Veto op proef met gasolie in Twente |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Economische Zaken spreekt veto uit: streep door proef AkzoNobel met gasolie in Twentse zoutcavernes»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de proef met de gasolie opslag in Twente is stopgezet?
Er is geen sprake van dat de proef met de gasolieopslag is stopgezet. AkzoNobel heeft op maandag 12 oktober 2015 de bovengrondse installatie getest door een kleine hoeveelheid gasolie door de bovengrondse leidingen te pompen. Dit is toegestaan op grond van de huidige omgevingsvergunning. Het testen van de ondergrondse installatie heeft niet plaatsgevonden omdat het door AkzoNobel ingediende veiligheidsrapport nog niet volledig was. De Veiligheidsregio Twente had aangegeven dat het veiligheidsrapport aangepast moest worden omdat het wat betreft mogelijke brandscenario’s nog niet eenduidig was.
Hoe beoordeelt u de houding van Akzo Nobel dat zonder goedgekeurd rapport toch door wilde gaan? Vindt u dat het beleid dan klopt indien je zonder de nodige toestemmingen toch wilt doorgaan?
AkzoNobel heeft zorgvuldig gehandeld. Op 12 oktober 2015 heeft AkzoNobel het bovengrondse deel van de gasolie opslaginstallatie getest waarvoor reeds een omgevingsvergunning was verleend.
Het ondergronds opslaan van gasolie is een activiteit waarvoor men moet beschikken over een volledig veiligheidsrapport. Aan AkzoNobel is medegedeeld dat men op 12 oktober 2015 nog niet met het vullen van de cavernes mocht starten omdat het veiligheidsrapport nog niet door mij volledig was verklaard. AkzoNobel heeft daarop aangegeven nog niet met de ondergrondse opslag te beginnen zolang men nog niet beschikt over een volledig verklaard veiligheidsrapport.
Kunt u aangeven waarom het veiligheidsrapport niet tijdig was goedgekeurd?
Het door AkzoNobel ingediende veiligheidsrapport was nog niet volledig verklaard omdat de Veiligheidsregio Twente had aangegeven dat het veiligheidsrapport niet eenduidig was wat betreft de mogelijke brandscenario’s. In overleg met mij en de Veiligheidsregio Twente heeft AkzoNobel op 16 oktober 2015 een aangepaste versie van het veiligheidsrapport ingediend. De vernieuwde versie van het veiligheidsrapport is gestuurd naar de Veiligheidsregio Twente, het Waterschap Vechtstromen, Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de gemeenten Hengelo en Enschede met het verzoek om over het rapport te adviseren. Op 2 november 2015 heb ik van alle adviseurs een reactie ontvangen. Zij zijn van mening dat het veiligheidsrapport volledig is. Ik zal op korte termijn het veiligheidsrapport dan ook volledig verklaren.
Welke analyses van de veiligheid zijn er gemaakt en acht u het 100% veilig om gasolie in de zoutcavernes te pompen?
Een industriële activiteit gaat altijd gepaard met enig risico. Op basis van de bestaande wet- en regelgeving is de veiligheid zo goed mogelijk geborgd. Behalve het veiligheidsrapport zijn er diverse analyses gemaakt overeenkomstig de op ondergrondse opslag van gasolie van toepassing zijnde wet- en regelgeving.
In het kader van de omgevingsvergunning is een milieueffectrapport, een opslagplan en een monitoringplan opgesteld. Ik heb van SodM, TNO en van de Mijnraad een advies gekregen op basis waarvan ik in december 2014 heb geconcludeerd dat de ondergrondse opslag van gasolie veilig uitgevoerd kan worden. De installatie valt onder het toezicht van SodM.
Wie is er aansprakelijk indien er nu of over 40 jaar een caverne gaat lekken en er grote schade optreedt?
Indien er schade optreedt als gevolg van verontreiniging van lucht, water of bodem door het lekken van een caverne is, overeenkomstig de Mijnbouwwet en -regelgeving en het Burgerlijk Wetboek, de houder van de opslagvergunning daarvoor aansprakelijk. Ingevolge het Burgerlijk Wetboek verjaart de rechtsvordering tot vergoeding van de schade dertig jaar na de gebeurtenis waardoor de schade is ontstaan. Bestaat de gebeurtenis uit een voortdurend feit, dan begint de termijn van dertig jaren te lopen nadat dit feit is opgehouden te bestaan. Bestaat de gebeurtenis uit een opeenvolging van feiten met dezelfde oorzaak, dan begint deze termijn te lopen na dit laatste feit.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat er een besluit genomen wordt om verder te gaan?
Ik heb van alle eerder genoemde adviseurs een reactie ontvangen op het door AkzoNobel op 16 oktober 2015 ingediende veiligheidsrapport. De adviseurs zijn van mening dat het veiligheidsrapport volledig is. Ik zal dan ook op de korte termijn het veiligheidsrapport volledig verklaren. Vanaf dat moment kan AkzoNobel beginnen met de opslag van gasolie in de cavernes. Het veiligheidsrapport zal gepubliceerd worden op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (www.rvo.nl/subsidies-regelingen/opslagprojecten) en zal ook ter inzage worden gelegd in de gemeente Enschede.
Het bieden van premiekorting in ruil voor privédata door verzekeraar Achmea |
|
Rik Grashoff (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Achmea voornemens is premiekorting te bieden aan verzekerden, in ruil voor persoonlijke gedragsgegevens?1
Ja.
Kunt u aangeven of er nu al verzekeringen worden aangeboden waarbij premiekorting wordt geboden in ruil voor bijvoorbeeld persoonlijke gedragsgegevens?
Verzekeraars hebben informatie nodig om een inschatting te maken van het risico dat zij verzekeren. Het is niet ongebruikelijk dat verzekeraars daarbij gebruik maken van persoonlijke gedragsgegevens. Zo wordt bijvoorbeeld al jaren gevraagd naar rookgedrag bij diverse verzekeringen. Uit het recente rapport «Berekende risico’s» van het Rathenau Instituut2 blijkt dat verschillende verzekeraars zich bezighouden met het meten van klantgedrag. Het is voorstelbaar dat verzekeraars dit kunnen gebruiken als instrument om risico’s te voorkomen of beperken.
Zolang verzekeraars zich aan de wet houden, is er geen reden op te treden. Het relevante wettelijke kader bestaat – voor wat betreft de verwerking van persoonsgegevens – uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Het is aan het Cbp om te beoordelen of de Wbp wordt nageleefd. Voorwaarden uit de Wbp zijn onder andere dat persoonsgegevens voor een bepaald vastgesteld doel moeten worden verzameld en dat degene van wie de persoonsgegevens zijn, daarover moet worden geïnformeerd. Ook mogen persoonsgegevens niet langer dan wettelijk toegestaan bewaard worden en is adequate beveiliging verplicht. Verder is een wettelijke grondslag voor de gegevensverwerking vereist.
Mag Achmea persoonlijke gedragsgegevens die zijn verzameld voor de auto- of inboedelverzekering gebruiken voor het beoordelen van andere verzekeringen van dezelfde klant of voor het opstellen van risicoprofielen voor bijvoorbeeld (aanvullende) zorgverzekeringen of om bijvoorbeeld de hoogte van de premie per verzekerde te differentiëren op basis van het risicoprofiel?
Persoonsgegevens die zijn verzameld voor een bepaald doel mogen niet zondermeer gebruikt worden voor een ander doel. Het is afhankelijk van de overeenkomst of de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van de betreffende diensten mogelijk is gemaakt. De gebruiksvoorwaarden moeten voldoende duidelijk en specifiek omschrijven dat de gegevens kunnen worden verwerkt voor de onderhavige doeleinden. Voor zover de overeenkomst tekortschiet, moet er zijn voldaan aan een van de andere rechtvaardigingsgronden uit artikel 8 Wbp. Toestemming van de betrokkene kan dan een rechtvaardigingsgrond zijn (artikel 8, onder a).
Bij de basiszorgverzekering geldt overigens een verbod op premiedifferentiatie. Persoonsgegevens die verzameld zijn voor andere schadeverzekeringen mogen daarom niet worden gebruikt voor een premiekorting op de basiszorgverzekering.
Voor het gebruik van persoonsgegevens voor bijvoorbeeld premiedifferentiatie bij de aanvullende zorgverzekering geldt wat voor andere verzekeringen geldt.
Op welke wijze wordt toegezien op voorlichting aan (aspirant)verzekerden over het gebruik van de gegevens en de mogelijke consequenties daarvan?
In het algemeen geldt dat de verantwoordelijke voor gegevensverwerking (in dit geval Achmea) verplicht is om de betrokkene te informeren over de doeleinden van de verwerking van persoonsgegevens, tenzij de betrokkene daarvan reeds op de hoogte is. Dit volgt uit artikel 33 en 34 van de Wbp. De verantwoordelijke dient bovendien nadere informatie te verstrekken voor zover dat nodig is om een behoorlijke en zorgvuldige verwerking te waarborgen jegens de betrokkene, gelet op de aard van de gegevens, de omstandigheden waaronder de gegevens worden verkregen of het gebruik dat ervan wordt gemaakt (artikel 33, derde lid, en 34, derde lid, Wbp). De verantwoordelijken dienen dus aan hun informatieverplichtingen invulling te geven. Daaronder vallen ook de privacyrisico’s verbonden aan het delen van de privégegevens. Het CBP ziet toe op naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Welke sancties staan op misbruik van de gegevens en wat zou onder misbruik worden verstaan?
Is het Achmea toegestaan om gedetailleerde persoonsgegevens te delen of door te verkopen aan andere bedrijven of derden of aan hen de mogelijkheid te geven gedetailleerde persoonlijke gedragsgegevens te verzamelen als bijproduct van een verzekering?
Het staat Achmea op grond van de Wbp niet vrij om persoonsgegevens op een later moment alsnog met derden te delen, indien zij daarvoor geen toestemming heeft van de verzekerden of een andere grondslag uit de Wbp daarin voorziet, zoals een overeenkomst die dit specifiek regelt. De Artikel 29 Werkgroep, waaronder alle nationale gegevensbeschermingsautoriteiten (zoals het Cbp) in de EU vallen, heeft in 2013 aangegeven dat een doel dat vaag of algemeen is omschreven – zoals het verbeteren van gebruikerservaring, of marketingdoelen – zonder verdere detaillering niet voldoet aan de eis van doelbinding. Dan zou niet zijn voldaan aan de eis van welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden voor gegevensverwerking.3 Die eis is opgenomen in artikel 6, eerste lid, onder b, van de privacyrichtlijn4 en artikel 7 Wbp.
Mag Achmea klanten weigeren als zij geen gebruik wensen te maken van de privacyschendende apparaten?
Achmea onderzoekt op dit moment alleen de mogelijkheden nog om gebruik te maken van nieuwe persoonlijke data. Het staat Achmea vrij om voorwaarden te stellen aan klanten. Dit is thans ook al mogelijk, denk bijvoorbeeld aan het weigeren van een persoon voor een aanvullende zorgverzekering of het differentiëren van de premie voor een levensverzekering naar rookgedrag. Achmea is vanzelfsprekend verplicht de wet na te leven. Een beding in de algemene voorwaarden bij de verzekering is bijvoorbeeld vernietigbaar, als dit onredelijk bezwarend is voor de verzekerde (artikel 6:233 BW). Een verzekeraar dient voorts te voldoen aan haar informatieplicht op grond van de Wbp. Klanten moeten worden geïnformeerd over de privacyrisico’s die verbonden zijn aan het delen van privégegevens. Is een klant het niet eens met de voorwaarden die de verzekeraar stelt, dan kan hij kiezen voor een andere verzekeraar.
Welke maatschappelijke effecten kunnen naar uw verwachting optreden als grote delen van de bevolking kortingen bedingen op verzekeringen door toegang te bieden tot hun persoonlijke gedragsgegevens?
Als grote delen van de bevolking kortingen bedingen op hun verzekeringen door toegang te bieden tot hun persoonlijke gedragsgegevens kan dit allerlei maatschappelijke effecten hebben. In zijn algemeenheid zal binnen de contractsvrijheid vermoedelijk gezocht worden naar nieuwe evenwichten tussen het organiseren van solidariteit en het adequaat beprijzen van risico’s. De hoogte van de premie kan meer worden toegesneden op het daadwerkelijke risicoprofiel van de verzekerde. Dit zou kunnen leiden tot daling van de gemiddelde premie voor verzekeringen, maar tegelijkertijd tot het toenemen van verschillen in premie tussen klanten. Ook andere effecten zijn denkbaar, zoals die worden geïdentificeerd in het recente rapport «Berekende risico’s» van het Rathenau Instituut. Daaruit blijkt dat een eventueel toekomstig verzekeringsmodel dat is gedreven door persoonsgegevens over gedrag, gericht op preventie van risico, tot een sterkere, normatieve invloed van de verzekeraars kan leiden. Het Rathenau Instituut stelt dat om de mogelijkheden van big data op een verantwoorde manier te benutten, er ruimte moet zijn voor experimenten, maar tegelijkertijd ook voor reflectie en evaluatie, met inachtneming van publieke waarden als solidariteit.
Het bericht dat rechtsbijstandsverzekering taboe is voor Groningers in aardbevingsgebied |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Rechtsbijstandverzekering is taboe voor Groningers in aardbevingsgebied»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat inwoners van een aardbevingsgebied door (vrijwel) alle verzekeringsmaatschappijen worden uitgesloten van een rechtsbijstandsverzekering, omdat er sprake is van een «al lopend conflict»?
Het Verbond van Verzekeraars heeft mij desgevraagd laten weten dat de stelling dat bewoners uit het Groningse aardbevingsgebied geen rechtsbijstandsverzekering kunnen afsluiten, niet accuraat is. Daarbij wijst het Verbond er op dat rechtshulp voor geschillen die voorzienbaar zijn omdat reeds sprake is van schade op het moment dat de rechtsbijstandsverzekering wordt gesloten, in beginsel niet onder de dekking van de polis valt. Dit volgt uit het gegeven dat een rechtsbijstandsverzekering – zoals alle verzekeringen – een overeenkomst is tussen verzekeraar en verzekerde om de gevolgen van een onzeker voorval af te dekken.
Navraag bij diverse rechtsbijstandverzekeraars heeft uitgewezen dat sommigen van hen geen nieuwe verzekerden uit het aardbevingsgebied aannemen voor rechtsbijstandsverlening inzake aardbevingsschade door gaswinning en sommigen dat wel doen. Het is dus mogelijk om ook voor eventuele nu nog onbekende toekomstige behoefte aan rechtshulp bij geschillen over schade als gevolg van de aardgaswinning een rechtsbijstandsverzekering te sluiten. Wanneer een klant geen dekking wordt geboden voor geschillen over schade als gevolg van de aardgaswinning betekent dit niet dat de klant uitgesloten is van de gehele rechtsbijstandsverzekering. De verzekeraar kan kiezen om de klant voor andere onderdelen wel een verzekering aan te bieden. Het al dan niet kunnen afsluiten van een rechtsbijstandsverzekering, dan wel deelmodules daarvan, is afhankelijk van het individuele acceptatiebeleid van de verzekeraar.
Gedupeerden met een geschil die niet over een rechtsbijstandsverzekering beschikken en deze ook niet kunnen sluiten, en die zich er door de kosten van laten weerhouden zelf rechtskundige bijstand in te schakelen, zouden kunnen overwegen hun belangen door een claimstichting te laten behartigen. Indien zij minder draagkrachtig zijn en aan de overige voorwaarden voldoen komen zij in aanmerking voor gesubsidieerde rechtsbijstand.
Zijn er andere gebieden in Nederland – bijvoorbeeld in Limburg – waar grote groepen bewoners zijn of worden uitgesloten van een rechtsbijstandverzekering door schade als gevolg van aardbevingen of mijnbouwschade?
Zoals ik in antwoord 2 aangaf, is volgens het Verbond van Verzekeraars het mogelijk om ook voor eventuele nu nog onbekende toekomstige behoefte aan rechtshulp bij geschillen over schade als gevolg van de aardgaswinning een rechtsbijstandsverzekering te sluiten. Er zijn mij geen voorbeelden bekend van gebieden waar burgers zich in het geheel niet voor rechtsbijstand door schade als gevolg van aardbevingen of mijnbouwschade kunnen verzekeren.
Deelt u de analyse van het Verbond van Verzekeraars die de vergelijking trekken tussen «een brandend huis dat ook niet verzekerd kan worden»? Wat is naar uw mening de definitie van een «lang lopend geschil» in dit geval? Kunt u aangeven waar daarbij de fysieke grenzen liggen van het aardbevingsgebied?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid na te gaan op basis van welke criteria de Bond van Verzekeraars inwoners van Groningen uitsluit van een rechtsbijstandverzekering?
Zie antwoord vraag 2.
Waaruit bestaat de regeling die door verzekeraars getroffen is met de Stichting Waardevermindering door Aardbevingen Groningen (WAG)? Met hoeveel klanten is deze regeling getroffen? Op welke wijze zijn deze klanten hierover geïnformeerd?
De door de verzekeraars met de Stichting WAG getroffen regeling strekt er toe dat verzekerden die deelnemen aan door de Stichting WAG gevoerde procedures geen entreegeld en – bij een positieve uitkomst van de procedure – geen success fee verschuldigd zijn. In sommige gevallen heeft de verzekerde zelf te kennen gegeven dat hij of zij vertegenwoordigd wenst te worden door de Stichting WAG. Verzekerden zijn overigens niet verplicht om hun belangen door de Stichting WAG te laten behartigen, maar kunnen er ook voor kiezen gebruik te maken van de reguliere rechtshulp die door of vanwege hun verzekeraar wordt geboden. De regeling is getroffen tussen enerzijds de verzekeraar en anderzijds de Stichting WAG. Het betreft een private overeenkomst. Over het aantal verzekerden dat gebruik maakt van de diensten van de stichting WAG kan ik geen uitspraak doen. Het Verbond van Verzekeraars heeft op mijn verzoek navraag gedaan bij de desbetreffende rechtsbijstandverzekeraars over de wijze waarop zij hun klanten hebben ingelicht over de overeenkomst met de Stichting WAG. Daaruit is gebleken dat deze rechtsbijstandverzekeraars de keuze hebben gemaakt hun verzekerden over de overeenkomst voor te lichten op het moment dat zij hun rechtsbijstandsverzekering inroepen. Het is aan de verzekeraar om te bepalen hoe deze voorlichting wordt vormgeven.
Is het gebruikelijk dat er bij een rechtsbijstandverzekering sprake is van het betalen van een succes fee bij het winnen van een zaak in hoger beroep?
Een verzekeraar kan er voor kiezen om zich in een rechtszaak voor een verzekerde door een externe advocaat te laten vertegenwoordigen. Deze externe advocaat kan aan de verzekeraar een succes fee rekenen. Afhankelijk van de dekking van de verzekering kan deze succes fee door de verzekeraar worden verhaald op verzekerde.
Is er naar aanleiding van de – door provinciale staten – aangenomen motie2 in kaart gebracht: hoeveel burgers in redelijkheid niet zelf de kosten van een procedure kunnen dragen door middel van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand; hoeveel bewoners mogelijk een beroep zullen (moeten gaan) doen op het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand, omdat zij uitgesloten zijn van een rechtsbijstandverzekering vanwege aardbevingen?
Op 24 juni jl. hebben provinciale staten van Groningen een motie aangenomen, waarin gedeputeerde staten werden opgeroepen te onderzoeken welke Minister of Staatssecretaris bevoegd is te bewerkstelligen dat voor Groningse gedupeerden van aardbevingsschade een uitzondering wordt gemaakt op de inkomens- en vermogensnormen die gelden voor een aanspraak op gesubsidieerde rechtsbijstand. Gedeputeerde staten hebben vervolgens de motie onder de aandacht gebracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Bij brief van 15 september jl. heeft de Staatssecretaris gedeputeerde staten bericht niet in het verzoek van provinciale staten te kunnen bewilligen, omdat een dergelijke uitzondering niet strookt met het uitgangspunt in de Wet op de rechtsbijstand dat burgers met een inkomen en vermogen dat hoger ligt dan de geldende normen in staat worden geacht de kosten van rechtsbijstand voor eigen rekening te nemen. In de door provinciale staten aangenomen motie heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie geen aanleiding gezien kwantitatief onderzoek te doen, omdat een dergelijk onderzoek niet tot een andere reactie op het verzoek van provinciale staten zou kunnen hebben geleid. Eventueel ander onderzoek op dit gebied is mij niet bekend.
Waaruit zal het voorstel voor laagdrempelige geschilbeslechting bestaan dat wordt voorbereid door de Nationaal Coördinator Groningen?
In het Meerjarenprogramma «Kansrijk en Aardbevingsbestendig Groningen» van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) dat op 4 november jl. is gepresenteerd, is een voorstel gedaan dat er voor moet zorgen dat bewoners van het aardbevingsgebied op een goede manier hun recht kunnen halen. De NCG stelt voor om een Arbiter aardbevingsschade op te richten waartoe bewoners zich kunnen wenden indien ze, na uitvoer van de contra-expertise, niet tot overeenstemming met het Centrum veilig Wonen (CVW) kunnen komen. Daarnaast heeft de Minister van Economische Zaken de NCG gevraagd om nader onderzoek te doen naar de voorwaarden die verzekeraars stellen om een rechtsbijstandsverzekering af te sluiten binnen het aardbevingsgebied. Indien de voorwaarden buitenproportioneel zijn, zal de NCG in overleg met alle betrokken partijen bekijken of en op welke wijze voorzien dient te worden in adequate bijstand ter aanvulling op de bestaande mogelijkheden en de reeds ontwikkelde protocollen bij schade en preventie.
Bent u bereid om met de Bond van Verzekeraars in gesprek te gaan om te zorgen dat bewoners van een aardbevingsgebied niet langer uitgesloten worden van een rechtsbijstandverzekering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De beslissing van Deloitte om niet van accountant te wisselen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Deloitte lapt door sector gewenste rotatie aan de laars»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de beslissing om niet van accountant te wisselen, terwijl hetzelfde kantoor al meer dan 10 jaar de boeken controleert?
Als deze berichtgeving juist is, laat dit twee dingen zien. Ten eerste dat bij de betreffende accountants de urgentie van het herstel van vertrouwen in de accountancy nog onvoldoende was doorgedrongen. Ten tweede laat dit zien hoe belangrijk het is om regelmatig van accountant te wisselen. Inmiddels heb ik uit de pers begrepen dat Deloitte haar eerdere beslissing, om EY als accountant te handhaven, heeft teruggedraaid en dus alsnog een selectieproces voor een nieuwe accountant zal beginnen. Ik acht dit een juiste beslissing. Door de roulatie van accountantsorganisaties en externe accountants wordt het gevaar van te grote verwevenheid aangepakt en wordt de onafhankelijkheid van externe accountants en accountantsorganisaties versterkt.
Deelt u de mening dat deze beslissing op geen enkele manier past bij de voorbeeldfunctie die een groot accountantskantoor als Deloitte heeft?
Als de beslissing om terug te keren naar de oude accountant inderdaad was ingegeven door de wens om bepaalde zaken betreffende de inkomens van de Deloitte-partners niet inzichtelijk te maken, dan verhoudt dit zich zeer slecht met de sectorbreed uitgedragen intentie om de kwaliteit van de accountancy aanmerkelijk te verhogen. Door middel van deze antwoorden maak ik tevens publiek wat mijn opvatting in deze kwestie is.
De sector heeft een ambitieuze agenda in het rapport «In het publiek belang»2 neergezet die ik, zoals ik u heb laten weten in mijn brief van 25 september 20143, zal completeren met wettelijke waarborgen. De AFM zal over de naleving rapporteren en op de wettelijke eisen handhaven. Het eerstvolgende rapport van de AFM verschijnt medio oktober 2015. Mijn wetsvoorstellen zullen voorjaar 2016 uw Kamer bereiken.
Deelt u eveneens de mening dat het kwalijk en onwenselijk is dat Deloitte niet van accountant wil wisselen, omdat de voorkeurskandidaat niet langer wilde meewerken aan het buiten de boeken houden van informatie over het inkomen en de goodwill van de Deloitte-top? Zo ja, welke acties gaat u hiertegen ondernemen? Bent u bereid Deloitte hierop aan te spreken en de uitkomsten van dit gesprek te delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 3.
Welke conclusie trekt u uit het feit dat de Audit Commissie van Deloitte heeft voorgesteld om, tegen de initiële wens van de Raad van Commissarissen in, niet van accountant te wisselen? Is een Audit Commissie waarvan de CFO, het hoofd Financiën en het hoofd Interne Accountantsdienst (IAD) deel uitmaken, wel onafhankelijk en kritisch genoeg? Deelt u de mening dat deze samenstelling van de Audit Commissie indruist tegen het principe dat de gecontroleerde zijn eigen controleur niet hoort aan te stellen?
Op grond van de Corporate Governance Code wordt de accountant benoemd door de algemene vergadering, op voordracht van de raad van commissarissen, waarbij zowel de audit commissie als het bestuur daarover advies uitbrengen aan de raad van commissarissen. De rol van functionarissen van de onderneming, zoals de CEO4 en de CFO5, mag dus niet verder gaan dan het organiseren van en het adviseren over, het selectieproces voor een nieuwe accountant.
Ik heb begrepen uit de brief van de voorzitter van de raad van commissarissen van Deloitte van 18 augustus 2015 dat de selectiecommissie voor de keuze van de accountant bestond uit de audit commissie van de raad van commissarissen en daarnaast de CFO, het hoofd Finance en het hoofd IAD. Deze laatste drie functionarissen maakten dus geen onderdeel uit van de audit commissie. Voor zover hun rol in de selectiecommissie verder ging dan het organiseren van, en het adviseren over, het selectieproces is dat in strijd met de Corporate Governance Code. Hoewel de Corporate Governance Code niet rechtstreeks van toepassing is op Deloitte, geldt dit wel als richtsnoer voor de onafhankelijke benoeming van de accountant.
Zoals ik heb aangekondigd in mijn brief van 25 september 2014 aan uw Kamer, ben ik voornemens om een intern toezichtsorgaan, vergelijkbaar met een raad van commissarissen, verplicht te stellen voor OOB-accountantsorganisaties, waaronder Deloitte. In deze wettelijke regeling zal geborgd worden dat het intern toezichtsorgaan haar taken en verplichtingen onafhankelijk kan en moet uitoefenen. Daarnaast heb ik begrepen van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) dat de accountantsorganisaties die wettelijke controles verrichten bij organisaties van openbaar belang (OOB-accountantsorganisaties) via zelfregulering een roulatieplicht voor OOB-accountantsorganisaties zullen invoeren. Ik stel dat op prijs omdat roulatie ook voor OOB-accountantsorganisaties zelf van belang is, zoals uit deze kwestie is gebleken.
Zijn de functies binnen Deloitte voldoende gescheiden geweest en is voorkomen dat direct belanghebbenden invloed konden uitoefenen op de toegepaste accountantsmethodiek? Is deze handelwijze met de verplichte, onafhankelijke, extern aan te stellen Raad van Commissarissen in de toekomst nog mogelijk?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zegt dit over de integriteit van de sector, ook gezien de eerdere onvolkomenheden bij andere kantoren waar partners een financieel belang hadden in de verhuur van het eigen kantoor aan het eigen bedrijf?
Zie het antwoord op vragen 2, 3 en 4.
Leiden financiële belangen die partners hebben bij accountantskantoren en de intransparante wijze waarmee hier wordt omgegaan tot kwalitatief slechtere en minder onafhankelijke controles? Deelt u de mening dat alle partners van accountantskantoren gezien hun vertrouwensfunctie in het maatschappelijke verkeer transparant moeten zijn over de directe en indirecte financiële belangen die zij in hun kantoren hebben?
Een van de maatregelen van het rapport «In het publiek belang» is transparantie over het beloningsbeleid, het beleggingsbeleid voor individuele partners in privé en de individuele beloningen van de bestuurders van de accountantsorganisatie door middel van publicatie in het jaarverslag, transparantieverslag of op de website van de accountantsorganisatie. Ik ga er van uit dat de sector ook deze maatregel voortvarend zal implementeren. De AFM zal in haar rapport medio oktober 2015 ingaan op de voortgang van de OOB-accountantsorganisaties met het implementeren van de maatregelen uit het rapport.
Kunt aangeven of en zo ja, welke acties de Autoriteit Financiële Markten, vooruitlopend op de Europese auditverordening, onderneemt tegen Deloitte?
Deloitte heeft aangegeven alsnog afscheid te nemen van haar oude accountant en een selectieproces te beginnen voor een nieuwe accountant. De vraag of de AFM nadere acties onderneemt richting Deloitte kwalificeert als toezichtvertrouwelijke informatie. Wel merk ik op dat als onderdeel van de voorgenomen wetgeving (het recent geconsulteerde wetsvoorstel aanvullende maatregelen accountantsorganisaties) een geschiktheidstoets zal worden geïntroduceerd voor alle zittende en nieuwe bestuurders en leden van het interne toezichtsorgaan bij OOB-accountantsorganisaties.
De onderzoeksrapporten inzake schaliegas |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u naar aanleiding van de onderzoeksrapporten inzake schaliegas1 aangeven hoe het nadere onderzoek eruitziet – hoeveel boringen, met hoeveel boorgangen, op welke locaties?
Een onderzoeksprogramma naar schaliegas is op dit moment niet aan de orde. Eerst zal ik in het Energierapport 2015 bezien of het wenselijk is schaliegas als optie niet uit te sluiten. Mocht dat zo zijn, dan zal de tijd worden genomen voor nader onderzoek, inclusief bodemonderzoek door middel van enkele onderzoeksboringen met een zuiver wetenschappelijk doel. In dit licht kan ik op dit moment alleen in hoofdlijnen iets aangeven over een mogelijk onderzoeksprogramma. Ik kan nog geen helderheid geven over mogelijke locaties, aantal en type boringen, in te zetten technieken en de kosten daarvan.
Een mogelijk onderzoeksprogramma zal zoveel mogelijk worden ingebed in de bredere onderzoeksinzet van het Rijk op de ondergrond. Ook zal waar mogelijk samen worden gewerkt met buurlanden (Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Denemarken) en de Europese Unie. Daarnaast zal contact worden gezocht met het lopende onderzoek van de watersector (KWR) en NWO over schaliegas en de diepe ondergrond. Zo kan informatie worden gedeeld over hoe boringen naar schaliegas schoon en veilig kunnen plaatsvinden. Een mogelijk onderzoeksprogramma zal worden geleid door een wetenschappelijk team en alle data en resultaten zullen openbaar en voor iedereen beschikbaar zijn.
Waarin verschilt een «onderzoeksboring met een zuiver wetenschappelijk doel» deze van een «normale» proefboring? Zal de techniek van het «hydraulic fracturing» worden ingezet?
In tegenstelling tot een «normale» proefboring zal een uitvoerder of operator in dit geval opereren in opdracht van de overheid en is de vervolgoptie van commerciële winning niet aan de orde. Ook zullen de onderzoeksresultaten openbaar beschikbaar worden en zal een uitvoerder gedurende het proces actief moeten samenwerken met diverse partijen. Over in te zetten technieken kan ik, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1, op dit moment nog geen helderheid geven.
Kunnen de onderzoeksboringen beperkt blijven tot (reeds gedane) kernboringen gevolgd door laboratoriumonderzoek naar de mechanische eigenschappen van het gesteente, zoals het onderzoek in dat in België uitgevoerd is door de Katholieke Universiteit Leuven?2
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 zijn deze zaken op dit moment niet aan de orde.
Hoeveel wetenschappelijke boringen zullen vereist zijn om met acceptabele zekerheid uitspraken te kunnen doen over de mogelijkheden van schaliegaswinning?
Zie antwoord vraag 3.
Welke kosten zijn hiermee gemoeid en uit welke post worden deze betaalt?
Zie antwoord vraag 3.
Welke kosten zijn begroot voor het langjarig monitoren van de put-integriteit van deze wetenschappelijke, door de staat uitgevoerde boringen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke partijen komen in aanmerking om deze boringen uit te voeren, en indien dit commerciële partijen betreft, hoe gaat u dan het wetenschappelijke karakter van de boringen borgen?
Eventuele boringen zullen in opdracht van de overheid plaatsvinden, maar gelet op de benodigde expertise en ervaring zal de uitvoering waarschijnlijk plaatsvinden door commerciële partijen of zullen deze onderdeel uitmaken van een uitvoerend consortium. In principe zal de gunning van een opdracht plaatsvinden via openbare aanbesteding. Een mogelijk onderzoeksprogramma zal worden geleid door een wetenschappelijk team en alle data en resultaten zullen openbaar en voor iedereen beschikbaar zijn. Gedurende het proces zullen uitvoerende partijen samen moeten werken met diverse betrokken partijen die zullen «meekijken» in het proces.
Kunt u aangeven of zo'n onderzoeksboring met zuiver wetenschappelijk doel plichtig is aan de milieueffectrapportage (m.e.r.) is?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 is een onderzoeksboring op dit moment niet aan de orde. Indien het kabinet besluit tot een onderzoeksprogramma inzake schaliegas dan zal het uitgangspunt bij eventuele boringen in ieder geval een zorgvuldige vormgeving van het proces zijn conform de daarbij geldende procedures en regels.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat de proefboringen plaats vinden «met zo weinig mogelijk impact op de omgeving»?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 is een onderzoeksboring op dit moment niet aan de orde. Mocht een onderzoeksprogramma worden opgesteld, dan zal de inzet daarbij zijn om het aantal boringen beperkt te houden en de manier van boren dusdanig te doen dat de impact op de omgeving zo beperkt mogelijk is. Ten slotte zal ik bij eventuele onderzoeksboringen proberen om zoveel mogelijk samen te werken met buurlanden en de Europese Unie.
Zal affakkelen ook deel uitmaken van de wetenschappelijke boringen?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er uitsluitingsgebieden waar deze boringen sowieso niet zullen plaatsvinden?
In het planMER schaliegas is aangegeven welke gebieden sowieso zijn uitgesloten van boringen.
Indien in het kader van dit nadere onderzoek boringen plaatsvinden, in hoeverre zullen de gemeenten en de provincies waar deze boringen beoogd worden dan inspraak hebben in dit proces?
Mijn inzet is om te werken op basis van draagvlak en mogelijke boorlocaties in overleg met overheden en andere betrokken partijen te zoeken en vast te stellen.
Kan een gemeente of provincie op grond van eigen beleid zo'n onderzoeksboring weigeren?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het plenaire debat «mijnbouw overig»?
Ja, dat doe ik bij dezen.
Het bericht dat de NAM bij de gaswinning in Groningen gebruik maakt van de omstreden techniek fracking |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de NAM voornemens is middels fracking de laatste restjes gas onder de put bij Roodehaan/Saaksum omhoog te krijgen?1
Ja.
Wat zijn de risico’s voor de omgeving van het gebruik van de omstreden fracking-techniek bij gaswinning?
Naar aanleiding van het voornemen van NAM om bij Saaksum te gaan fracken, heb ik op 18 september 2015 vragen van uw Kamer beantwoord. In die beantwoording heb ik aangegeven dat het hier niet om een nieuw winningsplan gaat, dat de werkzaamheden (stimuleren van de gasproductie) binnen het huidige winningsplan vallen en dat het niet gaat om het boren van een nieuwe put, maar om het optimaliseren van de bestaande productie door middel van fracken. Fracken is hier, anders dan bij de winning van schaliegas, niet de methodiek van winning, maar één van de methodieken om een teruglopende of tegenvallende winning te verbeteren.
Voor conventioneel fracken is één kortdurende behandeling meestal toereikend om de gasproductie op gang te brengen (of te houden). Bij schaliegaswinning zijn er per boring meerdere behandelingen nodig. De kans op aardbevingen bij conventioneel fracken is klein. In de afgelopen 50 jaar zijn in Nederland meer dan 220 fracks uitgevoerd. Hierbij zijn geen voelbare bevingen geconstateerd.
Alle activiteiten bij de uitvoering van diepboringen zijn onderworpen aan regels om risico’s te identificeren, te evalueren en te beheersen. Dat geldt ook voor de uitvoering van hydraulische stimulatiebehandelingen (frackbehandeling). Het instrument dat voor risicoidentificatie en -beheersing wordt gebruikt is het «veiligheids- en gezondheidsdocument», dat op grond van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt opgesteld. In dit document worden niet alleen de mogelijke risico’s voor werknemers in kaart gebracht, maar ook voor de omgeving. Het «veiligheids- en gezondheidsdocument» wordt samen met het werkprogramma bij Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) ingediend. Daarnaast zijn er wettelijke verplichtingen gesteld voor de bescherming van de omgeving in het Besluit Algemene Regel Milieu Mijnbouw, waarbij via een melding wordt aangegeven hoe daar invulling aan wordt gegeven. SodM toetst deze documenten in samenhang of de onderkende risico’s afdoende worden beheerst. Alleen als aan de eisen wordt voldaan mag de activiteit (zoals een frackbehandeling) worden uitgevoerd. SodM inspecteert de naleving op locatie.
Is er een gedegen risicoanalyse gemaakt voordat er wordt gefrackt bij Roodehaan/Saaksum?
Voordat er wordt gefrackt bij Saaksum worden de risico’s geanalyseerd op de manier die in het antwoord op vraag 2 is beschreven. Op dit moment is de beoordelingsprocedure nog gaande. Alleen als aan de eisen wordt voldaan mag de frackbehandeling worden uitgevoerd.
Zijn er alternatieven beschikbaar voor het fracken om de laatste resten gas uit een gasveld te winnen?
Er bestaan verschillende methoden om de opbrengst uit een gasveld te optimaliseren, waarbij de soort techniek die toegepast kan worden afhankelijk is van de soort reservoir. Voor gesteente met een relatief lage permeabiliteit (doorlaatbaarheid), zoals in het Saaksum-veld, is er momenteel geen alternatieve methode (anders dan fracking) beschikbaar om de laatste resten gas uit de bestaande putten te winnen.
Bent u er bekend mee dat de gemeenteraden van De Marne, Zuidhorn en Winsum en provinciale staten van Groningen hebben uitgesproken niet te willen dat de NAM fracking toepast bij de gaswinning?
Ja, ik heb hier brieven vanuit de provincie en gemeenten ontvangen.
Heeft de NAM overleg gehad met de betrokken gemeenten en de provincie over het voornemen over te gaan tot fracking?
Ja. NAM heeft vanaf december 2014 overleg gevoerd met betrokken gemeenten en provincie over de gaswinning uit het Saaksum-veld. Zo zijn er gesprekken gevoerd met de bestuurders van de gemeenten De Marne, Zuidhorn en Winsum. Tevens is een gesprek gevoerd met het Waterbedrijf Groningen. Verder is er met de dorpsraden van Saaksum, Schouwerzijl, Warfhuizen/Roodehaan gesproken en is er een uitgebreide lijst met vragen van Dorpsbelangen Schouwerzijl beantwoord. Ook is de provincie Groningen geïnformeerd. Verder is er op 1 juli 2015 een informatiebijeenkomst georganiseerd voor omwonenden.
Bent u bereid met de NAM in gesprek te gaan over het gebruik van de techniek fracken?
Mijn ministerie voert regulier overleg met de NAM over de activiteiten van de NAM. Ten aanzien van de aanstaande werkzaamheden zie ik echter geen reden en geen mogelijkheid om NAM te verzoeken deze niet uit te voeren, zoals hier voor aangegeven is dit een veilige manier om de put te stimuleren en dit wordt reeds jaren gedaan in Nederland.
Het bericht 'Geef premie van 4000 euro aan alle inwoners aardbevingsgebied' |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het pleidooi van de Groninger Bodem Beweging om iedere inwoner van het Groningse bevingsgebied een premie van 4.000 euro te verstrekken?1
Ja.
Is het waar dat in het eerder afgesloten bestuursakkoord de toezegging is gedaan dat alle inwoners van het Groningse bevingsgebied deze premie krijgen?
Nee. In het bestuursakkoord «Vertrouwen op Herstel en Herstel van Vertrouwen» is afgesproken dat aan woningeigenaren een waardeverhogend pakket beschikbaar wordt gesteld voor woningisolatie, energiebesparende voorzieningen en/of decentrale energieopwekking. Tevens is afgesproken dat het pakket gefaseerd beschikbaar komt voor alle binnen het gebied gesitueerde panden. Gestart is met een waardevermeerderingsregeling voor woningen waarbij sprake is van substantieel schadeherstel en/of preventieve bouwkundige maatregelen.
In het aanvullend bestuursakkoord van 9 februari jl. is afgesproken dat, naast de oorspronkelijke negen gemeenten die zijn aangesloten bij het bestuursakkoord, ook inwoners uit Hoogezand-Sappemeer en Menterwolde aanspraak maken op de interim-regeling. Onderzocht zou worden of de definitieve regeling mede op basis van de actuele PGA-contourenkaart kan worden vormgegeven.
Tevens is afgesproken dat woningeigenaren die niet woonachtig zijn binnen de grenzen van de negen gemeenten, Menterwolde en Hoogezand-Sappemeer, maar op grond van de nieuwe regeling vanaf september wel onder de regeling zouden vallen, op deze nieuwe regeling aanspraak zouden kunnen maken met terugwerkende kracht tot het moment van het afsluiten van het bestuursakkoord van januari 2014.
Deelt u de mening van de Groninger Bodem Beweging dat ook mensen zonder schade net zo goed te lijden hebben onder de aardbevingen?
De aardbevingen kunnen grote impact hebben op de bewoners van het gebied, ook als er niet direct sprake is van schade aan hun woning.
Is het waar dat het doel van de premie het nemen van maatregelen op het gebied van duurzaamheid is? Zo ja, wordt er op gecontroleerd dat de premie daadwerkelijk aan duurzaamheidsmaatregelen wordt uitgegeven?
De regeling betreft duurzaamheidsmaatregelen op het gebied van woningisolatie, energiebesparende voorzieningen en/of decentrale energieopwekking waarmee waardebehoud en -vermeerdering van woningen wordt beoogd.
De maatregelen worden pas vergoed als een factuur wordt overlegd van de aanschaf en/of installatie van de voorziening. Fysieke controle vindt in beperkte mate plaats.
Is het waar dat de Nationaal Coördinator Groningen bezig is met het bezien van alle regelingen voor inwoners van het aardbevingsgebied en dat er eind dit jaar duidelijkheid over komt? Zo ja, wat is de reden dat de afgesproken regelingen voor Groningen opnieuw worden bezien?
Ja. De Nationaal Coördinator Groningen heeft een concept-meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen opgesteld waarin de aanpak voor het gebied en de daartoe te nemen maatregelen zijn beschreven. De regelingen zijn daar onderdeel van en worden in dat kader opnieuw bezien. Met betrekking tot de waardevermeerderingsregeling gaat de NCG de komende maand met de betrokkenen het gesprek aan hoe de regeling na 31 december 2015 zodanig kan worden ingericht dat deze dienstbaar wordt aan het realiseren van een collectief georganiseerde duurzaamheidsplus bovenop de versterkingsopgave binnen het gebied van 0,2 PGA-contour.
Mede vanwege het perspectief voor een nieuwe collectieve georganiseerde duurzaamheidsplus na 31 december 2015 stelt de NCG voor om de huidige regeling tot en met 31 december 2015 met terugwerkende kracht open te stellen voor vastgestelde schadegevallen buiten de huidige 11 gemeenten.
Het bericht ‘Onderzoeker kritisch over aanlandplicht’ |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoeker kritisch over aanlandplicht»?1
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek en de conclusies van Jochen Depestele? Wat is uw reactie op het onderzoek en de conclusies?
Ik ben bekend met het onderzoek en de conclusies van de heer Depestele. Zowel in Nederland als in België wordt vergelijkbaar onderzoek gedaan en er wordt veel samengewerkt tussen de onderzoekers. Ik ben blij met de conclusie van de heer Depestele dat de aanlandplicht waarschijnlijk zal leiden tot meer gebruik van selectievere vistuigen. Dat aan de andere kant de aanlandplicht tot gevolg heeft dat er minder voedselaanbod zal zijn voor zeevogels en aaseters in de zee, is geen nieuwe informatie. In welke mate dit effect heeft op aaseter- en zeevogelbestanden, blijkt nog moeilijk te kwantificeren. Monitoring zal nodig zijn om eventuele veranderingen te constateren. Zeevogels en aasetende bodemdieren worden reeds gemonitord.
Wat is uw reactie op de conclusie van de Vlaamse onderzoeker Depestele dat de aanlandplicht negatief uitpakt voor vogels en aasetende dieren die op de zeebodem leven? Deelt u de conclusie van de heer Depestele? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom u de conclusie niet deelt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de aanlandplicht juist negatief uitpakt voor de overlevingskans van jonge vissen?
Het is van belang dat er selectiever gevist wordt om ongewenste bijvangsten van ondermaatse vis te voorkomen. Ook zal in de vaststelling van de TAC (Total Allowable Catches) rekening worden gehouden met de duurzaamheid van de visbestanden op de lange termijn, de(Maximum Sustainable Yield.
Vissen waarvoor wetenschappelijk is aangetoond dat deze een hoge overlevingskans hebben in een specifieke visserij, kunnen worden uitgezonderd van de aanlandplicht. Op dit moment vinden in zowel België als Nederland pilotstudies plaats naar de overlevingskans van vissoorten. Op 1 juni 2015 heb ik samen met de Coöperatieve Visserij Organisatie een stappenplan naar uw kamer gestuurd waarin wordt aangegeven dat wij inzetten op een combinatie van een reductie van de ongewenste bijvangsten met 35% en een uitzondering voor soorten met een hoge overlevingskans (Kamerstuk 29 675, nr. 180).
Wat is uw reactie op de conclusie dat een maatregel bedoelt om verspilling te voorkomen en het herstel van de visstand te bevorderen juist een negatief ecologisch effect kan hebben?
Uit het onderzoek kan echter niet de conclusie getrokken worden dat de aanlandplicht tot gevolg heeft dat bepaalde zeevogelbestanden of aaseters in gevaar komen. Dit zal blijken uit de monitoring van zeevogels en aasetende bodemdieren.
Kunt u nader aangeven welke uitzonderingen er op de aanlandplicht bestaan? Hoever is de Europese Commissie met het vaststellen van de grens op overleven voor het gebruik van bepaalde vistechnieken? Welke vistechnieken komen hiervoor in aanmerking?
Op grond van de basisverordening van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (EU 1380/2013) gelden de volgende uitzonderingen op de aanlandplicht:
De discussie over wat een «hoge» overlevingskans is, zal per soort plaatsvinden op regionaal niveau op basis van onderzoeksresultaten. Ook Nederland voert hiernaar op dit moment onderzoek uit.
In de gezamenlijke aanbevelingen voor een discardplan voor 2016 zijn in de verschillende regio’s enkele uitzonderingen in verband met een hoge overleving aangevraagd voor Noorse kreeft in de visserij met manden (fuiken) en voor Noorse kreeft in trawlvisserij met bepaalde scheidingspanelen in het net.
In de regionale groepen zijn de werkzaamheden voor gezamenlijke aanbevelingen voor discardplannen voor 2017 en 2018 in september weer begonnen.
Kunt u aangeven hoe de conclusies van dit onderzoek mee kunnen worden genomen bij de verdere implementatie van de aanlandplicht en de mogelijke uitzonderingen?
Zie antwoord vraag 4.
Gasdeals van Gasunie en Shell met Russisch staatsbedrijf Gazprom, alsmede over de politieke onafhankelijkheid van gasproductie in de Noordzee |
|
Michiel Servaes (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de overeenkomst die het Nederlandse staatsbedrijf Gasunie op 2 juli jl. in Moskou afsloot met het Russische staatsbedrijf Gazprom?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Nederlandse staat, als enige aandeelhouder van Gasunie, een bijzondere verantwoordelijkheid draagt om erop toe te zien dat bedrijfsbeslissingen niet in strijd zijn met de doelstellingen van het nationale en Europese beleid, zoals het afbouwen van de energieafhankelijkheid van Rusland? Bent u in dit verband bereid om Gasunie aan te spreken op zijn verantwoordelijkheid op de korte en lange termijn het publieke belang te dienen, zoals verwoord in de missie van Gasunie? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Nota deelnemingenbeleid rijksoverheid 20132 beschrijft hoe de staat zijn rol als aandeelhouder wenst in te vullen. De dialoog – formeel en informeel – over hoe de deelnemingen de bevordering van het publieke belang centraal stellen in hun activiteiten is daar een onderdeel van. In het geval van Gasunie betreft dat de publieke belangen van de Nederlandse energievoorziening, te weten een betaalbare, betrouwbare, schone en veilige energievoorziening. Onderdeel van het Nederlandse beleid is om in Europees verband eenzijdige afhankelijkheid van een enkele leverancier of bron te voorkomen. Zie ook het antwoord op vraag 6. Daarnaast geldt natuurlijk dat de activiteiten van Gasunie dienen te passen binnen de bestaande juridische kaders.
Het gaat hier om een intentieverklaring, die zich richt op het bestuderen van mogelijkheden voor het ontwikkelen door Gasunie van infrastructuur voor het gebruik van LNG in schepen en trucks op locaties aan de Oostzeekust. De eventuele uitwerking van deze intentieverklaring in concrete projecten zal worden getoetst aan het publiek belang, de financiële en de risicofactoren. Dit is een gebruikelijk onderdeel van de genoemde dialoog tussen deelneming en aandeelhouder.
Bent u tevens op de hoogte van de overeenkomst die onder andere Shell en BASF-dochter Wintershall op 4 september jl. in Vladivostok met Gazprom sloten, waarbij Gazprom onder meer een meerderheidsaandeel in het aldaar nieuw opgerichte projectbedrijf verwierf?2
Ja. Het betreft hier het sluiten van de aandeelhoudersovereenkomst om de zogenoemde Nord Stream II gaspijpleiding aan te leggen.
Is de Nederlandse regering op enigerlei wijze betrokken geweest bij of geconsulteerd over de deal van Gasunie en/of de overeenkomst van Shell, BASF e.a. met Gazprom? Zo ja, op welke wijze?
De regering is door Shell vooraf mondeling geïnformeerd over de overeenkomst met Gazprom. De Nederlandse overheid treedt niet in overeenkomsten tussen private bedrijven. Gasunie heeft de regering naar aanleiding van het nieuwsbericht op 2 juli 2015 geïnformeerd over de ondertekening van het memorandum met Gazprom.
Wat is uw mening aangaande het strategische belang van de aanleg van de tweede Nord Stream-pijplijn en het belang dat Gazprom in 20 Nederlandse boorplatforms verwierf? Deelt u de opvatting van energie-commissaris Sefcovic die terecht vraagtekens plaatst bij de aanleg van de nieuwe pijplijn, onder meer hoe deze zich verhoudt tot de energie-prioriteiten van de EU en of het doel van het project niet feitelijk is om de gasroute door Oekraïne buitenspel te zetten?3
Met de uitbreiding van de Nord Stream-gaspijpleiding beoogt het bedrijvenconsortium van Gazprom, BASF, E.ON, ENGIE (voorheen GDF-Suez), OMV en Shell in te springen op de afnemende gasproductie in Noordwest-Europa5.
Het kabinet treedt niet in de strategische belangenafweging die de deelnemende bedrijven hierbij gemaakt hebben. Dat geldt ook voor de aangekondigde asset swap tussen Gazprom en BASF/Wintershall waar ook exploratie en productie in de Noordzee deel van uitmaken. Een dergelijke asset swap is niet ongebruikelijk in het zakelijk verkeer. De betreffende activiteiten zullen moeten blijven voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving met betrekking tot mijnbouwactiviteiten.
De uitbreiding van Nord Stream dient uiteraard te voldoen aan de Europese energieregelgeving en het vigerende sanctiebeleid. Het is aan de initiatiefnemers om, waar de regelgeving dit vereist, hiertoe in overleg te treden met de Europese Commissie en de benodigde vergunningaanvragen bij betrokken lidstaten in gang te zetten. Zo zal ook Nederland eventuele aanvragen voor exportvergunningen ten behoeve van de aanleg van de gaspijpleiding toetsen aan het vigerende sanctiebeleid.
De mogelijkheid bestaat dat de uitbreiding van Nord Stream deels een alternatief biedt voor de gasdoorvoer door Oekraïne. Over de toekomst van de transitpositie van Oekraïne bestaat onduidelijkheid. In april 2015 berichtten media dat Gazprom vanaf 2019 geen gas meer zou willen exporteren via Oekraïne. In latere mediaberichten volgden uitspraken van Gazprom dat dit toch bespreekbaar zou zijn. In de tussentijd is ook, met bemiddeling van de Europese Commissie, op 25 september 2015 een nieuwe overeenkomst voor gaslevering tussen Rusland en Oekraïne gesloten, het zogeheten «winter-pakket», voor de periode 1 oktober 2015 tot eind maart 2016. In hoeverre de route door Oekraïne op de lange termijn benut blijft worden voor gastransport naar Europa hangt af van meerdere factoren, zoals de mogelijke ontwikkeling van Turkish Stream, de verwachte rentabiliteit van investeringen in verschillende routes en het feit dat partijen die met Gazprom lange termijn-gascontracten hebben gesloten, en gebruik maken van Oekraïne als transitland, het bedrijf houden aan zijn leveringsverplichtingen en de daarbij overeengekomen afleverlocatie(s).
Wat is het beleid van het kabinet aangaande de positie van Russisch gas in onze energiemix? Is het kabinet nog altijd van mening dat de Europese energieafhankelijkheid van Rusland dient te worden afgebouwd, zoals laatstelijk gesteld door de Minister van Buitenlandse Zaken in het plenaire debat over het zogenaamde «waterscheidingsmoment» in de relaties met Rusland op 25 juni jl. of bent u van mening dat er juist meer Russisch gas moet worden geïmporteerd, zoals eerder gesteld werd door de Minister van Economische Zaken?
Het kabinet was en is van mening dat eenzijdige afhankelijkheid van de Europese Unie en van individuele lidstaten van een enkele leverancier of bron voorkomen dient te worden6. Daartoe dient ook de inzet van de Europese Unie om te komen tot een Energie Unie. Hiertoe behoort ook het actieplan energiediplomatie, dat in de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl. is verwelkomd. Bevordering van diversificatie van bronnen, leveranciers en aanvoerroutes van energie is daarbij een van de belangrijkste doelstellingen.
Van de Europese gasconsumptie is ongeveer een kwart afkomstig uit Rusland. De mate waarin EU-lidstaten afhankelijk zijn van Russisch gas voor hun energievoorziening verschilt overigens sterk per lidstaat.7
In de brief van de Minister van Economische Zaken van 2 april 2015 (Kamerstuk 29 023, nr. 184) is aangegeven dat het substantieel verminderen van de Nederlandse productie uit het Groningenveld leidt tot minder aanbod van Nederlands gas, terwijl de behoefte aan gas gelijk blijft. Ook de productie uit de Nederlandse kleine velden daalt en datzelfde geldt voor gasvelden in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Dit betekent dat aanvoer van elders moet komen. Dit gas komt uit Noorwegen, Rusland en in de vorm van LNG uit andere delen van de wereld. Tegelijkertijd is de inzet gericht op verdere energiebesparing en verduurzaming van de energievoorziening. Waar de aanvoer uiteindelijk vandaan komt, is overigens vooral afhankelijk van de keuzes die de marktpartijen maken, mits zij uiteraard aan de daarvoor geldende regelgeving voldoen. Het kabinet onderzoekt op dit moment wat de consequenties zijn van een andere benadering van de gaswinning. Daarbij wordt bestudeerd wat de consequenties zijn van een grotere afhankelijkheid van geïmporteerd gas. Het onderzoek wordt voor het einde van het jaar afgerond en dient als input voor de besluitvorming over de gaswinning in Groningen in 2016 en verder.
Is het waar dat de deal tussen Shell, BASF e.a. en Gazprom vorig jaar nog afketste vanwege «de geopolitieke consequenties van Rusland’s invasie van Oost-Oekraïne en de annexatie van de Krim»?4 Zo ja, wat is er volgens u sindsdien aan deze politieke context veranderd waardoor er nu blijkbaar weer sprake kan zijn van business as usual?
Het kabinet is niet bekend met de details van een mogelijk afgeketste deal tussen Shell, BASF e.a. en Gazprom. Voor het kabinet is er in de relatie met Rusland geen sprake van business as usual. Zo zijn de werkzaamheden van de Nederlandse overheid verschoven van actieve handelsbevordering naar het begeleiden van economische samenwerking. Ook gelden er sanctiemaatregelen, die vergunningen verplicht stellen en bepaalde projecten niet meer mogelijk maken.
Kunt u aangeven op welke wijze de genoemde gasdeals zich, in letter en geest, verhouden tot de Europese sancties tegen Rusland als gevolg van de illegale Russische annexatie van de Krim en de Russische steun voor rebellen in Oost-Oekraïne? Welke rol speelt het hierbij dat een dochterbedrijf van Gazprom, Gazprom Neft, op de EU-sanctielijst is opgenomen?
Naar aanleiding van de schending van de soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne door de Russische Federatie heeft de EU in 2014 een serie beperkende maatregelen getroffen. Onderdeel hiervan is het instellen van een vergunningplicht op verkoop, levering, overbrenging of uitvoer van bepaalde gevoelige goederen of technologieën voor de olie-industrie en een verbod wanneer deze goederen of technologieën bestemd zijn voor de diepzee-exploratie en -productie van olie, de exploratie en productie van olie in het Arctisch gebied of schalieolieprojecten. Het leveren van goederen of technologie bestemd voor gaswinning en -exploratie is niet verboden, in een aantal gevallen wel vergunningplichtig.
Daarnaast legt de sanctieverordening Rusland beperkingen op voor de toegang tot de Europese kapitaalmarkt voor bepaalde (financiële) instellingen. Deze zogenoemde kapitaalmarktrestricties zijn van toepassing ten aanzien van onder meer een dochterbedrijf van Gazprom, GazpromNeft. Deze restricties zijn te onderscheiden van bevriezingsmaatregelen. Waar bevriezingsmaatregelen kort gezegd strekken tot economisch isolement, zijn kapitaalmarktrestricties beperkt tot een verbod op het ter beschikking stellen van kapitaal. Zo is handel en betalingsverkeer met GazpromNeft nog altijd toegestaan. Wel moeten handelspartners zich rekenschap geven van de kapitaalmarktrestricties en zo nodig maatregelen treffen om te voorkomen dat (indirect) kapitaal ter beschikking wordt gesteld aan dit bedrijf. Bij een eventuele vergunning voor (financiering of financiële bijstand voor) de bedoelde goederen of technologieën zal dit als voorwaarde worden gesteld.
Op voorhand kan geen uitsluitsel geboden worden of de bedoelde gasdeals elementen in zich dragen die raken aan het vigerende Europese sanctiebeleid. De betrokken bedrijven zullen voor deze toetsing de relevante procedures in gang moeten zetten.
Hoe wenselijk acht u – los van de toelaatbaarheid van de deals onder de EU-sancties – genoemde overeenkomsten die de positie van het Russische Gazprom op de Europese markt alleen maar versterken? Hoe verhoudt deze visie zich tot de mening van de EU-Commissie dat de EU juist een meer gediversifieerde energiehuishouding moet nastreven?5
Wanneer Gazprom opereert op de Europese markt, zal het bedrijf – of het consortium waar het voor bepaalde projecten deel van uitmaakt – zich met zijn activiteiten moeten houden aan de Europese en nationale regelgeving. Die regelgeving bestaat onder meer uit energiemarktregelgeving, mededingingsregelgeving die toeziet op eerlijke concurrentie, milieu en veiligheidsregelgeving en het sanctiebeleid. Deze visie is niet in tegenspraak met de opvatting om in EU-verband een meer gediversifieerde energiehuishouding na te streven.
Deelt u de mening dat Nederland, mede in het licht van de onder vraag 9 genoemde diversificatie, zich moet richten op onafhankelijkheid van Rusland en op de productie van duurzame energie in plaats van op Russisch gas?
Het kabinet richt zich op een verdere verduurzaming van de energievoorziening in Nederland en binnen de Europese Unie. Tegelijkertijd zal gas, ook als transitiebrandstof, voorlopig nog een belangrijk aandeel hebben in de Nederlandse en Europese energiemix. Van de totale Nederlandse gasvoorziening wordt 5,1% ingevuld met gas uit Rusland (2013)10. Er is dus voor Nederland geen sprake van afhankelijkheid van Russisch gas. Nederland voert daarbij een diversificatiebeleid, waarbij ons land – door een goede marktwerking en een naar buiten gerichte energie-infrastructuur – niet afhankelijk is van één aanvoerroute. Zoals bij het antwoord op vraag 6 aangegeven zet Nederland zich in Europees verband in op het voorkomen van een al te grote importafhankelijkheid van een enkele energieleverancier.
Bent u bereid om net als de Britse regering de gasdeals met Gazprom te onderzoeken op hun impact op de Nederlandse en Europese energieafhankelijkheid van Rusland?6 Zo ja, kunt de Tweede Kamer hierover nog voor de behandeling van de begrotingen van de ministeries van Economische Zaken en van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2016 informeren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht dit niet nodig. Wel dient voldaan te worden aan de geldende regelgeving. De betreffende deals hebben geen impact op de Nederlandse energieafhankelijkheid. Met de uitbreiding van Nord Stream wordt de aanvoercapaciteit naar Europa weliswaar verhoogd, maar de bron van het betreffende gas blijft voor zover bekend dezelfde. Wat betreft het aandeel van Gazprom in de activiteiten van Wintershall in het Nederlandse deel van de Noordzee geldt dat de houders van opsporings- en winningsvergunningen zich dienen te houden aan de hieraan verbonden verplichtingen12, evenals aan de contractuele leveringsverplichtingen die zij zijn aangegaan of hebben overgenomen. Voor de goede orde zij vermeld dat ook aan Britse zijde, bij het opnieuw bezien van de vergunning als gevolg van de asset swap tussen Gazprom en BASF/Wintershall in het Britse deel van de Noordzee, geen toetsing plaatsvindt op de impact op de energieafhankelijkheid.
AFM-onderzoek naar de dienstverlening van hypotheekaanbieders bij betalingsproblemen met hypotheken |
|
Albert de Vries (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Aanbieder hypotheek moet klant met betalingsproblemen beter helpen»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke hypotheekaanbieders nog verbeteringen moeten doorvoeren in hun dienstverlening bij betalingsachterstanden?
De Kamer heeft op 25 september verzocht om een kabinetsreactie op dit rapport van de Autoriteit Financiële Markten (AFM). In deze kabinetsreactie zal nader worden ingegaan op de onderzoeksresultaten en zal worden toegelicht op welke manier het kabinet en de toezichthouders de banken willen bewegen de noodzakelijk verbeteringen door te voeren. Hieronder ga ik alvast in het kort in op de gestelde vragen.
Naar aanleiding van het stijgend aantal betalingsachterstanden bij hypotheken AFM in 2012, een verkennend onderzoek gedaan bij verschillende hypotheekverstrekkers. Om het klantbelang rond betalingsachterstanden bij hypotheken verder te bevorderen, zijn naar aanleiding van dit onderzoek enkele good practices uit de sector uitgewerkt in een leidraad, die de AFM in 2013 heeft gepubliceerd.
In het recente onderzoek is gekeken in hoeverre aanbieders verbeteringen hebben doorgevoerd sinds 2012. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft bij twaalf hypotheekaanbieders onderzocht hoe zij hun klanten helpen een betalingsachterstand te voorkomen en op welke manier zij klanten met een betalingsachterstand een oplossing bieden. De AFM concludeert dat een meerderheid van de aanbieders nog verbeteringen moet doorvoeren in hun dienstverlening bij betalingsachterstanden, maar ook dat enkele hypotheekaanbieders de risico’s in het kader van preventief beheer goed in beeld hebben en proactief actie ondernemen richting hun klanten. Welke aanbieder in welke categorie valt wordt niet bekend gemaakt omdat dit toezichtvertrouwelijke informatie betreft.
De AFM monitort de voortgang van de verbeteringen bij de individuele aanbieders en bepaalt op basis hiervan wanneer een vervolgonderzoek wordt ingesteld. De AFM kan daarnaast direct ingrijpen bij de aanbieder indien er evidente misstanden worden geconstateerd. Dergelijke misstanden zijn in dit (en het eerdere) onderzoek echter niet aangetroffen,dit betekent echter niet dat er geen ruimte is voor verbetering.
In hoeverre worden de hypotheekaanbieders waarvan de dienstverlening tekortschiet verplicht om verbeteringen in hun dienstverlening door te voeren? Wanneer moeten deze verbeteringen zijn doorgevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wordt gewaarborgd dat het belang van de klant met een betalingsachterstand nadrukkelijk wordt meegewogen in het zoeken naar oplossingen? Wat betekent dat voor de kosten die hypotheekaanbieders in rekening brengen bij een betalingsachterstand? Hoe wordt voorkomen dat de problemen bij de klant worden vergroot?
Het is belangrijk dat bij het voorkomen en oplossen van betalingsproblemen maatwerk wordt geboden en het belang van de klant hierbij centraal wordt gesteld.
Bij de implementatie van de Europese hypothekenrichtlijn (die uiterlijk op 21 maart 2016 moet zijn geïmplementeerd) worden enkele bepalingen geïntroduceerd die het mogelijk maken om zorgvuldige klantbehandeling bij bijzonder beheer op een aantal aspecten af te dwingen. Zo mag onder andere de vergoeding die de consument aan de kredietgever verschuldigd is wegens niet-nakoming van zijn verplichtingen, niet hoger zijn dan de schade die de kredietgever als gevolg van de niet-nakoming heeft geleden. Dit zorgt ervoor dat banken enkel de werkelijke kosten in rekening kunnen brengen en de financiële problemen bij de klant niet onnodig worden vergroot.
Binnen welke termijn zal de Autoriteit Financiële Markten (AFM) opnieuw onderzoek uitvoeren naar de dienstverlening?
Gelet op de uitkomsten van het onderzoek heeft de AFM aangegeven opnieuw onderzoek te doen. Zij zal de voortgang van de verbetermaatregelen van de aanbieders monitoren en mede op basis hiervan bepalen wanneer een vervolgonderzoek wordt ingesteld.
Het plotselinge vertrek van de CEO van Vivat na de overname door Anbang |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft De Nederlandsche Bank (DNB) in de verklaring van geen bezwaar van 3 juli 2015 voor de overname van VIVAT door Anbang voorwaarden gesteld? Zo ja, welke?
DNB heeft op grond van artikel 1:89 van de Wet op het financieel toezicht een geheimhoudingsplicht. Informatie over de inhoud van een verklaring van geen bezwaar is toezichtvertrouwelijk en daarmee niet publiek.
Op welke wijze is gegarandeerd dat de volgende zaken plaatsvinden:
Zoals ik in mijn brief van 10 juli 2015 aan uw Kamer heb gemeld, is in de definitieve verkoopovereenkomst tussen SNS REAAL en Anbang overeengekomen dat binnen 90 dagen na de aandelenoverdracht Anbang een kapitaalinjectie in REAAL, thans VIVAT, zal doen van EUR 1,35 miljard. Daarnaast is terugbetaling overeengekomen van de interne leningen van SNS Bank en SNS REAAL die aan de verzekeringsgroep REAAL zijn verstrekt ter waarde van EUR 552 miljoen plus rente. De lening van SNS Bank aan de verzekeringsgroep VIVAT moet voor het einde van het jaar zijn afgelost, de leningen van SNS REAAL aan de verzekeringsgroep VIVAT moeten binnen 180 dagen worden afgelost.
Ik heb geen enkele aanleiding te veronderstellen dat Anbang zijn verplichtingen onder genoemde koopovereenkomst niet zal nakomen.
Wat zijn de gevolgen indien Anbang deze zaken niet of niet op tijd doet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft Anbang tijdig de 85 miljoen euro aan openstaande belastingvorderingen betaald?
Ja. SNS REAAL heeft mij laten weten dat Anbang binnen de daarvoor afgesproken termijn de betaling van 85 miljoen euro voor de belastingvorderingen heeft voldaan.
Is er een verplichting vanuit Anbang om eventuele tekorten bij VIVAT aan te vullen? Zo ja, welke?
Het Nederlandse vennootschapsrecht noch de Wet op het financieel toezicht kent een generieke verplichting voor aandeelhouders om eventuele tekorten bij de onderneming waarvan zij (groot)aandeelhouder zijn aan te vullen. In generieke zin geldt dat in het toezicht een toezichthouder wel, bijvoorbeeld in een verklaring van geen bezwaar, voorschriften kan opnemen over dergelijke verplichtingen. Individuele afspraken van de toezichthouder met instellingen zijn echter toezichtvertrouwelijk en niet publiek. Zouden dergelijke afspraken in dit geval zijn gemaakt, kan ik daar geen uitspraken over doen.
Welke van de huidige bestuurders van VIVAT zijn door DNB goedgekeurd en wanneer is dat gebeurd?
DNB heeft op grond van artikel 1:89 van de Wet op het financieel toezicht een geheimhoudingsplicht. Informatie over de toetsing van bestuurders van een financiële onderneming is toezichtvertrouwelijk en daarmee niet publiek.
Wel kan in algemene zin worden opgemerkt dat op grond van de Wet op het financieel toezicht eisen worden gesteld aan (de samenstelling van) het bestuur. De geschiktheid en betrouwbaarheid van de beoogd bestuurders is ook een van de wettelijke criteria op basis waarvan DNB een aanvraag van een verklaring van geen bezwaar beoordeelt. Het gaat dan zowel om de geschiktheid en betrouwbaarheid van de individuele leden van het bestuur als om de samenstelling van het bestuur als collectief. DNB heeft op 3 juli jl. de benodigde verklaringen van geen bezwaar voor overname van de aandelen VIVAT door Anbang verleend.
Herinnert u zich dat u schreef «De overstap van beide heren (Gerard van Olphen en Jan Nooitgedagt) is vooraf afgestemd en besproken met de Raad van Commissarissen, met DNB, met de aandeelhouder NLFI en met mij. Allen onderschrijven dat hun overstap van belang is voor de continuïteit van de verzekeringsgroep VIVAT»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het plotselinge vertrek van de heer Van Olphen nu in het licht van de uitspraak op 26 juli 2015?
In algemene zin beschouw ik het als positief wanneer een financiële onderneming wordt overgenomen of afgesplitst, de onderneming daarna mede wordt geleid door personen met kennis van en ervaring in die onderneming. Dit acht ik, zoals ik in de geciteerde passage ook heb opgemerkt, in het belang van de continuïteit van de onderneming. Om die reden heb ik eerder positief geoordeeld over de overstap van dhr. Van Olphen bij SNS REAAL, waar ik hem had benoemd, naar VIVAT.
Dat neemt niet weg dat door betrokkenen andere keuzes kunnen worden gemaakt. Dat is in dit geval gebeurd. Ik heb kennisgenomen van het vertrek van dhr. Van Olphen als voorzitter van de Raad van Bestuur van VIVAT. De aandelen in VIVAT zijn op 26 juli jongstleden door SNS REAAL overgedragen aan Anbang. Dat heeft tot gevolg dat ik geen betrokkenheid meer heb bij de interne gang van zaken bij VIVAT. In dat licht past het mij niet daarover een oordeel te vellen. Dit is immers een zaak van de vennootschap, de Raad van Commissarissen en de aandeelhouder.
Heeft de Anbang-groep op enige wijze uw vertrouwen geschonden?
Er is contact geweest tussen ambtenaren van mijn departement en vertegenwoordigers van Anbang / VIVAT. Aangegeven is dat aanpassingen in de governance van VIVAT in het belang van de onderneming geacht wordt en op zoek wordt gegaan naar een nieuwe bestuursvoorzitter, die zoals gebruikelijk door DNB op geschiktheid en betrouwbaarheid zal worden getoetst.
In hoeverre kan een eventueel failliet van VIVAT – gezien het grote aantal Nederlandse polishouders – leiden tot negatieve gevolgen voor het financiële stelsel?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u en/of het NLFI de afgelopen week contact gehad met Anbang/VIVAT? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft u de afgelopen weken contact gehad met de toezichthouder(s) van Anbang/VIVAT? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst?
Ik heb regelmatig contact met de Nederlandsche Bank als toezichthouder op de Nederlandse verzekeringssector. Indien in die gesprekken informatie over individuele financiële instellingen, zoals VIVAT aan de orde komt is die informatie toezichtvertrouwelijk en daarmee niet publiek.
Kunt u deze vragen ten minste één dag vóór het Algemeen overleg «Toekomst van de verzekeringssector» beantwoorden (gepland op 24 september 2015)?
Ja.
Concurrentiebeperkend gedrag van PostNL |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over concurrentiebeperkend gedrag van PostNL?1
Ja.
Is het waar dat PostNL zijn concurrenten Van Straaten Post en Intrapost geen non-discriminatoire toegang wil geven tot zijn netwerk, maar een extra tarief van 10 cent per poststuk in rekening brengt?
PostNL heeft per 2015 tariefaanpassingen gedaan waardoor postvervoerbedrijven (concurrenten) een toeslag zouden moeten betalen voor het aanleveren van post, doordat ze gebruik maken van meer dan één afzenderadres. Naar aanleiding van een verzoek van postvervoerbedrijven heeft de ACM op grond van artikel 9 van de Postwet, dat inderdaad ziet op non-discriminatoire en transparante toegang tot het netwerk van PostNL, onderzoek gedaan naar de tariefwijziging.
Op basis van dat onderzoek heeft de ACM geconcludeerd dat de toeslag discriminatoir is ten opzichte van postvervoerbedrijven en heeft een last onder dwangsom opgelegd aan PostNL. De voorzieningenrechter heeft in lijn met de conclusie van de ACM geoordeeld dat PostNL artikel 9 van de Postwet heeft overtreden met de betreffende tariefaanpassingen.
Is het waar dat dit in strijd is met de Postwet, die toegang op non-discriminatoire voorwaarden voorschrijft? Is dat de reden dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft besloten dat deze tariefsverhoging niet toegestaan is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over dit concurrentiebeperkende gedrag van PostNL?
De ACM is bevoegd om op basis van de Mededingingswet en de Postwet 2009 onafhankelijk toezicht te houden op concurrentiebeperkende gedragingen van postvervoerbedrijven. Indien er een verschil van mening bestaat tussen de ACM en PostNL over de vraag of PostNL aan de wet voldoet, dan is het aan de rechter om daar een beslissing over te nemen. Dat is in onderhavig geval gebeurd.
Kunt u met PostNL in overleg treden, teneinde PostNL ertoe te bewegen geen hoger beroep in stellen tegen deze uitspraak van de rechtbank Rotterdam?
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht staat het PostNL vrij beroep in te stellen tegen het besluit van de ACM.
Wanneer is overeenstemming te verwachten tussen PostNL en de ACM over de kostenberekeningsmethode en de tariefruimte?
Op 14 september heeft de ACM vastgesteld dat de kostentoerekening van de UPD-verlener (PostNL) voldoet aan de eisen van de Postregeling 2009. Tevens heeft de ACM, op basis van de kostentoerekeningssystematiek en de kostentoerekening van PostNL, de tariefruimte voor 2016 vastgesteld. Dit besluit is op 28 september openbaar gemaakt, waarmee duidelijkheid over de kostentoerekening en de tariefruimte is verschaft. In mijn brief over de kostentoerekening aan de universele postdienst heb ik voorgesteld om leden van de Eerste en Tweede Kamer via een technische briefing nader inzicht te bieden in de kosten en baten van de UPD-verlener.
In overleg met de griffiers van de vaste commissie van Economische Zaken in de Eerste en Tweede Kamer wordt naar passende data gezocht.
Deelt u de mening dat op PostNL de verantwoordelijkheid rust om aan deze procedure vlot medewerking te geven, om zo duidelijkheid in de markt te creëren?
Zie antwoord vraag 6.
Het betalen van goodwill door notarissen die een kantoor willen overnemen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de mogelijkheid van het betalen van goodwill door (startende) notarissen die een kantoor willen overnemen?
Notarissen zijn ondernemers belast met ambtelijke taken. In dat kader is betalen van een redelijke goodwill door (startende) notarissen die een kantoor willen overnemen gebruikelijk en niet bezwaarlijk. Startende notarissen die een kantoor willen overnemen moeten hun benoemingsverzoek vergezeld laten gaan van onder andere een ondernemingsplan en een advies van de Commissie van deskundigen. Dit is in de Wet op het notarisambt geregeld. De Commissie van deskundigen beoordeelt de bedrijfseconomische aanvaardbaarheid van een ondernemingsplan en daar maakt de beoordeling van de overeengekomen goodwill deel van uit. In het jaarverslag 20141 beschrijft de Commissie van deskundigen de wijze waarop zij tot haar oordeel ten aanzien van de betaling van goodwill komt. In die beoordelingsprocedure komt het incidenteel voor dat goodwillafspraken naar het oordeel van de Commissie van deskundigen niet aanvaardbaar zijn. Dan wordt de startende notaris geadviseerd de goodwillafspraken te herzien. Lukt dat niet, dan zal de Commissie van deskundigen over het ondernemingsplan negatief adviseren. Bij mijn besluit op het benoemingsverzoek houd ik vervolgens terdege rekening met dit advies.
Kunt u aangeven welke bezwaren er aan kleven als er goodwill wordt betaald voor de overname van een notariskantoor?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u de kritiek van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op huisartsen die goodwill vragen? Deelt u haar zorgen waar het gaat om notarissen die goodwill vragen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennis genomen van de kritiek van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Deze kritiek ziet specifiek op de betaling van goodwill door huisartsen en niet op goodwillbetaling door notarissen. Ik heb geen signalen ontvangen dat het vragen van goodwill ongewenste effecten heeft op het functioneren van het notariaat. Daarnaast is van belang dat, zoals ik bij de beantwoording van de vragen 1, 2 en 5 al heb aangegeven, onaanvaardbare goodwillafspraken zullen leiden tot een negatief advies van de Commissie van deskundigen ten aanzien van het ondernemingsplan, waarmee ik bij de besluitvorming op het benoemingsverzoek terdege rekening zal houden. Ik deel de zorgen dan ook niet waar het gaat om het notariaat.
Hebben zich eerder situaties voorgedaan waarin de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) heeft moeten ingrijpen omdat (mede) door het vragen van goodwill de eer en het aanzien, en dus de kwaliteit en integriteit, van de beroepsgroep werd aangetast? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De KNB heeft mij desgevraagd medegedeeld dat haar geen situaties bekend zijn waarbij door het vragen van goodwill de eer en aanzien, en dus de kwaliteit en integriteit, van de beroepsgroep zou zijn aangetast. De KNB heeft in dit verband dan ook geen klachten bij de tuchtrechter ingediend of anderszins moeten ingrijpen. Het is niet de KNB, maar de Commissie van deskundigen, die reeds aan de voorkant in de benoemingsprocedure toetst of (de hoogte van de) goodwill aanvaardbaar is (zie antwoord op de vragen 1, 2 en 5).
Welke mogelijkheden zijn er op dit moment om het vragen van goodwill zoveel mogelijk te beperken? Zijn deze mogelijkheden voldoende volgens u? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet en wat is er volgens u nog meer nodig?
Zie antwoord vraag 1.
De woekerpolissen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat op 24 november 2011 de Minister van Financiën aan de Kamer schreef dat verzekeringmaatschappijen uiterlijk in 2012 het «best of class» flankerend beleid zouden toepassen op alle polishouders?1
De Minister van Financiën heeft destijds, samen met uw Kamer, een «best of class» geformuleerd waar het flankerend beleid van verzekeraars aan zou moeten voldoen. Het flankerend beleid van verzekeraars is het beleid dat verzekeraars, naast de compensatie uit de akkoorden die zij hebben gesloten met consumentenstichtingen, hebben ten behoeve van klanten met een lopende beleggingsverzekering die in het verleden is afgesloten. Het beleid ziet op alle klanten met een beleggingsverzekering die is afgesloten voor 1 januari 2008, aangezien de compensatieakkoorden ook aansluiten bij die datum. In vervolg op het formuleren van de «best of class» heeft de Minister van Financiën uw Kamer op 5 juli 2012 een tussenrapportage2 toegezonden over de stand van zaken per verzekeraar en vervolgens, op 26 april 2013 een eindrapportage over de stand van zaken per verzekeraar op 31 december 2012.3 In de aanbiedingsbrief bij de eindrapportage is enerzijds een conclusie opgenomen over de toetsing van het flankerend beleid van verzekeraars aan de «best of class», anderzijds is toen ook opgemerkt dat het enkel voeren van beleid door verzekeraars onvoldoende is om deze klanten echt te helpen.4 Zo bevat de «best of class» wel dat klanten kosteloos moeten kunnen overstappen, maar een klant moet zich wel bewust zijn van nut en noodzaak van overstappen. Daarom is in de brief van 26 april 2013, waarmee de eindrapportage over het flankerend beleid aan uw Kamer is aangeboden, aangekondigd dat in vervolg op het in kaart brengen en verbeteren van het flankerend beleid door middel van het formuleren van een «best of class», de Autoriteit Financiële Markten (hierna: AFM) zou gaan toetsen of klanten ook daadwerkelijk worden geactiveerd in het kader van de nazorg. Dat toetsen is regelmatig gebeurd. Uw Kamer is vervolgens periodiek geïnformeerd over de bevindingen van de AFM. Sinds 18 juli 2015 hebben deze werkzaamheden van de AFM een grondslag in regelgeving.
Kunt u aangeven wanneer de verzekeringsmaatschappijen dit zullen toepassen op alle polishouders? Kunt u dit per verzekeraar aangeven?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de toezegging: «Bij de benoeming van de Ombudsman kan bovendien sprake zijn van raadpleging van uw Kamer»?2
Ja, ik herinner mij de toezegging dat bij benoeming van de Ombudsman sprake kan zijn van raadpleging van de Kamer. In de statuten van Kifid (artikel 20.4) is vastgelegd dat het bestuur van Kifid de Ombudsman benoemt na schriftelijke instemming van de Minister. Ik zal hieraan voorafgaand de Tweede Kamer raadplegen.
Overigens heeft Kifid de vacature van Ombudsman/ voorzitter geschillencommissie onlangs gepubliceerd. Deze combinatie is het gevolg van de wijziging van de reglementen van het Kifid waarbij de rol van de Ombudsman wordt gecombineerd met die van voorzitter geschillencommissie. De Ombudsman zal alleen nog bemiddelen en als zaken onbemiddelbaar blijken, doorverwijzen naar de geschillencommissie voor een uitspraak. Dit zal het behandelingsproces bij Kifid bespoedigen en de rechtseenheid bevorderen.
Op welke wijze zal sprake zijn van raadpleging van de Tweede Kamer bij de benoeming van de nieuwe Ombudsman Financiële Dienstverlening?
Zie antwoord vraag 3.
Is er sinds 2011 een schatting gemaakt van het totale schadebedrag, namelijk het verschil tussen de geschapen verwachtingen en de werkelijk verwachte uitkomsten, zowel op macroniveau als per verzekeraar? Kunt u die schattingen delen met de Kamer?
Er zijn verschillende problemen geïdentificeerd bij beleggingsverzekeringen die in het verleden zijn afgesloten. Deze verschillende problemen leiden tot verschillende soorten schade. Zo waren de kosten te hoog en niet transparant. Voor dergelijke meer generieke problemen zijn voor 2011 tussen verzekeraars en consumentenstichtingen akkoorden gesloten. De daarmee geboden compensatie wordt geschat op € 2,5 miljard. Daarnaast waren de mogelijkheden om beleggingsverzekeringen toekomstgericht aan te passen te beperkt. Het bij de antwoorden op de vragen 1 en 2 aan de orde gekomen flankerend beleid is erop ingezet om deze mogelijkheden te verbeteren door bijvoorbeeld overstapdrempels weg te nemen. In combinatie met het beleid van de AFM, inmiddels ondersteund door regelgeving, om verzekeraars aan te zetten tot het activeren van klanten met een beleggingsverzekering, kunnen klanten hierdoor voor de toekomst hun beleggingsverzekering aanpassen zodat het oorspronkelijke doel weer in zicht kan komen. Daarnaast zijn er meer individuele geschillen, zoals zorgplichtschendingen. Voor dergelijke geschillen is de rechter of het Kifid het beste geëquipeerd. Uit de bestaande jurisprudentie blijkt dat de geschillen tot dusver erg divers zijn, waardoor geen algemene lijn of algemene schade te bepalen is. Ook kan sprake zijn van tegenvallende beleggingsresultaten waardoor de uiteindelijke opbrengsten kunnen tegenvallen. Wanneer voor klanten voldoende duidelijk was dat sprake was van beleggen en dat met beleggen risico gepaard gaat, wordt in de jurisprudentie doorgaans geen schending van bijvoorbeeld zorgplichten aangenomen, waardoor geen aan de verzekeraar verwijtbare schade zal worden aangenomen. Een algemeen schadebedrag door een verschil tussen de op het moment van afsluiten verwachte opbrengsten en de (op dit moment verwachte) werkelijke opbrengsten is daarom niet te bepalen.
Dient de Total Expense Ratio (TER) van een beleggingsverzekering te allen tijde opgenomen te worden in de kostenrapportages, of mag een verzekeraar de TER buiten de kostenopgaven en berekeningen houden die aan de polishouders gerapporteerd worden?
De Total Expense Ratio (TER) is het totaal van de kosten die een beheerder van een beleggingsfonds jaarlijks in rekening brengt voor het beheer van het fonds. Deze kosten komen voor rekening van de klant en worden in mindering gebracht op het rendement van het beleggingsfonds. De TER geeft dus alleen de kosten weer voor het beleggingsfonds waarin voor de klant wordt belegd binnen zijn beleggingsverzekering. Andere kosten van de beleggingsverzekering, zoals de kosten van de verzekeraar en eventuele provisies vallen hier dus niet onder. Beloningen van bestuurders of medewerkers van de beheerder van het beleggingsfonds of de eventuele moedermaatschappij worden onder de operationele kosten van de onderneming geschaard en zullen dan ook niet apart inzichtelijk worden gemaakt in de TER. Beloningen van bestuurders of medewerkers van verzekeraars zijn operationele kosten van de verzekeraar en worden ook niet apart inzichtelijk gemaakt.
De TER dient op grond van artikel 60 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (Bgfo) en op basis van de informatiemodellen beleggingsverzekeringen (die voortkomen uit het advies van de Commissie De Ruiter) sinds 1 januari 2008 opgenomen te worden in precontractuele informatie over beleggingsverzekeringen. Deze modellen zijn destijds door verzekeraars aan zowel nieuwe als bestaande klanten verstrekt, hierbij is niet relevant of de aanbeveling van de heer Wabeke is toegepast. Ook in de informatieverstrekking gedurende de looptijd van de beleggingsverzekering moeten verzekeraars op grond van artikel 73 van het Bgfo jaarlijks een opgave van de TER van het beleggingsfonds vermelden. Indien verzekeraars deze (wettelijke) informatieverplichtingen overtreden, kan de AFM een aanwijzing geven of een bestuurlijke boete of last onder dwangsom opleggen. De bestuurlijke boete kan in dit geval oplopen tot maximaal één miljoen euro.
Wanneer bent u op de hoogte gesteld van de beloning van € 240 miljoen voor de top van Nationale Nederlanden in 20143 en heeft u daarmee ingestemd?
Nationale Nederlanden viel in 2014 niet onder de Wet bonusverbod staatsgesteunde ondernemingen. De reikwijdte van deze wet was op dat moment beperkt tot de aan het hoofd van de financiële groep staande groepsmaatschappij van de onderneming die staatssteun in verband met de stabiliteit van het financiële stelsel genoot. Ik ben niet geïnformeerd over de in het genoemde artikel bedoelde reservering voor beloningen en dit was ook niet nodig. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de reikwijdte van het bonusverbod zich sinds 7 februari 2015 ook uitstrekt tot alle banken en verzekeraars die onderdeel zijn van een groep waaraan steun wordt verleend.7
Worden dergelijke beloningen meegenomen binnen de TER indien daarover gerapporteerd moet worden aan de polishouders?
Zie antwoord vraag 6.
Indien de Wabeke-norm (die eigenlijk een aanbeveling is) wordt toegepast, moet dan de TER opgenomen worden in de kostenrapportage?
Zie antwoord vraag 6.
Welke boete krijgt een verzekeraar die de TER niet opneemt in zijn kostenrapportage?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u inzicht in het aantal schikkingen dat verzekeraars buiten het Kifid (Klachteninstituut financiële dienstverlening) en buiten de rechter om gesloten hebben over woekerpolissen? Over hoeveel polissen gaat het hier?
Een schikking is een privaatrechtelijke overeenkomst waaraan doorgaans geen openbaarheid wordt gegeven. Wanneer klanten of vertegenwoordigers van klanten een probleem hebben met hun beleggingsverzekering, kunnen ze daarover een klacht indienen bij de verzekeraar of adviseur. Iedere financiële onderneming moet een dergelijke klachtenprocedure hebben. De financiële onderneming kan de klacht gegrond vinden en de eventuele geleden schade van de klant of klanten meteen vergoeden. Een dergelijke gang van zaken is uiteraard ook in het belang van klanten. Ook tijdens een rechtszaak bij de burgerlijke rechter of een behandeling van een geschil bij Kifid kunnen beide partijen ervoor kiezen om samen een schikking te treffen en de rechtszaak niet verder te laten behandelen door de rechter of geschillenbeslechter. Daarvoor zijn verschillende redenen denkbaar. Private partijen zoals verzekeraars en hun klanten kunnen bij geschillen schikkingen treffen zonder dat een dergelijke schikking publiek wordt. Er zijn geen cijfers beschikbaar over de aantallen gevallen waarin dit gebeurt. Door geheimhoudingsbepalingen kan het beeld bestaan dat ook schikkingen worden getroffen in situaties die bredere werking zouden kunnen hebben. Om een dergelijk beeld te voorkomen heb ik verzekeraars tijdens het algemeen overleg over de toekomst van de verzekeringssector op 24 september jongstleden opgeroepen om zoveel mogelijk transparant te zijn over redenen voor schikkingen. Tijdens dit algemeen overleg heb ik verder toegezegd te laten onderzoeken of de toezichthouder een rol zou kunnen hebben bij schikkingen. Ik kom hierop eind oktober terug, wanneer de volgende rapportage van de AFM over de nazorg bij beleggingsverzekeringen aan uw Kamer wordt aangeboden.
Wat vindt u ervan dat verzekeraars bij een dreigende negatieve uitspraak snel een schikking aanbieden en daarmee frustreren dat er jurisprudentie ontstaat?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht 'Netbeheerder Alliander gunt top een graaisalaris' |
|
John Kerstens (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Netwerkbeheerder Alliander gunt top een graaisalaris»?1
Ja.
Herinnert u zich de vragen over de topinkomens bij Alliander van 28 maart 2014 als ook uw antwoorden d.d. 17 april 2014 daarop?2
Zie antwoord vraag 1.
Deel u de mening dat deze netbeheerder wat betreft arbeidsmarktpositie zich niet onderscheidt van andere netbeheerders of andere werkgevers in de (semi-)publieke sector? En deelt u de mening dat het argument dat voor een salaris dat op de Wet normering topinkomens (WNT)-norm ligt geen geschikte bestuurders zouden kunnen worden gevonden, niet waar is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en waarin zit in deze het verschil tussen Alliander en de overige instellingen die onder de WNT vallen? En zo nee, hebt u dan de indruk dat netbeheerders die zich wel aan de WNT-norm houden slecht worden bestuurd?
Netbeheerders zijn door de wetgever bewust onder de reikwijdte van de WNT gebracht. Gezien hun publieke taak, de bekostiging via gereguleerde tarieven en het gebrek aan concurrentie is dit ook logisch. Ik heb er geen enkele twijfel over dat er voldoende geschikte kandidaten zijn om voor een bezoldiging van maximaal 178.000 euro de functie als topfunctionaris bij deze organisaties te vervullen.
Deelt u de mening dat het er hier alle schijn van heeft dat Alliander een constructie heeft opgetuigd met geen ander doel dan de Wet Normering Topinkomens, en dus het daarin genoemde maximum inkomen voor bestuurders, te omzeilen en er dus sprake is van een zogenaamde «schijnconstructie»? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
De organisatiestructuur zoals bijvoorbeeld neergelegd in statuten of een organogram is leidend. Degene die deel uitmaakt van het hoogste uitvoerende of toezichthoudende orgaan, de groep van hoogste ondergeschikten dan wel (mede) belast is met de (dagelijkse) leiding van de gehele rechtspersoon of instelling, wordt als topfunctionaris aangemerkt. Ook de degene die weliswaar niet volgens de formele organisatiestructuur, maar wel blijkens zijn feitelijke werkzaamheden (mede) leiding geeft aan de gehele rechtspersoon of instelling, is voor de toepassing van de WNT topfunctionaris. Het begrip topfunctionaris in de WNT is blijkens de wetsgeschiedenis een materieel begrip. Bij de uitvoering van de wet moet daarom worden gekeken naar de feitelijke situatie, en niet naar de situatie zoals deze op papier staat. Op basis van de jaarverslagen van Alliander en Liander over 2014 zou de heer Molengraaf (directievoorzitter van Alliander) per 19 mei 2014 zijn taken als directeur bij Liander aan mevrouw Thijssen hebben overgedragen, die medio mei 2014 als lid tot de Raad van Bestuur van Alliander is toegetreden. Liander is echter verreweg het grootste bedrijfsonderdeel van Alliander, maakt gebruik van de gemeenschappelijke dienstonderdelen en stafdiensten van Alliander en de Raad van Bestuur van Alliander heeft er – op het eerste gezicht – geen nieuwe taken bij gekregen. Daarom is de Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie nader onderzoek gestart naar wie gedurende het jaar 2014 feitelijk leiding gaf aan de organisatie en voor de WNT als topfunctionaris moet worden aangemerkt.
Deelt u de mening dat, voorzover niet sprake is van handelen in strijd met de Wet Normering Topinkomens, dan toch in ieder geval in strijd met de geest van de wet wordt gehandeld? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Naast het eerdergenoemde onderzoek wordt er in het kader van de wetsevaluatie van de WNT, die voor het eind van dit jaar wordt afgerond, meer in het algemeen naar de rol van overheidsdeelnemingen in relatie tot de WNT gekeken. Bij het invullen van taken blijkt er bij gemeenten en provincies sprake van een zekere mate van inwisselbaarheid van publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtsvormen. Dit kan echter direct gevolgen hebben voor de toepasselijkheid van de WNT op deze verbonden partijen. Ook Alliander behoort tot deze categorie. De wetsevaluatie wordt voor het einde van dit jaar afgerond en kan leiden tot aanpassingen in wet- en regelgeving.
Deelt u de mening dat een eventuele maas in de wet in dezen zo snel mogelijk moet worden gedicht? Zo ja, op welke wijze en hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Allereerst hecht ik belang aan de resultaten van het aangekondigde onderzoek van de WNT-toezichthouder. Wanneer er inderdaad sprake blijkt van een ontduikingsconstructie, zullen ter zake passende maatregelen worden genomen. Dat kan dan mogelijk worden gecombineerd met andere inzichten en verbeteringen die in de hiervoor genoemde wetsevaluatie naar voren komen.
Ziet u kansen om het hier aan de orde zijnde handelen in strijd met letter en/of geest van de wet, eventueel met behulp van de diverse (overheids-)aandeelhouders van Alliander, aan te pakken? Zo ja, welke kansen ziet u en gaat u daartoe actie ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang om de feitelijke situatie eerst goed te onderzoeken. Op basis daarvan kunnen conclusies worden getrokken over welke vervolgstappen nodig zijn, zowel in het kader van de eventuele wetshandhaving als in de sfeer van de aan mij toevertrouwde voorlichting of de wet- en regelgeving. Uiteraard beschikken ook de aandeelhoudende gemeenten en provincies over de mogelijkheid om vanuit die rol onverminderd invloed uit te oefenen op het bezoldigingsbeleid.
Ziet u andere mogelijkheden, dan wel bent u bereid om die te onderzoeken, om ervoor te zorgen dat Alliander zich gaat gedragen naar in ieder geval de geest van de wet? Zo ja, welke mogelijkheden dan wel, en op welke termijn? Bent u ook bereid deze mogelijkheden actief te benutten? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht er belang aan om de resultaten van het onderzoek af te wachten. Aan de hand daarvan dienen mogelijke vervolgstappen te worden bepaald.
Extreem magere modellen in de mode-industrie |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het opinieonderzoek dat door EenVandaag en tijdschrift VIVA is uitgevoerd met betrekking tot een mogelijk verbod op extreem magere modellen?1
Ja. Het opinieonderzoek van EenVandaag en tijdschrift Viva is mij bekend.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de mode-industrie gebruik maakt van extreem magere modellen, aangezien dit tot ongezond gezondheidsgedrag van de modellen zelf kan leiden en de modellen daarnaast vaak een voorbeeldfunctie voor met name jonge vrouwen vervullen?
Ik deel de mening dat het gebruik van te magere modellen in de modewereld ongewenste effecten kan hebben.
Wat is de stand van zaken van het gesprek dat u voornemens was te houden met de modebranche, behandelaars en patiënten over mogelijke en zinvolle maatregelen die de branche zelf zou kunnen ondernemen?2
In mijn antwoord op de eerdere vragen van de leden Bruins Slot en Oskam (beiden CDA) over het verbieden van de verheerlijking van anorexia heb ik toegezegd in gesprek te gaan met de modewereld, behandelaars en patiënten. Dit loopt nog en ik zal u over de uitkomsten informeren zodra deze bekend zijn. Zo mogelijk voor het algemeen overleg Preventiebeleid van 14 oktober a.s.
Inzet is om te bezien welke maatregelen van de modebranche zelf mogelijk en zinvol zijn. Het Deense convenant zal als voorbeeld worden ingebracht.
Is bij u bekend welke effecten het wettelijke verbod op het gebruik van extreem magere modellen heeft gehad in Spanje, Italië, Israël en/of Frankrijk?
De vraag naar effecten in deze landen staat nog uit. Ik zal u informeren over de uitkomsten daarvan. Zoals ik in de eerdere antwoorden heb aangegeven is er voor zover ons bekend geen directe relatie aangetoond tussen modehuizen en reclamemakers die met modellen met ondergewicht werken en anorexia. Bovendien is het veranderen van ideaalbeelden in de modewereld, de doorwerking daarvan op het ideaalbeeld van jonge vrouwen en vervolgens de effecten daarvan op hun gezondheidsgedrag een langdurig proces dat niet op korte termijn te realiseren is. De Franse wetgeving is bijvoorbeeld nog veel te kort van kracht om al zichtbare effecten te kunnen hebben.
Wat vindt u van de aanpak die in Denemarken is gekozen, waarbij met ongeveer 300 organisaties afspraken zijn gemaakt over onder andere het fysiek en psychologisch testen van extreem magere modellen?3
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om met vertegenwoordigers van de mode-industrie, modebladen, modellenbureaus, patiëntenorganisaties voor anorexia en andere betrokken organisaties die zich inzetten voor een positief zelfbeeld van (jonge) vrouwen een convenant af te sluiten om extreem magere modellen te gaan weren, bijvoorbeeld naar Deens voorbeeld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Als het antwoord op vraag 6 positief is, kunt u dan de Kamer voor het algemeen overleg Preventiebeleid van 14 oktober a.s. informeren over de uitkomsten van dit overleg?
Zie antwoord vraag 3.
Het Faillissement van Imtech |
|
Martijn van Helvert (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
|
|
Wat zijn de gevolgen van het faillissement van Imtech voor de Nederlandse staatskas?
Wat zijn de gevolgen van het faillissement van Imtech voor de leveranciers, specifiek de MKB-bedrijven?
Is het bericht van de curator van Imtech Duitsland waar dat de wanbetaling door het Nederlandse moederbedrijf de directe aanleiding was voor het bankroet van Imtech Duitsland?
Kunt u per relevant contract waar de Nederlandse overheid bij betrokken is aangeven door wie het wordt uitgevoerd, of het wordt onderbroken en hoe geborgd is dat het project geen financiële risico’s en risico’s op vertraging voor de Nederlandse overheid oploopt?
Kunt u specifiek een overzicht verstrekken van de infrastructuurprojecten die van rijkswege (direct of indirect) gefinancierd worden en waarbij Imtech betrokken is?
Wat is de financiële omvang van deze betrokkenheid en op welke wijze worden de financiële risico’s afgedekt?
Zijn er projecten waarbij een faillissement van Imtech naast financiële gevolgen ook technische of procedurele gevolgen kan hebben?
Welke acties (en sinds wanneer) heeft u ondernomen om risico’s voor het Rijk te beperken of te voorkomen?
Kunt u aangeven of er belemmeringen in de Nederlandse of Europese faillissementswetgeving zijn die de doorstart van Imtech moeilijk maken?
Het bericht ‘NAM mag druk onder Langelo opvoeren, ondanks kans op zwaardere bevingen’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «NAM mag druk onder Langelo opvoeren, ondanks kans op zwaardere bevingen»?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) eind juli het verzoek heeft ingediend om meer gas te mogen opslaan in de gasopslag bij Norg en dat u op 6 augustus 2015 hiervoor toestemming heeft verleend?
Nee, dat is niet helemaal juist. Het verzoek van NAM om meer gas te mogen opslaan in de gasopslag bij Norg dateert uit 2014. Met het instemmingsbesluit van 26 juni 2014, kenmerk DGETM-EM/14102640, is ingestemd met een wijziging van het opslagplan voor Norg, waarbij het maximale werkvolume is uitgebreid van 3 miljard Nm³ naar 7 miljard Nm³ en aanvullende voorwaarden en beperkingen zijn opgelegd.
De reden voor de wijziging van het vigerende opslagplan van 6 augustus jl. is dat in het instemmingsbesluit van 26 juni 2014 beperkingen zijn opgelegd voor de berekende gemiddelde reservoirdruk, die niet alleen voor de gehele opslag gelden maar ook voor de individuele compartimenten. De beperkingen vinden hun oorsprong in de beoordeling van het seismisch risico. Het opleggen van uniforme beperkingen leidt voor compartiment 2, waarin de meeste injectie- en productieputten zich bevinden, tot een reductie van de mogelijke inzet van de ondergrondse gasopslag. Deze reductie wordt vermeden bij een differentiatie van de beperkingen voor de individuele compartimenten. Het seismisch risico verandert met deze aanpassing volgens Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) niet. Toch is er naar aanleiding van advies van de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) voor gekozen om na een jaar een moment in te bouwen, om op basis van metingen het seismisch risico opnieuw te evalueren.
Zijn de belanghebbenden (zoals omwonenden, gemeenten en provincie) betrokken bij de besluitvorming en geïnformeerd over dit besluit?
De gemeenten en provincie zijn geïnformeerd over dit besluit. De omwonenden zijn niet separaat geïnformeerd.
Waarom is het nodig om meer gas op te slaan in de gasopslag Norg? In welk beleidskader past het besluit de volledige capaciteit van de gasopslag van 7 miljard m3 te gebruiken?
De vraag naar laagcalorisch gas en daarmee de vraag naar Groningengas kent een sterk seizoensbepaald karakter: in de winter is er een hoge vraag en in de zomer een lage vraag. Om dit verschil op te vangen zijn gasopslagen noodzakelijk. Gasopslagen maken het mogelijk om gas in de zomer te produceren en dit vervolgens op te slaan voor gebruik in de winter. Weliswaar is het Groningenveld in staat om flexibel te produceren – dat wil zeggen meer productie in de winter en minder in de zomer – maar deze mogelijkheid neemt sterk af doordat als gevolg van de winning de opwaartse druk in het veld terugloopt. Om onder deze omstandigheid toch de leveringszekerheid van laagcalorisch gas te kunnen garanderen, is uitbreiding van de opslagcapaciteit noodzakelijk.
De feitelijke inzet van de opslagcapaciteit van Norg zal worden bepaald door de omvang van de gasvraag in de winterperiode gecombineerd met het winningsniveau dat is vastgesteld voor het Groningenveld en de inzet van andere middelen die beschikbaar zijn om te voorzien in de vraag naar laagcalorisch gas. Daarbij geldt uiteraard dat het gas dat uit het Groningenveld wordt gewonnen om te worden opgeslagen in Norg meetelt onder het vastgestelde winningsniveau.
Waaruit blijkt dat door de nieuwe manier van werken op drie kilometer diepte geen grotere drukverschillen ontstaan en de kans op meer en zwaardere aardbevingen niet toeneemt?
Sinds het begin van de productie uit het voorkomen Norg zijn twee lichte bevingen geregistreerd met een magnitude van respectievelijk 1,5 (1993) en 1,1 (1999) op de schaal van Richter. De eerste beving vond plaats bij een gemiddelde reservoirdruk in compartiment 2 van 222 bar(a). De tweede beving vond plaats bij een gemiddelde reservoirdruk van 330 bar(a). NAM heeft berekend dat door de verhoging van de capaciteit van de opslag de berekende gemiddelde drukken in compartiment 2 zich zullen begeven tussen de 225 en 347 bar(a). Deze gemiddelde drukken zijn de afgelopen 16 jaar eerder opgetreden zonder dat daarbij verdere aardbevingen zijn waargenomen. Op basis daarvan en op basis van een eerdere studie en risicoanalyse acht NAM het seismisch risico van de ondergrondse gasopslag Norg nog steeds zeer beperkt. Desondanks kan NAM het optreden van bevingen met een magnitude boven 1,5 op de schaal van Richter in de toekomst niet geheel uitsluiten. SodM en TNO onderschrijven de uitkomsten van de analyses en studies van NAM. Om de seismiciteit nauwkeurig te monitoren en beter te kunnen beheersen heb ik in mijn instemmingsbesluit een voorschrift opgenomen dat NAM een passief monitoringsnetwerk moet installeren, bestaande uit een drietal geofoons in combinatie met een drietal versnellingsmeters. Naast het netwerk zal, in samenspraak met SodM, een seismisch risicobeheerssysteem worden opgesteld. Het netwerk en het risicobeheerssysteem kunnen, naar verwachting van NAM, op 31 januari 2016 operationeel zijn.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er door meer gas op te slaan in de gasopslag bij Norg een groter risico op meer en zwaardere aardbevingen ontstaat?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel “Laat kleine verzekeraar niet verdwijnen” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Laat kleine verzekeraar niet verdwijnen»?1 Wat vindt u van de inhoud van dit artikel?
Ja, ik ben bekend met de inhoud van het artikel. Zoals aangegeven in mijn antwoorden van 29 mei jl. op eerdere vragen van het lid De Vries2 zitten de knelpunten voor kleine (onderlinge) verzekeraars met name in de toezichtkosten.
Naar mijn oordeel kan toepassing van alle eisen uit de richtlijn solvabiliteit II op alle verzekeraars inderdaad als niet proportioneel en knellend worden beschouwd. In de Nederlandse implementatie van de richtlijn solvabiliteit II is daarom op verschillende manieren rekening gehouden met de aard, omvang en complexiteit van de risico’s van verschillende categorieën verzekeraars. Teneinde de toezichtkosten zo veel mogelijk te beperken, zijn verschillende versoepelingen aangebracht in het nieuwe toezichtregime voor kleine verzekeraars. In mijn beantwoording van 29 mei jl. heb ik deze versoepelingen uiteengezet.
Verzekeraars met een beperkte risico-omvang (kleine verzekeraars) die niet onder de richtlijn zullen vallen, kunnen onder solvabiliteit II Basic of de Vrijstellingsregeling Wft vallen. Voor levensverzekeraars van beperkte risico-omvang is volledige vrijstelling van DNB-toezicht niet mogelijk.
Hoe moet dit artikel gezien worden in relatie tot de antwoorden van 29 mei 2015 op eerdere Kamervragen van de VVD over het bericht «Kleine verzekeraars vechten voor voortbestaan»? Hoe beoordeelt u uw eigen gegevens; uit deze antwoorden blijkt dat het aantal kleine verzekeraars is afgenomen en er nauwelijks nieuwe kleine verzekeraars zijn bijgekomen sinds 2011?
Zoals eerder aangegeven, staat de Nederlandse verzekeringsmarkt al jaren onder druk. Dat is bijvoorbeeld te zien aan de krimp van het premievolume in zowel de leven- als schademarkt. Naar verwachting krimpt de vraag naar, onder andere, individuele levensverzekeringen ook de komende jaren nog en blijft het premievolume dalen. Mijn eerdere antwoorden moeten in het licht van deze precaire situatie worden bekeken. Consolidatie kan bijdragen aan het realiseren van kostenbesparingen om deze ontwikkelingen het hoofd te bieden. Consolidatie door fusies en overnames of het beëindigen van de activiteiten kunnen de afname van het aantal kleine verzekeraars verklaren. Daarnaast kan toetreding tot deze markt door de krimpende omvang en concurrentie als niet aantrekkelijk worden ervaren, hetgeen het kleine aantal toetreders kan verklaren.
Door middel van regelgeving en het toezicht daarop wordt gestreefd naar een gezonde, stabiele en concurrerende verzekeringsmarkt. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van 29 mei jl. kunnen kleine verzekeraars een waardevolle bijdrage leveren aan een diverse en concurrerende verzekeringsmarkt. Dit wordt mogelijk gemaakt door het toezicht zo in te richten dat de polishouder goed beschermd kan worden, maar de regels kleine verzekeraars niet onnodig beperken in hun bedrijfsvoering. Solvabiliteit II biedt die betere bescherming, ook voor polishouders van kleinere verzekeraars. Aan proportionaliteit is vorm gegeven via de diverse versoepelingen die voor kleine verzekeraars zijn aangebracht. Deze proportionele invulling geldt zowel voor bestaande verzekeraars als nieuwe potentiële toetreders.
Komt er met Solvency II en Solvency Basic (inclusief de vrijstellingsregeling) in feite een einde aan de traditie van onderling verzekeren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Bij het toezicht op verzekeraars is het uitgangspunt proportionaliteit. Daarom zijn kleine onderlinge schadeverzekeraars momenteel uitgezonderd van een aantal prudentiële toezichteisen en vallen zij onder een lichter toezichtsregime. Zij behoeven voor hun werkzaamheden niet te beschikken over een vergunning van DNB, maar kunnen daarvoor volstaan met een verklaring van DNB. Zoals het aangehaalde krantenartikel ook stelt, vormen onderlinge schadeverzekeraars vanwege het ontbreken van bepaalde eisen een laagdrempelige en toegankelijke manier voor burgers en ondernemingen om risico’s te delen. De invoering van de richtlijn solvabiliteit II en het Basic regime voor verzekeraars met beperkte risico-omvang per 1 januari 2016 leidt tot een verdere professionalisering en versterking van het toezicht op verzekeraars. Dat kan betekenen dat kleine onderlinge schadeverzekeraars die nu met een verklaring van DNB werken dan een Wft-vergunning (Solvency II Basic-vergunning of Solvency II-vergunning) nodig hebben, of dat zij onder de Vrijstellingsregeling Wft vallen en niet langer onder DNB-toezicht staan.
Het aantal schade- en natura-uitvaartverzekeraars dat op basis van de huidige gegevens vanaf 1 januari 2016 onder de Vrijstellingsregeling Wft valt (en dan niet langer onder toezicht van DNB valt) is ongeveer 70. Dit betreft grotendeels onderlinge waarborgmaatschappijen die deels met een verklaring en deels met een Wft-vergunning werken
Van de ruim 40 verzekeraars die vanaf 1 januari 2016 zullen vallen onder solvabiliteit II Basic betreft het grootste deel eveneens onderlinge waarborgmaatschappijen. Daarnaast zijn er diverse middelgrote onderlinge waarborgmaatschappijen die onder solvabiliteit II zullen vallen.
In hoeverre vindt u dit een wenselijke ontwikkeling, aangezien onderlinge verzekeraars toch prima passen in het streven naar een participatiesamenleving? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat onderlinge verzekeraars verdwijnen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke regelgeving knelt of gaat knellen voor onderlinge verzekeraars? In hoeverre is de regelgeving en de bijkomende bureaucratische verplichtingen proportioneel?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wordt de toezegging in de memorie van toelichting bij de Implementatiewet richtlijn solvabiliteit II (33 273) dat nog wordt bezien in hoeverre aan verzekeraars met beperkte risico-omvang die niet aan genoemde voorwaarden voldoen, maar zich wel volledig herverzekeren, ook een gehele of gedeeltelijke vrijstelling kan worden verleend, niet nagekomen?
In de memorie van toelichting bij het voorstel voor de Implementatiewet richtlijn solvabiliteit II is aangekondigd dat nog zou worden bezien in hoeverre ook aan verzekeraars met beperkte risico-omvang die niet voldoen aan de voorwaarden inzake de hoogte van het premie-inkomen, de technische voorzieningen en de omvang van de dekking, maar die zich volledig herverzekeren, een gehele of gedeeltelijke vrijstelling kan worden verleend. Die nadere beoordeling heeft intussen plaatsgevonden. Geconcludeerd is dat het enkele feit dat een verzekeraar volledig is herverzekerd onvoldoende reden is om de verzekeraar vrij te stellen van prudentieel toezicht. De herverzekering verkleint weliswaar de risico’s voor de verzekeraar, maar neemt die niet volledig weg. Wanneer de herverzekeraar op zeker moment in gebreke blijft kan dat tot gevolg hebben dat polishouders en begunstigden niet de uitkering krijgen waarop zij hadden gerekend of hun schade niet volledig vergoed krijgen. Om de polishouder te beschermen, is daarom in de conceptvrijstellingsregeling niet voorzien in een vrijstelling voor volledig herverzekerde verzekeraars. Voor de volledigheid zal daarover in de toelichting bij de regeling een passage worden toegevoegd.
Volgens opgave van de Nederlandsche Bank is slechts een enkele verzekeraar werkzaam die volledig is herverzekerd. Wat de huidige regeling betreft: kleine onderlinge waarborgmaatschappijen komen op dit moment slechts in aanmerking voor een verklaring als bedoeld in artikel 2 van het Besluit reikwijdtebepalingen Wft – waarmee de Wft grotendeels niet op hen van toepassing is – indien de bij hen verzekerde risico’s «op genoegzame wijze zijn herverzekerd», tenzij DNB herverzekering niet nodig acht. Die eis komt te vervallen: vrijstelling zal niet afhankelijk zijn van de mate waarin de herverzekeraar al dan niet is herverzekerd, maar alleen van de in de conceptvrijstellingsregeling opgenomen criteria, die overwegend betrekking hebben op de aard en de omvang van de activiteiten van de verzekeraar.
Waarom komt deze vrijstelling niet terug in de concept-regeling die momenteel tot eind augustus ter consultatie voorligt? In hoeverre betekent dit dat de vrijstelling er niet komt en wat zijn de gevolgen daarvan? Bent u bereid om deze vrijstelling alsnog op te nemen in de regeling? Zo nee, waarom niet? Hoeveel verzekeraars zouden naar schatting onder deze definitie van volledig herverzekeren kunnen vallen bij een mogelijke vrijstelling? Is de huidige eis van volledig herverzekeren wel redelijk? Wordt hiermee de huidige definitie van genoegzaam herverzekeren vervangen door de definitie van volledig herverzekeren? Zo ja, waarom en wat is hiervoor de aanleiding en wat zijn hiervan de gevolgen voor kleine verzekeraars?
Zie antwoord vraag 6.
Wat doen het ministerie en de toezichthouders om kleine verzekeraars een kans te geven om in de toekomst ook een rol te blijven vervullen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat doen het ministerie en de toezichthouders om nieuwe (kleine) verzekeraars en andere (financiële) startups een reële mogelijkheid te geven toe te treden tot de markt, want zij kunnen zorgen voor concurrentie, (regionaal) maatwerk, innovatie en soms zelfs op een goede manier «disruptive» zijn? Welke belemmeringen zijn daarbij? Wat wordt er gedaan om deze belemmeringen weg te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre worden de ontwikkelingen c.q. de gevolgen van de invoering van Solvency Basic gemonitord, zodat bij onwenselijke ontwikkelingen tijdig kan worden ingegrepen? Wanneer wordt Solvency Basic geëvalueerd?
Er is niet voorzien in een formeel evaluatiemoment van het Basic regime, maar er zal vanzelfsprekend voortdurend oog zijn voor eventuele niet beoogde of ongewenste effecten.
Bent u bereid de Tweede Kamer nader te informeren over inhoud van de vrijstellingsregeling Solvency Basic en de uitkomsten van de internetconsultatie?
Daartoe ben ik bereid. De uitkomsten van de internetconsultatie worden, zoals gebruikelijk, besproken in de toelichting bij de regeling.
Het bericht “Verdere selectie van zakenbanken voor de voorgenomen beursintroductie van ABN AMRO” |
|
Erik Ronnes (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verdere selectie van zakenbanken voor de voorgenomen beursintroductie van ABN AMRO», dat op de website van NL Financial Investments (NLFI)1 geplaatst is?
Ja.
Kunt u beschrijven welke rol u heeft bij de selectie van de banken die ABN AMRO naar de beurs brengen? Kende u de contractvoorwaarden en heeft u daarmee ingestemd?
Na de afronding van de bespreking in de Tweede Kamer van de voorgenomen beursgang van ABN AMRO heb ik goedgekeurd dat NLFI de selectie van de zakenbanken voor de voorgenomen beursgang van ABN AMRO zou uitvoeren (met inbegrip van de onderhandeling over contractvoorwaarden). NLFI heeft het Ministerie van Financiën geïnformeerd bij belangrijke stappen in het selectieproces.
Kunt u de contractvoorwaarden (zoveel mogelijk) openbaar maken?
Bij doorgang van de voorgenomen beursgang van ABN AMRO zullen de belangrijkste elementen van de contractvoorwaarden (onder meer zoals beschreven in de antwoorden onder vragen 4 en 5), zoals die zijn opgenomen in de zogenoemde underwriting agreement, worden vermeld in de prospectus en daarmee openbaar worden. De contractvoorwaarden zal ik vertrouwelijk ter inzage beschikbaar stellen.2
Zijn er naast de transactiekosten in het persbericht nog andere kosten die de bank of de staat betaalt aan de banken?
De prijsafspraken behelzen:
Zijn er andere tegenprestaties?
In het contract met de banken zijn verschillende afspraken vastgelegd, bijvoorbeeld over aansprakelijkheid en vrijwaringen. Er zijn geen andere tegenprestaties afgesproken dan genoemd in het antwoord onder 4.
Kunt u precies aangeven of de banken nog andere mogelijkheden krijgen in het contract waarmee zij geld verdienen of kunnen verdienen aan de deal, zoals bijvoorbeeld een green shoe? Zo ja, kunt u de details daarvan verschaffen?
Er zijn geen mogelijkheden in het contract waarmee de zakenbanken geld kunnen verdienen aan de deal. Zie voor eventuele winsten behaald bij stabilisatie eveneens het antwoord op vraag 4.
Zijn er afspraken gemaakt over de toedeling van aandelen? Mogen banken impliciet of expliciet een tegenprestatie vragen voor deze toewijzing?2 Zo nee, hoe is dat dan gegarandeerd?
NLFI/de staat stelt de toedeling vast, in samenspraak met ABN AMRO. De toedeling van aandelen zal plaatsvinden met inachtneming van een aantal vooraf vastgelegde uitgangspunten en criteria. Daarbij is in beginsel de geboden prijs leidend, maar ook andere criteria, zoals de kwaliteit van de investeerder en het tonen van interesse in een vroeg stadium, kunnen worden meegewogen.
De zakenbanken mogen zich uiteraard niet bedienen van onrechtmatige praktijken. Als extra waarborg is in de overeenkomst vastgelegd dat de banken zich bij (het voorstel voor) de toedeling van aandelen niet mogen bedienen van oneigenlijke praktijken. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om een toewijzing die zou worden gedaan voor het bevorderen van ongerelateerde fees of een toewijzing die voorwaardelijk zou zijn aan toekomstige orders of te verlenen diensten.
Op welke wijze wordt bevorderd dat een deel van de aandelen onderhands geplaatst wordt, bijvoorbeeld bij institutionele partijen in Nederland?
De zakenbanken zullen in overleg met NLFI institutionele beleggers benaderen, waaronder institutionele beleggers in Nederland. Het plaatsen van de certificaten bij Nederlandse institutionele partijen zal echter geen doel op zich zijn.