Schoon schip maken bij SNS |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het onderzoek van de FIOD naar mogelijke belangenverstrengeling in de top van SNS Property Finance1 en uw antwoorden op de mondelinge vragen gesteld tijdens het vragenuur van 26 februari 2013?
Ja
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het schoon schip maken bij SNS? Is er momenteel sprake van een schone organisatie waarbij er geen enkele twijfel bestaat over de integriteit van elke medewerker?
Het bestuur van SNS REAAL is verantwoordelijk voor het waarborgen van een integere bedrijfsvoering bij de onderneming. Als aandeelhouder heb ik geregeld contact met de instelling over het integriteitonderzoek en ik heb aan het management gevraagd om mij goed op de hoogte te houden van de ontwikkelingen.
Naar aanleiding van signalen waarbij de integriteit van medewerkers in twijfel werd getrokken, heeft het bestuur van SNS REAAL een intern onderzoek opgestart. Op dit moment kan ik u meedelen dat het integriteitonderzoek nog steeds gaande is. De onderneming heeft hierbij inmiddels externe ondersteuning ingeschakeld van een gespecialiseerd bureau. Aangezien het onderzoek nog niet is afgerond kunnen hier nu nog geen specifieke mededelingen over worden gedaan, behalve dat SNS aangifte heeft gedaan tegen een gewezen bestuurder van SNS Property Finance en dat als gevolg van het onderzoek in totaal 17 personen inmiddels niet meer actief zijn voor SNS Property Finance. Van de personen die niet meer actief zijn, hebben in vier gevallen de betrokkenen er voor gekozen om zelf de contractuele relatie te beëindigen toen zij geconfronteerd werden met zorgen vanwege hun gedragingen. Bij één persoon is het aflopende contract niet verlengd. In de overige gevallen zijn de betreffende medewerkers op non-actief gesteld. Op dit moment wordt per geval nader beoordeeld of de feiten moeten leiden tot een definitieve beëindiging van de relatie. In negen gevallen heeft deze beoordeling plaatsgevonden en is besloten tot beëindiging, in drie gevallen is deze beoordeling nog niet afgerond. SNS heeft op dit moment geen twijfels bij personen die nu in de organisatie actief zijn.
Is geborgd dat elke transactie die SNS doet brandschoon en boven elke twijfel verheven is?
SNS REAAL streeft ernaar om de integriteitrisico’s die zijn verbonden aan het doen van transacties uit te sluiten. In dit verband doet SNS onderzoek naar onder meer de achtergrond van potentiële klanten en naar de (voorgenomen) transacties zodat zoveel mogelijk zeker gesteld kan worden dat SNS zaken doet met integere relaties. Daarnaast spelen de kredietcommissie en afdeling compliance een belangrijke rol bij de beoordeling van transacties. Ten slotte heeft de onderneming besloten om verzwaarde procedures in te zetten met betrekking tot de screening van medewerkers en de monitoring van nevenactiviteiten van werknemers.
In het antwoord op de schriftelijke vragen stelt u dat signalen van overtreding van interne en externe regels op gebied van integriteit door SNS worden onderzocht; welk gevolg is gegeven aan het door SNS gestarte integriteitsonderzoek? Heeft SNS u als aandeelhouder op de hoogte gesteld van de resultaten van deze onderzoeken? Zo ja, kunt u de Kamer daarover informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het bericht dat twee verdachten van fraude nog commissaris zijn bij SNS-vastgoed?2 Zo ja, hoe is dit mogelijk?
Nee, de commissariaten van de betreffende verdachten zijn inmiddels beëindigd; de gehele raad van commissarissen van het project in kwestie is op 14 maart 2013 opgeheven in het kader van de vereenvoudiging van de juridische structuur van het betreffende project. De verwerking hiervan bij de Kamer van Koophandel was op het moment dat het artikel verscheen nog niet voltooid. De instelling is bezig de beëindiging van de formele toezichtfuncties van de geschorste medewerkers te verwerken.
De gevoeligheid voor cyberaanvallen van Nederlandse banken |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Eurocommissaris Kroes: Bank laks met beveiligen»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat de zekerheid en veiligheid van online betalen en bankieren geborgd moeten zijn, zeker in een tijd dat steeds meer betalingen digitaal plaatsvinden? Zo ja, hoe is dit geborgd in het beleid van het kabinet in samenspraak met de sector en de toezichthouders?
Veilig kunnen betalen is een noodzakelijke randvoorwaarde voor het behouden van het vertrouwen in het elektronisch betalingsverkeer. Zowel banken, als toezichthouder DNB en ikzelf zijn daarvan doordrongen. De robuustheid van het elektronisch betalingsverkeer wordt tevens gemonitord door het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer. De meest recente uiting daarvan is het rapport «Analyse van de robuustheid van het elektronisch betalingsverkeer», dat in november 2013 aan u is aangeboden.
Hoeveel storingen in het online betalingsverkeer van de Nederlandse banken zijn bij u bekend sinds 1 januari 2013 en wat was de totale en gemiddelde storingsduur?
Als gevolg van de DDOS-aanvallen hebben zich in het verleden diverse storingen in de internetbankieromgeving voorgedaan. De gemiddelde storingsduur is mij niet bekend. Wel is een nadere toelichting op de storingen die hebben plaatsgevonden in het voorjaar van 2013 opgenomen in een brief aan Uw Kamer, dd 16 april 20132.
Kunt u een inschatting maken van de maatschappelijke kosten van de storingen in het online betalingsverkeer sinds 1 januari 2013?
Een inschatting van de maatschappelijke kosten is moeilijk te maken. Anders dan bij een storing in bijvoorbeeld het energienet, is het niet zo dat bij een storing in een bepaald betaalkanaal, bijvoorbeeld een storing bij het pinnen, bijna per definitie sprake is van schade. Zo is het bij een pinstoring vaak nog mogelijk om te betalen met een andere betaalwijze. Een alternatief voor een pintransactie is bijvoorbeeld een creditcard-transactie of het betalen met contant geld. In de rapportage «Analyse van de robuustheid van het betalingsverkeer», opgesteld in opdracht van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer en aan u aangeboden begin november 2013, is meer informatie opgenomen over de vraag welke betaalkanalen geheel of gedeeltelijk een alternatief voor elkaar kunnen vormen.
Hoeveel geld hebben de vier grootste Nederlandse banken sinds 1 januari 2012 uitgetrokken ter beveiliging van het online betalingsverkeer?
In de rondetafelbijeenkomst die u op 31 mei 2013 hebt gehouden is als ik mij goed herinner door de banken een ruwe schatting gedaan van de kosten van beveiliging van het online betalingsverkeer. Dit zou neerkomen op 70 tot 100 miljoen euro per jaar. In dit bedrag zijn dan nog geen personeelskosten begrepen.
Hebben Nederlandse banken een meldingsplicht aan de Nederlandsche Bank en/of het National Cyber Security Centrum (NCSC) bij een digitale storing of cyberaanval? Zo ja, hoe is deze vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals is aangegeven in de beantwoording van vragen van de leden Dijkhoff en de Vries d.d. 25 april d.d. 2013 hebben banken reeds geruime tijd op grond van de Wet op het financieel toezicht de verplichting om incidenten aan DNB te melden. Een incident op grond van de Wft is een gedraging of gebeurtenis die een ernstig gevaar vormt voor de integere bedrijfsuitoefening. Datalekken en hackersaanvallen die kwalificeren als incident, moeten dus worden gemeld aan DNB. DNB ontvangt enkele meldingen per jaar van bijvoorbeeld DDOS-aanvallen op Nederlandse banken.
In 2013 bestond op het moment van de DDoS-aanvallen nog geen formele meldplicht aan het NCSC. Inmiddels is een wetsvoorstel in consultatie gebracht dat gaat over het melden van security breaches. De Tweede Kamer is d.d. 13 december 2013 nader geïnformeerd over dit wetgevingstraject.
Welke eisen vloeien voort uit de wet of worden gesteld door de Nederlandsche Bank aan de veiligheid en beveiliging van de digitale infrastructuur en het online betalingsverkeer van Nederlandse banken en hoe wordt daar toezicht op gehouden?
DNB houdt in het reguliere toezicht op instellingen in het oog of die instellingen een integere en beheerste bedrijfsuitoefening hebben. Daarbij wordt onder meer meegenomen of de banken voldoen aan de aanbevelingen die de Europese Centrale Bank op dit punt heeft afgekondigd3. Vanuit haar oversight-taak ziet DNB er eveneens op toe dat het betalingsverkeer goed blijft functioneren. In de nog bij het parlement in te dienen Wijzigingswet Financiële Markten 2015 heb ik een expliciete grondslag opgenomen op basis waarvan nadere regels kunnen worden gesteld om de goede werking van het betalingsverkeer te borgen. Ik heb dit nader toegelicht in de brief die ik u in november 2013 heb gezonden4.
Deelt u de opvatting van eurocommissaris Kroes dat door de uitwisseling van informatie op het gebied van cyberaanvallen deze effectiever kunnen worden aangepakt? Zo ja, hoe staat u tegenover een uitwisseling van informatie op dit punt in nationaal of Europees verband en op welke wijze kan het NCSC mogelijk aan deze uitwisseling bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Ja, in zijn algemeenheid is informatie-uitwisseling zowel op Nationaal als op Europees niveau van het grootste belang bij het bestrijden van cyberaanvallen. In diverse antwoorden op kamervragen (o.a. de beantwoording van de vragen van het lid Gesthuizen en de leden Oosenbrug en Recourt d.d. 7 mei 2013) is aangegeven dat het NCSC het centrale informatieknooppunt inzake informatie over cyberaanvallen in Nederland is. Uw Kamer is meest recentelijk d.d. 13 december 2013 geïnformeerd over de wijze waarop deze rol verder wordt vormgegeven.
De berichten waaruit blijkt dat Deutsche Bank Nederland 18000 rekeninghouders loost |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten waaruit blijkt dat Deutsche Bank Nederland 18.000 rekeninghouders, zowel particulieren als zakelijke klanten, loost met de melding dat «Deutsche Bank niet de geschikte bank voor u is»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat Deutsche Bank Nederland deze klanten op straat zet, en daarbovenop ook nog steeds een boete blijft eisen, gelet op de uitspraak van de topman van de bank: «Ik kan dat niet kwijtschelden, want het zijn financieringskosten die wij gemaakt hebben. Dan schrijf ik een blanco cheque uit. Als boeterente moet worden betaald, kijken we of we daar uit kunnen komen»? Deelt u voorts de mening dat klanten van banken niet de dupe mogen worden van het eenzijdig wijzigen van de voorwaarden en dat alle klanten die nu gedwongen worden te vertrekken alsnog boetevrij moeten kunnen vertrekken naar een andere bank? Welke middelen heeft u of de Nederlandsche Bank (DNB) om de bank hiertoe te dwingen?
Deutsche Bank kan, op het moment dat de looptijd van (één van) de financieringsdelen van een klant afloopt, de voorwaarden aanpassen. Dit betreft een nieuwe financieringsovereenkomst die Deutsche Bank en de klant vrij zijn om aan te gaan op basis van het beginsel van contractsvrijheid. Door de huidige strategiewijziging van Deutsche Bank kunnen bepaalde klanten in een lastige situatie terechtkomen. Samen met deze klanten zal Deutsche Bank naar een individueel passende oplossing moeten zoeken. Bij oplossingen kan worden gedacht aan ondersteuning bij overstap naar een andere partij, waarbij ook kan worden gekeken naar de boeterentes. Voor wat betreft de rol van boeterentes en de specifieke situatie bij Deutsche Bank verwijs ik naar mijn beantwoording van de Kamervragen 4, 7 en 8 van het lid Dijkgraaf (SGP) onder nummer 2013Z02114. Voor de rol van de Nederlandsche Bank (DNB) verwijs ik naar mijn beantwoording van Kamervraag 6 van het lid Dijkgraaf (SGP) onder nummer 2013Z00669. Ik ben niet bekend met de exacte invulling van de afspraken die Deutsche Bank met LTO heeft gemaakt. Wel heeft Deutsche Bank eerder reeds aangegeven dat een passende oplossing voor de klant onder andere kan betekenen dat de financiering van één van de leningdelen wordt verlengd. In een interview zegt de CEO van Deutsche Bank Nederland, de heer Hoving, hierover: «We houden er rekening mee dat een aantal van deze groep klanten nog lang aan ons verbonden blijft.»2
Waarom komt Deutsche Bank haar toezegging aan LTO niet na om leningen, indien nodig, te verlengen? Is dat geen extra reden om klanten boetevrij te laten vertrekken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de volgende uitspraak van de topman in het licht van de gedwongen overstap van de 28.000 klanten van ABN Amro, een portefeuille die de staatsbank op last van »Brussel» moest verkopen: «Wij zijn dus niet de juiste bank voor het merendeel van deze klanten. Zij hebben een andere aanpak en andere systemen nodig, een andere bank. Met 5.000 klanten, die goed zijn voor 65 procent van de inkomsten, willen we door. Die passen bij waar wij als bank goed in zijn.»? Erkent u dat er bij de gedwongen verkoop destijds fouten zijn gemaakt en dat het onverstandig was 17 regiokantoren van ABN Amro en de Hollandse Bank Unie te verkopen aan Deutsche Bank? Welke maatregelen neemt de Nederlandse overheid om de door deze fout getroffen bedrijven en particulieren te compenseren voor de geleden schade, zoals de boete?
In 2007 heeft Fortis, in het kader van de overname van ABN AMRO, ingestemd met de door de Europese Commissie opgelegde afstoting van ABN AMRO-dochter HBU. Fortis heeft uiteindelijk Deutsche Bank bereid gevonden om HBU van haar over te nemen. Deutsche Bank wilde een positie verwerven in de Nederlandse markt voor zakelijke kredietverlening. De overname van HBU is Deutsche Bank echter fors tegengevallen. De significant verslechterde marktomstandigheden vanaf 2008 hebben ertoe geleid dat Deutsche Bank NL niet in staat is gebleken om met de door haar overgenomen onderdelen van ABN AMRO en HBU winst te maken. «Wij maakten verlies op deze portefeuille, enkele honderden miljoenen in de afgelopen 3 jaar»3, aldus Hoving. Als gevolg hiervan heeft Deutsche Bank voor de ingezette strategiewijziging gekozen. Het betreft hier een zelfstandige bedrijfseconomische beslissing. Het is niet aan mij om rechtstreeks in te grijpen in de strategische beslissing van een individuele bank of in de contractuele relatie tussen een bank en haar klanten. Wel vind ik het niet meer dan vanzelfsprekend dat Deutsche Bank samen met haar klanten op zoek gaat naar een passende oplossing.
Heeft u naar aanleiding het recent gevoerde algemeen overleg nog contact gehad met Deutsche Bank Nederland? Wat heeft dit contact opgeleverd?
Er is de afgelopen weken op ambtelijk niveau regelmatig contact geweest met Deutsche Bank Nederland. Hierin zijn mijn zorgen en de zorgen van de Kamer nadrukkelijk overgebracht. Hoving zegt hierover het volgende: «Wij voelen de zorgplicht en beseffen dat we coulant moeten zijn».4 Hieruit leid ik af dat Deutsche Bank zich goed bewust is van haar verantwoordelijkheid om te komen tot passende oplossingen per klant. Zelf spreek ik op zeer korte termijn met de heer Hoving. Ik zal er tijdens dit gesprek nogmaals op aandringen dat er daadwerkelijk, per geval, tot een passende oplossing wordt gekomen en dat ik dit proces nauwlettend zal blijven volgen.
Bent u bereid – gezien de onzekerheid in de markt – deze vragen met spoed te beantwoorden en uw antwoord uiterlijk dinsdag 16 april a.s. om 12:00 uur naar de Kamer te zenden?
Ja.
Het aardbevingsbestendig maken van de olie- en gasopslag in Groningen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Olie-opslag niet bestand tegen zware bevingen»?1
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht. Wel wil ik daar aan toevoegen dat VOPAK heeft aangegeven dat deze berichtgeving onjuist was en is gecorrigeerd in een ANP-bericht van 3 april, waarin Vopak aangeeft nog 2 tot 3 maanden bezig te zijn met het onderzoek naar de bestendigheid van de terminal in de Eemshaven tegen aardbevingen. Er is vooralsnog geen schade of noodzaak van verstevigingen vastgesteld.
Is het waar dat bij de vergunningverlening voor de bouw en het gebruik van de opslagvoorzieningen in de Eemshaven rekening gehouden is met minder zware aardbevingen dan inmiddels voor mogelijk gehouden worden? Zo ja, leiden de nieuwe inzichten in aardbevingsrisico’s tot de verplichting voor de eigenaar om aanpassingen te doen aan de installaties?
Als bij vraag 1 aangegeven is Vopak nog bezig met deze inventarisatie.
Wordt bij de nu al uitgevoerde 11 onderzoeken naar de sterkte en gevolgen van eventuele aardbevingen op dit moment ook systematisch onderzoek gedaan naar de mogelijke risico’s die zwaardere aardbevingen kunnen hebben op vergunning plichtige bedrijven? Zo nee, bent u van mening dat een dergelijk onderzoek uitgevoerd moet worden en welke instanties horen hier volgens u bij betrokken te worden?
Als onderdeel van de genoemde 11 onderzoeken wordt ook onderzocht wat de mogelijke effecten aan het oppervlak zijn van een aardbeving groter dan 3.9 Richter en tevens wordt bekeken welke gebieden mogelijk in zones met een grotere dan tot nu toe verwachte schade vallen. Op basis hiervan zal bekeken moeten worden welke vergunningplichtige bedrijven binnen deze zone vallen en bekijken welke acties nodig zijn.
Deelt u de mening van de eigenaar van de olieopslag, Vopak, dat de kosten voor aanpassingen aan de installaties vergoed zouden moeten worden door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), zoals ook gebeurt bij schade door particulieren? Zo nee, waarom niet?
Indien uit de onder vraag 3 genoemde inventarisaties blijkt dat preventieve verbeteringen nodig zijn, zal ik hierover in contact treden met de NAM.
In welke mate wordt de opslag in Groningen gebruikt door of namens het Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (COVA)? Bent u van mening dat er een verantwoordelijkheid ligt voor de overheid, als klant van olieopslag, om gebruik te maken van veilige installaties? Welke actie zou uit deze verantwoordelijkheid moeten volgen ten aanzien van de opslag in de Eemshaven?
De stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (COVA) huurt momenteel als enige organisatie tanks in de olieterminal van VOPAK in Eemshaven. COVA zal er als klant van olieopslag vanuit mogen gaan dat VOPAK als vergunningplichtig bedrijf voldoet aan alle wettelijk gestelde eisen ten aanzien van de veiligheid van de terminal en de daar aanwezige tanks.
Voor mogelijke vervolgacties zie bovenstaande vragen en antwoorden.
Welke risico’s loopt de bevolking als gevolg van de niet-aardschokbestendigheid van de opslag? Wordt daar in de veiligheidsregio op geanticipeerd en zo ja, hoe dan?
Zie bovenstaande vragen en antwoorden. Er is vooralsnog geen schade of noodzaak van verstevigingen vastgesteld.
Misstanden bij rijscholen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Kassa over de misstanden bij rijscholen?1
Ja.
Is het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) nog steeds bezig met het opleiden van nieuwe instructeurs en het begeleiden van startende rijschoolondernemers? Zo ja, vindt u dat in het licht van het huidige aanbod van rijscholen verstandig?
Het UWV geeft aan dat op basis van overzichten van ingekochte opleidingen, er geen sprake is van bovenmatige inkoop van opleidingen rijinstructeur. In algemene zin is het aantal ingekochte opleidingen en re-integratietrajecten vanaf 2011 (sterk) afgenomen omdat er geen Re-integratiebudget WW meer beschikbaar is. Vanaf begin 2012 zijn er dan ook geen opleidingen rij-instructeur meer ingekocht voor klanten met een WW-uitkering.
Voor uitkeringsgerechtigden met een arbeidsbeperking (WIA, Wajong) kan nog wel re-integratiebudget worden ingezet. Recente cijfers voor specifiek de rijschoolbranche zijn niet beschikbaar. In de periode 2008 tot begin 2011 ging het op basis van bij UWV bekende cijfers om ongeveer 30 uitkeringsgerechtigden met een arbeidsbeperking die als zelfstandig rijschoolhouder of in loondienst aan de slag zijn gegaan.
Een uitkeringsgerechtigde heeft ook de mogelijkheid om als zelfstandige te starten. Als deze mensen kiezen voor het beroep van zelfstandig rijinstructeur, beoordeelt het UWV de onderbouwing van de bedrijfsplannen, maar dient zij de beroepskeuze van de cliënt te respecteren.
Deelt u de mening van de rijschoolbranche dat er meer aandacht moet komen voor het ondernemen in de opleiding van rijschoolinstructeurs?
Ik deel niet de mening dat er meer aandacht moet komen voor het ondernemen in de opleiding van rijinstructeurs. De examens van rij-instructeurs zijn gericht op het kunnen geven van kwalitatief hoogwaardige rijlessen. Ondernemerschap vereist een ander soort vakmanschap.
Hiernaast willen lang niet alle rij-instructeurs zelfstandig ondernemer worden. Voor degenen die dat wel willen worden zijn er speciale ondernemersopleidingen tot rijschoolhouder. Daarin wordt uitgebreid ingegaan op de bedrijfsvoering en het ondernemerschap met betrekking tot de kleine of middelgrote rijschool. Zo biedt bijvoorbeeld de VerkeersAcademie de Ondernemersopleiding Rijschoolhouder aan, die exclusief is erkend door de rijschoolafdeling van de Bovag.
Deelt u de mening dat de kwaliteit van rijscholen inzichtelijker moet worden en dat het toezicht op rijscholen aangescherpt moet worden? Welke rol kan het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) spelen in het versterken van het toezicht op en het daarmee aanpakken van de misstanden in de rijschoolbranche?
De markt van de rijschoolbranche is een vrije markt. Zaken als bijvoorbeeld prijsbepaling en het aantal rijscholen zijn aan de markt.
Er zijn tal van activiteiten die de kwaliteit van rijscholen inzichtelijk maken: Ik stel eisen aan rij-instructeurs, deze zijn wettelijk vastgelegd in de WRM. Er zijn eisen aan de examens om (1) rij-instructeur te worden en aan de examens om (2) rij-instructeur te blijven. Het Innovam Branche Kwalificatie Instituut (IBKI) verzorgt de examens voor rij-instructeurs en publiceert het register van bevoegde rijinstructeurs.
Rijscholen die zijn ingeschreven bij het CBR werken volgens de regels in de inschrijvingsovereenkomst en het vademecum voor rijschoolhouders. In deze overeenkomst hebben de rijschoolbranche en het CBR nauwkeurig vastgelegd wat de rijschool en het CBR van elkaar mogen eisen en verwachten, in het belang van hun gezamenlijke klanten. Zo moet een rijschool onder andere een origineel uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en een kopie van de WRM-bevoegdheidspas inleveren. Ook zijn de rechten van de ingeschreven rijschool en de aansprakelijkheid hierin geregeld.
Om inzicht in de kwaliteit van rijscholen te krijgen publiceert het CBR de slagingspercentages van de ingeschreven rij-opleiders ieder kwartaal op rijschoolgegevens.nl. Op deze site staan de slagingspercentages van de bij het CBR ingeschreven rijscholen van de voorgaande vier kwartalen.
Ook geeft het CBR op haar site concrete handreikingen aan mensen die op zoek zijn naar een rijschool. Dit doen zij in de vorm van een concrete lijst met vragen die betrekking hebben op de lessen, lesvoertuigen, tarieven, instructeurbevoegdheid en regels voor rijscholen.
Naast deze activiteiten vanuit de overheid vind ik het belangrijk dat de branche zelf initiatieven ontplooit zodat de kwaliteit van rijscholen inzichtelijker wordt en de consument het vertrouwen in de rijschoolbranche weer terugwint.
Kunnen andere aspecten dan slagingspercentages, bijvoorbeeld de klanttevredenheid, meegenomen worden in de kwartaalpublicaties van het CBR, zodat de klant meer inzicht krijgt in de kwaliteit van de rijschool?
Het CBR is door mij belast met een verkeersveiligheidstaak: het beoordelen van de rijvaardigheid en medische geschiktheid van bestuurders en de vakbekwaamheid van professionals in transport en logistiek. Het bepalen van de kwaliteit van een rijschool door middel van de klanttevredenheid hoort niet tot de taak van het CBR. De publicatie van de slagingspercentages van de ingeschreven rijopleiders is bedoeld als informatie voor de kandidaat-bestuurders.
Welke organisaties (bijvoorbeeld de Autoriteit Consument en Markt) houden zich bezig met het aanpakken van misstanden in de rijscholenbranche?
Er zijn diverse organisaties die zich bezig houden met het aanpakken van misstanden in de rijschoolbranche.
Zoals ik in mijn brief aan uw Tweede Kamer op 13 december 2012 heb aangegeven zet de Belastingdienst extra capaciteit in om rijscholen fiscaal te controleren en bewust frauderende rijschoolhouders krachtig aan te pakken. Dit naar aanleiding van een analyse waaruit bleek dat ongeveer 20% van de rijscholen minder omzet aangeeft dan verwacht zou mogen worden.
De politie houdt toezicht op de veilige verkeersdeelname door lesauto's en kan besluiten om nader onderzoek te laten doen naar de vakbekwaamheid van rijinstructeurs.
Op grond van artikel 21 van de Wet Rijonderricht Motorrijtuigen kan IBKI de WRM lesbevoegdheid van een rij-instructeur intrekken: dit na een melding door de politie en een toets door IBKI op vakbekwaamheid. Hiernaast mag het IBKI de WRM bevoegdheid niet verlengen als de bijscholing niet op tijd met voldoende is afgelegd.
Hiernaast kunnen consumenten via ConsuWijzer, het overheidsloket van toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM), klachten en vragen indienen. ConsuWijzer registreert iedere vraag en klacht. Zo komen signalen rechtstreeks bij ACM als toezichthouder terecht en kan ACM vervolgens zelf bepalen met welke signalen zij aan de slag gaat. ACM heeft wettelijke middelen om in te grijpen als bedrijven zich niet aan de regels houden.
Als ACM één of meer meldingen krijgt waaruit blijkt dat een bedrijf structureel de regels overtreedt, dan kan zij bijvoorbeeld een bepaalde sector extra gaan controleren, een onderzoek doen naar een bedrijf of bij een overtreding een boete geven aan een bedrijf.
ACM bepaalt als toezichthouder zelf wanneer ze in actie komt. Dit is afhankelijk of een klacht betrekking heeft op het terrein van de toezichthouder, de overtreding ernstig en structureel is, het aantal klachten en de omvang van de schade voor consumenten.
Als toezichthouder kan ACM alleen toezicht houden op bestaande regels. In Nederland hebben we de afgelopen decennia bewust de regelgeving voor het starten van een onderneming versoepeld. Dat stimuleert het ondernemerschap en daar heeft de economie – zeker ook in deze tijden – baat bij.
Bent u bereid om een klachtenloket in te stellen waar gedupeerde cursisten terecht kunnen?
Ik ben van menig dat een klachtenmeldpunt voor gedupeerde cursisten een zaak is van de rijschoolbranche zelf. Zo heeft het CBR bijvoorbeeld een meldpunt voor klachten over het eigen handelen van het CBR.
Cursisten die opgelicht zijn en het gevoel hebben dat het gaat om strafbare feiten kunnen hun recht halen door een civielrechtelijke zaak te starten. Zoals in antwoord op vraag 6 aangegeven kunnen consumenten ook via ConsuWijzer klachten en vragen indienen.
Deelt u de mening dat het CBR rijscholen die het te bont maken uit moet kunnen schrijven uit het register, waardoor deze rijscholen geen examens meer kunnen aanbieden en verdwijnen?
Nee, die mening deel ik niet. Het CBR heeft noch de verantwoordelijkheid noch de expertise om zich in te laten met het economisch reilen en zeilen van individuele rijscholen. Financiële malversaties of het niet leveren van contractueel overeengekomen producten door individuele rijscholen is een zaak van de rijschoolbranche en de cursisten zelf.
Welke stappen worden er nu ondernomen om te komen tot een nieuwe en sterke brancheorganisatie voor alle rijscholen?
Het kenmerk van een brancheorganisatie is dat de branche zich daarin zelf organiseert. Ik laat het aan de rijschoolbranche zelf over hoe zij zichzelf het beste kan organiseren. Ik zie voor een nieuwe brancheorganisatie en voor het opnieuw organiseren van de branche geen rol voor de overheid.
Kredietverstrekking aan en bankgaranties voor bouwbedrijven |
|
Paulus Jansen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Faillissement Mulder dreigt na kredietstop ING»?1
Ja.
Is er enige vorm van inzicht in de (ontwikkeling van de) zekerheden die banken en verzekeraars eisen als onderpand voor bancair krediet en bankgaranties bij bouwbedrijven? Zo nee, deelt u de mening dat dit inzicht gewenst is, vanwege de grote gevolgen die wijzigingen in de eisen inzake zekerheden kunnen hebben voor de betreffende bedrijven?
DNB heeft op geaggregeerd niveau inzicht in de mate waarin banken het kredietrisico op leningen aan bedrijven afdekken met onderpand. Er is geen specifiek inzicht in de mate waarin van bouwbedrijven meer of minder onderpand dan van andere bedrijven wordt gevraagd. Het verzamelen van dergelijke specifieke informatie lijkt ook minder nuttig omdat gevraagde zekerheden eveneens nog per bedrijf en per lening behoorlijk kunnen verschillen.
Zijn er regels over de maximale verhouding tussen de uitstaande schuld en de gevraagde zekerheden?
Op basis van de kapitaaleisenrichtlijn hebben de zekerheden die geboden worden tegenover een lening invloed op de hoeveelheid kapitaal die een bank voor de lening moet aanhouden. Immers, hoe lager de waarde van zekerheden die een lenende partij kan inbrengen, hoe hoger het risico dat, in geval dat het bedrijf niet aan haar verplichtingen kan voldoen, de bank een verlies moet nemen bij gebrek aan in te winnen onderpand. De grote Nederlandse banken gebruiken interne modellen om te berekenen of ze voldoende kapitaal aanhouden gegeven de zekerheden die tot hun beschikking staan.
Is het stapelen van eisen inzake zekerheden voor bancair krediet en bankgaranties toegestaan? Zo ja, onder welke voorwaarden?
Het is mij op basis van het betreffende artikel niet duidelijk in welke mate hier gesproken kan worden over het «stapelen» van zekerheden. Een bank kan bij het sluiten van een contract in principe die zekerheden vragen die ze nodig acht om het uitgeleende bedrag, in geval van het in gebreke blijven van de lenende partij, via een beroep op het onderpand alsnog (voor een belangrijk deel) terug te verkrijgen. Hierbij zal de rente die bedrijven moeten betalen doorgaans ook afhangen van de mate waarin een bank door ingebrachte zekerheden het kredietrisico dat zij loopt kan verlagen. De mate waarin banken om extra zekerheden kunnen vragen gedurende de looptijd van een contract zal afhangen van de specifieke contractuele afspraken.
Is er in geval van conflicten over zekerheidstellingen een snelle, laagdrempelige vorm van geschillenbeslechting?
Professionele partijen kunnen in hun contracten zelf afspreken hoe met geschillen om te gaan. Dit kunnen ook geschillen zijn die specifiek de waarde van zekerheden of de interpretatie van de contractuele afspraken aangaande zekerheden betreffen.
Bent u bekend met het item «AFM: accountants ontduiken wetgeving» uit Nieuwsuur1 alsmede het bericht: «Fundamentele verbeteringen in gang gezet bij negen middelgrote accountantskantoren na onderzoek AFM»?2
Ja.
Deelt u de mening dat de scheiding van controlediensten en advieswerkzaamheden van accountants essentieel is om de schijn van belangenverstrengeling tegen te gaan en de onafhankelijkheid en kwaliteit van de externe accountantscontrole te borgen?
Wettelijke controles van goede kwaliteit dragen bij aan het vertrouwen in de financiële verslaggeving van ondernemingen. De onafhankelijkheid van de externe accountant is belangrijk voor de kwaliteit van de wettelijke controles. Verschillende vormen van dienstverlening die de externe accountant naast de wettelijke controle verricht kunnen risico’s met betrekking tot de onafhankelijkheid met zich meebrengen. De wettelijke scheiding van controlediensten en andere werkzaamheden draagt wat mij betreft dan ook bij aan het versterken van de gewenste onafhankelijkheid.
Deelt u de opvatting van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) dat de grote vier accountantskantoren door net voor de ingang van de overgangstermijn nieuwe contracten af te sluiten: «niet hebben gehandeld in de geest van de wet»?3
Bij de plenaire behandeling van de Wet op het accountantsberoep in de Eerste Kamer op 27 november 2012 heb ik aangegeven dat de overgangsperiode van twee jaar het mogelijk moet maken om lopende adviezen af te maken. Hiermee heb ik een interpretatie gegeven van de overgangsregeling, waarbij het voor iedereen duidelijk moet zijn geweest dat de achtergrond van deze overgangsregeling in ieder geval niet was om op het laatste moment nog geheel nieuwe adviescontracten af te sluiten. Mocht dit laatste wel het geval zijn, dan is er zeker gehandeld in strijd met de geest van de wet. Dit is een slecht signaal vanuit de sector.
Hoe beoordeelt u het verweer van de accountantsorganisaties dat er nog onduidelijkheid is over de interpretatie van de overgangsregeling?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de interpretatie van de overgangsregeling voor de scheiding van advies- en controlewerkzaamheden als een mogelijkheid om alleen lopende adviescontracten voor een periode van twee jaar uit te dienen bij cliënten waar men ook controlediensten verricht zoals ook is opgemerkt bij de wetsbehandeling4 in de Eerste Kamer?
Zie antwoord vraag 3.
Is het u bekend dat volgens het rapport van de AFM over de scheiding van de advies- en controlepraktijk in de laatste twee maanden van 2012, net voor de ingang van de overgangsregeling, 277 nieuwe contracten zijn afgesloten? Is u, of de AFM, bekend of dit een aanzienlijke stijging is ten opzichte van van eerdere jaren?
Ja, het is mij bekend dat volgens het rapport van de AFM over de naleving overgangsregeling scheiding controle en advies van 27 maart 2013 de Big 4-kantoren in de periode 1 november tot en met 31 december 2012 in totaal 227 contracten hebben afgesloten voor niet-controlediensten bij organisaties van openbaar belang waar zij ook wettelijke controles verrichten. Niet bekend is of dit een aanzienlijke stijging is ten opzichte van eerdere jaren, maar dit doet niet af aan de constatering dat er 52 contracten zijn die naar de mening van de AFM niet onder de overgangsregeling zouden behoren te vallen.
Kunt u bevestigen dat van de 82 beoordeelde contracten er 52 contracten door de AFM worden gekwalificeerd als contracten «die niet onder de overgangsregeling zouden behoren te vallen»?5 Hoe beoordeelt u de zienswijze van de accountantsorganisaties, die geen reden zien deze contracten af te breken?
Uit het rapport van de AFM over de naleving overgangsregeling scheiding controle en advies van 27 maart 2013 maak ik op dat er 52 contracten zijn die naar de mening van de AFM niet onder de overgangsregeling zouden behoren te vallen. Het is aan de AFM om toezicht te houden op de naleving van de wettelijke scheiding tussen controlediensten en andere werkzaamheden en de hierbij opgenomen overgangsregeling. De maatregelen die de AFM in dit kader kan nemen variëren van een goed gesprek met een betrokken accountantsorganisatie in meer informele sfeer tot het nemen van een formele bestuursrechtelijke maatregel. Hierbij moet worden gedacht aan het geven van een aanwijzing waarin de betrokken accountantsorganisatie wordt verplicht om binnen een gestelde termijn een bepaalde gedragslijn te volgen. Door middel van een dergelijke aanwijzing kan de AFM een accountantsorganisatie ertoe bewegen bepaalde werkzaamheden die worden verricht naast controlediensten te staken. De AFM heeft geconstateerd dat in december 2012 door alle Big 4-kantoren contracten zijn afgesloten voor niet-controlediensten die naar de mening van de AFM niet onder de overgangsregeling zouden behoren te vallen. De AFM heeft een dringend beroep gedaan op de kantoren om alle vlak voor 1 januari 2013 afgesloten contracten te (her)beoordelen en die contracten die niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van de wetgever te beëindigen of te beperken tot de redelijkerwijs nog noodzakelijk uit te voeren werkzaamheden. De Big 4-kantoren hebben aangegeven contracten die evident op gespannen voet staan met de overgangsregeling alsnog te hebben ingetrokken dan wel deze niet te zullen uitvoeren. De Big 4-kantoren en de AFM zullen de naar eigen zeggen constructieve dialoog over de bevindingen van de AFM continueren.
Over welke handhavende instrumenten beschikt de AFM indien de accountantskantoren in strijd met de overgangsregeling handelen? Kan de AFM handhaven als in strijd wordt gehandeld met de overgangsregeling en zo nee, waarom niet? Welke voornemens heeft u in dat geval om dat te veranderen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de conclusie van de AFM stuitend is dat in 74% van de door de AFM beoordeelde accountantscontroles van negen OOB-vergunninghouders onvoldoende of ongeschikte controle-informatie beschikbaar was, ook gelet op de belangrijke controlerende en signalerende functie die accountantsverklaringen spelen in het commerciële verkeer?
De AFM heeft op 21 maart jongstleden verslag gedaan van de reguliere onderzoeken die de AFM in 2011 en 2012 heeft uitgevoerd bij negen accountantsorganisaties die beschikken over een vergunning die mede strekt tot het verrichten van wettelijke controles bij organisaties van openbaar belang. De AFM heeft in totaal 47 accountantscontroles over boekjaren 2009, 2010 en 2011, waarvan het merendeel over 2011, betrokken in dit onderzoek naar de kwaliteit van de accountantscontrole. Dit betrof overigens 12 accountantscontroles bij organisaties van openbaar belang en 35 accountantscontroles bij organisaties die niet kwalificeren als organisatie van openbaar belang. De AFM heeft ernstige bevindingen aangetroffen in 35 van de 47 beoordeelde accountantscontroles. Hieruit volgt de conclusie dat in circa 74% van de door de AFM beoordeelde accountantscontroles de externe accountants geen voldoende en geschikte controle-informatie hebben verkregen.
De financiële verslaggeving van ondernemingen vormt een belangrijke bron van informatie voor beleggers en andere stakeholders om zich een oordeel te kunnen vormen over de waardering en toekomstverwachting van een onderneming. Het maatschappelijk verkeer wil een onafhankelijk oordeel horen over de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Dit oordeel moet afkomstig zijn van een onafhankelijke deskundige, de externe accountant. Het maatschappelijk verkeer moet daarom kunnen vertrouwen op de kwaliteit van de uitgevoerde accountantscontroles. Dit maatschappelijke belang speelt vooral bij organisaties van openbaar belang.
Uit het rapport van de AFM van 21 maart jongstleden blijkt dat de onderzochte negen accountantsorganisaties nog het nodige werk hebben te verzetten om de kwaliteit van de door hen uitgevoerde accountantscontroles te waarborgen. Aangezien vertrouwen in controle door en verklaringen van accountants cruciaal is, moet hier met grote urgentie door de sector aan worden gewerkt. Inmiddels zijn maatregelen ter verbetering ingezet. Zo heeft de AFM met de beleidsbepalers van de betrokken organisaties normoverdragende gesprekken gevoerd en zal de AFM in 2013 de uitwerking van de verbeterplannen die de betrokken organisaties hebben opgesteld nauwlettend volgen. Daarnaast heeft de AFM aangekondigd in 2014–2015 bij de betrokken kantoren eenzelfde onderzoek te verrichten naar de kwaliteit van de accountantscontrole en dan waar nodig verdere formele handhavingsmaatregelen niet uit te sluiten. De betrokken kantoren hebben in gesprekken met de AFM aangegeven open te staan voor het nemen van verdergaande kwaliteitsmaatregelen. Dit zal nu direct ter hand moeten worden genomen.
Over welke sanctionerende en andere handhavende bevoegdheden beschikt de AFM ten aanzien van accountants en wanneer mag de AFM deze inzetten? Kan de AFM voldoende afschrikwekkende straffen opleggen, bijten deze genoeg? Zo nee, welke voornemens heeft u om dat te veranderen?
Accountantsorganisaties die wettelijke controles verrichten dienen op grond van de Wta over een door de AFM verleende vergunning te beschikken en staan onder doorlopend toezicht van de AFM. Vergunninghoudende kantoren moeten aantonen blijvend aan de bij of krachtens de Wta gestelde eisen te voldoen. De AFM beschikt in dit kader over diverse sanctionerende en andere handhavende bevoegdheden. De AFM kan bij overtredingen van de Wta overgaan tot het inzetten van meer formele handhavingsinstrumenten. Hierbij moet worden gedacht aan het geven van een aanwijzing waarin de betrokken accountantsorganisatie wordt verplicht om binnen een gestelde redelijke termijn een bepaalde gedragslijn te volgen en het opleggen van een last onder dwangsom respectievelijk een bestuurlijke boete. Het bedrag van een op te leggen bestuurlijke boete kan oplopen tot € 4.000.000,- en bij recidive binnen vijf jaar wordt het bedrag van de bestuurlijke boete verdubbeld. In het uiterste geval kan de AFM een op grond van de Wta verleende vergunning, indien de houder niet meer voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels, beperken of zelfs intrekken. Het bestaande handhavingsinstrumentarium lijkt mij voldoende adequaat.
In hoeverre kunnen de ernstige bevindingen van de AFM over de kwaliteit van de externe accountantscontrole aanleiding zijn voor tuchtrechtelijk ingrijpen bij een individuele accountant?
De externe accountant is ten aanzien van zijn beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak op de voet van de Wet tuchtrechtspraak accountants ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de wet bepaalde. Wanneer de AFM daartoe aanleiding ziet kan zij net als ieder ander bij een vermoeden van een dergelijk handelen of nalaten tegen de betreffende externe accountant een klacht indienen bij de Accountantskamer.
Kunt u bevestigen dat bij vier van de negen gecontroleerde OOB-vergunninghouders (OOB: organisatie van openbaar belang) bij alle onderzochte accountantscontroles ernstige gebreken geconstateerd zijn (een 100%-score in negatieve zin)? Kunt u bevestigen dat door de AFM suggesties worden gedaan voor kwaliteitsverbetering bij de negen OOB-vergunninghouders? Zijn de beweegredenen van de AFM om niet sanctionerend op te treden gegeven de ernst en omvang van de bevindingen?
De AFM heeft in haar onderzoek geconstateerd dat zich tussen de negen onderzochte accountantsorganisaties die beschikken over een vergunning die mede strekt tot het verrichten van wettelijke controles bij organisaties van openbaar belang verschillen voordoen in zowel de ernst als de mogelijke oorzaken van de kwaliteitsproblemen. Uit tabel 3 van het door de AFM verstrekte rapport van 21 maart jongstleden blijkt inderdaad, dat er bij vier van de negen onderzochte vergunninghouders bij alle beoordeelde accountantscontroles sprake was van ernstige bevindingen.
Uit de gesprekken die de AFM heeft gevoerd met de negen onderzochte kantoren bleek dat zij openstaan voor het nemen van verdergaande kwaliteitsmaatregelen. De AFM heeft de accountantsorganisaties in dit kader gevraagd om een gedegen analyse te maken van de oorzaken die ten grondslag liggen aan de tekortkomingen in de kwaliteit van de door de AFM onderzochte accountantscontroles. In het rapport van de AFM van 21 maart jongstleden staan de maatregelen beschreven die de negen kantoren hebben opgenomen in de herstel- en verbeterplannen die zij aan de AFM hebben toegestuurd naar aanleiding van de bevindingen van de AFM. Deze maatregelen zijn erop gericht om de toon aan de top, waaronder de bedrijfscultuur, het stelsel van kwaliteitsbeheersing en -bewaking en de kwaliteit van de externe accountant te versterken. De AFM is van mening dat meer aandacht voor deze factoren binnen accountantsorganisaties een positieve invloed heeft op de kwaliteit van de accountantscontrole.
Gedurende 2013 zal de AFM de implementatie van de herstelmaatregelen en kwaliteitsmaatregelen van de betreffende kantoren nauwlettend monitoren. Daarnaast heeft de AFM aangekondigd in 2014–2015 bij de betrokken kantoren eenzelfde onderzoek te verrichten naar de kwaliteit van de accountantscontrole. Wanneer de AFM dan opnieuw ernstige bevindingen heeft, heeft zij aangegeven dat formele handhavingsmaatregelen niet uit te sluiten zijn. De AFM bepaalt als zelfstandig bestuursorgaan binnen de contouren van de Wta op welke wijze zij invulling geeft aan het door haar uit te oefenen onafhankelijk toezicht op accountantsorganisaties.
Hoe oordeelt u over de stijging van zes accountants die uit het ambt worden gezet door de Accountantskamer in 2008, naar 21 in 2012? Is het een signaal dat de handhaving is geïntensiveerd of is dit een signaal dat er juist nog heel veel mis is in de accountancy sector?
De stijging van het aantal door de Accountantskamer opgelegde doorhalingen in het accountantsregister kan onder meer worden gerelateerd aan een stijging van het aantal ingediende klachten. Daarnaast is de handhaving gewijzigd, in de zin dat het tuchtrecht voor accountants met inwerkingtreding van de Wet tuchtrechtspraak accountants sinds 1 mei 2009 meer op afstand van de beroepsgroep is geplaatst door het aanwijzen van de Accountantskamer als tuchtrechtelijke instantie. Bij de behandeling van een klacht bestaat de samenstelling van de Accountantskamer altijd in meerderheid uit leden van de rechterlijke macht, aangevuld met één of meer accountantsleden. Het is niet duidelijk in hoeverre deze wijziging aan de stijging heeft bijgedragen.
Het ontduiken van wetgeving door accountants |
|
Wouter Koolmees (D66) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het item «AFM: accountants ontduiken wetgeving»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat er eind 2012 volgens de Autoriteit Financiële Markten (AFM) zo'n vijftig erg dubieuze contracten zijn afgesloten tussen accountants en hun klanten en dat hiermee nieuwe wetgeving ontdoken wordt?
Wettelijke controles van goede kwaliteit dragen bij aan het vertrouwen in de financiële verslaggeving van ondernemingen. De onafhankelijkheid van de externe accountant is belangrijk voor de kwaliteit van de wettelijke controles. De wettelijke scheiding van controlediensten en andere werkzaamheden draagt wat mij betreft bij aan het versterken van de gewenste onafhankelijkheid.
Op 1 januari 2013 is de wettelijke scheiding tussen controlediensten en andere werkzaamheden in werking getreden. Het was duidelijk dat dit de nodige impact zou hebben op accountantsorganisaties en hun controlecliënten. Om de overgang naar de nieuwe situatie niet al te abrupt te laten verlopen is er dan ook een overgangsregeling van twee jaar gecreëerd. Bij de plenaire behandeling van de Wet op het accountantsberoep in de Eerste Kamer op 27 november 2012 heb ik aangegeven dat deze periode van twee jaar het mogelijk moet maken om lopende adviezen af te maken. De achtergrond van deze overgangsregeling is niet geweest om op het laatste moment nog geheel nieuwe adviescontracten voor een duur van twee jaar af te sluiten. Mocht dit laatste wel het geval zijn, dan is dit inderdaad zorgelijk te noemen. De verplichte scheiding van controlediensten en andere werkzaamheden dient immers de onafhankelijkheid van de externe accountant en met het oog hierop wordt van de accountantssector hoe dan ook een gedragsverandering verlangd.
Wat betekent dit voor de beoogde scheiding tussen advies en controle en de onafhankelijkheid van de accountantscontrole?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de AFM dat het zorgelijk is als er een loopje wordt genomen met de wetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen kan de AFM of kunt u nemen tegen accountantskantoren die de nieuwe wetgeving ontwijken? Kunnen contracten die gesloten zijn om nieuwe wetgeving te omzeilen nietig worden verklaard?
Het is aan de AFM om toezicht te houden op de naleving van de wettelijke scheiding tussen controlediensten en andere werkzaamheden en de hierbij opgenomen overgangsregeling. De maatregelen die de AFM in dit kader kan nemen variëren van een goed gesprek met een betrokken accountantsorganisatie in meer informele sfeer tot het nemen van een formele bestuursrechtelijke maatregel. Hierbij moet worden gedacht aan het geven van een aanwijzing waarin de betrokken accountantsorganisatie wordt verplicht om binnen een gestelde termijn een bepaalde gedragslijn te volgen. Door middel van een dergelijke aanwijzing kan de AFM een accountantsorganisatie ertoe bewegen bepaalde werkzaamheden die worden verricht naast controlediensten te staken. De AFM heeft geconstateerd dat in december 2012 door alle Big 4-kantoren contracten zijn afgesloten voor niet-controlediensten die naar de mening van de AFM niet onder de overgangsregeling zouden behoren te vallen. De AFM heeft een dringend beroep gedaan op de kantoren om alle vlak voor 1 januari 2013 afgesloten contracten te (her)beoordelen en die contracten die niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van de wetgever te beëindigen of te beperken tot de redelijkerwijs nog noodzakelijk uit te voeren werkzaamheden. De Big 4-kantoren hebben aangegeven contracten die evident op gespannen voet staan met de overgangsregeling alsnog te hebben ingetrokken dan wel deze niet te zullen uitvoeren. Het eventueel nietig verklaren van betreffende contracten is hiermee niet meer aan de orde, en behoort overigens ook niet tot de bevoegdheden van de AFM. De Big 4-kantoren en de AFM zullen de naar eigen zeggen constructieve dialoog over de bevindingen van de AFM continueren.
Wat is uw oordeel over het zelfreinigend vermogen van de accountantsbranche?
Het maatschappelijk verkeer wil een onafhankelijk oordeel horen over de kwaliteit van de financiële verslaggeving van ondernemingen. Dit oordeel moet afkomstig zijn van een onafhankelijke deskundige, de externe accountant. Na de begin 2012 gehouden consultatie accountancy2 bleek dat alle respondenten het er over eens waren dat het maatschappelijk verkeer niet is overtuigd van de onafhankelijkheid van de accountant vandaag de dag. De accountantsbranche heeft inmiddels te maken met de nodige nieuwe wetgeving ter versterking van de gewenste onafhankelijkheid. Duidelijk is dat hiermee een gedragsverandering wordt verlangd van de accountantssector. Aangezien vertrouwen in controle door en verklaringen van accountants cruciaal is, moet hier met grote urgentie door de sector aan worden gewerkt.
Het bericht dat PostNL mensen met een arbeidshandicap aan een baan gaat helpen als postbezorger |
|
Sadet Karabulut , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Hoe sociaal is PostNL» waarin wordt belicht dat PostNL voornemens is om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen als postbezorger?1
Ik heb kennis genomen van het voornemen van PostNL om ongeveer 500 mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan de slag te helpen in de (brief)postbezorging. PostNL werkt hierbij nauw samen met de netwerkorganisatie Locus en de brancheorganisatie Cedris. Het gaat om medewerkers die vanuit een Sw-bedrijf of vanuit de bijstand gaan werken als parttime postbezorger. Medewerkers worden duurzaam gedetacheerd bij PostNL. Het Sw-bedrijf is verantwoordelijk voor de werving, opleiding en dagelijkse inzet en begeleiding op de werkvloer. Het voornemen van PostNL sluit aan op een eerdere inzet van PostNL Pakketten om werk te bieden aan 1.200 mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in de nieuwe pakketsorteercentra. Tijdens een werkbezoek op 26 maart 2013 aan een locatie van PostNL in Waddinxveen heb ik kennisgemaakt met een mensen die als postbezorger en als pakketsorteerder aan de slag zijn.
Ik beoordeel dit initiatief van PostNL als positief. Het sluit aan bij de ambitie van het kabinet om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan de slag te helpen.
Deelt u de mening dat mensen met een arbeidsbeperking niet zomaar ingezet mogen worden als goedkoop personeel, zonder uitzicht op een vaste baan? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit te voorkomen?
De inzet van het kabinet is dat zoveel mogelijk mensen participeren. Bij voorkeur via een reguliere baan, maar als dat nog niet kan door op een andere manier te participeren in de samenleving. Ik vind het positief als mensen aan de slag gaan, ook als dit deeltijdwerk en/of tijdelijk werk betreft.
Deelt u de angst dat deze constructie van PostNL zal leiden tot verdringing van reguliere postbezorgers, mede gezien het feit dat uit onderzoek van de Erasmus Universiteit blijkt dat voor bedrijven, die arbeidsgehandicapten inzetten, de economische belangen zwaarder wegen dan de sociale motieven?
De inzet van PostNL is om de functies van postbezorgers in te vullen met mensen die een parttime arbeidsovereenkomst krijgen. PostNL blijft in heel Nederland werven en selecteren voor de functie van postbezorger. Volgens PostNL is er daarom geen sprake van verdringing.
Het is aan CNV Publieke Zaak en PostNL om eventuele zorgen over arbeidkosten te bespreken. Het is aan bedrijven om, binnen het wettelijk kader, te bepalen welke productiemiddelen worden ingezet. Het beleid van de overheid is erop gericht om, in aansluiting op de bedrijfseconomische afwegingen die bedrijven maken bij het inzetten van kapitaal en arbeid, werkgevers te compenseren voor de verminderde productiviteit van mensen met afstand tot de arbeidsmarkt die ze aannemen. De sociale motieven om mensen met afstand tot de arbeidsmarkt in dienst te nemen zijn erg belangrijk, maar er moet tevens aan bedrijfseconomische voorwaarden worden voldaan.
Wat is uw reactie op de kritiek van de vakbond CNV Publieke Zaak die van mening is dat dit plan van PostNL vooral gericht is op het verlagen van de arbeidskosten?2
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel bijstandsgerechtigden worden met behoud van uitkering tewerkgesteld en voor hoe lang? Hoeveel van deze werkzoekenden hebben of krijgen een dienstverband bij PostNL?
PostNL schat in dat indicatief 10 procent van de 500 mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt afkomstig zal zijn uit de doelgroep van bijstandsgerechtigden. Hierbij is sprake van een re-integratieplek om werknemersvaardigheden op te doen. Doel is om duurzame uitstroom naar betaald werk te realiseren. PostNL geeft aan dat deze mensen kunnen reageren op vacatures voor postbezorging en dat zij bij gebleken geschiktheid in dienst kunnen komen bij PostNL. Overigens zoeken bijstandsgerechtigden vaak fulltime werk, terwijl PostNL alleen parttime functies biedt.
Erkent u, nu PostNL keihard zegt dat mensen met een beperking wel goed genoeg zijn om via detachering of met behoud van uitkering werk te doen voor het bedrijf, maar niet goed genoeg zijn om hen in dienst te nemen, de aangekondigde bezuinigingen op de sociale werkplaatsen van tafel moeten?
Nee. De inzet van PostNL om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan de slag te helpen sluit aan bij de doelstelling van de Participatiewet om zo veel mogelijk mensen te laten participeren.
Gaat u, nu met PostNL nogmaals duidelijk is geworden dat bijstandsgerechtigden onder het wettelijk minimumloon als nog goedkopere arbeidskrachten tewerkgesteld worden, een einde maken aan de verdringing en uitbuiting die dit als gevolg heeft?
Ik heb thans geen aanwijzingen dat er sprake is van verdringing en uitbuiting.
Het bericht “ING-top: salarissen moeten omhoog” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «ING-top: salarissen moeten omhoog»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat volgens de Raad van Commissarissen van ING de beloning van de ING-top significant beneden het marktgemiddelde ligt en dat dit voor de langere termijn geen houdbare situatie is omdat bekwame bestuurders zich niet met een laag salaris laten afschepen?
In algemene zin klopt het dat beloningen van bestuurders in Nederland, binnen en buiten de financiële sector, onder de Europese mediaan liggen.2 Dit betekent echter niet dat de beloningen in Nederland omhoog zouden moeten. Gezien de diverse uitdagingen waar de sector voor staat is het niet meer dan logisch dat zowel voor de top als de rest van een onderneming de arbeidsvoorwaarden versoberd worden. Dit is ook redelijk gezien het forse aandeel aan steun dat de Nederlandse Staat aan de financiële sector heeft verleend.
In het concrete geval van ING constateer ik dat de beloningen van de top inderdaad onder de door ING zelf vastgestelde Europese peer group liggen. Desondanks ben ik van mening dat ook bij ING de beloningen omlaag kunnen gelet op de uitdagingen in de financiële sector.
Klopt het dat de commissarissen geen salarisverhoging voor de huidige bestuurders hebben voorgesteld? Zo ja, kunt u toelichten hoe dit zich verhoudt tot het bericht dat de vaste salarissen voor ING-medewerkers met 9% zijn gestegen afgelopen jaar?2
Van ING heb ik begrepen dat het klopt dat de raad van commissarissen geen salarisverhoging van de huidige bestuurders heeft voorgesteld. Zoals u weet zijn variabele beloningen voor deze bestuurders als gevolg van het wettelijk bonusverbod bij staatssteun reeds sinds 26 oktober 2011 niet meer toegestaan.
Ten aanzien van de vaste beloningen van medewerkers van ING Bank heeft ING aan mij het volgende aangegeven. 99% van medewerkers van ING Bank in Nederland valt onder de ING Bank CAO. Voor het overgrote deel, ongeveer 18.000 werknemers, is de variabele beloning afgeschaft.
De variabele beloning bedroeg onder de CAO maximaal 18%, de exacte hoogte was onder meer afhankelijk van het functieniveau van de betrokken medewerker. Ter compensatie voor het afschaffen van de variabele beloning stijgt de vaste beloning met 9% over een periode van drie jaar (2% per 1 oktober 2012; 1,5% per 1 januari 2013; 2% per 1 augustus 2013; 1,5% per 1 januari 2014; 2% per 1 augustus 2014).
Voor momenteel 5% van de werknemers onder de CAO geldt dat afwijkende beloningsafspraken van toepassing zijn, deze personen komen momenteel nog in aanmerking voor een variabele beloning. De intentie van ING is deze groep de komende jaren kleiner te laten worden.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat staatsgesteunde instellingen de vaste salarissen van hun bestuurders verhoogt omdat ze vanwege staatssteun geen bonussen meer mogen betalen?3
Een verhoging van het vaste salaris is wettelijk toegestaan. In het bonusverbod bij staatssteun, dat op 14 februari 2012 door uw Kamer met algemene stemmen is aangenomen, is opgenomen dat voor financiële ondernemingen die op het moment dat mijn ambtsvoorganger het bonusverbod aankondigde al steun ontvingen, de mogelijkheid bestaat om de vaste beloningen eenmalig met maximaal 20% te verhogen.
Deelt u de opvatting dat deze ontwikkelingen niet bijdragen aan het herstel van vertrouwen in de financiële sector door de maatschappij? Zo ja, wat bent u bereid hieraan te doen? Kunt u toelichten hoe deze uitspraak past bij uw oproep om de lonen te matigen in het bankwezen?
Zie het antwoord op vraag twee.
Een ontslagen notaris die als kandidaat op zijn eigen kantoor verder werkt |
|
Jan de Wit , Jeroen Recourt (PvdA), Foort van Oosten (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ontslagen notaris, weer kandidaat op eigen kantoor»?1
Ja.
Klopt het dat een uit het ambt gezette notaris zich weer direct heeft ingeschreven als kandidaat-notaris?
Ja.
Hoe kan het dat een uit het ambt gezette notaris als kandidaat-notaris zijn werkzaamheden voortzet, te meer nu de werkzaamheden van een kandidaat-notaris in de praktijk niet veel verschillen van die van een notaris?
Er is een cruciaal verschil tussen de werkzaamheden van een notaris en die van een kandidaat-notaris. Een kandidaat-notaris is iemand die – kort gezegd – notarieel recht heeft gestudeerd en notariële werkzaamheden verricht onder verantwoordelijkheid van een notaris. De kandidaat-notaris kan weliswaar een belangrijke bijdrage leveren aan de totstandkoming van akten, maar de notaris is degene die de akte passeert en is eindverantwoordelijk. Wie uit het ambt ontzet is mag die eindverantwoordelijkheid als notaris niet meer dragen.
In hoeverre verhoudt een dergelijke handelwijze zich tot de strekking en de geest van het notarieel tuchtrecht en het oordeel van Bureau Financieel Toezicht (BFT)?
In deze specifieke casus heeft de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) een klacht ingediend bij de tuchtrechter in eerste aanleg, die heeft inmiddels uitspraak heeft gedaan. De tuchtrechter heeft geoordeeld dat de notaris bij zijn personeelsbeleid zal moeten beoordelen of hij, door een ontzette notaris aan zijn kantoor te binden, niet handelt in strijd met de eer en het aanzien van het ambt. (Kamer voor het notariaat, ’s-Hertogenbosch 18 maart 2013, LJN: YC0924). Het toezicht en het tuchtrecht zijn dus effectieve instrumenten om in situaties als deze in te grijpen.
Deelt u het standpunt van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) dat hier sprake is van een hiaat, nu artikel 103, zevende lid, van de wet op het notarisambt slechts regelt dat een notaris na ontzetting uit het ambt geen waarnemer of toegevoegd notaris kan zijn en nergens in de wet staat dat een uit het ambt gezette notaris effectief aan de slag kan blijven door zich als kandidaat-notaris in te schrijven?
Het verheugt mij dat de KNB haar verantwoordelijkheid heeft genomen en een klacht heeft ingediend tegen de notarissen die verantwoordelijk zijn voor de betreffende kandidaat-notaris. Het is een van de taken van een publiekrechtelijke beroepsorganisatie om in dergelijke gevallen actief op te treden. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 al heb aangegeven, toont de genoemde uitspraak aan dat er nu al mogelijkheden zijn om in dit soort situaties op te treden.
In deze zaak is hoger beroep ingesteld. De uitkomst daarvan wacht ik met belangstelling af. Aangezien deze zaak nog onder de tuchtrechter is en de genoemde uitspraak nog niet onherroepelijk is, onthoud ik mij van verder commentaar. Het aanpassen van de Wet op het notarisambt acht ik onder de gegeven omstandigheden niet aangewezen.
Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen een dergelijke lacune in de wet te dichten en op welke termijn mag de Kamer daar voorstellen over verwachten, zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is het eerder voorgekomen dat een uit het ambt gezette notaris als kandidaat doorwerkt?
Dit is, voor zover mij bekend, de eerste keer sinds de inwerkingtreding van de Wet op het notarisambt in 1999 dat een uit het ambt ontzette notaris werkzaamheden als kandidaat-notaris verricht.
Het toestaan van de vrije vangst van de rivierprik in Nederland |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in de Staatscourant nr. 20987, waarin de «Regeling van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 9 oktober 2012, nr. 12329894, houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling visserij ten behoeve van vereenvoudiging van regelgeving op het gebied van de binnenvisserij» wordt aangepast?1
Ja.
Wat waren de redenen voor het besluit om de rivierprik te verwijderen uit de Flora- en Faunawet en op te nemen in de Visserijwet?
In 2009 is aan de Tweede Kamer aangekondigd dat een actualisatie van de regelgeving voor de binnenvisserij zou gaan plaatsvinden (Kamerstukken II 2009/10, 29 664, nr. 94). Dit heeft betrekking op het Reglement voor de Binnenvisserij en het Reglement Minimummaten en gesloten tijden en de onderliggende regelgeving. Hierin is tevens inbegrepen een actualisatie van de lijst van vissoorten waarop de Visserijwet van toepassing is en een actualisatie van het beschermingsregime voor vissoorten die vallen onder de Visserijwet.
Uitgangspunt voor opname van een vissoort onder de Visserijwet is dat soorten die regelmatig worden gevangen of worden bijgevangen in, hetzij de beroepsmatige visserij, hetzij de sportvisserij, in principe onder de werking van de Visserijwet worden gereguleerd. Dit betekent echter niet dat deze soorten daarmee zonder beperkingen bevist kunnen worden.
Het kernelement uit de Visserijwet is dat aan de visserij nadere beperkende voorwaarden kunnen worden verbonden, waarbij expliciet de belangen van natuurbescherming worden meegewogen. Op basis hiervan is de rivierprik opgenomen in de Visserijwet, waarbij gelijktijdig een adequaat en op de omstandigheden van deze vissoort toegesneden beschermingsregime in de regelgeving is opgenomen. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Is het besluit om de rivierprik op te nemen in de Visserijwet definitief of bent u van plan de gevolgen hiervan te evalueren?
De rivierprik is nu onder de werking van de Visserijwet gebracht. De betreffende vissoort maakt onderdeel uit van het rijksmonitoringsprogramma zoals dat op alle grote rivieren en hiermee verbonden wateren als Haringvliet en Volkerak-Zoommeer plaatsvindt. Op basis hiervan kan de bestandsontwikkeling van de betreffende soort worden gevolgd. Indien hieruit op enig moment zou blijken dat verdere beschermende maatregelen, in aanvulling op de thans ingestelde maatregelen, noodzakelijk zijn, dan zullen de betreffende bepalingen hierop worden aangepast.
Waarom is het besluit om de rivierprik van de Flora- en Faunawet te verplaatsen naar de Visserijwet nu genomen?
Zie de beantwoording van vraag 2.
Heeft u wetenschappelijk advies ingewonnen voor u het besluit nam om de rivierprik naar de Visserijwet te verplaatsen? Zo ja, wat was de strekking van dit advies? Zo nee, waarom niet?
Ja, aan de opname van de rivierprik in de Visserijwet en het hierbij toegepaste beschermingsregime ligt een analyse van IMARES ten grondslag (Bescherming zoetwatervissen, Rapport C148/10, 24 november 2010). In dit rapport wordt geconcludeerd dat de rivierprik weliswaar talrijker voorkomt in de Nederlandse riviermondingen dan voorheen werd gedacht, maar dat tegelijk de trendontwikkeling van deze soort sinds 1992 niet eenduidig is vast te stellen vanwege onzekerheden in de bemonsteringssystematiek. Daarnaast wordt geconcludeerd dat bij bevissing van deze soort een probleem kan ontstaan omdat kleine rivierprikken zeer lastig te onderscheiden zijn van de veel meer bedreigde beekprik.
Om deze redenen is bij opname van de rivierprik in de Visserijwet een strikt beschermingsregime toegepast. Dit houdt in dat een gesloten tijd (terugzetplicht) voor deze vissoort is opgenomen in de trekperiode (1 november tot en met 31 januari) en, na consultatie van onder andere de Stichting RAVON, tevens een gesloten tijd in de paaiperiode (1 maart tot en met 30 april). Daarnaast is om verwarring met de beekprik onmogelijk te maken een minimummaat ingesteld van 20 cm. Omdat rivierprik alleen goed vangbaar is in de trekperiode betekent dit in de praktijk dat bevissing van deze soort niet of nauwelijks zal kunnen plaatsvinden.
Wat betekent de verplaatsing van de rivierprik naar de Visserijwet voor de al gedane investeringen van vele miljoenen euro’s om de rivieren en beken te herstellen om zo de trekvispopulatie te versterken?
Vanwege de beperkende voorwaarden waaronder de rivierprik in de Visserijwet is opgenomen, is geen negatief effect op de bestandssituatie voor deze vissoort te verwachten. Opname onder de Visserijwet doet derhalve niets af aan het beleid om trekvispopulaties te beschermen en te versterken. Daarbij geldt dat ook andere kwetsbare trekvissoorten als bijvoorbeeld de zalm en zeeforel reeds van oudsher onder de werking van de Visserijwet vallen, waarbij de Visserijwet voorziet in het noodzakelijke beschermingsregime van deze soorten.
Kunt u de stand van de rivierprik anno 2013 specificeren? Is er sprake van een duurzame populatie in de habitatten waar de rivierprik voorkomt?
Zie de beantwoording van vraag 5. In aanvulling hierop valt nog aan te geven dat in de afgelopen periode voor de grote rivieren het bestand een stabiele tot licht opgaande lijn laat zien. De zekerheidsmarges zijn echter van dien aard dat hier voor de recente jaren geen statistisch significante trend (noch opgaand; noch neergaand) aan kan worden ontleend.
Wat is de Rode Lijst status van de rivierprik? Klopt het dat de rivierprik nog steeds in de meest recente classificering in de categorie kwetsbaar valt?
Ja.
Is het waar dat de paaipopulaties van rivierprikken in Nederland zeer klein zijn, slechts enkele tientallen tot enkele honderden per jaar, hetgeen de paaipopulaties erg kwetsbaar maakt zoals Stichting RAVON beweert? Zo ja, vindt u het niet riskant om nu de rivierprik weer op te nemen in de Visserijwet?
Zie de beantwoording van vraag 5. De precieze omvang van paaipopulaties is niet bekend. Overigens is in de regelgeving geborgd dat in de paaiperiode geen rivierprik kan worden gevangen. Voor deze periode is een gesloten tijd ingesteld.
Wat zijn de te verwachten gevolgen voor de rivierprikpopulatie nu beroepsvissers op de rivierprik mogen vissen?
Zie de beantwoording van vraag 6.
Deelt u de mening dat Nederland aan haar internationale verplichtingen, gemaakt onder het Verdrag Inzake de Bescherming van de Rijn2, moet voldoen? Zo ja, hoe is het verplaatsen van de rivierprik naar de Visserijwet in overeenstemming met artikel 4, lid a?
Ja. Omdat verplaatsing van de rivierprik naar de Visserijwet heeft plaatsgevonden onder gelijktijdige instelling van een adequaat beschermingsregime voor deze vissoort is geen negatief effect op de bestandssituatie voor deze vissoort te verwachten.
Heeft u het verplaatsen van de rivierprik van de Flora- en Faunawet naar de Visserijwet voorgelegd aan uw andere verdragspartners, zoals onder artikel 5.1 is vastgelegd in het Verdrag Inzake de Bescherming van de Rijn?
Zie de beantwoording van vraag 11. Omdat geen negatief bestandseffect wordt voorzien, is consultatie van de overige verdragspartners niet noodzakelijk.
Is de rivierprik eetbaar en daardoor potentieel aantrekkelijk voor de commerciële visserij?
In Nederland wordt geen rivierprik gegeten. Internationaal bestaat een beperkte afzetmarkt voor deze vissoort.
Hoe groot acht u de kans dat de Nederlandse rivierprik een aantrekkelijk exportgoed wordt? Vindt u dat een wenselijk perspectief?
Met de ingestelde beperkingen voor de visserij op rivierprik zal bevissing voor commerciële doeleinden niet of nauwelijks mogelijk zijn.
De tweet “Rente op m'n ING spaarrekening alweer gedaald nu bedraagt de rente nog maar 1.6%.” |
|
Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de rente van alle spaarrekeningen van Nederlandse banken sinds 2008 alleen maar lager en lager is geworden?1
Hoewel de spaarrentes sinds het uitbreken van de crisis lager zijn dan in de jaren daarvoor, is hetgeen in de vraag wordt gesteld niet waar. Zo blijkt uit cijfers van het CBS dat de gemiddelde rentevergoeding op spaartegoeden in 2008 1,9% was en in 2012 2,2%. Het is dus niet juist dat het rendement op spaartegoeden sinds 2008 alleen maar gedaald is.
Vindt u het eerlijk dat de Belastingdienst over een fictieve rente van 4% belasting heft terwijl spaarders een rente van 4% al jaren niet meer gezien hebben?
Bij de introductie van de vermogensrendementsheffing is het forfaitaire rendement gesteld op 4%. Deze 4% is het langjarig gemiddelde risicovrije rendement dat een belastingplichtige geacht wordt te kunnen te behalen op zijn box 3-vermogen2. Destijds is het rendement op staatsobligaties gebruikt als benchmark. Gemiddeld houdt ook in dat er jaren zullen zijn dat het rendement lager is dan 4%, wat voor spaargeld in deze jaren het geval is. Er is gekozen voor een langjarig vaststaand gemiddeld forfaitair rendement, omdat de opbrengst van box 3 hierdoor solide en vrij constant is, en niet één op één met de marktontwikkelingen mee fluctueert, zoals bijvoorbeeld met de AEX-index. In mijn Fiscale agenda is uitgebreid bij box 3 en het forfaitaire rendement stilgestaan3. Ik begrijp goed dat bij veel mensen onvrede leeft over de hoogte van het forfaitaire rendement in box 3, maar een oplossing heb ik daar op dit moment niet voor, ook al omdat de budgettaire middelen ontbreken om bijvoorbeeld het fictief rendement (al dan niet tijdelijk) te verlagen. De commissie-Van Dijkhuizen kijkt ook naar de vermogensrendementsheffing. We zullen vervolgens zien of de resultaten van de commissie de Kamer aanleiding geven om de discussie verder te voeren.
Deelt u de mening dat sparen nu geld kost omdat de vermogensrendementsheffing van 1,2% plus de inflatie van 3% ruim boven de rente is die spaarders ontvangen? Zo niet, hoe zit het dan volgens u?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat de AEX-index in 2012 10% steeg, in 2011 12% zakte, in 2010 6% steeg en in 2009 zelfs 36% steeg?
Ja.
Vindt u het eerlijk dat de Belastingdienst over een fictieve stijging van 4% belasting heft, terwijl beleggers zeer gevarieerde beleggingsresultaten behalen die vaak zeer positief en soms zeer negatief zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het huidige systeem mensen in feite dwingt om te beleggen omdat sparen geld kost? Waarom dwingt u mensen om te beleggen?
Nee, die mening deel ik niet. Doordat in box 3 geen onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende vermogensbestanddelen wordt de keuze hoe het vermogen aan te wenden juist volledig bij de belastingplichtige gelaten.
Bent u ervan op de hoogte dat een meerderheid van de Europese landen een vermogenswinstbelasting heeft in plaats van de oneerlijke vermogensrendementsheffing die geen recht doet aan de werkelijkheid?
De reden dat de vermogensrendementsheffing per 1 januari 2001 is ingevoerd, was dat de wetgever een einde wilde maken aan allerlei ontwijkgedrag. Er kwamen volop producten in omloop waarbij rente en dividend werden omgezet in vermogensaanwas. Daardoor steeg de waarde van het product, maar werden geen opbrengsten (vermogensinkomsten) gerealiseerd en dus geen belastingopbrengst behaald. Wij kenden immers geen vermogensaanwasbelasting. Er waren dus vele mogelijkheden om het echte rendement te drukken en onbelast waardevermeerderingen te realiseren. In de jaren »90, een tijd dat het vermogen heel hard groeide in Nederland, nam de belastingopbrengst uit vermogen als percentage van het BBP af. Daarom is gekozen voor een systeem van een forfaitaire vermogensrendementsheffing. Inderdaad hebben de meeste andere Europese landen een vermogenswinstbelasting. De opzet van deze belastingen verschilt van land tot land. Bij de voorbereiding van de belastingherziening die geleid heeft tot de Wet inkomstenbelasting 2001 is uitgebreid gekeken of de invoering van een vermogenswinstbelasting in Nederland wenselijk zou zijn. De conclusie was toen dat een vermogenswinstbelasting zou leiden tot grote administratieve lasten en uitvoeringskosten, en dat het genoemde ontwijkgedrag minder makkelijk kon worden tegengegaan dan bij een forfaitaire vermogensrendementsheffing. Die conclusie is naar huidige inzichten nog steeds valide. Ik heb dan ook geen voornemen om een voorstel te doen voor de invoering van een vermogenswinstbelasting.
Waarom gaat u niet over op het heffen van belasting over feitelijk gemaakte winsten middels vermogenswinstbelasting in plaats van de heffing over de nu fictieve aanname van 4% rendement?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de vermogensrendementsheffing te vervangen door een vermogenswinstbelasting? Zo niet, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u hier voorstellen voor doen?
Zie antwoord vraag 7.
Proefboringen schaliegas |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht van Binnenlands Bestuur d.d. 1 maart 2013 dat het Britse bedrijf Cuadrilla proefboringen naar schaliegas gaat uitvoeren in Luttelgeest of Marknesse?1
Ja. Ik wil hierbij benadrukken dat er bij het aangekondigde onderzoek van Cuadrilla geen proefboringen geplaatst worden. Dit past in mijn toezegging dat er geen proefboringen naar schaliegas geplaatst worden gedurende de looptijd van het onderzoek, dat in opdracht van mij wordt uitgevoerd.
Klopt het dat Cuadrilla nu onderzoek doet naar de effecten van de boringen op beschermde diersoorten en of de bodem stevig genoeg is om een boortoren te plaatsen? Kunt u aangeven of in het vooronderzoek ook andere zaken onderzocht worden, zoals de gevolgen voor grondwater, bodemkwaliteit etc.?
Cuadrilla heeft besloten om de looptijd van het door mij aanbestede onderzoek te benutten om verschillende onderzoeken uit te voeren om de benodigde informatie te verzamelen over de verschillende mogelijke boorlocaties. Nogmaals, er zal niet geboord worden.
Het vooronderzoek van Cuadrilla betreft een ecologisch onderzoek om vast te stellen of, en zo ja welke, beschermde flora en fauna in de omgeving aanwezig is. Met de resultaten van dit onderzoek kan beoordeeld worden wat de potentiële effecten zouden kunnen zijn van de proefboringen en of er maatregelen getroffen zouden moeten worden om deze te beperken.
Daarnaast wordt een bodemonderzoek uitgevoerd ter vaststelling van de nul-situatie van de bodem en grondwater kwaliteit. Daarbij wordt ook de draagkracht van de bodem bepaald ten behoeve van de boorinstallatie.
De gegevens van de vooronderzoeken worden gebruikt om te bepalen welke van de twee locaties het meest geschikt zou zijn als boorlocatie. Daarnaast zal Cuadrilla diverse andere onderzoeken uitvoeren om een volledig beeld te vormen van de potentiële effecten (en eventuele maatregelen) van een proefboring op mens en milieu, zoals dat wettelijk vereist is.
Klopt het dat u toestemming heeft gegeven voor de proefboring, maar dat de gemeente Noordoostpolder geen vergunning heeft afgegeven omdat dit niet nodig is in dit stadium van vooronderzoek? Is er vooraf contact geweest tussen u en de gemeente? Zo ja, heeft u de gemeente gewezen op de mogelijke risico's van boringen naar schaliegas?
Nee, het klopt niet dat ik toestemming heb gegeven voor een proefboring. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1, worden bij het door Cuadrilla aangekondigde onderzoek geen proefboringen geplaatst.
Op 14 juni 2010 is de opsporingsvergunning Noordoostpolder door mij verleend. Met alleen een opsporingsvergunning mogen geen proefboringen geplaatst worden. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 11 maart jl., zijn meer vergunningen en instemmingen nodig alvorens geboord zou kunnen worden. Zo is een omgevingsvergunning nodig, waarmee onder andere een wijziging van het bestemmingplan moet worden aangevraagd – de gemeente is hiervoor het aanspreekpunt. Daarnaast moet volgens het Besluit algemene regels milieu mijnbouw (Barmm) een melding ingediend worden bij mijn ministerie met betrekking tot de milieu-impact van de proefboring en moet een boorplan ingediend worden bij het Staatstoezicht op de Mijnen.
Voor het lokale verkennende onderzoek, dat Cuadrilla gaat uitvoeren, zijn geen vergunningen nodig. Cuadrilla heeft contact gehad met het college van Burgemeester & Wethouders van de gemeente Noordoostpolder, alvorens zij bekend maakte, dat zij de bedoelde onderzoeken gaat uitvoeren.
Heeft Cuadrilla inderdaad ook vooronderzoek uitgevoerd in Boxtel en Haaren in de provincie Noord-Brabant? Zijn er nog andere gemeenten waar u proefboringen verwacht door Cuadrilla of andere bedrijven en hoe zal u de aanvraag voor deze proefboringen toetsen?
Cuadrilla heeft dezelfde type vooronderzoeken in 2010 en 2011 reeds uitgevoerd voor de locaties in Boxtel en Haaren. Ook hier zijn deze onderzoeken gedaan om een volledig beeld te krijgen van de potentiële effecten en eventueel te nemen maatregelen van een proefboring op mens en milieu, zoals dat wettelijk vereist is.
Bij mij is niet bekend waar Cuadrilla of andere bedrijven in de toekomst mogelijk proefboringen naar schaliegas willen plaatsen. Alvorens sprake zal zijn van beoordelingen van aanvragen in het kader van dergelijke proefboringen, zullen we eerst de resultaten van het onafhankelijke onderzoek af moeten wachten. Deze verwacht ik 1 juli aanstaande.
Is het u bekend dat tientallen gemeenten, waaronder de stad Utrecht, bezwaar hebben gemaakt tegen proefboringen binnen hun grondgebied? Respecteert u deze bezwaren van gemeenten als u verzoeken voor proefboringen ontvangt?
Het is mij bekend, dat er gemeenten en provincies zijn, die zich schaliegasvrij hebben verklaard. Zoals ik hierboven uiteen heb gezet, ben ik niet de enige partij die betrokken is bij het instemmingstraject om proefboringen te kunnen plaatsen. Mocht uit het onderzoek blijken dat proefboringen naar schaliegas veilig uitgevoerd kunnen worden, dan zal hier in goed overleg over besloten worden.
Hoe verhouden de proefboringen van Cuadrilla zich tot het onderzoek naar de risico's van schaliegaswinning, zoals dat op dit moment door u wordt uitgevoerd? Wanneer zijn deze onderzoeken gereed?
Het door mij aanbestede onderzoek kijkt naar de mogelijke risico’s en gevolgen van de opsporing en winning van schalie- en steenkool gas in heel Nederland en zal 1 juli aan mij aangeboden worden.
De desktop en verkennende veldstudies van Cuadrilla richten zich op de mogelijke lokale milieueffecten en -gevolgen. Ik heb van Cuadrilla begrepen, dat de resultaten van hun onderzoeken worden gepresenteerd ten behoeve van de indiening van aanvragen voor omgevingsvergunningen, indien Cuadrilla daartoe over kan gaan.
De gevolgen van de overname van Deutsche Bank voor diverse klantengroepen |
|
Eddy van Hijum (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Deutsche Bank is drama voor boeren en winkeliers»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat de in dit artikel genoemde klanten vanwege de overname door Deutsche Bank (opgelegd door de Europese Commissie) eigenlijk buiten hun schuld in een lastige situatie zijn gebracht?
Deutsche Bank is in Nederland actief geworden door een onderdeel van ABN Amro te kopen, dat ABN Amro van de Europese Commissie ter goedkeuring van de verleende staatssteun diende af te stoten. Zoals eerder aangegeven bij het antwoord op Kamervraag 3 van de leden Van Hijum en Geurts (beiden CDA) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1532, zijn in materiële zin de financieringsvoorwaarden voor klanten van Deutsche Bank daarbij dezelfde gebleven als die destijds met ABN Amro zijn afgesproken. Wel is het mogelijk dat Deutsche Bank, wanneer vervolgens de looptijd van (een van) de financieringsdelen van een klant afloopt, de voorwaarden aanpast, bijvoorbeeld als onderdeel van een wijziging van haar strategie. Hierdoor kunnen bepaalde klanten in een lastige situatie terecht komen. Zoals in de beantwoording van eerdere Kamervragen aangegeven, heeft Deutsche Bank echter richting mij aangegeven, per klant naar een passende oplossing te zoeken indien de klant door een strategiewijziging van Deutsche Bank in de problemen komt.
Zouden door de overnemende partij Deutsche Bank de bestaande financieringsvoorwaarden niet gerespecteerd behoren te worden? Waarom is dan in dit geval eenzijdige wijziging van deze voorwaarden toch toegestaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het er ook mee eens dat het dan ook eigenlijk onterecht en onwenselijk is dat de in het artikel genoemde klanten van Deutsche Bank mogelijk gedwongen worden om forse boetes te betalen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van de Kamervragen 4, 7 en 8 van het lid Dijkgraaf (SGP) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1533, waarin wordt ingegaan op de rol van boeteclausules en de specifieke situatie bij Deutsche Bank.
Welke rol ziet u voor de overheid om deze klanten schadeloos te stellen? Ziet u mogelijkheden om hierbij verder te gaan dan een vrijblijvende oproep in de richting van Deutsche Bank (zoals in het antwoord op de eerdere vragen werd aangegeven)?2 Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven bij het antwoord op Kamervraag 6 van de leden Van Hijum en Geurts (beiden CDA) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1532 is de strategiewijziging van Deutsche Bank een zelfstandige bedrijfseconomische beslissing en is het niet aan mij om rechtstreeks in te grijpen in de strategische beslissing van een individuele bank. Ik zie nu dan ook geen rol voor de overheid hierbij. Mocht er sprake zijn van overtreding van wettelijke normen dan kunnen partijen zich altijd tot de rechter wenden. Een speciaal onderzoek door een onafhankelijke instantie acht ik nu niet aan de orde. Wel vind ik het niet meer dan vanzelfsprekend dat Deutsche Bank zo snel mogelijk samen met deze klanten op zoek gaat naar een passende oplossing. Dit heeft Deutsche Bank ook zo richting mij aangegeven, en ik ga er daarom van uit dat Deutsche Bank hier op een adequate wijze werk van zal maken.
Welke onafhankelijke instantie zou deze problematiek eventueel nog eens kunnen bekijken?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Kredietmarkt op 20 maart 2013?
Ja.
Het bericht “ABN biedt toch dividend na meevaller” |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het artikel in het Financieel Dagblad waarin wordt gesteld dat de nettowinst van ABN AMRO over 2012 uitkomt op een bedrag van 1285 miljoen euro en dat de stijging van de winst (met 34%) volledig is toe te schrijven aan meevallers, onder meer in de voorzieningen voor slechte kredieten en andere vorderingen? Acht u het verstandig dat ABN AMRO 250 miljoen euro aan dividend uitkeert als de stijging van de winst enkel veroorzaakt wordt door meevallers?1
Dat artikel ken ik. Dividenduitkering is niet afhankelijk van hoeveel de winst stijgt of daalt, maar van de hoogte van de winst. Uit het persbericht van ABN AMRO is op te maken dat de winst ook exclusief eenmalige posten zodanig is dat een dividend op de plaats werd geacht.
ABN AMRO keerde medio 2012 geen interim-dividend uit omdat de vooruitzichten te onzeker waren; wat zijn de vooruitzichten op dit moment? Hoe hoog schat u het risico op tegenvallers het komende half jaar in?
De vooruitzichten blijven zodanig onzeker dat ABN AMRO geen uitspraken doet over toekomstige dividenden, waaronder een eventueel interim--dividend. Een bank moet een zo goed mogelijke schatting maken van de verwachte toekomstige resultaten op haar portfolio. Realisaties van tegenvallers en/of meevallers ten opzichte van de schatting zijn nooit uit te sluiten.
In december 2012 schreef ABN AMRO aan zijn klanten: «De nieuwe Europese regelgeving schrijft voor dat banken meer kapitaal en liquiditeit moeten aanhouden. Het verstrekken van kredieten wordt hierdoor duurder. We ontkomen er niet aan een deel van de kosten aan u door te berekenen.»; dat is ook gebeurd, want vanaf 1 januari 2013 betalen MKB-ondernemers met een doorlopend krediet bij ABN AMRO rente over kredieten die zij niet opnemen; hoe beoordeelt u het doorrekenen van de kosten aan ondernemers door ABN AMRO, terwijl de nettowinst van deze bank uitkomt op 1285 miljoen euro?
De bedrijfsvoering en de besluitvorming ten aanzien van de tariefstelling van producten is een zaak van het bestuur van ABN AMRO. Een gezonde onderneming concurreert op prijs en maakt winst; de precieze afweging is aan de onderneming. Als certificaathouder (het aandeelhouderschap is op verzoek van de Kamer op afstand ondergebracht bij NLFI, de Staat houdt certificaten) heb ik niet de intentie dit type beslissingen te willen beïnvloeden. Ik neem aan dat ABN AMRO doelt op de invoering van het Bazel III-kapitaalakkoord, waarin staat dat banken ook voor niet-getrokken kredietlijnen een hoeveelheid kapitaal moeten aanhouden. Het verplicht aanhouden van (doorgaans laagrenderende) liquide middelen is voor een bank een kostenpost, die zij – net als andere kostenposten – aan klanten zal trachten door te berekenen. De geharmoniseerde liquiditeitsregels zullen vanaf 2015 van kracht worden maar banken zullen reeds nu, zeker voor langlopende kredietlijnen, kunnen willen anticiperen op de nieuwe regels.
Kunt u uw uitspraak tijdens het debat over de Parlementaire enquêtecommissie financieel stelsel dat systeembanken hogere buffers zouden moeten aanhouden dan de internationale regels voorschrijven concreter maken? Hoe hoog zouden de buffers van systeembanken volgens u moeten zijn?
De Financial Stability Board (FSB) heeft een lijst opgesteld van wereldwijd systeemrelevant bevonden banken, waarop ING voorkomt. Wij gaan nationaal conform die FSB-afspraak een extra buffer vereisen van ING, maar introduceren tegelijkertijd eenzelfde vereiste voor alle banken die in het Nederlandse financiële stelsel systeemrelevant zijn. Dat vereiste wordt ingevuld conform de methodiek van de Financial Stability Board (FSB) en zal resulteren in een extra buffervereiste voor deze banken van maximaal 3 procent van de risicogewogen activa (RWA), afhankelijk van de mate van systeemrelevantie. De Nederlandsche Bank (DNB) zal daarvoor de mogelijk systeemrelevante banken toetsen aan een aantal criteria: de relatieve omvang van de bank ten opzichte van de sector en het bbp, de mate waarin belemmeringen bestaan voor de afwikkelbaarheid, de verwevenheid van de bank met andere (voornamelijk financiële) partijen, de vervangbaarheid van de dienstverlening van de bank en eventuele gedragseffecten die zich kunnen voordoen in de markt als gevolg van informatie over, of een gedraging van de bank in kwestie. Dit beleid maakt onderdeel uit van het wetsvoorstel Wijzigingswet financiële markten 2014, dat momenteel bij de Raad van State ligt en dit voorjaar bij uw Kamer zal worden ingediend.
DNB zal, als het wetsvoorstel wordt aangenomen, vanaf 2014 systeemrelevante banken kunnen aanwijzen en daaraan een buffervereiste koppelen. De totale buffer van een systeemrelevante bank is gerelateerd aan de mate van systeemrelevantie en kan dus per systeemrelevant bevonden bank verschillen. DNB zal deze aanwijzingsbevoegdheid vanaf 2014 gebruiken. Zo krijgen de banken snel duidelijkheid over hun kapitaalbehoefte in de komende jaren zodat ze die beter kunnen plannen.
De FSB-regels zullen vereisen dat de banken tussen 2016 en 2018 elk jaar 25 procent extra van hun systeemrelevantiebuffer opbouwen om zo in 2019 de uiteindelijk vereiste kapitaalbuffer volledig te hebben opgebouwd. Ook de Nederlandse systeemrelevantiebuffer zal vanaf 2016 via dit ingroeipad moeten worden opgebouwd. Met het oog op een soepelere ingroei naar de volledige kapitaalbuffer zullen de banken, doordat ze in 2014 al duidelijkheid krijgen over de hoogte van hun systeemrelevantiebuffer, hier al in 2014 in hun kapitaaltransitieplannen rekening mee kunnen houden.
Wanneer zouden systeembanken aan deze strengere eisen moeten voldoen?
Zie antwoord vraag 4.
Voldoen de buffers van ABN AMRO al aan de door u gewenste norm?
ABN AMRO voldoet aan de op dit moment geldende kapitaalvereisten en zet reeds stappen om te voldoen aan de kapitaal- en buffervereisten die op grond van Bazel III zullen gaan gelden. Die nieuwe vereisten zullen stapsgewijs worden ingevoerd om schokeffecten tegen te gaan en zo banken voldoende tijd te gunnen om de kapitaalpositie te versterken. ABN AMRO is een systeemrelevante bank, maar de hoogte van de systeemrelevantiebuffer voor ABN Amro is nog niet formeel vastgesteld. Ik kan niet treden in de bevoegdheden van het bestuur van de bank ten aanzien van het al dan niet anticiperen op toekomstige hogere kapitaal- en buffereisen en of de bank eventueel eerder dan wettelijk vereist aan die hogere eisen wil voldoen.
ABN AMRO moet zich gedragen als ware het een onderneming met een gewone aandeelhouder, waarbij als wederprestatie voor het ingelegde kapitaal groei en/of dividend wordt verlangd. Het (al dan niet verplicht) versterken van de kapitaalpositie kan er wel toe leiden dat er (gedeeltelijk) wordt afgezien van het uitkeren van dividend.
Zo nee, is de nettowinst over 2012 toereikend om de buffers van de bank op het door u gewenste niveau te brengen?
Zie antwoord vraag 6.
Zo nee, vindt u het dan wenselijk dat ABN AMRO ervoor kiest een deel van de winst uit te keren als dividend in plaats van de volledige winst in te zetten voor het versterken van zijn kapitaalbuffers?
Zie antwoord vraag 6.
Een mogelijke gang naar de Ondernemingskamer in het kader van mogelijk mismanagement bij SNS |
|
Arnold Merkies , Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Herinnert u zich de antwoorden die u tijdens het vragenuur van 26 februari jl. gaf over een mogelijke gang naar de Ondernemingskamer in het kader van mogelijk mismanagement bij SNS?
Ja.
Wat zijn de overwegingen van het kabinet om geen onderzoek te vragen naar de ondergang van SNS bij de Ondernemingskamer?
Bent u bekend met de uitspraken van de minister-president dat het nationaliseren van SNS noodzakelijk was vanwege het mismanagement aldaar? Waarom blokkeert u dan een onderzoek door de Ondernemingskamer, die juist bij uitstek in staat is om een eventueel wanbeleid te signaleren?
Tijdens het debat over de nationalisatie van SNS REAAL heeft u aangegeven dat er een zeer serieus en gedegen onderzoek komt naar de ondergang van SNS; waarom kan een onderzoek door de Ondernemingskamer hier dan niet gewoon deel van uitmaken?
Bent u zich ervan bewust dat het niet uitvoeren van een onderzoek door de Ondernemingskamer alleen maar leidt tot extra onrust en onzekerheid? Waarom bent u bereid dit op de koop toe te nemen?
Ik zie niet in waarom het niet initiëren van een enquêteprocedure tot onrust of onzekerheid zou leiden. Door de nationalisatie is de situatie rond SNS REAAL gestabiliseerd. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 februari jl. heeft vervolgens definitieve zekerheid verschaft. Met de uitspraak is komen vast te staan dat de nationalisatie rechtmatig was.
De gevolgen van door medeoverheden verstrekte hypotheken voor de schuldpositie |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat het van belang is dat de Kamer inzicht heeft in de gevolgen van de door gemeenten, provincies, waterschappen en ZBO’s in het verleden verstrekte hypothecaire leningen aan medewerkers voor de schuldpositie van die organen? Zo nee, waarom niet?1
Sinds 1 januari 2009 is het op grond van Wet FIDO art. 2, 4e lid, niet meer toegestaan dat openbare lichamen contracten afsluiten met betrekking tot het verstrekken van hypothecaire leningen of garanties op de verstrekking ervan door financiële instellingen. De totale waarde aan voor die tijd uitgegeven hypothecaire leningen aan personeel, neemt daarom komende jaren steeds verder in grootte af, totdat de waarde in zijn geheel op termijn is afgebouwd.
Het verstrekken van hypothecaire leningen aan eigen personeel is een autonome aangelegenheid waarover geen specifieke rapportageplicht bestaat. Verstrekte leningen in algemene zin maken echter wel onderdeel uit van de begroting en verantwoording, waardoor via het stelsel van horizontale verantwoording aan de raad daarover en het reguliere verticale toezicht door de provinciale toezichthouder, risico’s geïdentificeerd en gemitigeerd kunnen worden.
Bij ZBO’s die onderdeel zijn van de Staat en ZBO’s met eigen rechtspersoonlijkheid die de arbeidsvoorwaarden van het Rijk volgen, geldt een iets andere situatie. In de arbeidsvoorwaarden van het Rijk is van het verstrekken van hypotheken door de werkgever nimmer sprake geweest. Wel was er ooit de mogelijkheid tot het verstrekken van garanties op hypothecaire leningen van financiële instellingen, maar dat is lang geleden afgeschaft.
ZBO’s met eigen rechtspersoonlijkheid en andere (eigen) arbeidsvoorwaarden geven zelf inzicht in en leggen verantwoording af over eventueel verstrekte leningen en daarmee gepaard gaande risico’s in hun begroting en jaarrekening en op hun balans. De minister houdt hier toezicht op en de rechtmatigheid en de doelmatigheid worden extern getoetst. Ook hier kunnen dus mogelijke risico’s worden gesignaleerd en – zo nodig – worden geïntervenieerd.
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verstrekte hypothecaire leningen aan personeel tot onverantwoorde en onvoorzienbare financiële risico’s leiden bij de medeoverheden en ZBO’s. Ik deel daarom niet de mening dat het van belang is voor de Kamer om inzicht te krijgen in de gevolgen van de door gemeenten, provincies, waterschappen en ZBO’s in het verleden verstrekte hypothecaire leningen.
Deelt u de mening dat het feit dat dit een autonome aangelegenheid betreft een informatieverzoek aan de betreffende organen niet in de weg staat, analoog aan bijvoorbeeld het recente informatieverzoek over de derivatenpositie? 2 Zo nee, waarom niet?
De derivatenposities van medeoverheden zijn inderdaad onlangs in kaart gebracht middels een inventarisatie. In tegenstelling tot (verstrekte) leningen zijn derivatenposities doorgaans geen gangbaar onderdeel van de begroting en verantwoording van medeoverheden, waardoor het minder vanzelfsprekend was er van uit te gaan dat de hieraan verbonden mogelijke risico’s volledig inzichtelijk en beheersbaar waren. Voor de in het verleden verstrekte hypothecaire leningen geldt dit niet (zie antwoord3. Het feit dat het een autonome aangelegenheid betreft voor medeoverheden staat een informatieverzoek niet in de weg. Maar op basis van bovenstaande gronden zie ik helaas geen reële kans een informatieverzoek te doen. Dit geldt ook voor de ZBO’s.
Bent u bereid te inventariseren wat de effecten zijn van eventueel uitstaande hypothecaire leningen voor de schuldpositie van gemeenten, provincies en waterschappen? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze inventarisatie tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens bereid te inventariseren welke ZBO’s hypothecaire leningen aan hun medewerkers hebben verstrekt en welke bedragen hier mee gemoeid zijn? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze inventarisatie tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat het onderzoek naar schaliegas niet onafhankelijk genoeg wordt uitgevoerd |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Te weinig tegengas»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat er zoveel kritiek vanuit de klankbordgroep op de opstelling van het onderzoek is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat aan deze kritiek tegemoet gekomen wordt?
Zoals u weet, heb ik de klankbordgroep ingesteld waardoor geborgd is dat alle betrokken en belanghebbende instanties bij het onderzoek betrokken blijven. Via de bijeenkomsten van klankbordgroep wordt de mogelijkheid geboden om met de uitvoerders van het onderzoek te spreken over de opzet en voortgang van het onderzoek. Ook kan er feedback gegeven worden. In feite is dat wat er nu is gebeurd. Leden van de klankbordgroep hebben aangegeven op welke punten zij denken dat het onderzoeksplan verbeterd kan worden.
Woensdag 20 maart is de tweede versie van het concept onderzoeksplan met de klankbordgroep besproken. De bespreking verliep in een constructieve sfeer. Tijdens de bespreking zijn nog op een aantal punten opmerkingen en verbeterpunten geplaatst. Voor zover deze punten onder de scope van het onderzoek vallen, worden deze meegenomen en verwerkt.
Na afloop heeft de klankbordgroep van de bijeenkomst een gezamenlijk bericht opgesteld. Deze is op de site van de Rijksoverheid geplaatst2.
Deelt u de mening dat het cruciaal is voor het draagvlak dat het onderzoek zo transparant mogelijk wordt uitgevoerd waarbij in ieder geval een aantal zo onafhankelijk mogelijke deskundigen betrokken dient te zijn? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard ben ik het ermee eens dat het onderzoek zo transparant mogelijk uitgevoerd dient te worden. Het gehele proces – vanaf het opstellen van de onderzoeksvragen, de Europese aanbesteding en de klankbordgroep – is hierop ingericht.
Zoals ik eerder heb aangegeven, wordt het onderzoek ook nog aan de commissie voor de milieueffectrapportage voorgelegd. Deze stap heb ik extra ingebouwd, om er zeker van te zijn dat het onderzoek op een gedegen en onafhankelijke wijze is uitgevoerd.
Daarnaast heb ik veel informatie op internet geplaatst3. Zo zijn de verslagen van de consultatierondes, welke de basis zijn geweest voor de formulering van de vastgestelde onderzoeksvragen en de verslagen van de klankbordgroep op deze site te vinden.
Bent u bereid om gehoor te geven aan de suggestie vanuit de klankbordgroep om het ministerie van Infrastructuur en Milieu een (grotere) rol te geven bij de uitvoering van het onderzoek? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin is er goed regulier contact en vindt er informatie-uitwisseling plaats over onderwerpen die beide ministeries raken om goed gebruik te kunnen maken van elkaars kennis en kunde.
Zo is het ministerie van Infrastructuur en Milieu ook bij het schaliegasdossier en bij het onderzoek betrokken. Zoals is aangekondigd in de brief van 19 december 20114, werkt mijn departement samen met het ministerie van Infrastructuur en Milieu aan de Structuurvisie Ondergrond. In deze structuurvisie is de diepe ondergrond een van de hoofdthema’s.
De mijnbouw, en dus ook schaliegas, maakt hier een belangrijk onderdeel van uit. De uitkomsten van het onderhavige onderzoek zullen dan ook een plek krijgen in die Structuurvisie.
Het bericht ‘Klant nog geen koning met het provisieverbod’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Klant nog geen koning met provisieverbod»?1
Ik ken het bericht. In het genoemde artikel schetst de Consumentenbond haar bevindingen dat er dure service-abonnementen worden aangeboden waarvan de inhoud niet altijd even duidelijk is en dat banken en verzekeraars bij lijfrentes onduidelijke kosten in rekening brengen bij klanten.
Ik deel niet de conclusie dat consumenten nog weinig gewonnen hebben bij het provisieverbod. In de eerste plaats is door het provisieverbod de transparantie van de kosten van dienstverlening nu zodanig dat consumenten nadrukkelijker geconfronteerd worden met prijzen en tarieven. Onder het provisiesysteem betaalden klanten deze kosten (of meer) vaak ook al, alleen was dat niet altijd even inzichtelijk. Ten tweede is het provisieverbod nog niet zo lang van kracht. Marktpartijen zijn nog druk doende om hun bedrijfsvoering aan te passen aan de nieuwe regelgeving die zeer ingrijpend is. Ten derde is de transparantie over de aard en reikwijdte van de dienstverlening al wel uitgebreid, maar nog niet gestandaardiseerd. Ik verwacht dat met de introductie van het vernieuwde, gestandaardiseerde dienstverleningsdocument per 1 juli 2013 daar nog een belangrijke stap gezet zal worden. Dan verwacht ik dat de transparantie omtrent kosten en voorwaarden er nog meer toe zal bijdragen dat consumenten in staat zijn te kiezen tussen aanbiedingen en dienstverleners, waardoor marktdiscipline zal leiden tot redelijke prijzen en voorwaarden. Tenslotte is er ook nog een bepaling die de AFM in staat stelt op te treden tegen kennelijk onredelijke adviestarieven.
Deelt u de conclusie dat consumenten nog weinig gewonnen hebben bij het provisieverbod dat 1 januari 2013 van kracht werd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat hypotheekketens dure serviceabonnementen aanbieden waar ze weinig voor doen en banken en verzekeraars bij lijfrentes onduidelijke kosten rechtstreeks doorberekenen aan hun klanten? Indien ja, wat vindt u hiervan? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom moeten klanten vaak apart betalen voor een adviesgesprek of aanpassing van hun lening terwijl ze al een duur servicecontract hebben afgesloten?
In een servicecontract dient duidelijk te worden gemaakt waarvoor een klant betaalt en waarvoor niet. Klanten moeten daarmee in staat worden gesteld een goed geïnformeerde beslissing te nemen over het al dan niet afsluiten van een serviceabonnement. Het is ook in het belang van de dienstverlener de klant niet voor verrassingen te stellen. Dubbel in rekening brengen is uiteraard niet toegestaan. Daartegen kan de AFM optreden uit hoofde van het verbod op kennelijk onredelijke adviesvergoedingen.
Klopt het dat het provisieverbod op het gebied van lijfrentes nog niet heeft geleid tot een transparante verhouding tussen kosten en opbrengsten en dat banken en verzekeraars allerlei kostenposten benoemen, zoals afhandelingskosten en kosten per uitkering? Indien ja, wat kunt hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het provisieverbod zelf leidt tot grotere transparantie over de beloning van de adviseur/bemiddelaar, omdat die rechtstreeks door de klant betaald moet worden. Naast het provisieverbod is er een aantal maatregelen genomen ter bevordering van transparantie over kosten van een financieel product. Banken en verzekeraars dienen de totale productprijs zonder advies- en distributiekosten transparant te maken. Alle financieel dienstverleners, ook banken en verzekeraars, dienen aan de klant de aard en reikwijdte en kosten van hun dienstverlening bekend te maken in de oriëntatiefase, zodat klanten in staat worden gesteld een goed geïnformeerde keuze te maken omtrent de dienstverlening die ze wensen. Aanbieders dienen ook hun advies- en distributiekosten apart en rechtstreeks bij de klant in rekening te brengen. Ook daarmee is de transparantie toegenomen ten opzichte van de periode voor introductie van het provisieverbod.
Deelt u de opvatting dat de wijze waarop het provisieverbod nu wordt uitgevoerd door aanbieders en adviseurs niet bijdraagt aan het oorspronkelijke doel van het provisieverbod, namelijk het belang van de klant centraal stellen? Zo ja, bent u bereid om in samenwerking met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te monitoren of het provisieverbod op een juiste wijze wordt uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze opvatting niet, maar ik begrijp de zorgen die er zijn. Daarom houd ik de ontwikkelingen nauwgezet in de gaten en monitort de AFM de uitvoering van het provisieverbod intensief.