De toekomst van de Volksbank |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de reorganisatie van de Volksbank?1 2
Ja.
Kunt u uitleggen waarom serieus wordt gekeken naar twee neo-liberale opties (onderhandse verkoop, beursgang) en niet naar de Rijnlandse opties (publieke bank, coöperatieve bank)?
Het proces om te komen tot een (richtinggevend) besluit over de toekomst van de Volksbank loopt al lang. In 2021 zijn de toekomstopties en governancemodellen voor de Volksbank verkend.3 In die verkenning is uitgebreid gekeken naar verschillende opties, waaronder ook een staatsbank en de omvorming naar een coöperatie. In 2023 is het proces om te komen tot een richtinggevend besluit gestart.4 Als onderdeel van dat proces heeft mijn voorganger eerder dit jaar het NLFI-advies over de toekomstopties voor de Volksbank met uw Kamer gedeeld.5 Op 1 oktober 2024 heb ik mijn appreciatie van dat advies met uw Kamer gedeeld.6 In het NLFI-advies is nogmaals gekeken naar de verschillende opties, waaronder de staatsbank en het omvormen naar een coöperatieve bank. NLFI concludeert in haar advies dat de opties onderhandse verkoop of beursintroductie realistische toekomstopties zijn en dat de opties staatsbank, coöperatieve bank en stichting beheer niet door haar worden aanbevolen. In mijn appreciatie van het NLFI-advies heb ik aangegeven deze conclusies te volgen.
Waarom wordt het argument gehanteerd dat de nationalisatie van de SNS Reaal Bank in 2013 «uit nood» geboren is en «dus» weer terug moet naar de private sector?
Voor de beoordeling of de bank in staatshanden zou moeten blijven heeft mijn voorganger geanalyseerd of er eventueel publieke belangen in de financiële sector zijn die onvoldoende geborgd zijn, de wijze waarop die belangen geborgd kunnen worden en of de Volksbank op basis van die analyse een rol kan hebben bij de borging van die belangen.7
Mijn voorganger heeft geconcludeerd dat er voor de borging van de geïdentificeerde publieke belangen geen noodzaak is voor het houden van een belang in een individuele financiële instelling en dat vanuit dat perspectief geen reden is om de Volksbank als permanente staatsdeelneming te behouden. Borging van de belangen kan – kortgezegd – op effectieve wijze plaatsvinden via minder verregaande (overheids-)instrumenten. Ik volg deze lijn.
Deelt u de mening dat dit geen goede redenering is: immers er zijn wel meer bedrijven en organisaties «uit nood» publiek gemaakt, zonder dat daar de conclusie uit getrokken wordt dat privatisering noodzakelijk is?
Voor iedere staatsdeelneming geldt dat het aandeelhouderschap van de Nederlandse staat in beginsel eens in de zeven jaar wordt geëvalueerd. Een onderdeel van deze evaluatie is of het aandeelhouderschap door de staat moet worden behouden. De achtergrond hoe een onderneming in staatshanden is gekomen is daarbij relevant, maar in principe niet doorslaggevend.
Hoe ziet u in dit geval bijvoorbeeld de NS, DNB, TenneT en het UWV, die ook «uit nood» publiek zijn gemaakt?
Zoals in het vorige antwoord toegelicht, wordt per deelneming periodiek beoordeeld of het staatsaandeelhouderschap nog toegevoegde waarde heeft. Waarbij zij opgemerkt dat niet alle in de vraag genoemde organisaties een staatsdeelneming zijn, zo is bijvoorbeeld UWV een zbo.
Waarom stelt u dat alle publieke belangen gewaarborgd zouden zijn bij privatisering van deze bank?
Uit de eerder uitgevoerde analyse naar de met de Volksbank gemoeide publieke belangen blijkt dat het behoud van een belang in de Volksbank niet nodig is voor de borging van de geïdentificeerde publieke belangen.8 De meest effectieve manier voor borging van deze publieke belangen, zoals de chartale infrastructuur en veilig sparen, is via sectorbrede instrumenten, bijvoorbeeld zelfregulering, afspraken met de sector en concrete wet- en regelgeving. De borging van deze publieke belangen in de financiële sector kan zodoende op efficiënte wijze plaatsvinden met minder verregaande (overheids-)instrumenten dan een staatsdeelneming.
Deelt u de mening dat het publieke belang van bestaanszekerheid en leefbaarheid in de vorm van genoeg fysieke bankkantoren in de regio, bijvoorbeeld door de RegioBank onvoldoende is geregeld?
Ik vind het belangrijk dat eenieder die dat wil voldoende toegang heeft tot fysieke financiële dienstverlening. Er is sinds enkele jaren sprake van een toenemende mate van digitalisering in de samenleving en in het betalingsverkeer. Tegelijkertijd zijn er groepen in de samenleving die afhankelijk zijn van fysieke financiële dienstverlening, of hier de voorkeur aan geven. Ik hecht er waarde aan dat de financiële dienstverlening voor deze groepen voldoende toegankelijk is en zet mij hiervoor in. De toegankelijkheid van het betalingsverkeer kan worden gewaarborgd door verschillende maatregelen. Dit kan bijvoorbeeld door fysieke dienstverlening via bankkantoren en servicepunten, maar bijvoorbeeld ook door bankmedewerkers die bij mensen thuiskomen en door goede telefonische dienstverlening. In het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) is er veel aandacht voor de toegankelijkheid van het betalingsverkeer en wordt besproken hoe fysieke dienstverlening het beste vorm gegeven kan worden. Eind november 2022 heeft het MOB de banken opgeroepen om meer prioriteit te geven aan de toegankelijkheid van het betalingsverkeer, mede naar aanleiding van het DNB-onderzoek dat aantoonde dat ruim 1 op de 6 volwassen Nederlanders (2,6 miljoen mensen) hun bank- en betaaldiensten niet geheel zelfstandig uit kan voeren.9 De banken, waaronder de Volksbank, zijn als reactie op dit rapport gestart met het programma Toegankelijk bankieren.10 Zij ontplooien gezamenlijke initiatieven onder dit programma om de dienstverlening van banken toegankelijker en inclusiever te maken en doen dit in samenwerking met andere instellingen en organisaties. Ook nemen banken, waaronder de Volksbank, individuele maatregelen om de toegankelijkheid van hun dienstverlening te verbeteren. Ik blijf de ontwikkelingen rondom de toegankelijkheid van het betalingsverkeer nauwgezet volgen.
Klopt het dat de Volksbank relatief gezien de meeste fysieke bankkantoren in stand houdt?
Een recente analyse van Betaalvereniging Nederland laat zien dat de Volksbank inderdaad de meeste bankkantoren heeft: de Volksbank had 647 bankkantoren, waarvan het merendeel franchisenemers, de Rabobank 122, ING 57 en ABN Amro 27.11
Kunt u uitsluiten dat na privatisering dit aantal fysieke bankkantoren naar verwachting omlaag zal gaan?
In algemene zin geldt, ook nu de bank nog in staatshanden is, dat het bestuur van de onderneming verantwoordelijk is voor de bedrijfsvoering, hieronder valt ook het aantal bankkantoren. Dit is niet aan de aandeelhouder en kan ik daarom ook in de huidige situatie niet uitsluiten. Voor de Volksbank geldt daarnaast dat het aandeelhouderschap is belegd bij NLFI en ik op verdere afstand sta en dat vanwege geldende ACM-maatregelen zowel NLFI als de staat zich niet mag bemoeien met de commerciële strategie van de bank.
Bij een privatisering zijn er daarnaast ook beperkte mogelijkheden om eisen te stellen aan de koper(s), zoals aan het aantal fysieke bankkantoren.
Deelt u de mening dat er in de ons omringende landen, zoals Duitsland, België, Frankrijk en Polen veel meer publieke banken zijn en dat dat daar helemaal niet als een probleem wordt gezien?
In verschillende Europese landen zijn er banken die in eigendom zijn van de staat of van regionale of lokale overheden, bijvoorbeeld de Sparkassen in Duitsland. Sparkassenzijn (spaar)banken die veelal een regionale focus hebben en in eigendom zijn van een regionale of lokale overheid. In België is de bank Belfius sinds de financiële crisis in handen van de Belgische federale overheid. In Polen is in ieder geval PKO Bank Polski S.A. voor 30% in handen van de Poolse overheid (op 30 september 2024). In veel Europese lidstaten is het gebruikelijk dat er één of enkele publieke banken met een specifieke maatschappelijke functie in eigendom van de staat zijn, zoals in Nederland het geval is voor de sectorbanken BNG Bank en NWB Bank en ontwikkelingsbank FMO.
Deelt u het publieke belang van een gediversifieerd bankenlandschap in Nederland, zoals in de ons omringende landen?
Een gediversifieerd bankenlandschap kan van waarde zijn voor Nederlandse huishoudens en bedrijven. Een bankensector die wordt gekenmerkt door banken met verschillende bedrijfsmodellen, producten en balansstructuren is bijvoorbeeld minder kwetsbaar voor schokken dan een bankensector met een hoge mate van homogeniteit, en komt zo de stabiliteit van bancaire dienstverlening ten goede. Om diversiteit in de Nederlandse bankensector verder te bevorderen is een goed vestigingsklimaat van groot belang, met voldoende ruimte voor nieuwe (innovatieve) uitdagers, waaronder ook non-bancaire aanbieders van financiële diensten.
Deelt u de mening dat het rendement van 11,5 procent van de Volksbank meer dan voldoende is en er helemaal geen noodzaak is voor een reorganisatie en/of privatisering?
Het is aan het bestuur van de bank om de commerciële en operationele strategie te bepalen en in lijn daarmee is het ook aan het bestuur om te beoordelen of een reorganisatie noodzakelijk is.
Het rendement op eigen vermogen was in 2023 11,4 procent. Echter, in 2021 was het rendement op eigen vermogen 4,7 procent en in 2022 5,2 procent. Uit de met uw Kamer gedeelde jaarlijkse voortgangsrapportage van NLFI over de Volksbank12 volgt dat het hogere rendement in 2023 grotendeels het gevolg was van gestegen netto rente-inkomsten en dat het verdien- en funding model van de Volksbank erg afhankelijk is van de rentestanden (en daarmee kwetsbaar is). Daarnaast volgt uit de voortgangsrapportage dat de Volksbank structureel te maken heeft met hoge kosten. In haar recente persberichten laat de Volksbank dan ook weten dat de bank deze kosten wil en moet verlagen om de bank operationeel en commercieel te versterken. Daarom acht de Volksbank een reorganisatie nodig.
Voor de volledigheid, het rendement van de Volksbank heeft geen rol gespeeld bij de eerdergenoemde analyse van NLFI over de toekomstopties.13 Uiteraard draagt een succesvolle reorganisatie wel bij aan de toekomstbestendigheid en winstgevendheid van de bank en daarmee heeft een mogelijke privatisering waarschijnlijk een hogere kans van slagen.
Klopt het dat privatisering in de praktijk meestal onomkeerbaar is en u daarna geen enkele controle meer heeft wie, na doorverkoop, de toekomstige eigenaar zal zijn?
Ja, als een onderneming volledig geprivatiseerd is, heb ik daar als (op dat moment voormalig) aandeelhouder geen invloed op.
Kunt u uitsluiten dat het toekomstige eigendom van de Volksbank in handen zal komen van private equity? Zo ja, op welke manier kunt dat uitsluiten?
Met oog op staatssteunregels kunnen partijen niet bij voorbaat uitgesloten worden. Er dient een transparant en marktconform proces doorlopen te worden. Daarbij hebben de relevante toezichthouders, zoals DNB, een rol bijvoorbeeld in het kader van de toetsing van een nieuwe eigenaar.
Deelt u de mening dat met alleen wet- en regelgeving het publieke belang niet altijd afdoende is geborgd? Klopt het dat dit ook een belangrijk uitgangspunt is van het huidige deelnemingenbeleid?
In algemene zin deel ik de mening dat het voor kan komen dat een publiek belang niet afdoende geborgd kan worden met alleen wet- en regelgeving. Dit volgt ook uit het huidige deelnemingenbeleid. Al moet daarbij opgemerkt worden dat voor ingrijpen in de markt door middel van het aangaan van een deelneming in een bedrijf aantoonbaar dringende redenen nodig zijn.
Voor wat betreft de financiële sector ben ik van mening dat publieke belangen in de financiële sector het beste geborgd kunnen worden met sectorbrede oplossingen.
Daarbij kan het gaan om wet- en regelgeving, maar ook om zelfregulering of afspraken met de sector. Over het algemeen geldt dat het aangaan of aanhouden van een deelneming door de staat een ingrijpende vorm van overheidsingrijpen is waarvoor aantoonbaar dringende redenen nodig zijn. Mijn voorganger heeft geconcludeerd dat er voor de borging van de geïdentificeerde publieke belangen in de financiële sector geen noodzaak is voor het houden van een belang in een individuele financiële instelling.14 Deze lijn volg ik.
Kunt u daarbij, naast een publieke bank een aantal andere varianten in overweging nemen, zoals een maatschappelijke vennootschap, waarin de maatschappelijke taak is geborgd in de statuten, of werknemers-coöperatie, of een coöperatieve bank, met de gemeenten en provincies als leden?
De varianten die u beschrijft zijn, op hoofdlijnen, reeds in kaart gebracht en beoordeeld in de uitgevoerde verkenning en in het advies van NLFI en mijn appreciatie daarvan. Hiervoor verwijs ik u ook naar het antwoord op vraag 2. Ik zie geen aanleiding om deze opties nogmaals te onderzoeken.
Klopt het dat de Volksbank 750 van de 4500 banen wil schrappen?
Uit het persbericht van de Volksbank blijkt dat het de verwachting van de Volksbank is dat tussen 700 en 750 banen zullen verdwijnen per 1 juli 2025.15
Klopt het dus dat de reorganisatie met het oog op privatisering 750 banen kost?
Nee, uit de persberichten van de Volksbank volgt dat het bestuur van de bank het transformatietraject is gestart om verschillende redenen, waaronder het reduceren van kosten en het vereenvoudigen van de organisatiestructuur.
Klopt het dat, indien privatisering achterwege blijft, deze 750 banen kunnen worden gered?
Nee, dat klopt niet. Uit de persberichten van de Volksbank volgt dat het bestuur van de bank het transformatietraject is gestart om de bank effectiever te laten opereren en commercieel en operationeel te versterken. Dit doet de Volksbank door onder meer het reduceren van kosten en het vereenvoudigen van de organisatiestructuur.
Klopt het dat er, in het kader van de reorganisatie, nog meer bankkantoren zullen worden gesloten? Zo ja, hoeveel zullen dat er zijn?
In het recente persbericht van de Volksbank heeft de Volksbank aangegeven dat er een optimalisatie van de bestaande SNS-winkels en RegioBank-vestigingen plaats zal vinden en dat dit zal leiden tot een daling van het aantal vestigingen. De daling van het aantal vestigingen is nog niet bekend. De Volksbank heeft aangegeven dat het uitgangspunt bij de optimalisatie het behoud van landelijke dekking is.
Waarom zouden succesvolle merknamen zoals ASN, RegioBank, BLG Wonen en SNS geschrapt moeten worden?
Het bestuur van de Volksbank gaat over de commerciële strategie van de bank en het is aan het bestuur van de bank om hier een besluit over te nemen. Uit het persbericht volgt dat deze stap noodzakelijk is voor een gezonde toekomst van de bank.
Kunt u deze vragen, een voor een, beantwoorden voor het commissiedebat staatsdeelnemingen van 28 november 2024?
Ja.
Toenemende investeringen en leningen in sectoren die verantwoordelijk zijn voor tropische ontbossing |
|
Christine Teunissen (PvdD), Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie , Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de rapporten «Banking on Biodiversity Collapse» en «Regulating Finance For Biodiversity» van Forests & Finance, gepubliceerd op 16 oktober 2024?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de in deze rapporten gesignaleerde trends van toenemende investeringen en leningen in sectoren die verantwoordelijk zijn voor tropische ontbossing, waaronder de stijging van 395 miljard USD aan leningen sinds het Parijsakkoord en de 7 procent toename van investeringen tussen september 2023 en juni 2024?
De rapporten wijzen op de positie die Europese financiële instellingen, waaronder Nederlandse, innemen in de wereldmarkt door de financiering van bedrijven die actief zijn in sectoren met een verhoogd risico op directe of indirecte bijdrages aan ontbossing.
Hoe verhoudt deze trend zich volgens u tot de doelstellingen van het Global Biodiversity Framework (GBF), waarin 196 overheden zich committeren aan het tegengaan van biodiversiteitsverlies en herstel van natuur, inclusief expliciete doelen voor de financiële sector en geldstromen?
De in de rapporten gesignaleerde trends staan op gespannen voet met de verduurzaming van private financieringsstromen die nodig is om het overkoepelende doel van het Global Biodiversity Framework (GBF) te behalen, waarbij biodiversiteitsverlies tegen 2030 omgebogen wordt naar herstel. Met GBF-actiedoel 15 hebben overheden zich gecommitteerd om maatregelen te nemen die financiële instellingen aanmoedigen en in staat stellen om impact op, en afhankelijkheid van, biodiversiteit in kaart te brengen, daarover te rapporteren, en eventuele negatieve impact te verminderen en positieve impact juist te vergroten. In GBF-actiedoel 14 is opgenomen dat alle financiële stromen in lijn dienen te worden gebracht met de doelen van het GBF. Naar verwachting zullen de meeste landen in 2025 hunNational Biodiversity Strategy and Action Plan (NBSAP) afronden. Ook zullen landen periodiek rapporteren over de voortgang van implementatie. In het NBSAP vertalen landen de mondiale doelen naar nationale doelen en acties. Afhankelijk van de daadwerkelijke realisatie van de plannen in de verschillende NBSAP’s, moet blijken of er voldoende voortgang is om de GBF-doelen te halen.
Bent u bereid om de twee Nederlandse financiële instellingen die hoog in de rangorde staan van schadelijke geldstromen naar verwoesting van de Amazone en andere belangrijke natuur in Zuid-Amerika hierop aan te spreken? Zo ja, op welke wijze gaat u verbetering bewerkstelligen?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven, waaronder financiële instellingen, dat zij handelen conform de internationale standaarden voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen: de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen) en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Conform deze internationale standaarden worden bedrijven geacht risico’s voor mens en milieu in de waardeketen, zoals het risico op ontbossing, te identificeren en aan te pakken. Ook verwacht het kabinet dat financiële instellingen, afhankelijk van de mate van betrokkenheid bij de schade, bijdragen aan herstel of hun invloed aanwenden om nadelige gevolgen te beperken. Het kabinet moedigt financiële instellingen aan om kritisch naar hun huidige beleid te kijken en om te bezien of zij hier verbeteringen in kunnen doorvoeren. Hoe financiële instellingen invulling geven aan deze internationale richtlijnen en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is aan henzelf.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit de rapporten dat de GBF-doelen niet zullen worden gehaald zonder betere regulering van de financiële sector?
Middels EU-wetgeving wordt een aanzienlijk aantal financiële instellingen aan aanvullende wettelijke vereisten onderworpen die bijdragen aan realisatie van de GBF-doelen. Voorbeelden zijn de richtlijn met betrekking tot duurzaamheidsrapportering door ondernemingen (Corporate Sustainability Reporting Directive, afgekort CSRD) en bijbehorende European Sustainable Reporting Standards(ESRS). De onder deze regelgeving vallende ondernemingen, waaronder financiële instellingen, zullen gaan rapporteren over de impact (inclusief afhankelijkheden, risico’s en kansen) van hun bedrijfsstrategie en het gevoerde beleid op biodiversiteit en ecosysteemdiensten. Ook vereisen de ESRS transparantie over biodiversiteitsdoelen en inzicht in de eenheden die gebruikt worden om voortgang ten aanzien van de gestelde doelen te meten.
Daarnaast dient de Europese Commissie – afhankelijk van het akkoord over een eventueel uitstel van inwerkingtreding- op uiterlijk 30 december 2025 een effectbeoordeling van de Europese ontbossingsverordening (EUDR) voor te leggen waarbij onder andere gekeken wordt naar de rol van financiële instellingen bij het voorkomen van geldstromen die direct of indirect bijdragen aan ontbossing en bosdegradatie. De Commissie beoordeelt daarbij of het nodig is om financiële instellingen, rekening houdend met relevante bestaande wetgeving, via EU-wetgeving specifieke verplichtingen op te leggen. Het kabinet is van mening dat de EUDR in de huidige vorm niet geschikt is om financiële instellingen en geldstromen te controleren, omdat deze is gericht op het controleren van de productie en toeleveringsketens van fysieke producten en goederen. Op basis van de effectbeoordeling zal het kabinet opnieuw kijken of de verordening als instrument geschikt is voor het beperken van financiële stromen die bijdragen aan ontbossing, of dat andere instrumenten mogelijk effectiever zijn.
Ook zijn er verschillende andere instrumenten, zoals de EU-taxonomie voor duurzame investeringen, die financiële instellingen inzicht geven in wanneer een investering in een bepaalde economische activiteit als duurzaam kan worden aangemerkt, en verlangen om te rapporteren in hoeverre hun financiële portefeuille daarmee in lijn is.
Tot slot verwachten toezichthouders steeds meer van financiële instellingen als het gaat om het beheersen van aan klimaat en andere natuur gerelateerde financiële risico’s, zoals de financiële risico’s die kunnen voortvloeien uit biodiversiteitsverlies en ontbossing. Dit omvat ook reputatierisico’s die zouden kunnen ontstaan als een instelling eigen doelstellingen of beloftes ten aanzien van biodiversiteit niet na blijkt te komen. In 2020 heeft de Europese Centrale Bank (ECB) toezichtverwachtingen geformuleerd ten aanzien van het beheersen van aan klimaat en biodiversiteit gerelateerde financiële risico’s, waar Europese banken eind dit jaar volledig aan dienen te voldoen. Bij 28 banken heeft de ECB reeds toezichtsmaatregelen getroffen vanwege achterblijvende voortgang.
Is de Nederlandse ambtelijke delegatie voornemens om tijdens de Convention on Biological Diversity (CBD) COP16 in Cali, Colombia te pleiten voor urgente actie om de financiële sector te verplichten schadelijke geldstromen te stoppen en dit op te nemen in de Nederlandse National Biodiversity Strategies and Action Plan (NBSAP)? Zo nee, waarom niet?
De in november 2024 afgeronde COP16 stond voornamelijk in het teken van de implementatie van de GBF-afspraken, waaronder het mobiliseren van voldoende financiële middelen. Daartoe was het de bedoeling dat de herziene strategie voor het mobiliseren van middelen zou worden aangenomen met vrijwillig te nemen acties voor overheden, financiële instellingen en andere stakeholders om financiële middelen te mobiliseren en geldstromen te vergroenen. Nederland heeft zich constructief opgesteld in discussies daarover. De strategie is echter door gebrek aan steun en tijd niet vastgesteld. Voorts heeft Nederland in het Nederlands Paviljoen verschillende sessies georganiseerd en gefaciliteerd over het mobiliseren en vergroenen van geldstromen en daarmee bijgedragen aan bewustwording en kennisdeling.
Het kabinet is voornemens om het NBSAP aan het begin van het tweede kwartaal van 2025 in te dienen bij het secretariaat van het VN Biodiversiteitsverdrag en met de Kamer te delen (Kamerstukken 21501-08-961, 2024Z15797 en 21501-32-1681). Naar aanleiding van de motie van de leden Bromet en Van Campen (21501-32-1685) zal er aan het begin van het tweede kwartaal ook een brief naar de Kamer worden gestuurd waarin wordt toegelicht op welke onderdelen er aanpassingen zijn geweest ten opzichte van het ambtelijke concept van oktober 2024.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van vrijwillige initiatieven in de financiële sector, zoals de Taskforce on Nature-related Financial Disclosures (TNFD), in het licht van de bevindingen in de Forests & Finance rapporten?
Vrijwillige rapportageraamwerken zoals ontwikkeld door de Taskforce on Nature-related Financial Disclosures kunnen, mede omdat ze opgesteld zijn door experts vanuit relevante sectoren zelf, een bijdrage leveren aan het vergroten van inzicht in aan biodiversiteit gerelateerde financiële risico’s. Ook is het raamwerk van de TNFD een bouwsteen geweest voor de ESRS ten aanzien van biodiversiteit en ecosystemen in het kader van de CSRD. Ik vind het tegelijkertijd van belang dat rapportages over duurzaamheidsaspecten proportioneel zijn en dubbele rapportagelasten worden voorkomen. De interoperabiliteit van rapportagestandaarden is daarom van groot belang. Momenteel werkt de TNFD aan «transitieplanning» om een brug te slaan tussen enerzijds meting en rapportage en anderzijds besluiten, activiteiten en investeringen die daadwerkelijk gunstig zijn voor de natuur en biodiversiteit.
Kunt u een overzicht geven van de huidige overheidsinstrumenten die worden ingezet om het toezicht op geldstromen te verbeteren die bijdragen aan ontbossing via Europese of Nederlandse financiële instellingen?
Het prudentiële toezicht op financiële instellingen is belegd bij de Europese Centrale Bank en De Nederlandsche Bank; de Autoriteit Financiële Markten is de gedragstoezichthouder. Vanuit prudentieel oogpunt kijken de ECB en DNB naar mogelijke financiële risico’s die samenhangen met de directe of indirecte bijdrage van financiële instellingen aan milieuaantasting (bijvoorbeeld als gevolg van ontbossing), waaronder kredietrisico’s, operationele risico’s en reputatierisico’s. Vanuit gedragstoezicht houdt de AFM toezicht op de mate waarin financiële instellingen juiste informatie verschaffen over de milieurisico’s en -effecten van hun financieringen, beleggingen en producten en of zij waar nodig rekening houden met duurzaamheidsvoorkeuren van klanten.
Rapportageverplichtingen op grond van de CSRD en andere instrumenten zoals genoemd in antwoord op vraag 5 dragen bij aan meer kennis over de impact van financiële instellingen op duurzaamheid, inclusief de impact op ontbossing. Deze regelgevende kaders stellen financiële toezichthouders ook beter in staat om toezicht te houden op de beheersing financiële duurzaamheidsrisico’s.
Daarnaast ondersteunt de overheid niet-bindende initiatieven die zich al dan niet mede richten op financiële instellingen en die bijdragen aan het respecteren van mensenrechten en sociale standaarden en de beheersing van duurzaamheidsrisico’s. Denk hierbij aan de OESO-richtlijnen, de rapportagestandaarden en meetmethoden van de Taskforce on Nature-related Financial Disclosures en het Partnership Biodiversity Accounting Financials en de Ecosystem Services Valuation Database. Dergelijke initiatieven helpen financiële instellingen om meer inzicht te krijgen in hun impact, afhankelijkheden en risico’s rondom ontbossing, biodiversiteit en ecosysteemdiensten.
Tot slot heeft het kabinet regelmatig contact met financiële instellingen, bijvoorbeeld via het Platform voor Duurzame Financiering, om ontwikkelingen, kennis en verwachtingen met elkaar te uit te wisselen, ook in relatie tot ontbossing.
Welke mogelijkheden ziet u om, analoog aan de eisen voor marktdeelnemers in de Europese Bossenwet ((EU) 2023/1115), ook financiële instellingen wettelijk te verplichten dat er geen of slechts een verwaarloosbaar risico bestaat dat hun beleggingen, leningen of andere diensten bijdragen aan ontbossing?
In het kader van de EUDR worden op dit moment geen wettelijke acties genomen om bepaalde investeringen te verbieden. Zoals gezegd dient de Europese Commissie afhankelijk van het akkoord over eventueel uitstel van de inwerkingtreding uiterlijk op 30 december 2025 een effectbeoordeling van de EUDR voor te leggen. Deze beoordeling zal gaan over de rol van financiële instellingen bij het voorkomen van geldstromen die direct of indirect aan ontbossing en bosdegradatie bijdragen. De Commissie dient daarbij te beoordelen of het nodig is om financiële instellingen onder de reikwijdte van de EUDR te brengen, rekening houdend met alle relevante bestaande horizontale en sectorale wetgeving.
Zoals in antwoord op vraag 5 genoemd, is het kabinet van mening dat de EUDR in de huidige vorm geen geschikt instrument is voor het controleren van financiële stromen, omdat deze zich richt op toeleveringsketens van fysieke producten. Afhankelijk van de uitkomst van de effectbeoordeling zal het kabinet opnieuw kijken of deze verordening als instrument geschikt is voor het beperken van financiële stromen die bijdragen aan ontbossing, of dat andere instrumenten effectiever zijn.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk na de COP16 beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Helft stichtingen ondervindt problemen met de bank: ‘Het systeem is doorgeslagen’’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het systeem van screening van klanten en transacties op verdachte praktijken is doorgeslagen voor de ongeveer 360 duizend verenigingen en stichtingen die actief zijn, zoals de directeur van Goede Doelen Nederland in het artikel uit de Volkskrant stelt op basis van de in dit artikel genoemde enquête met de uitkomst dat 52 procent van de maatschappelijke organisaties problemen met banken ondervindt en dat een op de vijf constant of regelmatig problemen ondervindt?1
Het betalingsverkeer moet voor iedereen toegankelijk zijn. Tegelijkertijd moet worden voorkomen dat het financieel stelsel wordt misbruikt door kwaadwillenden. De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) verwacht van poortwachters, waaronder banken, dat zij cliëntenonderzoek doen. Ik herken de beschreven problematiek. Ook ik krijg regelmatig signalen dat aan klanten onnodige vragen worden gesteld en zodoende veel te veel last hebben van het klantonderzoek door banken. Het is van essentieel belang dat klanten geen onnodige lasten ervaren en dat banken alleen vragen stellen en klantonderzoek doen in lijn met de risicogebaseerde aanpak. De Wwft bepaalt dat het onderzoek van poortwachters risicogebaseerd moet zijn. Dit betekent dat de intensiteit van het onderzoek in lijn moet zijn met de risico’s: zijn de risico’s op witwassen of financieren van terrorisme hoog, dan zal het onderzoek diepgaander moeten zijn dan als de risico’s laag zijn.
De risicogebaseerde aanpak van banken moet beter. De Wwft biedt die ruimte. Dit is ook vastgesteld in een rapport van De Nederlandsche Bank (DNB) in 2022, de toezichthouder op de naleving van de Wwft door banken.2Banken doen ook nu soms nog steeds meer dan de Wwft vereist en stellen in sommige gevallen ook vragen die de Wwft niet voorschrijft. De huidige aanpak leidt daardoor tot onnodige lasten. Ik vind het daarom van essentieel belang dat banken blijven inzetten op het verbeteren van hun risicogebaseerde aanpak, om onnodige problemen en uitsluiting te voorkomen. Ik begrijp dat het voor banken soms nog moeilijk is om risicogebaseerd te werk te gaan. Ik vraag hiervoor dan ook aandacht van toezichthouder de Nederlandsche Bank (DNB). DNB spreekt hierover met de banken. Begin 2025 stuur ik uw Kamer, met de Minister van Justitie en Veiligheid, de uitwerking van het regeerprogramma op het terrein van het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering. Een proportionele, risicogebaseerde uitvoering van de Wwft zal ik hierin ook nadrukkelijk meenemen.
Bent u het ermee eens dat vrijwilligers die in het algemeen belang een steentje bij willen dragen aan de gemeenschap, moeten worden gestimuleerd door te overheid in plaats van gefrustreerd?
Ja, het maatschappelijk middenveld levert een belangrijke bijdrage aan onze samenleving. Vrijwillige inzet is van belang voor een sociale basis en samenhang in onze samenleving en zorgt er ook voor dat mensen een plek hebben om te participeren en ergens bij te horen. Net als voor ieder ander die deelneemt aan het maatschappelijk verkeer kan dit betekenen dat vrijwilligers of stichtingen en verenigingen aan cliëntenonderzoek door poortwachters worden onderworpen. Ook het maatschappelijk middenveld kan immers worden misbruikt voor criminele doeleinden, zoals witwassen. De poortwachtersrol is er om dit risico te verkleinen. Daarbij is het wel van belang dat de poortwachtersrol risicogebaseerd wordt uitgevoerd.
Kunt u aangeven in hoeverre deze problemen uitvloeisels zijn van de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen?
De in het artikel genoemde problemen zijn geen uitvloeisel van de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (WBTR). De WBTR is op 1 juli 2021 in werking getreden en voorziet in maatregelen om de kwaliteit van bestuur en intern toezicht bij verenigingen en stichtingen te verbeteren. De WBTR bevat geen bepalingen of verplichtingen over extern toezicht op verenigingen en stichtingen door bijvoorbeeld banken of DNB.
Kunt u aangeven waarom de problemen bij het openen van een rekening nog steeds in dezelfde mate spelen, ondanks de afgesproken «sectorstandaard» of waarom daarmee niet wordt gewerkt, zoals blijkt uit de praktijk waarin kleine organisaties contanten of eigen rekeningen gebruiken als oplossing voor het openen van een rekening?
DNB pleit in het eerder genoemde rapport voor een meer risicogebaseerde aanpak van de Wwft door banken. Ik sluit me daar volledig bij aan; klanten moeten geen onnodige vragen meer krijgen. Naar aanleiding van het DNB-rapport zijn banken in gesprek gegaan met verschillende sectoren. Tijdens deze gesprekken is gekeken hoe het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering beter en gerichter kan, zodat de aandacht van de banken zich richt op waar de risico’s het grootst zijn. Naar aanleiding van deze gesprekken zijn er door de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) verschillende standaarden opgesteld die banken uitgangspunten bieden voor het risicogebaseerder toepassen van de open normen uit de Wwft. De NVB heeft desgevraagd aangegeven dat er door banken momenteel gewerkt wordt aan de implementatie van de standaard voor de «not-for-profit» (NPO) sector. Sommige banken zijn hierin verder dan andere banken. De NVB heeft desgevraagd aangegeven dat het effect van de standaarden reeds ingezet moet zijn en dat de eerste banken al gevorderd zijn met implementatie, maar er moet in sommige gevallen nog veel gedaan worden. De NVB heeft desgevraagd aangegeven met de banken in te blijven zetten op verdere verbetering. De resultaten uit de enquête in het artikel moeten dan ook gezien worden als een nulmeting. Een volgende meting zal plaatsvinden wanneer de banken verder zijn met implementatie.
In het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB)3 wordt de voortgang van de standaarden besproken. Ik vind het belangrijk dat banken deze standaarden volledig implementeren. Ik blijf dat ook benadrukken in het MOB. Nu de NVB heeft aangegeven dat dit tot minder onnodige lasten bij de klant moet leiden, is het van belang dat de banken hier werk van maken. Daarnaast houdt DNB toezicht op de risicogebaseerde aanpak van banken. DNB heeft desgevraagd aangegeven ook gesprekken te voeren met individuele banken over een juiste toepassing van de risicogebaseerde aanpak. Ik ben zelf ook met DNB doorlopend in gesprek over de antiwitwasaanpak en de verbeteringen die nodig zijn bij banken. Ik blijf hier de komende tijd verder op inzetten en zal hier verder op ingaan in de uitwerking van het regeerprogramma.
Kunt u aangeven welke acties u gaat ondernemen om ervoor te zorgen dat de afgesproken standaard wel gaat worden toegepast en op welke termijn stichtingen en verenigingen hiervan voordeel gaan ondervinden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om met banken in gesprek te gaan om de bankkosten die met name voor kleine verenigingen in de loop der jaren tot absurde hoogten zijn gestegen, te verlagen?
Ik ga in het MOB de vraag bij banken neerleggen om te kijken naar de tarieven die zij in rekening brengen bij klanten, waaronder het maatschappelijk middenveld, als gevolg van de Wwft. De tarieven die de bank rekent voor het aanhouden van een betaalrekening moeten proportioneel en uitlegbaar zijn. Dit betekent dat het tarief in verhouding moet staan tot de diensten die de bank verleent. Daarnaast moet de bank kunnen uitleggen waarom deze bepaalde kosten in rekening brengt en daar transparant over zijn.
Een bank heeft contractsvrijheid, wat betekent dat de bank zelf beslist of de bank een zakelijke relatie met een klant aangaat en welke tarieven hiervoor in rekening worden gebracht. Contractsvrijheid is echter niet onbegrensd. De vrijheid wordt bijvoorbeeld beperkt door de bijzondere zorgplicht die banken in het maatschappelijk verkeer vervullen. In het huidige tijdperk is het hebben van een betaalrekening noodzakelijk om aan het maatschappelijk verkeer te kunnen deelnemen en activiteiten te kunnen ontplooien, ook voor het maatschappelijk middenveld. Het cliëntenonderzoek kan, afhankelijk van de complexiteit van de entiteit en het witwasrisico dat deze entiteit mogelijk oplevert, veel tijd in beslag nemen. Een bank maakt hier kosten voor. Het is voorstelbaar dat deze deels doorberekend worden aan de klant, zoals dat ook het geval is bij andere kosten die de bank maakt bij het aanbieden van dienstverlening. Het is ook hierbij van belang dat banken zich bewust zijn van de rol die zij spelen in het betalingsverkeer. Het betalingsverkeer moet immers voor iedereen toegankelijk zijn.
De productiecapaciteit voor munitie en defensiematerieel |
|
Wijen-Nass |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Gijs Tuinman (BBB) |
|
Bent u, in het kader van de garantstelling en financiering van startups en andere bedrijven in deze sector, voornemens om bijvoorbeeld ook een (strategisch) aandeel in dit soort bedrijven te nemen? Zo ja, wat is hiervan de status? Zo nee, zou het kabinet kunnen onderzoeken of dit een optie zou kunnen zijn?
In de Kamerbrief «Voortgang Structureel Versterken Europese productie munitie en Defensiematerieel» is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang die Defensie met partners maakt om de financieringspositie van start-ups, scale-ups, het MKB en de gevestigde defensie-industrie te versterken.1 Mocht Defensie overwegen om staatsdeelnemingen in een bedrijf in de sector te nemen, staat daar bijvoorbeeld de Beschermingsvoorziening Economische Veiligheid voor ter beschikking.2 Uw Kamer wordt in Q1 2025 geïnformeerd over hoe Defensie en Economische Zaken (EZ) de strategische positie van de defensie-industrie verder gaan versterken op de lange termijn. Het instrumentarium dat de rijksoverheid daarin voorhanden heeft, waaronder de mogelijkheid van een strategisch aandeel in bedrijven, wordt hierin meegenomen. Ook wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang die Defensie en haar partners hebben geboekt met het recent aangekondigde publiek-private platform Defport.
Bent u bereid contact op te nemen met de Duitse Minister van Economische Zaken om te onderzoeken of een deel van de tekorten aan munitie en defensiematerieel bij deze bedrijven (die te kampen hebben met productie-uitval door de afgenomen vraag) kan worden geproduceerd, om niet alleen de Europese productie snel op te schalen maar ook een economische impuls te geven en daarbij ook Nederlandse bedrijven te betrekken?
Defensie is voortdurend in gesprek met Duitsland over verschillende materieelprojecten, bijvoorbeeld de aanschaf van de Leopard gevechtstanks en de Boxer gevechtsvoertuigen. Het leveren van gevechtskracht voor de krijgsmacht staat hierbij centraal, Defensie staat open voor kansen voor versnelling. De Staatssecretaris heeft regelmatig overleg met zijn Duitse collega over de voortgang van deze materieelprojecten. Daarnaast spreekt de Minister regelmatig met zijn Duitse collega over concrete mogelijkheden om gezamenlijk de Defensieproductie op te schalen, zoals onlangs bij zijn officiële bezoek aan Berlijn en gedurende de Raad Buitenlandse Zaken Defensie in Brussel. In deze gesprekken positioneren wij, in samenwerking met het Ministerie van EZ, actief de Nederlandse (defensie-)industrie. Zo kunnen onze internationale partners rekenen op Nederlandse (technologische) oplossingen en versterken wij de positie van Nederlandse bedrijven in de keten. Wij zoeken zo veel als mogelijk de samenwerking op, maar elk land maakt hier een eigen afweging in, bijvoorbeeld op basis van de militaire behoefte, industriële productiecapaciteit of economische grondslagen. Het is aan Duitsland om te beoordelen of er sprake is van overcapaciteit bij haar nationale (civiele) industrie en zo ja, of men het opportuun acht deze in te zetten voor de opschaling van de defensie-industrie.
De aangespannen arbitragezaak tegen de Staat van ExxonMobil |
|
Julian Bushoff (PvdA), Sandra Beckerman |
|
Sophie Hermans (VVD), van Marum |
|
![]() |
Kent u het bericht «ExxonMobil kondigt nieuwe arbitragezaak aan tegen Nederlandse staat om sluiting Groningenveld»?1
Ja.
Kunt u garanderen, dat u net als het vorige kabinet, geen integrale gesprekken gaat voeren met bedrijven als Shell en ExxonMobil waarvan elk verantwoordelijkheidsgevoel voor de aangerichte schade ontbreekt? Deelt u de mening dat er met zulke immorele bedrijven geen gesprekken gevoerd moeten worden en dat ze bestreden dienen te worden in een rechtszaak?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over de stand van zaken van de procedures met NAM en haar aandeelhouders (Kamerstuk 33 529, nr. 1260) zijn begin dit jaar de op dat moment nog lopende gesprekken met Shell en ExxonMobil opgeschort in afwachting van besluitvorming door het kabinet. Shell en ExxonMobil hebben per brief laten weten graag opnieuw met de Staat in gesprek te gaan. Dit kabinet beziet op dit moment of het in het belang van de Staat is om, en zo ja, hoe gesprekken te hervatten. Omdat juridische procedures met Shell en ExxonMobil ook nadelen en risico’s kennen, wordt ook de optie van gesprekken door dit kabinet afgewogen. De gesprekken zullen niet hervat worden zonder de Kamer hierover vooraf te informeren.
Kunt u garanderen dat deze arbitragezaak niet tot een versobering of vertraging van de toch al moeizame schadeafhandeling voor getroffen Groningers zal leiden?
Het kabinet kan u verzekeren dat de discussies tussen ExxonMobil en de Staat over de kosten geen enkel effect hebben op de uitvoering van de schadeafhandeling en versterkingsoperatie. Na de afspraken die in 2018 zijn gemaakt, is de NAM volledig uit de schadeafhandeling en versterkingsoperatie gehaald.
Deelt u de mening dat het schaamteloos is van ExxonMobil, die miljarden heeft verdiend aan de gaswinning in Groningen terwijl er als gevolg meer dan 85.000 huizen schade hebben opgelopen en 20.000 mensen gezondheidsproblemen, nu niet hun verantwoordelijkheid nemen in recht doen aan Groningen: schadeafhandeling, versterking en de ereschuld inlossen?
Het kabinet vindt het belangrijk dat ExxonMobil, maar ook Shell, zich houdt aan de gemaakte afspraken en hun verantwoordelijkheid nemen. Shell en ExxonMobil hebben immers een belangrijke rol gespeeld bij de gaswinning in Groningen en de afspraken die de Staat met deze bedrijven heeft gemaakt vanaf 2018 weerspiegelen deze rol.
Hoe groot is volgens u het bedrag dat Shell en ExxonMobil, gezien de schade die ze hebben aangericht, moreel verplicht zijn aan de Groningers?
Gelet op zowel de procespositie van de Staat als de eventuele onderhandelpositie van de Staat, indien zoals hierboven aangegeven bij het antwoord op vraag 2 gesprekken hervat worden, is het niet wenselijk om eventuele bedragen te noemen.
Wat is uw mening betreft het feit dat aandeelhouders van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) meermaals verzoeken voor vrijwillige bijdrages aan de ereschuld hebben geweigerd? Deelt u de mening dat ongeacht de afloop van de arbitragezaak ExxonMobil recht moet doen aan Groningen door fatsoenlijk bij te dragen schadeafhandeling, versterking en de ereschuld inlossen?
De verantwoordelijkheid van de Staat en de NAM en haar aandeelhouders voor de negatieve gevolgen van de gaswinning uit het Groningenveld gaat wat het kabinet betreft verder dan alleen schadeafhandeling en de versterkingsopgave. Nij Begun bevat aanvullende maatregelen voor de aanpak van de maatschappelijke en economische problemen in Groningen, waarmee gedurende 30 jaar een generatielange bijdrage van 7,5 miljard euro gemoeid is. Het kabinet ziet graag dat NAM ook bijdraagt aan deze kosten om problemen in Groningen die worden veroorzaakt door de gaswinning structureel aan te pakken. De Staat heeft reeds meermaals de aandeelhouders van de NAM verzocht een vrijwillige bijdrage aan de ereschuld te leveren, tot op heden zonder resultaat. Dat betreurt het kabinet.
Bent u bereid om over te gaan op verplichte bijdrages van Shell en ExxonMobil, gezien het feit dat de aandeelhouders niet bereid zijn om vrijwillig hun ereschuld in te lossen? Zo nee, waarom niet?
Kenmerk van een ereschuld is dat deze niet juridisch afdwingbaar is. Zoals beschreven in de brief over een verkenning van een belastingheffing op Shell en ExxonMobil van 21 mei jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 1237) heeft de voormalige Staatssecretaris Mijnbouw de opties onderzocht voor een extra heffing, naast de bestaande heffingen voor de kosten van de schadeafhandeling en de versterkingsopgave. Die opties zijn beperkt en worden begrensd door artikel 104 van de Grondwet en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP EVRM). Een individuele heffing op de NAM is alleen mogelijk voor kosten ter bestrijding van de nadelige gevolgen van de gaswinning uit het Groningenveld, die in voldoende nauw verband staan met de verantwoordelijkheid of het handelen van NAM en niet aan een ander kunnen worden toegerekend.
Bent u bereid artikel 15 van de Tijdelijke Wet Groningen in te zetten om kosten in rekening te brengen bij de NAM voor de schadeafhandeling en de versterkingsopgave van de Groningers en zodoende hun ereschuld in te lossen? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag 7 is het kabinet ingegaan op de juridische afdwingbaarheid van een ereschuld. Artikel 15 van de Tijdelijke wet Groningen (TwG) wordt gebruikt om kosten in rekening te brengen bij de NAM voor de schadeafhandeling en de versterkingsopgave. Vanaf inwerkingtreding van de TwG op 1 juli 2020 wordt de schadeafhandeling uitgevoerd door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). De kosten daarvan worden door middel van heffingen doorbelast aan de NAM. Sinds de inwerkingtreding van de wetswijziging van de TwG voor versterken op 1 juli 2023 worden ook de kosten voor de versterking vanaf het derde kwartaal 2023 op de NAM verhaald door middel van een heffing op grond van artikel 15.2 Het kabinet is voornemens om alle kosten waarvoor NAM wettelijk aansprakelijk is via deze heffingen op de NAM te verhalen.
Bent u bereid de Tijdelijke Wet Groningen te verruimen zodat ook kosten voor overige maatregelen van overheden ter bestrijding van de nadelige gevolgen, zoals sociale en economische problemen alsook de verduurzamingsopgave, van de gaswinning in rekening kunnen worden gebracht bij de NAM? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel in behandeling waarin een wijziging van de heffingsgrondslag wordt voorgesteld.3 De bestaande bepalingen in combinatie met voorliggende aanpassingen maken het mogelijk om alle kosten ter bestrijding van de nadelige gevolgen van de gaswinning uit het Groningenveld, die vallen onder de aansprakelijkheid van de NAM, op de NAM te kunnen verhalen. De mogelijkheden tot het verhalen van kosten zijn daarmee niet onbegrensd: er zal altijd een relatie met de gaswinning moeten zijn. In de periodieke heffingsbesluiten zal worden onderbouwd welke kosten binnen de aansprakelijkheid van de NAM vallen.
Hoe groot deel van 1,1 miljard euro die in rekening is gebracht aan de NAM voor de versterkingsoperatie is reeds voldaan?
Voor wat betreft de stand van zaken rond doorbelasting van kosten aan de NAM verwijzen wij naar pagina’s 84 en 85 van de memorie van toelichting bij de ontwerpbegroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstuk 36 000-VII, nr. 2). In tabel 24 is opgenomen dat van de 1,306 miljard euro aan de NAM in rekening gebrachte kosten 756 miljoen euro is voldaan. Derhalve is 550 miljoen euro nog niet voldaan.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid van arbitragegesprekken achter gesloten deuren voor dit soort amorele bedrijven als Shell en ExxonMobil onwenselijk zijn?
In het Akkoord op Hoofdlijnen (AoH) is afgesproken dat geschillen tussen partijen beslecht worden door arbitrage bij het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI). Hier is voor gekozen omdat dit in het verleden ook zo afgesproken was binnen het gasgebouw. Arbitrageprocedures zijn in beginsel vertrouwelijk. Daarbij zijn partijen bij de arbitrage over het Akkoord op Hoofdlijnen overeengekomen dat het vonnis openbaar kan worden gemaakt (behoudens bedrijfsgevoelige informatie).
Kunt u deze vragen voor 5 november beantwoorden?
Vanwege de overlap in de vragen van de leden Bushoff (GL/PvdA) en Beckerman (SP) (ingezonden op 11 oktober 2024, met het kenmerk 2024Z15684) en de 28 vragen van het lid Teunissen (PvdD) (ingezonden op 18 oktober 2024, met het kenmerk 2024Z16315) en de benodigde afstemming tussen departementen is het helaas niet gelukt deze vragen binnen de gebruikelijke termijn te beantwoorden.
Het bericht ‘Incassobureaus overtreden de wet: ‘Zorgelijk’ |
|
Joost Sneller (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
van Weel , Nobel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Incassobureaus overtreden de wet: «Zorgelijk»»?1
Ja, zowel de publicatie van dit bericht in de Telegraaf2 als het persbericht van de Inspectie is mij bekend.
Hoeveel incassodienstverleners heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid (Inspectie JenV) bezocht in de afgelopen periode?
De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft in de periode tussen 1 april en 1 oktober jl. 11 incassodienstverleners bezocht.3
Hoeveel van de bezochte incassodienstverleners waren in overtreding? Kunt u een overzicht maken van de type overtredingen en het aantal keren dat de incassodienstverleners in overtreding waren?
Deze gegevens heb ik geprobeerd te krijgen, maar de Inspectie JenV is een onafhankelijke toezichthouder en zij heeft aangegeven dat geen enkele van de bezochte incassodienstverleners zijn zaken volledig op orde had. Het is voor mij niet mogelijk hier een nadere toelichting op te geven. Het is aan de Inspectie JenV om (indien juridisch mogelijk) te publiceren over hoe zij het toezicht op incassodienstverleners vormgeeft en welke overtredingen zij daarbij constateert.
Hoeveel Nederlanders met een schuld, schat u in, hebben te maken met een incassodienstverlener die de wet overtreedt?
Momenteel is het niet mogelijk om een schatting te maken van het aantal Nederlanders dat een schuld heeft en te maken heeft met een incassodienstverlener die de wet overtreedt. Met de inwerkingtreding van de Wet kwaliteit incassodienstverlening (Wki)4 is het op basis van de gestelde kwaliteitseisen per 1 april 2024 voor een incassodienstverlener mogelijk om in overtreding te zijn. In welke mate overtredingen voorkomen, de ernst van de overtredingen en hoeveel personen dit betreft is niet in te schatten op basis van de bevindingen van de Inspectie over de eerste zes maanden na inwerkingtreding. Dit geeft een nog te beperkt beeld.
Wat kan u doen voor deze mensen? Waar hebben zij recht op en hoe kunnen zij dat verhalen? Hoe gaat u deze groep bereiken?
De Wet kwaliteit incassodienstverlening is bedoeld om de burger met schulden betere bescherming te bieden en schuldeisers meer duidelijkheid te geven over de voorwaarden waaraan incassodienstverleners moeten voldoen. Dit betekent in de praktijk onder andere dat de schuldenaar mag rekenen op een correcte benadering door de incassodienstverlener, het duidelijk moet zijn waar de vordering over gaat en dat de bereikbaarheid van de incassodienstverlener goed dient te zijn.
Een schuldenaar kan op grond van de Wki een klacht indienen bij de betreffende incassodienstverlener indien de schuldenaar van mening is dat hier aanleiding toe is. Te denken valt aan de benadering door een incassobureau tussen 20.00 uur en 7.00 uur. Op basis van de Wki is dit niet meer toegestaan. Wanneer het kenbaar maken van de klacht bij de incassodienstverlener niet de gewenste uitkomst geeft is het mogelijk om de klacht door te geleiden naar de geschilleninstantie waar de incassodienstverlener bij aangesloten dient te zijn5.
Op het moment dat iemand met een schuld te maken heeft met een incassodienstverlener die de wet overtreedt kan de schuldenaar melding maken bij de Inspectie Justitie en Veiligheid. De meldingen hebben nadrukkelijk niet tot doel om een individueel geschil met een incassodienstverlener te beslechten. De Inspectie JenV verzamelt de signalen over incassodienstverleners en indien deze voldoende aanleiding geven voor een inspectie, dan brengt zij een bezoek aan het betreffende bedrijf.
Indien de incassokosten op een foutieve manier zijn berekend, dan kunnen schuldenaren zich te allen tijde daartegen verweren, zo nodig bij de kantonrechter. Per 1 oktober 2025 kunnen schuldenaren op grond van het register incassodienstverlening met zekerheid nagaan of ze te maken hebben met een geregistreerde incassodienstverlener. Per 1 oktober 2026 treden de civielrechtelijke gevolgen van de Wet kwaliteit incassodienstverlening in werking.6 Dit betekent in de praktijk dat per die datum een schuldenaar de incassokosten niet hoeft te betalen indien een incassodienstverlener niet in het register incassodienstverlening is opgenomen.
Informatie over de Wet kwaliteit incassodienstverlening staat op de website van de Rijksoverheid7, maar ook op de websites van de Inspectie Justitie Veiligheid8 als toezichthouder en Justis9 als screener en beheerder van het register incassodienstverlener.
Hoe kan het volgens u zo zijn dat veel incassodienstverleners nog niet voldoen aan de kwaliteitseisen van de Wet kwaliteit incassodienstverleners?
De Wet kwaliteit incassodienstverleners is per 1 april 2024 in werking getreden. Uit de eerste toezichtsignalen lijkt naar voren te komen dat incassodienstverleners tijd nodig hebben om volledig te voldoen aan de wettelijke eisen die worden gesteld. Deze toezicht signalen laten ook zien dat de inwerkingtreding van de Wet kwaliteit incassodienstverlening impact heeft. Hierbij geldt dat met deze wet de sector voor het eerst wordt gereguleerd. Het is op voorhand niet goed in te schatten hoe de wet in de praktijk zal uitwerken.
Het toezicht is in de eerste periode met name gericht op het informeren over de nieuwe wet- en regelgeving en het stimuleren van incassodienstverleners om zo snel mogelijk aan de wettelijke vereisten te voldoen. Meer informatie over het toezicht van de Inspectie is ook te vinden in de toezicht strategie die zij hebben ontwikkeld10.
Waarom heeft de Inspectie JenV ervoor gekozen om in 2024 voornamelijk in te zetten op informeren en stimuleren in plaats van over te gaan op handhaving?
De Inspectie JenV heeft ervoor gekozen om de sector tot 1 januari 2025 tijd te geven om zich aan de nieuwe wet- en regelgeving te conformeren. Zo kan het zijn dat incassodienstverleners naar aanleiding van de eisen uit de Wki wijzigingen moeten doorvoeren in hun systemen, bedrijfsvoering, werkprocessen en personeelsbeleid. Regulering in het algemeen is nieuw voor deze sector. Ook geldt dat de lagere regelgeving11, behorend bij de Wki, pas kort voor de inwerkingtreding van de Wki is gepubliceerd. Daarnaast bevat de Wki open normen, die nadere invulling vragen. Om de sector hier in tegemoet te komen, heeft de Inspectie ervoor gekozen om de eerste maanden primair in te zetten op informeren en stimuleren en alleen bij zeer ernstige overtredingen over te gaan tot handhaving.
Bent u het met de stelling eens dat incassodienstverleners al heel veel tijd hebben gehad om zich aan te passen aan nieuwe wet en regelgeving en dat bij overtreding daarvan forse consequenties moeten gelden?
Nee, de in mijn vorige antwoord genoemde periode kan als redelijk worden beschouwd om de bedrijfsvoering en processen aan te passen aan de eisen van de Wki en onderliggende regelgeving. De ministeriële regeling met de uitwerking van de kwaliteitseisen is op 28 maart 2024 gepubliceerd. In van de Memorie van Toelichting12 bij de Wki wordt ervan uitgegaan dat de incassodienstverleners voldoende tijd hebben gehad om op de inwerkingtreding te anticiperen. Met de toezichtstrategie zoals ingezet door de Inspectie wordt er voldoende tijd aan de sector gegeven om de kwaliteitseisen door te voeren.
Kunt u toezeggen de Inspectie JenV te bewegen alsnog direct over te gaan tot handhaving en daarmee niet te wachten tot 2025?
Nee, de Inspectie JenV is onafhankelijk in de uitvoering van haar toezicht en de keuzes die zij hierin maakt. Indien zij aanleiding ziet om over te gaan tot handhaving zal zij dit ook binnen de wettelijke kaders doen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden voor het commissiedebat Armoede en Schulden van 17 oktober aanstaande?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat ING per direct geen nieuwe leningen meer verleent aan bedrijven die zich alleen richten op het oppompen van olie en gas en het ontwikkelen van nieuwe velden?1
Ja.
Om welke bedrijven gaat het?
Ik beschik niet over die informatie. Met welke partijen financiële instellingen financieringsrelaties aangaan, is bedrijfsvertrouwelijke informatie. Een financiële instelling kan er uit eigen beweging en onder voorwaarden (zoals de vereisten uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming) voor kiezen informatie om financieringsrelaties te openbaren, maar dit is niet verplicht.
Is het toegestaan om groepsgewijs bedrijven op deze gronden een leningverstrekking te weigeren?
Het staat financiële instellingen vrij om bedrijven wier bedrijfsactiviteiten niet overeenkomen met hun beleid omtrent maatschappelijk verantwoord ondernemen niet te financieren. Vanuit risicomanagementoogpunt is het van belang dat financiële instellingen al hun financiële risico’s adequaat beheersen. Teveel CO2-intensieve activiteiten op de balans is een risico, omdat de waarde hiervan op termijn kan afnemen door de verduurzaming van de economie. Daarnaast spant ING zich als ondertekenaar van het Klimaatcommitment in om een actieve bijdrage te leveren aan het Akkoord van Parijs. Circa vijftig Nederlandse financiële instellingen hebben dit ondertekend. Met dit initiatief pakt de financiële sector een belangrijke rol binnen de klimaattransitie.
Wat zijn de financiële en economische gevolgen voor Nederland bij het stoppen van verstrekken van leningen aan deze olie- en gasbedrijven?
De verwachting is dat de gevolgen voor de Nederlandse economie zeer beperkt zijn. ING geeft aan per direct te stoppen met het verstrekken van nieuwe financieringen aan pure-play upstream olie- en gasbedrijven die nieuwe velden blijven openen. Ook zal ING geen nieuwe financieringen meer verstrekken aan nieuwe LNG-exportterminals. Het gegeven dat ING niet langer nieuwe financieringen aan deze bedrijven zal verstrekken betekent niet dat deze bedrijven elders geen financieringen meer aan kunnen trekken. Tevens is dit type bedrijven niet alleen afhankelijk van bancaire financiering. Ook voor eventuele Nederlandse toeleveranciers hoeven er dus niet direct gevolgen te zijn. Het is belangrijk dat alle partijen, waaronder eventuele Nederlandse toeleveranciers, nadenken over de kansen en uitdagingen die de transitie naar een duurzame economie vormt voor hun verdienmodel.
Zijn deze bedrijven zonder deze leningen sterk genoeg om te overleven?
Dat ING zal stoppen met het verstrekken van nieuwe financieringen aan een bepaalde groep bedrijven, betekent niet dat ook bestaande financieringen stopgezet worden of deze bedrijven elders geen nieuwe financiering meer kunnen aantrekken. Wel zouden de kapitaalkosten van deze bedrijven kunnen toenemen op het moment dat meer financiële instellingen besluiten soortgelijke stappen te zetten. Ook kan het zijn dat financiële instellingen hogere risicopremies rekenen voor financieringen van CO2-intensieve activa die een verhoogd transitierisico lopen. Andersom zouden ook minder CO2-intensieve bronnen van energie financieel aantrekkelijker kunnen worden.
Heeft de Minister gesprekken gevoerd met de directie van de bank over de impact die dit kan hebben op het investeringsklimaat in Nederland, de energieprijzen en de bestaanszekerheid van burgers?
Ik spreek regelmatig met verschillende financiële instellingen, waarbij ook klimaat en verduurzaming aan bod komt. Over deze specifieke beslissing heb ik niet met ING gesproken.
Weet de Minister of andere banken, zowel nationaal als internationaal, vergelijkbare bewegingen gaan maken of al maken, eventueel ook in andere strategisch belangrijke sectoren?
In de financiële sector wordt het belang van het adequaat beheersen van duurzaamheidsrisico’s en het leveren van een proactieve bijdrage aan de klimaattransitie breed onderkend, zowel in Nederland als daarbuiten. Daarnaast zijn er diverse wettelijke verplichtingen omtrent het beheersen van aan duurzaamheid gerelateerde financiële risico’s. Vanuit beide invalshoeken zijn er steeds meer financiële instellingen die er voor kiezen om voor bepaalde activiteiten, zoals exploratie naar nieuwe olie- en gasvelden, niet langer nieuwe financieringen te verstrekken. Ook grote internationale financiële instellingen nemen dergelijke stappen.
Welke gevolgen heeft het stoppen van de leningen op de energietransitie, aangezien wij op dit moment nog niet onafhankelijk zijn van olie en gas?
De stap die ING zet, heeft betrekking op nieuwe financieringen. Dit raakt dus niet aan bestaande investeringen, zoals bijvoorbeeld bestaande olie- en gasprojecten. Wel kan het zijn dat de kapitaalskosten voor een specifieke groep bedrijven met minder duurzame activiteiten toenemen als gevolg van financieringsbeslissingen van financiële instellingen. Het effect daarvan op de energietransitie is naar verwachting positief, omdat het bedrijven aanjaagt te verduurzamen. Het is daarbij wel van belang om op te merken dat de energietransitie niet van vandaag op morgen gerealiseerd is. Op weg naar een volledig klimaatneutraal Nederland in 2050 zal aardgas (en daarmee ook de exploratie- en productieactiviteiten) in de komende decennia nog een belangrijke rol blijven spelen ten behoeve van de gasleveringszekerheid. Voor een geleidelijke transitie is daarom ook een passende afbouw van (bank)financiering van fossiel van belang.
Wat zijn de gevolgen voor Nederlandse toeleveranciers van deze bedrijven en/of bedrijvenclusters in Nederland?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 4.
Bent u op de hoogte van de zorgen van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) over de veiligheid van de afsluiting van de zoutputten van Nobian, zoals beschreven in de Expertmeeting zoutwinning Groningen bij de provinciale staten op 4 september 2024?1 2
Ja.
Kunt u bevestigen dat volgens het SodM het door voortschrijdend inzicht niet langer vanzelfsprekend is dat de zeer grote cavernes, zoals die in Zuidwending en Heiligerlee/Westerlee, veilig kunnen worden afgesloten? Zo ja, welke implicaties heeft dit voor het vergunningenbeleid met betrekking tot toekomstige zoutwinning?
Het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heeft op 19 september een brief gestuurd aan de provinciale staten Groningen, naar aanleiding van de expertmeeting zoutwinning van 4 september. In deze brief geeft SodM aan dat het door nieuwe kennis en voortschrijdend inzicht niet meer zo vanzelfsprekend is als eerder gedacht dat de zeer grote cavernes veilig afgesloten kunnen worden. Dit inzicht komt voort uit het onderzoeksproject KEM-17; een onderzoek binnen het Kennisprogramma Effecten Mijnbouw dat door SodM is begeleid en in 2018 werd opgeleverd. Daarop is aan de vergunninghouders gevraagd om in nieuwe winningsplannen specifieke aandacht te besteden aan het afsluiten van de cavernes. Nobian heeft recent hiervoor een zeer groot onderzoek laten uitvoeren door internationale wetenschappers, het Cavern Closure Consortium. Dit onderzoek is ingediend, tezamen met een nieuw winningsplan, dat op dit moment bij SodM ligt ter advisering. Dit advies is er nog niet. Ik kan dan ook niet op de resultaten vooruitlopen.
Hoe beoordeelt u de risico’s die door het SodM worden geschetst, zoals de kans op instabiliteit, scheurvorming, of zelfs het ontstaan van sinkholes, na de afsluiting van de zoutputten?
Ik stem alleen in met zoutwinning als de activiteit veilig en verantwoord kan. Het veilig kunnen afsluiten van cavernes maakt hier onderdeel van uit. Onderdeel van de veiligheid is de kans op scheurvorming na het afsluiten van de cavernes. Deze scheurvorming kan in een zeer extreem geval leiden tot instabiliteit van de caverne en instabiliteit kan in het uiterste geval leiden tot een sinkhole. De kans hierop is echter zeer klein en wordt ondervangen door maatregelen. Nobian heeft een microseismisch netwerk in en rondom het caverneveld staan zodat opvallend gedrag, en een mogelijke trend daarin, opgepikt kunnen worden. Dit helpt met het vroegtijdig signaleren van een instabiliteit. De metingen worden gedeeld met SodM, die toezicht houdt op de veiligheid van de cavernes. In dat kader heeft SodM Nobian gevraagd om onderzoek uit te voeren naar het afsluiten van cavernes. Dit internationale onderzoek, door het Cavern Closure Consortium, is recent opgeleverd en wordt door SodM bestudeerd. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is het advies van SodM hierop er nu nog niet. Mijn uitgangspunt is en blijft dat zoutcavernes veilig en verantwoord moeten worden afgesloten zodat scheurvorming wordt voorkomen.
Acht u het wenselijk dat een onafhankelijke partij nader onderzoek doet op het onderzoek van Nobian naar de veiligheid van de afsluiting van deze cavernes? Bent u bereid hier opdracht toe te geven?
Binnen het onafhankelijke kennisprogramma effecten mijnbouw is onderzoek uitgevoerd in 2018 naar het afsluiten van cavernes. Bij het nieuwe winningsplan van Nobian zit een internationaal onderzoek, uitgevoerd door het Cavern Closure Consortium, dat Nobian heeft laten uitvoeren naar het afsluiten van cavernes. Dit onderzoek wordt momenteel bestudeerd door SodM. Als hieruit blijkt dat nieuw onderzoek nodig is, dan kan dit uitgezet worden binnen het onafhankelijke kennisprogramma effecten mijnbouw.
In hoeverre acht u de vergelijking van het SodM-dossier met het aardbevingsdossier terecht, waarin jarenlang tegenstrijdige informatie werd verstrekt aan de bewoners en de overheid? Wat doet u om te voorkomen dat een vergelijkbare situatie ontstaat bij de zoutwinning?
Het kabinet heeft lessen geleerd van de ervaringen met het Groningenveld, onder meer wat betreft het verstrekken van informatie aan bewoners. Ik betrek bewoners ook bij besluitvorming en neem zorgen serieus. Zo zijn er zorgen over bodemdaling en de vergoeding van eventuele schade. De Commissie Mijnbouwschade neemt hiervoor sinds 1 november 2021 ook schademeldingen mee in het zoutwinningsgebied. Indien het een schade binnen het effectgebied van het Groningenveld betreft, zal allereerst de IMG de schade beoordelen tenzij de melder gebruikt maakt van een regeling.
Als het gaat om het afsluiten van cavernes zal duidelijk moeten zijn dat dit op een veilige en verantwoorde manier kan. Onderzoeken naar het verlaten van cavernes worden openbaar gemaakt, zoals het rapport (KEM-17) en brieven tussen SodM en Nobian. Vergunningen voor nieuwe cavernes worden alleen verleend als het duidelijk is dat de cavernes ook veilig kunnen worden verlaten.
Welke maatregelen zijn er op dit moment beschikbaar om het risico van lekkend pekelwater als gevolg van opwarming van het water in de cavernes na afsluiting te minimaliseren, en is dit reeds onderdeel van het onderzoek dat Nobian verplicht is te doen?
Voordat cavernes mogen worden afgesloten zal de druk in de caverne na de productiefase over langere tijd worden gemonitord. Tijdens deze fase kan de druk in de caverne oplopen. Als de druk te hoog oploopt dan zal deze worden verminderd door pekel uit de caverne te laten stromen. Dit heeft bodemdaling aan het oppervlak als gevolg. Tijdens deze periode na de productiefase zal Nobian het gedrag van de cavernes, de pekel en haar drukopbouw monitoren. Naast het modelleren van verwacht gedrag in onderzoeken is het belangrijk dat er beter inzicht komt op het drukverloop in een caverne na de productiefase. Pas als een caverne voldoende veilig wordt geacht zal deze daadwerkelijk worden afgesloten.
Kunt u toelichten hoe de veiligheid van de inwoners van Groningen gewaarborgd wordt bij de voortzetting van de zoutwinning en wat de criteria zijn op basis waarvan de overheid besluit in te grijpen, zoals door het stilleggen van de zoutwinning?
De winning van zout mag alleen plaatsvinden als dit veilig en verantwoord is. Het veilig kunnen afsluiten van cavernes maakt hier onderdeel van uit. De winningsplannen over voortzetting van de winning uit de grote cavernes van Nobian in Groningen worden op dit moment beoordeeld door SodM. Veiligheid is hierbij een belangrijk uitgangspunt. Nobian moet aantonen hoe de veiligheid tijdens en na winning geborgd is en dat de nadelige effecten van verdere bodemdaling voldoende gemitigeerd kunnen worden. Als blijkt dat de cavernes bij voortdurende winning niet meer veilig genoeg zijn, dan is stoppen met winning een mogelijkheid. Daarnaast kan een caverne (deels) opgevuld worden om instabiliteit te voorkomen. Signalen hiervoor kunnen tijdig waargenomen worden door het microseismisch netwerk.
Bent u bereid om in samenwerking met de provincie Groningen aanvullende maatregelen te overwegen om zowel de veiligheid als de economische belangen in de regio te waarborgen, zolang er geen volledige zekerheid is over de gevolgen van de zoutwinning op lange termijn?
De provincie Groningen en de gemeenten worden om advies gevraagd in de besluitvorming over de winningsplannen. Ik neem deze adviezen, tezamen met de adviezen van mijn wettelijk adviseurs (TNO, SodM als toezichthouder op de veiligheid), mee in mijn brede overweging voor de besluitvorming. Hierbij is het uitgangspunt dat de winning van zout, inclusief het verlaten van de cavernes, alleen kan plaatsvinden als deze veilig en verantwoord is. Als uit onderzoek volgt dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn voor de veiligheid dan zal ik deze overnemen.
Welke stappen onderneemt de rijksoverheid op dit moment om de inwoners van Groningen, die mogelijk schade ondervinden van de zoutwinning, tijdig en volledig te compenseren? Bent u bereid om de compensatie van deze inwoners verder te vereenvoudigen en versnellen?
De Commissie Mijnbouwschade (CM) behandelt sinds 2021 ook schade die door zoutwinning kan zijn ontstaan. Eigenaren van gebouwen met mogelijke schade door bodembeweging als gevolg van zoutwinning kunnen zich melden bij de Commissie Mijnbouwschade. Om het makkelijker te maken voor de schademelder, neemt de commissie in de praktijk de bewijslast van de melder over. Het advies dat de commissie uitbrengt is bindend voor de mijnbouwonderneming. Als de Commissie Mijnbouwschade beoordeelt dat de schade door mijnbouw komt, dan is de mijnbouwonderneming verplicht om deze schade te vergoeden. Als het, ondanks gedegen onderzoek, onduidelijk is wat de oorzaak van de schade is, dan oordeelt de Commissie Mijnbouwschade dat daarmee voldoende aannemelijk is gemaakt dat de bodembeweging als gevolg van mijnbouw een rol heeft gespeeld bij de schade.
De betreffende zoutwinningslocatie ligt echter in het gebied waar het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) schade afhandelt als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslagen bij Norg en Grijpskerk. Over de afhandeling van schade die kan zijn ontstaan door (een combinatie van) mijnbouwactiviteiten binnen het effectgebied van het IMG hebben het IMG en de CM afspraken gemaakt, om de schadeafhandeling voor bewoners te vereenvoudigen. Dat houdt in dat bewoners binnen het effectgebied van de gaswinning zich kunnen melden bij het IMG. De bewoner kan bij het IMG nu kiezen voor daadwerkelijk herstel of de verhoogde vaste vergoeding, waarbij er niet meer naar de oorzaak van de schade wordt gekeken bij schade die naar zijn aard mijnbouwschade kan zijn. Alleen als door het IMG in het kader van een maatwerkbeoordeling geconstateerd wordt dat de schade niet is veroorzaakt door het Groningenveld of de gasopslagen Norg of Grijpskerk, maar mogelijk wel door andere mijnbouwactiviteiten, dan wordt de schademelding in de huidige situatie indien gewenst door het IMG overgedragen aan de Commissie Mijnbouwschade. Dit komt in de praktijk tot op heden echter weinig voor.
Daarnaast werken de Commissie Mijnbouwschade en het IMG, mede naar aanleiding van de motie van het lid Segers c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 1018), aan een verdere intensivering van deze samenwerking. Zo laten zij gezamenlijk onderzoek uitvoeren naar gestapelde effecten van mijnbouw en werken zij aan de implementatie van een één loket-werkwijze, zodat bewoners bij wie er sprake kan zijn van samenloop zoveel als mogelijk via één loket geholpen worden. De beide organisaties behouden daarbij hun bestaande bevoegdheden maar werken samen door een integrale beoordeling van de schade te doen. Naar verwachting is deze verbetering in het proces in het eerste kwartaal 2025 geïmplementeerd.
Bent u bereid, mocht de veiligheid van de cavernes niet gegarandeerd kunnen worden, een heroverweging te maken van het beleid omtrent verdere zoutwinning door Nobian in Groningen?
Mijn uitgangspunt voor besluitvorming over mijnbouw is de Mijnbouwwet. In het kader van de Mijnbouwwet maak ik een brede afweging over de voorgenomen zoutwinning als een winningsplan is ingediend. Als de veiligheid van een caverne niet aannemelijk kan worden gemaakt, neem ik maatregelen voor deze caverne. Daarnaast neem ik nieuwe inzichten mee om mijn beleid aan te passen mocht dit nodig zijn. Het kabinet stemt alleen in met zoutwinning als de activiteit veilig en verantwoord kan.
Het artikel 'Gaswinning op de Noordzee blijft achter bij verwachtingen' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gaswinning op de Noordzee blijft achter bij verwachtingen»?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom de gaswinning op de Noordzee achterblijft bij de verwachtingen, ondanks de aangekondigde versnellingen in de vergunningstrajecten?
Uit gesprekken met de sector komen drie hoofdredenen naar voren waarom operators terughoudend zijn om in Nederland te investeren. Zij zien obstakels in de aanvaarbaarheid van de investeringsrisico’s, het politieke draagvlak, en de voorspelbaarheid van het vergunningentraject.
Na een decennialange stabiele productie, bevindt de gaswinning op de Noordzee zich nu in de zogenoemde «late levensfase». Dit houdt in dat door uitputting van de reserves er minder nieuwe velden in ontwikkeling worden genomen dan dat er uit productie gaan. Daarnaast zijn de meest kansrijke velden al ontwikkeld. Dit vraagt om een andere benadering van alle betrokken partijen bij de ontwikkeling van nieuwe velden. Omdat het scheppen van de juiste randvoorwaarden enerzijds en het opstarten van nieuwe gaswinningsprojecten anderzijds een lange doorlooptijd kennen, zal het naar verwachting nog enkele jaren (circa drie tot vijf jaar) duren voordat het effect hiervan ook zichtbaar is op de gasproductie.
Kunt u nader uiteenzetten welke concrete stappen worden genomen om het vergunningsproces te versnellen? Welke knelpunten ziet u die de gaswinning vertragen?
Vergunningverlening behelst een keten van activiteiten (aanvraag, advies, beoordeling), waarbij naar alle stappen wordt gekeken om te versnellen. Alles bij elkaar is het vergunningenproces een uitvoerig traject dat zorgvuldig moet worden doorlopen. Sinds 2022 zijn aanvragen voor opsporing of gaswinning op de Noordzee versneld opgepakt en achterstanden weggewerkt. Verder zijn branchedocumenten opgesteld om te faciliteren dat de kwaliteit en compleetheid van aanvragen goed is. Ook zijn er procesafspraken gemaakt met de wettelijke adviseurs over inhoud en timing van hun adviezen. De daadwerkelijke versnelling is lastig te kwantificeren omdat dit per aanvraag en per type vergunning kan verschillen. Hierbij spelen factoren zoals de kwaliteit en compleetheid van een aanvraag, de benodigde tijd voor (wettelijke) adviseurs en de samenloop van verschillende soorten vergunningen (bijvoorbeeld mijnbouwvergunning en natuurvergunning) een rol. Een groot aantal knelpunten t.a.v. de vergunningverlening zijn met bovengenoemde stappen opgepakt. Daarnaast werk ik aan het vergoten van voorspelbaarheid van de vergunningverlening, omdat de operators mij hebben aangegeven dat dit zo mogelijk belangrijker is dan de snelheid van het verkrijgen van een vergunning.
Wat is de impact van de achterblijvende gaswinning op de energiezekerheid van Nederland? Hoeveel inkomsten mist de staatskas per miljard kubieke meter (bcm) niet gewonnen aardgas uit de Noordzee?
Met de definitieve sluiting van het Groningenveld eerder dit jaar is het belang van de gaswinning uit de kleine velden, als bijdrage aan de gasleveringszekerheid voor de komende jaren, groter geworden. De bijdrage van de kleine velden aan gasleveringszekerheid moet overigens wel in Noordwest-Europees perspectief worden bezien. Het gas dat in Nederland aanwezig is uit winning en import wordt niet alleen in Nederland, maar ook in onze buurlanden verbruikt, en vice versa.2 Sinds 2018 is Nederland netto-importeur van gas. In 2023 importeerde Nederland netto 66% van haar aardgasbehoefte. Het beperken van de dalende trend van de gaswinning op de Noordzee zorgt er voor dat het percentage aan gasimport niet nog verder oploopt. Dit zal er ook voor moeten zorgen dat daarmee de gasvoorziening in Nederland minder kwetsbaar is voor onderbrekingen in de gastoevoer, bijvoorbeeld als het gevolg van geopolitieke spanningen.
GTS heeft in haar visie «Gasleveringszekerheid» van maart 2024 in kaart gebracht hoe de gasstromen van en naar Nederland de afgelopen jaren zijn veranderd, onder andere door het wegvallen van de toevoer van Russisch gas via Duitsland en het beëindigen van de gaswinning uit het Groningenveld. Het figuur hieronder illustreert het belang van een divers aanbod van gas, inclusief gaswinning op de Noordzee, om zo de gasleveringszekerheid zoveel mogelijk te borgen.
De inkomsten voor de staatskas uit de gaswinning (ook wel gasbaten) bestaan naast de winstuitkeringen via de staatsdeelneming EBN uit a) de afdracht van belastingen en b) aanvullende mijnbouwheffingen van de andere deelnemende partijen. Tezamen komt dat neer op zo’n 70% van de totale inkomsten. Op basis van een aanname van een gemiddelde gasprijs van € 0,29 per m3, zoals opgenomen in de meest recente gasbatenraming voor de komende jaren, zouden we uit kunnen gaan van gemiste inkomsten van de staatskas van € 208 miljoen per miljard m3 niet gewonnen aardgas.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om meer gas te winnen uit de Noordzee om te voldoen aan de gasvraag?
Ja, ik deel deze mening. Dit kabinet heeft daarom in de uitwerking van het hoofdlijnenakkoord opgenomen toe te werken naar een sectorakkoord. Door in te zetten op verdere afvlakking van de daling van de gaswinning uit de Noordzee vertragen we de steeds groter wordende afhankelijkheid van de import van aardgas. De oorlog in Oekraïne en de gevolgen hiervan voor de Europese energievoorziening onderstrepen het belang om minder energieafhankelijk te zijn van andere landen. Diversificatie van aanbod is belangrijk om te kunnen voorzien in de gasvraag, ook in tijden van geopolitieke spanningen. Het op peil houden van de binnenlandse gasproductie speelt daarbij een belangrijke rol. Daarnaast is de CO2-uitstoot van eigen productie significant lager dan bijvoorbeeld de import van LNG. Bijkomend voordeel is ook dat binnenlandse gasproductie een positieve bijdrage levert aan werkgelegenheid en de staatskas door middel van de gasbaten.
Welke maatregelen wilt u treffen om het investeringsklimaat te verbeteren? Welke gesprekken voert u met bedrijven over investeren in gaswinning?
Ik ben hierover in gesprek met Element-NL en EBN om te bezien welke knelpunten er zijn en welke maatregelen nodig zijn om de gaswinning op de Noordzee te stimuleren, gezien de «late-levensfase» waarin de productie op de Noordzee zich nu bevindt. Deze fase kent andere uitdagingen en vraagt dus ook een andere aanpak dan dat we de afgelopen decennia hebben gehanteerd. Zowel de overheid als de bedrijven zullen hun beleid hierop aan moeten passen. Ik sluit bij voorbaat geen maatregelen uit, maar zal met name richten op de verwachte effectiviteit en doelmatigheid van iedere maatregel. Zoals al aangekondigd zal de inzet daarvan zijn dat er wordt toegewerkt naar een sectorakkoord rond de jaarwisseling, waarin de gezamenlijke inzet en afspraken, op basis van wederkerigheid, vastgelegd zullen worden.
Hoe verhouden de investeringen in de gaswinning op de Noordzee zich ten opzichte van andere Europese landen?
De Tweede Kamer heeft op 24 oktober 2023 een motie aangenomen waarin wordt verzocht de komende vijf jaar jaarlijks te rapporteren hoeveel nieuwe exploratieputten er op zee in Nederland, Noorwegen en Engeland bij zijn gekomen (Kamerstuk 33 529, nr. 1193). Hiertoe heb ik TNO-AGE opdracht gegeven om hier een analyse voor op te stellen. Deze verwacht ik dit najaar aan u te sturen.
Kunt u aangeven hoeveel Fulltime-equivalent (fte) aan nieuwe medewerkers (met expertise) zijn aangenomen om het vergunningsproces te versnellen? Hoe verklaart u de vertraging ondanks meer arbeidskracht?
Sinds de zomer van 2022 is de formatie van de afdeling vergunningverlening voor mijnbouwactiviteiten voor zowel op land als op de Noordzee met 10 fte uitgebreid en zijn nieuwe medewerkers met expertise aangenomen. Zoals al in de beantwoording van vraag 3 geschetst, bestaat het vergunningsproces uit meerdere stappen: aanvraag vergunning, behandeling van de aanvraag, advies op de ontwerp-vergunning door wettelijke adviseurs, en vervolgens de definitieve vergunning. Om een gaswinningsproject te ontwikkelen heeft een operator veel verschillende vergunningen nodig. Dat zijn mijnbouwvergunningen, maar ook bijvoorbeeld een natuurvergunning. Bezwaar- en beroepsprocedures maken dit proces minder voorspelbaar en complexer.
Wat is de verwachte ontwikkeling van de gaswinning op de Noordzee voor de komende vijf jaar, en welke maatregelen worden overwogen indien de productie achterblijft bij de behoefte?
De Nederlandse gaswinning uit de kleine velden neemt sinds 2005 af door het leegproduceren van de bestaande velden (door natuurlijke drukverlaging in het reservoir stroomt de laatste hoeveelheid aanwezig gas minder snel) en beperkte aanvulling met nieuwe vondsten. TNO-AGE heeft in het meest recente jaarverslag Delfstoffen en Aardwarmte dat op 2 september jl. is gepubliceerd op pagina 19 een prognose opgenomen van de verwachte gasproductie uit de kleine velden op zee voor de komende 25 jaar. Voor de komende vijf jaar is daar het beeld dat deze gasproductie naar verwachting verder zal dalen naar zo’n 5 miljard m3 per jaar.
Zoals in de beantwoording van vraag 2 ook is toegelicht, zal het naar verwachting nog enkele jaren duren voordat het effect van maatregelen ook zichtbaar zal zijn op de daadwerkelijke gasproductie. Dit komt door de doorlooptijd (drie tot vijf jaar) van dergelijke kapitaalintensieve infrastructuurprojecten. Ik zal, als onderdeel van het sectorakkoord, nader bekijken op welke wijze er zo goed mogelijk zicht kan worden gehouden op de investeringsbereidheid van de sector in (nieuwe) projecten die bijdragen aan de gaswinning uit de kleine velden op de Noordzee en daarmee de gasleveringszekerheid.
Deelt u de mening dat een sectorakkoord, uiterlijk begin 2025, tot een doorbraak kan leiden in het verhogen van gaswinning op de Noordzee? Ziet u daarbij afspraken over investeringszekerheid als een belangrijk onderdeel van een sectorakkoord? Bent u bereid hierbij ook naar fiscale prikkels te kijken?
Ja, een sectorakkoord zou mogelijk een doorbraak kunnen betekenen in een andere benadering van de gaswinning op de Noordzee. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 6 sluit ik daarbij geen maatregelen op voorhand uit en zal zorgvuldig moeten worden afgewogen wat de effectiviteit en doelmatigheid van beoogde maatregelen zullen zijn.
Hoeveel procent import van (schalie)gas verwacht u de komende jaren door de afname van de gaswinning op de Noordzee? Kunt u hiervan een overzicht geven?
Sinds 2018 is Nederland netto-importeur van aardgas. De meest recente cijfers van het CBS laten zien dat de gasconsumptie in 2023 29,9 miljard m3 bedroeg. Gaswinning uit de kleine velden op de Noordzee was in datzelfde jaar 5,9 miljard m3 en de totale Nederlandse gaswinning 10,2 miljard m3 (waarvan 1,5 miljard m3 uit het Groningenveld)3. Dat betekent 19,7 miljard m3 geïmporteerd wordt, 66% van de totale gasconsumptie. Dit percentage zal groeien als de afname van productie in Nederland, waaronder gaswinning op de Noordzee, sneller daalt dan dat de gasvraag afneemt. Met de definitieve sluiting van het Groningenveld eerder dit jaar is daarmee het belang van de gaswinning uit de kleine velden voor de komende jaren groter geworden als bijdrage aan de gasleveringszekerheid.
Bent u bereid te bezien of een Carbon Takeback Obligation (CTBO) te overwegen in samenspraak met gasproducenten op de Noordzee? Zou dit een goede manier kunnen zijn om de CO2-voetafdruk van extra gaswinning op te vangen?
Een Carbon Takeback Obligation (CTBO) beoogt bindende voorwaarden te stellen aan «op de markt te brengen hoeveelheden aardgas», en voor te schrijven dat voor elke kubieke meter aardgas die op de markt wordt gebracht een passend percentage koolstof permanent wordt opgeslagen. Ongeacht wie dit gas produceert. Voor Nederland acht ik dit om verschillende redenen op dit moment niet opportuun. Een CTBO vermindert weliswaar wel de emissie maar niet het gebruik van fossiele brandstoffen. Daarnaast legt de Europese Verordening Net zero Industry Act al verplichtingen op aan alle vergunninghouders van gasproductielocaties om CO2-opslagpotentieel te ontwikkelen voor 2030. Deze verplichting vergt een forse investering van de markt en op dit moment wil ik daar niet een vergelijkbare maatregel bovenop leggen. De gasmarkt is een internationale markt, en maatregelen moeten daarom bij voorkeur in Europees verband worden genomen. Extra maatregelen alleen voor Nederlandse producenten kan kostenverhogend werken, waardoor er minder Nederlands gas wordt geproduceerd en er meer zal worden geïmporteerd. Dit heeft een averechts effect dat een CTBO beoogt. Daarnaast wil ik graag benadrukken dat een dergelijke maatregel sector breed zal moeten worden geïmplementeerd, en ik deze niet aan een specifiek bedrijf kan opleggen. In mijn brief over de stand van zaken over het sectorakkoord zal ik, zoals toegezegd tijdens het CCS-debat op 26 september jl., hier nog nader op in gaan.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Koninklijke Horeca Nederland vordert 1,3 miljoen van failliet bedrijf Beljaarts’ |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Schoof |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Koninklijke Horeca Nederland vordert 1,3 miljoen van failliet bedrijf Beljaarts» op de website van L1nieuws.nl?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de leden van Koninklijke Horeca Nederland niet de diensten kregen geleverd die dit bedrijf, opgericht door de vereniging Koninklijke Horeca Nederland, wel beloofd had te leveren?
Het is voor alle bedrijven van belang dat zij de diensten of producten leveren aan hun klanten die ze beloven te leveren.
Wat vindt u ervan dat Koninklijke Horeca Nederland nu een claim van € 1,3 miljoen indient bij de curator van het failliet gegane bedrijf Koninklijke Horeca Nederland (KHN) Rekenwerk?
Dit is een besluit van KHN waar noch ik, noch de Minister-President bij betrokken zijn.
Minister Beljaarts stelde in zijn hoorzitting met de Tweede Kamer dat hij bestuurder op afstand zou zijn geweest en dat het faillissement hem niet aan te rekenen zou zijn; is u bekend of Minister Beljaarts bestuurder op afstand was? Wat was het verschil tussen hem en de andere bestuurder van KHN Rekenwerk? Heeft hij bijvoorbeeld getekend voor de jaarrekening van KHN Rekenwerk?
In de kabinetsformatie heeft de formateur, in aanwezigheid van de beoogd Minister-President, in de periode van 17 tot en met 19 juni 2024 met alle kandidaat-ministers en kandidaatstaatssecretarissen gesprekken gevoerd aan de hand van de regels die hiervoor zijn vastgelegd in de brief van de Minister-President aan de Tweede Kamer d.d. 20 december 2002 (Kamerstuk 28 754, nr. 1) alsmede de brief van de Minister-President aan de Tweede Kamer van 15 december 2021 en de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 29 november 2021.
In dit gesprek komt ook de vraag aan de orde of er overige relevante aspecten zijn die op enig moment van negatieve invloed kunnen worden op het functioneren van de kandidaat als bewindspersoon, dan wel het kabinet in een moeilijke situatie zouden kunnen brengen. Ik heb mijn eerdere werkkringen toegelicht aan de formateur en de formateur heeft besloten om mij voor te dragen als Minister van Economische Zaken.
Tijdens de hoorzitting op 24 juni jl. heb ik toegelicht dat ik mijn rol als bestuurder, in de periode van aantreden als bestuurder tot 2023, vooral «op afstand» heb ingevuld.
In aanvulling hierop het onderstaande. Tot 16 juni 2020 kende het bedrijf Koninklijke Horeca Nederland (KHN) Rekenwerk één bestuurder. De aandeelhouder KHN en het landelijk bestuur van KHN vonden dit kwetsbaar. Zij hebben mij gevraagd toe te treden als bestuurder, waarbij de afspraak werd gemaakt dat de andere bestuurder operationeel directeur zou zijn en volledig verantwoordelijk zou zijn voor de financiële gang van zaken en dat de betrokkenheid van mij beperkt zou zijn tot de grote lijn van het bedrijf. De aandeelhouders, dezelfde personen als het landelijk bestuur, zouden de rol van werkgever op zich blijven nemen. Dit is veranderd in 2023 omdat ik toen ben gevraagd mijn rol op andere wijze in te vullen. Ik heb in die periode onregelmatigheden ontdekt, en deze aangekaart. Uiteindelijk hebben onder andere die onregelmatigheden geleid tot het faillissement van KHN Rekenwerk, waarvoor de andere bestuurder aansprakelijk is gesteld, en waarvoor aangifte tegen hem is gedaan.
Tijdens mijn bestuurderschap bij KHN Rekenwerk zijn voor de jaren 2021 en 2022 jaarrekeningen opgesteld en gedeponeerd. Deze jaarrekeningen zijn beide niet door mij ondertekend. Beide jaarrekeningen destijds zijn goedgekeurd door het accountantskantoor BDO, het Landelijk Bestuur en de Ledenraad van KHN.
Weet u wanneer de curator van KHN Rekenwerk met zijn bevindingen komt? Zo nee, kunt u navraag doen wanneer deze bevindingen er zijn zodat een debat gevoerd kan worden over de gang van zaken bij KHN rekenwerk, de rol en integriteit van Minister Beljaarts daarin en daarmee zijn geschiktheid voor de huidige functie als Minister van Economische Zaken.
De curator zal op enig moment met het rapport komen. Om iedere schijn van belangenverstrengeling te voorkomen onderhoud noch ik in mijn hoedaningheid als Minister, noch de Minister-President, contact met de curator. Dat laat onverlet dat de curator zelf aanleiding kan zien om, in het kader van zijn werkzaamheden, op enig moment contact op te nemen met mij. Het rapport van de curator zal te zijner tijd openbaar worden gemaakt.
Minister Beljaarts is op dit moment ook Minister van Economische Zaken over de sector waarvan hij nog maar kort geleden belangenbehartiger was; hoe beoordeelt u het gevaar van belangenverstrengeling waardoor de Minister van Economische Zaken mogelijk niet handelt in het belang van alle Nederlanders, maar meer in het belang van de werkgevers van een bepaalde economische sector?
In het antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven dat tijdens de benoemingsprocedure is gesproken over de werkzaamheden die ik heb verricht voor KHN, en dat daaruit geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die een beletsel zouden kunnen zijn voor mijn benoeming als Minister van Economische Zaken.
Tijdens de hoorzitting heb ik aangegeven dat het bedrijfsleven mij nauw aan het hart ligt. Ik ben opgegroeid in een MKB familie en ik heb mijn hele leven in het bedrijfsleven gewerkt. Juist door deze kennis en ervaring heb ik een goed beeld gekregen van waar het bedrijfsleven in brede zin, zowel het MKB, als het grootbedrijf, behoefte aan heeft.
De berichten 'PostNL mag tarieven voor brieven en pakketten volgend jaar verhogen' en 'PostNL neemt twee keer zoveel tijd voor bezorging zakelijke post' |
|
Arend Kisteman (VVD) |
|
Beljaarts |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «PostNL mag tarieven voor brieven en pakketten volgend jaar verhogen1» en «PostNL neemt twee keer zoveel tijd voor bezorging zakelijke post»?2
Ja.
Hoe is de Autoriteit Consument en Markt (ACM) tot de conclusie gekomen dat er volgend jaar minder post zal zijn?
Bij de inschatting wat met de toekomstige postvolumes gebeurt, kijkt de ACM naar de gerealiseerde postvolumes uit het verleden.
Hoe is de ACM tot de conclusie gekomen dat de kosten voor PostNL volgend jaar gaan stijgen?
Van de ACM begrijp ik dat zij deze conclusie niet heeft getrokken. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de jaarlijkse tariefruimte niet wordt gebaseerd op de kostenontwikkeling van PostNL.
Om tot een berekening van de tariefruimte te komen maakt de ACM gebruik van een in de Postregeling 2009 voorgeschreven rekenformule.3 Uit deze formule volgt dat onder andere wordt gerekend met verwachte waardes. Bij de berekening van de tariefruimte voor het jaar 2025 wordt om deze reden gewerkt met een geraamde volumeontwikkeling. Hierbij wordt aangesloten bij de volumeontwikkeling uit de meest recente financiële verantwoording Universele Postdienst van PostNL (dat is in dit geval die over het jaar 2023). Wanneer de daadwerkelijke volumeontwikkeling over 2025 is vastgesteld wordt deze gebruikt bij het bepalen van toekomstige tariefruimtes.
Op welke manier kan de ACM bepalen welke kosten van PostNL kunnen worden toegerekend aan de Universele Post Dienst (UPD)?
De ACM stelt op basis van wettelijk vastgestelde formules de jaarlijkse tariefruimte vast. Dit is een maximumtarief van een gewogen gemiddelde van de verschillende diensten die onder de universele postdienst (UPD) vallen. De tariefruimte bestaat uit twee delen. Een basistariefruimte die in 2015 is vastgesteld en de aanvullende tariefruimte. Deze aanvullende tariefruimte wordt jaarlijks door de ACM berekend. De aanvullende tariefruimte wordt bepaald op basis van (de daling van) het geleverde postvolume en de inflatie (consumentenprijsindex).
Door de basistariefruimte aan te vullen met de aanvullende tariefruimte stelt de ACM jaarlijks de nieuwe tariefruimte vast. Voor het laatst is dit nu gebeurd voor 2025. Bij een dalend volume en een stijgende inflatie is de uitkomst van de wettelijke rekenformule dat de tariefruimte toeneemt.
Voor de kostentoerekening hanteert PostNL op dit moment een kostentoerekeningssystematiek (KTS) die in 2015 is goedgekeurd door de ACM. Ook de basis tariefruimte is toen vastgesteld. Binnen deze kaders houdt ACM toezicht en PostNL kan bepalen welke kosten aan de UPD worden toegerekend.
De Postregeling 2009 stelt nadere voorwaarden voor de KTS en daarmee de voorwaarden voor het toerekenen van kosten aan de UPD.
Onder de door de ACM goedgekeurde KTS vallen in beginsel alle kosten die uitsluitend worden gemaakt voor het uitvoeren van diensten die onder de UPD vallen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de kosten die PostNL maakt voor het legen van de brievenbussen. Andere kosten die zowel worden gemaakt voor de uitvoering van UPD-diensten als voor andere activiteiten, mag PostNL uitsluitend toerekenen voor zover de Postregeling 2009 dit toestaat.4
Hoe weet de ACM zeker dat deze kosten kunnen worden toegerekend aan de UPD en dat deze niet onder andere delen van de bedrijfsvoering van PostNL vallen?
Zoals hierboven beschreven rekent PostNL de kosten van de UPD toe volgens de in 2015 door de ACM goedgekeurde KTS. De Postregeling 2009 stelt nadere voorwaarden voor de KTS en daarmee de voorwaarden voor het toerekenen van kosten aan de UPD. PostNL legt hier jaarlijks achteraf een door een accountant gecontroleerde financiële verantwoording over af.
De huidige systematiek van de Postwet 2009 schrijft niet voor dat de KTS zelf periodiek door de ACM wordt beoordeeld. In artikel 14a van de Postregeling 2009 staat dat de ACM uitsluitend de KTS opnieuw beoordeelt wanneer de KTS door PostNL wordt gewijzigd, of wanneer er concrete aanwijzingen bestaan dat de KTS van PostNL niet in lijn is met de wettelijke eisen. De kaders voor kostentoerekening, de KTS, het toezicht van ACM hierop en de jaarlijkse accountantscontrole moeten ervoor zorgen dat kosten op correcte wijze worden toegerekend.
De ACM voert op mijn verzoek momenteel onderzoeken uit naar de kosten van post in den brede (zowel voor de gebruikers als voor de UPD-verlener (PostNL)) en naar marktontwikkelingen op de postmarkt. Mogelijk volgt uit deze onderzoeken dat de reikwijdte van de UPD aanpassing behoeft en dat eventueel een nieuw financieringsmodel voor de uitvoering van postbezorging nodig is. Dit zou gevolgen hebben voor kostentoerekening en in het verlengde daarvan zou de huidige KTS mogelijk moeten worden aangepast. Deze onderzoeken zullen begin 2025 worden afgerond. Op basis hiervan zal ik beleidskeuzes maken over de toekomst van de postmarkt en te nemen structurele maatregelen. Hierbij speelt uw Kamer een belangrijke rol en zal ik uw Kamer tijdig betrekken.
In 2014 was de prijs van een postzegel € 0,64. Per 1 juli 2024 is de prijs € 1,14. Hoe kijkt u tegen deze ontwikkeling aan?
Binnen de geldende regelgeving stelt PostNL zelf haar prijzen vast, waaronder die voor de UPD-diensten en daarmee ook de postzegelprijs. De ACM heeft niet de bevoegdheid om de prijzen van de UPD-diensten vast te stellen. De ACM controleert wel of deze prijzen binnen de geldende tariefruimte vallen, zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 3.
De prijs van de postzegel is inderdaad sinds 2014 gestegen. Tegelijkertijd zijn de kosten in het algemeen door allerlei oorzaken, zoals inflatie, ook gestegen. Het is mede daarom logisch dat de prijs van de postzegel ook gestegen is. Uit opeenvolgende evaluaties van de UPD blijkt overigens dat Nederland goed scoort als de verhouding tussen prijs en kwaliteit van post wordt vergeleken met andere EU lidstaten. Het doel blijft dat consumenten op een betrouwbare postdienst kunnen vertrouwen die breed toegankelijk blijft.
Hoe kijkt u er tegenaan dat PostNL heeft besloten de zakelijke post vanaf volgend jaar binnen twee dagen te bezorgen in plaats van binnen 1 dag?
Voor bezorging van de zakelijk post gelden geen wettelijke eisen. Het is aan PostNL om daarin tot een afweging te komen voor de bezorging. Voor de zakelijke post lopen gesprekken tussen PostNL en gebruikers over hun contracten. Overheidsinstellingen zijn in dat verband de klanten van PostNL. Over de aangepaste bezorgtijd van PostNL zullen zij gesprekken met PostNL voeren om tot wederzijds goede afspraken te komen.
Zoals staat in de Kamerbrief van mijn voorganger van 17 mei 2024 doet ACM momenteel onderzoek naar de reikwijdte en kwaliteit van de UPD voor de toekomst. Hierbij zal tevens worden gekeken naar de behoeften van gebruikers als RIVM, Belastingdienst, UWV, DUO, rechters en advocaten.5 Op basis van de uitkomsten van deze onderzoeken van de ACM zal ik bezien of en hoe voor de toekomst de reikwijdte van de UPD eventueel zou moeten worden aangepast, met oog voor de gevolgen hiervan op de kosten van de uitvoering van postbezorging.
Verwachten overheidsinstellingen die veel zakelijke post versturen problemen als de post minder snel wordt bezorgd?
Zie antwoord vraag 7.
Bedrijven kunnen als ze de post wel binnen 24 uur bezorgd willen hebben een hoger tarief betalen, worden bedrijven nu niet met hun rug tegen de muur gezet omdat er voor hun geen landelijk alternatief is?
Het klopt dat er naast het netwerk van PostNL geen landelijk dekkend netwerk is. Daarom houdt de ACM toezicht op PostNL op grond van de Postwet en de Mededingingswet. Als de ACM van mening is dat PostNL misbruik zou maken van haar positie jegens gebruikers en marktpartijen, kan zij daartegen optreden op grond van art. 24 van de Mededingingswet. Dit kan de ACM uit eigen beweging doen, maar ook op grond van signalen en/of klachten van gebruikers en marktpartijen.
Daarnaast heb ik om gebruikers van post te beschermen onderzoek laten uitvoeren naar de mogelijkheid tot invoering van een maximum rendement voor het gehele postbedrijf, dus voor zowel de UPD diensten als voor de zakelijke diensten. Ik zal voorstellen om dit te introduceren in de nieuwe Postwet. Daarnaast geldt dat de prijsstijging van de postzegel wettelijk beperkt is, zoals ik in de antwoorden op de vragen hiervoor heb toegelicht.
PostNL geeft aan veel maatregelen te moeten nemen omdat het bezorgen van post anders niet meer rendabel is, in hoeverre houdt PostNL zich nog aan de Postwet?
Voor de postmarkt houdt de ACM toezicht op i) de algemene wettelijke (kwaliteits)eisen,6 ii) de norm voor de overkomstduur7 en iii) de spreidingseisen van dienstverleningspunten en brievenbussen.8 De ACM kan, op verzoek of uit eigener beweging, een onderzoek starten als er indicaties zijn dat PostNL zich niet aan de wet houdt. Over lopende onderzoeken en procedures kan de ACM momenteel geen uitspraken doen totdat deze openbaar kunnen worden gemaakt. Uit de jaarlijks door de ACM gepubliceerde Post- en Pakketmonitor blijkt dat PostNL de afgelopen jaren deze kwaliteitseisen niet heeft gehaald.9
PostNL geeft in haar jaarverslagen aan dat zij de wettelijke kwaliteitseisen niet kan halen door de krappe arbeidsmarkt en een hoog verzuim.10 Daarbij geeft PostNL aan dat zij continu blijf zoeken naar manieren om ervoor te zorgen dat zij wel voldoet aan de wettelijke kwaliteitseisen van de UPD.
In mijn Kamerbrief van 2 oktober ga ik in op deze problematiek. Hierin geef ik aan hoe ik ervoor wil zorgen dat consumenten en klein zakelijke gebruikers weer op een betrouwbare postdienst kunnen vertrouwen voor de korte termijn. Ook geef ik een vooruitblik op het proces voor een lange termijn visie.
Over deze Kamerbrief voer ik graag met uw Kamer het gesprek tijdens het Commissiedebat op 9 oktober aanstaande.
Wat zijn de gevolgen voor de particuliere als de zakelijke gebruiker?
De gevolgen hangen af van de behoeftes van gebruikers van post. Deze behoeftes zijn veranderd in de loop van de tijd, zowel van consumenten als van (klein) zakelijke gebruikers. Dit blijkt uit evaluaties. Het Ministerie van Economische Zaken voert iedere drie á vijf jaar een evaluatie van de UPD uit om dit voor de consumenten in kaart te brengen. Tevens worden hierbij de zakelijke gebruikers meegenomen.
Daarnaast is PostNL met haar eigen klanten in gesprek over hun behoeften en worden afspraken hierover vastgelegd in contracten. Al langere tijd is een verschuiving gaande dat het volume van 24 uurspost afneemt en het volume van 48 uurspost stijgt. Het merendeel van de zakelijke post betreft niet-24 uurspost. Voor de zakelijke post kan PostNL in samenspraak met haar klanten afspraken maken over de bezorgtijd. Hiervoor gelden geen wettelijke regels.
De bescherming van sekswerkers |
|
Mikal Tseggai (PvdA) |
|
van Weel |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sekswerkers doen vaker melding van geweld, bij een derde ook sprake van chantage» en het Impact Rapport Ugly Mugs NL 2022–2024?1, 2
Ja.
Herkent u de signalen van Ugly Mugs over toenemende uitingen van diverse vormen van geweld tegen sekswerkers? Zo ja, over welke cijfers of andere gegevens beschikt u? Zo nee, acht u het wenselijk om dit voortaan wel te gaan monitoren en hoe gaat u daarvoor zorgen?
Ik herken de signalen van Ugly Mugs over uitingen van geweld tegen sekswerkers. Dergelijke signalen kwamen ook uit het onderzoek dat door Soa Aids Nederland in 2018 is gedaan naar sekswerk en geweld in Nederland.3 Zo bleek dat een groot deel van de sekswerkers dat deelnam aan het onderzoek te maken kreeg met fysiek geweld, sociaal-emotioneel geweld en financieel-economisch geweld. In dit onderzoek lag de focus niet alleen op klanten, die de grootste categorie daders vormen, maar ook op onder meer vrienden, kennissen, toeristen en instanties.
In 2022 is daarom het platform Ugly Mugs NL opgericht door Soa Aids Nederland. Op dit platform kunnen sekswerkers elkaar waarschuwen voor gewelddadige klanten. Het doel van het platform is om sekswerk veiliger te maken, de aanmeldingsbereidheid te vergroten en ondersteuning te bieden aan sekswerkers na geweld. Ik sta achter deze doelen van Ugly Mugs en daarom draagt het Ministerie van Justitie en Veiligheid sinds de oprichting ervan financieel bij aan dit platform.
Soa Aids Nederland brengt in kaart hoeveel meldingen worden gedaan door sekswerkers die geweld ervaren door klanten en wat voor soort geweld wordt gemeld. De bevindingen worden gerapporteerd. Mijn ministerie wordt frequent op de hoogte gehouden van de bevindingen die middels het platform Ugly Mugs worden verzameld. Hieruit blijkt dat het aantal sekswerkers dat zich aanmeldt op het platform toeneemt en dat het aantal meldingen van geweld door klanten via Ugly Mugs oploopt. Dit betekent echter niet dat het geweld tegen sekswerkers toeneemt. Het gegeven dat een slachtoffer ook sekswerker is, is geen classificatie binnen de incidentenregistratie van politie. Daarom zijn er vanuit politie geen betrouwbare cijfers te leveren over de aantallen sekswerkers die slachtoffer worden van geweld door klanten.
Deelt u de mening dat «de strenge en onduidelijke regels rond sekswerk ervoor [zorgen] dat sekswerkers vaker dan nodig in een kwetsbare positie terecht komen»? Zo ja, waarom en hoe gaat u eraan gaan bijdragen dat de regels rond sekswerk gaan zorgen voor een minder kwetsbare positie van sekswerkers? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja. Ik begrijp dat verschillende regels specifiek voor sekswerkers ertoe kunnen leiden dat sekswerkers in een kwetsbare positie terecht komen. In de Aanpak versterking van de sociale en juridische positie van sekswerkers(«de Aanpak»), die in november 2023 naar uw Kamer is verstuurd, wordt ingegaan op de problematiek hierbij en welke oplossingsrichtingen en initiatieven zijn bedacht om de positie van sekswerkers te versterken op het gebied van zakelijke dienstverlening, communicatie en media, zorg, gemeenten en politie. Samen met betrokken partijen zoals de Sekswerk Alliantie Destigmatisering (SWAD) en andere departementen, werk ik aan de uitvoering van de genoemde oplossingsrichtingen. In het najaar informeer ik uw Kamer middels een brief over de voortgang hiervan.
Kunt u per aanbeveling ingaan op de zes aanbevelingen uit het rapport van Ugly Mugs voor een veilige en gelijkwaardige werkomgeving voor sekswerkers en wat de huidige stand van zaken ten aanzien van iedere aanbeveling is?
In de Aanpak worden verschillende oplossingsrichtingen genoemd om onder meer toegang tot zorg en tot de politie te verbeteren. Momenteel wordt gewerkt aan de uitvoering hiervan. In samenwerking met het Expertisecentrum Seksualiteit, Sekswerk en Mensenhandel van Stichting Humanitas, alliantie lid van de SWAD, is vanuit de Politieacademie bijvoorbeeld gewerkt aan een interactieve lesmodule over bejegening richting sekswerkers. Deze interactieve lesmodule is sinds begin 2024 beschikbaar voor politieagenten in opleiding. In het najaar zal ik uw Kamer hierover en over de andere genoemde oplossingsrichtingen, verder informeren middels een brief.
Ik ben in het kader van de Aanpak in gesprek met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) en Soa Aids Nederland over het ontwikkelen van handvatten die gemeenten kunnen helpen bij het ontwikkelen of actualiseren van gemeentelijk sekswerkbeleid. Het doel is om de genoemde problematiek te verminderen door te informeren over de effecten van bepaalde beleidskeuzes en speciale regels, maar ook door aanbevelingen te doen en uitleg te geven hoe lokaal sekswerkbeleid kan worden opgesteld. In het najaar informeer ik uw Kamer tevens middels een brief over de voortgang hiervan.
Het opstellen van de Aanpak en de uitvoering van de genoemde oplossingsrichtingen is een mooi voorbeeld van een participatieve samenwerking tussen ambtenaren en sekswerkers bij het maken van beleid. Via de SWAD zijn sekswerkers betrokken bij de werkgroepen op de verschillende thema’s. Hun inbreng is waardevol en wordt waar mogelijk meegenomen. Dat geldt ook voor de andere partijen die betrokken zijn bij de Aanpak, zoals andere departementen, de VNG en het CCV. Ook probeer ik gemeenten te stimuleren om sekswerkbeleid in samenwerking met sekswerkers op te stellen. Hiervoor wordt gewerkt aan verschillende initiatieven. Ik zal uw Kamer hierover in het najaar informeren.
De sekswerkbranche wordt als een aantrekkelijk verdienmodel gezien voor mensenhandelaren. Dit betekent niet dat sekswerk en mensenhandel gelijk staan aan elkaar. Binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn mensenhandel en sekswerk twee verschillende beleidsdossiers. Niet elke gemeente hanteert een scheiding tussen de twee. In het najaar informeer ik uw Kamer over de voortgang van oplossingsrichtingen om stigmatiserend beleid bij (overheids)instanties tegen te gaan, zoals genoemd in de Aanpak.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid investeert in onder meer Ugly Mugs / De Klachtenbalie en de Sekswerk Alliantie Destigmatisering. Ook gemeenten moedig ik aan om sekswerkbeleid op te stellen in samenwerking met (vertegenwoordigers van) de sekswerkbranche en/of organisaties die zich inzetten voor de versterking van de positie van sekswerkers.
Sekswerk is legaal en wordt momenteel niet landelijk gereguleerd. Gemeenten kunnen op grond van de Gemeentewet regels stellen ten aanzien van sekswerk. Gemeenten mogen daarbij geen regels stellen die in strijd zijn met hogere regelgeving. Zoals toegelicht onder aanbeveling 2, werk ik samen met de VNG, het CCV en Soa Aids Nederland aan handvatten die gemeenten kunnen helpen bij het ontwikkelen of actualiseren van gemeentelijk sekswerkbeleid. Zoals gezegd informeer ik uw Kamer middels een brief over de voortgang hiervan in het najaar.
Hoe passen deze aanbevelingen in het regeringsbeleid ten aanzien van de «Aanpak versterking sociale en juridische positie sekswerkers»?3
Gaswinning nabij de Wadden. |
|
Glimina Chakor (GL), Suzanne Kröger (GL), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Sophie Hermans (VVD), Rummenie |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel in Der Spiegel «Jetzt muss endlich Schluss sein»1 over de kritiek op de gasboring door ONE-Dyas bij gasveld N05-A dat gedeeltelijk in Nederland en in Duitsland ligt en de aanhoudende protesten op Borkum, in Berlijn en op zee?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met het nieuws uit Duitsland dat ONE-Dyas daar voorlopig geen vergunning krijgt voor de aanleg van de stroomkabel, wat een belangrijke voorwaarde was om naar gas te boren op 25 kilometer van Schiermonnikoog bij gasveld N05-A?
Het Nedersaksische Staatsbedrijf voor Waterbeheer, Kust- en Natuurbescherming (NLWKN) heeft op 21 oktober 2022 ONE-Dyas een (waterrechtelijke) vergunning voor de aanleg van de geplande zeekabel verleend. Onderdeel van deze vergunning was de betaling van een compensatiebedrag voor de aantasting van natuur en landschap dat zou worden veroorzaakt met de aanleg van de kabel. In de volgende jaren kwam er informatie naar voren over de mogelijke aanwezigheid van stenige riffen in het tracégebied. Hierop heeft de NLWKN op 19 juli jl. een nieuw besluit uitgevaardigd, waarbij het eerder vastgestelde te betalen compensatiebedrag werd verhoogd. Dit besluit bevatte een ontheffing voor de doorkruising van het tracégebied en bevatte een onmiddellijke uitvoerbaarheid van alle vergunningen.
De Duitse rechter heeft, nadat er bezwaar was gemaakt, vervolgens geconstateerd dat de NLWKN bij de verlening van de vergunning eerst een onderzoek naar compensatiemaatregelen had moeten vragen, en niet al direct een compensatie door een vervangend geldbedrag had moeten opnemen in de vergunning. De vergunning voldoet hierdoor niet aan de wettelijke vereisten voor de beoordeling van de vermijdbaarheid van de aantasting en mogelijke compensatie- of herstelmaatregelen, en de afweging van natuurbeschermingsbelangen tegen andere belangen die voor de aantasting pleiten. De Duitse voorzieningenrechter heeft op 7 augustus jl. besloten dat ONE-Dyas nog niet mag beginnen met de aanleg van de stroomkabel tussen het N05-A platform en het Duitse offshore windmolenpark Riffgat, maar eerst herstelmaatregelen in kaart moet brengen. Dit heeft ONE-Dyas gedaan.
Op 27 augustus jl. heeft ONE-Dyas een aanvraag voor de aanpassing van de installatievergunning van de kabel ingediend bij het NLWKN. In deze aanvraag is een voorstel voor natuurcompensatie in natura gevoegd en is tevens de installatieperiode verruimd. De aangepaste vergunning wordt zeer binnenkort verwacht.
Wat zijn de gevolgen voor de gasproductie bij gasveld N05-A nu deze vergunning is geschorst, aangezien de stroomkabel ervoor zou zorgen dat het gas wordt geproduceerd met windenergie in plaats van fossiele energie en dat binnen de vergunning geen ruimte is voor emissies door de verbranding van fossiele energie?
ONE-Dyas is in overleg met het NLWKN om de vervolgstappen te bespreken. Het doel is nog steeds om deze winter het eerste aardgas te kunnen produceren. Indien het NLWKN niet tijdig de gewijzigde vergunning verleent, zal de productie van aardgas pas op zijn vroegst in het najaar van 2025 plaatsvinden. Om aan de binnenlandse vraag naar aardgas te kunnen voldoen zal dan gas moeten worden geïmporteerd, bijvoorbeeld via LNG.
Welke alternatieven voor de stroomkabel zijn er om alsnog zonder fossiele energie gas te produceren door ONE-Dyas bij gasveld N05-A?
Er zijn geen alternatieven om het platform van stroom te voorzien, die ook binnen redelijke termijn en binnen de vergunning uitvoerbaar zijn. De elektrificatie van platform N05-A met behulp van windenergie betekent een forse verlaging van uitstoot van methaan, stikstof en CO2 en draagt daarmee bij aan een zo schoon mogelijke energievoorziening in de transitie naar een volledig duurzaam energiesysteem. Het platform N05-A wordt Nederlands eerste offshore-gasbehandelingsplatform in de Noordzee dat volledig draait op windenergie. Door de aansluiting met het Duitse windpark Riffgat is er nagenoeg geen uitstoot van emissies tijdens de productie van het aardgas vanaf dat platform.
Binnen welke tijd moet ONE-Dyas met een alternatief plan komen om dit jaar van start te kunnen gaan met de gaswinning?
Om nog deze winter te kunnen starten, zal ONE-Dyas uiterlijk eind september de aangepaste en geldige vergunning moeten verkrijgen in Duitsland. Er is geen alternatief plan dat dit jaar tot productie leidt.
Bent u bekend met de recente studie «Oil and gas platforms degrade benthic invertebrate diversity and food web structure» in Science of the Total Environment2 waaruit blijkt dat de biodiversiteit rond olie- en gasplatformen met 28% afneemt?
De studie «Oil and gas platforms degrade benthic invertebrate diversity and food web structure» is mij bekend. Het betreft een studie die is uitgevoerd in de omgeving van 9 installaties in de Exclusieve Economische Zone (EEZ) van het Verenigd Koninkrijk. Uit het onderzoek blijkt een relatie tussen verhoogde concentraties van met name koolwaterstoffen (olie) die aangetroffen zijn tot een afstand van 500 m vanaf de installaties en de aldaar aangetroffen biomassa en biodiversiteit. De resultaten van dit onderzoek zijn niet één op één te vertalen naar de situatie in Nederland. Voor zeven van de negen onderzochte locaties geldt bijvoorbeeld dat de productie gestart is voor het verbod op het lozen van oliehouden boorgruis met meer dan 1% olie (OSPAR Decision 2000/3 van 16 januari 2001). De zeven installaties zijn tussen 1975 en 1996 opgestart en veel van de putten zijn geboord voor dat de installaties in gebruik werden genomen, dus ruim voor het verbod op het lozen van oliehoudend boorgruis. In Nederland is het lozen van oliehoudend boorgruis, zelfs indien deze minder dan 1% olie bevat, al sinds 1993 verboden.
Bij het boren van de putten vanaf de Mijnbouwinstallatie N05-A van ONE-Dyas zal zowel gebruik worden gemaakt van boorspoeling op oliebasis als op waterbasis. Al het daarbij vrijkomende boorgruis en alle gebruikte boorspoeling zal worden opgevangen en naar de wal worden getransporteerd.
Er zijn mij geen recente vergelijkbare onderzoeken rond installaties op het Nederlandse deel van de EEZ bekend. Een recent onderzoek naar de benthische biodiversiteit op poten van mijnbouwinstallaties in Nederlandse EEZ3 toont aan dat deze vergelijkbaar is met natuurlijke riffen in de Noordzee.
Van belang is of er sprake is van significant negatieve effecten op instandhoudingsdoelen. Gezien er geen sprake is van het lozen van boorgruis en boorspoeling, is er geen sprake van een significant negatief effect van het boren op de zeebodem op instandhoudingsdoelen.
Bent u bekend met dreiging dat de United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization-werelderfgoedcommissie(UNESCO) de werelderfgoedstatus zal intrekken als gasboringen in, of met impact op, de Waddenzee plaats zullen vinden?
Ik ben bekend met de state of conservation rapportages van 2023 en 2024. UNESCO uit hierin haar zorgen over mijnbouwactiviteiten in en rond de Waddenzee en geeft aan dat (mijnbouw)activiteiten in, of met impact op de Outstanding Universal Value (OUV) niet verenigbaar is met de status van werelderfgoed. UNESCO dreigt op dit moment niet met het intrekken van de status. De genoemde rapportages (state of conservations) zijn wel de eerste (proces) stap indien er sprake zou zijn van een bedreiging van de OUV van het Werelderfgoed. Het N05-A project bevindt zich circa 20 km te noorden van Schiermonnikoog, en ligt daarmee in de Noordzee. Voorafgaand aan de verlening van de vergunning is onderzocht wat de mogelijke effecten op natuur in het Waddenzeegebied zijn. Er is vastgesteld dat de geplande activiteiten geen significante effecten hebben, ook niet via externe werking. Om deze reden is er een vergunning verstrekt.
Kunt u uitsluiten dat het project, inclusief alternatieven voor de stroomkabel, impact zal hebben op de Waddenzee?
Ja. In de verklaring van geen bedenkingen is het project beoordeeld, uitgaande van een stroomkabel. Door de Minister voor Natuur en Stikstof (thans Staatssecretaris LVVN) is geoordeeld dat er geen significante effecten op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden zijn, waaronder de Waddenzee. Het project ligt circa 20 km ten noorden van Schiermonnikoog en dus niet in de Waddenzee of in een ander beschermd natuurgebied. Indien er een alternatief zou komen voor de stroomkabel, dan zal opnieuw moeten worden vastgesteld of, en welke, effecten op de beschermde natuur optreden, voordat een vergunning kan worden afgegeven.
Bent u bekend met het feit dat de Duitse Minister van Economische Zaken het gasproject niet nodig acht?3
Het is mij bekend dat de Duitse Minister Habeck in een interview met het Duitse blad Der Spiegel heeft aangegeven dat hij het project niet noodzakelijk acht voor de Duitse energievoorziening.
Heeft u contact gehad met uw Duitse collega’s over de recente ontwikkelingen van het project bij gasveld N05-A? Zo ja, zijn daarbij ook de zorgen van natuur- en milieuorganisaties over de impact van het project voor nabijgelegen natuurgebieden en het klimaat besproken?
Mijn voorganger heeft op 1 juli jl. een brief verstuurd aan de verschillende betrokken bewindspersonen aan Duitse zijde waarin is benadrukt dat Nederland een groot belang hecht aan de goede samenwerking tussen beide landen op het gebied van energiebeleid. Daarnaast wordt in deze brief benadrukt wat het belang is van de gaswinning op de Noordzee in het kader van de leveringszekerheid en verminderde afhankelijkheid met een zo laag mogelijke emissie. Ook over de recente ontwikkelingen rondom het project is met die inzet contact met betrokken Duitse ministeries. Indien nodig zal ik ook persoonlijk het belang van dit project voor zowel Nederland als voor Duitsland benadrukken bij mijn Duitse collega.
Kunt u het boren niet beter tijdelijk pauzeren tot alle vergunningen zijn geregeld, aangezien de vergunning van de stroomkabel voorlopig is ingetrokken, het hoger beroep tegen de vergunning in Nederland, het hoger beroep tegen de vergunning in Duitsland nog moet plaatsvinden en het verdrag voor de winning van het gas nog moet worden getekend met uw Duitse collega’s?
ONE-Dyas heeft besloten om in afwachting van de verschillende procedures die er nog lopen wel alvast door te gaan met de verschillende voorbereidende werkzaamheden, zoals de installatie van het productieplatform en het tijdelijke boorplatform om zodoende, bij een voor ONE-Dyas positieve uitkomst van de bovenstaande procedures, nog voor het einde van het jaar het eerste gas te kunnen produceren. Zij voorzien dat zij anders een vertraging oplopen tot de zomer van 2025.
Het artikel ‘Bijna driekwart van de notarissen maakt nevenfuncties niet openbaar: na fraudeschandaal is weinig verbeterd’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eelco Heinen (VVD), Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het NRC-artikel «Bijna driekwart van de notarissen maakt nevenfuncties niet openbaar: na fraudeschandaal is weinig verbeterd»?1
Ja.
Herkent u de cijfers dat bijna driekwart van de notarissen bij grootste kantoren in Nederland zijn nevenfuncties niet meldt?
Uit navraag bij het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT) en de Koninklijke notariële beroepsorganisatie (hierna: KNB) is gebleken dat zij niet over concrete cijfers beschikken.
Heeft u een inschatting hoe vaak dit het geval is bij kleinere kantoren? Hoe gaat u hier zicht op krijgen?
Nee, dat heb ik niet. Uit navraag bij de KNB en uit de collegiale toetsing die zij periodiek uitvoeren bij notariskantoren komt wel naar voren dat, in de gevallen dat de notaris de meldplicht niet (volledig) naleeft, dit meestal ziet op het niet laten registreren van de privé werkmaatschappij/holding/bv omdat dit door de notaris niet direct wordt herkend als een nevenactiviteit. Dit komt voor bij zowel kleine- als grote kantoren.
Het BFT en de KNB zullen verder aandacht bij de notarissen blijven vragen voor het belang van correcte registratie van de nevenactiviteiten.
Hoe vaak worden er onderling sancties opgelegd als de meldplicht niet wordt nageleefd?
Het BFT heeft tot nu toe (in het kader van de bestaande verplichting om nevenactiviteiten te melden) geen zware maatregelen hoeven treffen om een notaris tot melding over te doen gaan. Het enkele verzoek aan de notaris om alle nevenactiviteiten te registreren is in voorkomende gevallen voldoende geweest. Indien de KNB bij de collegiale toetsing, of het BFT bij een toezichtsonderzoek, constateren dat een registratie van de nevenactiviteiten van de notaris niet volledig is, is het eerste verzoek van de KNB of BFT tot volledige registratie voldoende gebleken om dit terstond te herstellen.
Sinds 2022 heeft het BFT de naleving van de verplichting van notarissen om nevenbetrekkingen op te geven, nadrukkelijker in reguliere toezichtsonderzoeken opgenomen. Notarissen worden bij reguliere onderzoeken regelmatig bevraagd op hun nevenbetrekkingen en worden aangestuurd op het bijwerken van de registratie van nevenbetrekkingen, indien dit niet volledig blijkt te zijn tijdens een toezichtsonderzoek. Het BFT constateert dat in de praktijk vaak blijkt dat een notaris een – veelal vergeten – melding dezelfde dag herstelt door de nevenbetrekking alsnog te laten vermelden in het register voor het notariaat.
Hoe kan het dat er geen verbetering zichtbaar is na de grote fraude in 2021?
Er heeft geen eerdere meting plaatsgevonden van registratie van nevenactiviteiten, dus een verbetering of verslechtering ten opzichte van een eerdere situatie kan niet worden vastgesteld. Het BFT heeft de afgelopen jaren geen andere signalen van derden ontvangen over het niet-naleven van de registratieplicht van nevenactiviteiten door notarissen.
Het BFT en KNB onderschrijven echter het belang van het correct naleven van de meldplicht en hebben daar na de affaire rondom notaris Oranje in 2021 overleg met elkaar over gevoerd. De KNB heeft naar aanleiding daarvan per 13 april 2022 een beleidsregel voor de beroepsgroep opgesteld, waarin de regels voor het registreren van de nevenactiviteiten extra onder de aandacht zijn gebracht.
Zoals in antwoord op vraag 3 naar voren is gekomen blijkt in de praktijk dat vooral de privé werkmaatschappij/holding/bv abusievelijk niet door de notaris als nevenactiviteit wordt geregistreerd. Het betreft veelal geen bewuste niet-naleving van de meldplicht.
Deelt u het belang van integriteit, onafhankelijkheid, transparantie en onpartijdigheid? Deelt u de opvatting dat het niet naleven van de meldplicht ernstige zorgen opwerpt over de betrouwbaarheid van notarissen?
Ja, uiteraard onderschrijf ik het grote belang deze waarden. Integriteit, onafhankelijkheid, onpartijdigheid, vertrouwelijkheid en deskundigheid betreffen de kernwaarden voor het notariaat.
Ik acht het dan ook van groot belang dat de notarissen de meldplicht correct naleven. Ik heb navraag gedaan bij de KNB en BFT om te achterhalen hoe zij het niet naleven van de meldplicht duiden. Zoals u in de beantwoording van vraag 3 kan teruglezen lijkt het erop dat het veelal gaat om de eigen werkmaatschappij, holding of bv, waarbij het kennelijk niet goed op het netvlies van notarissen staat dat ook deze nevenactiviteiten ook onder de meldplicht vallen. Daarnaast komt het voor dat een notaris het gewoonweg vergeet om door te geven en dit herstelt zodra er door de KNB of BFT op gewezen wordt.
Deelt u de opvatting dat de meldplicht zo snel mogelijk moet worden nageleefd?
Ja, uiteraard. Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is de meldplicht er niet voor niets.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat meldplicht nageleefd wordt?
Het is de taak van het BFT als integraal toezichthouder van het notariaat om toe te zien op de naleving van de meldplicht. In het kader kwaliteitsbevordering gaat de KNB bij de collegiale toetsing na of de notaris de meldplicht correct naleeft. Ik zal de naleving van de meldplicht bij zowel het BFT en de KNB onder de aandacht brengen. Denkbaar is dat de voorlichting over de regelgeving met betrekking tot het registreren van de nevenactiviteiten, ook van privé holdings, onder de beroepsgroep moet worden geïntensiveerd. Ik zal dat in het bovengenoemde overleg met het BFT en de KNB onder de aandacht brengen.
Hoe beoordeelt u het toezicht door het Bureau Financieel Toezicht (BFT)?
Het BFT is een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO), en oefent op een onafhankelijke wijze het toezicht uit op onder andere notarissen.2 Het BFT werkt risico-gestuurd en houdt een prioritering aan op de verrichtte toezichtonderzoeken. Ik heb geen reden te twijfelen aan de kwaliteit van het toezicht door het BFT.
In het kader van haar reguliere toezichtonderzoeken bij notarissen wordt aandacht besteed aan het correct registreren van de nevenactiviteiten. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 3 heeft de niet-naleving van de meldplicht tot op heden niet geleid tot het treffen van een maatregel door het BFT. Daarnaast heeft het BFT aangegeven tot op heden ook geen signalen van derden te hebben ontvangen dat notarissen de meldplicht niet correct zouden naleven.
Wat gaat u doen om het toezicht op de meldplicht te verbeteren?
Het BFT is een zelfstandig bestuursorgaan en gaat zelfstandig over de invulling van haar toezichtstaak. Zoals ik bij eerdere vragen ook al heb aangegeven zal er vanuit het BFT en de KNB nog extra aandacht worden gevraagd voor het registreren van de nevenactiviteiten, waaronder de eigen werkmaatschappij, holding of bv. Verder blijf ik met het BFT in gesprek over de invulling van het toezicht.
Hoe kan het dat dit onderwerp in de evaluatie van zbo BFT niet aan de orde is gekomen?
In de zbo evaluatie van het BFT zijn de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het functioneren van het BFT als zelfstandig bestuursorgaan beoordeeld. Het BFT is belast met het toezicht op notarissen, maar ook op gerechtsdeurwaarders, belastingadviseurs, registeraccountants, accountants-administratieconsulenten en andere ondernemingen die zelfstandig en onafhankelijk vergelijkbare activiteiten verrichten. In de ZBO-evaluatie zijn verschillende onderdelen aan de orde gekomen die relevant zijn voor het goed functioneren van een toezichthouder als ZBO, zoals de governance-benadering van toezicht, de transparantie en de professionaliteit van het BFT.
De wettelijke verplichting van het melden van nevenactiviteiten door notarissen is niet als specifiek onderdeel aan de orde gekomen. Wel is in de evaluatie de affaire rondom notaris Oranje aan de orde gekomen.3 Zo heeft het BFT de zaak Oranje uitgebreid geëvalueerd, waarbij ook is gekeken naar de eigen rol van het BFT. Dit heeft bij het BFT geleid tot aanpassing van beleid en samenwerking met de partijen om effectiever toezicht te houden.4
Wanneer bent u voor het laatst in gesprek geweest met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB)? Wanneer is dit onderwerp voor het laatst aan de orde geweest en wat is er toen besproken?
Mijn ambtsvoorganger is in februari 2024 op bezoek geweest bij de KNB. Dit specifieke onderwerp als zodanig is niet besproken, ook omdat daar geen aanleiding toe was. Binnenkort zal ik in gesprek gaan met de KNB en dit onderwerp agenderen.
Overigens is op ambtelijk niveau zeer regulier contact tussen het departement en de KNB.
Wat gaat u doen om de KNB aan te sporen om van het naleven van de meldplicht prioriteit te maken?
De KNB heeft mij laten weten dat deze meldplicht onderwerp van gesprek blijft bij de collegiale toetsing van de KNB en dat zij de meldplicht regelmatig onder de aandacht van notarissen zal blijven brengen om de bekendheid met de regelgeving over de registratie van de meldplicht te vergroten.
De KNB heeft na het verschijnen van het NRC artikel direct een oproep gedaan aan haar leden om de registratie van de nevenactiviteiten correct na te leven5.
Wat gaat u doen als dit probleem binnen een half jaar tijd niet verholpen is? Bent u bereid een deadline te stellen en aanvullende acties te ondernemen bij het verstrijken van de deadline?
Gezien de ervaringen van het BFT en de KNB lijkt het te gaan om een situatie waarbij het niet melden van nevenbetrekking niet het gevolg is van een doelbewuste handeling, maar dat het grotendeels berust op een andere interpretatie van de regelgeving of gewoonweg een vergeten registratie.
De acties die de KNB nu onderneemt zouden daarmee tot effect moeten hebben dat de betreffende nevenbetrekking alsnog gemeld worden. Ik ga uiteraard samen met de KNB en het BFT bezien of dit inderdaad het gewenste effect heeft.
Het convenant tussen de belastingdienst en de uitzendbranche |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), Henk Vermeer (BBB) |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het nieuwe convenant dat is gesloten tussen de Belastingdienst en de uitzendbranche op 6 juni 2024?1
Ja.
Wat zijn de beleidsoverwegingen geweest om een nieuw convenant af te sluiten tussen de Belastingdienst en de uitzendbranche, waarom voldeed het vorige convenant niet meer?
Het convenant tussen de Belastingdienst en de uitzendbranche (met daarbij twee annexen) is gesloten in 2010. Het convenant en de annexen waren niet meer actueel vanwege gewijzigde wet- en regelgeving. Vanuit de Belastingdienst en de uitzendbranche bestond daarom de wens om het convenant en de annexen te actualiseren.
Wat zijn de beleidsoverwegingen geweest om in het nieuwe convenant als eerste voorwaarde voor de Extraterritoriale (ET-)regeling te stellen dat het uitzendbureau de werknemer zelf moet werven in het land van herkomst?
Een van de voorwaarden voor toepassing van de extraterritoriale kostenregeling (hierna: ETK-regeling) is dat een werknemer tijdelijk verblijft buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking. De annex bevat branchespecifieke praktische afspraken hoe een uitzendonderneming in ieder geval aannemelijk kan maken dat daarvan sprake is.2 In de annex zijn hiervoor zes voorwaarden opgenomen.3 Een uitzendonderneming die een beroep wil doen op de annex moet aan deze zes voorwaarden voldoen. Eén van die voorwaarden is dat de uitzendkracht is geworven door een buitenlands wervingsbureau of een buitenlandse vestiging van de in Nederland gevestigde uitzendonderneming, dat is gevestigd in (de landenregio van) het land van herkomst van de uitzendkracht en dat de uitzendkracht staat vermeld op de zogenoemde wervingslijst. Deze en de andere vijf voorwaarden staan al sinds 2010 in de annex en zijn ongewijzigd overgenomen in de annex bij het convenant tussen de Belastingdienst en de uitzendbranche van 6 juni 2024.
Hoe wordt er tot nu toe gehandhaafd op het gebruik van de ET-regeling door werknemers die al in Nederland waren toen zij werden geworven? Hoe zal dit vanaf nu gaan? Op welke manier moet de werving in het buitenland aangetoond worden?
Handhaving op de toepassing van de ETK-regeling is onderdeel van de reguliere handhaving van de Belastingdienst. De annex ziet, zoals hiervoor aangegeven, op de wijze waarop een uitzendonderneming in ieder geval aannemelijk kan maken dat de uitzendkracht tijdelijk verblijft buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking. Als de uitzendonderneming voldoet aan de voorwaarden zoals genoemd in onderdeel 1.1 van de annex, dan is voor de Belastingdienst voldoende aannemelijk dat sprake is van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking. Eén van de voorwaarden daarvoor is dat de uitzendkracht is geworven door een buitenlands wervingsbureau of een buitenlandse vestiging van de in Nederland gevestigde uitzendonderneming, dat is gevestigd in (de landenregio van) zijn land van herkomst en dat de uitzendkracht staat vermeld op de zogenoemde wervingslijst. De annex ziet niet op buitenlandse uitzendkrachten die in Nederland worden geworven.
Hoe vaak is er in de praktijk sprake van dat de ET-regeling wordt gebruikt door werknemers, die al in Nederland waren, toen zij door het uitzendbureau werden geworven?
In het rapport Kunde, kosten en keuzes van de Stichting Economisch Onderzoek (SEO)4 is opgenomen dat de ETK-regeling in 2022 door ongeveer 83.000 werknemers werd gebruikt. Er zijn geen gegevens voorhanden om een uitsplitsing te maken tussen de gebruikers van de ETK-regeling die al in Nederland aanwezig waren en ETK-gebruikers die door de werving naar Nederland zijn gekomen. Volledigheidshalve merk ik op dat extraterritoriale kosten in de Wet op de loonbelasting 19645 zijn gedefinieerd als extra kosten die de werknemer maakt doordat hij tijdelijk verblijft buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking. De ETK-regeling stelt niet als voorwaarde dat de werknemer uit het buitenland is geworven.
Zijn er plannen om de handhaving te intensiveren, nu de voorwaarde dat arbeidsmigranten geworven moeten worden in het buitenland door het uitzendbureau zelf, zo nadrukkelijk in het convenant staat?
Zoals hiervoor aangegeven is de voorwaarde dat de uitzendkracht is geworven door een buitenlands wervingsbureau of een buitenlandse vestiging van de in Nederland gevestigde uitzendonderneming, dat is gevestigd in (de landenregio van) zijn land van herkomst, ongewijzigd overgenomen uit de annex bij het convenant tussen de Belastingdienst en de uitzendbranche uit 2010. Het geactualiseerde convenant en de bijbehorende annex geven geen aanleiding om het toezicht te intensiveren.
Wat verwacht u dat de financiële impact gaat zijn van de afspraken die zijn gemaakt over het gebruik van de ET-regeling in het nieuwe convenant? Leidt dit tot een inkomstenmeevaller of een inkomstentegenvaller? Om welk bedrag gaat het bij benadering?
De voorwaarden in het convenant en de bijbehorende annex zijn inhoudelijk niet gewijzigd. De actualisatie van het convenant en de annex hebben daarom naar verwachting geen budgettaire gevolgen.
Op welke wijze zijn arbeidsmigranten betrokken geweest bij het besluitvormingsproces, zoals aanbevolen is in het rapport «Geen tweederangsburger» van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten uit 2021?
De annex bevat praktische afspraken hoe een uitzendonderneming in ieder geval aannemelijk kan maken dat sprake is van een uitzendkracht die tijdelijk verblijft buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking. Dit kan blijken uit het organiseren van het vervoer voor de uitzendkracht vanuit het land van herkomst naar Nederland of het organiseren van de huisvesting in Nederland. Indien het uitzendbureau niet het vervoer en/of verblijf van de uitzendkracht organiseert, dient op andere wijze aannemelijk te worden gemaakt dat aan de voorwaarde voor de ETK-regeling is voldaan. Er is dan ook geen sprake van een belemmering voor het vrije verkeer van werknemers zoals opgenomen in artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Arbeidsmigranten zijn niet betrokken geweest bij de actualisatie van het convenant en de annex, aangezien deze afspraken zich hiertoe niet lenen. De wens tot actualisatie is afkomstig van de rechtstreeks bij het convenant betrokken partijen. Zoals hiervoor aangegeven geeft de annex een uitzendonderneming handvatten hoe deze aannemelijk kan maken dat de uitzendkracht tijdelijk verblijft buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking. Bovendien zijn de voorwaarden in het convenant en de bijbehorende annex inhoudelijk niet gewijzigd.
Waarom geldt als voorwaarde dat het uitzendbureau het vervoer en/of verblijf zou moeten organiseren van en naar het herkomstland? Hoe verhoudt dit zich tot de Europese vrijheid van personenvervoer?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe verhoudt dit convenant zich tot de afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord van 15 mei 2024?
In het hoofdlijnenakkoord staat dat «bezien wordt of en zo ja, welke fiscale voordelen onder de ETK-regeling worden versoberd.» Onderzoeksbureau Stichting Economisch Onderzoek (SEO) heeft de ETK-regeling geëvalueerd. In dat kader ontvangt u op korte termijn een addendum bij dit onderzoek over het gebruik van de ETK-regeling. Naar aanleiding hiervan onderzoeken wij verder of en zo ja hoe de ETK-regeling kan worden versoberd, daarbij ook recht doende aan het doel van deze regeling. Er is nog geen sprake van een concreet wijzigingsvoorstel. De Belastingdienst heeft op grond van de huidige wet- en regelgeving afspraken gemaakt met de uitzendbranche, onder meer over de vraag hoe zij aannemelijk kan maken dat sprake is van een werknemer die tijdelijk buiten diens land van herkomst werkzaamheden verricht. In dit convenant staat ook dat partijen het convenant actualiseren of beëindigen bij een relevante wijziging in wet- en regelgeving of beleid van de Belastingdienst.
Kunt u inzage geven in de tijdslijn waarbinnen u invulling gaat geven aan de afspraken in het Hoofdlijnenakkoord rondom de ET-regeling? Gaat dit leiden tot een nieuw convenant?
Zie antwoord vraag 10.
Wanneer wordt het convenant, dat is ingegaan op 6 juni 2024, gepubliceerd door op de website van de Belastingdienst?
Het geactualiseerde convenant en de annex zijn op de website van de Belastingdienst gepubliceerd6 en medio juni op de websites van NBBU en ABU.
Het bericht 'Oranje brievenbussen verdwijnen op steeds meer plekken' |
|
Sandra Beckerman , Jimmy Dijk |
|
Beljaarts |
|
Op basis van welke criteria wordt bepaald welke brievenbussen worden verwijderd? Wie is bevoegd dit te bepalen?1
In de Nederlandse postregelgeving zijn eisen opgenomen met betrekking tot het aantal en de straal waarbinnen iedereen een brievenbus beschikbaar moet hebben.2 Daarnaast moet de verlener van de universele postdienst (UPD), in dit geval PostNL, bij de spreiding van voorzieningen rekening houden met de behoeften van kwetsbare groepen.3 Dit vind ik een goede zaak, omdat de postdienst voor deze doelgroep mogelijk extra belangrijk is. Het is PostNL die als eerstverantwoordelijke binnen haar zogenaamde locatiebeleid een geografische analyse maakt bij het beoordelen van de inpassing van de wettelijke afstandseisen. Naast de wettelijke eisen worden in deze analyse ook feitelijke geografische omstandigheden meegenomen. Binnen deze wettelijke eisen mag PostNL brievenbussen verwijderen.
Vindt u het wenselijk dat dit soort belangrijke besluiten genomen worden buiten het democratisch bewind van de Kamer?
PostNL is een privaat bedrijf met een wettelijke taak voor postbezorging en zolang zij zich binnen de wettelijke kaders begeeft, kan zij zelf operationele beslissingen nemen. PostNL dient zich daarbij wel aan de Postwet 2009 en lagere regelgeving te houden, waarin onder andere verplichtingen met betrekking tot de bereikbaarheid van brievenbussen zijn opgenomen. Op deze manier wordt toegankelijkheid tot postdienstverlening geborgd. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt hier als toezichthouder toezicht op.
Hoe communiceert PostNL deze veranderingen naar de inwoners van de getroffen gebieden?
PostNL communiceert acht weken voor de verwijdering van de brievenbussen met de gemeenten en via haar website.4 Ook plaatst zij soms advertenties in lokale bladen of stuurt zij persberichten naar lokale media. Brievenbussen die verwijderd worden, krijgen vier weken van tevoren een sticker. Deze sticker bevat, naast de feitelijke mededeling, ook een 2D-scancode (QR code) die naar de informatiepagina van PostNL leidt.
Wat zijn de specifieke gevolgen voor inwoners van dorpen zoals Sweagerbosk, waar de enige brievenbus verdwijnt? Waar kunnen deze inwoners hun post wegbrengen als de brievenbus verdwijnt?
Het is vervelend voor de inwoners van deze dorpen dat de enige brievenbus in hun dorp verdwijnt. De postregelgeving schrijft echter voor dat er in woonkernen met minder dan 5.000 inwoners binnen een straal van 2.500 meter een voor het publiek bestemde brievenbus beschikbaar moet zijn.5 Hiervan blijft sprake, ook na het verwijderen van de aangekondigde brievenbussen.
Is het voor u wenselijk dat mensen buiten de steden minder toegang hebben tot voorzieningen zoals postinfrastructuur? Zo nee, waarom staat dit u toe dat brievenbussen voornamelijk buiten de steden verdwijnen?
Ik vind het belangrijk dat ook inwoners van kleinere woonkernen van de postdienst gebruik kunnen maken. PostNL heeft echter jarenlang in ruimere mate voldaan aan de minimale geografische afstandseisen dan vereist op grond van het Postbesluit. Met de huidige operatie van PostNL wordt nog steeds voldaan aan deze eisen en voldoet de bereikbaarheid derhalve onverminderd aan de wettelijke eisen die destijds in 2009 zijn vastgesteld.
Hoe zorgt PostNL ervoor dat onder andere ouderen en mensen zonder toegang tot digitale communicatiemiddelen niet worden benadeeld door het verwijderen van brievenbussen?
De Postwet 20096 voorziet in de verplichting voor de verlener van de UPD om advies te vragen aan consumentenorganisaties en lokale belangenpartijen over de door PostNL voorgenomen wijzigingen in het aantal en de spreiding van brievenbussen en postvestigingen. Daarnaast bevat de Postwet 2009 de verplichting voor de verlener van de UPD om schriftelijk te reageren op dat advies, waarbij de verlener van de UPD verplicht is te motiveren waarom het advies al dan niet wordt overgenomen.7 In het verlengde hiervan bevat het Postbesluit 20098 de verplichting voor de verlener van de UPD om bij het aantal en de spreiding van brievenbussen en postvestigingen rekening te houden met dat advies. Dit betekent dat de verlener van de UPD moet bezien in hoeverre redelijkerwijs aan het advies tegemoet kan worden gekomen. Dit adviesproces borgt dat er daar waar enigszins mogelijk ruimte is voor maatwerk.
Hoe waarborgt PostNL de naleving van de rechten uit de Postwet, specifiek met betrekking tot de bereikbaarheid van brievenbussen voor inwoners in zowel stedelijke als landelijke gebieden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat voor waarborgen zijn er voor behoud van brievenbussen voor bepaalde gebieden, zoals nabij zorginstellingen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verloopt de samenwerking tussen PostNL en lokale gemeenten en ouderenbonden bij het besluit tot het verwijderen van brievenbussen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen neemt PostNL om de zorgen van burgers over het verdwijnen van brievenbussen aan te pakken?
PostNL houdt rekening met de locatie waar brievenbussen staan. Zo blijven brievenbussen in de buurt van bijvoorbeeld ziekenhuizen en andere zorginstellingen staan. Op plekken waar veel ouderen komen, zoals woonzorgcentra en zorglocaties, probeert PostNL de bestaande brievenbussen ook in stand te houden, zodat zij altijd post kunnen versturen en ontvangen.9
Verder worden uitsluitend brievenbussen weggehaald binnen de wettelijke kaders. Dat betekent dat er in woonkernen met meer dan 5.000 inwoners altijd een brievenbus binnen een straal van 1 kilometer staat. In woonkernen met minder dan 5.000 inwoners staat er altijd een brievenbus binnen een straal van 2,5 kilometer.
Welke economische voordelen verwacht PostNL te behalen door het verwijderen van brievenbussen die weinig worden gebruikt?
Er is sprake van een aanhoudende daling van de hoeveelheid post. Vijf dagen per week dienen de brievenbussen te worden leeggehaald, maar PostNL geeft aan dat er brievenbussen zijn waarin nauwelijks of zelfs geen post zit, bijvoorbeeld omdat er twee brievenbussen dicht bij elkaar staan. Door het aantal brievenbussen te verminderen, worden de kosten van het collectieproces voor PostNL gereduceerd.
Bent u van mening dat het liberaliseren van de PTT en het introduceren van marktwerking in de post geleid heeft tot betere dienstverlening, efficiëntie en lagere kosten?
Er zijn verschillende aanwijzingen dat het introduceren van marktwerking op de Nederlandse postmarkt destijds een passend besluit was. Zo is er in Nederland, in tegenstelling tot veel andere Europese lidstaten, nooit sprake geweest van een subsidie voor de verlener van de UPD. Ook is Nederland een van de weinige lidstaten waar een tweede landelijk dekkend netwerk ontstaan is, in dit geval door de toetreding van Sandd. Dankzij de concurrentie van PostNL met Sandd en andere postvervoerders hebben zakelijke afnemers jarenlang kunnen profiteren van lage tarieven en dienstverlening van hoge kwaliteit.
Evaluaties van de UPD, de Post- en pakketmonitor van de ACM en verschillende Europese rapportages schetsen een vergelijkbaar beeld van de Nederlandse postdienstverlening. Hoewel recentere signalen hierover andersluidend zijn, blijkt uit achtereenvolgende evaluaties van de UPD dat de kwaliteit en betaalbaarheid in Nederland op orde waren.
Nederland scoort in vergelijking met andere lidstaten veelal bovengemiddeld op het gebied van kwaliteit, efficiëntie en kosten. Het voorgaande laat zien dat de keuze voor liberalisering van de postmarkt binnen de toenmalige context in Nederland passend is geweest. Ook uit achtereenvolgende evaluaties van de Postwet is gebleken dat de kwaliteit en betaalbaarheid van de dienstverlening van PostNL op orde waren.
PostNL haalt al enige tijd de wettelijke norm niet meer van tijdige bezorging binnen één dag. Dit is niet acceptabel. Met name de negatieve invloed daarvan op de betrouwbaarheid van de postbezorging is problematisch. Tegelijkertijd moeten wij realistisch zijn en in ogenschouw nemen wat gebruikers minimaal verwachten van de postbezorging en wat dit betekent voor de betaalbaarheid. Ik ben bezig om beleid te ontwikkelen om de postbezorging te verbeteren in de toekomst.
Is het nog steeds het geval dat geen land ter wereld de postinfrastructuur beter op orde heeft dan Nederland, zoals voor het liberaliseren van de PTT? Zo nee, waarom niet?2
Volgens de periodieke Postal Development rapportages van de Universal Postal Union, waarin 172 landen worden gewaardeerd op aspecten als betrouwbaarheid, resilience, transparantie en duurzaamheid, scoort Nederland consequent in de top-10. Het meest recente rapport is van 2022.
Bent u van mening dat basisvoorzieningen zoals post aan de markt zouden moeten worden overgelaten? Zo ja, op welke manier bent u van plan dit te veranderen?
In het algemeen geldt dat zowel staatsdeelneming als geprivatiseerde markten verschillende voor- en nadelen kennen. Het nastreven van winst bij privatisering kan tot efficiëntieprikkels leiden, waarmee de kosten van een basisvoorziening voor de samenleving betaalbaar blijven. De keerzijde hiervan is dat het nastreven van winst soms ongewenste effecten kan hebben. Zo zou het in de postmarkt aantrekkelijk kunnen zijn om uitsluitend in dichtbevolkte gebieden te opereren, terwijl de maatschappij baat bij een landelijk dekkend netwerk heeft. Daarom is het belangrijk dat zulke belangen voldoende geborgd zijn. In het geval van de postmarkt gebeurt dit via Postwet 2009, waarin verschillende verplichtingen een postdienstverlening van voldoende kwaliteit garanderen. Op deze manier komt op de postmarkt een balans tussen voldoende efficiëntie en kwaliteit van dienstverlening tot stand.
Zoals aangegeven in de brief van mijn voorganger d.d. 17 mei jl.11 voert de ACM momenteel onderzoek uit om te komen tot een toekomstvisie voor de postmarkt, waaronder de reikwijdte en kwaliteit van de UPD. De uitkomsten hiervan worden begin 2025 bekend.
Wat vindt u ervan dat een basisvoorziening afhankelijk is van de winst of verlies van een bedrijf?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u een overzicht geven van de winst- en/of verliescijfers van Post NL van de laatste 5 jaar?
Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste jaarresultaten voor PostNL NV:
3.165
3.144
3.466
3.255
2.844
56
14
258
216
4
5,3%
4,1%
16,4%
17,2%
7.5%
Bron: openbare Jaarverslagen PostNL
PostNL N.V. als geheel is er de afgelopen jaren in geslaagd om een positief bedrijfsresultaat te behalen. Zo bedroeg de winst over 2023 zo’n € 56 miljoen. Hierbij is het goed om te noemen dat PostNL verschillende soorten post en pakketten bezorgt, niet alleen post die onder de UPD valt. Een groot deel van de omzet behaalt het postbedrijf dan ook uit het leveren van niet-UPD post. PostNL heeft aangegeven dat de dienstverlening rondom de UPD onder de huidige voorwaarden op termijn verlieslatend zal worden. De precieze resultaten die PostNL behaalt op de UPD, zijn geen openbare informatie en worden hier daarom niet vermeld.
Bent u op de hoogte van locaties die niet voldoen aan de regel dat er in woonwijken met meer dan 5.000 inwoners altijd een brievenbus moet staan binnen een straal van een kilometer en in wijken met minder dan 5.000 inwoners er altijd een brievenbus moet staan binnen een straal van 2,5 kilometer?
Ik ben momenteel niet van zulke locaties op de hoogte. De ACM houdt toezicht op de spreidingsregels voor brievenbussen en is bekend met de signalen uit de media over dit onderwerp. Zij gaat hierover in gesprek met PostNL en vraagt nadere informatie op.
De kosten van betaalrekeningen en rente op spaarrekeningen |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Betaalrekening ruim 20% duurder: «Excuus van banken om tarieven te verhogen gaat minder op»»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het hebben van een betaalrekening in twee jaar tijd ruim 20 procent duurder is geworden en dat het hebben van een tweede bankpas zelfs dubbel zo duur is geworden? Wat vindt u er tevens van dat voor zakelijke klanten de kosten met 11 procent zijn gestegen?
Ik vind het belangrijk dat het betalingsverkeer voor iedereen toegankelijk is. Dat betekent onder andere dat de tarieven van een betaalrekening en eventuele tariefverhogingen voor consumenten en zakelijke gebruikers redelijk moeten zijn. Een bank moet kunnen uitleggen waarom er een tariefverhoging is en een uitsplitsing kunnen maken van tarieven als de klant hiernaar vraagt.
In 2022 heeft de Betaalvereniging Nederland onderzoek laten doen naar de kosten en baten van het betalingsverkeer.2 Uit dit onderzoek bleek dat het betalingsverkeer in 2021 verlieslatend was voor banken. Ook bleek dat de tarieven van betaalrekeningpakketten in 2021 in Nederland gemiddeld 50% lager waren ten opzichte van vergelijkbare pakketten in andere landen. Uit het DNB-rapport «Banken in beweging: kansen en uitdagingen in tijden van hogere rente, digitalisering en verduurzaming» uit 2023 bleek dat voor de meeste grootbanken het aanbieden van betaaldiensten sinds 2023 geen verlieslatende activiteit meer is.3
Ik kan mij voorstellen dat onder andere de huidige gunstigere rentomgeving de vraag oproept waarom banken de betaalrekeningpakkettarieven de afgelopen jaren hebben verhoogd. De Betaalvereniging Nederland meldt desgevraagd dat de stijging van deze tarieven een aantal oorzaken heeft. Ten eerste speelt de hoge inflatie een rol, waardoor de personeels-, netwerk-, IT- en overheadkosten zijn gestegen. Ook de kosten voor het bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering hebben invloed op de kosten van het betalingsverkeer. Daarnaast willen aanbieders van betaalrekeningen, volgens Betaalvereniging Nederland, de volatiele rentebaten binnen de opbrengsten van het betalingsverkeer verminderen en tariefinkomsten, zoals bijvoorbeeld vergoedingen op betaalpakketten, vergroten. Dit moet stabiele inkomsten genereren en de afhankelijkheid van rentebaten verminderen.
Hoe groot zijn de prijsverschillen van betaalrekeningen tussen banken? Waardoor worden deze verschillen verklaard?
Graag verwijs ik hiervoor naar de vergelijkingswebsite van de Consumentenbond waarop vergoedingen van betaalrekeningpakketten tussen banken kunnen worden vergeleken4. De prijsverschillen van betaalrekeningpakketten bij verschillende banken worden verklaard door marktwerking. Banken bepalen zelf hun tarieven. De vergoeding die een bank vraagt voor een betaalrekeningpakket is afhankelijk van de functionaliteiten van dat pakket. Deze functionaliteiten zijn bijvoorbeeld het wel of niet hebben van een creditcard, het wel of niet rood kunnen staan, wel of geen tweede betaalpas en het wel of geen papieren afschriften.
Hoe verhouden de hogere kosten zich tot de huidige hoge rente, waardoor banken juist meer geld kunnen verdienen met ingelegd geld?
Sinds medio 2022 is, als gevolg van het beleid van de Europese Centrale Bank (ECB) om de inflatie te bestrijden, de beleidsrente5 fors gestegen. Hoewel alleen banken direct te maken hebben met de verhoging van de beleidsrente, kan de hoogte daarvan ook indirect doorwerken in de rentes die consumenten en bedrijven ontvangen op het spaargeld dat zij aanhouden bij een bank en in de rente die zij betalen voor leningen.6
Waar de negatieve beleidsrente van de ECB eerder leidde tot lage of zelfs negatieve rentes voor spaarders en druk op de netto rentemarge van banken, leidde de stijgende beleidsrente juist tot een maatschappelijke discussie over de mate en tijdigheid waarin banken de stijgende rente aan spaarders doorgeven, evenals over de relatief hoge bankwinsten die worden veroorzaakt door de gestegen rente. De ECB constateerde vorig najaar dat de doorwerking van gestegen beleidsrentes naar spaarrentes relatief sterk is in Nederland.7
In eerdere brieven aan uw Kamer is deze ontwikkeling, en ook de gevolgen voor de (tijdelijke) bankwinsten en de verklaringen daarvoor meermaals geduid.8 Ook beschrijf ik in mijn appreciatie van het ACM-rapport welke acties ik zelf in dit kader wil nemen. De hoge winsten van banken zijn overigens naar verwachting tijdelijk.9 De rentemarges van sommige banken lijken al over hun piek heen te zijn.
Het is lastig om een exacte kwantificering te geven van hoeveel geld Nederlandse spaarders mislopen door de achterblijvende spaarrentes. Dit komt doordat de situatie afhankelijk is van verschillende factoren, zoals de snelheid waarmee banken renteverhogingen doorvoeren en de specifieke voorwaarden van de verschillende spaarproducten. Daarnaast fluctueren marktomstandigheden, zoals rentetarieven, voortdurend.
Hoeveel geld hebben zowel particuliere als zakelijke klanten op betaalrekeningen gestald? Is te kwantificeren hoeveel banken hiermee verdienen?
Uit cijfers van De Nederlandsche Bank (DNB) van juni 202410 blijkt dat particuliere klanten in totaal € 480.848 miljoen en zakelijke klanten in totaal € 189.725 miljoen op een betaalrekening hebben staan. Volgens het onderzoek «Banken in beweging; kansen en uitdagingen in tijden van hogere rente, digitalisering en verduurzaming»11 zijn de netto premie- en commissiebaten van betaaldiensten van de hele klantenportefeuille van Nederlandse banken in 2022 € 5 miljard euro.
Hoeveel geven Nederlandse banken uit aan het bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering? Zijn deze kosten de afgelopen twee jaar gestegen? Zo ja, in hoeverre verklaart dit de stijging in bankkosten die gebruikers betalen?
DNB vraagt in de jaarlijkse integriteitsrisico rapportage (IRAP) de kosten van de naleving van het anti-witwasregelgeving uit bij de banksector. DNB meldt dat de gehele bankensector heeft gerapporteerd in 2023 hieraan 1,7 miljard euro te hebben besteed. In 2022 was dit bedrag ook 1,7 miljard euro en in 2021 was dit 1,4 miljard euro. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is dat in deze bedragen ook de kosten zijn meegenomen die banken maken in het kader van de hersteltrajecten die lopen bij verschillende banken naar aanleiding van hun eerdere geconstateerde tekortkomingen of overtredingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering (Wwft). In 2021 liet DNB weten op dat moment met 28 banken afspraken te hebben over het herstel vanwege hun tekortkomingen in de naleving van de Wwft12.
Welke rol deze gestegen kosten precies spelen in de stijging van tarieven van betaalpakketten kan ik niet vaststellen.
Wat is het effect van de nieuwe standaarden van de Nederlandse Vereniging van Banken op de kosten van het detecteren van witwassen en terrorismefinanciering?
De NVB laat desgevraagd weten het effect van de toepassing van de standaarden op de kosten van de naleving van de Wwft op dit moment niet voor handen te hebben. Individuele banken bepalen zelf hoe ze gebruik maken van de standaarden in hun beleid en processen. Na publicatie van een standaard bepalen banken intern hoe en wanneer ze deze kunnen implementeren.
Deelt u de mening van MoneyView dat banken geen goed excuus hebben om de prijzen van betaalrekeningen te verhogen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het bericht «ACM houdt rug recht over spaarrente ondanks forse kritiek grootbanken»?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat de rentes op spaarrekeningen achterblijven bij de marktrente? Hoeveel geld verliezen Nederlandse spaarders hierdoor? Hoeveel rendement maken banken op spaartegoeden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de conclusie van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) dat de Nederlandse spaarmarkt een oligopolistische markt is die niet goed functioneert? Hoe duidt u de reactie van de grootbanken op dit rapport?
De ACM concludeert dat een grotere concurrentiedruk op de grote aanbieders kan leiden tot uitkomsten die gunstiger zijn voor spaarders en de maatschappij als geheel. Als voldoende consumenten «actief» worden en een deel van hun spaargeld bij andere banken onderbrengen of gaan beleggen, worden (groot)banken meer aangemoedigd om op rentetarieven te concurreren. Hier profiteren ook «inactieve» consumenten (niet-overstappers) van.
Ik ben het eens met de ACM dat het goed is als meer consumenten «actief» worden op de spaarmarkt, om zo de concurrentiedruk te verhogen. Dit gewenste consumentengedrag kan gefaciliteerd worden door actieve keuzes en overstapgedrag van consumenten te stimuleren en te vergemakkelijken. Dit vraagt ook om een andere opstelling van de banken. Ik ga hierover met de banken in gesprek. Ik verwijs u naar mijn appreciatie van het ACM-rapport voor de exacte stappen die ik voor ogen zie.
Bent u het ermee eens dat toegang tot een bankrekening van essentieel belang is om te participeren in de samenleving en dat bankrekeningen dus zowel voor mensen als bedrijven betaalbaar moeten zijn?
Ja, een betaalrekening is essentieel om te kunnen participeren in de samenleving. Daarom is het van belang dat alle klanten in staat moeten zijn om tegen een redelijk bedrag een rekening aan te houden.
Welke stappen gaat u ondernemen om betaalrekeningen betaalbaar te houden en te zorgen dat consumenten op hun spaarrekening meer profiteren van gestegen rentes?
Ik zet mij in om de overstapdrempels voor consumenten te verlagen en de spaarmarkt transparanter en toegankelijker te maken. Hierover wordt ook veel gesproken in het Maatschappelijke Overleg Betalingsverkeer (MOB), waarin banken en gebruikers van betaaldiensten (consumenten en zakelijke klanten) vertegenwoordigd zijn. Graag verwijs ik naar mijn brief met een appreciatie op het ACM-rapport, voor de vervolgstappen die ik wil nemen ten aanzien van concurrentie op de spaarmarkt.
Het bericht ‘Commerciële dierenartsketens zetten onderzoek naar hoge rekeningen naar hun hand’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Wiersma |
|
Bent u bekend met het bericht «Commerciële dierenartsketens zetten onderzoek naar hoge rekeningen naar hun hand»?1
Ja, ik ken dit artikel.
Kunt u verklaren waarom uw ministerie ervoor koos om de commerciële partijen die werden onderzocht invloed te laten hebben op het onderzoek, voordat u begon met het uitvoeren van de motie van het lid Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 28)?
Betrokkenheid van belanghebbenden is een wezenlijk onderdeel bij het maken van beleid binnen de Rijksoverheid. Voor het opstellen van deze specifieke onderzoeksvragen is het van belang inzicht te hebben in de dagelijkse praktijk. Deze betrokkenheid voorafgaande aan het onderzoek, was vormgegeven in een eenmalig stakeholdersoverleg met de Faculteit diergeneeskunde, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD), het Collectief Praktiserende Dierenartsen (CPD) en de ketens Evidensia, Anicura en CVS. In het stakeholdersoverleg is een eerste concept van de onderzoeksvragen gepresenteerd om de belanghebbenden de gelegenheid te geven op feitelijke onjuistheden te kunnen reageren en te reflecteren op de vragen. Er is dan ook geen sprake van invloed op het onderzoek, wel betrokkenheid. Mijn voorganger heeft uiteindelijk, als opdrachtgever van het onderzoek, bepaald welke onderzoeksvragen aan het onderzoeksbureau zijn gegeven als opdracht.
Deelt u de mening dat de onafhankelijkheid en betrouwbaarheid van het onderzoek door de actieve inbreng van grote dierenartsenketens worden geschaad, waarbij zij zelf het onderwerp van de casus zijn?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is de inbreng van belanghebbenden beperkt tot een reactie op het concept van de onderzoeksvragen. Mijn voorganger heeft, als opdrachtgever van het onderzoek, bepaald welke onderzoeksvragen aan het onderzoeksbureau zijn gegeven als opdracht.
Ook bij de uitvoering van het onderzoek is de onafhankelijkheid en betrouwbaarheid van het onderzoek geborgd. Het is staande praktijk dat bij onafhankelijke externe onderzoeken een stuur- en klankbordgroep worden ingesteld. De stuurgroep draagt de verantwoordelijkheid voor het bewaken van de voortgang en het beheren van risico's om ervoor te zorgen dat het project succesvol wordt uitgevoerd en de beoogde resultaten worden behaald. De KNMvD en CPD zijn als belangenbehartiger van de veterinaire beroepsgroep onderdeel van de stuurgroep, naast een hoogleraar Bedrijfseconomie van de Wageningen University & Research (WUR). Ketens zijn niet vertegenwoordigd in deze stuurgroep.
De klankbordgroep bestaat uit belanghebbende partijen waarvan verwacht wordt een bijdrage te leveren aan het onderzoek. In de klankbordgroep van dit onderzoek hebben de Faculteit diergeneeskunde, KNMvD het CPD, Caring Vets en de ketens Evidensia, Anicura, CVS en Ranzijn Dierenarts zitting. De opdrachtnemer, in dit geval het onafhankelijk onderzoeksbureau Ecorys, is verantwoordelijk voor de inhoud en betrouwbaarheid van het onderzoek en de resultaten.
Waarom is er geen verslag gemaakt van het stakeholderoverleg?
Na afloop zijn de gemaakte afspraken per mail gecommuniceerd met de deelnemers aan het overleg.
Kunt u met de Kamer delen welke besluiten er zijn gemaakt in het overleg met de ketens?
De ketens hebben, naast de KNMvD, CPD en de Faculteit diergeneeskunde deelgenomen aan één stakeholdersoverleg, zoals verwoord in mijn antwoord op vraag 2. Hier is uitleg gegeven over het proces van voorbereiding en opstarten van het onderzoek. Daarnaast zijn partijen geïnformeerd over de inrichting van een stuurgroep, waarin in ieder geval LNV, KNMvD en CPD zitting hebben. Verder is toegelicht dat er een klankbordgroep wordt ingericht, waarin ook de ketens zitting kunnen nemen, en is gevraagd een bijdrage te leveren aan het onderzoek.
In het stakeholdersoverleg is verder toegelicht dat:
Wat waren de oorspronkelijke concept onderzoeksvragen en wat zijn de definitieve onderzoeksvragen van het onderzoek?
Tijdens het stakeholderoverleg op 11 juli 2023 zijn de volgende concept onderzoeksvragen besproken:
Naar aanleiding van dit overleg, intern overleg en in voorbereiding op de aanbestedingsprocedure, is de vraagstelling meermaals aangescherpt. Zo is tijdens het overleg door stakeholders aandacht gevraagd voor de verschillende kostencomponenten van een gemiddelde praktijk voor gezelschapsdieren, zoals diagnostiek en loonkosten. Daarnaast is door verschillende stakeholders benadrukt dat naast de vraag ook het aanbod is gewijzigd. Dit heeft tot de onderstaande definitieve set onderzoeksvragen geleid.
Kunt u verklaren waarom winst niet een onderdeel kan zijn van prijsstijgingen?
Winst kan een factor zijn bij prijsstijgingen. In het huidige onderzoek analyseert Ecorys expliciet de verhouding tussen de prijsontwikkeling van diergeneeskundige zorg en de ontwikkeling van de kostenstructuur. Daarnaast onderzoekt Ecorys ook hoe bepaalde ketens en samenwerkingsverbanden zich bedrijfseconomisch hebben georganiseerd en of dit invloed heeft op de kostenopbouw en tarieven. Door deze twee aspecten te onderzoeken, zal het onderzoek inzicht bieden of de tarieven in de diergeneeskundige zorg in lijn zijn met de ontwikkeling van het algemeen prijspeil.
Deelt u de mening dat alle relevante aspecten moeten worden meegenomen in een onafhankelijk onderzoek en dat deze niet op voorhand buiten beschouwing kunnen worden gelaten?
Ja, die mening deel ik.
Waarom heeft u de kritiek op de opzet van het onderzoek van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) genegeerd?
De KNMvD heeft in haar reactie op de concept onderzoeksvragen waardevolle aanbevelingen gedaan om de vragen aan te scherpen. In dit geval zijn de aanbevelingen van de KNMvD mede reden geweest voor aanpassing van een onderzoeksvraag die ziet op de kostenaspecten en de impact van ketenvorming op de gestegen tarieven. Hierbij is de keuze om een lange periode te onderzoeken in stand gehouden om de mogelijke invloed van het afschaffen van minimumtarieven in 1998 en de invoering van een BTW-plicht voor dierenartsen op de prijs mee te nemen. Zoals in het antwoord op vraag 7 is aangegeven, wordt het rendement ontsloten door enerzijds naar de kosten en anderzijds naar de opbrengsten te kijken. De KNMvD heeft ook aanbevelingen aangedragen die zien op het rendement van een praktijk en de bestemming daarvan. Aanvullend is aan de KNMvD toegelicht dat het onderzoek de prijsontwikkeling van tarieven in de diergeneeskundige zorg in beeld brengt, maar het onderzoek zich niet richt op een oordeel over rechtvaardiging van de prijs of de bestemming van het rendement. Tenslotte is in reactie op de aanbevelingen van de KNMvD toegelicht dat samen met de Minister van EZ een verkenning uitgevoerd wordt naar de mogelijkheden die de overheid heeft om prijzen te reguleren.
Waarom krijgen de ketenpartijen wel de uitkomsten van de eerste bevindingen en de Kamer niet, gezien uw antwoord op eerdere vragen hierover was: «Het economisch onderzoek naar de prijzen in de dierenzorg is complex. Het is van belang eerst een goed en objectief beeld te krijgen van de prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg en de oorzaken daarvan. Ik wil de eindresultaten van het onderzoek afwachten voor een compleet beeld. Tussentijdse (onvolledige) bevindingen rapporteren is in dat licht niet zin vol en niet opportuun»?
Bij dit soort onderzoeken is het gebruikelijk om de voorlopige resultaten te agenderen in een klankbordgroep om stakeholders de kans te geven op feitelijke onjuistheden te reageren. De eindverantwoordelijkheid voor het onderzoek ligt bij Ecorys als opdrachtnemer. Ecorys bepaalt wat er met de input uit de klankbordgroep wordt gedaan. Ik verwacht u dit najaar te kunnen informeren over het definitieve rapport.
Bent u bekend met het feit dat Evidensia minder open gaat in Drenthe en Groningen en haar dierenzorg verder afbouwt na eerdere sluitingen in Zuid-Holland?2
Ik heb dit via de media vernomen. Er worden op dit moment geen data gerapporteerd van het aantal, de soort en de vestigingsplaats van dierenklinieken in Nederland en de diensten die zij verlenen.
Hoe ziet u als bevoegd gezag toe op voldoende aanbod van betaalbare en bereikbare dierenzorg?
In de Wet dieren is in artikel 4.2 beschreven dat een dierenarts een zorgplicht heeft. Het is aan de beroepsgroep hoe zorg, waaronder de spoedhulp, ingericht wordt en toegankelijk blijft. Bij een recent voorbeeld in Den Haag, waar de beschikbaarheid van de spoedzorg in de vakantieperiode onder druk stond, heeft er op initiatief van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) een gesprek plaatsgevonden met betrokken zorgaanbieders in de regio zodat deze partijen zelf tot een gezamenlijke oplossing kunnen komen. Ik ondersteun dit soort initiatieven vanuit de beroepsgroep van harte.
De Kamer is op 23 december 2022 geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek naar de positie en de rol van de dierenarts en de kwaliteitsborging van de diergeneeskundige beroepsuitoefening (Berenschot) en het arbeidsmarktonderzoek (SEO)3. Naar aanleiding van deze twee rapporten is in juli 2023 een proces gestart met de betrokken partijen uit het veterinaire veld. Op 19 juli jl. heb ik de Kamer geïnformeerd4 over het feit dat een visiedocument voor de toekomst van de beroepsgroep is opgesteld en gepubliceerd voor versterking van het veterinaire beroep en het ontwerp van een nieuwe en slagvaardige beroepsorganisatie voor de veterinaire professie5. De verwachting is dat na de zomer een kwartiermaker start met de ontwerpfase. Een sterke en goed georganiseerde beroepsgroep kan acteren op alle relevante maatschappelijke thema’s, waaronder dierenwelzijn, kwaliteitsborging, arbeidsmarkt, maar ook toegankelijke zorg en prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg.
Bent u bereid de motie van het lid Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 28) alsnog goed en geheel uit te voeren door met een echt onafhankelijk onderzoek te komen?
Het onderzoek naar de prijsontwikkeling wordt onafhankelijk uitgevoerd door het externe bureau Ecorys zoals nader toegelicht in de antwoorden op de vragen 2, 3, 5 en 10. Dit geeft invulling aan genoemde de motie, dat verzocht om onderzoek naar de prijsontwikkeling in de dierenzorg. Daarnaast wordt invulling gegeven aan de overige moties zoals toegelicht in mijn brief aan de Kamer van 10 juni jl.6.
Wat is de ambitie van het nieuwe kabinet, gezien het feit dat de Kamer zich in meerderheid heeft uitgesproken voor het aan bandenleggen van de macht van private ketens in de dierenartszorg, teneinde het dierenwelzijn te borgen en de aangenomen motie van het lid Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 63) om te komen met maatregelen en/of wetgeving rondom kosten van behandelingen bij dierenartsen?
Ik verwacht dat de Kamer dit najaar geïnformeerd kan worden over zowel de uitkomsten van het onderzoek naar de prijsontwikkeling, de buitenlandanalyse, als de stand van zaken van de verkenning naar de mogelijkheden die de overheid heeft om prijzen en ketenvorming te reguleren. Deze uitkomsten zijn van belang om te bepalen welke vervolgstappen gezet kunnen worden. Op basis van de resultaten zal worden bezien of en zo ja, welke maatregelen nodig en effectief kunnen zijn. Daarbij worden ook de mogelijkheden die de overheid heeft om prijzen en ketenvorming te reguleren meegenomen.
Kunt u de vragen apart beantwoorden en niet bundelen?
Ja.
Bent u bekend met de berichten dat ING1 en eerder de Volksbank2 stoppen met het ondersteunen van contactloze betalingen via hun eigen apps en klanten met een Android-toestel in plaats daarvan enkel Google Pay aanbieden?
Ja.
Bent u in gesprek geweest met deze banken? Is u bekend of ook andere Nederlandse banken deze overstap overwegen?
Banken voeren hun eigen beleid en bepalen zelf of zij contactloos betalen aanbieden via een eigen app of op een andere manier. Ik heb vooraf geen contact met deze banken gehad over de beslissing om te stoppen met het aanbieden van contactloos betalen via de eigen NFC-betaalapp. Navraag bij de Betaalvereniging Nederland wijst uit dat er geen andere Nederlandse banken meer zijn met een eigen NFC-betaalapp voor Android. Drie andere grote banken hebben de overstap naar Google Pay op Android eerder al gemaakt, te beginnen in januari 2020. ING is de laatste bank die voor Android overstapt naar Google Pay.
Wat is de impact op de privacy van Nederlandse gebruikers indien hun betaalverkeer via een softwareoplossing van Google of Apple loopt? Is er effectief toezicht op welke gegevens van gebruikers door deze partijen verzameld, opgeslagen en gedeeld worden? Hoe verhoudt dat zich tot het toezicht op de Nederlandse banken?
Partijen die in Nederland hun diensten aanbieden dienen zich te houden aan de geldende privacywetgeving, de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Dit geldt dus zowel voor de Nederlandse banken, als voor partijen zoals Google en Apple. De Autoriteit Persoonsgegevens ziet erop toe dat partijen zich aan deze wetgeving houden.
Wat betekent deze trend voor de digitale soevereiniteit van Nederland? Hoe gaat de regering voorkomen dat Nederland op het gebied van contactloos betalen op termijn de facto afhankelijk wordt van twee Amerikaanse techreuzen?
Zoals staat geschetst in de Agenda Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA) van 17 oktober jl.3 nemen de afhankelijkheden van partijen buiten de EU toe in het digitale domein. De trend dat Nederlandse banken gebruik maken van diensten van Amerikaanse technologiebedrijven ter ondersteuning van contactloos betalen sluit aan bij deze geschetste probleemanalyse. Tegelijkertijd is niet iedere afhankelijkheid problematisch. Wederzijdse afhankelijkheden vormen de ruggengraat van het open handelssysteem en de internationale samenwerking waar Nederland en de EU veel profijt van hebben en die ons een sterkere geopolitieke positie opleveren. Een vorm van overheidsingrijpen kan echter nodig zijn voor bijvoorbeeld strategische afhankelijkheden waarop een hoog risico bestaat voor leveringsonderbrekingen.4
Om de concurrentie op digitale markten te bevorderen, is de Europese Digital Markets Act (DMA) relevant. Deze verordening, die vanaf mei 2023 van kracht is, richt zich op de allergrootste wereldwijd opererende platforms waar consumenten en ondernemers niet omheen kunnen. Deze platforms worden poortwachters genoemd. De DMA bevat verboden en verplichtingen voor poortwachters die zorgen voor eerlijke marktomstandigheden en meer concurrentie. Een van deze verplichtingen zorgt ervoor dat poortwachters contactloze betalingen mogelijk moeten maken buiten haar eigen digitale portemonnee. Bijvoorbeeld via alternatieve betaalapps van derde partijen. Deze verplichting biedt andere aanbieders de kans om te concurreren met de betaaldienst van de poortwachters. Concurrentie tussen deze diensten komt ten goede aan de keuzevrijheid en prijzen voor consumenten. Het kabinet is daarom blij dat deze verplichting in de DMA is opgenomen.
Daarnaast geldt nog steeds dat consumenten ook contactloos kunnen betalen zonder gebruik te maken van Apple Pay of Google Pay. Dit kunnen zij doen door gebruik te maken van de betaalpassen die banken standaard aan hun klanten verstrekken, of via andere betaalmethoden zoals iDeal, waarvan sommige winkeliers ook gebruik maken.
Ten slotte zijn er twee andere initiatieven om het Europese betalingsverkeer verder te ontwikkelen en afhankelijkheden van niet-EU-landen te verminderen. Allereerst wordt er gewerkt aan de mogelijke introductie van een digitale euro. Het doel van de digitale euro is om tot een pan-Europees publiek betaalmiddel te komen, dat zoveel mogelijk gestoeld is op Europese partijen en technologieën. Indachtig de oproep van uw Kamer, zet ik mij tijdens de Europese onderhandelingen voortdurend in voor een duidelijke geopolitieke strategie bij het ontwerp van een mogelijke digitale euro. Daarnaast werkt de sector samen binnen het European Payments Initiative (EPI), waarin een aantal Europese banken, waaronder ook Nederlandse banken, nieuwe private betaalmethodes ontwikkelen. Voorbeelden daarvan zijn de verdere uitrol van iDeal in Europa en de introductie van een EPI digitale wallet voor klanten (Wero). Ook hier speelt het afbouwen van afhankelijkheden een rol.
Deelt u de mening dat nu het ook voor iPhone-gebruikers mogelijk gaat zijn om contactloos te betalen zonder Apple Pay te gebruiken3 , consumenten zo veel mogelijk in staat gesteld moeten worden om contactloos te kunnen betalen middels de software van hun eigen bank?
Het bieden van keuzevrijheid aan consumenten door concurrentie te bevorderen is één van de hoofddoelen van de DMA. Apple moet ervoor zorgen dat iPhone-gebruikers ook buiten haar eigen betaaldienst hun betalingen kunnen doen. Apple is namelijk aangewezen als poortwachter en de DMA bevat de verplichting tot het mogelijk maken van contactloze betalingen via alternatieve apps. Dit zet de deur open voor andere aanbieders van betaaldiensten. Dat kunnen applicaties van banken zelf zijn, maar ook van derde partijen. Of derde partijen ook gebruik gaan maken van deze mogelijkheid, is een keuze die zij zelf maken. Het kabinet verwelkomt meer concurrentie, omdat het zorgt voor meer keuzevrijheid en lagere prijzen voor consumenten.
Ziet u in het licht hiervan het nut van de adoptie van een algemeen (open) contactloos betaalprotocol voor banken op Nederlands of Europees niveau? Zo ja, hoe gaat u hierop inzetten?
Zoals hiervoor aangegeven hebben consumenten de mogelijkheid om ook zonder Google Pay of Apple Pay contactloos te betalen via hun betaalpas en hebben derde partijen met de komst van de Digital Markets Act de mogelijkheid gekregen om deze betaaldienst ook aan te gaan bieden. Daarnaast heb ik hiervoor geschetst dat er al wordt gewerkt aan nieuwe betaaloplossingen via een mogelijke digitale euro en het European Payments Initiative. Daarom zie ik op dit moment geen noodzaak voor een algemeen contactloos betaalprotocol voor banken.
Het bericht “Topman Franse centrale bank slaat alarm: ‘Zeer negatieve schok’” |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Topman Franse centrale bank slaat alarm: «Zeer negatieve schok»»1? Wat is uw reactie op dit artikel?
Ik ben bekend met dit artikel. Ik deel de zorgen van de heer Villeroy de Galhau met betrekking tot de hoogte van het begrotingstekort in Frankrijk. Het is momenteel onbekend welk beleid Frankrijk gaat voeren na de recente parlementsverkiezingen. Monitoring van het Franse begrotingsbeleid zal binnen de Europese Unie plaatsvinden in het kader van het Stabiliteits- en Groeipact.
Bent u eveneens bezorgd over de begrotingstekorten en staatsschuld in een aantal Europese landen, met name ook in grote landen als Frankrijk en Italië? Wat vindt u van deze zorgelijke situatie die grote impact kan hebben op de eurozone en Nederland?
Het kabinet onderstreept het belang van houdbare overheidsfinanciën en deelt de noodzaak om hoge schulden en tekorten in lidstaten terug te dringen. Het kabinet erkent dat de Europese begrotingsregels in het verleden onvoldoende hebben geleid tot schuldafbouw door lidstaten met hoge schulden en dat lidstaten onvoldoende financiële buffers hebben opgebouwd om economische en financiële schokken op te vangen. Het kabinet is van mening dat de herziene begrotingsregels waarborgen bevatten voor ambitieuze schuldafbouw, structurele hervormingen en dat de regels investeringen stimuleren om de economie te versterken en handhaving van de regels versterken. Het kabinet zal zich inzetten voor een gedegen implementatie van de herziene Europese begrotingsregels. In dat kader verwelkomt het kabinet dat de Ecofinraad op 16 juli jl. buitensporige tekorten heeft vastgesteld in zeven lidstaten. De Commissie publiceert in het najaar voorstellen voor Raadsaanbevelingen voor de correctie van deze buitensporige tekorten.2
Wat zijn de gevolgen voor de euro en de financiële markten, want met name voor de stabiliteit en toekomstbestendigheid van de euro is het van groot belang dat alle landen in de Europese Unie een deugdelijk begrotingsbeleid hebben? Wat zijn de gevolgen voor de rente en de inflatie?
Het uitroepen van de parlementsverkiezingen in Frankrijk is gepaard gegaan met een negatieve reactie op financiële markten, waarbij het renteverschil (spread) tussen Frankrijk en Duitsland is opgelopen tot het hoogste niveau sinds 2017. Inmiddels zijn financiële markten gestabiliseerd en is de spread tussen Frankrijk en Duitsland afgenomen, alhoewel deze wel hoger blijft dan voor het uitroepen van de parlementsverkiezingen. Derhalve lijken de risico’s voor de financiële stabiliteit momenteel beperkt.
Expansief begrotingsbeleid in de huidige macro-economische context leidt ertoe dat het begrotingsbeleid geen ondersteunende rol speelt in het streven van de ECB om de inflatie terug naar haar 2%-doelstelling te brengen. In dit kader heeft het Europees Begrotingscomité (European Fiscal Board, EFB) ook opgeroepen om in de eurozone als geheel verkrappend begrotingsbeleid te voeren.3 De noodzaak voor een geleidelijke en aanhoudende begrotingsconsolidatie in de eurozone, gezien de noodzaak om de hoge tekorten en schulden terug te dringen, is op 15 juli jl. onderschreven door de Eurogroep.4 De begrotingsopgave die volgt uit het herziene Stabiliteits- en Groeipact en die in het najaar door de Raad aan de lidstaten aanbevolen zal worden sluit hier naar verwachting ook bij aan.
Wat zijn de mogelijke gevolgen voor Nederland als begrotingstekorten in de eurozone te hoog blijven? Wat zijn daarnaast de effecten voor Nederland als staatsschulden blijvend te hoog zijn?
Lidstaten binnen de Economische en Monetaire Unie (EMU) zijn nauw verweven. De EMU beslaat de gehele EU en de begrotingsregels zijn van toepassing op alle lidstaten. Deze nauwe verwevenheid in combinatie met hoge schulden in een aantal lidstaten maakt dat de EMU kwetsbaar is voor schokken. Hoge schulden maken overheden kwetsbaar voor mogelijke renteschokken en kan leiden tot twijfel bij financiële markten of overheden in de toekomst kunnen voldoen aan hun financiële verplichtingen. Daarnaast beperken hoge schulden de ruimte voor overheden om te reageren op een crisis. Een asymmetrische schok in een lidstaat kan door de verwevenheid binnen de EMU financiële en economische gevolgen hebben voor andere lidstaten, waaronder Nederland, bijvoorbeeld via onderlinge kapitaal- en handelsstromen, onderlinge blootstellingen van financiële instellingen en regelingen voor financiële steun en risicodeling binnen de EU en de eurozone.
Op welke manier zorgen de hernieuwde afspraken in het Stabiliteits- en Groeipact ervoor dat landen meer gaan doen om het begrotingstekort terug te dringen? Zijn deze afspraken nu voldoende afdwingbaar? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat de herziene begrotingsregels aanknopingspunten bieden voor verbeterde naleving en handhaving. Ten eerste zijn de herziene begrotingsregels landspecifiek, risicogebaseerd en anticyclisch, wat het nationaal eigenaarschap van lidstaten moet bevorderen. Ten tweede bevatten de regels waarborgen voor ambitieuze schuldafbouw en tekortreductie. Deze waarborgen gelden als ondergrens voor de ambitie van het raamwerk. Ten derde bevatten de herziene begrotingsregels prikkels voor structurele hervormingen en investeringen, wat ook kan bijdragen aan schuldhoudbaarheid. Ten vierde is de handhaving van de regels versterkt in de herziene begrotingsregels. Zo worden jaarlijkse en cumulatieve afwijkingen van het door de Raad vastgestelde uitgavenpad bijgehouden in een controlerekening. Daarnaast is de rol voor het Europees Begrotingscomité (European Fiscal Board, EFB) versterkt en verankerd in wetgeving. Ook wordt de schulduitdaging van lidstaten als verzwarende relevante factor meegewogen bij het vaststellen en corrigeren van buitensporige tekorten.
Het kabinet blijft zich inzetten voor een gedegen implementatie van de herziene Europese begrotingsregels. In dat kader verwelkomt het kabinet dat de Ecofinraad op 16 juli jl. buitensporige tekorten heeft vastgesteld in zeven lidstaten. De Commissie publiceert in het najaar voorstellen voor Raadsaanbevelingen voor de correctie van deze buitensporige tekorten.
Besluiten binnen het Stabiliteits- en Groeipact worden conform het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie genomen door de Europese Commissie en de Raad van de Europese Unie. Dat betekent dat geen sprake is van automatisme bij de implementatie van de herziene afspraken. De effectiviteit van de herziening zal zich de komende tijd in de praktijk moeten bewijzen. Nederland zal zich vanzelfsprekend inzetten voor een gedegen implementatie van de herziene begrotingsregels door de Commissie en de Raad.
In hoeverre deelt u de twee «gouden regels» van de topman van de Franse centrale bank dat bedrijven moeten kunnen blijven concurreren en dat tekorten niet op kunnen blijven lopen?
Het kabinet deelt deze uitgangspunten van dhr. Villeroy de Galhau. Het kabinet blijft zich inzetten voor een gedegen implementatie en handhaving van de herziene begrotingsregels. Verder deelt het kabinet het belang van het versterken van het concurrentievermogen van bedrijven in Nederland en de EU. Hierbij deelt het kabinet de uitspraak van dhr. Villeroy de Galhau om te vertrouwen in werk en innovatie, welke in Europees verband kunnen worden ondersteund door middel van verdere verdieping van de interne markt en kapitaalmarktunie, en door verstandig nationaal economisch beleid dat in de EU gecoördineerd wordt via het Europees Semester.
Op welke manier agendeert dit kabinet in de Europese Unie het belang van gezonde overheidsfinanciën en concurrentie?
Gezonde overheidsfinanciën en concurrentievermogen zijn volgens het kabinet essentieel voor duurzame economische groei en stabiliteit. Het kabinet agendeert doorlopend het belang van gezonde overheidsfinanciën. Daarmee zet dit kabinet de lange Nederlandse traditie voort. Bijvoorbeeld in de recent afgeronde onderhandelingen over de herziene begrotingsregels en de implementatie van die regels en bij de recente bespreking over het begrotingsbeleid voor 2025 in de Eurogroep. In de verschillende Europese gremia zet het kabinet onder andere in op versterking van het EU concurrentievermogen door gebruik te maken van het gehele EU-beleidsinstrumentarium. Het is van belang om binnen de overeengekomen financiële kaders de juiste randvoorwaarden te bieden voor versterking van het concurrentievermogen. Zo dient er onder meer aandacht te zijn voor verdieping van de interne markt en kapitaalmarktunie, structurele hervormingen, voldoende gekwalificeerd personeel en vermindering van administratieve bedrijfslasten.
Welke stappen onderneemt het kabinet om ook in Nederland het begrotingstekort terug te dringen en om te zorgen dat bedrijven kunnen blijven concurreren?
Het kabinet erkent in het Hoofdlijnenakkoord het belang van solide begrotingsbeleid. Het kabinet respecteert de referentiewaarden voor tekort en schuld zoals vastgelegd in het Europese Stabiliteits- en Groeipact en de Wet Hof. Om gezonde overheidsfinanciën te realiseren wil het kabinet de overheidsuitgaven en -inkomsten beheersen. Dit betekent onder andere dat de budgettaire reeksen uit het Hoofdlijnenakkoord leidend zijn voor het realiseren van de afspraken uit het akkoord. Volgens de doorrekening van het CPB leiden de maatregelen zoals gepresenteerd in het Hoofdlijnenakkoord tot een saldoverbetering van 0,6% bbp in 2028. Hiermee komt het saldo naar verwachting uit op –2,7% bbp in 2028. De schuld blijft naar verwachting ruim onder de 60% bbp, met 51,8% bbp in 2028. De ramingen van het kabinet zullen in de Miljoenennota op Prinsjesdag worden gepresenteerd.
Naast gezonde overheidsfinanciën erkent het kabinet ook het belang van een sterke concurrentiepositie, zowel van Nederland als Europa, voor onze welvaart. De Nederlandse economie staat er goed voor. Tegelijkertijd ziet dit kabinet uitdagingen, waaronder op het vlak van geopolitieke spanningen en productiviteit. Het kabinet wil daarom verschillende stappen ondernemen om het verdienvermogen te verbeteren. Zo zet het kabinet in op een stabiel ondernemingsklimaat, een sterke Europese interne markt en een succesvolle energietransitie. In het regeerprogramma zal het kabinet hier nader op ingaan.
In het licht van het artikel dient wel de kanttekening geplaatst te worden dat de Franse en Nederlandse overheidsfinanciën bepaald niet één op één met elkaar te vergelijken zijn. Ter illustratie: de Europese Commissie raamt voor Frankrijk een EMU-saldo van –5,3% bbp en een EMU-schuld van 112,4% bbp in 2024, terwijl het saldo en de schuld in 2024 voor Nederland, volgens de raming van de Europese Commissie, –2,0% bbp en 47,1% bbp (respectievelijk) bedragen. Ook de structuur van de Franse en Nederlandse economieën zijn verschillend. Zo ligt in Nederland de werkloosheid in 2024 naar verwachting op 3,9%, terwijl deze in Frankrijk 7,7% bedraagt.5 Het bruto nationaal product per hoofd van de bevolking was in Nederland in 2023 31% hoger dan in Frankrijk6.