoek naar onder meer de meerwaarde, juridische en praktische implicaties. Overigens is niet alle informatie die bekend is bij het LBB vanzelfsprekend relevant voor het screenen van personen met een gevoelige functie.
Welke andere screeningsmogelijkheden zijn voorhanden voor gemeenten of overheidsdiensten in het kader van een betrouwbare overheid? Bent u van mening- al dan niet na aanscherping – gemeenten en overheidsdiensten daarmee een passende screening kunnen uitvoeren voor risicovolle beroepen? Zo nee, welke stappen mogen van uw zijde worden verwacht om wel tot een passend screeningsniveau te komen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Ouderen dupe van opdoeken brievenbussen’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ouderen dupe van opdoeken brievenbussen»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel klachten er bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en PostNL zijn binnengekomen over het weghalen van brievenbussen in Leidschendam-Voorburg?
Er zijn geen klachten hierover bij het Ministerie van Economisch Zaken en Klimaat binnengekomen. PostNL is bekend met de klachten in Leidschendam-Voorburg.
Komen er in zijn algemeenheid veel klachten binnen over brievenbussen die worden weggehaald in de buurt van zorginstellingen, bejaardenhuizen en ziekenhuizen, waardoor deze inwoners relatief ver moeten lopen om bij een brievenbus te komen?
Nee, het aantal binnenkomende klachten is relatief beperkt. Door het zorgvuldige adviesproces, zoals dat door PostNL is ingericht, kunnen veel eventuele klachten van tevoren al worden afgevangen. Voorafgaand aan een voorgenomen wijziging van het aantal brievenbussen wordt dit schriftelijk aangekondigd en worden bijeenkomsten georganiseerd voor belangenorganisaties over de herplaatsingsplannen. Lokale vertegenwoordigers krijgen dan de mogelijkheid om per brievenbus advies te geven over voorgenomen wijzigingen. Deze inbreng wordt meegenomen bij de herplaatsingsplannen, waarna PostNL tot uitvoering overgaat. Als er daarna toch nog nieuwe klachten binnenkomen, doet PostNL zo nodig nieuw onderzoek. Als daar aanleiding voor bestaat kan dat bijvoorbeeld leiden tot herplaatsing van een brievenbus.
In hoeverre wordt er in de regelgeving omtrent de Universele Postdienst (UPD) rekening gehouden met de toegankelijkheid en bereikbaarheid van brievenbussen?
In de Nederlandse postregelgeving zijn eisen opgenomen met betrekking tot het aantal straatbrievenbussen dat minimaal beschikbaar moet zijn en de maximale afstand tot die voorzieningen. Voorts is als specifieke eis opgenomen dat de verlener van de universele postdienst (in casu PostNL) bij de spreiding van voorzieningen rekening houdt met de behoeften van kwetsbare groepen (artikel 16 Postwet).
Bij de wijziging van het Postbesluit 2009 in verband met de modernisering en flexibilisering van de universele postdienst in 2015 is daarbij nog aanvullend geëxpliciteerd dat bij een heroverweging van de plaatsing van postvestigingen en brievenbussen geborgd wordt dat de toegankelijkheid op lokaal niveau, alsmede de toegankelijkheid van de universele postdienst, voor met name kwetsbare groepen (zoals ouderen) voldoende blijft. Rekening moet worden gehouden met locaties waar mensen regelmatig komen, zoals bij supermarkten, winkelcentra en openbaarvervoerlocaties.
De Postwet 2009 voorziet (in artikel 18a, eerste lid) in de verplichting voor de verlener van de universele postdienst om advies te vragen aan consumentenorganisaties die de belangen behartigen van kwetsbare gebruikers van de universele postdienst over de door hem voorgenomen wijzigingen in het aantal en de spreiding van brievenbussen en postvestigingen. Daarnaast voorziet de Postwet 2009 in de verplichting voor de verlener van de universele postdienst om schriftelijk te reageren op dat advies, waarbij de verlener van de universele postdienst verplicht is de redenen aan te geven waarom het advies al dan niet wordt overgenomen (artikel 18a, derde lid). In het verlengde hiervan voorziet artikel 4d in de verplichting voor de verlener van de universele postdienst om bij het aantal en de spreiding van brievenbussen en postvestigingen rekening te houden met dat advies. Dit betekent dat de verlener van de universele postdienst moet bezien in hoeverre redelijkerwijs aan het advies tegemoet kan worden gekomen.
In dat kader hanteert PostNL een zogenaamd «Locatiebeleid» (van december 2015) waarvan de uitgangspunten zijn afgestemd met koepelorganisaties als de ouderenbonden, Ieder(in), vertegenwoordigers van VNG, het RIVM en de Landelijke Vereniging van Kleine Kernen. Met deze klankbordgroep is de wijze waarop het adviesproces plaatsvindt afgestemd. Alle gemeenten zijn in januari 2016 geïnformeerd over de werkwijze van PostNL en zij ontvangen een paar maanden voordat in hun gemeente het adviesproces plaatsvindt een informatieve brief met de uitnodiging om belangenorganisaties aan te dragen. Lokaal vindt het adviesproces met lokale belangenverenigingen en plaatselijke afdelingen van landelijke organisaties voor kwetsbare gebruikers plaats. Dit overleg is bedoeld om PostNL in staat te stellen zoveel mogelijk rekening te houden met de behoeften van kwetsbare groepen. Voordat de plannen worden uitgevoerd, vindt er indien nodig nog een toets op ruimtelijke ordeningsaspecten met gemeenten plaats.
Op welke wijze is bij het opstellen van de wettelijke afstandseisen rekening gehouden met minder validen en andere hulpbehoevenden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid met PostNL de mogelijkheden te verkennen om brievenbussen te behouden op plaatsen waar deze extra gewenst zijn, zoals verzorgingstehuizen?
De huidige wet- en regelgeving, tezamen met het door PostNL in samenspraak met belangenorganisaties ingerichte adviesproces zoals beschreven in het «Locatiebeleid», biedt reeds meer dan voldoende basis voor adequate afstemming tussen PostNL en lokale behoeften en wensen. Naar mijn overtuiging doorloopt PostNL dit proces uitermate zorgvuldig, verzorgt zij tijdige communicatie met betrokken lokale vertegenwoordigers en bestuurders en tracht zij reeds zoveel mogelijk maatwerk te leveren. In dit kader heeft PostNL al in 2015 met deze organisaties afgesproken dat er geen brievenbussen bij zorginstellingen verwijderd worden en dat het aantal verlaagde brievenbussen gelijk blijft in Nederland. Hierbij zijn ook afspraken gemaakt over de definities die in dit kader gelden.
Hoeveel procent van de brievenbussen zijn op dit moment verlaagd zodat mensen in een rolstoel makkelijk een brief kunnen posten? Is het beleid van PostNL om bij zorginstellingen, bejaardenhuizen en ziekenhuizen vaker lagere brievenbussen te plaatsen?
Op dit moment is er een netwerk van circa 500 verlaagde brievenbussen (minimaal 1 per gemeente). In het kader van de vermindering van het totale aantal brievenbussen in Nederland van 19.000 naar minimaal 8.900 heeft PostNL met betrokken landelijke belangenorganisaties afgesproken dat dit aantal van circa 500 gehandhaafd zal blijven.
Behalve met kwetsbare groepen moet PostNL ook rekening houden met geldende Arbowetgeving. Deze bevat eisen ten aanzien van de lichamelijke belasting van PostNL-werknemers die brievenbussen moeten legen. Daardoor heeft PostNL te maken met beperkingen ten aanzien van het maximale aantal brievenbussen met afwijkende hoogtes.
Het onder druk zetten van consumenten bij de aanschaf van keukens zonder bedenktermijn |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitkomst de enquête van de Consumentenbond dat 37% van de ondervraagden onder druk van een verkoper een keuken aanschaft?1
Bedrijven dienen zich te houden aan de bestaande wet- en regelgeving bij de verkoop van producten. Bij verkoop aan consumenten gelden de regels van het consumentenrecht uit, onder andere, boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) waarin ook regels betreffende oneerlijke handelspraktijken zijn opgenomen. Artikel 193a e.v. van boek 6 BW stelt dat oneerlijke handelspraktijken, waarbij de verkoper de consument feitelijk onjuiste informatie verstrekt waardoor de consument een besluit over een overeenkomst neemt dat hij anders niet had genomen, niet zijn toegestaan. Ook agressieve handelspraktijken zijn op grond van deze regels niet toegestaan.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) kan verkoopmethoden toetsen aan de regels met betrekking tot oneerlijke handelspraktijken en indien zij dit noodzakelijk acht hierop handhaven. De ACM maakt hierin op basis van haar prioriteringsbeleid eigen keuzes. Het is aan de ACM en uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of de regels zijn overtreden.
Deelt u de wens van de Consumentenbond om een bedenktermijn als een afkoelperiode in te stellen bij de aanschaf van keukens? Zo nee, waarom niet?
Nee, die deel ik niet. Het huidige wettelijk kader biedt al bescherming aan consumenten. Wanneer sprake is van oneerlijke handelspraktijken, biedt dat kader, zoals geschetst in het antwoord op vraag 1 en 5, voldoende mogelijkheden voor de consument om van de koop af te zien door de overeenkomst te vernietigen en geleden schade op de verkoper te verhalen.
Ik vind het belangrijk dat de sector zelf haar verantwoordelijkheid neemt om misleidende en agressieve praktijken tegen te gaan. Ik zie op dit moment geen aanleiding om een wettelijke bedenktijd in te voeren binnen de keukenbranche.
Bent u bereid met de keukenbranche in gesprek te gaan over de mogelijkheden om de door consumenten ervaren agressieve verkoopmethoden te verminderen en over het in de algemene voorwaarden opnemen van een afkoelingsperiode? Zo ja, op welke termijn en wilt u de Kamer van de uitkomsten op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid ligt wat mij betreft bij de sector om eventuele oneerlijke handelspraktijken een halt toe te roepen. Mijns inziens heeft de sector ook zelf een belang bij het actief bestrijden van eventuele oneerlijke handelspraktijken.
De consument wordt wettelijk beschermd tegen oneerlijke handelspraktijken zoals reeds uiteengezet in het antwoord op vraag 1 en 5. De ACM houdt toezicht op deze regels. Daarnaast kunnen consumenten, indien zij hun producten aanschaffen bij een ondernemer die aangesloten is bij de Centrale Branchevereniging Wonen (CBW), hun klachten laten behandelen door de Geschillencommissie Wonen onder de vlag van de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken (SGC).
Welke rol dicht u de overheid toe bij het voorlichten van consumenten wanneer bedrijven, zoals uit de enquête blijkt, de grenzen opzoeken bij het verschaffen van waarheidsgetrouwe informatie met betrekking tot (tijdelijke) kortingen?
Het is belangrijk dat consumenten op de hoogte zijn van hun rechten bij de aanschaf van producten, in dit geval keukens. De overheid heeft hier ook een rol in. Via ConsuWijzer kunnen consumenten uitgebreide informatie vinden over de aankoop van producten en de rechten die zij hierbij hebben.
ConsuWijzer geeft bovendien specifieke informatie over kortingsacties (https://www.consuwijzer.nl/thema/onzinacties-wees-kritisch-en-voorkom-teleurstelling).
Kunt u toelichten hoe de Wet oneerlijke handelspraktijken ten aanzien van agressieve verkoopmethodes zich verhoudt tot de genoemde praktijken in de keukenbranche? Kunt u daarbij ingaan op de rol die de Autoriteit Consument en Markt in dit licht kan spelen?
Zie antwoord vraag 1.
Nederlanders die probeerden omstreden spionagesoftware te verkopen aan Ecuador |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Deze Nederlanders probeerden omstreden spionagesoftware te verkopen»?1
Ja.
Hoe duidt u de activiteiten van het bedrijf Hacking Team, namelijk het verkopen van spionagesoftware aan repressieve regimes om journalisten, oppositieleden, activisten en anderen monddood te maken?
Vrijheid van meningsuiting is één van de prioriteiten binnen het Nederlands buitenlands mensenrechtenbeleid. De verkoop van deze producten door Hacking Team aan autoriteiten voor het ongelegitimeerd inperken van de vrijheid van meningsuiting keurt het kabinet af.
Hoe duidt u het gegeven dat een Nederlandse honorair consul betrokken is geweest bij het faciliteren van een deal om spionagesoftware van het bedrijf Hacking Team te verkopen aan Ecuadoraanse inlichtingendiensten?
Honorair consuls zijn onbezoldigde ambtenaren en worden geacht in hun levensonderhoud te voorzien middels andere activiteiten. Voordat een honorair consul wordt voorgedragen, is afgewogen wat de potentiële risico’s van de beroepsmatige activiteiten van betrokkene zijn en worden doorgaans referenten geraadpleegd. De honorair consul is ambtenaar en behoort als zodanig tot de Dienst Buitenlandse Zaken. Op het gebied van integriteit gelden voor honorair consuls derhalve dezelfde normen als voor alle Rijksambtenaren. Zij worden daar bij hun aanstelling op gewezen. In de regelgeving is niet opgenomen dat een honorair consul economische activiteiten moet melden. Het is disproportioneel om honorair consuls te verplichten alle zakelijke activiteiten te melden. Wel is er continue aandacht voor integriteit en worden honorair consuls aangemoedigd om dilemma’s bespreekbaar te maken.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken was niet op de hoogte van de samenwerking van de honorair consul met Hacking Team. De samenwerking tussen de honorair consul en Hacking Team vond plaats in zijn hoedanigheid van directeur van een handelsbedrijf. Het ministerie werd voor het eerst bekend met deze activiteiten op 4 juni 2017 toen de ambassade in Lima werd gewezen op het artikel op de website van PlanV. In januari 2017 was de benoemingsperiode van de honorair consul te Quito reeds afgelopen.
Bent u op de hoogte van de activiteiten van deze honorair consul, zoals beschreven in het artikel? Zo ja, sinds wanneer? Welke acties heeft u vervolgens ondernomen?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het wenselijk dat een vertegenwoordiger van de Nederlandse overheid in het buitenland betrokken is bij dergelijke nevenactiviteiten? Zo nee, welke acties onderneemt u om dergelijke praktijken te voorkomen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de activiteiten van de honorair consul rondom het promoten van dergelijke spionagesoftware volgens de geldende regelgeving niet gemeld hoefde te worden? Waarom niet? Acht u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Hacking Team een demonstratie heeft gegeven over software aan de Nationale Politie en de Nederlandse militaire veiligheidsdienst? Waarom en op welk initiatief is dit gebeurd? Is hier vervolg aan gegeven? Zo ja, hoe?
Zoals eerder is aangegeven in de beantwoording op de vragen van het lid Oosenbrug (PvdA) met kenmerk 2015Z09552 en Oosenbrug (PvdA) en Verhoeven (D66) met kenmerk 2015Z14018, brengt het verstrekken van informatie over welke specifieke software de opsporingsdiensten beschikken, testen en gebruiken grote risico’s met zich mee voor de inzetbaarheid van die middelen. Dit geldt dus ook voor het verstrekken van informatie omtrent de broncode, de robuustheid en de daarmee samenhangende veiligheidsvraagstukken. Het kabinet kan hierover derhalve geen informatie over verstrekken. Het kabinet benadrukt dat er altijd wordt gehandeld binnen de bestaande wet- en regelgeving.
Voor het opsporen van bepaalde strafbare feiten kunnen op bevel van het Openbaar Ministerie (OM) bijzondere opsporingsbevoegdheden worden toegepast. Bij de inzet van dergelijke bevoegdheden dient het belang van de opsporing proportioneel te zijn aan de inbreuk die de bevoegdheid maakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte of derden. Bovendien dient het te verkrijgen bewijs niet door de inzet van een andere, lichtere bevoegdheid te kunnen worden verkregen (subsidiariteit). Bij de inzet van ingrijpende bevoegdheden is machtiging van de rechter-commissaris vereist. De proportionaliteit en subsidiariteit van de inzet van de bevoegdheid, en het gebruik van het technisch hulpmiddel dat wordt ingezet ter uitvoering voor de bevoegdheid, worden hierbij getoetst.
Om de technologische ontwikkelingen op het gebied van cyber security bij te kunnen houden, onderhoudt de MIVD contacten met een groot aantal spelers in de publieke en private sector. Deze contacten lopen uiteen van het bezoeken van beurzen en congressen tot demonstraties van producten bij private partijen. Over mogelijke contacten van de MIVD met specifieke bedrijven worden in de regel geen mededelingen gedaan.
Wordt er momenteel of is er in het verleden door Nederlandse opsporingsdiensten op enigerlei wijze gebruik gemaakt van software van Hacking Team?
Zie antwoord vraag 7.
Welke risico’s ziet u voor cyberveiligheid in het bevorderen van het gebruik van dergelijke spionagesoftware?
Het kabinet stelt voorop dat het gebruik van dergelijke software niet wordt bevorderd van overheidswege. In algemene zin brengt digitalisering altijd risico’s met zich mee en bevat software met regelmaat kwetsbaarheden. Dat is voor spionagesoftware niet anders. Dit onderwerp wordt reeds geadresseerd in het Cyber Security Beeld Nederland 2017. In lijn met de tweede Nationale Cyber Security en de Internationale Cyber Strategie kan aangegeven worden dat het altijd zoeken is naar een balans tussen vrijheid, veiligheid en maatschappelijke (of economische) groei. Deze balans komt ook terug in eerdere brieven (met o.a. het kenmerk 2008352) aan uw Kamer inzake de omgang met kwetsbaarheden in hard- en software.
Klopt het dat in het Europees parlement het stelsel van vergunningen voor spionagesoftware momenteel wordt herzien zodat tussenhandel mogelijk strafbaar wordt? Wat is de Nederlandse opstelling hierin?
Op dit moment bespreken de Europese lidstaten het voorstel dat de Europese Commissie in september 2016 uitbracht voor de herziening van EU Verordening 428/2009. Deze verordening vormt het EU-raamwerk voor exportcontrole van dual-use goederen en tussenhandeldiensten voor dergelijke goederen. Tussenhandeldiensten voor dual-use goederen zijn op dit moment niet per se vergunningplichtig, maar kunnen dat wel zijn. Om dit te beoordelen dienen Nederlandse bedrijven een mededeling te doen van de tussenhandeldiensten die zij voornemens zijn te plegen. Nederland acht een dwingende vergunningplicht voor alle tussenhandeldiensten voor dual-use goederen onwenselijk, maar wil wel zicht hebben op de te plegen tussenhandeldiensten om deze eventueel vergunningplichtig te verklaren. In haar voorstel breidt de Commissie de definitie van tussenhandelaar uit tot bedrijven die gelieerd zijn aan een in de EU gevestigde onderneming, maar zich buiten de EU bevinden. Daarmee wil de Commissie de rechtsmacht van de EU exportcontrole autoriteiten vergroten. Nederland hecht in de onderhandelingen over het voorstel van de Commissie aan regels die helder zijn richting het bedrijfsleven en aan de uitvoerbaarheid van deze regels.
Het bericht dat Duitsers binnenkort kunnen kiezen om ‘interseksueel’ te zijn |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Duitsers kunnen binnenkort kiezen voor «interseksueel»»?1
Ja, met dien verstande dat het in de uitspraak van het Duitse Constitutionele Hof gaat om de registratie van «inter/divers» of «divers» in het geboorteregister naast «man» of «vrouw».2
Wat is uw reactie op het feit dat het Duitse grondwettelijke Hof heeft bepaald dat het in 2018 mogelijk moet zijn om naast «mannelijk» of «vrouwelijk» ook «interseksueel» op te laten nemen in het bevolkingsregister?
De Duitse regelgeving kent twee mogelijkheden voor de registratie van geslacht in de geboorteakte: «man» of «vrouw». Volledigheidshalve wijs ik erop dat in Nederland naast «mannelijk» en «vrouwelijk» een derde mogelijkheid bestaat. Als bij de geboorte van een kind het geslacht biologisch niet kan worden vastgesteld, wordt in de geboorteakte opgenomen «dat het geslacht niet kan worden vastgesteld». Binnen drie maanden wordt dan opnieuw een geboorteakte opgemaakt, waarin het geslacht van het kind wordt vermeld als dat inmiddels is
vastgesteld of, als dat niet het geval is, wordt opnieuw in de akte opgenomen dat het geslacht niet kan worden vastgesteld. Hetgeen in de geboorteakte is vermeld, wordt overgenomen in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP). Als het geslacht niet kan worden vastgesteld, wordt een x (onbekend) in de BRP opgenomen.
Deelt u de mening dat dit een uniek moment is voor mensen met een intersekse conditie in Duitsland?
Veel LHBTI-organisaties, waaronder Transgender Netwerk Nederland, Transgender Europe en COC Nederland, zijn inderdaad positief over het oordeel over geslachtsregistratie van het Duitse Constitutionele Hof. Het Hof oordeelde dat de Duitse overheid naast «man» en «vrouw» een derde registratie-optie moet creëren in de geboorteakte of geslachtsregistratie helemaal achterwege moet laten. Ik vind dit een interessante ontwikkeling die ik nauwlettend zal volgen.
In hoeverre weet u of er in Nederland een ethische commissie is die zich buigt over mogelijke onrechtvaardigheid als mensen die op grond van hun lichamelijke kenmerken man noch vrouw zijn, maar wel als man of vrouw worden geregistreerd?
Nederland kent een dergelijke ethische commissie niet.
In hoeverre kunt u aangeven of er mogelijkheden zijn in Nederland om voor een dergelijk zelfde besluit te kiezen?
Op verzoek van mijn collega voor Rechtsbescherming is de vraag naar de appreciatie van de uitspraak van het Bundesverfassungsgericht geagendeerd door de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit voor de vergadering van 6 februari 2018. Ik zie de bevindingen van de Commissie met belangstelling tegemoet.
Van belang is verder dat alle consequenties van een eventuele aanpassing goed in beeld komen alvorens een besluit te nemen. Er moet bekeken worden wat het betekent in juridische en financiële zin en wat de eventuele ict-implicaties zouden zijn. Daarnaast zal ik internationaal onderzoek doen om te achterhalen wat er in het buitenland geaccepteerd wordt (denk bijvoorbeeld aan het paspoort). Het Kabinet hecht eraan om ook de visie van de belangenorganisaties te vernemen, alvorens tot een beslissing te komen.
Deelt u de mening dat het het meest wenselijk is om geslachtsregistratie te beperken en/of af te schaffen waar mogelijk, maar indien dit niet kan, er gekozen dient te worden voor een uitbreiding van de keuzeopties?
Zoals aangegeven in het Regeerakkoord is het de inzet van dit Kabinet om onnodige geslachtsregistratie waar mogelijk te beperken. In dat kader zal in het vroege voorjaar in ieder geval nader overleg worden gevoerd met de belangenorganisaties, patiëntenorganisaties en kennisinstellingen.
Verder ga ik vanuit mijn coördinerende verantwoordelijkheid in gesprek met onder meer de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van BZK over het waar mogelijk verder beperken van geslachtsregistratie en het gebruik van het persoonsgegeven geslacht. Het Kabinet zal uw Kamer op de gebruikelijke wijze informeren.3
Hoe wilt u aan de slag gaan met de zin uit het regeerakkoord, waarin wordt gesteld dat dit kabinet onnodige geslachtsregistratie waar mogelijk beperkt? Zo ja, op welke manier wilt u dit vormgeven?
Zie antwoord vraag 6.
Een droneverbod vanwege privacy |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Molenaars Kinderdijk willen droneverbod vanwege privacy»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van privacy-gerelateerde klachten over en schendingen door hobbydrones in Nederland? Zo nee, kunt u hier op korte termijn een studie naar laten doen?
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft de afgelopen twee jaar niet of nauwelijks signalen ontvangen over het gebruik van drones. Bij de politie worden alle overtredingen of meldingen met betrekking tot drones verwerkt in het bedrijfsprocessensysteem BVH. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen overtredingen die gerelateerd zijn aan privacy en andere overtredingen, zoals gevaar voor de luchtvaart. Een overzicht van deze meldingen en overtredingen laat het volgende beeld zien:
jan–dec 2016
52
5
37
101
jan–jun 2017
35
4
13
54
Hoe beoordeelt u de proliferatie van anonieme hobbydrones met camera's? Hoe beoordeelt u de miniaturisering van hobbydrones en de ontwikkeling van hobbydrones die niet als drone herkenbaar zijn, maar bijvoorbeeld op vogels of insecten lijken?
De productie en verkoop van hobbydrones met camera’s zie ik niet als bezwaarlijk, wel het eventuele gebruik daarvan op een wijze die de privacy schendt. Dit geldt ook voor geminiaturiseerde drones of voor drones die op bijvoorbeeld vogels of insecten lijken. Het gebruik van dergelijke drones kan nuttig zijn bij het maken van bijvoorbeeld een natuurfilm. Daarbij hoeft de privacy van mensen niet in het geding te zijn. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Met welke fysieke middelen kunnen vluchten van hobbydrones, die de privacy van burgers schenden, worden bestreden? Hoe werkt dit als de bestuurder van de drone niet geïdentificeerd kan worden?
Aan het tegengaan van het gebruik van drones waarmee de privacy wordt geschonden, kan worden bijgedragen door deze uit te rusten met een identificatiechip of -unit en een drone-volgsysteem te ontwikkelen. De Europese Commissie is voornemens om de identificatie van drones te realiseren door middel van het opleggen van producteisen aan de industrie. Ook overweegt de Commissie om een drone-volgsysteem te laten ontwikkelen.2 Daarnaast zou ook een zogenoemd geofencingsysteem kunnen bijdragen aan het voorkomen van privacyschendingen door drones. Op dit moment wordt in Europees verband regelgeving voorbereid die producenten van drones door middel van producteisen verplicht om een geofencingsysteem op drones te installeren.3 Weliswaar heeft deze verplichting vooral tot doel om de luchtvaartveiligheid te vergroten, maar op termijn zou geofencing ook kunnen worden ontwikkeld tot een techniek om vliegen boven de bebouwde kom of gebieden waarbinnen zich grote mensenmenigten bevinden, te beperken. In dat geval zou ook de bescherming van de privacy daarmee gediend zijn. Een dergelijk systeem kan ook functioneren zonder identificatie van de bestuurder van de drone.
Met welke juridische middelen kunnen vluchten van hobbydrones, die de privacy van burgers schenden, worden bestreden? Hoe werkt dit als de bestuurder van de drone niet geïdentificeerd kan worden?
Tegen het gebruik van drones dat de privacy schendt, kunnen verschillende juridische middelen worden ingezet. Als bij dat gebruik sprake is van heimelijk filmen, kan dit strafbaar zijn op grond van de artikelen 139f en 441b van het Wetboek van Strafrecht. In dat geval kan men aangifte doen bij de politie. Verder stelt de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) voorwaarden aan het verwerken van persoonsgegevens en daarmee ook aan het verwerken daarvan met behulp van drones. Bij een overtreding van deze wet kan een belanghebbende op grond van artikel 60 Wbp aan de Autoriteit Persoonsgegevens verzoeken een onderzoek daarnaar in te stellen. Op 25 mei a.s. wordt de Wbp vervangen door de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en zal vanaf die datum een betrokkene op grond van artikel 77 AVG een klacht bij de Autoriteit Persoonsgegevens kunnen indienen, als hij van mening is dat de verwerking van persoonsgegevens met behulp van een drone inbreuk op deze verordening maakt. De bepalingen uit de Luchtvaartregelgeving, die het vliegen met drones boven mensenmenigten en aaneengesloten bebouwing verbieden, zijn weliswaar opgesteld met het oog op de luchtvaartveiligheid, maar dragen indirect ook bij aan de bescherming van de privacy.4 Bij een overtreding van deze bepalingen kan de politie optreden. Een burger die meent dat het gebruik van drones zijn privacy schendt, kan – tot slot – dit aanmerken als een onrechtmatige daad en de bestuurder van de drone dagen voor de civiele rechter. In dat verband valt te wijzen op een recente uitspraak van de Rechtbank Gelderland, waarin het gebruik van een drone wegens schending van de privacy onrechtmatig werd geacht. Daarbij werd overwogen dat het (mogelijk) filmen ook een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kan opleveren, zolang het vliegen een privédomein betreft waar de bewoner in normale omstandigheden, zonder gebruik van de drone, geen toegang van of zicht door derden hoeft te verwachten.5 In al deze gevallen is het uiteraard noodzakelijk dat de bestuurder van de drone wordt geïdentificeerd om de genoemde juridische middelen tegen hem te kunnen inzetten.
Wordt de bestaande regelgeving effectief gehandhaafd? Kunt u cijfers geven?
De politie acteert op meldingen die betrekking hebben op het gebruik van drones. Onderzoek naar gebruik van een drone is altijd gebaseerd op het vinden van de bestuurder van de drone. Uit onderzoek ter plaatse kan eventueel na verhoor van de bestuurder een drone in beslag worden genomen ten behoeve van onder meer de bewijslast door bijvoorbeeld informatie uit de software van de drone en afstandsbediening te verkrijgen of foto’s en filmmateriaal veilig te stellen. Naar gelang de overtreding kan de bestuurder worden aangehouden of proces verbaal worden opgemaakt. De Afdeling Luchtvaart van de Landelijke Eenheid, team Luchtvaarttoezicht (LVT) kan in dit proces ondersteuning geven. In de regel worden alle overtredingen bij beroepsmatige vluchten gemeld bij de Landelijke officier van Justitie te Haarlem. Voor cijfers verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Mede gezien de inzet in het nieuwe regeerakkoord om de privacy van burgers onderling (de horizontale privacy) beter te beschermen, welke maatregelen kunnen hiertoe op het gebied van hobbydrones en privacy al op de korte termijn worden genomen?
De regelgeving over bescherming van persoonsgegevens is ook van toepassing op het verwerken van persoonsgegevens die met camera’s op drones worden vastgelegd. Ik ben vooralsnog van oordeel dat deze regelgeving op zich afdoende is.6 Omdat zij naar haar aard tamelijk abstract is en vooral criteria bevat aan de hand waarvan in een concrete situatie een nadere afweging dient plaats te vinden, heeft het vorige kabinet een handleiding drones en privacy opgesteld. Deze handleiding zal in de eerste helft van 2018 worden geactualiseerd en aangepast aan de AVG. Verder communiceert de rijksoverheid over de regels voor het vliegen met drones op www.rijksoverheid.nl/drones. In dat kader wordt onder meer aandacht geschonken aan de privacyaspecten van recreatief gebruik van drones.
Het bericht ‘Rouvoet voorzitter platform Divorce Challenge’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «André Rouvoet voorzitter Platform Divorce Challenge»?1
Ja.
Waarom is ervoor gekozen om iemand speciaal aan te stellen voor de uitkomsten van de Divorce Challenge? Wat is uw rol hierin? Was dit eerder voorzien? Waarom heeft u zelf als bewindspersoon niet de regie hierover?
In de brief die ik uw Kamer op 14 september jl. heb gestuurd en die vergezeld is gegaan van het persbericht waarnaar u verwijst, heb ik het vervolgproces van de Divorce Challenge beschreven.2
Ruim een jaar geleden is de Divorce Challenge gestart. Het expertpanel heeft op 14 december 2016 de vijf koplopers bekendgemaakt. Het Ministerie van VWS en mijn ministerie hebben deze koplopers geholpen bij het verder brengen van hun plannen.
Bij het voorstel van één van de koplopers, The Hague Institute for Innovation of Law (HiiL), heeft het expertpanel aanbevolen om een verkenningscommissie in te stellen met als taak om te onderzoeken welke elementen uit het voorstel nadere uitwerking verdienen. Conform de aanbeveling heb ik een verkenningsproces ingericht. Dit proces is in januari gestart met een reeks gesprekken met HiiL en met verschillende andere actoren uit het veld. De rechtspraak heeft, los van de Divorce Challenge, een visiedocument (echt) scheiding ouders met kinderen gepresenteerd. Naast het plan HiiL en de andere inzendingen van de Divorce Challenge is ook dit document betrokken bij de diverse gesprekken. Uit deze gesprekken kwam een gezamenlijke ambitie naar voren: scheiden zonder schade. Vervolgens hebben Staatssecretaris Van Rijn en ik voor de zomer besloten tot de inrichting van een Platform van betrokken partijen, onder leiding van de heer André Rouvoet.
Rouvoet heeft het Platform ingericht. Het bestaat uit alle instellingen die te maken hebben met een scheiding, zoals rechters, de advocatuur, hulpverlening, de Kinderombudsman en de gemeenten, maar ook maatschappelijke organisaties, wetenschappers en ervaringsdeskundigen. Het Platform gaat zich de komende drie maanden beraden op oplossingsrichtingen om de schade bij kinderen als gevolg van een scheiding te beperken. Begin 2018 zal Rouvoet de resultaten van zijn Platform presenteren. Die zullen vervolgens richting kunnen geven aan het beleid van het nieuwe Kabinet.
Er is voor deze aanpak gekozen, omdat het gaat om een complex maatschappelijk probleem dat de overheid niet alleen kan oplossen. Daarom moet ruimte worden gegeven aan de betrokken partijen. Centrale gedachte hierachter is dat het mobiliseren van de maatschappelijke krachten meer variëteit oplevert en rijkere inzichten, en dus een beter resultaat. Bovendien leren de betrokken partijen van elkaar, ontstaan nieuwe inzichten, raken ze meer genegen om elkaars standpunten te waarderen en aan te vullen en om samen te werken wanneer het aankomt op de uitvoering. Dit past geheel in de nieuwe manier van werken van mijn departement.
Kunt u toelichten waarom er een jaar gewacht is van de van de start van de divorce challenge tot nu? Wat is er in de tussenliggende periode gebeurd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten welke concrete doelen worden nagestreefd door het platform en hoe het vervolgproces er uit ziet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de overheid geen rol zou moeten hebben in een beslissing tot scheiden, maar wel in een betere afdoening van complexe conflictscheidingen, in het belang van het kind?
Ja.
Bent u bekend met het visiedocument Rechtspraak over scheidingen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit visie document?2 Welke acties gaat u ondernemen?
Het visiedocument van de Rechtspraak levert belangrijke bouwstenen op voor een betere omgang met conflictscheidingen. In Noord-Nederland zijn goede ervaringen opgedaan met het uniforme hulpaanbod.
Ook de Divorce Challenge heeft verschillende voorstellen opgeleverd, waaronder het voorstel van HiiL, rechtszorg bij scheiding. Gemeenten oriënteren zich daarnaast op het aandeel dat zij kunnen leveren. Daarom is het zo mooi dat al deze actoren in het Platform zitten en gezamenlijk kunnen optrekken bij het uitwerken en invoeren van oplossingen.
Hoe beoordeelt u het uniforme hulpaanbod, dat in het visiedocument wordt beschreven en waarmee in Noord-Nederland al succesvolle pilots zijn gedaan?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid in overleg te treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om te kijken hoe dit uniforme hulpaanbod kan worden uitgerold over heel Nederland?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u de rol van de bijzonder curatoren die in het stuk genoemd worden?
De rechter kan een bijzondere curator benoemen bij een belangenconflict tussen het kind en zijn ouders of voogd, zie artikel 250 Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Een bijzondere curator komt dan op voor de belangen van het kind. Zoals gezegd in mijn brief van 21 februari jl. juich ik de ontwikkelingen toe die bijdragen aan verdere professionalisering, uniformering en toepassing van de bijzondere curator. Naar mijn mening kan een bijzondere curator in een complexe scheidingszaak in bepaalde gevallen meerwaarde hebben. Het is in de praktijk de rechter die per geval beoordeelt of benoeming van een bijzondere curator het meest effectieve instrument is.
In het visiedocument van de Rechtspraak wordt verwezen naar de pilot bij de rechtbank Zeeland en West-Brabant, zittingsplaats Breda, waarin een gedragsdeskundige de kinderen heeft bijgestaan. Rechters, ouders en kinderen zijn over het algemeen positief over de inzet van de gedragskundige als bijzondere curator. Een gedragsdeskundige heeft volgens de rechters beter oog voor wat van essentieel belang is voor de kinderen, met inachtneming van de ontwikkelfasen. Uit de pilot werd als knelpunt gesignaleerd dat de vergoeding niet in verhouding staat tot het aantal uren dat daaraan door de bijzondere curator besteed wordt. Ik ben niet bekend met het feit dat de huidige vergoeding ervoor zorgt dat de interesse vermindert en het aantal bijzondere curatoren afneemt. Wat betreft de vergoeding wacht ik de uitkomsten van Commissie Van der Meer af. Deze Commissie doet onderzoek naar het vergoedingenstelsel gefinancierde rechtsbijstand, waaronder de vergoedingen van de bijzondere curator vallen.
De rol van de bijzondere curator en meer in den brede de positie en de belangen van het kind in het scheidingsproces, zijn onderwerp van bespreking van het Platform. Ik zie dan ook uit naar de uitkomsten van het Platform.
Deelt u de mening dat het meerwaarde heeft dat een bijzonder curator de belangen van het kind behartigt?
Zie antwoord vraag 9.
Klopt het dat de matige vergoeding voor de bijzonder curator ervoor zorgt dat er niet voldoende interesse is voor deze functie en dat de uitstroom hoog is?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid de rol van de bijzonder curator nader te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 9.
Misstanden in Sri Lanka inzake adoptie |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Zembla van 20 september 2017 over misstanden in Sri Lanka in de jaren ’80 inzake adoptie door Nederlandse ouders?
Ja.
Welke mogelijkheden hebben de betrokken kinderen en ouders om opheldering te krijgen en welke hulp kunt u daarbij bieden?
De uitzending van Zembla laat zien dat er bij afstandsprocedures onwenselijke praktijken hebben plaatsgevonden in het geval van adopties die in de jaren tachtig vanuit Sri Lanka hebben plaatsgevonden. Hierdoor ervaren geadopteerden problemen bij het achterhalen van hun afstammingsinformatie. Ik vind dit uitermate treurig en ben daarom blij dat de Sri Lankaanse autoriteiten – die als zendend land verantwoordelijk zijn voor een zorgvuldige afstandsprocedure – hebben toegezegd een onderzoek in te stellen en een DNA-databank op te richten. Ik heb contact gelegd met de Sri Lankaanse autoriteiten om te bezien welke samenwerking hierin mogelijk is.
Momenteel laat ik inventariseren hoe destijds de rollen en verantwoordelijkheden in Nederland waren verdeeld. Mede op basis daarvan ik zal bezien of er een rol voor de Nederlandse overheid is weggelegd voor wat betreft de adoptieprocedures waar Zembla over heeft bericht.
Daarnaast vindt er afstemming plaats tussen de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden (Ca) van mijn ministerie, de vergunninghouders, de Raad voor de Kinderbescherming, de Stichting Adoptievoorzieningen en FIOM (die hulpverlening biedt bij zoekacties) over de wijze waarop de adoptieprocedures in het verleden hebben plaatsgevonden in verschillende landen van herkomst. Tevens worden ervaringen gewisseld over hoe adequaat kan worden omgegaan met afkomstvraagstukken.
Tot slot is het onderwerp begin oktober besproken met een aantal andere Europese landen die destijds uit Sri Lanka hebben geadopteerd. Er wordt bezien of het aangewezen is om gezamenlijk met deze landen op te trekken.
Wat dit uiteindelijk betekent voor de getroffen geadopteerden zal ik naar verwachting binnen enkele weken in beeld hebben. Ik zal uw Kamer daarover later dit jaar informeren.
Is er aanleiding om aan te nemen dat het genoemde adoptiebureau «Flash» en eventueel andere toentertijd in Sri Lanka opererende adoptiebureaus bewust heeft/hebben gefraudeerd met documenten die noodzakelijk zijn voor adoptie? Is hier al onderzoek naar gedaan of kunt u dit laten doen?
Het komt mij als Minister van Veiligheid en Justitie niet toe een oordeel te geven over de vraag of er mogelijk sprake is (geweest) van fraude met documenten. Dat oordeel is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht. Over individuele zaken doe ik geen mededelingen.
Deelt u de zorgen van Nederlandse adoptiekinderen en adoptieouders over mogelijk vergelijkbare misstanden in andere landen en andere periodes? Welke mogelijkheden ziet u voor hen om hierover meer duidelijkheid te krijgen? Welke hulp kunt u daarbij bieden?
Ik kan me heel goed voorstellen dat de berichtgeving van Zembla geadopteerden en adoptieouders raakt, ook wanneer de adoptie uit een ander land en in een andere periode heeft plaatsgevonden. In de loop der jaren zijn de adoptieprocedures aangescherpt. Ook in de brief van 31 januari 2017 aan uw Kamer is een aantal maatregelen aangekondigd. Ondanks de maatregelen die getroffen zijn om misstanden zo veel als mogelijk uit te sluiten, kan niet uitgesloten worden dat zich onregelmatigheden voordoen. De onder antwoord twee genoemde activiteiten zullen in brede context worden bezien en ook betrekking hebben op geadopteerden die uit een ander land dan Sri Lanka of uit een andere periode zijn geadopteerd.
Slachtoffers die recht hebben op een schadevergoeding, maar geen aanspraak kunnen maken op de voorschotregeling bij schadevergoedingen en daardoor, wanneer de dader de schadevergoeding niet betaalt, alsnog met kosten blijven zitten |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Kanniewaarzijn waarin een zaak werd behandeld van een mevrouw die, hoewel ze door de rechter in het gelijk gesteld is, nog steeds op haar schadevergoeding wacht?1
Ja
Vindt u het redelijk dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), nadat een vervangende hechtenis heeft plaatsgevonden, niet meer verantwoordelijk is voor het incasseren van een geldboete dan wel schadevergoeding bij de veroordeelde? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid deze staande praktijk aan te passen?
Het is van belang dat de schade van een slachtoffer wordt vergoed door de dader van een strafbaar feit en het slachtoffer zo min mogelijk wordt belast met de inning. De schadevergoedingsmaatregel is geïntroduceerd om de invordering van de schadevergoeding uit handen van het slachtoffer te nemen. Het CJIB is in opdracht van het openbaar ministerie belast met de inning van schadevergoedingsmaatregelen. Pas als het CJIB een schadevergoedingsmaatregel na inzet van alle ter beschikking staande druk- of dwangmiddelen niet heeft kunnen innen, zal de veroordeelde hechtenis ondergaan. Omdat de hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel, in tegenstelling tot de vervangende hechtenis bij een geldboete, de betalingsverplichting van de veroordeelde niet opheft, blijft het CJIB verantwoordelijk voor de inning van een schadevergoedingsmaatregel na de hechtenis. Er zijn op dat moment echter geen verdere dwangmiddelen meer die toegepast kunnen worden om betaling af te dwingen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat, in het geval vervangende hechtenis heeft plaatsgevonden omdat betaling van een (gedeelte van een) schadevergoeding aan de Staat is uitgebleven, een slachtoffer zelf belast wordt met het alsnog incasseren van de schadevergoeding? Zo ja, bent u bereid de huidige praktijk hieromtrent aan te passen?
Sinds 1 januari 2011 krijgen slachtoffers van geweld- en zedenmisdrijven, als de dader acht maanden na het vonnis waarbij de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd, nog niet alles heeft betaald, het nog openstaande bedrag uitgekeerd als voorschot. Vanaf 1 januari 2016 is de regeling verruimd naar slachtoffers van alle overige misdrijven met een beperking tot een maximum bedrag van € 5.000,–. Het CJIB blijft proberen het uitgekeerde bedrag, alsmede de opgelegde verhogingen, op de veroordeelde te verhalen. Het is evenwel mogelijk dat een veroordeelde financieel niet in staat is om een vastgestelde schadevergoeding volledig te betalen, omdat bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel het schadebedrag wordt vastgesteld en geen rekening wordt gehouden met de mogelijke draagkracht van de veroordeelde.
Als deze voorschotregeling een slachtoffer op het moment dat de veroordeelde vervangende hechtenis heeft ondergaan niet al schadeloos heeft gesteld, blijft het slachtoffer zijn recht behouden zelf de (resterende) schadevergoeding bij de veroordeelde proberen te incasseren. Ik vind het juist belangrijk dat het slachtoffer dit recht van verhaal blijft behouden.
Het CJIB onderzoekt momenteel wel de mogelijkheid tot uitbreiding van de inning van schadevergoedingsmaatregelen na vervangende hechtenis. Dit volgt uit de aangenomen motie van initiatiefnemers Van Oosten en Van Toorenburg, ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel affectieschade (Kamerstuk 34 257, nr. 9). Ook is de OM-aanwijzing Executie gewijzigd waardoor vanaf 1 september 2017 meer ruimte is ontstaan voor veroordeelden om een betalingsregeling te treffen met het CJIB.
Deelt u eveneens de mening dat het onwenselijk is dat slachtoffers worden opgezadeld met extra rompslomp en kosten die komen kijken bij het zelf moeten incasseren van een vordering wanneer het CJIB haar handen van de zaak trekt? Zo nee, waarom? Zo ja, bent u bereid de huidige praktijk daar op aan te passen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat slachtoffers van een overtreding, zoals deze in boek 3 van het Wetboek van Strafrecht vermeldt staan, geen aanspraak kunnen maken op een voorschot op een schadevergoeding, terwijl slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven sinds 1 januari 2016 wel een voorschot op een schadevergoeding kunnen krijgen? Waarom is er voor gekozen alleen voorschotten te verstrekken bij misdrijven en niet ook bij overtredingen? Deelt u de mening dat dit schrijnende toestanden op kan leveren, zoals men heeft laten zien in de uitzending?
De Staat neemt door de voorschotregeling het risico van niet of niet tijdige betaling van een schadevergoedingsmaatregel door de veroordeelde van het slachtoffer van deze misdrijven geheel of ten dele over. Uiteraard doet het CJIB er alles aan om ook deze bedragen nog op daders te verhalen.
Het is indertijd daarom wel een bewuste keuze geweest de voorschotregeling te beperken tot misdrijven, gefaseerd in te voeren en voor andere dan geweld- en zedenmisdrijven een bovengrens te hanteren om het beslag op de overheidsfinanciën beheersbaar te houden. Ik sta nog steeds achter deze keuze.
Deelt u de mening dat de overheid beter in staat is dan een individu gedurende langere tijd desnoods kleinere bedragen periodiek te incasseren van een veroordeelde, waardoor slachtoffers vaker hun recht (op schadevergoeding) kunnen halen?
Ja en dat is exact de reden waarom mijn voorgangers de schadevergoedingsmaatregel en de voorschotregeling in het leven hebben geroepen. Zowel de overheid (CJIB) als een burger kan een betalingsregeling treffen met een veroordeelde. Bij een opgelegde schadevergoedingsmaatregel staat de overheid daarbij de dreiging van het dwangmiddel hechtenis ter beschikking, die voor een veroordeelde extra reden kan zijn de schadevergoeding te betalen.
Is ooit onderzocht hoeveel het de overheid zou kosten wanneer de garantstelling verruimd zou worden naar boek 3 (de overtredingen) van het Wetboek van Strafrecht? Zo ja, hoeveel zou dit de overheid op jaarbasis kosten? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te onderzoeken?
Nee dit is niet gebeurd en mede gelet op de beantwoording van vraag 5 zie ik geen aanleiding hier wijzigingen in door te voeren.
Bent u bereid de voorschotregeling uit te breiden naar boek 3 van het Wetboek van Strafrecht, te weten de overtredingen? Zo ja, op welke termijn denkt u dit te kunnen bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Twijfelachtig recherchewerk brengt brugwachter aan de afgrond |
|
Ronald van Raak |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat gemeenten en provincies externe particuliere veiligheidsbureaus inschakelen voor integriteitsonderzoeken?1
Ja.
Waarom wordt er door gemeenten en provincies voor gekozen om externe particuliere bureaus hiervoor in te huren en worden dit soort onderzoeken niet door overheidsdiensten zelf gedaan?
Gemeenten en provincies zijn zelf verantwoordelijk voor het besluit al dan niet gebruik te maken van een extern particulier bureau voor de uitvoering van een integriteitsonderzoek. In 2013 is in opdracht van BZK een verkennend onderzoek naar knelpunten en oplossingen bij integriteitsonderzoek in Nederland uitgevoerd 2. Over de uitkomsten van dit onderzoek heb ik in 2014 onder andere enkele koepelorganisaties geconsulteerd.3 Uit de consultatie bleek o.a. dat juist de waarde van het maken van eigen keuzes over de wijze van onderzoek doen en de gewenste onderzoeksinstantie werd onderstreept.
Uit het onderzoek uit 2013 blijkt dat het gebruik van een extern particulier bureau gezien kan worden als één van de opties voor uitvoering van integriteitsonderzoek, naast bijvoorbeeld een ad hoc onderzoekscommissie of de inzet van een interne onderzoeksinstantie. De keuze voor een onderzoeksinstantie en het type onderzoek vloeit onder meer voort uit de specifieke context, de onderzoeksvraag en de benodigde expertise. Naast deze algemene kanttekeningen blijkt uit voornoemd onderzoek dat er legitieme redenen kunnen zijn om te kiezen voor het inschakelen van een extern particulier bureau. Niet elk bestuursorgaan beschikt te allen tijde over de benodigde capaciteit en expertise om het onderzoek binnen de eigen organisatie uit te laten voeren, zonder dat de kwaliteit en onafhankelijkheid van het onderzoek in het geding komen. Voor een objectief onderzoek is persoonlijke distantie tussen het subject van onderzoek en de onderzoeker(s) noodzakelijk, zeker bij kleinere organisaties kan dit de reden zijn om een externe partij in te schakelen. Navraag bij onder andere IPO leert dat deze overwegingen onverminderd actueel zijn.
Aan welke eisen moeten deze bureaus voldoen?
In de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (WPBR) is bepaald dat een recherchebureau over een vergunning moet beschikken om recherchewerkzaamheden te mogen verrichten. Een vergunning wordt volgens de WPBR verleend indien, gelet op de voornemens en antecedenten van de aanvrager of van de personen die het beleid van de aanvrager bepalen, naar redelijke verwachting zal worden voldaan aan de bij of krachtens de WPBR gestelde regels en ook overigens zal worden gehandeld in overeenstemming met hetgeen van een goede beveiligingsorganisatie of een goed recherchebureau in het maatschappelijk verkeer mag worden verwacht.
Voorts is bepaald dat zowel voor (feitelijk) leidinggevenden als voor particuliere onderzoekers toestemming dient te worden verkregen van respectievelijk de Minister van Veiligheid en Justitie en van de Korpschef, alvorens werkzaamheden als leidinggevende van een particulier recherchebureau dan wel als particulier rechercheur te mogen verrichten.
Zowel in de WPBR als in de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (RPBR) worden eisen gesteld aan onder andere de inrichting en het personeel van beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. Zo zal het personeel betrouwbaar en bekwaam moeten zijn, en dient elk recherchebureau een (privacy)gedragscode vast te stellen en na te leven, welke identiek is aan het in bijlage 6 bij de RPBR vastgestelde model.
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft de factsheet«Vergunningsplicht recherchewerkzaamheden» opgesteld waarmee nagegaan kan worden wanneer een bureau als recherchebureau wordt aangemerkt en derhalve over een vergunning dient te beschikken.
Mogen door particulieren peilers onder een auto worden geplaatst van verdacht overheidspersoneel, zoals beschreven in het artikel? Zo ja, vindt u dat acceptabel? Zo nee, waarom wordt er geen onderzoek naar het betreffende bureau verricht?
In de in het antwoord op vraag 3 genoemde model privacygedragscode voor particuliere onderzoeksbureaus – waarin de normen van de Wet bescherming persoonsgegevens specifiek voor de sector particuliere onderzoeksbureaus staan beschreven – zijn onder andere normen opgenomen ten aanzien van het verrichten van observaties. Het volgen van een auto door middel van een peilbaken is slechts toegestaan indien het gaat om bedrijfsvoertuigen en privévoertuigen die door de onderzochte persoon bedrijfsmatig worden gebruikt en het is verder beperkt tot die tijden die relevant zijn voor de onderzoeksopdracht.
Maakt de landelijke overheid ook gebruik van externe, particuliere bureaus? Zo ja, bent u bereid daarmee te stoppen?
Ja. Het beeld is echter divers. Sommige onderdelen van de rijksoverheid beschikken over eigen onderzoekscapaciteit. Als sprake is van de inzet van een particulier bureau spelen dezelfde overwegingen een rol zoals beschreven bij het antwoord op vraag 2: capaciteit, expertise en onafhankelijkheid. Uitgangspunt is dat bij voorkeur onderzoek in eigen beheer wordt uitgevoerd, maar als de kwaliteit of onafhankelijkheid van een onderzoek in het geding komen, wordt het onderzoek uitbesteed.
Het niet nakomen van omgangsregelingen naar aanleiding van de uitzending Dwaze vaders' |
|
Michiel van Nispen , Vera Bergkamp (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending «Hoe falende instanties gescheiden vaders tot wanhoop drijven»1, de uitzending «Bij vechtscheidingen worden onderlinge beschuldigingen nauwelijks onderzocht»2, de uitzending «Dwaze vaders verliezen contact met kind, omdat moeder niet meewerkt»3 en de uitzending «Tweede Kamer gaat vragen stellen over problematiek dwaze vaders»4?
Ja.
Bent u bekend met de problematiek rondom het niet nakomen van omgangsregelingen door ouders? Hoe vaak komt het voor dat een ouder een omgangsregeling na een scheiding niet nakomt? Indien u niet beschikt over cijfers en/of feiten rondom het niet nakomen van omgangsregelingen, bent u bereid hiertoe onderzoek te doen? Waarom wel of waarom niet?
Ja, ik ben bekend met deze problematiek. Uit de Factsheet Scheiding 2016 van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC)5 blijkt dat in dat jaar ruim 1.100 civiele procedures over nakoming van omgangsregelingen werden afgehandeld. Dit aantal is de afgelopen jaren nagenoeg stabiel. Hoe vaak het voorkomt dat een omgangsregeling niet wordt nagekomen zonder dat ouders de gang naar de rechter maken is mij niet bekend. Om meer inzicht in de problematiek te krijgen heb ik, mede naar aanleiding van een motie van de leden Bergkamp (D66) en Van Nispen (SP)6, het WODC verzocht om onderzoek te laten doen naar het niet nakomen van omgangsregelingen.1 Het onderzoek zal zich richten op de oorzaken en verklaringen voor het niet nakomen van de gemaakte afspraken over de omgang met kinderen, de mogelijkheden die ouders in de praktijk hebben om alsnog tot naleving te komen en de aanknopingspunten die dit biedt om het aantal scheidingen waarin afspraken niet worden nagekomen terug te dringen. Het onderzoeksrapport zal naar verwachting in augustus 2018 worden opgeleverd.
Op welke wijze worden omgangsregelingen gehandhaafd? Wie acht u daarvoor verantwoordelijk?
Primair zijn ouders verantwoordelijk om afspraken over contact of omgang na scheiding te maken en vervolgens na te komen. Indien een ouder tegen deze afspraken in minder of geen omgang heeft met zijn of haar kind, leidt dit er uiteraard toe dat het kind deze ouder minder of zelfs helemaal niet meer te zien krijgt. Dit kan leiden tot uiterst schrijnende situaties.
Wanneer een ouder de afspraken niet nakomt, kan de andere ouder de stap naar de rechter zetten. Het is een taak van de overheid om zich zoveel als mogelijk in te spannen om family life tussen ouder en kind mogelijk te maken. In de praktijk wordt door familierechters gehoor gegeven aan hetgeen door de Hoge Raad in haar uitspraak van 17 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:91) – kort samengevat – is overwogen: als de met het gezag belaste ouder geen goede redenen heeft om medewerking aan de totstandkoming of uitvoering van een omgangsregeling te weigeren, dient de rechter op korte termijn alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen daaraan alsnog mee te werken.
De rechter staan verschillende mogelijkheden ter beschikking om omgang te bevorderen of (alsnog) af te dwingen, zoals:
Ik acht dit een voldoende werkzaam proces, hoewel ook ik constateer dat er helaas nog steeds vaders en moeders zijn die hun kinderen minder of zelfs niet te zien krijgen, ondanks dat een contact- of omgangsregeling is afgesproken of door de rechter vastgesteld. Bij de effectuering van omgang speelt immers een lastig dilemma. Omgang is in het belang van het kind, maar effectuering ervan kan gepaard gaan met neveneffecten die niet in het belang van het kind zijn.
Het is daarom vooral belangrijk om te voorkomen dat kinderen en ouders in deze situatie terechtkomen. Dat is ook een belangrijke reden waarom ik de Divorce Challenge heb georganiseerd en dat ik graag hieraan een vervolg wil geven.
Wat zijn de gevolgen van het wel of niet nakomen van omgangsregelingen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen dienen door een ouder genomen te worden wanneer de andere ouder zich niet aan de omgangsregeling houdt? Acht u dit een voldoende werkbaar proces?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met effectieve methodes om het nakomen van omgangsregelingen in de praktijk te verbeteren? Is hiertoe (internationaal) onderzoek bij u bekend? Zo nee, bent u bereid hiertoe onderzoek uit te voeren?
Het WODC heeft in 2015 een quick scan uitgevoerd7 naar buitenlandse methodes om omgang te effectueren. Deze quick scan leverde het beeld op dat in andere landen veelal vergelijkbare maatregelen kunnen worden getroffen als in Nederland waarbij dezelfde dilemma’s spelen.
In het eerder aangekondigde onderzoek van het WODC, zullen de methodes en de werkzaamheid in de praktijk ook worden meegenomen.
Klopt het dat aan aangiftes van onttrekking van het ouderlijk gezag amper door het openbaar ministerie (hierna:OM) gevolg wordt gegeven? Hoeveel aangiftes zijn er de afgelopen jaren opgenomen met betrekking tot onttrekking van het ouderlijk gezag? Hoe vaak heeft dit geresulteerd in een strafrechtelijk onderzoek? Hoe vaak heeft dit geresulteerd in een strafrechtelijk vonnis?
Het is aannemelijk dat ouders niet in alle gevallen van onttrekking aan het gezag daarvan aangifte zullen doen bij de politie. Zij kiezen dan bijvoorbeeld voor het inschakelen van een mediator of een gang naar de civiele rechter.
Dat neemt niet weg dat het Openbaar Ministerie – met inachtneming van het opportuniteitsbeginsel – regelmatig strafrechtelijke vervolging instelt tegen personen die verdacht worden van onttrekking van minderjarigen aan het gezag.
Uit cijfers van het Openbaar Ministerie blijkt dat de politie tussen 2012 en 2016 jaarlijks gemiddeld 240 keer een proces-verbaal bij het Openbaar Ministerie heeft aangeleverd ter zake van dit strafbare feit en dat dit gemiddeld in ongeveer 100 zaken per jaar tot een dagvaarding heeft geleid.
Acht u, gelet op de vragen hierboven, het aantal strafrechtelijke vonnissen naar aanleiding van het onttrekken van het ouderlijk gezag een reële weergave van het werkelijke aantal situaties waarin inderdaad onttrekking van het ouderlijk gezag plaatsvindt door het niet nakomen van omgangsregelingen? Waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel civiele procedures worden jaarlijks gevoerd naar aanleiding van het niet nakomen van omgangsregelingen? Acht u dat een reële weergave van het werkelijke aantal situaties waarin omgangsregelingen niet nagekomen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u het gegeven in de uitzending «Hoe falende instanties gescheiden vaders tot wanhoop drijven»5, dat onttrekking van het ouderlijk gezag weliswaar een strafbaar feit is, maar dat politie en OM deze zaken beschouwen als een civiele zaak? Bent u het eens dat gezien deze gang van zaken sprake kan zijn van een weeffout in het systeem, waarmee de wetgeving en de rechtspraak tekort schieten om het niet nakomen van omgangsregelingen aan te pakken? Waarom wel of waarom niet?
Uit de hierboven weergegeven cijfers blijkt dat het Openbaar Ministerie wel degelijk strafrechtelijk optreedt in deze zaken. Bij een escalerende scheiding zijn alle partijen gebaat bij hulp en bij beëindiging van het conflict. Indien een door de rechter vastgestelde omgangsregeling na echtscheiding niet wordt nageleefd, zijn
in eerste instantie civielrechtelijke maatregelen aangewezen. Enkel indien deze bewust worden gedwarsboomd, is optreden via het strafrecht aan de orde. Het strafrecht dient in die zaken ingezet te worden als optimum remedium.
Momenteel bereidt het Openbaar Ministerie een Richtlijn onttrekking minderjarige aan het gezag voor, ten behoeve van een eenduidig vervolgingsbeleid, waarbij rekening wordt gehouden met alle specifieke omstandigheden van de betreffende zaak.
Naast strafrechtelijk optreden beschikt de rechter, zoals eerder vermeld, over een uitgebreid scala aan civielrechtelijke dwangmiddelen. Het eerdergenoemde WODC-onderzoek zal zich mede richten op hoe dit in de praktijk werkt.
Deelt u de mening dat wanneer waarde toegekend wordt aan een beschuldiging van één van beide ouders aan het adres van de andere ouder, onderzocht moet zijn in hoeverre deze beschuldiging waar is? Zo ja, hoe duidt u de constatering in de uitzending «Bij vechtscheidingen worden onderlinge beschuldigingen nauwelijks onderzocht»6, dat bij beschuldigingen binnen de sfeer van echtscheidingen onvoldoende waarheidsvinding wordt toegepast? Bent u van mening dat in deze gevallen voldoende waarheidsvinding wordt toegepast?
Gezinsvoogden van gecertificeerde instellingen alsmede onderzoekers van de Raad voor de Kinderbescherming hebben de wettelijke taak om de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren in rapportages of verzoekschriften (artikel 3.3 van de Jeugdwet). In ge-escaleerde scheidingen beschuldigen ouders elkaar vaak over en weer, soms ook van strafbare feiten. Het is de taak van instellingen zoals de Raad voor de Kinderbescherming en gecertificeerde instellingen voor jeugdbescherming en jeugdreclassering om binnen de mogelijkheden op zoek te gaan naar feiten die relevant zijn voor de veiligheid en het belang van het kind. Op dit moment wordt het thema waarheidsvinding besproken in regionale bijeenkomsten met ouders en professionals. De uitkomsten daarvan krijgen een plaats in het actieplan waarheidsvinding conform de motie Bergkamp c.s.10.
Indien daartoe aanleiding bestaat zal door de politie (onder leiding van het OM) een opsporingsonderzoek worden verricht en zal het Openbaar Ministerie tot vervolging overgaan, ook in de context van echtscheidingen.
In hoeverre acht u het de taak van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) om beschuldigingen binnen de sfeer van echtscheidingen te onderzoeken met betrekking tot waarheidsvinding en in hoeverre is de Raad voldoende in staat deze beschuldigingen te onderzoeken? In hoeverre acht u het de taak van het OM om beschuldigingen binnen de sfeer van echtscheidingen met betrekking tot waarheidsvinding te onderzoeken en in hoeverre is het OM voldoende in staat deze beschuldigingen te onderzoeken? Kunt u in uw antwoorden het aangenomen amendement-Van der Burg/Bergkamp (Kamerstuk 33 684 nr. 32) over waarheidsvinding betrekken?
Zie antwoord vraag 11.
Klopt het dat wanneer een kind in de knel komt te zitten naar aanleiding van een vechtscheiding, de rechter kan beslissen de omgang met één ouder stop te zetten? Klopt het dat in dit geval dit vaak de omgang met de vader is? Hoe duidt u deze benadering? Indien hier geen feiten of cijfers over bekend zijn, bent u bereid onderzoek hiertoe op te starten?
In aanvulling op het antwoord op vraag 3, 4 en 5: de rechter kan omgang (uiteindelijk) slechts ontzeggen indien dit in het belang van het kind is (zie artikel 1:377a BW). Het gaat dan per definitie om een tijdelijke stopzetting.
In de literatuur wordt opgemerkt dat het percentage vaders dat na de scheiding het contact met de kinderen verliest een dalende trend laat zien. Waar in de periode 1949–1971 52% van de vaders in het eerste jaar na de scheiding geen contact meer had met de kinderen, lag dit percentage op 11% in de periode 1991–1998. Meer recente cijfers laten zien dat 12% van de kinderen in de leeftijd van 12 t/m 16 jaar, na de scheiding helemaal geen contact meer met de vader had.11
Hoe beslissend is het advies van de Raad in situaties die kunnen leiden tot het stopzetten van de omgang met één ouder? In hoeverre acht u de benadering van de Raad, zoals gesteld in de uitzending «Dwaze vaders verliezen contact met kind, omdat moeder niet meewerkt»7, namelijk dat het merendeel van de zorgtaken volgens de Raad neerkomt op vrouwen en de moeder nog steeds als hoofdverantwoordelijk voor de opvoeding van kinderen wordt beschouwd, een realistische en wenselijke benadering?
De Raad voor de Kinderbescherming geeft advies, waarna de rechter beslist.
Het is belangrijk voor kinderen om een band met beide ouders te kunnen opbouwen. In toenemende mate bestaan in Nederland gezinnen die zorgtaken verdelen. Parallel hieraan neemt ook co-ouderschap in populariteit toe; ongeveer 27% van de kinderen woont na scheiding in een co-ouderschapsituatie.
De uiteindelijke afspraken die ouders na scheiding maken, komen vaak voort uit de situatie zoals die was tijdens de relatie. In veruit de meeste gevallen komt de uiteindelijke taakverdeling tot stand met instemming van beide ouders. Maar als dat niet lukt, zal de rechter, desgevraagd op advies van de Raad voor de Kinderbescherming, de situatie zoals die was vóór de scheiding bij de beslissing betrekken, mede omdat continuïteit voor de betrokken kinderen een mee te wegen factor is.
De civielrechtelijke regeling naar aanleiding van standrechtelijke executies in het voormalige Nederlands-Indië |
|
Sadet Karabulut |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de civielrechtelijke regeling naar aanleiding van standrechtelijke executies in het voormalige Nederlands-Indië?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de huidige stand van zaken betreffende de behandeling van de claims van nabestaanden van slachtoffers van standrechtelijke executies in voormalig Nederlands-Indië?
Er zijn in totaal 59 claims van weduwen onder de in de Staatscourant gepubliceerde bekendmaking ingediend. In 15 gevallen is de vergoeding van € 20.000 uitgekeerd. De overige claims voldoen op dit moment niet aan de voorwaarden.
Bent u bereid de termijn voor indiening van een verzoek om schadevergoeding, die op korte termijn afloopt, opnieuw te verlengen? Zo nee, waarom niet?
Ja. In 2015 heeft het kabinet besloten de oorspronkelijke indieningsperiode te verlengen met een periode van twee jaar. Sinds 11 september 2015 zijn er tien nieuwe claims van weduwen ontvangen: vijf in de 2e helft van 2015, vijf in 2016 en geen in 2017. Op het moment dat de bekendmaking op 11 september 2017 eindigt, hebben weduwen 4 jaar de tijd gehad een claim in te dienen. Dit is een ruime termijn voor het indienen van claims. Gezien de bijzondere aard van de zaak ziet het kabinet echter aanleiding de termijn voor indiening nog eens met twee jaar te verlengen.
Bent u tevens bereid de civielrechtelijke regeling uit te breiden zodat niet alleen weduwen, maar ook kinderen van standrechtelijk geëxecuteerden in aanmerking kunnen komen voor een schadevergoeding? Zo nee, waarom niet?
Nee. Een aantal zaken van de kinderen loopt nu bij de rechtbank Den Haag. De rechtbank heeft, in afwijking van haar eerdere oordeel in de Rawagede-zaak, in een tussenuitspraak geoordeeld dat de Staat ook ten opzichte van de kinderen geen succesvol beroep op verjaring kan doen. In overleg tussen partijen wordt er op aangestuurd om over de verjaring versneld in hoger beroep een oordeel van het gerechtshof te krijgen.
Het bericht dat de Autoriteit Consument & Markt een rekenhulp introduceert voor roamingkosten |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Autoriteit Consument & Markt introduceert rekenhulp voor roaming»?1
Ja.
Bent u van mening dat consumenten voldoende ingelicht worden over de beperking van de nieuwe roamingafspraken, aangezien de nieuwe roamingafspraken in media veelal worden betiteld als «roam-like-at-home» terwijl er in de praktijk toch beperkingen bestaan? Wat doet u om ervoor te zorgen dat consumenten zich bewust zijn van de beperkingen?
In de EU-regelgeving is vastgelegd dat de klant bij roaming in een andere EU-lidstaat zijn binnenlandse tarief betaalt (roam-like-at-home), binnen de grenzen van redelijk gebruik van roaming. Telecombedrijven mogen een fair use policy hanteren om te voorkomen dat er misbruik of afwijkend gebruik wordt gemaakt van roaming voor andere doelen dan periodiek reizen in de EU. Ook mogen telecombedrijven de hoeveelheid dataroaming zonder toeslag beperken op basis van een afgesproken formule, en bij wijze van uitzondering alsnog een toeslag vragen voor roaming als zij tegenover hun toezichthouder kunnen aantonen de kosten van roaming niet te kunnen terugverdienen. Deze beperkingen zijn bewust toegestaan om te voorkomen dat telecombedrijven te hoge kosten maken als gevolg van roamende klanten en genoodzaakt zijn hun binnenlandse tarieven te verhogen ter compensatie van die kosten. Het staat telecombedrijven vrij om geen gebruik te maken van de beperkingen. Ik ben van mening dat consumenten op grond van de roamingregels in de EU voldoende worden ingelicht over deze beperkingen. Telecombedrijven zijn verplicht hun klanten te informeren over eventuele beperkingen ten aanzien van het roam-like-at-home principe in hun contract. Daarnaast moeten zij de klant hierover informeren iedere keer dat hij de grens passeert (per sms of e-mail), tenzij de klant heeft verzocht dat niet meer te doen. Bovendien moet een telecombedrijf zijn klant waarschuwen als deze het maximum aantal gigabytes dat hij mag verbruiken voor het thuistarief – voor zover een maximum wordt gehanteerd – heeft opgebruikt. De overheid informeert de consument over zijn rechten middels de website consuwijzer.nl.
Overigens valt bellen vanaf het thuisnetwerk naar een ander netwerk in de EU niet onder het begrip roaming zoals de EU-wetgeving dat hanteert, zodat ik dit niet beschouw als een beperking ten opzichte van het roam-like-at-home principe. Deze vorm van bellen wordt internationaal bellen genoemd en is niet gereguleerd. De roamingafspraken hebben alleen betrekking op bellen of sms-en vanaf een ander netwerk in de EU dan het thuisnetwerk (naar een nummer in de EU), op het ontvangen van een telecomgesprek of sms op een ander netwerk in de EU dan het thuisnetwerk, en op internetten op een ander netwerk in de EU dan het thuisnetwerk.
Bent van mening dat de kosten die telecomproviders voor bellen naar het buitenland binnen de EU (in Nederland tarieven tot soms 90 cent per minuut, en in andere lidstaten tot zelfs 1,99 euro per minuut) in rekening brengen in verhouding staan tot de kostprijs van een minuut bellen binnen de EU?2
De kostprijs voor bellen naar een andere lidstaat in de EU bestaat uit het opbouwen van het gesprek op het thuisnetwerk, een vergoeding voor de internationale transit naar het buitenlands netwerk en een vergoeding aan het buitenlandse netwerk voor het afwikkelen van het gesprek. De laatste twee componenten kunnen zorgen voor een hogere kostprijs vergeleken met bellen binnen Nederland. Het is niet mogelijk om een generieke uitspraak te doen over de vraag of het tarief voor bellen naar een andere EU-lidstaat in verhouding staat tot de kostprijs. De tarieven zijn de uitkomst van vrije prijsvorming en hoeven de kostprijs niet te weerspiegelen. Het tarief verschilt bovendien van aanbieder tot aanbieder en per aanbieder soms van abonnement tot abonnement.
Bent u ermee bekend dat 150 Europarlementariers de Europese Commissie gevraagd hebben een voorstel te doen om ook het bellen naar buitenlanden binnen de EU te gaan reguleren om zo excessieve prijzen voor data, telefonie en sms te beperken?3
Ja.
Deelt u de mening dat het wat kosten betreft binnen de EU niet zou moeten uitmaken naar welke Europese lidstaat men belt en dat de vrijheid binnen data-, bel- en sms-bundels ook zou moeten gelden voor bellen en sms’en vanuit het thuisland?
De mogelijkheid om vanuit het thuisland tegen het binnenlands tarief te bellen naar elk land binnen de EU is aantrekkelijk voor de consument, maar heeft nadelen. Het vraagt om EU-regulering die telecombedrijven verplicht voor alle gesprekken vanaf het thuisnetwerk naar een netwerk in de EU het binnenlands tarief te rekenen. Telecombedrijven kunnen het tarief voor internationaal bellen dan niet langer gebruiken als middel om zich te onderscheiden van hun concurrenten in de markt. Ze zouden de gederfde inkomsten door lagere tarieven voor internationaal bellen bovendien kunnen compenseren door hogere binnenlandse tarieven te vragen. Ondertussen lijkt de noodzaak van dit type regulering te zijn ingehaald door de markt. Consumenten die een redelijk tarief willen betalen voor internationaal bellen, kunnen gebruik maken van telecombedrijven en abonnementsvormen die een lager tarief rekenen, van speciale 0900-nummers met lage tarieven voor internationaal bellen4 of zonder kosten bellen over het internet (bijvoorbeeld via Skype, Facetime of Whatsapp). Er is dus keuze op de markt voor internationaal bellen, waar prijsbewuste consumenten gebruik van kunnen maken.
Bent u bereid om u hiervoor in te zetten door aan te sluiten bij de oproep van de 150 Europarlementariërs en in de Europese Raad en de Raad voor het concurrentievermogen te pleiten voor het reguleren van telefonie, sms-verkeer en datagebruik binnen de EU?
Om de redenen genoemd in mijn antwoord op vraag 5 vind ik het niet wenselijk om in raadsverband te pleiten voor het reguleren van internationaal bellen binnen de EU. Mocht de Europese Commissie besluiten het initiatief te nemen tot een wetgevend voorstel, wat niet in de lijn der verwachting ligt, dan zal ik dat beoordelen op zijn merites en uw Kamer hierover informeren.
De afkoop van het regresrecht waardoor letselschadeslachtoffers gedupeerd raken |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het door de verzekeraars afgekochte regresrecht uit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) via een tussen het Verbond van Verzekeraars en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) gesloten convenant?1
Per 1 januari 2015 kent de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) een regresrecht voor gemeenten voor wat betreft verstrekkingen aan slachtoffers waarvoor een aansprakelijke persoon bestaat. Op grond van artikel 2.4.4. van de Wmo 2015 heeft de VNG de bevoegdheid om namens haar leden een overeenkomst te sluiten met verzekeraars over een door verzekeraars te betalen afkoopsom van dit regresrecht. Het Verbond van Verzekeraars en VNG sloten in 2015 voor het eerst een convenant Wmo waarin het regresrecht van de gemeenten is afgekocht via een jaarlijkse afkoopsom. Dit met als doel het verhaalsproces tussen verzekeraars en het grote aantal individuele gemeenten te vereenvoudigen en te stroomlijnen. Gemeenten hoeven zich hiermee in individuele gevallen niet om het regresrecht te bekommeren. Ik vind het goed dat deze mogelijkheid bestaat. Gemeenten maken uiteindelijk zelf de afweging of zij deelnemen aan deze overeenkomst.
Bent u bekend met de nadelige gevolgen die daaruit zijn voortgevloeid voor letselschadeslachtoffers, namelijk dat aansprakelijke verzekeraars letselschadeslachtoffers niet meer tegemoetkomen in bijvoorbeeld de kosten voor noodzakelijke zorg of aanpassingen in de woning, voordat het slachtoffer een afgewezen verzoek hiertoe op grond van de Wmo heeft ontvangen van de gemeente? Of dat een aansprakelijke verzekeraar het letselschadeslachtoffer altijd eerst naar de gemeente doorverwijst, ondanks dat duidelijk is dat een Wmo-aanvraag kansloos is of het slachtoffer met spoed de zorg of aanpassing aan woning of auto nodig heeft? Kunt u hier uitgebreid op reageren?
Regres speelt zich af in de verhouding tussen verzekeraar en regresnemer. De regresnemer is vrijwel altijd een instantie, vaak een overheidsinstantie. Het slachtoffer speelt geen rol in die verhouding. Het slachtoffer heeft derhalve ook geen last (of voordeel) van het collectief regelen van regres via een convenant. Gemeenten dienen derhalve meldingen door het slachtoffer te behandelen zoals dit wordt voorgeschreven in de wet en zoals zij andere ingezetenen dienen te behandelen die een beroep doen op de Wmo. Dit staat volledig los van het regresrecht en de afgesloten overeenkomst tussen Verbond van Verzekeraars en VNG. Verzekeraars vergoeden geleden schade. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het verstrekken van noodzakelijke Wmo voorzieningen aan letselschadeslachtoffers ter ondersteuning van hun zelfredzaamheid en participatie, als trapliften of rolstoelen. Mocht het zo zijn dat een gemeente besluit op grond van het wettelijke kader, na het in de wet voorgeschreven onderzoek, geen voorziening toe te kennen, dan bekijkt de verzekeraar per situatie wat op grond van het schadevergoedingsrecht nog gedaan kan worden voor het slachtoffer.
Wat vindt u ervan dat letselschadeslachtoffers op deze manier te maken krijgen met onnodige bureaucratie, verschillende soorten regelgeving per gemeente en lang wachten op een noodzakelijke vergoeding waardoor ze niet snel aan de slag kunnen met het regelen van bijvoorbeeld de noodzakelijke zorg of aanpassing aan de woning? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dergelijke gevolgen van de afkoop van het regresrecht uit de Wmo in strijd zijn met het doel van ons aansprakelijkheidsrecht en de afspraken die zijn gemaakt op basis van onder andere de Gedragscode Behandeling Letselschade (GBL)? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. De Gedragscode Behandeling Letselschade ziet op het proces van vaststellen van aansprakelijkheid en schadeomvang tussen slachtoffer en verzekeraar. Er zijn in de gedragscode geen regels over regres opgenomen. Overigens is de gedragscode behandeling letselschade bindend voor verzekeraars. Verzekeraars worden jaarlijks door een onafhankelijke instantie getoetst en daaruit blijkt dat verzekeraars deze gedragscode nakomen.
Op welke manieren gaat u ervoor zorgen dat slachtoffers niet onnodig lang op een vergoeding moeten wachten voor de noodzakelijke zorg of aanpassingen die verband houden met het opgelopen letsel?
Ik deel het belang van een spoedige toekenning van voorziening in die situaties waarin dat aangewezen is. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2 en 3 aangeef, kunnen slachtoffers zich melden bij hun gemeente die vervolgens binnen de geldende termijnen moet beslissen op een aanvraag.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de letselschadeadvocaten, de VNG en het Verbond van Verzekeraars over de nadelige gevolgen van de afkoop van het regresrecht? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 5. Ik heb op basis van mijn huidige inzicht geen aanleiding om met hen in overleg te treden.
Bent u bereid om vóór 8 juni a.s. te antwoorden in verband met de Algemene ledenvergadering van de VNG op deze dag een besluit neemt over het al dan niet voor onbepaalde tijd verlengen van dit convenant? Zo nee, waarom niet?
Omdat voor de beantwoording van deze vragen afstemming nodig was met VNG en het Verbond van Verzekeraars is het niet gelukt de antwoorden voor 8 juni te versturen. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2 en 3 aangeef is het afsluiten of verlengen van het convenant door VNG met verzekeraars niet relevant voor de beantwoording van de vraag of en hoe gemeenten moeten omgaan met aanvragen om voorzieningen door ingezetenen met letsel veroorzaakt door derden.
Het onterecht afwijzen van bevingsschades rond Emmen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Commissie kraakt afwijzen bevingsschades door Witteveen+Bos»?1
Ja.
Klopt het dat de Kamer niet geïnformeerd is over de conclusies van de Technische commissie bodembeweging (Tcbb)? Wie waren op de hoogte van de brief van de Tcbb? Bent u bereid om de brief van de Tcbb alsnog naar de Kamer te sturen?
In bovenstaande heb ik beschreven welke route ik heb gevolgd in het kader van hoor en wederhoor. Bijgesloten treft u de review van de Tcbb aan.2
Wat is uw reactie op de kritiek van de Tcbb op de conclusies van advies- en ingenieursbureau Witteveen+Bos? Wat vindt u van de conclusie dat de gebruikte onderzoeksmethode onvoldoende geschikt is voor de beoordeling of de individuele schades in de verschillende woningen zijn veroorzaakt door een aardbeving? Wat vindt u van de constatering van de Tcbb dat de eindconclusie, dat geen sprake is van aardbevingsschade, «onvoldoende onderbouwd en mogelijk in een aantal individuele gevallen niet juist» is?
Ik neem haar conclusies zeer serieus en zal zoals hierboven al aangegeven samen met de Tcbb bekijken hoe vorm gegeven kan worden aan een verbeterd protocol voor schadeafhandeling, dat als richtlijn kan dienen voor de partijen, die de schade mogelijk veroorzaakt hebben.
Deelt u de mening dat het categoraal afwijzen van schadeclaims geen recht doet aan de individuele schades en dat bovendien niet uit te sluiten valt dat de schade is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten?
Ik volg hierbij de aanbevelingen van de Tcbb. Wel is het van belang daarbij te vermelden dat ingenieursbureau Witteveen+Bos de schades in Emmen gedetailleerd heeft onderzocht, in kaart heeft gebracht en heeft beoordeeld. Witteveen+Bos geeft hierbij aan dat rekening is gehouden met de specifieke omstandigheden van elke woning en de specifieke omgevingskenmerken. Witteveen+Bos stelt dat het onderzoek dat is uitgevoerd in niets afwijkt van het voorstel tot vervolgacties door de Tcbb. Witteveen+Bos heeft daarnaast als aanvulling hierop een reikwijdte studie gedaan en een data-analyse uitgevoerd ter validatie. Per woning zijn specifieke expertise rapportages opgesteld en aangeleverd.
Hoeveel mensen hebben op basis van de uitkomsten van dit onvoldoende onderbouwde rapport een voucher van € 1.500 geaccepteerd, waarbij ze afstand moesten doen van hun recht om de NAM aansprakelijk te stellen?
Het aanbod van NAM om tot een maximum van € 1.500 schade te laten herstellen heeft betrekking op schades die in Groningen onder het oude schadeprotocol zijn gemeld. Het aanbod is bedoeld om straks met een «schone lei» te kunnen starten met het nieuwe schadeprotocol. Het schadeprotocol heeft dus betrekking op de afhandeling van schade aan gebouwen als gevolg van beweging van de bodem door gaswinning uit het Groningenveld en niet op de schades in Emmen, die het onderwerp zijn van uw vraag.
Bent u bereid de aanbevelingen van de Tcbb op te volgen, zoals het doen van nader onderzoek, in het bijzonder onderzoek door schade-experts naar de specifieke omstandigheden bij individuele woningen?
De Mijnbouwwet biedt juist in dit soort situaties aan de gedupeerde de mogelijkheid om de Tcbb in te schakelen voor een «second opinion». Dit kan alleen als de schade eerst bij de NAM is gemeld en de gedupeerde het niet eens is met de conclusies van NAM over de oorzaak van de schade of de hoogte van de schade. De Tcbb bestaat uit experts, die opnieuw de schadeclaim bekijken en op basis daarvan de mogelijke oorzaak en indien nodig de hoogte van het schadebedrag in kaart brengen. NAM houdt zich aan de uitspraak van de Tcbb.
Wat vindt u van de suggestie van het laten uitvoeren van contra-expertises als gedupeerden het niet eens zijn met de beslissing over hun schade? Bent u bereid om die mogelijkheid aan bewoners te bieden, inclusief de mogelijkheid om een arbitrageprocedure te starten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om ook contra-expertises mogelijk te maken voor gedupeerden bij de afwijzing door advies- en ingenieursbureau Witteveen+Bos van 1.634 schadeclaims in de buitengebieden van Groningen en Noord-Drenthe?
Over de uitkomsten van het onderzoek naar schademeldingen in het gebied buiten de voormalige schadecontour van het Groningenveld heb ik uw Kamer geïnformeerd bij brief van 13 april jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 330). In deze brief heb ik reeds toegelicht dat bewoners met schade die onder de oude procedure is gemeld, ervoor kunnen kiezen om deze procedure verder te doorlopen, inclusief de mogelijkheid voor een second opinion en een gang naar de arbiter. Dit geldt dus ook voor de 1.634 gevallen waar uw vraag betrekking op heeft.
Daarnaast geldt in heel Nederland dat iedere burger op grond van de Mijnbouwwet de mogelijkheid heeft om de Tcbb in te schakelen (zie ook het antwoord op vraag 6).
Het bericht 'Wat is er staatsgeheim aan de dood van de 8-jarige Sharleyne?' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht 'Wat is er staatsgeheim aan de dood van de 8-jarige Sharleyne?»?1
Ja.
Klopt de inhoud van het bericht? Zo nee, wat is dan de juiste versie? Zo ja, kunt u aangeven waarom het openbaar ministerie (OM) stukken uit het dossier inzake het strafrechtelijk onderzoek naar de dood van de achtjarige Sharleyne uit Hoogeveen tot staatsgeheim heeft bestempeld?
De hoofdofficier van justitie van het Openbaar Ministerie (OM) Noord-Nederland heeft de openbaarmaking van een OM-journaal in de zaak van Sharleyne geweigerd op grond van artikel 11 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Het OM-journaal is een kwaliteitsinstrument dat is ontwikkeld naar aanleiding van de Schiedammer Parkmoord om interne tegenspraak en heldere motivering van belangrijke beslissingen van de officier van justitie te bevorderen. Het wordt uitsluitend voor interne reflectie binnen het OM gebruikt en mag om die reden nooit door een officier van justitie aan een procesdossier worden toegevoegd. Het ongeautoriseerd naar buiten brengen van dit soort documenten zou schadelijk kunnen zijn voor de goede werking van het OM-journaal als kwaliteitsinstrument en vertegenwoordigt in die zin een vitaal belang voor het OM. De openbaarmaking van het document is derhalve geweigerd. Het OM Noord-Nederland heeft daarbij ten overvloede verwezen naar de omstandigheid dat het betreffende document zou zijn gerubriceerd als staatsgeheim. Hierdoor ontstond ten onrechte de indruk dat het document om die reden niet openbaar gemaakt kon worden, terwijl de wijze van rubricering van een document als zodanig geen weigeringsgrond is die de Wob kent. Het arrondissementsparket Noord-Nederland heeft een dag na het verschijnen van het AD-artikel door middel van een persbericht laten weten de verwarring te betreuren.
Het OM heeft in deze zaak het genoemde document willen rubriceren omdat het bijzondere informatie betreft, zoals gedefinieerd in artikel 1 sub a van het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013). In dat besluit worden minimumnormen gegeven voor het beveiligingsniveau van bijzondere informatie waarvan de kennisneming door niet-geautoriseerde personen nadelige gevolgen kan hebben voor een ministerie of een van zijn diensten. Hoe hoger de rubricering, hoe hoger het beveiligingsniveau dat moet worden toegepast op dat document. Voor de rubricering Staatsgeheim-Confidentieel (hierna: Stg.C) geldt als maatstaf dat ongeautoriseerde kennisneming schade kan toebrengen aan een van de vitale belangen van de Staat (of van een ministerie of een van zijn diensten).
Binnen het OM worden de OM-journaals in een speciaal beveiligde ICT-omgeving bewaard waarvan de beveiliging geschikt is voor informatie met de rubricering Stg.C. De kennisneming ervan is uitsluitend toegestaan aan OM-medewerkers die daartoe geautoriseerd zijn. Het is echter niet zo dat het plaatsen van een document in een beveiligde Stg.C-omgeving ook betekent dat het daarmee automatisch de rubricering Stg.C krijgt. Het toekennen van een rubricering vergt namelijk op grond van het VIRBI 2013 een specifieke vaststellingshandeling waarbij de rubricering fysiek wordt aangebracht op de informatie, bijvoorbeeld door een stempel of door een digitale vermelding. In dit geval is er abusievelijk door het OM Noord-Nederland vanuit gegaan dat de plaatsing van het document in de digitale Stg.C-omgeving automatisch leidt tot het (generiek) toekennen van een rubricering. Er is in dit geval echter geen expliciete rubricering (Stg.C) – conform het VIRBI 2013 – van het onderhavige OM-journaal geweest.
Ten overvloede merk ik op dat in de Wob-beslissing abusievelijk de zwaardere rubricering Stg.Geheim (Stg.G) is vermeld terwijl de hoofdofficier op de rubricering Stg.C doelde, welke rubricering in dit geval achteraf gezien dus niet van toepassing is.
Hoe kan het onderzoek naar de dood van een achtjarig meisje de veiligheid van de staat raken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of het eerder is voorgekomen dat stukken uit een strafrechtelijk dossier tot staatsgeheim zijn bestempeld nadat een belanghebbende bij het Gerechtshof Leeuwarden in het gelijk is gesteld in een zogenoemde artikel 12-procedure?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van (de woordvoerder van) het OM Noord-Nederland dat OM-journaals altijd als staatsgeheim worden bestempeld? Zo nee, wat is dan het juiste standpunt?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u dat voor de heer Remouchamps (de vader van Sharleyne) de handelwijze van het OM in de zaak van zijn dochtertje Sharleyne een bittere teleurstelling is? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Ik betreur het indien de heer Remouchamps teleurgesteld zou zijn door enige handelwijze van het OM. De handelwijze van het OM is er op dit moment op gericht zorgvuldig uitvoering te geven aan de opdracht tot vervolging waartoe het hof heeft beslist op basis van de artikel 12 Strafvordering-klacht. Dat houdt tevens in dat recht zal worden gedaan aan de positie die de heer Remouchamps als nabestaande in deze strafzaak inneemt. Verder verwijs ik naar de beantwoording van vraag 7.
Deelt u de mening dat de handelwijze van het OM in ieder geval in strijd is met de richtlijnen die gelden voor slachtoffers in het strafproces? Zo ja, wat gaat u doen om hem te helpen?
Iemand die als slachtoffer van een strafbaar feit is aan te merken, heeft recht op kennisneming van processtukken die voor het slachtoffer van belang zijn. Dat recht is opgenomen in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering. Ook in deze zaak heeft de raadsvrouw van de heer Remouchamps voorafgaand aan de artikel 12 Strafvordering-procedure inzage gekregen in het dossier met het oog op het voorbereiden van de klacht. Deze klacht heeft uiteindelijk geresulteerd in een vervolgingsopdracht aan het OM door het Hof.
Onafhankelijk van deze procedure heeft een andere raadsman namens de heer Remouchamps een Wob-verzoek bij het parket ingediend. Een Wob-verzoek strekt tot openbaarmaking van documenten voor een ieder in Nederland. Dat vraagt om een geheel andere beoordeling waarbij het OM de persoonlijke belangen van de verzoeker juist niet mee mag wegen. Tegen een weigering van die beslissing staan bestuursrechtelijke rechtsmiddelen van bezwaar en beroep bij de bestuursrechter open. Uw mening dat de handelwijze van het OM in strijd is met de richtlijnen voor slachtoffers deel ik daarom niet.
Deelt u de mening dat, nu het OM door het Gerechtshof Leeuwarden alsnog tot vervolging van de moeder van Sharleyne is gedwongen, de bestempeling van delen in het strafdossier tot staatsgeheim op zijn zachtst gezegd vreemd is? Zo nee, waarom niet?
Uit de bovenstaande beantwoording volgt dat de rubricering van het betreffende document abusievelijk was afgeleid uit de plaatsing binnen een digitale Stg.C-omgeving. De opdracht tot vervolging in de strafzaak door het Hof staat hiermee in geen enkel verband. Overigens merk ik op dat een OM-journaal – zoals hierboven aangehaald – geen onderdeel uitmaakt van een procesdossier. Er is geen juridische grondslag voor verstrekking van dit stuk aan partijen binnen een strafzaak, ook niet na een opdracht tot vervolging.
Klopt het dat de hoofdofficier van justitie, onder wiens verantwoordelijkheid het oorspronkelijke seponeringsbesluit viel, ook degene is die feitelijk heeft beslist op het Wob-verzoek dat namens de vader van Sharleyne is ingediend? Zo ja, bent u bereid in overleg met het OM te treden, al dan niet vertrouwelijk, om hiermee de heer Remouchamps te helpen en daarmee het vertrouwen in het OM te herstellen?
Alle beslissingen van officieren van justitie vinden plaats onder verantwoordelijkheid van de hoofdofficier van justitie van het betreffende parket. Besluiten op WOB-verzoeken die zijn gericht aan een arrondissementsparket worden altijd, namens de Minister van Veiligheid en Justitie, genomen door de hoofdofficier van justitie zelf of door diens plaatsvervanger.
Vanzelfsprekend bestaat bij het parket Noord-Nederland bereidheid om alle medewerking te verlenen om het vertrouwen van de heer Remouchamps in het OM te herstellen.
Verhandelbare spionagesoftware en de persoonlijke levenssfeer |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Geavanceerde spionagesoftware duikt ook bij Android op»?1
Ja.
Is u bekend of spionagesoftware verhandeld wordt door private partijen voor de Nederlandse markt? Zo ja, hoe gebeurt dit?
Ik ben ermee bekend dat er private partijen zijn die apparatuur/software verkopen die ook voor spionagedoeleinden gebruikt kan worden. Zolang die middelen en diensten niet bij wet of enig ander voorschrift verboden zijn, kan daar echter niet strafrechtelijk tegen worden opgetreden. Zoals gezegd kennen veel producten zowel een legale als een illegale toepassing en zijn daardoor niet eenvoudig bij wet te verbieden. Denk aan de analogie van parental-control-software, die voor legale en illegale doelen valt aan te wenden.
Is u bekend of spionagesoftware in Nederland door private partijen wordt ingezet om (andere) burgers, bedrijven en de overheid te bespioneren? Zo ja, hoe gebeurt dit?
Het is algemeen bekend dat private partijen, zoals bedrijven, ook in sommige gevallen aan bedrijfsspionage doen. In de gevallen dat zij daarbij strafrechtelijke normen overtreden, zoals het verbod op het plegen van computervredebreuk, kan dit leiden tot een aangifte van het bespioneerde bedrijf.
Er zijn slechts zeer weinig aangiftes bekend waarin sprake was van de inzet van software waarmee wederrechtelijk informatie van gebruikers van computers werd afgevangen ten behoeve van (economische) spionagedoeleinden die werd ingezet door een andere private partij. Anderzijds is wel bekend dat de software waarmee dit mogelijk is (bijvoorbeeld keyloggers, software om wachtwoorden te verzamelen, remote access tools) steeds eenvoudiger beschikbaar komt voor gebruikers die deze software voor diverse doeleinden willen inzetten. Deze software en in sommige gevallen zelfs het hacken van het potentiele slachtoffer, wordt aangeboden als «cybercrime as a service».
In Nederland wordt onder leiding van het Openbaar Ministerie steeds vaker strafrechtelijk onderzoek gedaan naar cybercrime. In die onderzoeken is in de meeste gevallen niet allereerst bedrijfsspionage, maar financieel gewin het oogmerk. Middelen die daartoe worden gebruikt zijn onder meer het afpersen van bedrijven, het wegsluizen van gelden door rekeningnummers van crediteuren te wijzigen of het versleutelen van bestanden en vervolgens geld eisen om die bestanden weer beschikbaar te maken.
Bent u tevreden met het huidige toezicht op «spyshops» en andere private (internet-)verkooppunten van spionagemiddelen?
Bij een vermoeden of verdenking van een strafbaar feit kunnen politie en het openbaar ministerie strafrechtelijk handhaven. In het kader van een bestuurlijk signaal van het RIEC Amsterdam Amstelland over spyshops wordt dit voorjaar door mijn ambtenaren een expertsessie georganiseerd met medewerkers van politie, OM, RIECs, LIEC, gemeenten en het departement zelf om te bezien of extra mogelijkheden voor handhaving wenselijk en mogelijk zijn.
Bent u bereid u maximaal in te zetten om te zorgen dat de persoonlijke levenssfeer van burgers zo goed mogelijk wordt beschermd tegen het gebruik van spionagesoftware en soortgelijke middelen door private partijen? Zo ja, wat kunt u hier concreet nog meer tegen doen?
Het Kabinet investeert in samenwerking met de private sector in nationale trajecten die specifiek gericht zijn op de ontwikkeling van preventieve maatregelen, zoals veilige hard- en software, veilige standaarden, abuse-bestrijding. Daarnaast zet het kabinet in op het verhogen van de awareness bij burgers en bedrijven met instrumenten als veiliginternetten.nl en Alert Online.
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2. Voorts wordt per 25 mei 2018 de algemene verordening gegevensbescherming (AVG) van toepassing. Dat betekent dat er vanaf die datum dezelfde privacywetgeving geldt in de hele Europese Unie (EU). De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) geldt dan niet meer. De AVG zorgt onder meer voor versterking en uitbreiding van privacyrechten; meer verantwoordelijkheden voor organisaties en dezelfde, stevige bevoegdheden voor alle Europese privacytoezichthouders.
Welke mate van zekerheid aangaande spionagesoftware kunt u bieden aan gebruikers van smartphones en vergelijkbare apparaten zoals smart-TVs?
Ik kan die zekerheid niet bieden. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5.
Ziet u een behoefte aan additionele instrumenten om de persoonlijke levenssfeer te beschermen tegen gebruik van spionagesofware en soortgelijke middelen door private partijen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5.