Het tekort aan aandacht voor personeel in steenkolensector |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de oproep vanuit de steenkolensector om meer aandacht te hebben voor de werknemers in de Rotterdamse haven, voornamelijk in de steenkolensector, die door de energietransitie straks ander werk moeten gaan doen?1
Ja, ik ben hier mee bekend.
Wanneer verwacht u de gesprekken over de besteding van het kolenfonds te starten over hoe de 22 miljoen euro besteed gaat worden? Wat gaat dit betekenen voor zij die tegen hun pensioen aan zitten?
In de brief van 13 juni 2019 (Kamerstuk 35 167, nr. 7) heeft het kabinet een voorziening werkgelegenheidseffecten energietransitie aangekondigd, waarmee 22 miljoen euro is gereserveerd gericht op van-werk-naar-werk begeleiding en om- en bijscholing van mensen die in de fossiele sectoren hun baan verliezen. De sluiting van deze bedrijven brengt onzekerheid met zich mee voor werknemers en zeker voor werknemers die dicht tegen de pensioenleeftijd aan zitten. Daarom werk ik aan een voorziening die ingezet kan worden als er nadelige gevolgen voor de werkgelegenheid aan de orde zijn, met name als gevolg van het uitfaseren van kolen, die werkgever en werknemer niet samen kunnen oplossen. Zo is bij de sluiting van de Hemwegcentrale per 1 januari 2020 een mobiliteitscentrum ingericht om werknemers te begeleiden naar een nieuwe baan.
Vooralsnog is vanaf 2030 een verbod op het gebruik van kolen voor de productie van elektriciteit voorzien. De verwachting is dat (in ieder geval) een aantal centrales en overslagbedrijven over zal stappen op andere brandstoffen en overslag van andere (bulk)goederen. Of en welke gevolgen dit voor de werkgelegenheid zal hebben, is op dit moment onzeker. Vooralsnog voorzie ik geen grote werkgelegenheidseffecten. Daar zijn vanzelfsprekend ook externe factoren op van toepassing, zoals de oorlog in Oekraïne en de (prijs-)ontwikkelingen op de internationale energiemarkt. Daarnaast worden werknemers wellicht meegenomen in de transitie van kolencentrale naar andere goederen. Dit neemt niet weg dat het verliezen van een baan of moeten omscholen onzekerheid voor de werknemers van de kolencentrales met zich meebrengt. Hier heb ik oog voor.
Hoe staat u tegenover de zorgen van medewerkers die zich afvragen hoe zij en hun collega’s, die al tientallen jaren werken in deze sector, überhaupt kunnen worden omgeschoold naar nieuwe banen?
Ik begrijp die zorgen. Het verliezen van een baan of moeten omscholen brengt onzekerheid voor de werknemers van de kolencentrales met zich mee. Dat dit de nodige stress met zich meebrengt, dat begrijp ik. In het gesprek met FNV hebben zij deze zorgen ook met mij gedeeld. Belangrijk is dat we lessen hebben geleerd uit de sluiting van de Hemwegcentrale. Deze laten zien dat er beslist mogelijkheden zijn voor omscholing en voor het vinden van een andere baan voor de medewerkers, ook voor de wat oudere medewerkers. Dit geldt te meer nu er een grotere krapte op de arbeidsmarkt is.
Waarom legt u de verantwoordelijkheid van het omscholen van het personeel bij de werkgevers, terwijl er nog steeds geen concrete afspraken zijn gemaakt hoe het kolenfonds wordt besteed?
Het is primair de verantwoordelijkheid van de werkgever om met werknemers, doorgaans vertegenwoordigd door de vakbonden, afspraken te maken over de gevolgen van een sluiting, vermindering van werk of verlies van werkgelegenheid. De voorziening werkgelegenheidseffecten energietransitie kan additioneel daarop worden ingezet, indien zich omstandigheden voordoen waar werkgever en werknemers niet op hebben kunnen anticiperen. Dat speelde onder andere bij de Hemwegsluiting, omdat deze sluiting door de overheid werd opgelegd en reeds kort daarna werd geëffectueerd.
Bij de voorgenomen sluiting van de Onyx-centrale in Rotterdam is de exploitant een subsidie geboden om het bedrijf vrijwillig te sluiten. In die omstandigheden is het logisch dat de werkgever zelf de financiële gevolgen daarvan voor zijn werknemers draagt. Dat was daarom een expliciete voorwaarde om subsidie te kunnen krijgen.
Ander werk, omscholing en herplaatsing zijn onderwerpen die naar hun aard thuis horen in het gesprek tussen werkgever en werknemer. Dit zal een langere periode beslaan nu ook bijvoorbeeld het omscholen de nodige tijd kan vergen. Die tijd is er, nu het verbod op kolen bij de productie van elektriciteit zal ingaan per 2030.
Dit neemt niet weg dat er een onzekere periode aanbreekt voor werknemers. Mocht het tussen werkgever en werknemer niet lukken om tot een passende oplossing te komen dan is er een voorziening beschikbaar voor eventueel benodigde additionele maatregelen.
Wat gaat u doen om het personeel in de kolensector tijdig zekerheid te geven?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb aangegeven werk ik op dit moment in afstemming met FNV aan een voorziening die ingezet kan worden als er sprake is nadelige gevolgen voor de werkgelegenheid, die werkgever en werknemer niet samen kunnen oplossen. Buiten het klaarzetten van deze voorziening zie ik op dit moment geen directe rol voor de overheid. Vooralsnog is het aan werkgever en werknemers om tot generieke afspraken en een sociaal plan te komen. Ik heb er vertrouwen in dat zij dit op een weloverwogen manier doen zodat dit voor de individuele werknemer tot best passende ondersteuning leidt en er met een goed sociaal plan geen (zoals bij de voorgenomen sluiting van de Onyx-centrale) of nauwelijks (bij de sluiting van de Hemweg) additionele voorzieningen nodig zijn.
De berichten 'Portugese accountant moet klein beursfonds uit de brand helpen' en 'Beroepsorganisatie accountants heeft toch zorgen over Portugese firma in Nederland' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Portugese accountant moet klein beursfonds uit de brand helpen»1 en «Beroepsorganisatie accountants heeft toch zorgen over Portugese firma in Nederland»2 van het Financiële Dagblad?
Ja.
Klopt het dat Investeringsmaatschappij Value8 op het «strafbankje» zit bij Euronext Amsterdam, omdat zij al langere tijd geen accountantsverklaring kunnen overleggen?
Value8 had tot 22 juni 2023 niet voldaan aan de wettelijke verplichting om een jaarrekening, gecontroleerd door een OOB-accountant, op tijd bij de AFM te deponeren.3 Het is essentieel dat beleggers betrouwbare informatie hebben om weloverwogen beslissingen te nemen over hun investeringen. De wettelijke controle door een accountant geeft een redelijke mate van zekerheid over de betrouwbaarheid van de informatie in de jaarrekening. Voor beursgenoteerde bedrijven moet deze verplichte controle worden uitgevoerd door een accountantskantoor dat bevoegd is om een controleverklaring aan een organisatie van openbaar belang (OOB) te verstrekken. Als een beursvennootschap geen geschikte accountant kan vinden, kan zij niet voldoen aan de tijdige publicatie van een jaarrekening die is gecontroleerd door een OOB-accountant. Als gevolg hiervan heeft Euronext, volgens de regels van het Euronext Rule Book, maatregelen opgelegd en heeft aan negen beursfondsen, waaronder Value8, aangekondigd voornemens te zijn om de toelating tot de handel op de gereglementeerde markt in Amsterdam te schrappen omdat de betreffende ondernemingen zich niet houden aan de eisen die gelden voor op Euronext genoteerde bedrijven.
Wat is de reden waarom deze zes accountantsorganisaties (PwC, EY, KPMG, Deloitte, BDO en Mazars) de boeken bij Value8 niet willen controleren?
Wat de reden is dat Value8 geen Nederlandse accountantsorganisatie bereid heeft gevonden een wettelijke controle uit te voeren is mij niet bekend. In het algemeen kunnen er verschillende redenen zijn voor een accountantsorganisatie om de opdracht tot controle van de boeken van een onderneming niet te accepteren. In Standaard 210 van de Nadere Voorschriften Controle- en Overige Standaarden is vastgelegd op grond waarvan een accountantskantoor een opdracht zou kunnen weigeren. Dit kan bijvoorbeeld wanneer de accountantsorganisatie niet de capaciteit heeft maar ook wanneer een accountantsorganisatie bij het cliënt-acceptatieonderzoek vaststelt dat de interne beheersing niet op orde is, en het onwaarschijnlijk is dat de accountant een oordeel kan uitspreken.
Wat is volgens u de reden dat slechts zes accountantsorganisaties een vergunning willen om organisaties van openbaar belang (oob’s) te controleren?
De keuze om wel of geen organisaties van openbaar belang te willen controleren is een individuele afweging van een accountantsorganisatie. Ik ben niet bekend met de exacte reden dat niet meer accountantsorganisaties de keuze maken om OOB-controles uit te voeren. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op vraag 5.
Klopt het dat een accountantsorganisatie aan veel hogere kwaliteitseisen moet voldoen om een oob te controleren?
Een Nederlandse accountantsorganisatie, die de wettelijke controle uitvoert bij een organisatie van openbaar belang, moet voldoen aan aanvullende kwaliteitseisen. Volgens de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) is een OOB-accountantsorganisatie verplicht om een intern toezichtsstelsel te hebben dat onafhankelijk is en het beleid en de algemene gang van zaken van de accountantsorganisatie controleert. Bovendien stelt de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants in de Nadere Voorschriften Controle- en Overige Standaarden extra eisen aan OOB-accountantsorganisaties. Deze standaarden zien onder andere op de onafhankelijkheid van de accountant, de kwaliteitsbeheersing en rapportagevereisten. Dit is belangrijk gezien het publieke belang van de organisaties waarvan de accountant de jaarrekening controleert. Daarom moet een accountantsorganisatie die een OOB controleert, een daartoe strekkende vergunning van de AFM hebben. Deze vergunningvereisten zijn strenger dan die voor een reguliere vergunninghoudende accountantsorganisaties, die geen OOB’s controleren. Kortom, een accountantsorganisatie die OOB-organisaties wenst te mogen controleren, moet inderdaad aan aanvullende eisen voldoen.
Heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) een zelfevaluatie uitgevoerd over de vraag of en op welke wijze zij kan faciliteren dat er meerdere kantoren een oob-licentie gaan aanvragen?
Kantoren kunnen informatie op de website van de AFM vinden over vergunningseisen voor wettelijke controles, inclusief de voorwaarden en het aanvraagproces. Daarnaast biedt de AFM op verzoek informatie aan (potentiële) aanvragers. Sinds de invoering van de mogelijkheid tot registratie van auditkantoren uit andere lidstaten in 2017, staat informatie op de website van de AFM over deze registratiemogelijkheid, inclusief de voorwaarden, het aanvraagproces en de benodigde informatie.
De AFM heeft geen zelfevaluatie gedaan over het bevorderen van meer aanvragen voor OOB-vergunningen door accountantsorganisaties. Als toezichthouder heeft de AFM tot taak de naleving te controleren van de bij en krachtens de Wet toezicht accountantsorganisaties en Europese Auditverordening 537/2014 gestelde regels, en beoordeelt de AFM aan de hand van de wettelijke vereisten aanvragen voor vergunningen en registraties van organisaties die wettelijke controles in Nederland beogen te verrichten. Het verdergaand faciliteren van markttoetreding dan het verstrekken van informatie over proces en inhoud van een vergunningaanvraag behoort niet tot de taken van de AFM.
Is de Minister het ermee eens dat slechts zes kantoren met een oob-vergunning de absolute ondergrens is bereikt? Welke maatregelen om dit aantal te verhogen overweegt u als de ondergrens wordt bereikt?
Hoewel het aantal kantoren met een OOB-vergunning inderdaad is gedaald tot zes, ben ik van mening dat de prioriteit moet liggen bij de kwaliteit van de controle en de beschikbaarheid van accountants voor het uitvoeren van wettelijke controles bij OOB-organisaties. Ik ben van mening dat het aantal OOB-kantoren niet de maatstaf is voor het waarborgen van kwaliteit in de controlepraktijk; wel het aantal accountants dat bevoegd is om de controleverklaring te tekenen, naast natuurlijk het aantal controlemedewerkers en specialisten. Onze inspanningen moeten gericht zijn op het waarborgen van de beschikbaarheid van accountants voor alle OOB-organisaties. Mede om dit te verzekeren zal ik in het Wetsvoorstel toekomst accountancysector een aanwijzingsbevoegdheid voorstellen, waardoor de NBA een accountant kan aanwijzen op verzoek van een OOB-organisatie in gevallen dat het een OOB-organisatie niet lukt een accountant te vinden.
Is het een taak voor de AFM of de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om toe te zien dat er voldoende accountantsorganisaties zijn die een oob mogen controleren? Zo nee, wiens taak is dat wel?
De vraag of er voldoende accountantsorganisaties zijn, die de wettelijke controle van een organisatie van openbaar belang mogen uitvoeren, hangt samen met het gewenste niveau van borging van kwaliteit van die controles. Omdat de kwaliteit van die controles bij organisaties van openbaar belang nog steviger geborgd moet worden dan bij ondernemingen of instellingen die geen organisatie van openbaar belang zijn, zijn de eisen strenger en kunnen minder accountantskantoren daaraan voldoen. Op dit moment heb ik geen signalen dat er structureel onvoldoende accountants beschikbaar zijn voor het verrichten van OOB-controles. Wel bereiken mij signalen, onder meer van de Kwartiermakers toekomst accountancy, dat er mogelijk in de toekomst in het algemeen onvoldoende accountants beschikbaar zijn. Dit is zorgelijk en heeft mijn aandacht. Zo laat ik onder verantwoordelijkheid van de kwartiermakers en de NBA door twee experts, met ondersteuning, onderzoek doen naar modernisering van het beroepsprofiel van de accountant van de toekomst. Diezelfde twee experts verrichten momenteel ook onderzoek naar de implicaties van het voorstel tot modernisering van dat beroepsprofiel voor de opleidingseisen en het stelsel van vakbekwaamheid. De kwartiermakers zullen hier mij in hun eindrapportage hun conclusies geven, waarover ik uw Kamer zal informeren.
Deelt u de zorgen van de Nederlandse beroepsorganisatie van accountants (NBA) dat er een verschil zit tussen de kwaliteitseisen die de AFM een Nederlandse accountantsorganisatie oplegt om een oob te mogen controleren en kwaliteitseisen die in andere Europese lidstaten gehanteerd worden, in dit geval door de Portugese toezichthouder ten aanzien van de beoogde accountant van Value8, Cravo Fortes Antao (CFA)?
Vooropgesteld, het is niet de AFM die kwaliteitseisen oplegt. Die vloeien voort uit Europese en Nederlandse wetgeving en uit beroepsreglementering door de NBA. De AFM is wettelijk toezichthouder, die toeziet op de naleving van wettelijke regulering, die naleving daarvan zo bevordert en indien nodig sanctioneert. In Nederland hebben we op goede gronden de keuze gemaakt om bovenop het Europese niveau van wettelijke borging van kwaliteit van de wettelijke controle bij organisaties van openbaar belang extra waarborgen voor accountantsorganisaties in de wet op te nemen, bijvoorbeeld op het gebied van governance. Een accountantsorganisatie uit een andere lidstaat, met een vergunning om organisaties van openbaar belang te mogen controleren, hoeft niet te voldoen aan de extra eisen die in Nederland gelden voor een accountantsorganisatie die de wettelijke controle van OOB-organisaties mag verrichten. Ik wijs er wel op dat de controle plaats vindt onder verantwoordelijkheid van een Nederlandse accountant, die onderworpen is aan het Nederlandse tuchtrecht en controle door de AFM.
Niettemin begrijp ik dat het vragen oproept als een relatief klein buitenlands kantoor de wettelijke controle doet van een entiteit die tot dat moment geen accountant kon vinden. Bovendien is deze situatie voor ons land nieuw. Hoewel ik van mening ben dat het, gegeven de beschikbare capaciteit in Nederland en het bevorderen van concurrentie op de markt, in beginsel een goede zaak kan zijn dat ook een accountantsorganisatie uit een andere lidstaat in Nederland de wettelijke controle kan en mag uitvoeren, moet wel voorop staan dat die controle van goede kwaliteit is. De kwartiermakers constateren dat aan eventuele zorgen tegemoet kan worden gekomen door een scherpe controle door de AFM op de uitgevoerde wettelijke controle. Zij zijn van mening zijn dat de AFM hiertoe voldoende is toegerust. Ik houd hierover dan ook contact met de AFM, die de ontwikkelingen op dit terrein nauwgezet volgt.
Heeft de AFM mogelijkheden CFA te toetsen, zoals zij ook toetst bij Nederlandse accountantsorganisaties?
Elk kantoor uit een EU-lidstaat dat in Nederland actief wil zijn registreert zich bij de AFM. De AFM heeft op basis van de Europese Auditrichtlijn en de implementatie daarvan in de Wta niet de mogelijkheid om bij de aanvraag van een registratie van een auditkantoor dat is toegelaten in een andere EU-lidstaat op dezelfde wijze te toetsen zoals voor de vergunningverlening van een Nederlandse accountantsorganisatie.
Kort gezegd heeft de AFM bij een aanvraag van een registratie van een accountantsorganisatie, dat is toegelaten in een andere EU-lidstaat, alleen de mogelijkheid om te toetsen op juistheid en volledigheid van de aanvraag, waarbij vast moet komen te staan dat de aanvrager van de registratie inderdaad in een andere lidstaat is toegelaten om aldaar wettelijke controles te mogen verrichten, en dat het auditkantoor beschikt over een of meer externe accountants die in Nederland bevoegd zijn om als externe accountant wettelijke controles te mogen verrichten.
De gedachte achter dit systeem is dat de accountantsorganisatie, in de lidstaat waar zij is toegelaten voor het verrichten van wettelijke controles, al is getoetst op het voldoen aan de vereisten die – primair op basis van de Europese Auditrichtlijn – gelden voor het stelsel van kwaliteitsbeheersing en aan de governancevereisten ten aanzien van bovenal de beleidsbepalers van de accountantsorganisatie.
Gekoppeld aan het voorgaande, is de toezichthouder in de lidstaat waar de accountantsorganisatie oorspronkelijk is toegelaten voor het verrichten van wettelijke controles (de zogenoemde «home member state oversight body») kort gezegd belast met het toezicht op de naleving van het stelsel van kwaliteitsbeheersing en de kwaliteit van wettelijke controles die worden verricht binnen de desbetreffende lidstaat. De toezichthouder in de lidstaat waar de accountantsorganisatie is geregistreerd om ook wettelijke controles te verrichten (de zgh. «host member state oversight body») is belast met het toezicht op de kwaliteit van wettelijke controles in haar lidstaat, omdat de controle plaats vindt onder verantwoordelijkheid van een Nederlandse accountant, die onderworpen is aan Nederlandse regelgeving, waaronder het Nederlandse tuchtrecht en controle door de AFM.
Mocht de AFM tekortkomingen aantreffen in Nederlandse wettelijke controles van de accountantsorganisatie uit een andere EU-lidstaat, dan kan de AFM een tuchtklacht indienen tegen de externe accountant, die de desbetreffende wettelijke controle heeft uitgevoerd.
Heeft de AFM de mogelijkheid om het controledossier van de externe accountant te reviewen of is zij daarvoor afhankelijk van de Portugese toezichthouder?
Ja, de AFM heeft de bevoegdheid om controledossiers van wettelijke controles volgens Nederlands recht te onderzoeken bij accountantsorganisaties uit andere EU-lidstaten, die in Nederland zijn geregistreerd en hier actief zijn. Ook voor deze controles geldt dat de controle moet leiden tot een verklaring over de vraag of de jaarrekening een getrouw beeld geeft, als bedoeld in het Nederlandse jaarrekeningenrecht. De controleverklaring zelf moet voldoen aan alle totstandkomings- en inhoudelijke eisen op grond van wet of beroepsreglementering, die gelden in Nederland. Die eisen staan los van de verschillen in eisen die gelden voor de accountantsorganisatie. De dossieronderzoeken zijn onafhankelijk van de Portugese toezichthouder. Indien de AFM tekortkomingen ontdekt in Nederlandse wettelijke controles die zijn uitgevoerd door een accountant die in dienst is van een accountantsorganisatie uit een andere EU-lidstaat, dan kan de AFM een tuchtklacht indienen tegen de externe accountant die verantwoordelijk is voor de betreffende wettelijke controle.
Deelt u de mening dat accountantskantoren aan dezelfde Nederlandse kwaliteitseisen moeten voldoen wanneer zij een oob in Nederland controleren, ongeacht of het accountantskantoor in Nederland of een ander EU-land is gevestigd? Zou het niet logisch zijn dat wanneer een accountantskantoor uit een ander EU-land in Nederland een oob controleert in ieder geval men aan dezelfde kwaliteitseisen voldoet?
De kwaliteitseisen aan accountantsorganisaties zijn uiteindelijk bedoeld om te zorgen dat de kwaliteit van de wettelijke controle goed is. In het geval van een controle van een OOB-organisatie door een accountant in dienst van een buitenlandse accountantsorganisatie gelden voor die specifieke controle de Nederlandse regels. Dit is de eerste keer dat een dergelijke casus speelt in Nederland. Op dit moment volgt de AFM dit als toezichthouder en houd ik hierover contact met de AFM.
Bent u, indien nodig, bereid te pleiten voor aanpassing van Europese regelgeving zodat een accountantskantoor in lidstaat A alleen een oob mag controleren in lidstaat B, wanneer de accountantsorganisatie voldoet aan de kwaliteitseisen die de toezichthouder van lidstaat B oplegt aan de accountantsorganisaties uit lidstaat B?
Zoals ik u in antwoord op vraag 9 en 12 schetste vind ik het belangrijk dat de kwaliteit van de uitgevoerde wettelijke controle door accountants in dienst van accountantskantoren uit andere lidstaten goed is. Op dit moment volgt de AFM dit als toezichthouder en ik houd hier contact over met de AFM. Mocht deze of een toekomstige casus leiden tot de conclusie dat nadere voorschriften voor accountantsorganisaties op Europees niveau kunnen bijdragen aan het halen van de gewenste kwaliteit, dan zal ik daar met de Commissie over in gesprek gaan.
Of heeft het uw voorkeur om de Nederlandse regelgeving zo aan te passen dat iedere accountsorganisatie die voldoet aan de Europese eisen om een oob te mogen controleren een Nederlandse vergunning mag krijgen en dat de AFM alleen mag toetsen langs die Europese meetlat?
Ik overweeg niet om de aanvullende nationale eisen, die gelden voor Nederlandse accountantsorganisaties die hier organisaties van openbaar belang willen en mogen controleren, te laten vervallen. De gemaakte keuze om in Nederland, in het belang van gebruikers van jaarrekeningen en bestuursverslagen van organisaties van openbaar belang, de kwaliteit van controleverklaringen te borgen met extra eisen, vind ik nog steeds een goede.
Bent u over dit vraagstuk in gesprek met de AFM en NBA?
Ja, dat ben ik.
Is het mogelijk om deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat Financiële markten van 21 juni 2023?
Ik heb mij ingespannen u de beantwoording van deze Kamervragen zo spoedig mogelijk te sturen, maar het is helaas niet gelukt dit te doen voorafgaand aan het commissiedebat van 21 juni jl.
De Nedcar-fabriek in Born helpen omschakelen naar een fabriek voor militaire voertuigen |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u er bekend mee dat BMW de productie van auto’s («Mini’s») bij de Limburgse autobouwer VDL Nedcar vanaf 1 maart 2024 gaat stoppen en deze productie gaat verplaatsen naar China?1
Ja.
Ziet u het verdwijnen van werkgelegenheid voor ruim 3.500 mensen in de regio Born ook als een significant probleem?2
VDL Nedcar telt momenteel circa 3.800 werknemers, waarvan het overgrote deel afkomstig is uit Limburg. Bovendien leidt de aanwezigheid van de fabriek tot een significant aantal (exacte cijfers zijn niet voorhanden) indirecte banen in de regio, onder meer bij toeleverende industrie, de diensten- en transportsector en de lokale en regionale detailhandel. VDL Nedcar is daarmee een van de grootste werkgevers in Zuid-Limburg en een belangrijke factor in de Limburgse economie. Het kabinet acht de werkgelegenheid bij VDL Nedcar van groot belang voor de regionale arbeidsmarkt en de leefbaarheid van het gebied en heeft dan ook haar medewerking toegezegd om oplossingen te vinden voor het behoud ervan.
Ziet u het ook als een probleem dat onze militaire pantservoertuigen door een Chinees staatsbedrijf gebouwd worden?3
Zou u kunnen overwegen om hulp te bieden om de autofabriek van Nedcar na 2024 om te schakelen naar een fabriek waar militaire voertuigen kunnen worden gebouwd? Zo nee, laat Nederland dan niet een enorme kans schieten om een stap te maken richting een autonomere defensie-industrie, innovatie binnen onze maakindustrie te bevorderen en de baanzekerheid van mogelijk duizenden banen in de provincie Limburg te behouden?
De huidige faciliteiten op het VDL Nedcar terrein zijn gericht op vergaand geautomatiseerde serieproductie van personenvoertuigen in grote volumes (capaciteit 200.000 auto’s per jaar). De fabriek leent zich daarmee niet voor de productie of assemblage van militaire voertuigen, waar het vaak om kleine series met veel maatwerk gaat en de vraag niet constant is. Daarnaast wijken de specificaties voor militaire voertuigen significant af van personenvoertuigen.
Mochten marktpartijen echter kansen zien om zo’n faciliteit voor deze doeleinden rendabel te maken dan is het in eerste instantie aan deze partijen om hierover in contact te treden met VDL Groep en VDL Nedcar om de mogelijkheden te bespreken. Als ik een rol kan spelen om partijen met elkaar in contact te brengen dan pak ik die graag op. Ook kunnen we dan als overheid bezien hoe we dat binnen onze mogelijkheden kunnen faciliteren en succesvol ondersteunen.
Ziet u andere mogelijkheden om de kennis en vaardigheid die mogelijk verloren gaat na 2024 in te zetten voor de militaire maakindustrie van voertuigen?
Het initiatief ligt bij de directie van de fabriek en bij eigenaar VDL Groep om nieuwe klanten te vinden voor grootschalige voertuigproductie en om de geplande verbreding van activiteiten op het fabrieksterrein in te vullen. En daarmee zoveel als mogelijk de werkgelegenheid, kennis en vaardigheden te behouden. Ik ben daarover geïnformeerd en daarom weet ik dat hier hard aan gewerkt wordt. Waar dat mogelijk is, krijgt VDL Nedcar daarbij ondersteuning van het kabinet. In hoeverre productie voor de militaire maakindustrie van voertuigen een passende invulling kan zijn binnen de beoogde verbreding van activiteiten bij VDL Nedcar kan ik niet inschatten. Zusterbedrijven binnen VDL Groep zijn in het verleden betrokken geweest bij opdrachten voor militaire voertuigen en zullen waarschijnlijk ook bij nieuwe tenders kansen willen pakken. Denkbaar is ook dat andere ondernemingen met opdrachten binnen dit domein, die gebrek aan ruimte en personeel ervaren, de faciliteiten bij VDL Nedcar zouden kunnen benutten. Mochten hier kansen liggen om de kennis en vaardigheid bij Nedcar te behouden, dan geldt ook voor dergelijke scenario’s dat het kabinet bereid is om te bezien of en hoe we dit kunnen ondersteunen.
Bent u bereid zich publiekelijk uit te spreken voor een militaire maakindustrie in Born en mogelijk investeerders en bedrijven bij elkaar te brengen om van de huidige situatie alsnog een succes te maken en in te zetten op een pad waarin Nedcar-werknemers weer toekomst kunnen zien?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u het ook als een doel om zo veel mogelijk van ons militaire materieel in de eigen industrie te kunnen investeren?
Op basis van de Defensie Industrie Strategie (DIS) en het Industrieel Participatiebeleid, waarover de Minister van Economische zaken uw kamer tweejaarlijks rapporteert (Kamerstuk 26 231), spant de overheid zich actief in om de Nederlandse industrie optimaal te betrekken in de productie en toeleveringsketens van de grote eindproducenten van militair materieel (de zogenaamde Original Equipment Manufacturer [OEM]).
Een betaalbare energierekening. |
|
Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Welke voorbereidingen worden er getroffen voor een betaalbare energierekening in 2024?
Het kabinet heeft uw Kamer op 28 april jl. met een brief (Kamerstuk 36 200, nr. 182) geïnformeerd over de maatregelen die worden overwogen ter ondersteuning van huishoudens die kwetsbaar zijn voor hoge energieprijzen na 2023. Naast het bredere vraagstuk rond bestaanszekerheid is in deze brief uitgebreid stilgestaan bij de aanhoudende hoge energieprijzen en hoe kwetsbare gezinnen hierin tegemoet gekomen kunnen worden. Momenteel beziet het kabinet wat er aan maatregelen voor kwetsbare huishoudens na 2023 nodig is. Besluitvorming over de koopkracht zal plaatsvinden in augustus, waarbij naast de laatste koopkrachtprognose van het Centraal Planbureau (CPB) ook het actuele aanbod aan vaste contracten en de energieprijsontwikkeling meegenomen zullen worden.
Zijn er al gesprekken gaande met de energieleveranciers over mogelijke opties?
In de brief van 28 april jl. bent u geïnformeerd over de maatregelen die het kabinet nog overweegt om huishoudens die kwetsbaar zijn voor hoge energieprijzen ook in 2024 te ondersteunen. Om te voorkomen dat bepaalde maatregelen in augustus toch niet uitvoerbaar blijken, is het kabinet gestart met de technische voorbereiding van de maatregelen die meer tijd vergen. Waar relevant is hierover ook contact met de energieleveranciers en de betrokken uitvoeringsorganisaties.
Worden aan de hand van verschillende scenario’s opties uitgewerkt, van normale energieprijzen tot extreem hoge energieprijzen, zodat de overheid en de energiebedrijven op alle mogelijke situaties voorbereid zijn en flexibel kunnen reageren?
De huidige stand van zaken op de energiemarkt is wezenlijk anders dan een jaar geleden. De energieprijzen zijn lager en er is opnieuw een aanbod aan vaste contracten, ook met tarieven onder die van het prijsplafond. Daarnaast neemt het aantal energieleveranciers dat vaste contracten met een langere looptijd aanbiedt toe. Toch valt een plotse en sterke stijging van de prijzen, zoals die zich vorig jaar voordeed, niet uit te sluiten. Huishoudens kunnen dit risico nu echter weer zelf afdekken door een vast contract af te sluiten. De tarieven van deze contracten liggen veelal onder het prijsplafondniveau en bieden daardoor meer zekerheid. Dit alles wordt door het kabinet meegenomen in de koopkrachtbesluitvorming in augustus.
Op welke manier zal er gerichte inkomenssteun worden gegeven?
Zie beantwoording vraag 1.
Welke lessen zijn er getrokken uit het chaotische proces waarmee het prijsplafond tot stand kwam? Hoe wordt ervoor zorg gedragen dat dit proces minder chaotisch wordt voor 2024?
De Russische inval in Oekraïne op 24 februari 2022 en de daarop volgende geopolitieke instabiliteit hebben tot uitzonderlijke situaties op de energiemarkt geleid. Hierdoor leek de betaalbaarheid van de energierekening voor veel Nederlandse huishoudens in het geding te komen. Om deze reden maakte het kabinet op 20 september 2022 bekend dat er vanaf 1 januari 2023 voor kleinverbruikers een tijdelijk prijsplafond voor energie zou worden ingesteld. Deze regeling is vervolgens onder bijzonder hoge tijdsdruk tot stand gekomen. Om een dergelijk scenario voor 2024 te voorkomen, is het kabinet tijdig gestart met het in kaart brengen van maatregelen om tot een evenwichtig koopkracht beeld te komen. In de genoemde Kamerbrief van 28 april 2023 is hier nader op ingegaan. In de aanloop naar de definitieve besluitvorming over de koopkracht in augustus wordt een aantal van deze maatregelen nader uitgewerkt, waaronder varianten op het generieke prijsplafond. Hierover sta ik in nauw contact met de energieleveranciers.
Welke oplossingen worden geboden voor mensen die in huurwoningen met een laag energielabel wonen, aangezien de energiebelasting voor gas hoog blijft maar de huurwoningen met labels E, F en G pas in 2029 zijn uitgefaseerd?
Besluitvorming over de koopkracht zal plaatsvinden in augustus. De groepen met lage inkomens en hoge energieprijzen zitten voornamelijk in de huursector. Het kabinet heeft in aanvulling op het verbod op slechte energielabels in de huursector vanaf 2029 met woningcorporaties specifieke prestatieafspraken gemaakt voor de verduurzaming van de sociale huur, waaronder uitfasering van de energielabels E, F, en G in 2028. Ook komt er een aanscherping van het Woningwaarderingstelsel in 2024, waardoor slechte labels aftrekpunten krijgen.
Verder wordt er gewerkt aan opschaling van het aantal energiefixers en energiefixteams om zoveel mogelijk huizen van huishoudens in energiearmoede te laten bezoeken en verbeteren. In 2022 is 368 miljoen euro beschikbaar gesteld aan gemeenten om huishoudens in energiearmoede te helpen energiearmoede te bestrijden. In de Kamerbrief Versnelling aanpak energiearmoede gebouwde omgeving van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 17 maart 2023 is er een verhoging met 200 miljoen euro aangekondigd om dit nog verder op te schalen.
Daarnaast heeft het kabinet in de Kamerbrief over voorjaarsbesluitvorming Klimaat het technisch uitgangspunt voor de Energiebelasting van 2025 t/m 2030 gepresenteerd. Hierin is een verlaging (t.o.v. het basispas in het regeerakkoord) opgenomen voor de nieuwe eerste schijf tot 800 m3 gas. Concreet betekent dit dat er vanaf 2025 over de eerste 800 m3 gas die een huishouden verbruikt 48,98 cent per kuub aan belasting wordt betaald. Deze schijf is uitgezonderd van de jaarlijkse verhoging die in de andere schijven wel wordt toegepast.
Op dit moment loopt er impactstudie via CE Delft onder leiding van Financiën, waarin het effect van deze nieuwe tarieven op de taakstelling van 1,2 Mton CO2 besparing wordt berekend. De koopkracht effecten worden hier ook in meegenomen. Op Prinsjesdag volgt de definitieve vaststelling van de nieuwe schijflengtes en bijbehorende tarieven. Met deze nieuwe eerste schijf voor aardgas, ontstaat in ieder geval een extra knop naast de belastingvermindering om te sturen op de energie gerelateerde lasten.
Een bailout voor banken in de stikstofaanpak |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Wat is de samenhang tussen het integrale onderzoek naar de mogelijke beleidsopties, waarmee een financiële bijdrage van banken aan de stikstofopgave geborgd kan worden en het gesprek van het kabinet in het kader van het Landbouwakkoord over een niet-vrijblijvende bijdrage van banken?
Afgelopen jaar zijn er moties ingediend die verzoeken te onderzoeken hoe banken en leveranciers en afnemers met langlopende contracten zijn te verplichten tot een substantieel aandeel in de transitiekosten (motie Thijssen c.s.)1, om uitgekochte bedrijven ruimhartig te compenseren, maar financiële instellingen niet (motie Maatoug en Van der Plas)2 en om te onderzoeken om een deel van de agrarische bankleningen af te waarderen en de besparingen die hierdoor ontstaan ten goede te laten komen aan de verduurzaming van de landbouw (motie Beckerman)3.
Het kabinet onderzoekt integraal en in samenhang – ter opvolging van de hiervoor genoemde moties – de mogelijke beleidsopties waarmee een financiële bijdrage van banken aan de landbouwtransitie en de stikstofopgave kan worden geborgd. Er wordt in dit kader een breed scala aan opties onderzocht, inclusief de voor- en nadelen, juridische en praktische haalbaarheid en economische doeltreffendheid en doelmatigheid, alsmede de samenhang met de bijdrage die van de overige ketenpartijen wordt verwacht.
Parallel aan dit onderzoek heeft het kabinet in het Landbouwakkoord met de banken afspraken willen maken over hoe zij boeren kunnen ondersteunen in de transitie, bijvoorbeeld door het bieden van financiële verlichting of aantrekkelijke arrangementen voor de boeren. Dit kunt u lezen in het conceptakkoord waarover u over bent geïnformeerd (Kenmerk 23Z11834).
Het kabinet zal nu toewerken naar een kabinetsplan, om invulling te geven aan het proces van de benodigde transitie. Het kabinet wil die vormgeving zorgvuldig doen en zal in september komen met een aanpak in een Landbouwbrief. De opties die worden onderzocht in het kader van de hierboven genoemde moties zullen in dit proces worden meegenomen. Dit integrale onderzoek beziet ook de samenhang van de beleidsopties met bestaande kaders en aankomende regelgeving op het gebied van klimaat- en milieudoelen, op nationaal en Europees niveau, inclusief de door mij aangekondigde verkenning of, en zo ja, hoe wetgeving kan bijdragen aan het versterken van de bijdrage van financiële ondernemingen aan de duurzame transitie.4
Zullen de opties die naar voren komen uit het integrale onderzoek sturend zijn voor de kabinetsinzet in het Landbouwakkoord? Zo ja,hoe dan, omdat het integrale onderzoek voor de zomer klaar moet zijn maar het Landbouwakkoord in principe al eind april?
Dat was niet het geval, in het onderzoek wordt er gekeken of, en zo ja, hoe banken (en andere ketenpartijen) zijn te verplichten tot een substantieel aandeel in de transitiekosten. Voor het Landbouwakkoord was de inzet van het kabinet om afspraken te maken met banken (en anderen ketenpartijen) over hoe zij boeren substantieel kunnen ondersteunen in de transitie, bijvoorbeeld door het bieden van financiële verlichting of aantrekkelijke arrangementen voor de boeren.
Is het wel verstandig om in het Landbouwakkoord met als deadline medio mei al te streven naar afspraken over een niet-vrijblijvende bijdrage van banken als de beleidsopties om daaraan invulling te geven mogelijk pas in de zomer af zijn? Hoeveel zin heeft het immers nog om die beleidsopties verder uit te werken als er toch al een akkoord is gekomen op die niet-vrijwillige bijdrage?
De banken hebben een grote en belangrijke verantwoordelijkheid om passende financiering te bieden bij de verduurzaming. De inzet van het kabinet was daarom om met banken en anderen ketenpartijen in het Landbouwakkoord te komen tot onderling samenhangende afspraken over hoe zij boeren kunnen ondersteunen in de transitie. Nu de besprekingen om te komen tot een Landbouwakkoord zijn beëindigd, zal het kabinet toewerken naar een kabinetsplan, om invulling te geven aan het proces van de benodigde transitie. In dat kader is het van waarde om te onderzoeken hoe banken (en andere ketenpartijen) te verplichten zijn tot een substantieel aandeel in de transitiekosten.
Kunt u nogmaals bevestigen dat u de zienswijze deelt dat er bij uitkoop in het stikstofdossier (vrijwillig dan wel verplicht) sprake is van materialiserende transitierisico’s?
Ja. Het transitierisico omvat het risico op alle kosten die voortkomen uit de transitie naar een duurzame economie. De kans op waardeverlies van productiecapaciteit als gevolg van beleidskeuzes gericht op het versnellen van de transitie kan daarmee in mijn ogen als een transitierisico worden beschouwd – ongeacht de precieze vormgeving van deze beleidskeuzes.
Bent u het ermee eens dat het, gegeven dat transitierisico’s in de intensieve veehouderij op aanzienlijke schaal materialiseren, impliceert dat deze in het verleden onvoldoende beheerst zijn?
Met deze gevolgtrekking ben ik het niet eens. Het feit dat een transitierisico zich materialiseert betekent niet noodzakelijkerwijs dat het onvoldoende is beheerst. Risicobeheersing ziet niet op het volkomen uitsluiten van de mogelijkheid dat het risico zal optreden.
Klopt het dat banken zelf voor eigen rekening en risico investeringen doen en als de risico’s die met deze investeringen gepaard gaan, bijvoorbeeld via een faillissement of waardeverlies, het ook vanuit commercieel- en risicomanagementperspectief correct is dat banken een deel van dit verlies dragen (door de desbetreffende financieringen in hun boek gedeeltelijk of in z’n geheel af te schrijven)?
Wanneer banken financiering verstrekken aan ondernemers houden zij vanuit prudentieel en boekhoudkundig perspectief rekening met de bijbehorende risico’s. Indien er sprake is van een duidelijk toegenomen kredietrisico voor de bank of er indicaties zijn dat volledige terugbetaling zonder uitwinning van het onderpand onwaarschijnlijk is, moeten banken extra boekhoudkundige voorzieningen treffen. Indien er geen redelijke kans meer is op herstel, is een bank verplicht om dienovereenkomstig geheel of gedeeltelijk af te schrijven en zo het waarschijnlijke verlies tijdig te nemen. Een dergelijke boekhoudkundige afschrijving houdt niet automatisch in dat een bank daarmee het recht op terugbetaling opgeeft. Wat het daadwerkelijke verlies voor een bank zal zijn, zal van geval tot geval verschillen. Dit is mede afhankelijk van de aanwezigheid van zekerheden (pandrecht en hypotheek), de waarde en uitwinningsmogelijkheden daarvan en daarmee samenhangend de positie van de bank in de rangorde bij een eventueel faillissement.
Vindt u dat financiële instellingen vanuit risicomanagementperspectief financieel verantwoordelijk moeten worden gehouden voor materialiserende transitierisico’s op een wijze die overeenkomt met de mate waarin deze instellingen voor eigen rekening en risico in portefeuilles met die risico’s geïnvesteerd hebben, nog los van uw eerdere algemene antwoord dat er een gezamenlijke verantwoordelijkheid is voor een financiële bijdrage in het gehele agrocomplex en de verplichting van banken beleid te voeren die dergelijke risico’s beheersen?
De vereisten voor risicobeheer kaderen de verplichtingen van financiële instellingen om risico’s te beheersen en tijdig te voorzien voor mogelijke verliezen. De vereisten op het gebied van risicobeheer bepalen niet wie er voor enig waardeverlies verantwoordelijk of aansprakelijk is of wat daarin de juiste verdeling is of zou moeten zijn.
Bent u het ermee eens dat bij het met belastinggeld (vrijwillig dan wel gedwongen) uitkopen van agrarische ondernemers, vanuit het perspectief van banken die financieringen hebben uitstaan bij die ondernemers, sprake is van socialisering van private verliezen van deze banken op het moment deze banken niet gedwongen worden tot een verplichte bijdrage, omdat (een deel van) deze verliezen gedragen zouden moeten worden door de bank die hier voor eigen rekening en risico is ingestapt?
De beschikbaarstelling van belastinggeld voor het uitkopen van agrarische ondernemers is er op gericht om de doelen van het kabinet te bereiken en een significante vermindering van de stikstofdepositie te bewerkstellingen, gezien de grote maatschappelijke opgave die hier ligt. Het zal van geval tot geval afhangen of en in welke mate uitkoop van agrarische ondernemers ervoor zorgt dat mogelijke toekomstige verliezen van zowel deze ondernemers als hun schuldeisers worden voorkomen. Er zullen gevallen zijn waarbij gebruikmaking van een beëindigingsregeling private verliezen voor ondernemers en hun schuldeisers voorkomt.
Het kabinet verwacht een niet-vrijblijvende bijdrage van banken, toeleveranciers, de verwerkende industrie en de «retail» in de transitie naar een duurzame en toekomstbestendige vorm van landbouw in balans met de natuur. Het kabinet ziet het komen tot een duurzame en toekomstbestendige vorm van landbouw als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de overheid en betrokken partijen.
Zoals aangegeven in antwoord op de vragen die u heeft gesteld op 18 oktober 2022, onderzoekt het kabinet integraal en in samenhang de mogelijke beleidsopties waarmee een financiële bijdrage van banken en andere ketenpartijen aan de landbouwtransitie en de stikstofopgave kan worden geborgd. Hierbij wordt zowel gekeken naar boeren die stoppen, als boeren die willen omschakelen naar duurzame landbouw (en een schuldenlast hebben). Er wordt in dit kader een breed scala aan opties onderzocht, inclusief de voor- en nadelen, juridische en praktische haalbaarheid en economische doeltreffendheid en doelmatigheid, alsmede de samenhang met de bijdrage die van de overige ketenpartijen wordt verwacht. Ik verwacht uw Kamer in september te kunnen informeren over de uitkomsten, wanneer het kabinet met het plan komt om invulling te geven aan het proces van de benodigde transitie. Wanneer ik u hierover informeer zal ik integraal terugkomen op de hiermee samenhangende overwegingen. In mijn antwoord op deze en de volgende vragen loop ik daar niet op vooruit, maar zal ik meer ten algemene antwoord geven op de gestelde vragen.
Bent u het ermee eens dat het voorkomen van socialiseren van (gedeeltelijk) private verliezen van banken een belangrijk argument is om van hen een niet-vrijblijvende bijdrage te verlangen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het, omdat het hier gaat om materialiserende transitierisico’s, ermee eens dat de niet-vrijblijvende bijdrage van banken in het stikstofdossier niet enkel zou moeten toezien op toekomstige groene verdienmodellen, waar banken winst op kunnen behalen, maar ook op de kosten van de materialiserende transitierisico’s, waar banken op zullen moeten inleggen?
De bestaande en in voorbereiding zijnde regelingen voor bedrijfsbeëindiging van agrarische ondernemers zijn zodanig vormgegeven dat een vergoeding wordt of zal worden verstrekt voor het waardeverlies van de productiecapaciteit. Hierbij wordt noch van de agrarische ondernemers noch van andere betrokken ondernemers, waaronder banken die de financiering hebben verstrekt, een verplichte bijdrage in het nemen van eventueel niet opgetreden verliezen gevraagd.
Zoals aangegeven in antwoord 9, zal ik u nader informeren over de beleidsopties waarbij een niet-vrijblijvende bijdrage van financiële ketenpartijen aan de landbouwtransitie en de stikstofopgave kan worden geborgd, inclusief de overwegingen hierbij.
Bent u bereid om (al is het maar trendmatig) een ambtelijke, dan wel externe opdracht te geven om te onderzoeken hoeveel er sinds de PAS-uitspraak van de Raad van State is geïnvesteerd in de verdere intensivering van de veehouderij, omdat u nu aangeeft deze cijfers niet te hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u in dit onderzoek tevens meenemen hoeveel (naar schatting) financiële instellingen het afgelopen decennium verdiend hebben aan financieringen in de Nederlandse intensieve veehouderij?
Naar mijn verwachting zal zowel ambtelijk als extern onderzoek moeilijk objectief kunnen vaststellen in hoeverre veehouders hebben geïnvesteerd in verdere intensivering. Dit vereist namelijk causaal inzicht in bedrijfsspecifieke data en doeleinden van specifieke investeringen, gekoppeld aan een maatstaf voor intensivering en de locatie van de veehouderij.
Is het correct dat het een verantwoordelijkheid van de toezichthouder is om te wijzen op mogelijke transitierisico’s in de intensieve veehouderij en bij banken aan te dringen op een adequate beheersing van deze risico’s?
De verantwoordelijkheid voor het identificeren en adequaat beheersen van relevante en materiële risico’s ligt allereerst bij banken zelf. De toezichthouder toetst of regelingen, strategieën, processen en mechanismen voor risicobeheersing op orde zijn en risico’s waaraan de instellingen blootgesteld zijn of kunnen worden te evalueren. Tot de relevante risico’s behoren in toenemende mate ook klimaat- en milieugerelateerde risico’s en transitierisico’s. Die kunnen immers gevolgen hebben voor klant en instelling zelf.
Wat kunt u in algemene zin zeggen over de wijze waarop de toezichthouder Nederlandse financiële instellingen gewaarschuwd heeft voor een mogelijk aanzienlijke portefeuille materialiserende transitierisico’s in de intensieve veehouderij?
Significante banken, waaronder de grotere Nederlandse banken, staan in het kader van het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme (Single Supervisory Mechanism, SSM) onder direct toezicht van de Europese Centrale Bank. Kleinere banken en andere financiële instellingen staan onder toezicht van De Nederlandsche Bank (DNB). Ik kan niet treden in het toezicht op individuele instellingen.
In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat klimaat- en milieurisico’s een prioriteit zijn voor de ECB. Zo heeft de ECB in 2020 een gids met toezichtverwachtingen gepubliceerd over het risicobeheer van klimaat- en milieurisico’s.5 Die wordt door DNB ook toegepast op kleinere banken, overeenkomstig de aanbevelingen van de ECB.6 Voor kleinere banken geldt dat de ECB aanbevelingen aan nationale toezichthouders kan geven over de uitoefening van dit toezicht. Eind 2022 heeft de ECB uitkomsten van onderzoek naar het management van klimaat- en milieurisico’s gepubliceerd, evenals concrete deadlines voor banken om het omgaan met deze risico’s te integreren in hun governance, strategie en risicomanagement.7 DNB en ECB wijzen al geruime tijd op de risico’s als gevolg van klimaatverandering en ook biodiversiteitsverlies. DNB en de ECB hebben diverse stress-testen uitgevoerd met betrekking tot klimaatrisico’s. In 2020 publiceerde DNB een rapport waarin zij de risico’s als gevolg van biodiversiteitsverlies onderzocht heeft.8 Daarin is ook de Nederlandse stikstofcrisis onderzocht. DNB heeft toen aangegeven dat het voor financiële instellingen van belang is dat zij de gevoeligheid van hun portefeuille voor transitierisico’s in kaart brengen.
Bent u bereid met de toezichthouder in gesprek te treden over de wijze waarop zij toezicht heeft gehouden op een aanzienlijke portefeuille van wat nu blijkt materialiserende transitierisico’s zijn in de intensieve veehouderij, nog los van de reguliere overleggen die u met de toezichthouder heeft? Waarom wel, dan wel niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 13 kan ik niet treden in het toezicht op individuele instellingen, maar hebben de toezichthouders gedurende de afgelopen periode in toenemende mate klimaat- en milieurisico’s geïntegreerd in het toezicht. Ik onderschrijf het belang daarvan en heb dat ook gedaan in mijn reguliere overleggen met DNB. Het is daarbij niet aan mij om de wijze waarop deze risico’s de afgelopen jaren een rol hebben gekregen in het toezicht op de betrokken individuele financiële instellingen te evalueren.
Is de toezichthouder van plan haar toezicht op de transitierisico’s in de intensieve veehouderij, die nu blijken te materialiseren, te evalueren?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 13, hebben de toezichthouders aandacht voor klimaat- en milieurisico’s geïntegreerd in het toezicht. De toezichthouders evalueren de toezichtmethodiek geregeld en stellen periodiek toezichtprioriteiten vast. De ECB heeft deze prioriteiten vastgesteld voor de jaren 2023–2025, en daarin ook nader onderzoek naar tekortkomingen in het beheersen van klimaatrisico’s aangekondigd.9 Ook voor DNB is de verankering van de beheersing van duurzaamheidsrisico’s, inclusief risico’s op het gebied van biodiversiteit, een prioriteit in het toezicht voor de jaren 2021–2024.10
Kan toegelicht worden wat bedoeld wordt met het punt dat een «subsidie [voor bedrijfsbeëindiging] [...] in beginsel niet onder eventuele bestaande pandrechten van de bank [zal] vallen», omdat uit dergelijke pandrechten alleen vorderingen voortvloeien die al bestonden op het moment van vestiging van het pandrecht? Wordt hiermee bedoeld dat de subsidie tot bedrijfsbeëindiging door de bank niet opeisbaar is omdat deze niet onder het pandrecht valt, op het moment dat de ondernemer met zijn of haar subsidie niet vrijwillig een lening aflost1? Hoe verhoudt zich dat tot artikel 3:229 van het Burgerlijk Wetboek?
Als zekerheid voor de terugbetaling van een lening worden vaak pandrechten gevestigd op vorderingen die voortvloeien uit bestaande rechtsverhoudingen, dus rechtsverhoudingen die bestaan op het moment dat het pandrecht wordt gevestigd. Dat betekent – in beginsel – dat een later verkregen subsidie daar niet onder valt. Die vloeit namelijk voort uit een rechtsverhouding die nog niet bestond op het moment dat het pandrecht werd gevestigd. Om die reden is in antwoord op de gestelde vragen opgemerkt dat een subsidie voor bedrijfsbeëindiging in beginsel niet onder eventuele bestaande pandrechten van de bank zal vallen. Dat staat los van de regeling in art. 3:229 BW. Dit artikel bepaalt dat een recht van pand of hypotheek van rechtswege een pandrecht meebrengt op alle vorderingen tot vergoeding die in de plaats van het verbonden goed treden, waaronder vorderingen ter zake van waardevermindering van het goed. Voor een subsidie voor vrijwillige bedrijfsbeëindiging, die ziet op beëindiging van productiecapaciteit, met voorwaarde van sloop van de agrarische gebouwen, is het echter niet zeker of deze zal worden aangemerkt als een vergoedingsvordering in de zin van art. 3:229 BW. Wel geldt dat een subsidie na uitbetaling onder pandrechten van de bank op bankrekeningen kan vallen en dat, indien een ondernemer niet vrijwillig overgaat tot aflossing van een lening, de bank (al dan niet in faillissement van de ondernemer) verhaal kan nemen op eigendommen van die ondernemer.
Is artikel 3:229 van het Burgerlijk Wetboek zowel van toepassing op de schadeloosstelling bij onteigening als op de door een onderneming verkregen subsidie bij vrijwillige bedrijfsbeëindiging? Is er een vorm van compensatie voor (gedwongen of vrijwillig) stoppende agrarische ondernemers met bancaire schulden waarop art. 3:229 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is?
Artikel 3:229 BW is in beginsel van toepassing op een vordering tot vergoeding van schade als gevolg van onteigening. Echter, op grond van art. 43 Onteigeningswet heeft de hypotheek- of pandhouder geen recht op afzonderlijke schadevergoeding. Slechts indien hij is tussengekomen, kan hij zij zich jegens de onteigenaar beroepen op zijn rechten uit Art. 3:229 BW. Hij oefent die rechten uit op het bedrag van de werkelijke waarde en de waardevermindering van het overblijvende, zoals de schadeloosstelling is toegekend aan de hypotheekgever.
Met betrekking tot een subsidie bij vrijwillige bedrijfsbeëindiging: zoals aangegeven in het antwoord op vraag 16, is het niet zeker of een subsidie voor vrijwillige bedrijfsbeëindiging zal worden aangemerkt als een vergoedingsvordering in de zin van art 3:229 BW. Het ontvangen van een subsidie voor bedrijfsbeëindiging ontslaat de ontvanger niet van aangegane contractuele verplichtingen met kredietverstrekkers.
Kan toegelicht worden of afspraken tussen de overheid en de ondernemer om de subsidie ter bedrijfsbeëindiging onoverdraagbaar te maken ook kunnen betekenen dat afgesproken wordt dat banken deze subsidie niet kunnen opeisen om uitstaande schulden mee te innen, ervan uitgaande dat de ondernemer niet vrijwillig overgaat tot het aflossen hiervan?
Een subsidie wordt verstrekt voor het uitvoeren van bepaalde activiteiten, in dit geval betreft het de sluiting van een veehouderijlocatie. In het kader van de subsidieverstrekking kan echter niet worden bepaald hoe de subsidieontvanger concreet het ontvangen subsidiebedrag aanwendt. Aan een subsidie te verbinden verplichtingen dienen verband te houden met het doel van de subsidieverstrekking.
Het ontvangen van een subsidie voor bedrijfsbeëindiging ontslaat de ontvanger niet van aangegane contractuele verplichtingen met kredietverstrekkers. Indien een ondernemer niet vrijwillig overgaat tot voldoening daarvan, kan de bank (al dan niet in faillissement van de ondernemer) verhaal nemen op eigendommen van die ondernemer.
Zoals aangegeven in antwoord op de vragen die u heeft gesteld op 18 oktober 2022 en in het antwoord op vraag 9, onderzoekt het kabinet integraal en in samenhang de mogelijke beleidsopties waarmee een financiële bijdrage van banken en andere ketenpartijen aan de landbouwtransitie en de stikstofopgave kan worden geborgd. Na het afronden van dit onderzoek- zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten, naar verwachting in september.
Is het mogelijk voor banken om vrijwillig af te zien van de uitoefening van hun hypotheek- of pandrecht, waarmee ze opeising van uitstaande leningen zouden kunnen effectueren, op het moment dat een ondernemer niet uit eigen beweging besluit een subsidie tot bedrijfsbeëindiging in te zetten om een lopende lening af te lossen of deze te verpanden?
Het is voor de bank mogelijk om binnen bepaalde kaders en in bepaalde gevallen vrijwillig af te zien van de uitoefening van hun hypotheek- of pandrecht en/of een schuld geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden. Dit zal een bank van geval tot geval beoordelen. Hierbij geldt dat het bestuur van een bank zijn taak vervult in het belang van de vennootschap of coöperatie. Volledige of gedeeltelijke kwijtschelding van een schuld kan in het belang zijn van de vennootschap of coöperatie. Daarnaast hebben ook belangen van andere betrokkenen en het algemeen belang een plaats in de belangenafweging van het bestuur van een bank. Vanuit prudentieel perspectief geldt dat een bank, krachtens de ECB leidraad voor niet-renderende leningen, schuldkwijtscheldingsopties met de nodige behoedzaamheid dient toe te passen, aangezien de mogelijkheid van kwijtschelding aanleiding kan geven tot zogeheten «moral hazard» en derhalve «strategische wanbetaling» in de hand zou kunnen werken. De leidraad geeft aan dat een bank ervoor moet zorgen dat er robuuste beheersingsmaatregelen bestaan.12 Een bank zal derhalve ook moeten letten op de precedentwerking en andere effecten van vrijwillige kwijtschelding. Daarbij zal de toezichthouder vanuit zijn mandaat kritisch (moeten) beoordelen of het beleid en handelen van de bank verantwoord is vanuit prudentieel perspectief.
Is het technisch en juridisch mogelijk voor de overheid om met banken afspraken te maken om zodat zij vrijwillig af zien van de uitoefening van hun hypotheek- of pandrecht, met een andere wijze van bijdrage vanuit banken (bijvoorbeeld via de verhoging van de bankenbelasting) als prikkel voor banken om hieraan mee te werken?
Het is mogelijk voor banken om er vrijwillig voor te kiezen een overeenkomst met de overheid aan te gaan waarin ze afzien van bepaalde rechten. Hierbij spelen bij de beantwoording van vraag 19 genoemde kaders echter een begrenzende rol, evenals overwegingen aangaande onder meer precedentwerking en toekomstige financieringskosten. Ook kan – afhankelijk van de uiteindelijke vorm en inhoud van een mogelijke overeenkomst – het mededingingsrecht een begrenzende rol spelen.
Bent u bereid bovenstaande route expliciet mee te nemen in het integrale onderzoek naar opties om banken tot een niet-vrijblijvende bijdrage aan de stikstofproblematiek te bewegen?
Deze optie valt buiten het bestek van het integrale onderzoek naar opties om banken tot een niet-vrijblijvende bijdrage aan de stikstofproblematiek te verplichten. Dit onderzoek ziet namelijk op vanuit de overheid opgelegde juridisch verplichtende beleidsopties om een financiële bijdrage van banken en andere ketenpartijen aan de landbouwtransitie en de stikstofopgave te borgen.
Het bericht ‘Succesvolle retoursticker voor moeilijke brieven’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Succesvolle retoursticker voor moeilijke brieven»?1
Ja.
Wat vindt u van het initiatief om mensen een sticker op de envelop van een moeilijke brief te laten plakken: «Retour afzender. Deze brief is te ingewikkeld voor mij. Stuur een versie in makkelijke taal.»?
Ik ben blij met de extra aandacht voor begrijpelijke taal en onderschrijf het belang ervan. Alle overheidsorganisaties moeten wat mij betreft begrijpelijk communiceren. Communicatie moet helder en simpel zijn, zowel in fysieke brieven als via digitale kanalen. Vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stimuleer ik daarom het gebruik van begrijpelijke taal. Overheidsorganisaties moeten er namelijk voor zorgen dat degene voor wie zij schrijven de brief kan lezen. Daar is ook voor nodig dat mensen aangeven welke brieven zij lastig vinden.
Kent u de stichting Leer Zelf Online, die zich inzet voor toegankelijkheid, onder meer door middel van de tool Steffie waarmee organisaties hun uitingen makkelijker leesbaar kunnen maken?
Ja, ik ben bekend met de stichting Leer Zelf Online en de tool Steffie.
Hoe beoordeelt u de werking van convenanten voor meer toegankelijkheid in de praktijk?
Voor begrijpelijke taal hebben we hiervoor de Direct Duidelijk deal.2 Met de Direct Duidelijk deal geeft de ondertekenaar aan dat de organisatie belang hecht aan het gebruik van begrijpelijke taal. Ik ben blij met de bestuurlijke aandacht die dit genereert. Het laat zien dat bestuurders aandacht hebben voor het thema en medewerkers krijgen (extra) ondersteuning om begrijpelijke taal te gebruiken. Tegelijkertijd moet er nog veel werk verricht worden, want we zien nog geregeld dat mensen moeite hebben om teksten van de overheid te begrijpen.
Onderschrijft u de constatering van Jacques de Wit, dat het steeds erger wordt met de ingewikkelde brieven en digitale procedures van de overheid? Zo nee, waarom niet?
Ik herken dat niet iedereen mee kan doen in de digitale samenleving. In de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren besteed ik daar expliciet aandacht aan. Dienstverlening van de overheid dient voor iedereen gebruikersvriendelijk, begrijpelijk, transparant en toegankelijk te zijn.3
De Staat van de Uitvoering 20224 geeft aan dat er veel goed gaat en dat burgers en ondernemers doorgaans goed geholpen worden. Tegelijkertijd is er reden tot zorg over de complexiteit van wet, en regelgeving en overheidsprocessen. Met het overheidsbrede programma Werk aan Uitvoering werkt het Kabinet binnen de overheid samen aan de verbetering van de dienstverlening. De inzet is onder andere om daar waar nodig vaker extra ondersteuning en dienstverlening op maat aan te bieden. Eenvoudige taal in communicatie is hier onderdeel van. Hierbij wordt aangesloten op de behoeften van burgers en ondernemers. Op 18 januari 2023 informeerde de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen u over de voortgang van dit programma.5
Deelt u de mening dat een dienstbare overheid leesbare brieven schrijft in plaats van de ontvangers van onleesbare brieven afhankelijk te maken van hulp?
Ik ben van mening dat overheidsorganisaties en gemeenten brieven moeten opstellen die de doelgroep van die brief begrijpt. Dat kunnen zij bereiken door brieven te testen met de doelgroep, brieven te herschrijven en waar dat meerwaarde heeft beeldtaal gebruiken. Hiervoor is veel kennis en kunde aanwezig en verzameld bij onder meer de community Gebruiker Centraal.6 Dit is een actieve community van en voor professionals die allemaal werken in de dienstverlening of communicatie van de overheid.
Verwacht u dat ook uitvoeringsorganisaties van de rijksoverheid, zoals de Belastingdienst, brieven met retourstickers zullen ontvangen? Zo ja, hoe garandeert u dat die retourstickers serieus genomen worden?
Ik kan mij voorstellen dat niet elke brief even duidelijk is. Ik zie dat verschillende uitvoeringsorganisaties veel werk verrichten om hun communicatie te verbeteren. De Belastingdienst is daar een goed voorbeeld van. Daar loopt een programma om 5.900 brieven te verbeteren. Als blijkt dat die brieven te moeilijk zijn voor de doelgroep, dan worden deze herschreven waarbij ook een klantpanel wordt benut. Inmiddels heeft de Belastingdienst 1.100 brieven getoetst en als het nodig was, verbeterd.
Op welke manier wilt u overheidsorganisaties ervan doordringen dat het sturen van moeilijke brieven schade oplevert?
Met de werkagenda Waardengedreven Digitaliseren benoem ik specifiek als ambitie dat iedereen kan meedoen in het digitale tijdperk. Mijn doel is om te realiseren dat burgers dienstverlening van de overheid ervaren die voldoet aan hun behoefte en leefwereld. Samen met belangrijke partners in het veld zet ik daarmee in op bewustwording, kennisdeling en het verspreiden van goede voorbeelden.
We hebben subsidie aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) verstrekt om actief langs gemeenten te gaan om aandacht te vragen voor begrijpelijke taal en digitale toegankelijkheid.
Gebruiker Centraal heeft de Direct Duidelijk Tour.7 Deze webinars zijn gericht op communicatieadviseurs, redacteuren en alle andere professionals die zich inzetten voor betere communicatie en dienstverlening vanuit de overheid. Hierin worden praktijkvoorbeelden meegenomen om te laten zien waar mensen tegenaan lopen en krijgen kijkers ook praktische tips.
Welke maatregelen neemt u om de communicatie van de overheid te verbeteren, vooral als het gaat om communicatie die de leefsituatie van burgers direct raakt?
Voor gemeenten heeft de VNG vorig jaar een handleiding «Duidelijke Communicatie voor Gemeenten» geschreven en verschillende workshops in het land gegeven. Ook hebben zij verschillende modelbrieven geschreven en gepubliceerd in samenwerking met Gebruiker Centraal. Daarnaast zijn veel gemeenten met inwoners in gesprek om hun brieven te verbeteren. Een goed voorbeeld hiervan is de gemeente Zwolle met hun Versimpelteam.8 Ook dit jaar werken VNG en gemeenten door aan hun inzet op begrijpelijke taal.
Via de community Gebruiker Centraal blijven we kennis en bijhorende instrumenten over het gebruik van begrijpelijke taal uitbreiden en verspreiden. Een belangrijk onderdeel hierbij is het testen van teksten met de doelgroep.
Met de «aanpak levensgebeurtenissen» richt de overheid de dienstverlening en communicatie in rond levensgebeurtenissen, zoals 18 jaar worden. Het doel hierbij is om de dienstverlening en communicatie van de overheid beter aan te laten sluiten bij de behoefte en leefwereld van burgers.
Buiten de goede voorbeelden van organisaties en gemeenten zelf is op dit moment een wijziging van de algemene wet bestuursrecht (awb) in voorbereiding. Het voornemen is om het gebruik van begrijpelijke taal in de motivering van besluiten van de overheid scherper op te nemen in de wet. De pre-consultatie versie van het wetsvoorstel Wet versterking waarborgfunctie Awb is aan uw Kamer toegezonden op 20 januari jl.9
Het bericht dat er opnieuw minder sociaal advocaten actief zijn in het stelstel |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het recente bericht en het Jaarverslag van de Raad voor Rechtsbijstand dat er steeds minder sociaal advocaten actief zijn in het stelsel?1
Ja.
Kunt u hierop reageren in het licht van het aantal toevoegingen dat juist wél is gestegen afgelopen jaar naar 371.740, een stijging van bijna 25.000 toevoegingen vergeleken met het jaar hiervoor?
De afname van het aantal sociaal advocaten heeft met een aantal factoren te maken. Zo vergrijst de beroepsgroep en weerhoudt het lange opleidingstraject gecombineerd met relatief lage inkomsten jonge juristen ervan om voor de sociale advocatuur te kiezen.2 Het aantal toevoegingen is in de afgelopen jaren ook gedaald. Dat het aantal toevoegingen in 2022 is gestegen, terwijl het aantal sociaal advocaten afneemt, vind ik zorgelijk. Tekorten kunnen in de toekomst ontstaan. Dit blijkt ook uit de conclusie van het arbeidsmarktonderzoek van Panteia.3 Daarom heb ik mijn plan van aanpak voor de sociale advocatuur vormgegeven. Deze is op 20 april 2023 aan uw Kamer verstuurd.4 De komende tijd ga ik intensief aan de slag met de versterking van de sociale advocatuur zodat mogelijke tekorten worden voorkomen.
Kunt u in detail ingaan op de volgende conclusie van de Raad voor Rechtsbijstand: «De Raad heeft in samenwerking met de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) onderzoek laten doen naar de arbeidsmarkt voor sociale advocatuur. De conclusie van de onderzoekers vindt de Raad verontrustend. De tekorten aan advocaten die zich op niet al te lange termijn in de sociale advocatuur zullen voordoen zijn bijzonder problematisch en de inzet van conventionele arbeidsmarktmaatregelen kunnen, zeker op korte termijn, maar zeer beperkt een oplossing bieden. De onderzoekers geven aan dat het belangrijk is dat alle reeds ingezette acties doorgang vinden en waar mogelijk geïntensiveerd worden. Dat gaat de Raad (binnen de mogelijkheden van het huidige budget) doen. Uit de conclusies blijkt echter duidelijk dat dit niet voldoende is om het enorme probleem dat dreigt te ontstaan het hoofd te bieden.»?2
De zorgen van de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de Raad) deel ik. Daarom ben ik op 20 april 2023 met mijn plan van aanpak voor de sociale advocatuur gekomen. Daarin staat welke maatregelen ik nu al neem, op welke maatregelen ik op de korte termijn ga inzetten en welke ideeën ik voor de langere termijn wil onderzoeken.
Kunt u ingaan op de analyse van advocaat Pejman Bahreman in het Jaarverslag van de Raad voor de Rechtsbijstand dat, om de sociale advocatuur op de lange termijn te verbeteren, er moet worden gedacht aan hogere vergoedingen en betere voorlichting aan studenten?
In mijn plan van aanpak zet ik uitdrukkelijk in op het vergroten van de aandacht voor de sociale advocatuur in het onderwijs. Ik denk bijvoorbeeld aan een studierichting sociaal recht. Ook is de Raad bezig met het instellen van een leerstoel toegang tot het recht in een lerend stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Daarnaast geven zowel de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: NOvA), de Raad, Vereniging Sociale Advocatuur Nederland en ambtenaren van mijn ministerie gastcolleges over de sociale advocatuur op universiteiten en hogescholen.
Per 1 januari 2022 zijn de vergoedingen voor advocaten, mediators en bijzonder curatoren structureel verbeterd. Ook ontwikkel ik met alle betrokken partijen een systematiek voor periodieke herijking. Over deze twee onderwerpen informeer ik uw Kamer nader in de volgende voortgangsrapportage rechtsbijstand voor de zomer.
Kunt u ingaan op uw ideeën zoals aangekondigd tijdens de werkconferentie voor een «duurzame bijdrage van de commerciële kantoren»? Hoe ziet u dit voor zich en wat gaat dit betekenen?3
In mijn plan van aanpak ga ik uitgebreid in op de maatschappelijke bijdrage van de gehele advocatuur. Er bestaan al meerdere samenwerkingsverbanden tussen commerciële en sociale advocatenkantoren. Bijvoorbeeld in de vorm van detacheringsprogramma’s of het openstellen van bibliotheken en het aanbieden van cursussen. Daarnaast denk ik aan het creëren van een fonds ten behoeve van de sociale advocatuur. Ik ga dit idee de komende tijd verder verkennen.
Deelt u de mening dat het enkel vragen om een duurzame bijdrage van commerciële kantoren aan de sociaal advocatuur zeker niet de oplossing gaat zijn voor de problemen die er momenteel spelen binnen de advocatuur en dat hier veel meer voor nodig zal zijn?
Het vragen van een maatschappelijke bijdrage van de gehele advocatuur is onderdeel van een breed scala aan initiatieven en maatregelen die ik ga nemen. Zoals uit mijn plan van aanpak blijkt, neem ik ook maatregelen in het onderwijs, de beroepsopleiding, op het gebied van innovatie en met betrekking tot vergoedingen.
Bent u bekend met de plannen ten aanzien van de verbeteringen in de sociaal advocatuur van de Vereniging Advocatenbelangen die dit in een brief, verzonden op 30 maart 2023, aan u kenbaar hebben gemaakt?
Ja.
Kunt u ingaan op de analyse van de Vereniging Advocatenbelangen dat een van de oorzaken voor een afname van sociaal advocaten ligt in het feit dat het opleiden van een advocaat-stagiaire momenteel meer geld kost dan het oplevert?
Het is mij bekend dat het opleiden van een advocaat-stagiair binnen de sociale advocatuur kostbaar is. Daarom heb ik de subsidieregeling beroepsopleiding advocatuur in het leven geroepen. De subsidie dekt de totale kosten van de beroepsopleiding en er kan voor 175 stagiairs gebruik van worden gemaakt. De regeling ga ik voor 2023 opnieuw verlengen. Verder denk ik aan het oprichten van een fonds door en voor advocaten. Mijn gedachte daarbij is dat daarmee (een deel van) de kosten van advocaat-stagiairs zou kunnen worden betaald, maar ook andere opties diep ik de komende periode graag verder uit zoals ook aangegeven in mijn plan van aanpak. Ik ben hierover voortdurend met betrokken partijen in gesprek.
Kunt u ingaan op de analyse van de Vereniging van Advocatenbelangen dat het puntensysteem niet meer opgaat in de realiteit, namelijk dat één punt inmiddels al lang niet meer gelijk staat aan één uur werk, wat veel zegt over de hoge werkdruk en de te lage vergoedingen?
In het kader van de stelselvernieuwing gesubsidieerde rechtsbijstand ontwikkel ik met alle betrokken partijen een systematiek voor periodieke herijking. Ik informeer de Kamer daarover in de volgende voortgangsrapportage rechtsbijstand die ik voor de zomer zal versturen.
Hoe kijkt u, met inachtneming van de recente berichtgeving, terug op de bezuinigingsronde van 2012 in het puntensysteem en een nadelige indexering in 2019?
De sociale advocatuur speelt een essentiële rol in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand en daarmee voor de toegang tot het recht. Ik focus mij op de toekomst. Daarom kies ik ervoor om mij in te zetten voor de versterking van de sociale advocatuur. Het versterken van de sociale advocatuur beschouw ik als belangrijk onderdeel van mijn missie om de toegang tot het recht te verbeteren.
Wat is uw reactie op de plannen en aanbevelingen van de Vereniging van Advocatenbelangen en bent u bereid deze plannen serieus te bekijken en ten minste in gesprek te gaan met de Vereniging Advocatenbelangen hierover?
De inhoud van de brief komt voor een groot deel overeen met de signalen die ik al vaker uit de praktijk heb gehoord en waarmee ik aan de slag ga. Ik ben dan ook bereid om de plannen serieus te bekijken en een gesprek met de Vereniging Advocatenbelangen sluit ik niet uit.
De uitgaven van het ministerie aan ‘anonieme bedrijven’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het correct dat de uitgaven aan (in de boekhouding) «anonieme bedrijven» van uw ministerie explosief zijn gestegen van iets meer dan 210 duizend euro in 2018 naar ruim 238 miljoen euro in 2021?1
Na de invoering van de AVG, medio 2018, zijn alle inkoopuitgaven aan herkenbare personen als «anoniem» gepubliceerd. Dit verklaart de stijging. Een persoon is herkenbaar wanneer deze met voor- en achternaam is benoemd of met initialen en achternaam. Enkele voorbeelden hiervan zijn tolken en deskundigen in strafzaken. De genoemde getallen zijn juist.
Wat is de reden voor deze stijging?
De toepassing van AVG op de opendata zorgt voor de toename van geanonimiseerde betalingen in de publicatie.
Het bericht ‘'Cowboy op dak levensgevaarlijk'; Populariteit zonnepanelen heeft keerzijde’ |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht ««Cowboy op dak levensgevaarlijk»; Populariteit zonnepanelen heeft keerzijde» in de Telegraaf van 16 maart jl.?1
Ja daar ben ik mee bekend.
In hoeverre herkent u het beeld dat in dit artikel geschetst wordt ten aanzien van het overtreden van de veiligheidsvoorschriften tijdens het installeren van panelen?
Het geschetste beeld herken ik. Bij een recente controle op 200 bouwplaatsen verspreid over Nederland zijn bij circa 140 bouwplaatsen overtredingen geconstateerd door de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: NLA). In totaal ging het om meer dan 250 overtredingen. De inspecteurs kwamen veel onveilig ingerichte werkplekken tegen en constateerden vaak dat sprake was van valgevaar. In meer dan de helft van de gevallen was de situatie zo gevaarlijk, dat de werkzaamheden direct zijn stilgelegd.
Hoe beoordeelt u het feit dat in de afgelopen drie jaar al vijf monteurs overleden zijn en dat daarnaast tientallen installateurs levensgevaarlijk gewond zijn geraakt?
Ik betreur het zeer dat bij het uitvoeren van de werkzaamheden werknemers zijn overleden of levensgevaarlijk gewond zijn geraakt. Niemand mag bij het uitvoeren van zijn werk betrokken raken bij een arbeidsongeval, zeker niet bij een ongeval met dodelijke afloop.
Het is primair de werkgever die op basis van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht is de arbeid zodanig te organiseren en in te richten dat het werk geen ongevallen of andere gevaren voor de werknemer met zich mee kan brengen. Iedere werkgever heeft een zorgplicht voor zijn personeel. Dat betekent dat zij er zorg voor moeten dragen dat hun personeel gezond en veilig hun werk kan doen. Naast de zorgplicht van werkgever, hebben werknemers een verantwoordelijkheid om de instructies van de werkgever om gezond en veilig te werken op te volgen. Bijvoorbeeld door gebruik te maken van de door de werkgever ter beschikking gestelde arbeidsmiddelen, zoals een steiger of dakrandbeveiliging.
De Arbowet biedt werkgevers en werknemers veel ruimte om zelf invulling te geven aan gezond en veilig werken. Er zijn verschillende (wettelijke) instrumenten waarin werkgevers- en werknemersorganisaties aangeven op welke wijze zij gezamenlijk (gaan) voldoen aan de doelvoorschriften van de Arbowet. Bijvoorbeeld via een arbocatalogus voor de branche of een Risico Inventarisatie of Evaluatie (RI&E).
Voor de zonnepanelen branche is het vooral belangrijk dat werkgevers en hun installateurs de risico’s herkennen door het hebben van een RI&E en dat zij voor onveilige situaties de juiste maatregelen treffen. De branche vervult daarin ook een rol en heeft Arbocatalogi opgesteld op basis van de Arbowet. De kans op een ongeval is vele malen kleiner als er gewerkt wordt volgens een Arbocatalogi. Tot slot kunnen brancheverenigingen een belangrijke rol spelen in het onder de aandacht brengen van de Arbocatalogi. Holland Solar en Techniek Nederland bieden bijvoorbeeld gezamenlijke opleidingen en examens aan voor installateurs met daarin aandacht voor veiligheid.
Hoe vindt in deze sector door de Nederlandse Arbeidsinspectie toezicht plaats op de risico’s bij de installatie van zonnepanelen?
De werkgevers zijn primair verantwoordelijk voor het verbeteren van de veiligheid van de werknemers. Zij zijn als eerste aan zet om de veiligheid te verbeteren.
De NLA heeft een project zonnepanelen waarin reactieve meldingen worden opgepakt en preventieve inspecties worden uitgevoerd. Tijdens de landelijke Inspectiedag is intensief geïnspecteerd op het risico vallen op hoogte.2
Ook heeft de NLA recent aandacht besteed aan de problematiek in vakmedia en via de (sociale) media.3Er is bijvoorbeeld in samenwerking met brancheorganisaties? Holland Solar en Techniek Nederland een informatiefilm gemaakt die onder de aandacht is gebracht bij werkgevers in de sector.4 Ten slotte is de NLA in gesprek met de sector over het verbeteren van de veiligheid. De brancheverenigingen spelen daarbij een belangrijke rol in het onder de aandacht brengen van de arbocatalogi.
Welke aanvullende maatregelen neemt de Nederlandse Arbeidsinspectie nu bij 70 procent van de inspecties is geconstateerd dat de Arbowet wordt overtreden?
Zie antwoord vraag 4.
Het helpen van ons MKB bij de omschakeling naar onderhoudsprojecten |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Harmen Krul (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kabinet stopt met aanleg wegen en spoor: stikstof zet streep door plannen»?1
Ja.
Zou u op een rij willen zetten voor welke infrastructuurplannen geldt dat er geen uitvoering aan aanleg zal worden gegeven?
Zoals beschreven in de Kamerbrief Vooruitblik MIRT 2023 voorziet IenW twee bewegingen.2 Ten eerste, specifiek voor het hoofdwegennet en het hoofdvaarwegennet willen we in deze kabinetsperiode een beweging maken van aanleg naar instandhouding. Concreet is de inzet om voor deze netwerken de komende jaren financiële middelen en personele capaciteit van aanleg naar instandhouding te schuiven. Ten tweede, ook binnen de brede aanlegportefeuille van het Mobiliteitsfonds willen we een beweging maken en middelen tussen MIRT-projecten verschuiven. Redenen voor deze keuzes zijn een aantal ontwikkelingen, zoals stikstof, inflatie, arbeidsmarktkrapte en tekorten aan bouwmaterialen. Deze ontwikkelingen leiden tot kostenstijgingen en vertragingen, en daarmee onzekerheden, bij zowel de uitvoering van het huidige MIRT-portfolio als het in stand houden van de netwerken.
Het is voor beide bewegingen nog niet bekend welke projecten dit betreft. De komende maanden brengt IenW de te maken afwegingen op projectniveau nader in beeld. Zoals tijdens het debat Strategische keuzes Bereikbaarheid op 30 maart jl. toegezegd aan de Kamer gaan we met iedere provincie in gesprek. In aanloop naar het commissiedebat MIRT van 5 juli 2023 zal de Kamer over de voortgang van dit proces worden geïnformeerd.
Zou u daarbij per infrastructuurproject willen reflecteren op de impact die dit heeft?
Gezien het momenteel niet bekend is om welke projecten het gaat, is het op dit moment ook niet mogelijk te reflecteren op de impact per project.
Wat betekent dit besluit voor de uitwerking van het programma Toekomstbeeld OV 2040 en de bestuurlijke afspraken uit het MIRT?
Zoals bekend werkt de Staatssecretaris samen met alle betrokken partijen aan een herijking van het Toekomstbeeld OV 2040. Daarbij duiden we de invloed van grote ontwikkelingen zoals inflatie, arbeidsmarktkrapte en post-COVID effecten op het OV. Op de uitkomsten van de herijking kan nog niet vooruitgelopen worden. Tijdens de landelijke OV en spoortafel in september bespreekt de Staatssecretaris de eerste bevindingen vanuit de herijking met alle betrokken partijen. Over de resultaten zal de Staatssecretaris de Kamer daarna op de hoogte brengen.
Voor het MIRT geldt dat de opgaven, waar de projecten die voorlopig tot stilstand komen een oplossing voor vormen, in het MIRT zullen blijven staan. De manier waarop ze blijven staan, en daarmee de betekenis voor de bestuurlijke afspraken, is onderdeel van de uitwerking de komende maanden.
Zou u willen reflecteren op de gevolgen die dit besluit heeft voor bedrijven in de infrastructuursector, in het bijzonder voor het midden- en kleinbedrijf?
We vinden het belangrijk te zorgen voor een voldoende gevulde en stabiele ordeportefeuille voor de markt. Dit is mede reden om instandhouding van de netwerken thans de hoogste prioriteit te geven. Brancheorganisaties in de bouw hebben aangegeven de beweging van aanleg naar instandhouding te begrijpen. IenW is in gesprek met de vertegenwoordigers van brancheorganisaties in de bouw over instandhouding en specifiek de beweging van aanleg naar instandhouding.
De ervaring leert dat het midden- en kleinbedrijf bij de grotere aanlegprojecten over het algemeen als onderaannemer werkt. Het vertragen van grotere aanlegprojecten betekent mogelijk minder werk in onderaanneming. Maar zeker is dit effect niet. Het verschuiven van middelen levert immers ook meer werk op aan de instandhouding van de netwerken. Hier zitten ook kleine projecten bij. Daarnaast werken veel midden- en kleinbedrijven voor meerdere opdrachtgevers (bijvoorbeeld provincies, gemeenten, waterschappen) en in meerdere takken van de bouw (bijvoorbeeld ook woningbouw en energie). Daarmee spreiden ze het risico en regelen ze de continuïteit in de werkstroom. Het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) heeft in een rapport van november 20223 een aantal goede aanbevelingen meegegeven. Rijkswaterstaat verkent samen met de brancheorganisaties wat we naar aanleiding daarvan kunnen doen.
Zou u ook middels een bredere analyse inzicht willen geven in de bredere maatschappelijke impact die dit besluit heeft voor bijvoorbeeld verkeersveiligheid en drukte in het openbaar vervoer en op de weg?
De middelen uit het coalitieakkoord voor de verbetering van de verkeersveiligheid van Rijks-N-wegen (€ 200 miljoen) laten we ongemoeid. Dat hiernaast een groot aantal projecten vertraagt zal gevolgen hebben voor de bereikbaarheid. De toekomstige bereikbaarheidsopgaven worden hierdoor vergroot. Er wordt immers ook nog een autonome groei van de mobiliteit verwacht. Omdat nog niet bekend is om welke projecten het gaat, is het op dit moment niet mogelijk om de impact nader in beeld te brengen. In algemene zin geldt dat de impact in ieder geval afhankelijk is van 1) de snelheid waarmee er in de toekomst voldoende stikstofruimte, personele capaciteit en budget is om de opgaven weer voortvarend op te kunnen pakken en 2) de mate waarin, in de tussentijd andersoortige extra maatregelen kunnen worden uitgevoerd om de bereikbaarheid op peil te houden. IenW bekijkt hoe de impact in een later stadium nader in beeld kan worden gebracht. In aanloop naar het commissiedebat MIRT van 5 juli 2023 zullen we de Kamer hier nader over informeren.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat bedrijven in de infrastructuursector, in het bijzonder het midden- en kleinbedrijf, de overgang kunnen maken naar het onderhoud van infrastructuur? Hoe gaat u deze bedrijven hierbij helpen?
IenW en Rijkswaterstaat zijn open en transparant over het werkpakket voor de sector. Op verschillende wijzen en niveaus is er structureel overleg tussen de partners. De opgave voor de instandhouding van de infrastructuur in Nederland is de afgelopen jaren geagendeerd. De onderhoudsopgave is daarmee onderwerp van gesprek tussen alle bouwbedrijven en Rijkswaterstaat. Via het programma Transitie Vitale Infra Sector zijn de infrastructuurbedrijven meegenomen in de ontwikkelingen en maatregelen.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat bedrijven in de infrastructuursector, in het bijzonder het midden- en kleinbedrijf, in voldoende mate blijven functioneren zodat zodra de uitvoering van nieuwe infrastructuurplannen wel weer doorgang kan vinden zij hier hun bijdrage aan kunnen leveren?
Belangrijk zijn in de eerste plaats de maatregelen die zorgdragen voor een continue stroom aan werken voor de instandhouding van de infrastructuur. Voorbeelden van deze maatregelen zijn de invoering van nieuwe onderhoudscontracten en het contracteren van portfolio’s van bruggen en/of sluizen. Daarnaast zijn er maatregelen voor het stimuleren van vernieuwing en verduurzaming in de infrasector. Een voorbeeld daarvan is de maatregel Schoon en Emissieloos Bouwen die alle bouwbedrijven helpt om het machinepark duurzaam te vernieuwen voor de toekomst.
Het bericht ‘Miljardensteun voor Credit Suisse, beleggers reageren opgelucht‘ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Kent u het bericht «Miljardensteun voor Credit Suisse, beleggers reageren opgelucht»?1
Ja.
Volgt u de situatie van onrust in de bankensector op de voet en kunt u daarover zo snel mogelijk aan de Kamer rapporteren?
Ja.
Wat zijn volgens u de belangrijkste oorzaken dat de Zwitserse bank Credit Suisse in de problemen is gekomen?
Na de eerdere problemen bij enkele Amerikaanse banken, kwam vorige week de Zwitserse bank Credit Suisse in zwaar weer terecht. Door de marktonrust vanwege het falen van enkele Amerikaanse banken, lagen banken wereldwijd onder een vergrootglas. Bij Credit Suisse spelen al geruime tijd een aantal specifieke problemen waardoor beleggers weinig vertrouwen hadden in deze bank. Credit Suisse was de afgelopen jaren betrokken bij een reeks schandalen en had forse verliezen geleden op verschillende investeringen. De totale verliezen over 2022 waren ongeveer € 7,3 mld. Daarnaast kwamen bij de publicatie van de jaarrekening op 14 maart materiële gebreken aan het licht en kwam de mededeling van de grootste aandeelhouder dat die geen extra kapitaal zou verschaffen. Dit heeft het vertrouwen in deze bank verder doen dalen, waarna een verhoogde uitstroom van deposito’s bij de bank op gang kwam. Het is belangrijk om te benadrukken dat de situatie bij Credit Suisse hierdoor wezenlijk anders is dan bij banken in de Europese Unie.
Hoe kan het volgens u dat zo’n grote bank in de Europese Economische Ruimte zo in de problemen zit en had hier eerder actie moeten worden ondernomen?
Zwitserland is dan wel onderdeel van de Europese Economische Ruimte, maar doet niet mee aan de Europese Bankenunie. Zwitserland heeft een eigen toezichts- en crisisraamwerk voor banken. De Zwitserse autoriteiten zijn dan ook volledig verantwoordelijk voor het toezicht op Credit Suisse. Na de marktonrust half maart hebben de Zwitserse autoriteiten snel en doeltreffend geïntervenieerd.
Bent u het ermee eens dat het omvallen van de Amerikaanse SVB een groot risico vormt voor banken die zich al in zwaar weer bevinden?
De huidige onrust leidt tot verhoogde onzekerheid en zorgt ervoor dat banken wereldwijd onder een vergrootglas liggen. In de Verenigde Staten is er aanhoudende onrust rondom enkele kleine en middelgrote banken. Europese en Nederlandse financiële instellingen zijn duidelijk minder kwetsbaar voor de risico’s die speelden bij Amerikaanse banken en Credit Suisse; de bankspecifieke problemen spelen hier een kleinere rol en de banksector in Nederland is daarbij weerbaar, met gedegen kapitaal- en liquiditeitsbuffers. De weerbaarheid van de Europese bankensector wordt bovendien regelmatig getest via stresstesten, met stressscenario’s die vergelijkbaar of erger zijn dan de crisis in 2007–2009. Uit een stresstest die DNB afgelopen oktober heeft gepubliceerd blijkt ook dat Nederlandse banken een (schoksgewijze) stijging van de rente goed kunnen opvangen en dat hun kapitaalratio’s dan boven de vereiste minimumwaarden blijven.
Kunt u aangeven of er op dit moment ook andere Europese banken in problematische situaties zitten vanwege gestegen rentes, of vanwege problemen die er al waren zoals bij Credit Suisse en daardoor nu extra risico lopen?
Ook in Europa is er sprake van verhoogde volatiliteit en correcties op markten in een omgeving van verkrappende financiële condities en stijgende rentes. Het is nooit uit te sluiten dat er ook in Europa individuele banken zijn die in deze omgeving kwetsbaar kunnen zijn, maar ik heb er het volste vertrouwen in dat de Europese toezichthouders de situatie nauwlettend in de gaten houden.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zijn Europese banken duidelijk minder kwetsbaar voor het risico van een gestegen rente, doordat er regels zijn voor het beheersen van renterisico, ze hoge kapitaal en liquiditeitseisen hebben, en worden onderworpen aan stresstesten. Daarnaast is de regulering voor wat betreft liquiditeits-en kapitaaleisen voor kleinere banken in de Verenigde Staten significant afgezwakt in 2018.
Wat betekent het volgens u dat de onrust rond Credit Suisse ook leidde tot dalende koersen van grote Europese banken en ook de Nederlandse banken ING en ABN Amro rond de tien procent in waarde daalden?
De onrust rond Credit Suisse zorgde voor de nodige onzekerheid en daardoor een negatief risicosentiment op de financiële markten. Dit leidde ook tot dalende aandelenkoersen van de grote Nederlandse en Europese banken, die in de dagen daarna echter ook weer stegen. Deze daling moet ook in het perspectief geplaatst worden van de stevige stijging van de aandelenprijzen van Europese banken over de afgelopen maanden. Zo staat de Europese bankenindex nog altijd hoger dan begin dit jaar.
Heeft het beursverlies van ABN-Amro effect op de voorgenomen verkoop van deze aandelen door de Nederlandse Staat?
Op 10 februari heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd dat ik heb ingestemd met het advies van NLFI om de komende periode dagelijks kleine hoeveelheden aandelen ABN AMRO te verkopen via de beurs. Dit dribble-out-programma is erop gericht het belang in ABN AMRO af te bouwen tot iets minder dan 50%. In de vormgeving van dit verkoopprogramma is een bodemprijs afgesproken waaronder geen aandelen verkocht worden. Over de hoogte van de bodemprijs kan ik geen openbare uitspraken doen aangezien dit een negatieve impact kan hebben op het succes van het verkoopprogramma. Ik kan dus niet zeggen of de huidige beurskoers van ABN AMRO onder of boven de bodemprijs ligt en dus ook niet of de lagere koersen op dit moment impact hebben op het verkoopprogramma.
Hoe denkt u dat het beste tegemoet gekomen kan worden aan de zorgen onder beleggers en paniek op financiële markten?
Het is belangrijk om de rust te bewaren en naar de feiten te kijken. De situatie bij Credit Suisse en de Amerikaanse banken is wezenlijk anders dan bij Nederlandse banken. In Europa moeten banken voldoen aan strenge eisen met betrekking tot liquiditeit en kapitaal. Ook beoordelen onze toezichthouders het renterisico van een bank. Dat renterisico ligt aan de basis van veel problemen op dit moment. In de Verenigde staten is sinds 2018 sprake geweest van deregulering in de bankensector waarbij er uitzonderingen op de strenge bankenregels zijn gecreëerd voor kleine en middelgrote banken, onder andere op het gebied van renterisico.
Wat mij betreft tonen de oorzaken van de problemen bij de Amerikaanse banken aan dat de strikte regulering van banken die we mondiaal en in Europa sinds de kredietcrisis hebben ingevoerd van groot belang blijven en we daarop moeten blijven voortbouwen.
De Zwitserse centrale bank stopt nu 50 miljard euro in Credit Suisse om de onrust te beteugelen: wat kunnen mogelijke gevolgen zijn voor de Europese Centrale Bank, zowel voor het rente- en inflatiebeleid, als ook voor het inspringen bij problemen van banken, als ook Europese banken dreigen om te vallen?
Op donderdag 16 maart heeft de ECB in de persconferentie over haar rentebesluit toegelicht dat zij stuurt op het waarborgen van prijsstabiliteit en financiële stabiliteit. Omdat de inflatie naar verwachting te lang te hoog blijft, heeft de ECB de haar beleidsrente wederom met 50 basispunten verhoogd.
Volgens de ECB versterkt de huidige onzekerheid het belang van een op data gebaseerde benadering bij toekomstige besluiten over de beleidsrente. Bij toekomstige rentebeslissingen wordt daarom ook gekeken naar hoe financiële ontwikkelingen doorwerken op de inflatievooruitzichten en daarmee op het monetaire beleid. De dynamiek van onderliggende inflatie en de kracht van monetaire beleidstransmissie zijn daarbij twee belangrijke factoren.
De ECB is daarbij vastbesloten de inflatie terug te brengen naar de doelstelling van 2% op middellange termijn, maar geeft tegelijkertijd aan de huidige spanningen op de markt nauwgezet te volgen en klaar te staan om waar nodig in te grijpen om de financiële stabiliteit te handhaven. De ECB benadrukt hierbij dat het beleidsinstrumentarium volledig is toegerust om liquiditeitssteun te verstrekken aan het financiële stelstel indien dit nodig mocht zijn. Volgens de ECB is het bankenstelsel in de eurozone echter schokbestendig, en zijn kapitaal- en liquiditeitsposities robuust.
In hoeverre vangt de Europese bankensector zelf dergelijke problemen op en in welke situaties kan een beroep gedaan worden op nationale overheidsmiddelen?
Sinds de financiële crisis zijn veel maatregelen genomen om te zorgen dat de overheid banken niet meer hoeft te redden. Allereerst zijn de regels voor banken aangescherpt, en zijn de kapitaaleisen strenger waardoor de buffers bij banken veel hoger zijn dan voor de crisis. Als een bank desondanks toch in de problemen komt zijn er veel verdedigingslinies om te zorgen dat de overheid niet hoeft bij te springen. Zo moeten aandeelhouders en achtergestelde crediteuren eerst het verlies nemen (de bail-in) en zijn er vervolgens het door de banken zelf gevulde nationale depositogarantiefonds en het Europese resolutiefonds. Dit alles is onder meer gericht op het beperken van het risico dat de overheid moet bijspringen in het geval een bank in de problemen komt.
Welke risico’s van de huidige instabiliteit op de financiële markten ziet u voor belangrijke economische sectoren, zoals de bouwsector, die al te maken heeft met hoge kosten en sterk gestegen rentes en wat gebeurt er als hierdoor bijvoorbeeld (bouw)projecten stil komen te liggen?
De toegenomen onzekerheid in de markten komt boven op het verkrappend rentebeleid van de ECB. Het is mogelijk dat banken terughoudender zullen zijn met kredietverlening aan de reële economie of de voorwaarden aanscherpen. Dit is dan ook het beoogde effect van verkrappend monetair beleid. Aangescherpte kredietverlening kan vervolgens een effect hebben op alle economische sectoren.
Specifiek voor de bouwsector zijn er echter nog andere factoren die impact hebben op de start van bouwprojecten zoals arbeidsmarktkrapte, stijgende bouwkosten en stikstof. De Minister voor VRO heeft eerder aangekondigd om na het voorjaar een economische analyse van de ontwikkelingen in de bouwsector aan uw Kamer te sturen. Hier zal ook worden ingegaan op onder andere de stijgende rente.
Kunt u deze vragen, gezien de snelle ontwikkelingen op dit moment, op korte termijn beantwoorden, in ieder geval binnen twee weken?
Ik zal de antwoorden zo spoedig mogelijk aan de Kamer sturen.
De berichtgeving in de media naar aanleiding van het omvallen van de Amerikaanse banken SVB en Signature |
|
Eelco Heinen (VVD), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving in de media naar aanleiding van het omvallen van enkele Amerikaanse banken, waaronder «SVB-klanten krijgen al hun geld terug, tweede bank omgevallen» in het FD van 13 maart 2023, «Het financiële stelsel is vijftien jaar na de crash nog altijd fragiel» in Trouw van 14 maart 2023 en «SVB blijft belegger pijn doen na hulp overheid» in de Telegraaf van 14 maart 2023?
Ja.
Is u bekend hoeveel Nederlandse spaarders en bedrijven geld bij de omgevallen banken SVB en Signature hadden staan? Kunnen zij ook hun geld (deels) terugkrijgen als gevolg van de steunmaatregelen van de Amerikaanse overheid?
Het is mij niet bekend hoeveel Nederlandse spaarders en bedrijven geld bij Silicon Valley Bank (SVB) of Signature Bank hadden staan. De Federal Deposit Insurance Corporation (FDIC) heeft directe controle genomen over SVB en Signature Bank. Daarbij heeft de FDIC alle deposito’s – zowel die verzekerd waren onder het depositogarantiestelsel als die niet verzekerd waren – en vrijwel alle activa overgedragen aan een «brugbank» onder controle van de FDIC om alle depositohouders van Silicon Valley Bank en Signature Bank te beschermen. Alle deposito’s van SVB en Signature Bank zijn dus beschermd, ook die van niet-Amerikaanse klanten.
Wat zijn volgens u de gevolgen voor aandeelhouders en obligatiehouders van SVB en Signature, waaronder banken en verzekeraars, die hun geld niet terugkrijgen, zoals pensioenbeheerder APG, ambtenarenfonds ABP, uitvoerder voor pensioenfondsen MN, maar ook Nederlandse banken?
SVB en Signature Bank zijn in het weekend van 10 maart onder directe controle van de FDIC geplaatst. De verliezen van de SVB en Signature Bank slaan, gelet op de crediteurenhiërarchie in het faillissementsrecht, als eerste neer bij aandeelhouders en vervolgens bij achtergestelde crediteuren, zoals sommige obligatiehouders. De Amerikaanse autoriteiten hebben aangekondigd dat deposito’s zullen worden gegarandeerd en dat de eventuele kosten daarvan betaald zullen worden door de bankensector. De belastingbetaler wordt daarmee zoveel mogelijk ontzien.
Nu de SVB en Signature Bank onder controle van de FDIC in resolutie zijn gegaan wordt voor de resterende activa van beide failliete banken gezocht naar kopers. Dit proces kan lange tijd duren. Pas wanneer dit proces is afgerond zal duidelijk worden of er en hoe groot verliezen daadwerkelijk zijn.
De directe impact van het faillissement van SVB op Europese en Nederlandse verzekeraars is naar verwachting zeer beperkt. Ook voor Nederlandse pensioenfondsen is de blootstelling klein. Zo geeft pensioenuitvoerder APG aan voor € 130 mln investeringen te hebben in SVB, en ook enige blootstelling te hebben aan First Republic bank, een bank die ook met financiële problemen te maken kreeg. De investeringen in SVB en First Republic bank zijn bij elkaar goed voor een blootstelling van € 294 miljoen, minder dan 0,1% van het beheerd vermogen van ABP dat meer dan € 460 mld bedraagt. De andere vier grootste pensioenfondsen belegden samen voor minder dan € 100 mln in SVB en Signature bank. Voor Nederlandse banken is er ook een zeer minimale blootstelling aan deze Amerikaanse banken. Dit hebben Rabobank en ABN AMRO ook in de media laten weten.
Deelt u de analyse van beleggingsstrateeg Björn Jesch dat Signature Bank het slachtoffer is van het gedrag van klanten in reactie op de teloorgang van SVB en dat uiteindelijk de besmetting zich zou kunnen verspreiden door de algehele economie en financiële markten?
De situatie bij de omgevallen Amerikaanse banken is wezenlijk anders dan bij Nederlandse en Europese banken. Er was sprake van een heel specifiek bedrijfsmodel, met een atypisch balans- en risicobeheer. Hierdoor was SVB extreem gevoelig voor stijgende rentes, veel meer dan Europese banken. Ook was het aandeel ongedekte deposito’s bij SVB heel hoog, meer dan 90%, waardoor de bank gevoelig was voor een bankrun. Ook bij Signature speelden specifieke problemen. Dit maakt de kans dat de situatie rondom de Amerikaanse banken zich breed verspreidt over de gehele bankensector (in VS en EU) relatief beperkt. Wel zijn financiële markten onrustig en deze gebeurtenissen lijken nu nog na te ijlen in de financiële markten. De financiële sector draait om vertrouwen en een dergelijke schok tast dit vertrouwen aan. Dat lijken we nu ook terug te zien in de koersdalingen van vorige week.
Acht u het faillissement van de banken SVB en Signature een geïsoleerd Amerikaans probleem, of ziet u bredere systeemrisico’s in de financiële sector als gevolg van het Amerikaanse of Europese rentebeleid van centrale banken dat momenteel gericht is op het bestrijden van de inflatie?
Na jarenlange ruime financiële condities hebben zich kwetsbaarheden opgebouwd in het financiële systeem. Zo zijn schulden wereldwijd toegenomen, omdat het goedkoper was om geld te lenen. Ook is er in delen van het financiële systeem meer geïnvesteerd in risicovollere beleggingen. Sterke rentestijgingen, zoals zich de afgelopen periode hebben voorgedaan in reactie op de sterk toegenomen inflatie, kunnen leiden tot een toenemende druk op met name kort gefinancierde schulden en een waardedaling van vastrentende effecten met een langere looptijd. Dit inzicht is niet nieuw. Zo wees onder meer De Nederlandsche Bank (DNB) op het systeemrisico van abrupte correcties op financiële markten, waaronder in het laatste Overzicht Financiële Stabiliteit van najaar 2022.
Sinds de kredietcrisis zijn er veel maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat banken weerbaar zijn. De kapitaaleisen voor banken zijn flink verhoogd en banken zijn onderworpen aan liquiditeitseisen en regelmatige stresstesten om na te gaan in hoeverre ze zwaarweerscenario’s het hoofd kunnen bieden. Het toezicht op banken is sindsdien aangescherpt. Mondiaal en nationaal systeemrelevante banken moeten daarnaast aan extra macroprudentiele eisen voldoen om ze nog weerbaarder te maken. Ook kunnen toezichthouders macroprudentiele buffers opleggen voor conjuncturele systeemrisico’s.
Dat er bij de Amerikaanse banken SVB en Signature toch problemen zijn ontstaan heeft te maken met de specifieke bedrijfsmodellen van deze banken met een atypisch balans- en risicobeheer. Hierdoor was SVB extreem gevoelig voor stijgende rentes, veel meer dan Europese banken. Verder was het aandeel ongedekte deposito’s bij SVB heel hoog, meer dan 90%, waardoor de bank gevoelig was voor een bankrun. Ook bij Signature speelden specifieke problemen. Bovendien hoefden deze banken zich aan minder strikte eisen te houden dan Europese banken, omdat ze door de Amerikaanse overheid waren uitgezonderd van een aantal maatregelen die na de financiële crisis zijn genomen (waaronder regels rondom liquiditeit en renterisico). Dit komt doordat in de Verenigde staten sinds 2018 sprake is geweest van deregulering in de bankensector waarbij er uitzonderingen op de strenge bankenregels zijn gecreëerd voor kleine en middelgrote banken.
Wat mij betreft tonen de gebeurtenissen aan dat de strikte regulering van banken die we mondiaal en in Europa hebben ingevoerd sinds de kredietcrisis van groot belang blijven.
Zijn er volgens u systeemrisico’s voor Europese of Nederlandse financiële instellingen?
Ook in Europa is er sprake van volatiliteit en correcties op markten in een omgeving van verkrappende financiële condities en stijgende rentes. Het is niet uit te sluiten dat er ook in Europa banken zijn die in deze omgeving kwetsbaar kunnen zijn. Europese en Nederlandse financiële instellingen zijn echter duidelijk minder kwetsbaar voor deze risico’s dan de Amerikaanse banken waar in voorgaande vragen aan werd gerefereerd; de bankspecifieke problemen spelen hier een kleinere rol en de banksector in Nederland is weerbaar, met gedegen kapitaal- en liquiditeitsposities.
De weerbaarheid van de Europese bankensector wordt regelmatig getest middels stresstesten met scenario’s die vergelijkbaar of erger zijn dan de crisis in 2007–2009. Uit een stresstest die DNB afgelopen oktober publiceerde blijkt ook dat Nederlandse banken een (schoksgewijze) stijging van de rente goed kunnen dragen. Daarnaast analyseren Europese en Nederlandse autoriteiten voortdurend systeemrisico’s en leggen zij, waar nodig, banken additionele macroprudentiele buffers op voor systeemrisico’s. In Nederland gelden, bovenop minimum en bankspecifieke kapitaaleisen, ook extra buffers voor systeemrisico’s voor de vijf grootste banken en een buffer voor conjuncturele systeemrisico’s voor alle Nederlandse banken.
Deelt u de analyse van De Nederlandsche Bank (DNB) dat Nederlandse banken «weerbaar» zijn en een schok als gevolg van sterk stijgende rentes goed op kunnen vangen?
Ja, Nederlandse banken zijn goed gekapitaliseerd met een Tier 1 kernkapitaalratio van 16,3% in juni 2022. Dit is ruim boven de gecombineerde minimumeisen, bankspecifieke kapitaaleisen en buffereisen. Daarnaast hebben ze hoge liquiditeitsbuffers met een liquiditeitsratio (LCR) van 171,8 in juni 2022, ruim boven het vereiste minimum van 100. Stresstesten van DNB laten zien dat Nederlandse banken in staat zijn rentestijgingen op te vangen zonder dat de kapitaalpositie onder het vereiste minimum komt.
Deelt u de zorgen van economen dat de onrust op de financiële markten gevolgen heeft voor het rentebeleid van centrale banken en de strijdt tegen inflatie? Welke risico’s ziet u hierbij?
Op donderdag 16 maart heeft de ECB in de persconferentie over haar rentebesluit toegelicht dat zij stuurt op het waarborgen van prijsstabiliteit en financiële stabiliteit. Omdat de inflatie naar verwachting te lang te hoogt blijft, heeft de ECB haar beleidsrente wederom met 50 basispunten verhoogd.
Volgens de ECB versterkt de huidige onzekerheid het belang van een op data gebaseerde benadering bij toekomstige besluiten over de beleidsrente. Bij toekomstige rentebeslissingen wordt daarom ook gekeken naar hoe financiële ontwikkelingen doorwerken op de inflatievooruitzichten en daarmee op het monetaire beleid. De dynamiek van onderliggende inflatie en de kracht van monetaire beleidstransmissie zijn daarbij twee belangrijke factoren.
De ECB is daarbij vastbesloten om de inflatie terug te brengen naar de doelstelling van 2% op middellange termijn, maar geeft tegelijkertijd aan de huidige spanningen op de markt nauwgezet te volgen en klaar te staan om waar nodig in te grijpen om de financiële stabiliteit te handhaven. De ECB benadrukt hierbij dat het beleidsinstrumentarium volledig toegerust is om liquiditeitssteun te verstrekken aan het financiële stelstel indien dit nodig mocht zijn. Volgens de ECB is het bankenstelsel in de eurozone echter schokbestendig, en zijn kapitaal- en liquiditeitsposities robuust.
Wordt in Europese stresstesten van de financiële sector volgens u voldoende rekening gehouden met verdere stijging van de rente met het oog op mogelijk aanhoudende (te hoge) inflatie?
In het najaar van 2022 heeft DNB een stresstest uitgevoerd om de solvabiliteit van de Nederlandse bankensector te beoordelen in een scenario met hoge inflatie en hogere rentes. De uitkomsten van deze stresstest zijn gepubliceerd in het OFS Najaar 2022. Hogere rentes vergroten het kredietrisico op uitstaande leningen, maar hebben een positief effect op de winstgevendheid van nieuwe leningen. De stresstest laat zien dat de kredietverliezen van banken in dit scenario fors zouden stijgen, en dat de winstgevendheid aanzienlijk lager zou uitkomen dan in 2022. Als gevolg hiervan zou de kapitaalpositie van de bankensector weliswaar verslechteren (– 2,7%-punt), maar nog wel ruim boven het vereiste minimum blijven. De sterke kapitaalpositie geeft banken voldoende ruimte om verliezen op te vangen zonder dat ze hun kredietverlening hoeven te verminderen. In de stresstest die op dit moment door EBA en ECB wordt uitgevoerd, vormt een verhoogde renteomgeving met fors hogere lange- en kortetermijnrentes een belangrijk onderdeel van het stressscenario.
Naast de stresstest zijn er ook andere manieren waarop rekening wordt gehouden met het renterisico van banken. De toezichtindicator voor renterisico van banken is de zogenaamde Economic value of Equity sensitivity (delta EVE). Delta EVE geeft de economische impact op het eigen vermogen na een renteschokscenario (+/– 2%). Het 2021 jaarverslag van SVB laat zien dat eind 2021 een 2% rentestijging tot een Tier 1 kapitaaldaling van 35,3% zou leiden. Bazel renterisico standaarden (BCBS IRRBB 2016) schrijven voor dat een daling als gevolg van renteveranderingen niet meer dan 15% van Tier 1 mag bedragen en dat bij overschrijding hiervan de toezichthouder moet ingrijpen.
Wat zegt volgens u het relatieve gemak waarmee SVB en Signature zijn omgevallen volgens u over de stabiliteit van de financiële sector, ook met de vorige financiële crisis van 2008 in het achterhoofd die vanuit de Verenigde Staten kwam overwaaien?
Zoals in eerder antwoorden aangegeven is de situatie bij de omgevallen Amerikaanse banken wezenlijk anders dan bij Nederlandse en Europese banken.
Een belangrijke factor hierbij was dat deze Amerikaanse banken zich aan minder strikte eisen hoefden te houden dan Europese banken wat betreft onder meer liquiditeit en kapitaal. Dit komt doordat in de Verenigde staten sinds 2018 sprake is geweest van deregulering in de bankensector waarbij er uitzonderingen op de strenge bankenregels zijn gecreëerd voor kleine en middelgrote banken. Wat mij betreft laat de huidige situatie ook weer zien dat het van groot belang is dat we de bankensector strikt reguleren.
Wat vindt u van de uitspraken van hoogleraren Harald Benink en Arnoud Boot dat er nauwelijks iets is geleerd van de vorige bankencrisis en dat banken sinds 2008 nog steeds te weinig vet op de botten hebben?
Ik deel deze analyse niet. Na de vorige bankencrisis zijn er fundamentele hervormingen doorgevoerd in het regelgeving en toezicht op banken. Minimum kapitaaleisen voor banken zijn verhoogd en er zijn eisen gesteld aan de kwaliteit van het aan te houden kapitaal. Ook zijn er liquiditeitseisen ingesteld. Het toezicht op banken is versterkt en aan banken kunnen extra eisen worden opgelegd voor bankspecifieke risico’s. De weerbaarheid van de Europese bankensector wordt regelmatig getest middels stresstesten die de sector aan stressscenario’s onderwerpen die vergelijkbaar aan of erger zijn dan de crisis in 2007–2009. Deze stresstesten laten zien dat de sector weerbaar is. Daarnaast analyseren Europese en Nederlandse autoriteiten voortdurend systeemrisico’s en leggen, waar nodig, banken additionele macroprudentiële buffers op voor systeemrisico’s.
De kapitaalbuffers bij Europese banken zijn de afgelopen jaren sterk toegenomen. De gemiddelde Tier 1 kernkapitaalratio (CET1) van de grote Europese banken die onder toezicht van de Europese Centrale Bank (ECB) staan is 14,74%, eind 3e kwartaal van 2022. De gemiddelde liquiditeitsbuffer (LCR) was 162,03%, ver boven het minimum van 100%.
De huidige situatie benadrukt het belang van stevige regels, zodat we sterke banken hebben. Daarom is het ook van belang dat, in de huidige trilogen die in Brussel gehouden worden, de mondiale afspraken over versterking van de kapitaalpositie van banken, zoals die zijn vervat in het zogeheten finale Bazel 3 akkoord, zo tijdig en volledig mogelijk in Europa geïmplementeerd worden.
Deelt u de analyse van Arnoud Boot dat aan de ¨fragiliteit van het financiële systeem¨ weinig is gedaan sinds de bankencrisis van 2007–2009 en uiteindelijk onhoudbaar is?
Zoals genoemd in de beantwoording van vraag 11, ben ik van mening dat er na de bankencrisis van 2007–2009 fundamentele hervormingen zijn doorgevoerd die de weerbaarheid van banken sterk hebben verhoogd. Dit geldt zowel voor eisen op het gebied van solvabiliteit als liquiditeit. Binnen Europa is daarnaast meer onafhankelijkheid in het toezicht gecreëerd door het toezicht op de grootste banken bij de ECB te beleggen. Het depositogarantiestelsel verkleint het risico op bankruns. Desondanks is er in het financiële systeem niet te voorkomen dat er banken in de problemen kunnen komen. In Europa is er ook een crisisraamwerk gecreëerd, waarbinnen falende banken op een ordentelijke manier afgewikkeld kunnen worden. In dit kader is het van belang de bankenunie in Europa verder te voltooien en het belang van stevige buffers te blijven benadrukken.
Nederlandse banken die in de vuurlinie liggen door problemen in Silicon Valley |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de Nederlandse banken die in de vuurlinie zitten door problemen met de Silicon Valley Bank?1
Ja.
Wat kunnen volgens u de gevolgen zijn van de financiële nood van de Silicon Valley Bank en Signature Bank in de Verenigde Staten voor Nederlandse banken?
De directe gevolgen voor Nederlandse banken lijken beperkt. De directe blootstelling van Nederlandse banken aan deze banken is klein. Hetzelfde geldt voor Nederlandse verzekeraars en pensioenfondsen.
Dat er bij de Amerikaanse banken SVB en Signature problemen zijn ontstaan heeft te maken met de specifieke bedrijfsmodellen van deze banken met een atypisch balans- en risicobeheer. Hierdoor was SVB extreem gevoelig voor stijgende rentes, veel meer dan Europese banken. Verder was het aandeel ongedekte deposito’s bij SVB heel hoog, meer dan 90%, waardoor de bank gevoelig was voor een bankrun. Ook bij Signature speelden specifieke problemen. Bovendien hoefden deze banken zich aan minder strikte eisen te houden dan Europese banken, omdat ze door de Amerikaanse overheid waren uitgezonderd van een aantal maatregelen die na de financiële crisis zijn genomen. Dit komt door dat in de Verenigde staten sinds 2018 sprake is geweest van deregulering in de bankensector waarbij er uitzonderingen op de strenge bankenregels zijn gecreëerd voor kleine en middelgrote banken.
Nederlandse banken zijn goed gekapitaliseerd (met een Tier 1 kernkapitaalratio van 16,3% in juni 2022) en hebben hoge liquiditeitsbuffers (met een liquiditeitsratio (LCR) van 171,8 in juni 2022), ruim boven de minimumvereisten. Een stresstest van De Nederlandsche Bank (DNB) van vorig jaar laat zien dat Nederlandse banken in staat zijn rentestijgingen op te vangen en dat de kapitaalpositie ruim boven het vereiste minimum blijft.
Wat zijn volgens u de risico’s van de rentestijgingen in de Europese Unie voor de stabiliteit van banken?
Het verschilt per bank hoe gevoelig deze is voor renteveranderingen. Bij de Amerikaanse banken die in de problemen zijn gekomen was sprake van een specifiek bedrijfsmodel met een atypisch balans- en risicobeheer. Daardoor waren deze banken uitzonderlijk gevoelig voor rentestijgingen.
Europese en Nederlandse banken zijn over het algemeen minder gevoelig voor de gevolgen van renteschokken dan deze specifieke Amerikaanse banken. Dit komt doordat ze een risicobeheer voeren waarbij zij minder blootstelling hebben aan renterisico.
Ook in Europa is er sprake van volatiliteit en correcties op markten in een omgeving van verkrappende financiële condities en stijgende rentes. Het is niet uit te sluiten dat er ook in Europa banken zijn die in deze omgeving kwetsbaar kunnen zijn. Wel is het zo dat banken aan strenge eisen moeten voldoen met betrekking tot renterisico, liquiditeit en kapitaal en dat banken ook geregeld aan stresstesten worden onderworpen waarmee wordt getest of zij bestand zijn tegen schokken, waaronder rentestijgingen (zie vraag 9, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2092). In de Verenigde Staten was er sprake van uitzonderingen op belangrijke prudentiële eisen voor middelgrote en kleine banken sinds een dereguleringsronde in 2018. Hierdoor waren deze banken minder goed bestand tegen de rentestijgingen.
Op lange termijn is het voor veel banken met een traditioneel bedrijfsmodel waarbij deposito’s worden uitgeleend naar verwachting juist gunstig dat de rente stijgt omdat hierdoor de rentemarges ook kunnen toenemen.
Hebben de Nederlandse banken buffers om een vergelijkbare situatie als in de Verenigde Staten hier in de Europese Unie en ons land te weerstaan?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is er toezicht op soortgelijke situaties die zich bij banken in ons land kunnen voordoen door rentestijging, door de Nederlandse Bank of de Autoriteit Financiële Markten (AFM)?
Ja, de ECB en DNB houden toezicht op de prudentiële risico’s waaraan banken blootstaan. Op grond van artikel 98 van Richtlijn 2013/36 wordt daarbij ook gekeken naar het renterisico waaraan banken blootstaan (zie vraag 9, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2092). Ook via stresstesten worden het risico van rentestijgingen geanalyseerd.
In 2016 heeft het Bazelse comité haar renterisico standaarden gepubliceerd. In Europa zijn deze vertaald in EBA richtsnoeren aangaande renterisico die sinds 2018 in werking zijn. Deze beschrijven hoe instellingen met renterisico om moeten gaan. In de VS hoefden banken als SVB niet meer aan deze standaarden te voldoen sinds 2018.
Daarnaast heeft de EBA in oktober 2022 een renterisicopakket afgerond dat momenteel bij de Europese Commissie voorligt ter afronding. Deze maakt het systeem nog robuuster.
Wat gaat u doen om vergelijkbare risico’s voor Nederlandse banken te verminderen?
Nederlandse banken staan niet op dezelfde manier bloot aan het risico van een rentestijging als SVB deed, omdat de balans en het risicomanagement van Nederlandse banken er anders uitziet. Ook zijn Nederlandse banken aan strengere eisen en strenger toezicht onderworpen dan SVB. Ik heb er vertrouwen in dat de Europese wet- en regelgeving en ons goede toezicht adequaat zijn om deze risico’s op een passende wijze te adresseren.
Het bericht ‘Aanjagers accountancy zien heel langzaam zelfbewustzijn in sector groeien’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Kent u het bericht «Aanjagers accountancy zien heel langzaam zelfbewustzijn in sector groeien»?1
Ja.
Bent u het met de kwartiermakers Chris Fonteijn en Marlies de Vries eens dat de cultuur in de accountancysector moet worden veranderd en dat hierin langzaamaan stappen worden gezet?
De cultuur binnen de accountancysector is langzamerhand aan het veranderen. De Commissie Toekomst Accoutancysector (CTA) constateerde dit in haar rapport van 15 januari 2020, waarin zij aanbevelingen en maatregelen beschrijft om een verdere benodigde cultuurverandering in te zetten. De CTA gaf in dit rapport aan dat de eerste stappen binnen de accountancysector zijn gezet, maar dat het nodig is om duurzame bestendige waardes te ontwikkelen, waarbij het zo goed mogelijk uitvoeren van de publieke taak centraal dient te staan. Accountantsorganisaties kunnen moeilijk duurzame cultuurveranderingen verankeren; ze zijn vaak technocratisch en eenvormig en compliance voert de boventoon, aldus de CTA. De CTA gaf aan dat het proces van veranderen voor deze organisaties daarom lastig is en veel tijd vergt. Tot slot gaf de CTA mee dat cultuurveranderingen beginnen bij de opleiding voor accountants en bij bewustwording bij accountantsorganisaties van remmende factoren voor een duurzame cultuurverandering. Mijn voorganger heeft deze aanbevelingen om tot cultuurverandering over te gaan overgenomen en kwartiermakers aangesteld om bij te dragen aan deze verandering.
De kwartiermakers schrijven in hun vijfde voortgangsrapportage dat enerzijds de sector hoopgevende maatregelen neemt die zijn gericht op de cultuurverandering die nodig is. Zo wijzen de kwartiermakers er op dat de Nederlandse Beroepsorganisatie voor Accountants (NBA) een cultuurprogramma heeft opgezet en een bestuurlijke professionaliseringsslag heeft ingezet, dat de Samenwerkende Register Accountants (SRA) een cultuurdag heeft georganiseerd en dat er verschillende positieve geluiden zijn bij accountantsorganisaties, wat er op duidt dat er een meer open en kwetsbare beroepshouding ontstaat in de sector. Anderzijds is door de kwartiermakers geconcludeerd dat de sector een afwachtende houding heeft en zich neigt te verschuilen achter (soms vermeende) belemmeringen in wet- en regelgeving.
Ik ben van mening dat de sector moet streven naar de hoogst mogelijke kwaliteit van de wettelijke controle van de getrouwheid van de jaarrekening en het bestuursverslag. De cultuur in de accountancysector is van grote invloed op de kwaliteit van het werk van de accountant en daarmee dus de wettelijke controles. Derhalve dient de sector de huidige koers, waarbij positieve ontwikkelingen en stappen zijn gezet, aan te houden en onderschrijf ik dan ook dat een verdere cultuurverandering nodig is om de wettelijke controle naar een nog hoger niveau te tillen.
Heeft u voorbeelden waarbij de overheid in positieve zin een cultuurverandering in een bedrijfssector heeft weten aan te jagen en wat was daarvoor nodig zowel vanuit de overheid als vanuit de sector zelf?
Een gezonde bedrijfscultuur moet komen vanuit de sector zelf. De overheid kan daaraan wel een bijdrage leveren, maar kan niet de bepalende factor zijn.
Een voorbeeld waar de overheid heeft bijgedragen aan de cultuurverandering in de financiële sector, is de introductie in 2015 van de bankierseed of -belofte die wordt afgelegd door alle medewerkers die werken bij een bank. Hiermee willen banken – individueel en collectief – de samenleving laten zien waar zij voor staan en waar zij op aangesproken kunnen worden. De bankierseed beoogt bij te dragen aan een cultuurverandering in de sector doordat er veel aandacht wordt besteed aan bewustwording, zowel op het moment van het afleggen van de eed als tijdens het dienstverband. Uit een evaluatie van DNB en de AFM blijkt dat banken onder meer presentaties organiseren en workshops, dilemmatrainingen en e-learningprogramma’s worden gegeven. Uit een inventarisatie van DNB en de AFM blijkt dat een grote meerderheid van de instellingen onderhavig aan de bankierseed heeft aangegeven dat deze bijdraagt aan een cultuurverandering in de sector.
Wat is volgens u de gemiddelde tijd die het duurt om een cultuur in een bedrijfssector aan te passen? Moeten we dan in maanden, jaren of wellicht decennia denken?
Terugkijkend op het voorbeeld van de bankierseed, kwamen de AFM en DNB in 2016 met berichtgeving over conclusies uit een onderzoek naar de invoering van de bankierseed, waarin zij concludeerden dat er een cultuurverandering had plaatsgevonden in de sector2. Een cultuurverandering is echter afhankelijk van meerdere factoren en deze factoren zijn vaak moeilijk te kwantificeren. Uiteindelijk dient cultuurverandering uit de sector zelf te komen. De snelheid is daarom ook afhankelijk van de veranderingsgezindheid van de sector zelf.
Hoe kijkt u aan tegen de bevinding van de aanjagers dat er nog steeds een «afwachtende houding is binnen de sector» en dat zij zien dat «accountantsorganisaties zich verschuilen achter (vermeende) belemmeringen in wet- en regelgeving»?
De kwartiermakers schrijven dat de sector langzaam positieve stappen maakt, maar dat de uitdaging schuilt in het veranderen van de afwachtende houding. Ik deel de mening van de kwartiermakers dat een langdurige inzet nodig is van de NBA, de accountantskantoren en de accountants om de cultuur aan te passen.
Is er volgens u nog aanvullende actie nodig om de cultuurverandering te bewerkstelligen, die volgens de aanjagers de belangrijkste voorwaarde is om de accountancy echt te veranderen? Zo ja, welke?
De kwartiermakers zijn momenteel nog bezig met het aanjagen van de opvolging van de aanbevelingen van de Commissie Toekomst Accountancysector (CTA) en dragen uit dat zij het thema cultuur blijven agenderen. Hiervoor gaan de kwartiermakers nog in gesprek met verschillende (kleinere) accountantsorganisaties, commissarissen en bestuurders en zogenoemde young boards.
Rond de zomer zullen de kwartiermakers de zesde voortgangsrapportage aanbieden en eind dit jaar zullen zij hun slotrapportage sturen. Ik wacht deze werkzaamheden en rapportages af om vervolgens een afweging te kunnen maken of aanvullende acties en maatregelen noodzakelijk zijn.
Heeft het volgens u kans van slagen om een cultuur aan te passen in een sector wanneer daarin grosso modo dezelfde mensen actief zijn of vragen Fonteijn en de Vries met andere woorden dat de top van de accountantswereld moet wijzigen?
Ja, ik ben van mening dat het een kans van slagen heeft om een cultuuraanpassing te bereiken in de accountancysector. Momenteel voeren de NBA, SRA en de accountantsorganisaties verschillende trajecten uit waarmee langzaam stappen worden gezet richting een positieve cultuurverandering in de sector waarbij het publieke belang boven het commerciële belang wordt gezet en de accountant blijvend gericht is op een zelfbewuste professioneel-kritische houding tegenover de controletaak. Dit zelfbewustzijn groeit momenteel ook binnen de bestaande top. Ik hoop en verwacht dat zij ook de vervolgstappen kunnen zetten.
Vindt u dat er bij een andere cultuur en meer aandacht voor een maatschappelijke rol van accountants ook hoort dat kleinere ondernemingen en non-profit instellingen ook een beroep kunnen doen op de diensten van grotere accountantsorganisaties, ook als die relatief veel werk kosten en weinig of nauwelijks winstgevend zijn?
Ja, ik ben van mening dat bij een andere cultuur en meer aandacht voor de maatschappelijke rol van de accountant, het van belang is dat kleinere ondernemingen en non-profit instellingen toegang hebben tot een accountant. Voor kleinere organisaties verrichten kleinere accountantsorganisaties vaak de diensten. Echter wanneer door krapte bij deze organisaties dit niet mogelijk blijkt, dan dienen grotere accountantsorganisaties hierin ook hun verantwoordelijkheid te nemen.
Monitort u in hoeverre kleinere ondernemingen en non-profit instellingen als zorginstellingen en scholen daadwerkelijk meerdere mogelijkheden hebben in een keuze voor een accountant?
Ja, ik heb contact met de NBA over de toegankelijkheid van de accountantsdiensten voor ondernemingen en instellingen wanneer er in sectoren kraptes optreden. Vooralsnog zijn voor mij geen concrete signalen naar voren gekomen, waarin de accountancysector zijn verantwoordelijkheid niet heeft genomen. Dit neemt niet weg dat de keuze voor accountantskantoren voor kleine ondernemingen en non-profit instellingen soms beperkt is.
In hoeverre zijn de lasten, denk aan toezichtskosten, voor accountants in de afgelopen tien jaar gestegen en in hoeverre worden die verwacht komende jaren nog verder te stijgen vanwege aanvullende regelgeving?
Het toezicht op reguliere accountantsorganisaties werd tot 2020 hoofdzakelijk uitgevoerd door de NBA en SRA. Vanaf 2020 verricht de AFM feitelijk het toezicht op reguliere accountantsorganisaties. Officieel ging het toezicht van de NBA en SRA over naar de AFM per januari 2022.
De door de AFM bij accountantsorganisaties in rekening gebrachte toezichtkosten zijn tussen 2013 en 2020, toen het AFM-accountancytoezicht zich richtte op OOB-accountantsorganisaties en het toezicht op de reguliere accountantsorganisaties door de NBA (en SRA) is verricht, toegenomen van 6,6 miljoen euro naar 11,5 miljoen euro. Hieronder zijn dus niet begrepen de kosten die NBA en SRA in rekening brachten voor het door hen uitgevoerde gedelegeerde toezicht bij de reguliere accountantsorganisaties.
De AFM zal in de toekomst het gehele toezicht op de reguliere accountantsorganisaties uitoefenen (Kamerstuk 33 977, nr. 29). Daarvoor is de AFM met het kabinet een ingroeipad voor de overheveling van het toezicht op de reguliere accountantsorganisaties overeengekomen (Kamerstuk 33 957, nr. 33). Volgens het ingroeipad bedragen de maximale kosten voor het uitvoeren van dit overgehevelde toezicht in 2021 1,5 miljoen euro en nemen zij toe tot maximaal 5,1 miljoen euro in 2024.
Daarnaast wordt het toezicht op de OOB-accountantsorganisaties geïntensiveerd (Kamerstuk 35 718, nr. 14). Ook hiervoor is de AFM een ingroeipad overeengekomen, waarbij de maximale kostentoename 0,6 miljoen euro is in 2022, en oploopt tot maximaal 2,4 miljoen euro in 2024. Door het aftreden van het vorige kabinet en de daaropvolgende controversieelverklaring van deze kamerbrief is het hierboven genoemde ingroeipad een jaar later van start gegaan, en ziet daarom nu op 2023–2025.
Gelet op de ingroeipaden van enerzijds de overheveling van het toezicht op de reguliere accountantsorganisaties en anderzijds de intensivering van het OOB-toezicht, verwacht de AFM in 2023 circa 18,8 miljoen euro bij accountantsorganisaties in rekening te brengen. In 2024 en 2025 zullen de in rekening te brengen toezichtkosten als gevolg van voornoemde ingroeipaden verder toenemen. Het is tot slot mogelijk dat de toekomstige toezichtkosten worden beïnvloed door onder andere nieuwe wetgeving, zoals het toezicht op de assurance op duurzaamheidsverslaggeving onder de Corporate Sustainability Reporting Directive.
De NBA heeft de afgelopen tien jaar de reguliere toetsing conform de Verordening op de kwaliteitsbeoordelingen artikel 33 uitgevoerd. Hierin staat dat de kwaliteit van de beroepsuitoefening van een accountant eens in de zes jaar getoetst moet worden door middel van het toetsen van het kwaliteitssysteem van een accountantseenheid en of deze in opzet en werking voldoet aan de verordeningen en nadere voorschriften. Sinds januari 2022 heeft de NBA de toetsingen van het wettelijke controledomein overgedragen aan de AFM. De NBA toetst vanaf 2022 de NVKS-opdrachten (vrijwillige controle, beoordelen, overige assurance en aan assurance verwante opdrachten). Van 2013 tot 2019 zijn de kosten gelijk gebleven voor de kwaliteitstoetsing en in de daaropvolgende jaren stijgen de kosten lichtelijk doordat de NBA een jaarlijkse inflatiecorrectie toegepast.
De vereniging SRA voert vanaf 2006 kwaliteitstoetsingen uit bij haar leden in het Wta-domein. De gepaarde toezichtskosten voor deze kwaliteitstoetsingen per accountantsorganisatie met een niet-OOB-vergunning bij de SRA zijn sinds 2016 gestegen. De AFM heeft het feitelijke toezicht in het Wta-domein overgenomen sinds januari 2022. De toezichtskosten voor de SRA-leden met een Wta-vergunning zijn niet afgenomen nadat de AFM de kwaliteitstoetsing verricht.
Bestaat er een overzicht van het aantal accountantsorganisaties over de afgelopen tien jaar verdeeld naar verschillende grootte van de organisaties?
Hieronder heb ik twee overzichten opgenomen die afkomstig zijn uit het rapport «Sector in beeld 2022» van de AFM. Deze overzichten laat zien dat het aantal accountantsorganisaties (AO’s) over de afgelopen acht jaar (zie de onderstaande grafieken)4 afneemt. Uit dit overzicht blijkt dat het aantal accountantsorganisatie is gedaald van 429 (waarvan 9 OOB-accountantsorganisaties) naar 261 (waarvan 6 OOB-accountantsorganisaties).
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Accountancy van 30 maart 2023?
De beantwoording van de vragen zal ik zo spoedig mogelijk naar de Kamer sturen.
Het bericht 'Verhoging van energietarieven was mogelijk jarenlang onwettig' |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Kassa over «Verhoging van energietarieven was mogelijk jarenlang onwettig»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de rechtbank in Amsterdam dat het wijzigingsbeding te vaag is opgeschreven in de algemene voorwaarden van het energiecontract van Vattenfall en dat daarmee de tussentijdse tariefswijziging onrechtmatig is geweest?
Het is niet aan mij als Minister om rechterlijke uitspraken te beoordelen. Ook is er door Vattenfall hoger beroep ingesteld. In hoger beroep kan de rechter de casus anders beoordelen. Uiteraard houd ik de ontwikkelingen rondom de casus in de gaten.
Klopt het dat dit wijzigingsbeding is opgenomen in een modelcontract dat door bijna alle energiebedrijven gebruikt wordt? Indien ja, wat zijn hier dan de implicaties van?
Het contract waarop de uitspraak ziet, is geen modelcontract zoals vastgesteld door de ACM in het Besluit tot vaststellen van het modelcontract voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers.2
Het contract waarop de uitspraak ziet is een contract dat is opgesteld door Nuon (de rechtsvoorganger van Vattenfall): Nuon Blijven Loont Energie, met variabele tarieven. Op dit contract zijn de algemene voorwaarden van Vattenfall versie 2017 van toepassing. Deze algemene voorwaarden, waarin het prijswijzigings-beding staat waarover de rechter heeft geoordeeld, zijn gebaseerd op de Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 die door de sector zijn opgesteld. Deze algemene voorwaarden worden door de meeste energieleveranciers in Nederland gehanteerd. Leveranciers kunnen het prijswijzigings-beding, zoals geformuleerd in de Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 aanvullen. Bovendien wordt in het prijswijzigings-beding van deze algemene voorwaarden bepaald dat de leverancier met de klant afspraken kan maken over de mogelijkheid tot prijswijzigingen. Deze afspraken zouden dan in het contract of bijbehorende contractvoorwaarden kunnen worden vastgelegd.
De Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 zijn ook van toepassing op het modelcontract. Alle vergunninghoudende leveranciers moeten deze toepassen. Voor het modelcontract zijn de afspraken over prijswijzigingen opgenomen in de modelcontractvoorwaarden. Deze houden in dat prijswijzigingen op 1 januari en 1 juli kunnen plaatsvinden, waarbij de leverancier duidelijke en begrijpelijke criteria moet geven op basis waarvan de klant de wijziging kan voorzien. Daarnaast is aanvullend opgenomen dat wijzigingen op een ander moment dan op 1 januari en 1 juli alleen mogelijk zijn bij zeer uitzonderlijke onvoorziene wijzigingen in de marktomstandigheden, waardoor het onhoudbaar zou zijn om de tarieven ongewijzigd te laten.
Deelt u de mening dat het verstandig zou zijn als de Autoriteit Consument & Markt (ACM) breder in kaart brengt bij welke energiebedrijven dit speelt en hoe lang dit ook al speelt?
Nee. Doordat de mogelijkheid tot prijswijzigingen afhangt van de specifieke afspraken in het contract en bijbehorende voorwaarden, is het te omvangrijk om dit voor alle leveranciers in kaart te brengen.
De algemene voorwaarden van Vattenfall versie 2017, waarin het prijswijzigings-beding staat waarover de rechter heeft geoordeeld, zijn gebaseerd op de Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 die door de sector zijn opgesteld. Deze algemene voorwaarden worden door de meeste energieleveranciers in Nederland gehanteerd. Leveranciers kunnen het prijswijzigings-beding, zoals geformuleerd in de Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 aanvullen. Bovendien wordt in het prijswijzigings-beding van deze algemene voorwaarden bepaald dat de leverancier met de klant afspraken kan maken over de mogelijkheid tot prijswijzigingen. Deze afspraken moeten in het contract of bijbehorende contractvoorwaarden worden vastgelegd.
Sinds wanneer gebruiken energieleveranciers dit modelcontract met dit wijzigingsbeding? Sinds 2015, 2017 of langer dan wel korter?
De Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 worden sinds 2017 toegepast door energieleveranciers. In het modelcontract wordt verwezen naar de geldende voorwaarden van Energie Nederland, dus ook voor het modelcontract geldt dat deze algemene voorwaarden sinds 2017 worden toegepast.
Geldt dit wijzigingsbeding alleen voor tussentijdse tariefswijzigingen of ook voor reguliere tariefswijzigingen, zoals gesteld wordt in de uitzending van Kassa?
Een «reguliere tariefswijziging» is een vorm van een tussentijdse tariefswijziging. Het antwoord op uw vraag is dus dat het prijswijzigings-beding uit de uitspraak voor zowel tussentijdse als reguliere tariefswijzigingen geldt.
Als ik u goed begrijp, bedoelt u met «reguliere tariefswijzigingen» de tariefswijzigingen die twee keer per jaar plaatsvinden. Voor de oorlog in Oekraïne en de excessieve prijsstijgingen van energie was het gebruikelijk dat de tarieven maximaal tweemaal per jaar werden gewijzigd: per 1 januari en per 1 juli. Vanwege de stabiele energiemarkt konden energieleveranciers voor de langere termijn, bijvoorbeeld een half jaar vooruit, energie inkopen en op basis daarvan de tarieven vaststellen. Afhankelijk van de hoogte van de energieprijzen op het moment van inkopen, werden de tarieven verhoogd of verlaagd voor de consument. Er bestaat geen wettelijke verplichting voor energieleveranciers om alleen op 1 januari en 1 juli de tarieven te wijzigen wanneer sprake is van een variabel contract voor onbepaalde tijd, tenzij de energieleverancier dit met de klant afspreekt. Wel geldt voor het modelcontract dat prijswijzigingen enkel op 1 januari en juli plaatsvinden, tenzij er sprake is van zeer uitzonderlijke en onvoorziene wijzigingen in de marktomstandigheden waardoor het onhoudbaar zou zijn om de tarieven ongewijzigd te laten. Energieleveranciers zijn verplicht zich hieraan te houden op basis van het Besluit tot vaststellen van het modelcontract voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers.
In het afgelopen jaar, waarin energieleveranciers te maken hadden met excessieve prijsstijgingen en grote onzekerheden, was het voor energieleveranciers te risicovol om voor de langere termijn energie in te kopen. Hierdoor waren energieleveranciers genoodzaakt om vaker dan tweemaal per jaar hun tarieven aan te passen. Nu de energieprijzen stabiliseren, zien we ook dat tussentijdse tariefswijzigingen voordeel kunnen opleveren doordat de tarieven «tussentijds» lager worden vastgesteld door leveranciers.
Kunt u een inschatting maken van de potentiële gevolgen voor de energiebedrijven en consumenten als (i) de tussentijdse tariefswijzigingen onrechtmatig blijken te zijn voor alle energiebedrijven met dit wijzigingsbeding en (ii) als ook de reguliere tariefswijzigingen onrechtmatig blijken te zijn?
Ik realiseer mij dat deze uitspraak bredere gevolgen kan hebben voor andere klanten in een vergelijkbare situatie, als zij zich tot de rechter wenden. Ik ga hier echter niet op vooruitlopen. In deze casus is hoger beroep ingesteld, dit zal moeten worden afgewacht om de consequenties te weten.
Het vernietigde prijswijzigings-beding is gelijk aan het prijswijzigings-beding in de Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 van Energie-Nederland. Deze algemene voorwaarden worden door alle leveranciers gebruikt bij het modelcontract en door de meeste leveranciers ook voor andere contractvormen. Hierdoor kan de uitspraak bredere gevolgen hebben, afhankelijk van het oordeel in hoger beroep en uitspraken in andere vergelijkbare rechtszaken. Hierbij hangen de gevolgen ook af van de verdere afspraken die naast de algemene voorwaarden in het desbetreffende contract zijn gemaakt.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn om zo snel als mogelijk een noodleverancier op te richten, waar consumenten terecht kunnen indien energieleveranciers in financiële problemen komen, zodat Nederlanders de garantie hebben op een contract tegen een redelijk tarief?
Het is belangrijk dat consumenten te allen tijde terecht kunnen bij een energieleverancier om een contract tegen redelijke tarieven af te sluiten. Om dit te waarborgen zijn in de huidige wet- en regelgeving de volgende punten opgenomen:
Met bovenstaande bepalingen is zowel leveringszekerheid als het verkrijgen van een redelijk tarief geborgd op de Nederlandse markt. In mijn optiek vervalt hiermee de noodzaak van het aanwijzen of oprichten van een noodleverancier voor het geval er sprake is van faillissement.
Ik kom nog terug op de vraag of de overheid eventueel een noodleverancier voor energie kan oprichten en op welke manier hier invulling aan te geven is in het kader van de motie van de leden van der Lee en Kröger (GroenLinks).3 Dit ziet echter niet op een noodleverancier wanneer energieleveranciers in financiële problemen komen, maar op huishoudens die hun rekening niet kunnen betalen, zodat mensen met schulden op een centrale plek geholpen kunnen worden.
Hadden energieleveranciers bij het opstellen van dit modelcontract indertijd kunnen weten dat er hiaten in zaten? Klopt het dat de Consumentenbond en de Vereniging Eigen Huis hier destijds voor gewaarschuwd hebben?
De Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 zijn opgesteld door Energie-Nederland, de vereniging van energieleveranciers in Nederland. Indertijd zijn de algemene voorwaarden onder auspiciën van de Coördinatiegroep Zelfreguleringsoverleg van de Sociaal-Economische Raad (SER) met de Consumentenbond en de Vereniging Eigen Huis besproken. Energie-Nederland, de Consumentenbond en de Vereniging Eigen Huis zijn het met elkaar eens geworden over alle voorwaarden, met uitzondering van het artikel over schade (artikel 17.4) en het artikel over de redenen waarom energieleveranciers de tarieven mogen veranderen (artikel 19.3). Het klopt dus dat Energie-Nederland, de Consumentenbond en de Vereniging Eigen Huis het destijds niet eens zijn geworden over het tariefswijzigings-beding.
Zijn er eerder signalen geweest vanuit de toezichthouder dat er mogelijk problemen waren met deze algemeen verbindende voorwaarden?
Nee. Overigens is er ook pas sinds de energiecrisis sprake van hoge tariefwijzigingen die vaker dan twee keer per jaar plaatsvinden.
Kunt u uitsluiten dat energiebedrijven welbewust deze vaagheid hebben behouden en mensen onterecht verhogingen hebben doorberekend?
Ik kan niet beoordelen of mensen onterechte verhogingen doorberekend hebben gekregen. Uit de specifieke uitspraak, die ziet op een individueel geval, blijkt dat de rechter heeft geoordeeld dat het prijswijzigings-beding oneerlijk is en deze is vernietigd. Over de vraag of Vattenfall welbewust vaagheid heeft behouden over het prijswijzigings-beding ga ik niet speculeren.
Hoe kan betere transparantie en duidelijkheid over contracten geborgd worden voor de toekomst?
Er bestaat reeds regelgeving en jurisprudentie waaraan energieleveranciers zich moeten houden ten aanzien van transparantie en duidelijkheid over contracten. Zo is geregeld dat de voorwaarden, verbonden aan een energiecontract met consument, transparant, eerlijk en vooraf bekend moeten zijn. Daarnaast moeten voorwaarden in ieder geval voor het sluiten van de overeenkomst worden verstrekt en worden gesteld in duidelijke en begrijpelijke taal.4
Toch merk ik dat er nog ruimte is voor meer transparantie en duidelijkheid. De wens voor meer transparantie en duidelijkheid bij energiecontracten is ook merkbaar op EU-niveau. In (de lagere regelgeving van) de Energiewet worden meer eisen ten aanzien van transparantie en duidelijkheid opgenomen en geïmplementeerd vanuit de Elektriciteitsrichtlijn (Richtlijn 2019/944). Leveranciers moeten onder meer voorafgaand aan het sluiten van een energiecontract een samenvatting van de belangrijkste voorwaarden uit de overeenkomst in begrijpelijke taal verstrekken aan de consument.
Uitstel van antwoorden over coronawobs |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
Wat is de reden voor uitstel van de beantwoording van de schriftelijke vragen over de coronawobs?1
Ik hecht eraan de Kamer correct en volledig te informeren. Zoals ook volgt uit de uitstelbrief had ik meer tijd nodig de gevraagde informatie bij elkaar te zoeken.
Het kan toch niet zo zijn dat u niet weet hoeveel coronawobs nog lopen op uw ministerie of hoeveel ze kosten?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 1.
U wilt de antwoorden hopelijk toch niet over de verkiezingen heen tillen omdat ze onwelgevallig zijn?
Zoals gezegd hecht ik eraan de Kamer correct en volledig te informeren. Ik streef ernaar de beantwoording zo snel mogelijk gereed te hebben.
Berichten over export van goedkoop vlees en melkpoeder naar Ghana en Kenia |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de verschillende berichten over vlees en melkpoeder export die deze maand naar buiten kwamen: «Goedkoop Europees vlees houdt ondermaatse slachtpraktijken in Ghana in stand», «Melkhandel: met de ene hand geven, met de andere nemen?» en «De melkwetcontroverse»?1, 2, 3
Ja.
Kunt u verklaren dat melk- en vleesproducten uit Nederland, geproduceerd met voedsel dat veelal wordt geïmporteerd uit Zuid-Amerikaanse landen, op de Ghanese en Keniaanse markt terechtkomt voor een lagere prijs dan lokale productie?
In landen als Ghana en Kenia stijgt de vraag naar dierlijke eiwitten, terwijl het lokale aanbod kampt met minder efficiënt werkende markten, minder gunstige productieomstandigheden en onvoldoende beschikbaarheid van diervoeder. Deze landen vangen dit op met import van melk- en vleesproducten. Europa kent een efficiënte voedselproductie en voedselprijzen in de EU zijn relatief laag.
Kunt u schetsen in welke mate de export van vlees en melkpoeder in de laatste jaren is toegenomen? Gaat deze toename zich in de komende jaren voortzetten in uw beleid?
Afgelopen jaren lijkt er in de export van vlees- en vleesproducten geen toename te zijn, en in de export van melkpoeder in geringe mate. Op basis van cijfers van de Europese Commissie4 is aan te geven dat de export van de hoeveelheid vlees en vleesproducten in 2021 naar Kenia met bijna 99% is afgenomen ten opzichte 2020. De export van de hoeveelheid vlees en vleesproducten uit Nederland naar Ghana is in dezelfde periode licht afgenomen met ca. 8%.
Voor niet-gezoete melkpoeders is de export in 2021 naar Kenia met ca. 17% afgenomen ten opzichte 2020. De export hiervan vanuit Nederland naar Ghana is in dezelfde periode met ca. 120% gestegen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het ondanks deze toename nog altijd om relatief zeer kleine hoeveelheden melkpoeder gaat ten opzichte van de lokale consumptie.
Het kabinet heeft geen beleidsvoornemen om de export van vlees en melkpoeder naar ontwikkelingslanden de komende jaren actief te stimuleren. De omvang van de export van deze producten zal louter afhankelijk zijn van marktontwikkelingen en de keuzes van het Nederlandse bedrijfsleven zelf.
Bent u het ermee eens dat, gezien de toenemende hongersnoden, droogte en voedseltekorten mede door de oorlog in Oekraïne, voedselzekerheid een van de kernprincipes dient te zijn van ontwikkelingsbeleid?
Ja. Het kabinet heeft daarom het budget van het voedselzekerheidsprogramma, van jaarlijks circa EUR 330 miljoen, voor de komende 5 jaar verhoogd met in totaal EUR 450 miljoen. Recent heb ik uw kamer geïnformeerd over de inzet van het kabinet op wereldwijde voedselzekerheid5, inclusief de rol van internationale handel.
Bent u het ermee eens dat lokale voedselproductie belangrijk is voor de voedselzekerheid en economie in Ghana en Kenia, en dat de voedselzekerheid en lokale economie door Nederlandse export ondermijnd wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit beleid aanpassen?
Ja, respectievelijk nee. In de onder het antwoord op vraag 4 genoemde brief onderschrijft het kabinet het belang van versterking van lokale voedselsystemen voor het vergroten van de voedselzekerheid, zoals in landen als Ghana en Kenia. De huidige voedselcrisis laat echter ook zien dat de voedselvoorziening kwetsbaar is voor verstoringen. Regionale en mondiale handel, ook vanuit Nederland, blijven van wezenlijk belang voor het weerbaarder maken van voedselketens vanwege verschillen in klimaat, groeiseizoenen, beschikbaar landbouwareaal, bodemgesteldheid en ter mitigatie van het risico op lokale misoogsten en incidentele rampen.
Hoe rijmt u bovengenoemd exportbeleid met de ambitie van de beleidsnotitie voor wat betreft het richten op «duurzame lokale kleinschalige voedsellandbouw» en «kleinschalige voedselproducten»?4
In lijn met het antwoord op vraag 5, ziet het kabinet geen inherente tegenstelling tussen (het faciliteren van) internationale handel en de versterking van lokale landbouw en voedselproductie.
Hoe zorgt u ervoor dat handel een middel is om kleinschalige voedselproducenten te versterken, de mondiale voetafdruk te verkleinen en gelijkwaardige handelsverdragen te sluiten – allemaal ambities uit uw beleidsnota?
Ketenontwikkeling en toegang tot markten is onderdeel van de inzet op versterking van kleinschalige voedselproductiesystemen. Door teelten te verduurzamen, water en bodem efficiënter te gebruiken, voedselverliezen terug te dringen en uitstoot van CO2 te verminderen wordt de ecologische voetafdruk (zoals met betrekking tot klimaat, biodiversiteit, bodemgezondheid) van de productie en handel in voedsel verkleind. Een voorbeeld is het programma van het One Acre Fund, dat boerencoöperaties in Kenya en Rwanda die groenten, noten en avocado’s exporteren ondersteunt bij duurzame teelt, efficiënte verwerking met zo min mogelijk afval en klimaatvriendelijk transport over zee.
Gelijkwaardigheid in handelsbetrekkingen is onderdeel van de inzet van het kabinet in de onderhandelingen over Economische Partnerschapsakkoorden. Uw Kamer wordt regulier over de voortgang van de onderhandelingen geïnformeerd via de voortgangsrapportage handelsakkoorden7.
In hoeverre is het exportbeleid coherent met Nederlandse projecten in de Afrikaanse melkveesector?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 en 6 zijn de Nederlandse handelsbevordering en handelspolitiek niet in tegenspraak met door Nederland gesteunde projecten die bijdragen aan de ontwikkeling van lokale voedselproductiesystemen in Afrika, inclusief in de melkveesector. In bijvoorbeeld Nigeria heeft Nederlandse technologie bijgedragen aan een veilige verwerking van lokaal geproduceerde zuivel. De invoer van zuivelcomponenten in Nigeria wordt voornamelijk gedreven doordat de lokale melkproductie per seizoen per koe enorm kan verschillen, oplopend tot 80% per dier.
In hoeverre komt het geld dat u vrijmaakt en besteedt aan de lokale melkveesector volgens het stappenplan terecht bij lokale, kleinschalige boeren en met name bij vrouwen? In hoeverre hebben zij zelf zeggenschap over financiële middelen en andere productiemiddelen?
De BHOS-inzet op voedselzekerheid is gericht op lokale voedselproducenten, voor het overgrote deel huishoudens met kleinschalige gemengde bedrijven (akkerbouw en kleinvee) die primair gericht zijn op de lokale voedselvoorziening. Bereiken van vrouwen wordt daarbij maximaal nagestreefd, met als doel het vergroten van hun toegang tot, en zeggenschap over, productiemiddelen (land, inputs, kennis, financiering).
Bent u het ermee eens dat dit exportbeleid (voedselimport uit Zuid Amerika, melk- en vee-export naar Ghana en Kenia) een onnodig grote negatieve impact heeft op milieu en klimaat, in vergelijking met de lokale productie van voedsel in Ghana en Kenia? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe rijmt u dit met de ambitie voor het «terugbrengen van de mondiale klimaat-, land- en watervoetafdruk»?5
Nee. In het bepalen van de duurzaamheid van de productie van en handel in bepaalde goederen en diensten, is transport slechts één van de vele factoren. Lokale voedselproductie is niet per definitie duurzamer dan import van voedsel, noch is zelfvoorziening de enige weg naar voedselzekerheid.
Welk effect zal het vervallen van de tariefmuur naar aanleiding van het sluiten van het Economisch Partnerschapsakkoord tussen de EU en het Oost-Afrikaanse handelsblok hebben voor de concurrentiepositie van lokale Afrikaanse boeren?
De Oost-Afrikaanse Gemeenschap (EAC) heeft in 2014 de onderhandelingen over een Economisch Partnerschapsakkoord (EPA) afgerond met de Europese Unie (EU).9 Kenia en Rwanda hebben de EPA in september 2016 ondertekend, de andere EAC leden hebben de EPA nog niet ondertekend. Aangezien niet alle verdragspartijen de EPA ondertekend hebben, wordt het akkoord op dit moment niet toegepast.
Het akkoord geeft – wanneer dit in werking treedt of voorlopig toegepast gaat worden – onmiddellijk 100% tarief- en quotavrije toegang tot de Europese markt. De EAC committeert zich in deze overeenkomst eraan tarieven op 82,6% van de waarde van de import uit de EU te liberaliseren. Dit gebeurt over lange aanpassingsperiodes, of betreft het handhaven van het bestaande nultarief, zoals al op melkmachines geldt. Onder de EAC-douane-unie is al meer dan de helft van de importen tariefvrij, niet alleen uit de EU maar ook uit andere derde landen. Een groot deel van de liberalisering zal getrapt gebeuren over 15 jaar vanaf het moment van toepassing van het akkoord. 2,9% van de waarde van de liberalisering zal over een periode van 25 jaar gebeuren.
17,4% van de waarde van de import uit de EU is uitgesloten van liberalisering, waaronder melkproducten, zoals is aangegeven in de lijst met uitgesloten producten annex IId van het akkoord.10
De vaststelling in het artikel van ViceVersa dat «de huidige tariefmuur van zestig procent zou komen te vervallen als [de EPA] in werking treedt» is onjuist. De eventuele inwerkingtreding van de EPA zal geen effect hebben op het inkomend tarief op melkproducten en daarmee op de concurrentiepositie van lokale Afrikaanse melkveehouders.
Hoe wordt het Nederlandse landbouwakkoord getoetst op de impact op lokale voedselzekerheid en lokale voedselproductiesystemen in Afrika?
Het Landbouwakkoord heeft tot doel om te komen tot een duurzame en toekomstbestendige landbouw. Het beleid en de regelgeving die voortkomen uit de implementatie van het landbouwakkoord zullen, conform het huidige Integraal Afwegingskader, worden getoetst op mogelijke negatieve effecten op ontwikkelingslanden.
De ontslaggolf bij PostNL |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «PostNL moet dit jaar 20 miljoen euro besparen en schrapt enkele honderden banen»?1
Ja, hiermee ben ik bekend. Uit het artikel in het Algemeen Dagblad en het persbericht van PostNL komt naar voren dat het bij de ontslagen niet gaat om het onderdeel dat zich bezighoudt met de bezorging van post. Ook geeft PostNL aan dat binnen het pakketonderdeel van het bedrijf geen functies zoals bezorgers en chauffeurs verloren gaan. PostNL heeft mij geïnformeerd dat de reorganisatie geen impact heeft op banen die te maken hebben met de operationele uitvoering van het bezorgen van pakketten en post.
Bent u voorts bekend met de berichten «Voor al uw brieven en onkruid»2 en «Postbodes gaan eenzaamheid onder Rotterdammers signalen»?3
Ja, deze zijn mij bekend. Ik juich initiatieven waarbij bedrijven samenwerken met lokale overheden toe. Een ander goed voorbeeld van lokale samenwerking tussen publieke en private partijen in gemeenten om problemen te signaleren en aan te pakken, is het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid. In dat programma werken allianties samen in 19 gemeenten (20 focusgebieden) met in totaal ruim 1,2 miljoen inwoners. Zie ook het antwoord bij vraag 5.
Bent u bekend met het feit dat er diverse gemeenten zijn waar wordt geëxperimenteerd om te kijken hoe de overgebleven postbezorgers van PostNL, met een sterk teruglopend postgebruik, voor de toekomst behouden kunnen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u kijken of u het massaontslag bij PostNL kunt voorkomen door postbodes en andere werknemers die ontslagen dreigen te worden in te zetten als extra paar ogen in de openbare ruimte? Kunt u gedetailleerd antwoorden, waarin u aangeeft of u de bereidheid heeft deze PostNL-medewerkers ook in de toekomst aan het werk te houden door samen met PostNL een project te starten waarbij postbodes en andere gedwongen ontslagenen worden ingezet als extra paar ogen in wijken, teneinde de openbare ruimte te verbeteren?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 1 betreft de aangekondigde reorganisatie bij PostNL niet het operationele onderdeel van het bedrijf dat zich bezighoudt met de bezorging van pakketten of poststukken. Verder hebben ontwikkelingen in de arbeidsmarkt er volgens PostNL toe geleid dat het bedrijf zich inspant om postbezorgers binnen het bedrijf een vast dienstverband aan te bieden.4 Momenteel staan nog veel vacatures voor deze functies open en biedt men postbezorgers al een vaste aanstelling aan. Dit in vaste dienst nemen van bezorgers van poststukken is een positieve ontwikkeling. De CEO van PostNL heeft eerder aangegeven een vergelijkbare inzet voor de bezorgers van pakketten na te streven.5
In het algemeen geldt dat, wanneer bij een reorganisatie herplaatsing van de werknemer niet mogelijk blijkt en deze werkloos wordt, het UWV een rol heeft bij het opvangen van de gevolgen daarvan.
UWV biedt WW-gerechtigden activerende dienstverlening aan bestaande uit persoonlijke gesprekken, trainingen en cursussen die zijn toegespitst op de specifieke behoefte van de WW-gerechtigde. Ook kan UWV van dienst zijn door middel van het faciliteren van matches tussen werkzoekenden en werkgevers, op individueel of collectief niveau. Naast de reguliere dienstverlening van UWV aan WW-gerechtigden kan via de regionale samenwerking in een regionaal mobiliteitsteam preventieve en aanvullende dienstverlening worden geboden aan werkenden en werkzoekenden die extra ondersteuning nodig hebben bij het vinden van nieuw werk. Werknemers- en werkgeversorganisaties hebben daarbij het initiatief voor met werkloosheid bedreigde werknemers en UWV voor mensen die instromen in de WW. Voorts maken vakbonden in voorkomende gevallen afspraken over herplaatsing van medewerkers. Voor PostNL zijn deze opgenomen in een sociaal plan.6
Heeft u de bereidheid om in navolging van de gemeente Rotterdam te komen met een proef om te bezien hoe hiertoe opgeleide postbodes en andere gedwongen ontslagenen kunnen worden ingezet om eenzaamheid onder ouderen te signaleren, zodat na de melding een medewerker van een welzijnsorganisaties langs kan gaan, graag een gedetailleerd antwoord?
In 2019 is PostNL aangesloten bij de Nationale Coalitie tegen Eenzaamheid7, een initiatief van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in het kader van het actieprogramma Eén tegen eenzaamheid. De Nationale Coalitie tegen Eenzaamheid bestaat uit meer dan 170 partijen (maatschappelijk, bedrijven, kennisinstellingen, etc.) die vanuit hun kernactiviteiten of de missie van hun organisatie een bijdrage leveren aan de landelijke beweging om eenzaamheid in Nederland te voorkomen en/of te verminderen. Bij PostNL merkten ze dat pakketbezorgers zich soms zorgen maakten over het welbevinden van mensen waar ze pakketten bezorgen. Daarom is PostNL in Rotterdam in 2020 begonnen met een pilot8 om eenzaamheid te signaleren, in samenwerking met de gemeente Rotterdam en welzijnsorganisatie DOCK. De bezorgers die signalen melden, doen dit vrijwillig bovenop (en niet in plaats van) hun reguliere werk.
Het ligt niet voor de hand hier vanuit de overheid een verplichting op te leggen aan bedrijven: het is aan PostNL om af te wegen of en hoe mensen worden ingezet. Na de pilot in Rotterdam heeft PostNL besloten het signaleren van eenzaamheid door pakketbezorgers uit te breiden. En dat juich ik toe. Op dit moment werkt PostNL in elf gemeenten samen met het Signaalpunt tegen eenzaamheid.
Het bericht ‘Internationals massaal uitgebuit in Groninger horeca: "We geven je al eten, wil je ook nog geld?”’ |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Internationals massaal uitgebuit in Groninger horeca: «We geven je al eten, wil je ook nog geld?»»?1
De misstanden in de Groningse horeca, zoals geschetst in het nieuwsbericht, zijn schrijnend en Nederland onwaardig. Werkgevers dienen zich te houden aan wetten en regelgeving zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, de Wet arbeid vreemdelingen, de Arbeidsomstandighedenwet en de Arbeidstijdenwet. Het kabinet zet zich in om kwetsbare personen op de arbeidsmarkt te beschermen. De Nederlandse Arbeidsinspectie houdt toezicht op de naleving van de verschillende arbeidswetten.
Overigens zijn bij de Arbeidsinspectie vooralsnog geen meldingen binnengekomen die overeenkomen met de situaties in het artikel van Sikkom en UKrant. Het krantenbericht beschrijft een serieuze situatie. Op dit moment is er vooral oog voor de traditionele media, en de Arbeidsinspectie is van plan om in de toekomst sociale media meer in te zetten om meldingen te genereren. Daarbij blijft gelden dat voor een goede beoordeling en opvolging van meldingen zijn concrete aangrijpingspunten nodig, zoals de arbeidsplaats waar de misstand plaatsvindt en de naam van het desbetreffende horecabedrijf. Als dergelijke informatie ontbreekt, dan is het niet goed mogelijk om te beoordelen of er daadwerkelijk arbeidswetten worden overtreden. De Arbeidsinspectie roept een ieder die weet heeft van concrete aangrijpingspunten bij de beschreven arbeidsmisstanden, deze te melden bij de Arbeidsinspectie.
Herinnert u uw antwoorden van 6 september 2022 op het bericht «Vreemdelingen worden uitgebuit in horeca Groningen. «En het treurige is dat ze nog blij zijn met 2 euro per uur»»?2
Ja.
Welke stappen zijn er sindsdien genomen om medewerkers in Groningse horeca te beschermen tegen uitbuiting?
Het kabinet zet zich in om misstanden op de arbeidsmarkt zoveel mogelijk te voorkomen. Dit wordt gedaan door het faciliteren van voorlichting, het schetsen van een helder normenkader in verschillende arbeidswetten, door toezicht op de naleving van deze arbeidswetten en heldere communicatie vanuit de overheid over wat we verwachten van ondernemers ten aanzien van eerlijk werk. Uw vraag gaat specifiek over uitbuiting van vreemdelingen in de Groningse horeca, waarover afgelopen september Kamervragen zijn gesteld. Door verschillende overheidsorganisaties worden doorlopend acties ondernomen om misstanden zoveel mogelijk te voorkomen en waar nodig aan te pakken. Hierbij ga ik in op een aantal acties vanuit de gemeente Groningen, het COA en de Nederlandse arbeidsinspectie.
De gemeente Groningen heeft in het coalitieakkoord «Het begint in Groningen: voor wat echt van waarde is» de conclusies van het onderzoeksrapport Groningse Praktijken als uitgangspunt genomen. Het krantenbericht over de uitbuiting van vreemdelingen in de Groningse horeca verscheen naar aanleiding van dit onderzoeksrapport.
Volgens één van de auteurs, criminoloog Edward van der Torre, komt uitbuiting van buitenlandse kwetsbare personen in heel Nederland voor. In de vijf steden met bed-bad-brood voorzieningen, waaronder Groningen, komt dit logischerwijs bovengemiddeld voor. Dit is aanleiding geweest voor de gemeente Groningen voor structurele investeringen gedurende dit collegeperiode van € 300.000 per jaar in de aanpak van mensenhandel, waaronder die van arbeidsuitbuiting.
Daarnaast zet het COA doorlopend in op voorlichting om zijn bewoners goed te informeren over de Nederlandse arbeidsmarkt. Dit doet het COA via de aanwezige informatiebalie en door voorlichtingsmateriaal beschikbaar te stellen over werken in Nederland. Ook vinden er gesprekken plaats tussen het COA en bewoners die een arbeidscontract aangeboden krijgen of waarbij een tewerkstellingsvergunning is aangevraagd. In deze gesprekken wordt aandacht besteed aan de rechten van werknemers in Nederland. Naast voorlichting van bewoners, zet het COA doorlopend in op trainingen aan medewerkers om signalen van mensenhandel te herkennen en te melden. Het COA werkt op locaties met contactpersonen die het interne en externe aanspreekpunt zijn op het thema mensenhandel.
Verder doet de opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie, onder gezag van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie, strafrechtelijke onderzoeken naar arbeidsuitbuiting. Dit doet de inspectie op basis van meldingen. Alle meldingen worden beoordeeld en waar mogelijk en nodig opgevolgd. Daarnaast treedt de Arbeidsinspectie op tegen werkgevers die de arbeidswetten overtreden, waaronder de Wet minimumloon en Arbeidstijdenwet. Ook de gemeente Groningen beschikt over een bestuurlijk palet om misstanden tegen te gaan, bijvoorbeeld door gezamenlijke controles van gemeentelijke handhavers in samenwerking met de Arbeidsinspectie. Daarnaast bespreken gemeenten en de Arbeidsinspectie signalen bij de Regionale Informatie- en Expertise Centrum (RIEC) tegen ondermijnende criminaliteit.
Welke stappen zijn er genomen om specifiek internationale studenten te beschermen tegen onderbetaling en uitbuiting in de Groningse horeca?
Om internationale studenten te beschermen tegen misstanden op de werkvloer is sinds maart 2020 op de website van de Arbeidsinspectie een Engelstalige flyer beschikbaar over werk tijdens de studietijd in Nederland.3 De Hanzehogeschool Groningen verwijst naar deze flyer en geeft informatie over de rechten van werkende studenten op hun website. Misstanden op de werkvloer kunnen telefonisch en online worden gemeld bij de Arbeidsinspectie, ook in het Engels en zes andere talen.
Daarnaast kent Groningen een Discriminatie Meldpunt (DMG). Het DMG voorziet in meertalige begeleiding, advies en klachtafhandeling. Er wordt op dit moment gewerkt aan een Nederlandstalige en Engelstalige campagne gericht op nieuwe internationale studenten die eind dit jaar wordt gelanceerd. De campagne informeert over rechten als werknemer en als burger. Daarnaast is de campagne gericht op naamsbekendheid van het DMG en het verlagen van de drempel om discriminatie te melden.
Overigens zijn bij het DMG en zoals bij vraag 1 reeds vermeld bij de Arbeidsinspectie vooralsnog geen meldingen binnengekomen die overeenkomen met de situaties in het artikel van Sikkom en UKrant. De Arbeidsinspectie heeft contact gehad met collegadiensten om deze situatie te verifiëren; het geschetste beeld wordt niet herkend. Het krantenbericht beschrijft een serieuze situatie. Voor een goede beoordeling en opvolging van meldingen zijn concrete aangrijpingspunten nodig, zoals de arbeidsplaats waar de misstand plaatsvindt en de naam van het desbetreffende horecabedrijf. Als dergelijke informatie ontbreekt, dan is het niet goed mogelijk om te beoordelen of er daadwerkelijk arbeidswetten worden overtreden. Op basis van alle bekende informatie zijn er daarom onvoldoende mogelijkheden voor de Arbeidsinspectie voor een effectief vervolg in de praktijk. Wel blijven de Arbeidsinspectie en collegadiensten deze situatie vanzelfsprekend monitoren.
Waarom blijven deze uitbuitingssituaties bestaan ondanks eerdere schriftelijke vragen naar de omstandigheden in de Groningse horeca?
Het kabinet zet zich in om uitbuitingssituaties zoveel mogelijk te voorkomen en waar nodig op te treden tegen misstanden, de bestrijding van arbeidsuitbuiting blijft echter complex. Misstanden spelen zich vaak af in de schaduw van de samenleving en komen niet altijd aan het licht. Met voorlichting aan internationale studenten, toezicht en de gemeentelijke aanpak wordt ingezet op het zoveel mogelijk voorkomen van misstanden en zo nodig te handhaven bij niet-naleving van wet- en regelgeving. De Arbeidsinspectie beoordeelt meldingen over mogelijke niet-naleving van de arbeidswetten. Daarbij kan een melding alleen worden behandeld als deze concrete informatie bevat zoals namen en/of adressen van bedrijven waarover wordt gemeld (zie ook vraag 4).
Herkent u een patroon in de Groningse horeca wanneer het gaat om onderbetaling en uitbuiting?
Het patroon dat werkgevers werknemers onderbetalen, te veel uren laten werken, onder slechte omstandigheden laten werken en intimideren, is helaas een patroon dat op verschillende plaatsen en sectoren in Nederland voorkomt.4 Ik blijf deze praktijken keer op keer ten zeerste afkeuren. Werknemers hebben te allen tijde recht op de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die in de arbeidswetten zijn geregeld. Hun werkgevers zijn daarvoor verantwoordelijk. Wanneer dergelijke situaties zich voordoen, is het belangrijk dat werknemers zich melden bij de Arbeidsinspectie, zodat deze de melding kan beoordelen en zo nodig actie kan ondernemen. Melden kan telefonisch via telefoonnummer 0800–5151 of digitaal via het meldformulier op de website van de Arbeidsinspectie.5 Zie www.nlarbeidsinspectie.nl/onderwerpen/melden.
Welke stappen gaat de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) nemen om ervoor te zorgen dat bazen die mensen uitbuiten in de Groningse horeca worden aangepakt en niet meer aan de slag kunnen?
De Arbeidsinspectie werkt in heel Nederland aan het bestrijden van misstanden op de werkvloer. Hierbij wordt ingezet op de aanpak van arbeidsuitbuiting, ernstige benadeling en slecht werkgeverschap waarbij één of meer arbeidswetten worden overtreden. Wanneer werkgevers zich schuldig maken aan arbeidsuitbuiting, kunnen ze veroordeeld worden tot een gevangenisstraf. Bij overtredingen van arbeidswetten, worden boetes of andere sancties opgelegd. Soms wordt een onderneming tijdelijk stilgelegd.
Binnen het landelijke Inspectieprogramma «Internationaal, Schijnconstructies en cao-naleving» richt de Arbeidsinspectie zich op de aanpak van schijnconstructies. Een van de projecten in dit programma richt zich op Nederlandse werkgevers die arbeidskrachten van buiten de EU/EER, onder wie studenten, met of zonder een tewerkstellingsvergunning inzetten waarbij arbeidswetgeving wordt overtreden. In het kader van dit project zet de Arbeidsinspectie ook communicatie in om werkgevers die werken met buitenlandse studenten te informeren over wetten en regels ten aanzien van deze groep.
De Arbeidsinspectie heeft in haar risicogerichte programmering geen project op het gebied van horeca in het algemeen of Groningse horeca in het bijzonder. Indien zij meldingen ontvangt, dan zal zij deze vanzelfsprekend beoordelen en zo nodig actie ondernemen. Zoals opgemerkt bij vraag 4 is het daarbij van belang dat meldingen concrete aangrijpingspunten voor eventuele vervolgacties hebben. Bij eventuele vervolgacties werkt de Arbeidsinspectie, in Groningen en andere gemeenten, vaak samen met die gemeenten en andere handhavende organisaties.
Kunt u in het najaar verslag doen van de stappen die de NLA heeft genomen om uitbuiting en onderbetaling in de Groningse horeca aan te pakken?
De Arbeidsinspectie rapporteert via haar reguliere jaarverslagen. Hierin komen relevante feiten en cijfers naar voren van onder andere arbeidsuitbuiting en van overtredingen van diverse arbeidswetten. Daarnaast stelt de Arbeidsinspectie regelmatig rapportages op over haar meerjarige programma’s en projecten, zoals de aan uw Kamer gezonden rapportage over Aziatische horeca en de Monitor arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling 2020–2021.6 Het betreft landelijke programma’s en projecten. Voor de zomer van dit jaar komt de Arbeidsinspectie met een rapportage 2019–2022 van het programma dat zich ook op de aanpak van schijnconstructies richt.
Is er bekend of internationale studenten in andere steden onder dezelfde omstandigheden moeten werken? Zo ja, hoe zit dat? Zo nee, kan de NLA dit in kaart brengen en in ditzelfde verslag toevoegen?
De Arbeidsinspectie heeft een zoekslag met specifieke trefwoorden gedaan op de door haar ontvangen meldingen. Hieruit komen tot nu toe geen meldingen naar voren specifiek over de omstandigheden waaronder internationale studenten in Groningen of andere steden werken. Wel blijkt uit de handhavingshistorie van de tewerkstelling van internationale studenten dat er in Nederland werkgevers zijn die studenten van buiten de EU/EER zonder vergunning tewerkstellen of meer uren laten werken dan de 16 uur per week (of fulltime in de drie zomermaanden) die wettelijk is toegestaan voor deze groep.
Wat doet het kabinet eraan om internationale studenten zoveel als mogelijk op hun rechten in Nederland te wijzen zodat uitbuiting door huisbazen, werkgevers of op welke andere manier dan ook minder voorkomt?
Het kabinet spant zich op verschillende domeinen in om uitbuiting door huisvesters en werkgevers tegen te gaan. Nuffic heeft voor wat betreft de informatievoorziening richting internationale studenten over alles wat komt kijken bij studeren in Nederland een belangrijke rol. Nuffic informeert – via het centrale informatiepunt «Study in NL» – internationale studenten over hun rechten en plichten bij studeren, stage lopen, werken naast de studie en wonen in Nederland. Zo worden er online bijeenkomsten georganiseerd voor studenten die op het punt staan naar Nederland te gaan. Internationale studenten van buiten de EU mogen enkel in Nederland werken als de werkgever hiervoor een tewerkstellingsvergunning heeft aangevraagd. Zij mogen slechts 16 uur per week (of fulltime in de drie zomermaanden) arbeid verrichten in Nederland. UWV toetst bij de aanvraag of er een marktconform loon wordt betaald.
Daarnaast worden er door het netwerk Mobstacles, gecoördineerd door Nuffic, diverse sessies georganiseerd over bijvoorbeeld het inschrijfproces van internationale studenten in de Basisregistratie Personen (BRP). Bij deze sessies komen ook knelpunten naar voren waar internationale studenten mee te maken hebben omtrent huisvesting. Op dit Mobstacles netwerk zijn medewerkers van hogescholen en universiteiten aangesloten, die veel studenten doorverwijzen naar de instanties die iets voor hen kunnen betekenen, zoals de Housing Hotline van de LSVb, de Huurcommissie en het Juridisch Loket. Ook wordt er via «Study in NL» van Nuffic via diverse kanalen, onder andere de website en sociale media informatie gedeeld over het tijdig op zoek gaan naar passende huisvesting en allerlei informatie over rechten en plichten als huurder in Nederland, zodat internationale studenten hiermee beter hun weg kunnen vinden op de Nederlandse woningmarkt.
Verder is het Ministerie van BZK samen met het Ministerie van OCW met verschillende partijen zoals de sociale en commerciële studentenhuisvesters aangesloten bij het Landelijk actieplan studentenhuisvesting 2022–2030. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft dit actieplan mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 7 september 2022 met uw Kamer gedeeld. Het doel van dit actieplan is dat 60.000 extra betaalbare studentenwoningen worden gerealiseerd. Binnen het actieplan is specifiek aandacht voor internationale studenten en de uitdagingen waarmee zij te maken krijgen. Het informeren van internationale studenten over hun rechts- en informatiepositie is één van de afspraken waar verschillende partijen, waaronder Nuffic via de «Study in NL»-informatievoorziening, zich aan hebben gecommitteerd.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja
De kosten tot nu toe van de arbitragezaak die Uniper tegen Nederland heeft aangespannen |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u een overzicht geven van alle gemaakte en verwachte kosten gerelateerd aan de arbitragezaak die Uniper tegen de Nederlandse staat heeft aangespannen bij het International Centre for Settlement of Investment Disputes (ICSID) in Washington? Kunt u daarbij het volgende onderscheid maken tussen de griffiekosten, honoraria en andere vergoedingen voor de leden van het arbitragetribunaal, juridische bijstand door advocatenkantoor De Brauw Blackstone Westbroek, overige kosten gerelateerd aan de arbitragezaak, zoals bijvoorbeeld het inhuren van schade-experts en proceskosten en juridische bijstand in de procedure tegen Uniper bij de Duitse rechter, alsook in het door Uniper ingestelde hoger beroep?
In de arbitragezaak tegen Uniper zijn de volgende kosten gemaakt:
Kostenpost:
Bedrag:
Griffiekosten
€ 147.052,–
Honoraria arbiters
nog onbekend
Honoraria De Brauw Blackstone Advocaten
€ 1.018.556,–
BTW advocaatkosten
€ 325.690,–
Kosten schade-expert Compass Lexicon
€ 304.354,70
Vertaalkosten
€ 2.125,–
In de Duitse procedure zijn de volgende kosten gemaakt in eerste aanleg:
Kostenpost:
Bedrag:
Honoraria NOERR Advocaten
€ 216.230,–
Bijkomende kosten NOERR Advocaten
€ 7.941,–
Voornoemde kosten in de Duitse procedure in eerste aanleg zullen volledig door Uniper als de in het ongelijk gestelde partij worden vergoed.
In de Duitse procedure zijn de volgende kosten gemaakt in hoger beroep:
Kostenpost:
Bedrag:
Honoraria NOERR advocaten
€ 22.315,–
Bijkomende kosten NOERR Advocaten
€ 1.110,–
Honoraria Mennemeyer & Rädler advocaten
€ 2.044
Dit zijn de kosten tot nu toe. Deze procedure loopt nog, waardoor de kosten ook doorlopen.
Kunt u aangeven uit welke begrotingspost deze arbitragekosten worden betaald?
Ja, deze kosten worden voldaan uit de post «diverse uitgaven energiemarkt», artikel 4 van de Begroting EZK.
Kunt u ook een dergelijk overzicht geven van alle kosten in de arbitragezaak die RWE tegen de Nederlandse staat eveneens bij het ICSID heeft aangespannen?
Kostenpost:
Bedrag:
Griffiekosten
€ 147.052,–
Honoraria arbiters
nog onbekend
Honoraria De Brauw Blackstone advocaten
€ 1.455.983,–
BTW advocaatkosten
€ 601.833,–
Honoraria Foley Hoag LLP advocaten
€ 206.554,–
Kosten schade-expert Compass Lexicon
€ 1.115.573,–
Bijkomende kosten Compass Lexicon
€ 24.799,–
Kosten inhuur deskundige
€ 10.000,–
Vertalingen
€ 6.375,–
Dit zijn de kosten tot nu toe. Deze procedure loopt nog waardoor de kosten ook nog doorlopen.
Kunt u toelichten hoe de kosten van de arbitrageprocedure verdeeld worden, als Uniper besluit om van verder procederen af te zien, rekening houdend met het feit dat de afgesproken procesdetails, zoals uiteengezet in Procedural Order No. 1, bepalen dat de partijen de directe kosten van de procedure in gelijke delen dragen, tenzij het tribunaal anders beslist?
Uniper heeft op 20 december 2022 aan het arbitragetribunaal aangegeven de arbitrageprocedure te willen intrekken. Bij brief van 6 januari 2023 heeft Nederland ingestemd met intrekking van de arbitrageprocedure en is het arbitragetribunaal verzocht om vast te stellen dat Uniper de kosten van de arbitrageprocedure moet dragen. Zowel Uniper als de Staat heeft daarna nogmaals zijn standpunten over de verdeling van de kosten aan het arbitragetribunaal uiteen kunnen zetten. Op 17 maart jl. heeft het arbitragetribunaal de intrekking van de internationale arbitrageprocedure bevestigd, waarmee deze tot een einde is gekomen. Het tribunaal heeft het verzoek van de Staat om Uniper in de kosten te veroordelen afgewezen, omdat zij oordeelde dat hiervoor geen gronden aanwezig waren. Partijen dragen als gevolg hiervan ieder hun eigen kosten.
Kunt u aangeven welke honoraria en andere vergoedingen de Nederlandse staat moet betalen in deze arbitragezaak, overwegende dat de huidige ICSID regels inzake honoraria bepalen dat elk lid van het arbitragetribunaal US$3.000 ontvangt voor elke vergaderdag of voor elke acht uur ander werk verricht, in verband met de procedure, en verblijfsvergoedingen, reiskostenvergoedingen en andere uitgaven overeenkomstig ICSID Administrative and Financial Regulation 14?
De kosten die zien op de honoraria van de arbiters en eventuele overige kosten van de arbiters zijn nog niet bekend. Zie ook mijn antwoorden op vragen 1 en 4.
Zijn er na de door de Nederlandse Staat betaalde griffiekosten van $ 175.000 op 22 december 2021, additionele griffiekosten gemaakt?
Nee, er zijn geen additionele griffiekosten gemaakt.
Hoe verantwoordt u de exorbitante proceskosten in procedures in internationale arbitrage in vergelijking met procedures bij de Nederlandse rechter, gelet op de begrote proceskosten van € 20.196 die Uniper als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld werd, en de wettelijke rente daarover aan de zijde van de Staat?
In arbitrageprocedures dienen allereerst door partijen in onderling overleg de procedureregels te worden vastgesteld, alvorens door partijen over de inhoud wordt geprocedeerd. Daarnaast is het gebruikelijk in deze arbitrageprocedures om veel omvangrijkere stukken en bewijsmiddelen in te brengen. De procedures zijn daarom omvangrijker en tijdrovende dan nationale civiele procedures, waardoor de kosten voor zowel juridische bijstand als voor deskundigen rapporten aanzienlijk hoger zijn. Daarnaast dienen partijen naast een hoger griffierecht ook de kosten voor het honorarium van de arbiters inclusief hun onkosten te voldoen. In nationale civiele procedure ziet de proceskostenvergoeding enkel op een vergoeding van het veel lagere griffierecht en slechts een forfaitaire vergoeding voor de kosten van juridische bijstand die de in het ongelijk gestelde partij moet vergoeden aan de tegenpartij.
Kunt u te kennen geven wat de kosten zijn voor de juridische bijstand die de Nederlandse staat heeft afgenomen bij de vijf advocaten van De Brauw Blackstone Westbroek in de voorbereiding, verloop en afhandeling van de arbitragezaak?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven of er nog andere kosten in verband met de arbitragezaak zijn gemaakt, bijvoorbeeld het inhuren van experts?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1.
Kunt u een overzicht geven van de kosten die tot nu toe door de Nederlandse staat zijn gemaakt in de procedure tegen Uniper bij de Duitse rechter, alsook in het door Uniper ingestelde hoger beroep?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1.
Kunt u toelichten uit welke begrotingspost deze arbitragekosten worden betaald?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.