Het bericht dat er geen deal is tussen Belastingdienst en Uber over een aftrekpost |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Eppo Bruins (CU) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat er «volgens bronnen met kennis van de details» toch geen deal is tussen de Belastingdienst en Uber over een aftrekpost?1 2 3 4
Ja.
Heeft u of heeft de Belastingdienst over het al dan niet bestaan van een ruling met Uber op enigerlei wijze (direct of indirect) met de pers gecommuniceerd in de afgelopen week?
Op basis van artikel 67 Algemene wet inzake Rijksbelastingen is het niet toegestaan informatie over de fiscale positie van een individuele belastingplichtige openbaar te maken. Hieronder valt ook het al dan niet bestaan van een ruling die is overeengekomen tussen de Belastingdienst en een individuele belastingplichtige. Ik heb geen enkele reden om aan te nemen dat de fiscale geheimhoudingsplicht geschonden is.
Kunt u deze eenvoudige vraag binnen een week beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'ACM: pas eind zomer besluit over overname Apeldoornse Sandd door PostNL' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «ACM: pas eind zomer besluit over overname Apeldoornse Sandd door PostNL»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik heb kennis genomen van dit bericht. Het artikel geeft uitleg over de reguliere beoordelingsprocessen van de ACM bij fusies en overnames. Een ACM-onderzoek naar een overname bestaat uit twee fasen, een meldingsfase en een vergunningsfase. Voor deze fasen gelden wettelijk vastgestelde termijnen van respectievelijk 4 en 13 weken. Als de ACM nadere vragen heeft, kan zij de klok stilzetten, waardoor het totale proces langer kan duren dan de, bij elkaar opgetelde, 17 weken. Dit proces is in het bericht nog een keer toegelicht.
Wat vindt u ervan dat er voortijdig, terwijl het onderzoek van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) nog gaande is, informatie naar buiten komt over het tijdspad van het te nemen besluit over goed- dan wel afkeuring van de overname van Sandd door PostNL?
Het bericht bevat geen nieuwe informatie en is slechts nadere uitleg bij de termijnen die ACM hanteert.
Deelt u de mening dat het ongebruikelijk en ongepast is dat de ACM publiekelijk, via de media, over haar planning ten aanzien van het overnamebesluit Sandd-PostNL communiceert?
De ACM doet in het bericht geen inhoudelijke uitspraken en schept slechts duidelijkheid over het proces dat zij doorloopt bij fusies en overnames, en dat is gebaseerd op bestaande wettelijke kaders.
In hoeverre heeft de ACM haar reactie en communicatie vooraf afgestemd met betrokken partijen?
Dat is mij niet bekend.
Deelt u de urgentie om zo snel als mogelijk is het besluitvormingsproces af te ronden, gelet op de kwetsbare financiële situatie van spelers op de postmarkt (onder andere vanwege het sterk dalende aantal poststukken) en met begrip voor de onafhankelijke positie van toezichthouder ACM?
Ik constateer dat alle partijen ervan zijn doordrongen dat de situatie op de postmarkt kwetsbaar is. Zoals ik eerder heb benadrukt in het debat met uw Kamer op 12 september 2018 over de toekomst van de postbezorging in Nederland, acht ik een ordentelijk proces waarbij de verschillende rollen gescheiden blijven zeer belangrijk om een goede belangenafweging te kunnen maken, juist in een kwetsbare markt. PostNL en Sandd hebben een eerste stap gezet door hun fusievoornemen bij de ACM kenbaar te maken en een vergunningsaanvraag te doen. De ACM heeft de aanvraag voortvarend opgepakt en ik verwacht dat het besluitvormingsproces zo snel als verantwoord is, kan worden afgerond.
Deelt u de mening dat het besluitvormingsproces al had kunnen zijn afgerond, daar PostNL het voornemen om Sandd over te nemen op 25 februari 2019 bij de ACM heeft gemeld, de meldingsfase vier weken en de standaard onderzoeksfase dertien weken mag duren? Kunt u verklaren waarom dit proces nog niet is afgerond?
In theorie kan het besluitvormingsproces binnen 17 weken afgerond zijn. In de praktijk komt dit echter nauwelijks voor. De ACM kan van partijen nadere informatie verlangen om tot een goede beoordeling te kunnen komen. De klok wordt dan stil gezet. De tijd die partijen nodig hebben om de vragen te beantwoorden wordt bij de totale doorlooptijd opgeteld. De klok gaat weer lopen zodra de benodigde informatie is ontvangen. Vandaar dat de doorlooptijd langer is dan 17 weken. In het besluit van de ACM over de voorgenomen fusie zal ook het verloop van het besluitvormingsprocesproces worden beschreven.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat «als de ACM nadere vragen heeft het de klok van de termijn van dertien weken waarop er een besluit moet vallen, kan stilzetten»?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel keer heeft de ACM nadere vragen gesteld, gezien de tijd die inmiddels is verstreken?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u het ermee eens dat er een harde einddatum zou moeten zijn voor het te nemen overnamebesluit door de ACM, zodat betrokken partijen snel duidelijkheid krijgen en werknemers en werkgevers in de postsector weten waar zij aan toe zijn?
Ik ben ervan overtuigd dat alle partijen er alles aan doen om het proces zo snel mogelijk af te ronden. Een harde einddatum helpt niet om het proces ordentelijk te kunnen doorlopen.
Groningen dat ten onder dreigt te gaan aan Haagse belangen |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «De weerbarstige realiteit van Wiebes» beloftes»?1 Wat is daarop uw reactie?
Met het artikel van de NRC, dat onder andere ingaat op de voortgang van de versterkingsoperatie, ben ik bekend. Het tempo van de versterkingsopgave heeft mijn topprioriteit. De stelling dat de versterkingsopgave stillag klopt niet, eveneens neem ik afstand van de suggesties dat er allerlei beloftes zijn gedaan die niet zijn nagekomen. De versterking is onverminderd doorgegaan tijdens het werken aan het plan van aanpak. De nieuwe aanpak die op basis van het Mijnraad advies gekozen is, waarbij de hoogste prioriteit wordt gegeven aan de versterking van de meest risicovolle woningen, moet juist leiden tot een flinke versnelling in de uitvoering van de versterking.
Het eerste half jaar van 2019 heeft in het teken gestaan van het verder versnellen van het versterkingsproces en de randvoorwaarden hiervoor te optimaliseren. Zo heb ik gezorgd voor duidelijke kaders waarbij versterking onder de publieke vlag is gestart met het Besluit Versterken gebouwen Groningen. Daarnaast is een samenwerkingsovereenkomst tussen de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en het Centrum Veilig Wonen (CVW) gesloten (Kamerstuk 33 529, nr. 609) en heb ik de NCG mandaat gegeven om alles ten behoeve van de veiligheid te kunnen ter uitvoering van het Besluit versterking gebouwen Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 664).
De Boston Consulting Group heb ik gevraagd een capaciteitsanalyse te maken over het opname- en beoordelingsproces en aanbevelingen te geven2. Tevens heb ik aanvullend om een assessment gevraagd om precies in kaart te brengen wat de stand van zaken is en hoe de oorspronkelijke doelstellingen kunnen worden waargemaakt. Op basis van deze analyses zijn bestuurlijk, met de provincie, regionale overheden en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), maatregelen genomen om de versterking verder te versnellen.3
Waarom heeft u genoemde vertrouwelijke documenten achtergehouden? Gaat u de Kamer daar nog van voorzien? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Allereerst wil ik benadrukken dat het geen vertrouwelijke documenten betreft. De aankondiging van deze onderzoeken is onderdeel van de afspraken in het Bestuurlijk Overleg van 11 maart jl., waarover uw Kamer is geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 587). Het betreft de analyse van Boston Consulting Group en een rapportage van WING over een versnellingsaanpak. Deze onderzoeken hebben als grondslag gediend om maatregelen te treffen in het Bestuurlijk Overleg van 5 juni jl. om de versterkingsoperatie te versnellen (Kamerstuk 33 529, nr. 664). Deze twee onderzoeken zijn met de verschillende partijen uit dit overleg, waaronder de NCG, provincie Groningen, de aardbevingsgemeenten en de maatschappelijke organisaties, gedeeld. De aanbevelingen uit de onderzoeken zijn opgenomen in de geaccordeerde actielijst van het overleg.
Vindt u dat u de Kamer verkeerd hebt ingelicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in de beantwoording van voorgaande vraag heb gesteld, heb ik uw Kamer geïnformeerd over het bestaan van de documenten en de uitkomsten van het Bestuurlijk Overleg waar de documenten als grondslag dienden. Volledigheidshalve heb ik de rapporten, die zoals aangegeven zijn gedeeld met maatschappelijke organisaties en medeoverheden, bijgevoegd.
Hoeveel van de genoemde 1.729 adressen zijn inmiddels, ruim acht maanden nadat u groen licht gaf, geïnspecteerd en beoordeeld? Hoeveel adressen zijn er in die acht maanden bijgekomen die nog geïnspecteerd en beoordeeld moeten worden?
Inzicht in de voortgang van de versterking is essentieel. Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd, is 5 juni jl. bestuurlijk afgesproken dat een publiek dashboard voor de uitvoering van de versterking uiterlijk beschikbaar per 1 januari 2020. Dit dashboard zal per gemeente inzichtelijk maken in welke fase de versterking zich bevindt en zal daarmee ook aan bewoners duidelijkheid geven over de voortgang. Momenteel ontwikkelt de Boston Consulting Group in samenwerking met de NCG dit dashboard met betrouwbare en gevalideerde cijfers. Tevens heb ik uw Kamer toegezegd na de zomer met voorgangscijfers te komen. Deze zal ik u sturen zodra deze cijfers beschikbaar zijn.
Hoe is de aanbesteding van ingenieurs verlopen? Welke ingenieursbedrijven zijn aangesteld? Hoeveel ingenieurs zijn er nu daadwerkelijk aan het werk?
De aanbestedingen voor de ingenieursbureaus vinden nu plaats. Het zijn meerdere aanbestedingen voor onder meer P50, P50 noodverband en P90 (in meerdere batches). Momenteel zijn er negen ingenieursbureaus aan het werk.
De te beoordelen adressen worden ingedeeld op basis van typologie (rijtjeshuis, twee onder één kap, agro, vrijstaand etc.) Niet elk bureau kan elk type beoordelen, het meest geschikte bureau wordt uitgezocht. Daarbij worden randvoorwaarden met betrekking tot kwaliteit, planning en prijs meegegeven. Met de ingenieursbureaus worden verder resultaatafspraken gemaakt zodat de NCG als opdrachtgever beter op de output kan sturen. De NCG stelt alles in het werk om de capaciteit bij de ingenieursbureaus te vergroten.
Hoeveel woningen zijn er dit kalenderjaar versterkt? Op hoeveel staat het totaal nu?
Zie mijn beantwoording op vraag 4. Zodra deze voortgangscijfers beschikbaar zijn zal ik uw Kamer hierover informeren.
Waarom hebben instanties te maken met veranderende opdrachten? Om welke instanties gaat het? Hoe luiden de opdrachten nu? Hoe luidden de opdrachten voorheen? Waarom verandert u de opdrachten steeds?
De omslag van de gebiedsgerichte aanpak naar de risicogerichte aanpak en de gezamenlijke ambitie om NAM op afstand te zetten, betekende dat onder meer de ingenieursbureaus hun werkwijze moesten herijken op de gewijzigde aanpak. Daar was tijd voor nodig, maar inmiddels is duidelijk wat de uitvraag is richting de ingenieursbureaus. Dit is tevens vastgelegd in gemeentelijke plannen. Deze plannen worden jaarlijks bijgesteld. Het voornemen van de NCG is om richting de ingenieursbureaus nog meer duidelijkheid te verschaffen door meerjarige contracten aan te gaan. Op deze wijze kunnen de bureaus hun werk beter inplannen wat de effectiviteit ten goede komt.
Waarom veranderen directies? Wie stelt nieuwe directies aan? Hoeveel mensen uit Groningen nemen plaats in die directies?
In het NRC-artikel wordt met betrekking tot de voortgang van de versterkingsoperatie onder meer ingegaan op een rapport van de Boston Consulting Group, daaruit haalt NRC dat bij «verantwoordelijke organisaties (.) directies die worden vervangen (.)». Hetgeen naar verwezen wordt is het vertrek van de toenmalige Nationaal Coördinator Groningen, Hans Alders, en de aanstelling van een interim--directeur en daarna een nieuwe directeur van de NCG. De directeur van de NCG wordt door de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) aangesteld. De directeur NCG is evenwel verantwoordelijk voor de aanstelling van zijn medewerkers en het merendeel van de NCG-medewerkers woont in de provincie Groningen.
Waarom wordt het toegezegde aantal inspecties niet gehaald? Wat gaat u daar concreet aan doen?
Er zijn geen toezeggingen gedaan, Rijk en regio hebben voor 2019 en 2020 gezamenlijke ambities geformuleerd. Deze ambities zijn vervolgens verwerkt in de lokale plannen van aanpak en getoetst door Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de NCG op veiligheid en uitvoerbaarheid. De voortgang van de opnames van de meest risicovolle adressen heeft altijd de hoogste prioriteit gehad. Boston Consulting Group geeft in haar assessment aan dat er bij het CVW vertraging is opgelopen in de aanbesteding van het opname- en beoordelingsproces. In de eerste helft 2019 werd door het CVW niet conform verwachting geleverd. Als reden stelt Boston Consulting Group dat de besluitvormings- en opdrachtgeversprocessen niet eenduidig waren in deze periode. Sinds mei van dit jaar is de gehele uitvoeringsketen onder publieke aansturing gekomen. De NCG stuurt momenteel het CVW operationeel aan. NAM staat op dit onderwerp al op afstand en stuurt niet meer op de uitvoering. NCG en CVW werken zeer nauw samen. De expertise van het CVW wordt onder leiding van de NCG benut. Het CVW moet tot en met 31 december 2019 de gemaakte afspraken inzake de versterkingsoperatie nakomen. Met de aandeelhouders van het CVW is afgesproken de werkzaamheden conform afspraken alsnog uit te voeren en hierover te rapporteren aan de NCG en EZK/BZK.
Er komt één publieke uitvoeringsorganisatie per 1 januari 2020. Ik zet daarbij in op continuïteit en behoud van kennis, zodat het versterkingsproces hier zo weinig mogelijk vertraging door oploopt.
Tijdens de verschillende bestuurlijke overleggen zijn onder andere afspraken gemaakt over hoe de capaciteit kan worden verhoogd en de aanpak kan worden versneld. Dit om alsnog te voldoen aan de ambities die de regio, de Minister van BZK en ik hebben geformuleerd voor het opnemen en beoordelen van de mogelijk te versterken huizen in 2019 en 2020.
Erkent u dat u verantwoordelijk bent voor de vertraging van de versterking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u concreet doen om dit te alsnog te versnellen?
Zie mijn beantwoording van vraag 9.
Wat gaat u doen om mensen met een «oude schade» schadeloos te stellen en te ontlasten?
Mijn inspanning is erop gericht om oude schademeldingen voor 1 januari 2020 af te handelen. Samen met de commissaris van de Koning van de provincie Groningen en andere betrokken partijen zal ik de komende tijd in gesprek blijven met NAM om de tijdige afhandeling van oude schademeldingen te monitoren. Ook heb ik samen met de commissaris van de Koning via de krant een oproep gedaan aan bewoners die ontevreden zijn over de afwikkeling van oude schademeldingen om zich te melden. Daarnaast heb ik met de betrokken partijen besproken hoe de beschikbare 200.000 euro voor (juridische) ondersteuning van gedupeerden het beste ingezet kan worden bij de arbiterprocedure.
Gaat u er voor zorgen dat de NAM direct betaalt wanneer er een uitspraak ligt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tijdens het AO op 27 jun jl. heb ik uw Kamer toegezegd om voor 1 oktober 2019 met betrokken partijen te bepalen binnen welke termijn NAM over moet gaan tot uitbetaling na een uitspraak van de arbiter. Voor 1 oktober a.s. zal ik uw Kamer hierover informeren.
Vanaf welk moment kunnen gedupeerden gebruikmaken van de juridische ondersteuning die voortvloeit uit het aangenomen amendement van de leden Van Tongeren/Ouwehand2 en de motie van het lid Van der Lee c.s.?3
Zie antwoord vraag 11.
Hoe gaat deze regeling voor juridische ondersteuning eruit zien? Geldt deze ondersteuning alleen voor gedupeerden die een uitspraak hebben van de arbiter of ook voor gedupeerden die een rechtszaak hebben lopen?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u garanderen dat alle oude schadegevallen (behandeld bij de rechter en arbiter) op 1 januari 2020 rechtvaardig zijn afgehandeld? Zo nee, bent u bereid zelf de schadeloosstelling te regelen en het schadeloos gestelde bedrag achteraf te verhalen op de NAM? Zo nee, waarom niet?
Ik zet mij in voor een snelle afronding van de openstaande oude schademeldingen en voortvarende opvolging van de uitspraken bij Arbiter en rechter. Een vlotte afhandeling is essentieel om een snelle en rechtvaardige schadeafhandeling te realiseren. Zoals gezegd in mijn antwoord op vraag 11 is mijn inspanning erop gericht om oude schademeldingen voor 1 januari 2020 af te handelen. Wanneer geschillen niet zijn opgelost tussen gedupeerde en NAM op 1 januari 2020 zal ik bekijken wat nodig is om zorg te dragen voor de afronding.
Het bericht ‘Ondernemers dupe van kwijtgeraakte pakketjes’ |
|
Arne Weverling (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ondernemers dupe van kwijtgeraakte pakketjes: «Kost me 1.000 euro per maand»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het kwijtraken van pakketjes terecht een ergernis van webshops en consumenten is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat er een oplossing voor dit probleem moet worden gezocht?
Ik kan mij voorstellen dat verzenders en ontvangers van pakketten ontevreden zijn wanneer de dienstverlening van pakketvervoerders niet van het niveau is dat zij verwachten. Tegelijkertijd ben ik van mening dat in een voldoende concurrerende en dynamische markt zoals de pakketmarkt een terughoudende positie van de overheid op zijn plaats is, zeker zolang klanten meerdere keuzes hebben en er verschillende manieren zijn om zo nodig verhaal te halen (zie ook het antwoord onder de vragen 5–13). Ook bieden pakketvervoerders verschillende serviceniveaus aan, waaronder aanvullende diensten waar ondernemers voor kunnen kiezen om eventuele schade door te late levering, beschadiging of zoekraken te verzekeren.
Klopt het dat ondernemers opdraaien voor de kosten van kwijtgeraakte pakketjes?
Dat hangt af van de contractuele bepalingen zoals overeengekomen tussen verzender en pakketvervoerder en het serviceniveau waarvoor de ondernemer heeft gekozen. Ook in de algemene voorwaarden van de pakketvervoerder zijn normaliter bepalingen opgenomen over aansprakelijkheid. Het BW vormt in dit verband het wettelijke kader.
Klopt het dat het voor ondernemers lastig is om de kosten van kwijtgeraakte pakketjes vergoed te krijgen? Zo ja, deelt u de mening dat dit zorgelijk is?
Mij zijn hierover geen signalen bekend.
Kunt u een overzicht geven van het totaal aantal pakketjes dat op jaarbasis kwijtraakt? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel van deze pakketjes van ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf (mkb’ers) afkomstig zijn?
Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn van het kwijtraken van pakketjes? Zo nee, waarom niet?
Kunt u per bezorgbedrijf en/of postbedrijf aangeven hoeveel pakketjes er per jaar kwijtraken? Zo nee, waarom niet?
Wat kost het kwijtraken van pakketjes een Nederlandse webshop gemiddeld op jaarbasis?
Kunt u aangeven hoeveel pakketjes die worden verzonden met een Track & Trace-code op jaarbasis kwijtraken?
Hoeveel procent van het totaal aantal pakketjes dat met een Track & Trace-code wordt verzonden raakt op jaarbasis kwijt?
Kunt u aangeven hoeveel pakketjes die zonder Track & Trace-code worden verzonden op jaarbasis kwijtraken?
Hoeveel procent van het totaal aantal pakketjes dat zonder Track & Trace-code wordt verzonden raakt op jaarbasis kwijt?
Is er bij pakketbezorgbedrijven en/of postbedrijven een speciaal klachtenloket waar ondernemers terecht kunnen als een door hen verstuurd pakketje is kwijtgeraakt?
Op de sites van alle grote pakketvervoerders in Nederland staat een procedure beschreven voor klachten over pakketbezorging. Daarnaast kunnen ook bij de geschillencommissie Post en Telecom, ACM, de Consumentenbond en via sociale media klachten worden ingediend over de pakketafhandeling.
Zijn pakketbezorgbedrijven en/of postbedrijven verplicht om het aantal klachten over kwijtgeraakte pakketjes bij te houden? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel klachten er het afgelopen jaar zijn geweest over kwijtgeraakte pakketjes? Zo nee, waarom niet?
Nee, er zijn geen wettelijke eisen die pakketvervoerders verplichten tot het bijhouden van dergelijke informatie. Wel heeft PostNL gereageerd op berichtgeving van de Consumentenbond van maart dit jaar over de toename van klachten over de postbezorging. Volgens de Consumentenbond waren er in 2018 4600 klachten ontvangen over de bezorging van pakketten. PostNL heeft in reactie daarop aangegeven te werken aan verbetering van de dienstverlening en daarbij gemeld dat zij in 2018 over 0,06% van de 251 miljoen door haar bezorgde pakketten een klacht heeft ontvangen.
Wat kunnen ondernemers zelf doen om zich te wapenen tegen de kosten van kwijtgeraakte pakketjes?
Bij het aangaan van een zakelijk contract ligt het raadplegen en vergelijken van de algemene voorwaarden van pakketvervoerders, contractuele bepalingen en aansprakelijkheidsbedingen voor de hand. Voorts bieden alle pakketvervoerders verschillende diensten aan, zoals track & trace en verzekerd verzenden, waarbij eventuele risico’s en schade kunnen worden afgedekt.
Bent u op de hoogte van het besluit van de Minister van Economische Zaken van 8 mei 2017, nr. WJZ/17035793, tot instelling van de Adviescommissie Gids proportionaliteit (Instellingsbesluit Adviescommissie Gids proportionaliteit)?
Bent u ervan op de hoogte dat er een Adviescommissie Gids proportionaliteit is, die onder andere tot taak heeft het op verzoek van de Minister uitbrengen van advies over voorgenomen wijzigingen van de in artikel 10 van het Aanbestedingsbesluit aangewezen Gids proportionaliteit?
Bent u ervan op de hoogte dat de Minister de verstrekte adviezen, zoals bedoeld in de vorige vraag, aan de Kamer dient te zenden conform artikel 4, vijfde lid, van het in vraag 1 genoemde besluit?
Bent u bereid het advies van de Adviescommissie over het op 3 juli 2019 aan de Kamer toegezonden ontwerpbesluit alsnog aan de Kamer te zenden tezamen met de beantwoording van deze vragen?
Gratis internetbankieren vanaf de BES-eilanden |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat het wel degelijk mogelijk is om een internetrekening te openen vanaf Saba, Statia en Bonaire?1
Ja, de toepasselijke wetgeving biedt daarvoor ruimte: onder voorwaarden is het financiële ondernemingen van buiten de BES-eilanden toegestaan om bepaalde diensten te verrichten naar de BES-eilanden.2 Samen met DNB en de AFM onderzoek ik momenteel nog of het met betrekking tot betaalrekeningen wenselijk is om een specifieke voorziening op te nemen in de BES-wetgeving die meer duidelijkheid verschaft over de vraag wanneer een activiteit wel of niet vergunningplichtig is op de BES-eilanden. Uitgangspunt daarbij is dat ik het belangrijk vind dat ingezeten van Caribisch Nederland ook aan het economische verkeer in het Europese deel van hun land (en dus ook aan het Europees-Nederlandse euro-betaalsysteem) kunnen deelnemen. Daarnaast ben ik in overleg met de sector of er – bijvoorbeeld vanwege de geografische afstand tussen Caribisch en Europees Nederland – nog praktische hindernissen zijn die kunnen worden weggenomen. Dit zal ik meenemen in de eerder dit jaar aan uw Kamer toegezegde brief over de bancaire dienstverlening in Caribisch Nederland.3
Klopt het dat dit ook gratis zou kunnen?
Voor een betaalrekening, waarmee de klant ook toegang krijgt tot internetbankieren, worden kosten in rekening gebracht, ongeacht waar een klant gevestigd is.
Welke (lokale) regels staan het banken als ABN AMRO in de weg om op deze eilanden reclame te maken voor internetbankieren?
Zoals in het antwoord op de eerste vraag is aangegeven, bestaat er enige onduidelijkheid ten aanzien van de uitvoering van sommige activiteiten rondom het aanbieden van betaalrekeningen. Reclame is een van de zaken die ik nader zal onderzoeken samen met de toezichthouders en sector.
Waarom zou het openen van een digitale rekening per post moeten, waarom zou dit niet digitaal kunnen?
Klanten met een officieel adres in Europees Nederland kunnen in de meeste gevallen digitaal een rekening openen. Voor klanten met een officieel adres buiten Europees Nederland is dit nu nog niet mogelijk en zal de aanvraag per post gedaan moeten worden.
Bent u bereid met ABN AMRO afspraken te maken om heel snel digitaal bankieren vanaf Saba, Statia en Bonaire mogelijk te maken?
Zie antwoord bij vraag één, ik ga met de sector in gesprek en meld u de uitkomsten in mijn brief eind 2019.
De brandbrief van jeugdrechtadvocaten |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de brandbrief van jeugdrechtadvocaten?1
Ja.
Erkent u dat de richtlijn die procedurele waarborgen voor kinderen regelt2 ertoe leidt dat het voor minderjarigen niet langer mogelijk is afstand te doen van rechtsbijstand bij het politieverhoor, dat dit tot extra werk en verplichtingen voor jeugdrechtadvocaten leidt, maar dat de bijbehorende adequate vergoeding door u niet geleverd wordt? Hoe komt dat?
Richtlijn 2016/800/EU die procedurele waarborgen voor kinderen regelt en de wet tot implementatie van deze richtlijn (Stb. 2019, 180) leiden er inderdaad toe dat minderjarigen verzekerd zijn van rechtsbijstand bij het politieverhoor, en daarvan geen afstand kunnen doen. Dit leidt tot extra werkaanbod voor jeugdrechtadvocaten, waarvoor zij een vergoeding ontvangen overeenkomstig de geldende systematiek. Ik ben bekend met de zorgen van de advocatuur over de hoogte van de vergoedingen. Bij de implementatie van de richtlijn per 1 juni jongstleden is ervoor gekozen de vergoeding aan te laten sluiten bij de huidige puntenvergoeding voor het bijwonen van politieverhoren. In 2016 is deze puntenvergoeding voor minderjarige verdachten met 50% verhoogd tot het niveau van de vergoeding voor verhoorbijstand voor meerderjarige verdachten. Ik stel vast dat dit voorstel in het kader van de consultatie niet tot kritiek heeft geleid.
Kunt u ingaan op alle afzonderlijke knelpunten die door de jeugdrechtadvocaten worden genoemd in de brief?
Het voert te ver om in dit stadium, waarbij de ketenpartners en ik nog geen overleg heb kunnen voeren met de (jeugdrecht)advocatuur naar aanleiding van deze brief, in te gaan op alle afzonderlijke knelpunten. In hoofdlijnen onderscheid ik twee aandachtspunten in de brief, te weten de vergoeding voor de (extra) werkzaamheden, en daarnaast de organisatorische aspecten in verband met de implementatie van de richtlijn – daarbij inbegrepen de rol en verantwoordelijkheid van alle ketenpartners. Op het eerste aspect ben ik reeds ingegaan bij de beantwoording van de vorige vraag; voor het tweede aspect verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op het verwijt dat u bij de implementatie onvoldoende rekening heeft gehouden met de praktische en financiële gevolgen voor advocaten van deze verplichting tot bijstand bij elk verhoor, en het verwijt dat de politie en het openbaar ministerie de verantwoordelijkheid voor de effectuering van deze verplichting die op Nederland rust eenzijdig bij de advocatuur legt?
Afgezien van mijn eigen verantwoordelijkheid voor de implementatie en de stappen die ik daarin steeds met de ketenpartners heb gezet, merk ik op dat in de dagelijkse praktijk politie en openbaar ministerie, samen met de (jeugdrecht)advocatuur, een belangrijke verantwoordelijkheid uitoefenen voor de effectuering van de verplichtingen die op Nederland rusten. Voor zover mij bekend nemen deze ketenpartners dit tot nu toe op constructieve wijze ter hand. Ik herken mij derhalve niet in het verwijt dat politie en openbaar ministerie de verantwoordelijkheid voor de effectuering van deze verplichting die op Nederland rust, eenzijdig bij de advocatuur leggen.
Bent u bereid met spoed in deze kwestie met voorstellen te komen die recht doen aan de verplichtingen die voortvloeien uit deze richtlijn en tegemoetkomen aan de in deze brandbrief geuite zorgen?
Mede naar aanleiding van deze brief zal ik op korte termijn, in het kader van de reeds bestaande functionele contacten over de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoering van de wet ter uitvoering van deze richtlijn, samen met politie en openbaar ministerie nader in overleg treden met de (jeugdrecht)advocatuur en daarbij ook de gesignaleerde knelpunten bespreken. Ik zal uw Kamer daarover voor de begrotingsbehandeling berichten.
Het bericht dat ING betaalgegevens gebruikt voor persoonlijke reclame |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat ING betaalgegevens wil gaan gebruiken voor persoonlijke reclame?1 Wat is ING precies van plan?
Ja, ik ben bekend met het bericht. Ik heb van ING vernomen dat zij op maandag 3 juni haar privacy statement heeft aangepast. Hierbij is opgenomen dat ING informatie over bij- en afschrijvingen gaat gebruiken om eigen producten aan te bieden. ING geeft aan dat klanten die dit niet willen, gebruik kunnen maken van hun recht op bezwaar en zich hiervoor kunnen afmelden.
In hoeverre is de werkwijze van ING in overeenstemming met privacywetgeving en gedragscodes? Kunt u daarbij, in aanvulling op uw brief van 11 juni 20192, een specifiek inhoudelijke analyse bieden ten aanzien van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Europese richtlijn voor betaaldiensten (PSD2)?
Op het gebruik van gegevens in de relatie tussen bank en klant is de AVG van toepassing. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is de bevoegde toezichthouder ten aanzien van de AVG. Het is dan ook niet aan mij, maar in eerste instantie aan de AP (en uiteindelijk eventueel de rechter) om te bepalen of de werkwijze van ING in overeenstemming is met de privacywetgeving. De AP heeft ING gevraagd om een toelichting op de rechtmatigheid van de gegevensverwerking (zie antwoord op vraag 5). De AP heeft op 3 juli 2019 een brief aan de Nederlandse Vereniging van Banken over het gebruiken van transactiegegevens voor direct-marketing gepubliceerd.3 In deze brief licht de AP de kaders voor deze vorm van gegevensdeling toe. Voor een inhoudelijke analyse verwijs ik naar deze brief. Als banken zich uiteindelijk niet houden aan de kaders van wet- en regelgeving kan de AP handhavend optreden.
Zoals ik in mijn eerdere Kamerbrief over dit onderwerp heb aangegeven heeft deze casus geen betrekking op de herziene betaaldienstenrichtlijn (PSD2). PSD2 stelt regels voor het verlenen van toegang tot betaalgegevens aan derde partijen en voor bepaalde activiteiten, indien de klant hier uitdrukkelijk toestemming voor geeft. In deze zaak gaat het niet om verstrekking van gegevens aan derde partijen.
Wat vindt u van de afweging die ING heeft gemaakt met betrekking tot haar eigenbelang en het klantenbelang?
Alle gegevensverwerking moet rechtmatig geschieden. Klanten kunnen voordeel hebben van gepersonaliseerde reclame, doordat zij bijvoorbeeld aanbiedingen krijgen die afgestemd zijn op hun eigen behoefte. Het verwerken van gegevens voor deze doeleinden moet echter wel op eerlijke, transparante en proportionele wijze gebeuren, op een manier die toegestaan is door de geldende regels voor gegevensverwerking. De AP houdt hier als bevoegde toezichthouder toezicht op. In de eerdergenoemde brief van de AP aan de banken zijn de kaders toegelicht waar banken zich aan moeten houden bij een dergelijke gegevensverwerking.
Deelt u de mening dat betaalgegevens in handen van banken zijn vanuit de nutsfunctie van het betalingsverkeer, en dat daarmee deze gegevens niet voor marketingdoeleinden gebruikt zouden moeten worden?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft de Autoriteit Persoonsgegevens hierover vragen gesteld en wat houden die vragen in?
De AP heeft aangegeven dat de desbetreffende wijziging van het privacystatement door ING bij haar vragen heeft opgeroepen. Naar aanleiding hiervan heeft de AP op basis van de in de AVG opgenomen verantwoordingsplicht aan ING gevraagd om op korte termijn een onderbouwing van de rechtmatigheid van de voorgenomen gegevensverwerking aan te leveren. De exacte vragen die de AP heeft gesteld zijn mij niet bekend, aangezien dit toezichtvertrouwelijke informatie is.
Vindt u dat banken de betaalgegevens van klanten moeten kunnen gebruiken voor advertentiedoeleinden, ook als de klantgegevens niet bij derden terechtkomen? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is, ook als dit op basis van bestaande wetgeving toegestaan is?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat ING dit gebruik van gegevens als standaardinstelling hanteert (opt-out), in plaats van klanten zelf actief te laten aangeven dat hun gegevens voor marketingdoeleinden mogen worden gebruikt (opt-in)? Deelt u de mening dat privacy standaard zou moeten zijn met betrekking tot betalingsgegevens? Bent u bereid om privacy als standaardinstelling vast te leggen voor betaalgegevens?
De AP is de bevoegde toezichthouder ten aanzien van gegevensverwerking van persoonsgegevens. In de eerdergenoemde brief van de AP aan de banken zijn de kaders toegelicht waar banken zich aan moeten houden bij een dergelijke gegevensverwerking.
Acht u deze stap van ING behulpzaam bij het herstel van het vertrouwen in de bankensector?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Shell wil fundamenten olieplatforms in Noordzee na gebruik laten staan’ |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Shell wil fundamenten olieplatforms in Noordzee na gebruik laten staan»?1
Ja.
Wist u dat in het OSPAR-verdrag (Convention for the Protection of the Marine Environment of the North-East Atlantic) is opgenomen dat platforms die niet meer gebruikt worden, inclusief leidingen, moeten worden verwijderd?
Ja. Daarbij bevat het OSPAR Besluit 98/3 de mogelijkheid om een ontheffing aan te vragen voor het deels laten staan van niet meer in gebruik zijnde offshore olie/gas installaties. Ontheffingen kunnen worden toegekend wanneer na een uitgebreide assessmentmethode is aangetoond dat het milieutechnisch en veiligheidstechnisch beter is om de installaties te laten staan dan om deze te ontmantelen en op land verder te verwerken.
Kunt u bevestigen dat er elfduizend ton chemicaliën en olie achterblijft in onderzeese tanks indien de Britse regering besluit Shell een vrijstelling te verlenen om de fundamenten van haar olieplatforms te laten staan? Kunt u uitsluiten dat deze chemicaliën en olie op den duur in het milieu terechtkomen?
Wanneer de ontheffing voor het achterlaten van de fundamenten door het VK wordt verleend, dan blijft in de betonnen opslagcellen in totaal elfduizend ton verontreinigd materiaal achter. Op de zeer lange termijn zal de inhoud dan langzaam in het omliggende watermilieu terechtkomen. Uit door Shell geleverde informatie blijkt dat bodemdieren in een straal van maximaal 3,5 km vanaf de bron hiervan negatieve effecten ondervinden.
Wist u dat de Duitse regering ernstige bezwaren heeft bij het plan van Shell en bovendien een formeel bezwaar heeft ingediend bij OSPAR tegen het voorgenomen besluit van de Britse regering? Wat is uw reactie op deze bezwaren?2
In de procedure rondom de vergunningverlening door het VK voor het opruimen van de drie platforms en uitzonderingen daarop, is bezwaar aangetekend door Duitsland en Greenpeace. Het VK heeft met Duitsland over haar reactie gecorrespondeerd, deze correspondentie is in ons bezit. Duitsland heeft al aan Nederland laten weten dat de bezwaren niet zijn weggenomen, en een verzoek aan het OSPAR-secretariaat zal richten om een consultatieoverleg te organiseren met alle verdragspartijen, de observerende partijen en de initiatiefnemer (Shell). Nederland heeft Duitsland en VK gemeld het beleggen van dit overleg te steunen en daaraan te zullen deelnemen.
Het algemene vertrekpunt voor het Nederlandse standpunt is dat alle mijnbouwplatforms na gebruik volledig worden opgeruimd. Nederland kan instemmen met uitzonderingen op deze regel wanneer opruimen technisch niet mogelijk is, milieuhygiënisch niet aanvaardbaar is of wanneer de arbeidsomstandigheden te hoge veiligheidsrisico’s met zich meebrengen. Ik heb opdracht gegeven om een onafhankelijk bureau alle rapportages en correspondentie te laten bestuderen en mij en de Minister van EZK te adviseren over het definitief in te nemen Nederlandse standpunt. Ik zal uw Kamer dit conceptstandpunt voorleggen alvorens het definitieve standpunt richting het VK in te nemen. Nederland heeft aan het VK laten weten een voorbehoud te maken voor het inbrengen van het Nederlandse standpunt in het te beleggen OSPAR-overleg, hangende de behandeling daarvan in uw Kamer.
Wist u dat de Duitse regering waarschuwt dat Shell niet goed heeft onderzocht wat de langetermijnrisico’s voor de natuur en het vaarverkeer zullen zijn? Wat is hierop uw reactie?
Zie antwoord op vraag 4.
Wist u dat de Duitse regering bezwaren heeft tegen de methodologie die gebruikt wordt door Shell en hen ervan beschuldigt bewust deze omstreden methodologie te gebruiken, omdat vooraf bekend is dat deze in de richting stuurt van de goedkopere optie, waarbij de platforms blijven staan? Wat is hierop uw reactie?
Zie antwoord op vraag 4. Hierbij wil ik aantekenen dat het OSPAR Besluit 98/3 in 2018 kritisch is gereviewd, waarbij zowel de ontheffingsuitgangspunten en de assessmentmethode overeind zijn gebleven. Shell heeft deze assessmentmethode toegepast.
Wist u dat de Duitse regering bezwaar heeft tegen het feit dat er door Shell geen plan is ingeleverd voor het slopen van het fundament, terwijl daar wel technische mogelijkheden voor zijn? Wat is hierop uw reactie?
OSPAR Besluit 98/3 biedt de mogelijkheid om een verzoek in te dienen bij de vergunningverlenende instantie van de betreffende verdragspartij om delen van de installatie te laten staan. Dit is bijvoorbeeld het geval voor omvangrijke betonnen installaties waaruit de Brent installaties bestaan. Er zijn op dit moment geen technische mogelijkheden om dit soort installaties te verwijderen.
Vindt u, gezien de bezwaren die geuit zijn door de Duitse regering, dat Shell aan de voorwaarden voor een vrijstelling op de verplichting om het boorplatform geheel te verwijderen, heeft voldaan? Kunt u dat toelichten?
De discussie spitst zich toe of het mogelijk is het verontreinigde materiaal uit de opslagcellen te verwijderen. Hierover heb ik nog geen standpunt ingenomen: zie antwoord op vraag 4.
Kunt u bevestigen dat er drie OSPAR-leden nodig zijn om een formeel bezwaar tegen het voorgenomen besluit van de Britse regering te kunnen indienen?
Ja.
Kunt u bevestigen dat Nederland, net als Duitsland, een formeel bezwaar zal indienen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft nog geen standpunt ingenomen: zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het plan van Shell en de Britse regering het doel van het OSPAR-verdrag om het mariene milieu in de Noordzee te beschermen, zal ondermijnen? Bent u bereid uw Britse ambtsgenoot hierop aan te spreken?
Van ondermijning van het OSPAR-verdrag is geen sprake. Een en ander verloopt volgens de in het OSPAR besluit 98/3 vastgelegde procedures.
Kunt u verklaren hoe het kan dat Shell niet beter heeft onderzocht hoe de boel kan worden opgeruimd voor ze het platform plaatsten?
De betreffende installaties zijn in de jaren 1970 gebouwd. Toen bestond nog geen opruimplicht.
Deelt u de mening dat Shell de verantwoordelijkheid heeft de rotzooi die zij maakt zelf op te ruimen?
In principe moet de verontreiniging die door Shell is veroorzaakt, ook door Shell opgeruimd worden. Hierbij moet conform OSPAR Besluit 98/3 wel nadrukkelijk gekeken worden welke milieubelasting dit met zich meebrengt en of het technisch en op het gebied van arbeidsomstandigheden veilig te realiseren is.
Kunt u deze vragen een-voor-een beantwoorden, voorafgaand aan de ambtelijke bijeenkomst van OSPAR van volgende week?
In tegenstelling tot wat wordt gesuggereerd in de Volkskrant, vond het genoemde overleg niet vorige week plaats. Het VK heeft aangegeven dat dit overleg eind augustus–begin september zal plaatsvinden. Nederland heeft aan het VK laten weten een voorbehoud te maken voor het inbrengen van het Nederlandse standpunt in het te beleggen OSPAR-overleg, hangende de behandeling daarvan in uw Kamer: zie ook vraag 4.
Ongewenste post |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Geadresseerde reclamepost ongewenst, irritant en milieubelastend»1 en herinnert u zich uw antwoorden op de vragen van het lid Moorlag (PvdA)2?
Ja.
Deelt u de mening dat het artikel een duidelijk signaal geeft van de ervaren overlast van ongewenste post? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het artikel laat zien dat veel ondervraagden niet positief staan tegenover ongevraagde reclamepost. Aan de andere kant heeft, afhankelijk het soort post, slechts 16% of minder van de geënquêteerden geprobeerd om zich hiervoor af te melden.
Consumenten hebben door de «Nee-Nee»-sticker of de «Nee-Ja»-sticker, door zich in te schrijven bij Postfilter.nl of door een brief te sturen aan de organisatie waarvan zij klant waren, drie eenvoudige mogelijkheden om zich te vrijwaren van ongewenst drukwerk. Als bedrijven zich niet hieraan houden, kan de consument een klacht indienen bij de Reclame Code Commissie en bij Consuwijzer, het consumentenloket van de toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Het huidige systeem is wat mij betreft op dit moment het effectiefst in het bereiken van een evenwicht tussen (1) het belang van bedrijven, goede doelen en (maatschappelijke) organisaties om consumenten schriftelijk te kunnen benaderen, (2) eenvoudige mogelijkheden voor consumenten om zich van ongewenste post te vrijwaren en (3) efficiënt en effectief toezicht op de regels.
Waarom zouden consumenten die overlast ervaren van ongewenst drukwerk zelf de moeite moeten doen om via Postfilter.nl af te komen van die post dan wel een brief moeten sturen naar de organisatie waar zij klant van waren? Zijn er naar uw oordeel effectievere methodes om ongewenste post te weren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke zijn dat naar uw oordeel?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gezien het feit een overgroot deel van de consumenten geen ongewenste post meer wil ontvangen, dat de normale gang van zaken zou moeten zijn dat zij alleen op eigen verzoek, of met verleende instemming, post van bijvoorbeeld loterijen of organisaties waar zij klant van waren mogen ontvangen en dat het afmelden daarvoor niet nodig zou moeten zijn? Zo ja, welke gevolgen gaat u hier concreet aan verbinden? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat post met als adres «aan de bewoners van dit pand» of gelijkaardige bewoordingen als ongeadresseerde post zou moeten worden gezien waarbij een «nee-ja» sticker ter wering afdoende zou moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Een aanzienlijk deel van de post geadresseerd «aan de bewoners van» (of vergelijkbare bewoordingen) betreft persoonlijke aanbiedingen aan klanten, zoals een boekje met aanbiedingen van een winkel waar de consument een klantenkaart heeft, of informatie op verzoek zoals een informatiebrochure voor een keuken. Daarnaast gaat het vaak om informatieve post, zoals van kabelaars (over onderhoud in de wijk), (lokale) overheden of bijvoorbeeld een mailing van Schiphol aan alle omwonenden.
Door post die is geadresseerd «aan de bewoners van» (of vergelijkbare bewoordingen) hetzelfde te behandelen als ongeadresseerde reclamepost, lopen consumenten mogelijk relevante informatie mis. Daarnaast vind ik het zowel uit oogpunt van administratieve lasten als de bescherming van persoonsgegevens niet wenselijk dat organisaties als hierboven genoemd genoodzaakt worden om voor het versturen van dergelijke, soms eenmalige mailings gegevensbestanden aan te leggen met de NAW-gegevens van alle ontvangers.
Deelt u tevens de mening dat het versturen van papieren post die mensen niet willen een aanslag op natuur en milieu oplevert en ook om die reden gestopt zou moeten worden, tenzij consumenten zelf instemming hebben verleend om post te (blijven) ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals gesteld in mijn antwoord op de vragen 2 en 3, kunnen consumenten zich eenvoudig vrijwaren van ongewenste post. Daarmee kunnen zij hun steentje bijdragen aan de bescherming van natuur en milieu. Voor bedrijven is het uit economisch oogpunt van belang dat zij geen post versturen aan consumenten die daarin niet geïnteresseerd zijn, of geen prijs stellen op reclamepost. Consumenten en bedrijven hebben daarmee de instrumenten in handen om de hoeveelheid papieren post tot een wenselijke hoeveelheid te beperken.
Ziet u naar aanleiding van dit onderzoek van de Consumentenbond aanleiding om uw eerdere standpunt ten aanzien van een opt-insysteem voor reclamepost te heroverwegen of tenminste in gesprek te gaan met de Consumentenbond, Postfilter.nl en andere belanghebbende organisaties over dit onderwerp? Zo ja, kunt u de Kamer hierover voor oktober van dit jaar daarover berichten? Zo nee, waarom nog steeds niet?
Telemarketing is al jaren één van de grootste veroorzakers van problemen, verwarring en irritatie onder consumenten en dat is de reden om daarvoor een opt-in systeem te introduceren. Zoals ik in mijn antwoord eerdere vragen van het lid Moorlag3 heb aangegeven, heb ik geen signalen gekregen dat de omvang van de problematiek van reclamepost vergelijkbaar is met telemarketing.
De Consumentenbond roept in het artikel het bedrijfsleven op om de overlast door ongewenste reclamepost zoveel mogelijk in te dammen. Daarnaast geeft de Consumentenbond heldere tips aan consumenten om zich voor dergelijke post af te melden. Ik ondersteun die lijn.
Stichting Postfilter heeft aangegeven graag met de Consumentenbond in gesprek te willen naar aanleiding van het artikel, om te bezien op welke manieren de overlast voor consumenten verder verkleind kan worden. Ik heb er vertrouwen in dat deze gesprekken resultaat zullen opleveren en zie op dit moment dan ook geen reden om mijn standpunt te heroverwegen.
Het artikel 'The hidden subsidy of fossil fuels' |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «The hidden subsidy of fossil fuels»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat er in 2017 wereldwijd voor 5,2 miljard dollar werd gesubsidieerd aan fossiele brandstoffen, gelijk aan 6,5 procent van het wereldwijde GDP en dat als dit niet het geval was er in 2015 alleen al 28 procent minder wereldwijde CO2-uitstoot zou zijn?
Er verschijnen regelmatig internationale rapporten waarin wordt getracht inzicht te geven in het totale bedrag aan subsidies voor fossiele brandstoffen. Een eensluidend beeld komt uit deze rapporten niet naar voren omdat doorgaans een eenduidige definitie voor fossiele subsidies ontbreekt.
Ik kan geen inzicht geven in een aandeel van Nederland in directe subsidies en belastingvoordelen in een totaal ingeschat Europees bedrag. Overigens gaat het in het artikel van The Atlantic niet alleen om daadwerkelijke uitgaven. Het artikel refereert aan de analyse van het IMF dat de negatieve externe effecten in relatie tot milieu en volksgezondheid niet in de energieprijzen worden doorbelast.
Het is een bekend feit dat in een aantal ontwikkelingslanden de energieprijzen, bijvoorbeeld motorbrandstoffen, kunstmatig laag worden gehouden. Dit gebeurt vaak met een sociale doelstelling, zoals het steunen van kwetsbare delen van de bevolking. Er is breed begrip en steun voor de noodzaak om «ineffectieve fossiele subsidies» te hervormen. Dit is in de mondiale duurzame ontwikkelingsagenda opgenomen onder Sustainable Development Goal 12. Ook Nederland steunt deze Duurzame Ontwikkelingsdoelen. Internationaal heeft het kabinet via de Energy Subsidy Reform Technical Assistance Facility van de Wereldbank al 55 ontwikkelingslanden ondersteund die hun fossiele subsidies willen hervormen.
De steun betreft een combinatie van advisering bij beleidsontwikkeling, publiekscommunicatie en inrichting van alternatieve sociale vangnetten.
In Nederland wordt het gebruik van fossiele brandstoffen niet gestimuleerd. Nederland is een van de koplopers binnen de OESO-landen wat milieubelastingen betreft. Uit een rapport van de OESO onder de titel «Effective Carbon Rates» (gepubliceerd op 18 september 2018) bleek dat Nederland als een van vijf OESO-lidstaten meer dan 90% van de totale broeikasgasemissies beprijsd heeft in 2015.
Niet alle externe milieueffecten worden echter volledig beprijsd. Zo kent Nederland een aantal vrijstellingen van accijns en energiebelasting die ook in de ons omringende landen bestaan.
Kunt u inzicht geven wat het aandeel is van Nederland binnen de 289 miljard dollar die de Europese Unie in 2017 uitgaf aan directe subsidies en belastingvoordelen voor fossiele brandstoffen?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten welke maatschappelijke kosten in Nederland jaarlijks verbonden zijn aan directe subsidies voor fossiele brandstoffen en welke aan indirecte kosten zoals de rekening van milieu en gezondheidskosten voor de samenleving ten gevolge van fossiele uitstoot?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzicht geven in de hoeveelheid subsidies die Nederland geeft op fossiele brandstoffen in verhouding tot schone brandstoffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten welke vormen van subsidies aan fossiele brandstoffen in Nederland bestaan en in welke mate de producent dan wel de consument van deze subsidies profiteert?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer kan de Kamer de uitkomsten van het onderzoek naar de uiteenlopende definities van milieuschadelijke subsidies verwachten, naar aanleiding van de motie-Van Raan c.s.?3
Uw Kamer heeft mij in de motie van het lid Van Raan op 16 januari 2018 gevraagd om deel te nemen aan het G20-peerreviewproces over subsidiëring van fossiele brandstoffen. Aangezien Nederland geen permanent lid is van de G20, is die deelname niet mogelijk gebleken. Ik heb daarom gekozen voor een alternatieve aanpak om de motie toch zo goed mogelijk uit te voeren. De aanpak houdt in dat onderzoek gedaan wordt naar de uiteenlopende definities van subsidies van onder andere het IMF en de OESO. Vervolgens zullen zowel nationale als internationale stakeholders worden geconsulteerd over de vraag welke definitie het meest passend is om in Nederland te hanteren. Daarna zal een inventarisatie van bestaande subsidies worden uitgevoerd en een concrete beleidslijn worden geformuleerd. Deze wordt vervolgens getoetst in de In-Depth Review van het International Energy Agency, waarvoor een team van internationale experts Nederland in november dit jaar zal bezoeken. Het rapport volgt meestal enkele maanden later. Wanneer het gereed is, zal ik uw Kamer nader informeren.
Deelt u de mening dat het cruciaal is dat het stimuleren van fossiele brandstoffen spoedig wordt afgebouwd? Wat doet het Kabinet om dit te versnellen?
Het kabinet onderschrijft de wenselijkheid om wereldwijd het subsidiëren van fossiele brandstoffen af te bouwen. Nederland is een van de koplopers binnen de OESO-landen wat milieubelastingen betreft. Ook internationaal steunt Nederland hervorming van de fossiele subsidies via de Energy Subsidy Reform Technical Assistance Facility van de Wereldbank. Daarnaast voert het kabinet beleid gericht op het stimuleren van hernieuwbare energie, zoals onder andere blijkt uit de SDE+-regeling.
Ik wacht de bevindingen van het nog af te ronden onderzoek af. Aan de hand van de uitkomsten zal het kabinet besluiten of en zo ja welke verdere actie ondernomen moet worden.
De aanbesteding van het CJIB |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op de eerder gestelde Kamervragen over aanbesteding bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB)?1 2
Ja.
Kunt u toelichten waarom het feit dat de al lopende vorderingen door het oorspronkelijke gerechtsdeurwaarderskantoor worden uitbehandeld een nieuwe deurwaarder ontslaat van de verplichting de totale schuldenpositie vast te stellen?
Bij nieuwe vorderingen die onder een mogelijk nieuwe deurwaarder vallen moet de beslagvrije voet worden vastgesteld. De beslagvrije voet wordt standaard opnieuw vastgesteld na verloop van 12 maanden ongeacht de behandelend deurwaarder. Daarnaast kan op verzoek (indien sprake is van een structurele wijziging van omstandigheden) of op eigen initiatief in verband met wijzing van feiten of omstandigheden de beslagvrije voet worden aangepast.
Moet een schuldenaar op enigerlei wijze meer kosten voor zijn rekening nemen indien hij na een aanbestedingsronde een nieuwe deurwaarder krijgt toegewezen vanwege een nog niet lopende vordering dan in het geval dat zijn oude gerechtsdeurwaarder een nieuw contract heeft na de aanbestedingsronde? Zo ja, welke kosten zijn dat (mogelijkerwijs)? Zo nee, waarom niet?
Nee, de tarieven die een gerechtsdeurwaarder in rekening brengt bij de schuldenaar zijn wettelijk vastgesteld in het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders. Een schuldenaar is derhalve altijd gehouden om de wettelijk vastgestelde tarieven te voldoen aan de gerechtsdeurwaarder. Dit verandert niet door deze aanbestedingsronde. Een aanbesteding biedt het CJIB nu juist de mogelijkheid om te zorgen dat vorderingen van één debiteur gebundeld worden bij één gerechtsdeurwaarder.
Wat is de reden dat het oude verdeelmodel, waarbij gerechtsdeurwaarders op basis van persoonsgegevens aan schuldenaren werden gekoppeld, is losgelaten?
Voorheen leverde het CJIB alle dwangbevelen aan de toenmalige beroepsvereniging KVG. Deze voorloper van de KBvG verspreidde de dwangbevelen vervolgens aan de regionale gerechtsdeurwaarderskantoren. De arrondissementsgrenzen waren hier leidend in. Waar mogelijk ontving het kantoor alleen dwangbevelen ten laste van schuldenaren in het primaire werkgebied/de omgeving van het kantoor. Deze arrondissementale binding is in 2001 met de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet losgelaten ter bevordering van concurrentie.
Op welke wijze wordt bij de inrichting van de nieuwe aanbesteding rekening gehouden met de belangen van de schuldenaar?
Het CJIB zet zich in voor het sociaal-maatschappelijk verantwoord innen en incasseren conform het kabinetsbeleid.
Een nieuwe aanbesteding biedt het CJIB de mogelijkheid om te zorgen dat vorderingen van één debiteur gebundeld worden bij één gerechtsdeurwaarder. Verder kan het CJIB gerechtsdeurwaarders selecteren die het beste aansluiten bij de Rijksincassovisie. Daarbij kan het CJIB sturen op het uitgangspunt dat vorderingen maatschappelijk verantwoord afgehandeld worden door gerechtsdeurwaarderskantoren die dit het beste kunnen. Dit is vooral in het belang van de schuldenaar.
Waarom past die wijze, zoals bedoeld in de vorige vraag, bij de strategie op de Rijksincassovisie? Kunt u in uw beantwoording specifiek ingaan op het deelterrein waarin een onnodige verhogingen van de schuldenlast door het gevolgde Rijksincassoproces poogt te worden voorkomen?
In de Rijksincassovisie is één van de thema’s «Voorkomen (onnodige) schuldoploop». Dit betekent voor de gerechtsdeurwaarder dat hij aan een eventuele constatering dat elke aflosmogelijkheid ontbreekt, ook conclusies verbindt. Op basis van informatie, zoals bijvoorbeeld het beslagregister, kan de gerechtsdeurwaarder het CJIB adviseren om incasso-activiteiten (tijdelijk) op te schorten, waardoor onnodige verhogingen worden voorkomen.
De gevolgen van Braziliaans landbouwbeleid voor Nederland |
|
Wybren van Haga (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Schade landbouwbeleid Bolsonaro «nu al onomkeerbaar»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de in dit artikel geschetste feiten?
De ontwikkelingen die in het artikel worden geschetst zijn inderdaad zorgwekkend, al geeft het artikel niet het volledige beeld en worden feiten selectief en soms niet helemaal juist weergegeven. Zo variëren de cijfers m.b.t. ontbossing per maand (er wordt soms ook een afname geregistreerd), maar de trend van de afgelopen paar jaar is ontegenzeggelijk negatief.
Er heeft inderdaad in eerste instantie een herschikking van verantwoordelijkheden binnen de Braziliaanse overheid plaatsgevonden, waarbij veel taken op het gebied van landgebruik en -rechten bij het Ministerie van Landbouw zijn geconcentreerd. Het is echter nog niet helemaal duidelijk hoe dit ministerie deze verantwoordelijkheden precies zal invullen. De Fundação Nacional do Índio (FUNAI), de organisatie voor de inheemse bevolking, werd overigens niet onder Landbouw geplaatst, alleen het mandaat om inheemse gebieden af te bakenen werd aan Landbouw overgedragen. Inmiddels is er een parlementair proces gaande om dit mogelijk weer terug te draaien. Dat proces zullen wij nauwlettend volgen.
De geleidelijke ontmanteling van het Ministerie van Milieu en de verdere bezuiniging op het Instituto Brasileiro do Meio Ambiente e dos Recursos Naturais Renováveis (IBAMA), het agentschap dat onder dat ministerie ressorteert en toezicht moet houden op de naleving van milieuregels, is inderdaad zorgwekkend. Zo wordt de toch al beperkte capaciteit van de overheid op dit terrein nog verder uitgehold en kan de grootschalige illegale ontbossing die o.a. in de Amazone plaatsvindt niet effectief worden tegengegaan. Dit proces is ingezet onder de regering van de vorige president Temer en wordt nu voortgezet. De uitspraken van president Bolsonaro en sommige van zijn ministers scheppen een klimaat waarbinnen het goede beleid van eerdere regeringen en de op papier sterke Braziliaanse boswet verder ondermijnd dreigen te worden.
Nederland is de dialoog met de Braziliaanse overheid op het gebied van landbouw en klimaat aan het intensiveren, om aan de ene kant onze zorgen over te brengen, maar ook om samen met Brazilië te onderzoeken hoe kan worden samengewerkt om de doelen van economische ontwikkeling, verhoging en verduurzaming van de landbouwproductie, naleving van mensenrechten en behoud van extreem waardevolle bossen en biodiversiteit in de Amazone (en daarbuiten) te bereiken. Nederland en de EU hebben Brazilië op dit terrein veel te bieden, bijvoorbeeld op het gebied van kennis en technologie, maar ook als belangrijke handelspartner. In dit kader probeert Nederland ook zoveel mogelijk met Europese partners op te trekken.
Hebt u namens Nederland stappen gezet om deze situatie in Europees verband, bijvoorbeeld bij een Landbouw- en Visserijraad of en marge van de Mercosur-onderhandelingen, aan de kaak te stellen? Zo ja, met welke resultaten? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit bij de eerstvolgende gelegenheid te doen?
De Landbouwraad in mei was de eerste keer na de presidentsverkiezingen van Brazilië dat in de Landbouwraad de stand van zaken bij handelsakkoorden, waaronder Mercosur, besproken werd. Bij dit agendapunt heeft Nederland aangeven te hechten aan het vasthouden aan de Europese standaarden voor bescherming van mens, dier, plant en milieu en een gelijk speelveld. Nederland heeft eerder in de Landbouwraad t.a.v. de Mercosur onderhandelingen ook gewezen op bijzondere aandacht voor duurzaamheid. Bij de landbouwraad van 14 mei heeft Nederland dit nogmaals benadrukt en de Commissaris gevraagd welke gevolgen de ontwikkelingen in Brazilië m.b.t. het landbouwbeleid hebben voor de onderhandelingen, in het bijzonder voor het duurzaamheidshoofdstuk.
Bij het Trade Policy Committee heeft Nederland steun uitgesproken voor de inzet van de Europese Commissie om te komen tot ambitieuze bepalingen in het handelsakkoord met Mercosur voor mens, milieu en dier. Nederland zal het belang hiervan blijven benadrukken.
Wat vindt u ervan dat Nederlandse boeren en tuinders geconfronteerd worden met steeds strengere regels maar dat in Brazilië recent het besluit genomen is om 120 chemicaliën toe te staan die in Nederland en de EU verboden zijn?
De toelating van stoffen en middelen is een verantwoordelijkheid van het land waar een middel wordt toegepast.
Als een stof op Europees niveau niet is goedgekeurd als werkzame stof in gewasbeschermingsmiddelen, geldt in de Europese Unie dat residuen van de stof niet aantoonbaar mogen zijn in dat gewas. Als gebruik in een derde land wél is toegestaan, heeft een belanghebbende in dat land de mogelijkheid een hogere MRL (een zogenaamde «invoertolerantie»») aan te vragen. Deze invoertolerantie wordt verleend als uit een risicobeoordeling blijkt dat voedsel en diervoeder ook met een hogere MRL veilig is voor consumptie.
Kunt u een overzicht verschaffen van de 120 chemicaliën (werkzame stoffen) die recent in Brazilië zijn toegelaten binnen de landbouw en de beoordelingen van de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid van deze chemicaliën? Zo nee, bent u bereid om deze informatie via de ambassade te achterhalen?
Wat vindt u ervan dat in Nederlandse schappen producten liggen die in Brazilië onder veel minder strenge voorwaarden zijn geproduceerd en waar bovendien chemicaliën aan te pas zijn gekomen die allang in Nederland en de EU verboden zijn?
Ik verwijs u naar mijn het antwoord op vraag 4.
Vinden er extra controles plaats op residuen van chemicaliën van voedsel uit Brazilië? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer zijn deze controles opgevoerd en kunt u de resultaten delen met de Kamer?
Voor plantaardige producten geldt dat residuonderzoek in onderzoeksprogramma’s is opgenomen. Ten eerste maken importcontroles deel uit van het EU–coordinated control programme (EUCP), waarmee de Europese landen een gecoördineerde monitoring van producten op gewasbeschermingsmiddelen uitvoeren. Resultaten van dit programma worden jaarlijks door de European Food Safety Authority (EFSA) gepubliceerd. Het laatste rapport (https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/full/10.2903/j.efsa.2018.5348) bevat de gegevens uit 2016; in dat jaar bleek 7,2% van de onderzochte producten uit Brazilië de MRL voor een van de onderzochte stoffen te overschrijden. In 2017 zijn blijkens cijfers van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in Nederland in totaal 111 Braziliaanse producten onderzocht; hiervan overschreed 5,4% de gestelde MRL. Dit komt overeen met het gemiddelde beeld van importproducten uit derde landen; de resultaten geven geen aanleiding om extra controles op Braziliaanse producten uit te voeren. Aangezien de cijfers uit 2016 stammen zijn deze overigens niet bruikbaar om een effect te meten van een mogelijke recente toelating van in de EU verboden middelen. De laatste signaleringen over Braziliaanse producten in het Europese waarschuwingssysteem Rapid Alert System for Food and Feed (RASFF) stammen uit 2016; ook hieruit blijkt geen recent probleem.
Daarnaast worden meer uitgebreide onderzoeken op importproducten op basis van de Europese Verordening 669/2009 uitgevoerd. Dit betreft bepaalde producten uit derde landen die vaker een normoverschrijding te zien geven. Op dit moment staan er geen Braziliaanse producten op de lijst voor verzwaarde controle op chemische stoffen.
Zodra er signalen zijn dat Braziliaanse producten verboden stoffen zouden kunnen bevatten, kan dat een reden zijn om het EU–coordinated control programme aan te passen of om de betreffende producten op de lijst van Verordening 66/2009 op te nemen.
Herinnert u zich dat u de Nederlandse boeren (in tegenstelling tot een aantal andere Europese landen) geen ontheffing hebt verleend om de suikerbietenplanten op een innovatieve manier (gecoat zaad) te beschermen met een middel dat de jonge plantjes beschermt tegen luizen en kevertjes? Zo ja, hoe kijkt u terug op dit besluit in relatie tot de invoer van suiker uit Brazilië en de in het eerder genoemde artikel verschafte informatie?
U bent middels de brief aan uw Kamer geïnformeerd over de beslissing van het Kabinet om geen tijdelijke vrijstelling te verlenen voor het gewasbeschermingsmiddel Cruiser SB (Kamerstuk 27 585, nr. 443). De hier achterliggende inperking van het gebruik van neonicotinoiden is daarnaast niet ingesteld vanwege een risico voor de volksgezondheid, maar vanwege de risico’s van de stof voor het milieu, in het bijzonder de bijen. Het kabinet staat hier nog steeds achter. De toelating van stoffen en middelen is verder een verantwoordelijkheid van het land waar een middel wordt toegepast.
U bent op 19 april 2019 geïnformeerd over het feit dat het kabinet recent tijdelijke vrijstelling heeft verleend voor een alternatief gewasbeschermingsmiddel tegen de bietenvlieg in de teelt van suikerbieten (Kamerstuk 27 858, nr. 454). Hiermee krijgen telers gedurende een korte periode de mogelijkheid om de bietenvlieg in de teelt van suikerbieten te bestrijden. Op lange termijn moeten door innovatie op het gebied van weerbare teeltsystemen, maatregelen en laag-risicomiddelen alternatieve vormen van bescherming tegen plagen in de teelt van suikerbieten beschikbaar komen. In het uitvoeringsprogramma van de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» zal hier verdere aandacht aan worden gegeven.
De berichten ‘NBA bezorgd over daling aantal oob-kantoren’ en ‘Woningcorporaties worden al streng genoeg gecontroleerd’ |
|
Carla Dik-Faber (CU), Eppo Bruins (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Woningcorporaties worden al streng genoeg gecontroleerd»1 en het bericht «NBA bezorgd over daling aantal oob-kantoren»?2
Ja.
Deelt u de mening van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) dat de markt, met inbegrip van organisaties van openbaar belang (oob’s), belang heeft bij een breed en divers scala aan aanbieders?
Voor elke markt, dus ook die voor de wettelijke controles van oob’s, geldt dat een groter aantal aanbieders de competitiviteit van de markt bevordert en de afnemers van diensten of producten meer keuzemogelijkheden geeft. Het terugtreden van accountantsorganisaties met een vergunning voor het verrichten van wettelijke controles bij oob’s (oob-accountantsorganisaties) is vanuit dat perspectief geen positieve ontwikkeling. Vanuit kwaliteitsperspectief is deze ontwikkeling op de oob-markt moeilijk te beoordelen. Meer competitiviteit kan tot een hogere kwaliteit leiden. Het is echter ook van belang dat oob-organisaties gedreven zijn om deze markt te blijven bedienen en de gevraagde kwaliteit te leveren.
Is het waar dat het aantal accountantsorganisaties dat beschikt over een oob-vergunning per 1 juni nog maar zeven is, waar dat er eerder negen waren? Is inzichtelijk waarom dit aantal afneemt terwijl de vraag niet lijkt af te nemen? Is inderdaad sprake van de beschreven onevenredige belasting van personen en middelen, met name voor de relatief kleinere oob-kantoren door de hoge gestelde eisen? Welke mogelijkheden ziet u om maatwerk toe te passen om het naleven van eisen voor met name relatief kleinere oob-vergunninghouders werkbaar te houden?
Vanaf 1 juni aanstaande zullen er zeven accountantsorganisaties met een vergunning voor het verrichten van wettelijke controles bij oob’s (oob-vergunning) zijn. Recentelijk heb ik vernomen dat ook de accountantsorganisatie Baker Tilly heeft besloten uiterlijk per 1 januari 2020 haar oob-vergunning te laten omzetten naar een niet-oob-vergunning. Dit zou het aantal oob-accountantsorganisaties terugbrengen tot zes. De accountantsorganisaties die hun oob-vergunning inleveren, Grant Thornton, Accon en Baker Tilly, hebben relatief weinig oob-controlecliënten. Het is inderdaad mogelijk dat voor vergunninghouders de investeringen die moeten worden gemaakt om te voldoen aan de kwaliteitseisen die aan oob-accountantsorganisaties worden gesteld onder meer ten aanzien van de governance niet opwegen tegen de inkomsten die met die controles worden gegenereerd. Het doel van deze extra kwaliteitseisen is een consistente en duurzame hoge kwaliteit van wettelijke controles. Het toepassen van maatwerk voor kleinere oob-accountantsorganisaties lijkt mij vanuit dat oogpunt niet wenselijk. Hiermee zou feitelijk een categorie oob-accountantsorganisaties worden gecreëerd die onder een ander toezichtsregime staat. Naast de risico’s die dit meebrengt voor de kwaliteit van de wettelijke controles zou dit ook betekenen dat er een ongelijk speelveld wordt gecreëerd met oob-accountantsorganisaties die wel alle eisen dienen na te leven. Veel eisen voor oob-accountantsorganisaties zijn overigens opgenomen in een EU-verordening3 (hierna de EU-verordening). Hiervan kan op nationaal niveau niet worden afgeweken.
Herkent u de in het artikel geschetste reeds bestaande tekorten aan accountants in het oob-segment? Deelt u de conclusie dat deze tekorten waarschijnlijk verder zullen toenemen bij vermindering van het aantal aanbieders?
Ik ben bekend met het beperkte aantal oob-accountantsorganisaties om wettelijke controles in het oob-segment te verrichten. Mij is op dit moment niet bekend dat er tekorten in het aanbod optreden in dit segment.
Is het waar dat u met de NBA in overleg bent over de zorgen over de oob-kantoren? Aan welke mogelijkheden en maatregelen wordt gedacht? Indien dit op dit moment nog onduidelijk is, op welke termijn verwacht u hier duidelijkheid over te scheppen?
De NBA heeft zijn zorgen over de afname van het aantal oob-accountantsorganisaties bij mij onder de aandacht gebracht. Deze problematiek heeft mijn aandacht. Wellicht ten overvloede merk ik nog op dat het aan de accountantsorganisaties zelf is om te bepalen of zij een oob-vergunning wensen om wettelijke controles bij oob’s te verrichten.
Voorts wil ik wijzen op het werk dat de Commissie Toekomst Accountancysector (CTA) doet. De CTA betrekt in zijn aanbevelingen ook de structuur van de huidige auditmarkt. Het lijkt mij niet wenselijk om vooruitlopend op die aanbevelingen nieuwe ingrepen te overwegen.
Hoe verhoudt de (aanstaande) schaarste aan oob-accountants zich tot het voornemen om ook grotere woningcorporaties, netbeheerders, pensioenfondsen, de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), de Koninklijke Bibliotheek (KB) en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) aan te wijzen als organisaties van openbaar belang, waarmee deze een beroep zullen moeten doen op oob-accountants? Kunt u motiveren waarom de uitbreiding naar deze doelgroepen op dit moment noodzakelijk wordt geacht?
Vanuit het perspectief van vraag en aanbod is de afname van het aantal oob-accountantsorganisaties op het moment dat het aantal oob’s wordt uitgebreid ongelukkig. Aangezien het oob-accountantsorganisaties betreft die relatief weinig wettelijke controles bij oob’s en aankomende oob’s verrichten, kan niet worden gesproken van significante afname van het aanbod in zijn geheel. Uit de verantwoordingsinformatie (dVi) van corporaties blijkt dat binnen de categorie woningcorporaties met meer dan 5.000 verhuureenheden er over verslagjaar 2017 één woningcorporatie gecontroleerd werd door een accountantsorganisatie zonder oob-vergunning. Indien ook de drie kantoren worden meegenomen die hun oob-vergunning zullen omzetten, komt dit aantal op vijf woningcorporaties. Zij zullen dus hun wettelijke controle voor het eerste boekjaar waarin zij oob worden door een andere accountantsorganisatie (met oob-vergunning) moeten laten uitvoeren.
In verschillende rapporten en publicaties is de afgelopen jaren de suggestie gedaan om meer organisaties aan te merken als oob.4 Mede naar aanleiding van deze rapporten is aangekondigd dat de uitbreiding van het aantal oob’s zou worden onderzocht.5 Tijdens het onderzoek is de (meer)waarde van de oob-status per sector afgezet tegen de bestaande accountantscontrole op een organisatie, het bestaande toezicht op deze controle en het belang van een deugdelijke accountantscontrole voor het toezicht op de gecontroleerde instelling en het maatschappelijk belang bij een deugdelijke accountantscontrole. Bij de verschillende instellingen is beoordeeld of er behoefte bestaat aan de genoemde generieke waarborgen die komen met de toekenning van de oob-status. De beoordeling heeft geresulteerd in de brief van de Minister van Financiën aan de Tweede Kamer van 26 juni 2015, waarin het voornemen kenbaar is gemaakt om netbeheerders, woningcorporaties, drie instellingen voor het wetenschapsbeleid en grote pensioenfondsen aan te wijzen als oob’s.6 Bij netbeheerders, woningcorporaties, instellingen voor wetenschappelijk onderzoek en grote pensioenfondsen wordt toegevoegde waarde gezien in het voorschrijven van een oob-controle als bedoeld in de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta), gelet op het belang van de deugdelijke accountantscontrole voor een adequate invulling van het toezicht en het maatschappelijke belang van deze instellingen.
Ik ben nog steeds voornemens het voorgenomen besluit tot uitbreiding van het aantal oob’s (oob-besluit) ten uitvoer te brengen. De meerwaarde van de oob-status is gelegen in de aanvullende wettelijke waarborgen voor de kwaliteit van de wettelijke controle bij een oob-onderneming (bovenop de waarborgen die gelden voor de kwaliteit van andere wettelijke controles). De aanvullende waarborgen zien met name op de governance van de accountantsorganisatie, het stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantsorganisatie, de onafhankelijkheid van de accountantsorganisatie en de externe accountants en op het toezicht op de accountantsorganisatie. De aanvullende waarborgen zijn opgenomen in de Wta voor zover deze niet rechtstreeks voortvloeien uit de EU-verordening. Voor de in het oob-besluit aangewezen instellingen wordt de kwaliteit van de wettelijke controle in het bijzonder vereist gezien het publieke karakter van deze instellingen. Met de, als gevolg van de aanwijzing als oob, van toepassing zijnde aanvullende waarborgen wordt in dit belang voorzien.
Is bij de in de brief van 22 april 2019 beschreven kostenstijging van 10% voor accountantskosten van instellingen met een oob-status rekening gehouden met de toenemende vraag aan oob-accountants en het afnemende aanbod?3 Zo nee, wat zou dan een verwachte kostenstijging zijn?
De inschatting van de kostenstijging is afkomstig van accountantsorganisaties met een oob-vergunning die de jaarrekeningen van woningcorporaties (toegelaten instellingen) controleren en die van hun eigen controles hebben aangegeven welke prijsstijging zij verwachten. Aangezien vrijwel alle toegelaten instellingen al worden gecontroleerd door een accountantsorganisatie met een oob-vergunning is geen aanvullende kostenstijging voorzien.
Is het waar dat de oob-status voor bijvoorbeeld onderwijsinstellingen niet geldt omdat er reeds afdoende gedetailleerde eigen wet- en regelgeving geldt op het gebied van toezicht en accountantscontrole? Deelt u de constatering dat ook woningcorporaties inmiddels scherp worden gecontroleerd op de inachtneming van (financiële) regels door de Autoriteit Woningcorporaties (AW) en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW)?
De invoering van de oob-status is een aanbeveling vanuit de Parlementaire Enquêtecommissie Woningcorporaties. Bij motie van uw Kamer8 is de grens voor invoering bij woningcorporaties initieel gesteld op 1.500 verhuureenheden (vhe). Na consultatie van het besluit is deze grens opgehoogd naar 2.500 vhe. In de zomer 2018 is de grens voor de tweede maal verhoogd naar 5.000 vhe na hierover advies te hebben ontvangen van de Aw, het WSW en de NBA.
De oob-status leidt op zichzelf niet tot een verdere aanscherping van de wettelijke controle bij woningcorporaties, maar tot een verscherping van eisen aan het toezicht op de controlerende accountants(organisaties). Voor een adequaat toezicht op de woningcorporatiesector, onder meer voor het tijdig en juist inschatten van financiële risico’s, is een goede accountantscontrole noodzakelijk. De oob-status leidt tot een ander kader waarbinnen de accountants dienen te opereren, met een kwaliteitsverhogend effect tot gevolg. Het wettelijk kader waarbinnen de woningcorporaties dienen te opereren op grond van de Woningwet verandert niet door de oob-status en het extern toezicht op de corporatiesector wordt evenmin strenger door deze maatregel.
Een vergelijking met andere sectoren, zoals het onderwijs, om te bepalen of het toekennen van de oob-status noodzakelijk is, is moeilijk te maken gelet op de verschillende (semi-)publieke functies van organisaties en wettelijk en maatschappelijk kader waarin zij opereren. Een belangrijk verschil is bijvoorbeeld dat de onderwijsinspectie een wettelijke bevoegdheid heeft om reviews uit te voeren op de kwaliteit van de controlewerkzaamheden van de accountants bij onderwijsinstellingen, mede omdat onderwijs rechtstreeks door het rijk wordt bekostigd. Voor woningcorporaties geldt deze directe bekostiging niet en de Aw heeft dan ook geen wettelijke bevoegdheid om reviews uit te voeren op de kwaliteit van de controlewerkzaamheden van accountants bij woningcorporaties. Daarnaast zorgt de financieringsstructuur van onderwijsinstellingen en woningcorporaties voor een verschil in risicoprofiel. Bij een onderwijsinstelling is de rijksbijdrage de belangrijkste geldstroom, hetgeen zorgt voor een relatief overzichtelijke balans. Bij een corporatie is sprake van een zelfstandige instelling die zelf inkomsten genereert uit huur en verkoop en deze naar eigen inzichten besteedt. Deze vorm van exploitatie brengt meer risico’s met zich mee.
Zoals uit de beantwoording van vraag 6 blijkt is er in algemene zin voldoende aanleiding voor uitbreiding van het oob-controledomein met de in het besluit aangewezen instellingen. Hieraan wordt met het nog in werking te treden besluit een eerste invulling gegeven, waarbij nadere besluitvorming over de afbakening van het oob-domein in de toekomst niet kan worden uitgesloten.
Vindt u de huidige controle op woningcorporaties met meer dan 5.000 woningen onvoldoende? Op welke financiële regels worden woningcorporaties met de oob-status wel gecontroleerd, waar zij in de huidige situatie nog niet worden gecontroleerd? Is dit voldoende noodzaak om een stijging van 10% van de accountantskosten te rechtvaardigen, ook gelet op de opgaven voor corporaties op het gebied van verduurzaming?
Voor de beantwoording verwijs ik u grotendeels naar vraag 8. De Aw en het WSW steunen bij hun toezicht en borging van ruim € 80 miljard financiering (waarvoor het rijk en gemeenten als achtervang staan) op controlewerkzaamheden van accountants en hebben daarom een groot financieel belang bij een goede kwaliteit van de accountantscontrole. Een hoogwaardigere accountantscontrole op een woningcorporatie of andere controlecliënt met aanzienlijk publiek belang zou aanzienlijke schade bij de controlecliënt of derden, bijvoorbeeld door financieel wanbeleid, kunnen voorkomen. Uit ervaringen in het verleden is gebleken dat dergelijke situaties niet louter hypothetisch zijn. Als met het toekennen van de oob-status één of meerdere van deze schades kunnen worden voorkomen, zal dat al snel opwegen tegen de gestegen accountantscontrolekosten.
Vindt u, de schaarste aan oob-accountants en de nauwkeurige controle door de AW en het WSW in overweging nemend, het (op dit moment) noodzakelijk en gewenst om de oob-status voor woningcorporaties met meer dan 5.000 woningen in te voeren?
Voor de beantwoording verwijs ik naar de beantwoording van vraag 6. De invoering van de oob-status voor woningcorporaties acht ik gewenst. Gelet op het feit dat de markt al lange tijd bekend is met het feit dat het oob-besluit van toepassing zal worden en bekend is met de strekking daarvan zie ik geen grond voor verder uitstel. De in uw vraag genoemde aspecten zijn alle betrokken bij de adviesaanvraag die medio 2018 is uitgezet bij de Aw, het WSW en de NBA. Deze adviesaanvraag heeft geleid tot een advies om de oob-status in te voeren voor woningcorporaties met meer dan 5.000 woningen. Vanuit risicogericht toezicht achten zij de grens van 5.000 verhuurbare eenheden acceptabel, omdat in deze groep sprake is van een relatief grote impact die deze corporaties kunnen hebben binnen het totale stelsel.
Bent u bereid deze vragen voor het algemeen overleg Woningcorporaties op 4 juni 2019 te beantwoorden?
Door afstemming met meerdere partijen is het niet mogelijk gebleken deze vragen voor 4 juni te beantwoorden. Aangezien het algemeen overleg Woningcorporaties is verplaatst, vindt beantwoording wel plaats voor het opnieuw in te plannen algemeen overleg Woningcorporaties.
Betere samenwerking tussen banken in de strijd tegen witwassen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het interview van de heer Elderson van De Nederlandsche Bank (DNB) in Trouw over de bestrijding van witwassen?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Welke eisen worden aan banken gesteld bij de acceptatie van nieuwe klanten? Moeten zij controleren van welke bank deze komt?
De eisen voor het accepteren van nieuwe klanten zijn opgenomen in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De Wwft verplicht banken om, voor het aangaan van een zakelijke relatie of het verrichten van een incidentele transactie, onderzoek te verrichten naar de cliënt. Dit kunnen zowel natuurlijke personen als rechtspersonen zijn. Het cliëntenonderzoek bevat de volgende verplichtingen:
Het cliëntenonderzoek moet risicogebaseerd worden toegepast. In situaties waarin er een aantoonbaar laag risico bestaat, kunnen banken volstaan met een vereenvoudigd cliëntenonderzoek. De Wwft bevat ook situaties waarin banken verscherpt cliëntenonderzoek moeten verrichten. Die opsomming is niet limitatief. De bank dient zelf in te schatten of er sprake is van een verhoogd risico. Als dat het geval is, moet de bank aanvullende maatregelen nemen. Banken hebben in beginsel geen wettelijke plicht om te controleren of cliënten van een andere bank afkomstig zijn. Het achterliggende doel van het cliëntenonderzoek is om te bepalen in hoeverre de cliënt voldoet aan het door de bank opgestelde risicoprofiel. Het is dan van belang om voldoende kennis te vergaren over de cliënt. Daarbij kan het relevant zijn om te kijken naar de bredere context, waarbij ook eerdere dienstverlening een rol kan spelen.
In hoeverre zijn banken verplicht informatie op te vragen over nieuwe klanten bij voorgaande banken en instellingen?
Banken zijn niet verplicht om informatie op te vragen over nieuwe cliënten bij voorgaande banken of andere financiële ondernemingen. Op grond van de Wwft is het mogelijk om informatie over cliënten en hun transacties te delen tussen financiële ondernemingen uit dezelfde categorie, mits het informatie betreft over een cliënt van beide instellingen en een transactie waarbij beide financiële ondernemingen betrokken zijn. Op grond van deze bepaling kunnen banken die dezelfde cliënt hebben onderling informatie uitwisselen over transacties van deze cliënt. Indien één van die banken een melding heeft gedaan bij de Financiële Inlichtingen Eenheid (FIU-Nederland) omdat de transactie verband lijkt te houden met witwassen of terrorismefinanciering, kan dit worden doorgegeven aan de andere bank. Ook kan de ene bank doorgeven aan de andere bank dat zij naar aanleiding van deze melding een intern onderzoek heeft uitgevoerd naar het witwassen van geld of financieren van terrorisme door de cliënt.
Banken kunnen dus onder voorwaarden informatie uitwisselen over transacties. Zij kunnen geen informatie uitwisselen over bankrekeningen, hypotheken en andere financiële producten.
Wat vindt u van het idee om banken meer informatie over klanten uit te laten wisselen indien die klanten worden verdacht van witwassen? Overweegt u een verplichting tot informatieoverdracht bij vermoedens van witwassen?
Zoals aangekondigd in de agenda financiële sector, ben ik momenteel bezig met een onderzoek naar gegevensdeling om de effectiviteit van het cliëntenonderzoek en de monitoring van transacties te vergroten. Daarbij kijk ik onder andere naar de suggestie van banken om meer informatie over cliënten te kunnen uitwisselen en naar de mogelijkheid van een meldpunt voor of register met ongebruikelijke klanten. Ik versta daaronder klanten die een hoog risico vormen, dat wil zeggen klanten waarvan de bank of FIU-Nederland aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze betrokken zijn bij witwassen of financieren van terrorisme. Ik onderzoek niet alleen de juridische (on)mogelijkheden en de toegevoegde waarde voor de effectiviteit van het cliëntenonderzoek en de transactiemonitoring, maar ook de proportionaliteit en wenselijkheid van de informatie-uitwisseling. Bij de beoordeling van dit laatste aspect kunnen bijvoorbeeld privacyoverwegingen een rol spelen. De uitkomsten van dit onderzoek worden opgenomen in het plan van aanpak tegen witwassen dat ik, samen met mijn ambtsgenoot van Justitie en Veiligheid, voor de zomer naar de Tweede Kamer zal sturen.
In hoeverre wisselen banken informatie uit over bankrekeningen, hypotheken en andere financiële producten indien zij vermoedens hebben van witwassen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u voor een zwarte lijst voor mensen die zijn veroordeeld voor witwassen, zodat deze mensen nog slechts gebruik kunnen maken van basale financiële diensten, zoals een betaalrekening?
Zie antwoord vraag 4.
De aanbesteding van het CJIB |
|
Maarten Groothuizen (D66), Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aanbesteding Centraal Justitieel Incasso Bureau jaagt schuldenaren op kosten»?1
Ja.
Klopt het dat «een nieuwe aanbestedingsronde» in strijd is met de Rijksincassovisie? Zo nee, kunt u onder verwijzing naar de relevante paragraaf uit de Rijksincassovisie aangeven waarom dat niet het geval is?
Nee, de aanbestedingsronde is niet in strijd met de Rijksincassovisie. Door incassotrajecten van verschillende overheidsorganisaties te clusteren heeft de schuldenaar te maken met één gerechtsdeurwaarder en niet met verschillende gerechtsdeurwaarders die ieder namens een andere overheidsorganisatie incasseren. Dit blijft ook bij een nieuwe aanbesteding overeind en is juist in lijn met de uitgangspunten van de Rijksincassovisie. (pagina 4 van de Rijksincassovisie Kamerstukken II, 2015/2016, 24 515, nr. 336)
Wat is de reden dat er een nieuwe aanbestedingsronde van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) op gang is gekomen?
Een nieuwe aanbestedingsronde van de diensten van gerechtsdeurwaarders is noodzakelijk, omdat de huidige contracten, die tijdens de vorige aanbesteding zijn afgesloten, een looptijd hebben van twee jaar, met een beperkte mogelijkheid tot verlenging. Met de nieuwe aanbesteding dient tijdig te worden begonnen om aan het einde van de huidige contractperiode (na eventuele verlenging) over nieuwe contracten te beschikken.
Vindt u het wenselijk dat een zittende deurwaarder na vier jaar bij een nieuwe aanbestedingsronde zijn contract met het CJIB kwijt kan raken en een schuldenaar dan met een nieuwe deurwaarder te maken krijgt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Bij een nieuwe aanbesteding kan de keuze vallen op andere partijen. In dat geval geldt dat al lopende vorderingen door het oorspronkelijke gerechtsdeurwaarderskantoor worden uitbehandeld.
Vindt u dat nu voldoende rekening wordt gehouden met dergelijke gevolgen van deze nieuwe aanbesteding? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, het CJIB richt de nieuwe aanbesteding zeer zorgvuldig in. Bij de aanbesteding wordt rekening gehouden met de belangen van zowel de schuldenaar, de schuldeiser, de gerechtsdeurwaarder en met het algemeen belang bij een goed functionerend stelsel van incasso, met inachtneming van de uitgangspunten van de Rijksincassovisie.
Was men bij het opzetten van een nieuwe aanbestedingsronde ervan bewust dat een nieuwe deurwaarder in het geval zoals genoemd onder vraag 4 opnieuw «de totale schuldenpositie» moet vaststellen en dat dit de schuldenaar geld kost in verband met de daarvoor benodigde rechtsmiddelen? Zo ja, op welke wijze is dat meegenomen in de afweging? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 worden lopende dossiers van schuldenaren uitbehandeld door de behandelende gerechtsdeurwaarder. Er is hierdoor geen sprake van de in vraag 6 aangegeven situatie.
Waar wringt volgens u de schoen met betrekking tot de Europese aanbestedingsregels waar het CJIB aan moet voldoen?
Het CJIB houdt bij zijn aanbesteding rekening met alle geldende wet- en regelgeving en met de wijze waarop de rechter die regelgeving in de praktijk uitlegt en toepast. Ik zie daar geen knelpunten in.
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u elke algemene vraag voorzien van een algemeen antwoord over de volle breedte van de vraag en elke specifieke vraag van een zo specifiek en nauwkeurig mogelijk antwoord?
Ja.
Het bericht ‘Onderzoek: deelnemers bereid in te leveren voor duurzaam beleggen’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek: deelnemers bereid in te leveren voor duurzaam beleggen»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitkomsten van het onderzoek, dat onder 50- tot 65-jarigen 65% duurzaam beleggen door pensioenfondsen belangrijk vindt, dat 70% zelf invloed wil kunnen uitoefenen op hoe duurzaam de eigen premies belegd worden en dat meer dan de helft bereid is één procent lagere pensioenuitkering te accepteren in ruil voor een duurzaam beleggingsbeleid?
Ik vind het positief dat veel deelnemers duurzaam beleggen belangrijk vinden. De uitkomst dat een groot deel van de deelnemers zelf invloed wil kunnen uitoefenen op hoe duurzaam de eigen premies belegd worden, komt goed overeen met één van de onderdelen van mijn brief van 1 februari over de vernieuwing van het pensioenstelsel.2 Daarin heb ik aangegeven dat ik wil bekijken welke andere keuzemogelijkheden (naast een uitkering ineens op pensioendatum) op termijn kunnen worden toegevoegd, waaronder de mogelijkheid voor deelnemers om te kiezen voor een groener pensioen dat meer duurzaam belegd wordt.
Deelt u de conclusie dat nu blijkt dat deelnemers preferenties hebben over niet alleen uitsluitingenbeleid maar ook beleggen in «ondernemingen die een maatschappelijk verantwoord beleid voeren» en «een positieve bijdrage leveren aan het milieu of betere werkomstandigheden», het nog belangrijker is dat deelnemers inzicht hebben in hoe duurzaam het beleggingsbeleid van hun pensioenfonds is?
Ik vind het belangrijk dat deelnemers inzicht hebben in het beleggingsbeleid van hun pensioenfonds. Specifiek voor milieu, klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen is in de Pensioenwet vastgelegd dat pensioenfondsen in onder meer hun jaarverslag moeten vermelden op welke wijze in het beleggingsbeleid hiermee rekening wordt gehouden. In de code pensioenfondsen hebben pensioenfondsen daarnaast afgesproken dat het bestuur van een pensioenfonds ervoor moet zorgen dat er draagvlak bestaat voor de keuzes over verantwoord beleggen.
Het beleggingsbeleid van pensioenfondsen blijft in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van het pensioenfondsbestuur. Ik vind het echter positief dat derden, zoals de opstellers van het Eerlijk Pensioenlabel, zich verdiepen in het beleggingsbeleid van de pensioenfondsen en dit beleid inzichtelijk en vergelijkbaar willen maken. Met goede benchmarks kunnen deelnemers nader inzicht krijgen in het beleid van hun fonds.
Bent u bereid om met de deelnemers aan het op 20 december 2018 getekende convenant over duurzaam beleggen van pensioenfondsen in gesprek te gaan om te kijken of er gezamenlijk tot een eenduidige indicator voor duurzaamheid van beleggingen kan worden gekomen?2
Momenteel wordt binnen het IMVB-convenant, waar u in uw vraag naar verwijst, een instrumentarium ontwikkeld waarmee pensioenfondsen hun eventuele negatieve impact in hun beleggingsportefeuille kunnen verminderen en positieve impact kunnen vergroten. Het IMVB-convenant richt zich op de inbedding van de OESO-richtlijnen en United Nations Guiding Principles (UNGP’s) in het beleid van pensioenfondsen. Een onafhankelijke monitoringscommissie en de stuurgroep van het convenant (waar de overheid deel van uit maakt) zien toe op de naleving van de afspraken en kunnen partijen aanspreken wanneer onvoldoende voortgang wordt geboekt.
Een dag na het ondertekenen van het IMVB-convenant heeft de financiële sector aangegeven specifiek de klimaateffecten van hun relevante beleggingen in kaart te gaan brengen. De grote pensioenfondsen hebben aangegeven dit commitment te zullen bekrachtigen, en hebben actief bijgedragen aan de totstandkoming hiervan. Deze pensioenfondsen zijn conform deze toezegging bezig met (het voorbereiden van) het in kaart brengen van de klimaatimpact van hun portefeuille.
De methodes voor het meten van en rapporteren over de CO2-voetafdruk bij financiële instellingen zoals pensioenfondsen zijn op dit moment nog volop in ontwikkeling. Waar «normale» financiële indices jarenlang de kans hebben gehad zich te ontwikkelen, is het meten van duurzaamheid nog relatief nieuw. De ontwikkeling van het meten van klimaatimpact bij financiële instellingen vindt onder andere plaats via het Platform Carbon Accounting Financials (PCAF), waarin 14 Nederlandse financiële instellingen samen werken aan open source methodologieën om de CO2-voetafdruk van hun investeringen en leningen te meten. Naast PCAF worden ook andere methoden ontwikkeld.
Ik onderschrijf het belang van een ontwikkeling richting vergelijkbaarheid. Daarbij hecht ik ook aan aansluiting bij de internationale dynamiek. Ik zie goede initiatieven in de financiële sector op het gebied van het werken naar meer eenduidigheid. Binnen het klimaatakkoord heeft dit zijn plek gevonden in het zogenoemde klimaatcommitment, waarin de ondertekenaars van het commitment zich verbinden aan een proces om de resultaten vergelijkbaar te maken en stappen te zetten om de meting te verbeteren en te verdiepen.
Is het bijvoorbeeld mogelijk om het rapporteren over de CO2-voetafdruk van beleggingen, waar een aantal vermogensbeheerders en pensioenfondsen zich al heeft verenigd, verder te standaardiseren?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van de scores van pensioenfondsen bij het eerlijke pensioenlabel 2019, waar de tien onderzochte pensioenfondsen bij elkaar opgeteld 7 voldoendes en 143 onvoldoendes hebben gehaald?3
Zoals ik in antwoord op vragen van de leden Smeulders en Snels heb aangegeven, heeft de door Profundo gehanteerde onderzoeksmethode een andere focus dan eerdere benchmarks waarin pensioenfondsen worden vergeleken. Het is niet aan de overheid om de methodologie van het onderzoek te beoordelen, noch om de uitkomsten van het onderzoek te beoordelen of met alternatieve rapportcijfers te komen.
Hoe kijkt u naar de kritiek van een aantal pensioenfondsen op de onderzoeksmethode van het eerlijk pensioenlabel, dat er mogelijk wel beleid wordt gevoerd op duurzaamheid, maar dat dit niet openbaar wordt gemaakt?4
Zie antwoord vraag 6.
Welke ontwikkelingen zijn op Europees niveau te verwachten die mogelijk kunnen helpen in het meer standaard waarderen van beleggingen op duurzaamheid, die ook behulpzaam kunnen zijn om de duurzaamheid van het beleggingsbeleid van pensioenfondsen beter in beeld te brengen?
Het Actieplan voor Duurzame Financiering van de Europese Commissie in 2018 geeft hier een goede inkijk in. Het kabinet heeft op 20 februari bij monde van de Minister van Financiën toegezegd6 om een overzicht te geven van de laatste ontwikkelingen in de Europese Unie op dit vlak. Het kabinet is voornemens dit voor de zomer aan u te doen toekomen, samen met een verkenning naar de wijze waarop de markt voor duurzame financiering en beleggingen kan worden bevorderd, die op verzoek van uw Kamer wordt uitgevoerd.7
De onderzoekers hebben gekeken of ook als duurzaam beleggen tot lagere resultaten zou leiden, deelnemers toch voor duurzaam beleggen zouden kiezen. Wat zijn de laatste inzichten over of duurzaam beleggingsbeleid daadwerkelijk leidt tot lagere resultaten?5
Het Sustainable Pension Investments Lab (SPIL) heeft in 2017 een literatuuronderzoek gedaan naar de financiële prestaties van verantwoord beleggen.9 Dit literatuuronderzoek laat zien dat verantwoord beleggen niet ten koste hoeft te gaan van de financiële prestaties. Meer achtergrond bij deze paper is beschikbaar op de site van SPIL.10 Daarbij is het van belang om zowel naar het rendement te kijken, als naar het bijbehorende risico. Als de aandacht voor verantwoord beleggen blijft toenemen, zullen de prestaties van bedrijven op dit vlak steeds meer in de koers van het aandeel worden ingeprijsd. Een van de conclusies van de SPIL-studie is dat, als de economie steeds verder zal moeten verduurzamen, het meewegen van criteria voor verantwoord beleggen onontbeerlijk wordt. Het niet meewegen vormt dat een steeds groter wordend risico.
Deelt u de conclusie dat er reeds is voldaan aan de eerste suggestie uit de sectorbrief van De Nederlandsche Bank (DNB) «zorg voor draagvlak en commitment»?6
Zorgen voor draagvlak onder deelnemers en fondsgremia voor het beleggingsbeleid zie ik als een continue verantwoordelijkheid van pensioenfondsbesturen. Uit onderzoek blijkt een meerderheid van vijftig fondsen hun deelnemers al raadplegen over duurzaam beleggingsbeleid om draagvlak te creëren.12 Dat het ESB artikel concludeert in algemene zin dat er draagvlak is voor duurzaam beleggen lijkt daarop aan te sluiten. Al kan in de praktijk sprake zijn van verschillen tussen fondsen.
Wel denk ik dat er op dit moment veel maatschappelijke steun is voor maatschappelijk verantwoord beleggen door pensioenfondsen. Omdat het kabinet het belang van maatschappelijk verantwoord beleggen van harte onderschrijft, hebben wij ons, samen met NGO’s, vakbonden en pensioenfondsen, ingespannen om het Convenant Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Beleggen pensioenfondsen (IMVB-convenant) tot stand te brengen. Dit moet ervoor zorgen dat pensioenfondsen in het beleggingsbeleid, dat zij uitvoeren teneinde een zo goed mogelijk pensioenresultaat voor deelnemers en pensioengerechtigden te behalen, tevens rekening houden met milieu, klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen.
Hoe staat het met de verdere uitvoering van de suggesties uit de sectorbrief van DNB over duurzaam beleggen van pensioenfondsen, zoals bij de selectie van de vermogensbeheerder duurzaamheid als criterium mee te nemen en meer kennis en ervaring tussen pensioenfondsen te delen?
Uit onderzoek blijkt bij de helft van 50 onderzochte fondsen dat duurzame doelen een gespreksonderwerp is in contacten met hun vermogensbeheerders en dat iets minder dan een derde deze criteria ook meeneemt bij selectie van een vermogensbeheerder. Daarnaast hebben pensioenfondsen zich in het Convenant Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Beleggen pensioenfondsen (IMVB-convenant) gecommitteerd om nog specifieker samen te werken. Dit zullen ze doen aan de hand van concrete cases om negatieve impact van ondernemingen waarin pensioenfondsen beleggen te mitigeren/of te remediëren. Dit samenwerkingsverband heeft een leer-en innoveeragenda wat betreft het vergroten van hun invloed met de ambitie om concrete verbeteringen te bereiken.
Ongewenste post |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Stop met brieven-terreur»?1
Ja.
Deelt u de mening dat burgers en bedrijven die dat niet willen verschoond moeten kunnen blijven van ongeadresseerde post, ook al is die gericht aan «bewoners van dit pand» of gelijkwaardige bewoordingen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat het belangrijk is dat burgers en bedrijven controle hebben over de mate waarin hun gegevens worden gebruikt voor het versturen van reclamedrukwerk. Burgers en bedrijven kunnen deze controle op verschillende manieren uitoefenen.
Als burgers en bedrijven ongeadresseerd reclamedrukwerk niet op prijs stellen, kunnen zij gebruik maken van een sticker bij de deur. Door een zogenaamde «Nee-Nee»-sticker op de brievenbus te plakken wordt ongeadresseerd reclamedrukwerk en huis-aan-huisbladen geblokkeerd. Met een «Nee-Ja»-sticker wordt alleen ongeadresseerd reclamedrukwerk geblokkeerd.
Wanneer burgers en bedrijven geen geadresseerde reclamepost wensen te ontvangen, kunnen zij hun adres inschrijven in het Nationaal Postregister. Met een inschrijving in dit register kunnen burgers en bedrijven eenvoudig en zonder kosten zelf kiezen welke geadresseerde reclamepost zij wensen te ontvangen. Middels zelfregulering heeft de betrokken sector zichzelf verplicht de registraties in dit register te respecteren. De Stichting Reclame Code ziet toe op de naleving van deze zelfregulering. Burgers die een klacht hebben over dit register kunnen bij de Reclame Code Commissie een klacht indienen.
De registratie in het Postregister geldt niet voor organisaties waarbij de geadresseerde klant is (geweest). Om reclamedrukwerk van deze organisaties te blokkeren kan gebruikt gemaakt worden van het zogeheten «recht van bezwaar». Dit is een wettelijk instrument op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) waarvan de betrokkene bij de organisatie kan melden dat hij of zij de reclamepost niet langer op prijs stelt. De organisatie moet vervolgens zorgen dat er geen reclamepost meer wordt verstuurd.
Ik ben van mening dat we in Nederland op deze manier met zelfregulering en een wettelijk instrument goed hebben geborgd dat mensen zich van zowel geadresseerd als ongeadresseerd reclamedrukwerk kunnen vrijwaren.
Deelt u de opvatting dat het bieden van goede mogelijkheden aan de burgers om ongewenste post te weren milieuwinst oplevert (onder andere minder papierverspilling) en bijdraagt aan het welzijn van burgers, in het bijzonder het deel van de burgerij dat zich meer of minder mateloos ergert aan ongewenste post in de brievenbus? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat de mogelijkheden die burgers hebben om dergelijke post nu te kunnen weren onvoldoende bekendheid genieten en niet toereikend zijn? Zo nee, waarom niet?
Onder meer de rijksoverheid, Postfilter (beheerder van het Nationaal Postregister), Consuwijzer en de Consumentenbond bieden via hun websites openbare informatie over de mogelijkheden om reclamedrukwerk te blokkeren. Wanneer burgers of bedrijven op zoek gaan naar informatie over de mogelijkheden om reclamedrukwerk te blokkeren is dit naar mijn mening goed beschikbaar. Bovendien is deze informatie, zoals uiteengezet in antwoord 2 en 3, wat mij betreft toereikend.
Deelt u de mening dat, naar het voorbeeld van en in navolging op uw plannen ten aanzien van telemarketing, er een opt-insysteem moet komen waarbij burgers of bedrijven die niet voor genoemde post opteren die voortaan niet meer zullen ontvangen? Zo ja, op welke termijn gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
In mijn Consumentenagenda heb ik aangekondigd een opt-in regime voor telemarketing te gaan introduceren. Telemarketing is een van de grootste problemen en irritaties onder consumenten. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Consumentenbond ontvangen al jaren veel klachten. Belangenorganisaties en leden van uw Kamer hebben meerdere keren aandacht gevraagd voor de situatie. Ik heb geen signalen gekregen dat er in het geval van reclamepost ook sprake is van een probleem van dergelijke omvang. Daarnaast heb ik in de beantwoording van vraag 2 en 3 geconstateerd dat burgers en bedrijven goede mogelijkheden wordt geboden om reclamedrukwerk te blokkeren. Ik zie daarom op dit moment geen reden om ook voor reclamepost een opt-in regime te introduceren.
Bent u bereid om met consumentenorganisaties in overleg te treden om te bezien op welke wijze een opt-insysteem geïntroduceerd kan worden, of andere adequate maatregelen kunnen worden getroffen om de positie van consumenten beter te beschermen? Zo ja, wanneer en wilt u dan de uitkomsten delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb toegelicht, zie ik op dit moment geen aanleiding om voor reclamepost een opt-in systeem te introduceren, of andere maatregelen te treffen.
De uitzending van Tegenlicht omtrent Ruimtepuinruimer |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de Tegenlicht uitzending van zondag 31 maart 2019 betreffende Ruimtepuinruimers?1
Ja.
Deelt u de mening dat ruimtepuin een groot gevaar vormt voor de ruimtevaartsector en voor de gehele mensheid, aangezien het effect kan hebben op het genereren van dataverkeer door satellieten?
De moderne samenleving is in belangrijke mate afhankelijk van infrastructuur in de ruimte. Ruimtepuin kan schade veroorzaken aan satellieten en andere infrastructuur in de ruimte en vormt als zodanig een risico voor het ongestoord functioneren van bepaalde sectoren en diensten welke deels of geheel afhankelijk zijn van deze ruimte infrastructuur.
Klopt het dat er op dit moment geen internationale wetgeving is die stelt dat ruimtepuin opgeruimd of voorkomen moet worden?
Geen van de vijf VN Ruimteverdragen verplicht tot het voorkomen of opruimen van ruimtepuin. Wel zijn er in de context van het VN Comité voor het Vreedzaam Gebruik van de Ruimte richtlijnen ontwikkeld over het verminderen van ruimtepuin. Deze richtlijnen zijn niet juridisch bindend. Ook de Europese Ruimtevaartorganisatie ESA kent standaarden en richtlijnen inzake het minimaliseren van ruimtepuin voor haar eigen activiteiten. Nederland onderschrijft het belang van de binnen de VN ontwikkelde richtlijnen, en heeft het verminderen en voorkomen van ruimtepuin als een van zijn prioriteiten aangemerkt in zijn inzet bij de bijeenkomsten van het VN Comité voor het Vreedzaam Gebruik van de Ruimte. Er is op dit moment onder VN lidstaten geen consensus over het entameren van onderhandelingen over een juridisch bindend instrument over het verminderen van ruimtepuin.
Klopt het dat de hoeveelheid satellieten die voor commerciële doeleinden gelanceerd wordt de afgelopen jaren snel gestegen is, waardoor ook de hoeveelheid ruimtepuin drastisch is toegenomen?
De huidige hoeveelheid ruimtepuin betreft de erfenis van ruim 50 jaar ruimtevaart. De recente stijging van het aantal lanceringen van satellieten heeft nagenoeg geen invloed op deze hoeveelheid ruimtepuin. Volgens de Index of Objects Launched into Outer Space, beheerd door United Nations Office for Outer Space Affairs (UNOOSA) zijn er in de jaren 2013 tot en met 2016 ruim 200 satellieten per jaar gelanceerd. Dit aantal is, vooral door de ontwikkeling van kleine satellieten, vanaf 2017 snel gestegen. In 2017 en 2018 zijn er respectievelijk 453 en 382 kleine satellieten gelanceerd.
Hoe verhoudt het Ruimteverdrag van de Verenigde Naties (VN) zich tot het internationale zeeverdrag en kunnen individuele landen die het VN-Ruimteverdrag hebben geratificeerd of ondertekend eigen regels opstellen over de exploitatie van de ruimte, zowel in de vorm van grondstofwinning, het claimen van grond en het gebruik van satellieten?
Het Verdrag uit 1967 inzake de beginselen waaraan de activiteiten van Staten zijn onderworpen bij het onderzoek en gebruik van de kosmische ruimte, met inbegrip van de maan en andere hemellichamen, bevat regels over het gebruik van de kosmische ruimte, terwijl het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 1982 regels bevat over het gebruik van zeegebieden. Het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee maakt een onderscheid tussen gebieden buiten de nationale rechtsmacht van staten en gebieden die binnen de nationale rechtsmacht van staten vallen, waarbij een verschil gemaakt wordt tussen deze gebieden met betrekking tot de rechten en aanspraken van staten. Op grond van het Verdrag uit 1967 inzake de beginselen waaraan de activiteiten van Staten zijn onderworpen bij het onderzoek en gebruik van de kosmische ruimte vormt de gehele ruimte een gebied buiten de nationale rechtsmacht van staten. Met betrekking tot soevereiniteitsaanspraken in gebieden buiten de nationale rechtsmacht van staten bevatten beide verdragen dezelfde bepalingen. Partijen bij deze verdragen dienen hun verplichtingen te respecteren en nationale regels dienen in overeenstemming te zijn met die verplichtingen. Op grond van het verdrag van 1967 is de kosmische ruimte, met inbegrip van de maan en andere hemellichamen, niet vatbaar voor toeëigening door staten door middel van soevereiniteitsaanspraken, gebruik of bezetting, of op enige andere wijze (artikel II), maar dit sluit de winning van grondstoffen en het gebruik van satellieten niet uit.
Wat is uw appreciatie over de wetgeving die Luxemburg heeft aangenomen om commerciële exploitatie van de ruimte mogelijk te maken?
De wetgeving van Luxemburg schrijft expliciet voor dat haar uitvoering in overeenstemming moet zijn met internationaal recht. Op grond hiervan mag aangenomen worden dat de uitvoering van deze wetgeving niet in strijd zal zijn met de verplichtingen onder internationaal recht die Luxemburg is aangegaan, met inbegrip van het Verdrag van 1967 inzake de beginselen waaraan de activiteiten van staten zijn onderworpen bij het onderzoek en gebruik van de kosmische ruimte, met inbegrip van de maan en andere hemellichamen.
Klopt het dat een gelanceerd object in de ruimte, zoals een satelliet, eigendom blijft van de staat die het object gelanceerd heeft of het betreffende bedrijf, ook als het ruimtepuin is geworden? Zo ja, deelt u de mening dat de staat die het object heeft gelanceerd of het betreffende bedrijf verantwoordelijk is voor het opruimen van het puin? Zo nee, wie er dan verantwoordelijk?
In de VN Ruimteverdragen is het eigendom van een ruimteobject losgekoppeld van de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor de activiteiten van het ruimteobject. De VN Ruimteverdragen regelen de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van staten voor nationale ruimteactiviteiten, ook wanneer deze uitgevoerd worden door niet-statelijke entiteiten. Gedurende de operationele levensduur van de satelliet is het bedrijf dat de satelliet heeft doen lanceren de eigenaar van de satelliet, tenzij het eigendom wordt overgedragen. De lanceerstaat is op grond van de VN Ruimteverdragen in absolute zin aansprakelijk in geval van schade toegebracht op aarde of aan een luchtvaartuig in vlucht. Indien de schade toegebracht wordt in de ruimte dan is de lanceerstaat slechts aansprakelijk voor de satelliet indien de schade te wijten is aan zijn schuld of aan de schuld van personen voor wie hij verantwoordelijk is. Lanceerstaten moeten gelanceerde ruimteobjecten registreren bij de secretaris-generaal van de VN in een register met basisinformatie over het ruimteobject, de locatie ervan en het register bijwerken als het ruimteobject zich niet meer in een baan om de aarde bevindt of niet meer functioneel is.
De VN Ruimteverdragen gaan niet expliciet in op het probleem van de beperking van ruimtepuin. Niettemin kunnen lidstaten op basis van nationale ruimtevaartwetgeving en internationale richtlijnen voor het beperken van ruimtepuin er wel voor zorgen dat ruimteobjecten na de missie worden verwijderd (zie antwoord vraag 3).
In Nederland is het op basis van de Wet ruimtevaartactiviteiten verboden om zonder een daartoe verleende vergunning ruimtevaartactiviteiten te verrichten. De vergunning wordt verleend voor de duur van de betreffende ruimtevaartactiviteit. Ter bescherming van het milieu in de kosmische ruimte, dient de vergunninghouder voor zijn ruimteobjecten in de lage aardbaan (de baan om de aarde tot 2.000 kilometer boven het aardoppervlak) er voor te zorgen dat het ruimteobject geen schade veroorzaakt of kan veroorzaken aan het milieu in de ruimte en uiterlijk 25 jaar na de lancering volledig verbrandt in de dampkring.
Herinnert u zich dat u in het verslag van het schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen op 29 en 30 november 2018 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 445) hebt gesteld dat het huidige VN-Ruimteverdrag niet voorziet in een opruimplicht voor ruimtepuin? Maar wat staat er in dit VN-verdrag over het voorkomen van ruimtepuin? Deelt u de mening dat internationale verdragen over het voorkomen van ruimtepuin zeer belangrijk zijn in dit licht?
Ja, dat kan ik mij herinneren. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Wat is de Nederlandse inzet tijdens de doorontwikkeling van het juridische regime voor ruimtevaartactiviteiten van de «Space2030»-agenda van de VN?
De «Space 2030»-agenda van de VN voorziet op dit moment niet in de doorontwikkeling van specifieke juridische regimes voor ruimtevaartactiviteiten. Deze agenda voorziet voornamelijk in de versterking van bestaande regimes, en het bepalen van de prioriteiten van het VN Comité voor het Vreedzaam Gebruik van de Ruimte. De Nederlandse inzet ziet toe op het ondersteunen van de ratificatie en naleving van de bestaande vijf VN Ruimteverdragen, het vergroten van de efficiëntie van de werkwijze van het VN Comité voor het Vreedzaam Gebruik van de Ruimte, en het benadrukken van het duurzaam gebruik van de ruimte. Hieronder valt ook de aandacht voor het verminderen van ruimtepuin en het ontwikkelen van beleid ten aanzien van het reguleren van ruimteverkeer.
Gaat Nederland een appreciatie vormen over het nieuwe juridische regime voor ruimtevaartactiviteiten? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel inzien?
Er is momenteel geen nieuw juridisch regime voorzien voor ruimtevaartactiviteiten. Zie het antwoord op vraag 9.
Deelt u de mening dat de Nederlandse inzet tijdens deze programmaontwikkelingen het voorkomen van ruimtepuin mee moet nemen als prioriteit?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat de VN zo snel als mogelijk regels moet opstellen over de exploitatie van de ruimte en ruimtepuin om te voorkomen dat in de toekomst de aarde nog meer dan nu omringt is door puin?
Ja, die mening deel ik, waarbij ik aanteken dat bij het opstellen van die regels voldoende rekening gehouden moet worden met technologische ontwikkelingen en het feit dat exploitatie van natuurlijke hulpbronnen in de ruimte nu nog niet mogelijk is. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Zijn er op dit moment voldoende middelen voor de Nederlandse ruimtevaartsector vrijgemaakt voor het voorkomen en opruimen van ruimtepuin en om de satellieten, waar Nederland in heeft geïnvesteerd, veilig te stellen?
De Nederlandse activiteiten en bijdrage op dit gebied zijn ingebed in een internationaal kader. Zo heeft Nederland in 2016 ingeschreven op het Space Situational Awareness programma van het Europese Ruimtevaart Agentschap (ESA). Binnen dit programma is er onder meer aandacht voor het in kaart brengen, het voorkomen en het opruimen van ruimtepuin. Over de Nederlandse budgettaire inzet voor 2020 en verder kom ik rond de zomer terug in de Nota Ruimtevaartbeleid 2019. Overigens zal de Europese Unie in het nieuwe Ruimtevaartprogramma het programma Space Surveillance and Tracking starten om de bestaande activiteiten in de EU te bundelen en gezamenlijk nieuwe kansen op te pakken. Hieronder valt ook het voorkomen en verwijderen van ruimtepuin en het verminderen van hiermee verbonden risico’s.
Het (ontbreken van) draagvlak voor aardgaswinning onder het Werelderfgoed de Waddenzee |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het bericht in het Friesch Dagblad dat u overweegt om het (ontbreken van) draagvlak voor aardgaswinning onder het Werelderfgoed de Waddenzee te onderzoeken?1 Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat ik het maatschappelijk draagvlak nadrukkelijk betrek bij mijn dit najaar te maken afweging over de omgevingspilot en het RCR-project voor de eventuele nieuwe gaswinning Ternaard.
Klopt het dat de gemeente Noardeast-Fryslân en de provincie Fryslân u hebben laten weten tegen aardgaswinning onder de Waddenzee zijn?
De provincie Fryslân heeft bij brief van 12 juni 2018 aangegeven, in lijn met het Fries manifest van begin 2016, nog steeds tegen nieuwe gaswinning te zijn. Deze brief kwam in reactie op mijn brief aan uw Kamer van 30 mei 2018 over de gaswinning uit de kleine velden in het licht van de energietransitie.
De gemeente Noardeast-Fryslân heeft mij bij brief van 14 februari 2019 geïnformeerd over een door de gemeenteraad aangenomen motie met als strekking dat nieuwe aardgaswinningen onder de Waddenzee moeten worden voorkomen.
Tegen de bestaande gaswinning onder de Waddenzee hebben de gemeente Noardeast-Fryslân en de provincie Fryslân in deze brieven niet geageerd.
Klopt het dat alle gemeentebesturen van de Waddeneilanden u hebben laten weten ook tegen de aardgaswinning onder de Waddenzee te zijn?
Ik heb 18 juni 2018 een brief ontvangen van het Samenwerkingsverband van de Waddeneilanden waarin ik word opgeroepen, vanwege de unieke kenmerken van het Waddengebied en de Waddenzee als Werelderfgoed, de gaswinning in en rondom het Waddengebied niet op te voeren maar juist af te bouwen.
Deelt u de conclusie dat het bestuurlijk draagvlak in de regio voor aardgaswinning onder de Waddenzee ontbreekt? Zo nee, waarom niet?
Mijn perceptie is dat het bestuurlijk draagvlak in de regio voor aardgaswinning broos is. Ik vind dat, gegeven de problematiek rond de aardgaswinning in Groningen in de afgelopen jaren, ook niet vreemd. Tegelijkertijd liggen er in deze regio ook een aantal bredere maatschappelijke opgaven – zoals bijvoorbeeld het realiseren van een regionale energiestrategie, het treffen van maatregelen tegen verzilting en het behoud van voorzieningen in de dorpskernen – waarvoor de regionale bestuurders oplossingen zoeken. Voor een eventueel toekomstige gaswinning Ternaard wordt momenteel in een omgevingsproces verkend onder welke randvoorwaarden deze gaswinning acceptabel zou kunnen zijn en hoe deze zou kunnen bijdragen aan de voor de regio geldende bredere maatschappelijke opgaven. Ter aansturing van dit proces is een stuurgroep actief waarin ook lokale en regionale bestuurders participeren.
Hoe bent u voornemens het draagvlak in de regio te meten? Kunt u aangeven wat uw criterium voor voldoende draagvlak is?
Deze maanden vinden diverse bijeenkomsten plaats binnen de ontzorgings- en investeringssporen die onderdeel uitmaken van de pilot omgevingsmanagement en het Rijkscoördinatieregeling (RCR)-project gaswinning Ternaard. In de betreffende werkgroepen zijn betrokken burgers en belangenorganisaties uit Ternaard en omgeving actief. Daarbij wordt, vanuit zorgen rond de gaswinning in Ternaard en kijkend naar maatschappelijke uitdagingen in de regio, gezocht naar een pakket aan maatregelen dat zorgen wegneemt en leidt tot extra investeringen in maatschappelijke opgaven in het gebied.
Het vaststellen van draagvlak in de regio voor deze eventuele nieuwe gaswinning onder de Waddenzee gebeurt dan ook primair in deze werkgroepen en in de stuurgroep die dit omgevingsproces begeleidt. Ik overweeg om, aanvullend daarop, het resulterende pakket aan maatregelen ook nog breder voor te leggen aan omwonenden in het gebied. De uitkomst van dit gehele omgevingsspoor weeg ik vervolgens mee in mijn besluit over het RCR-project gaswinning Ternaard.
Zodra ik dit besluit heb genomen zal ik uw Kamer daarover informeren.
Bent u bereid de Kamer voor de start van het onderzoek te informeren over de opzet van het onderzoek naar het draagvlak? Bent u bereid om de Kamer te informeren over de uitkomst van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke rol het maatschappelijk draagvlak krijgt in uw beslissing om de voorgenomen aardgaswinning onder de Waddenzee al dan niet toe te staan? Zo nee, waarom niet?
Aangezien de eventuele nieuwe aardgaswinning Ternaard een project is van nationaal belang, vindt besluitvorming hierover plaats in het kabinet. Uiteraard worden de standpunten van alle betrokken partijen vanuit de regio daarbij betrokken.
Bent u bereid om bij een dergelijk onderzoek ook andere relevante (intern)nationale organisaties te betrekken, zoals de Nederlandse UNESCO Commissie en de organisaties die in februari een oproep aan de Kamer deden om deze nieuwe aardgaswinningen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie voor het vaststellen van draagvlak voor een eventuele gaswinning vanuit Ternaard geen meerwaarde in het betrekken van nationale en internationale organisaties. Het staat nationale en internationale organisaties natuurlijk altijd vrij om hun standpunt kenbaar te maken.
Klopt het bericht in de Leeuwarder Courant dat uw vertegenwoordiger ter plekke erkende dat er in alle geledingen twijfels zijn over aardgaswinning onder het Werelderfgoed de Waddenzee vanuit Ternaard?2 Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat in alle geledingen wordt beseft dat uiterste zorgvuldigheid betracht dient te worden waar het gaat om een nieuwe mijnbouwactiviteit onder het Werelderfgoed de Waddenzee. Dat neemt niet weg dat een nieuwe aardgaswinning, na een zorgvuldige en brede afweging van de daarmee gemoeid zijnde belangen en indien mogelijk op een veilige en verantwoorde wijze, tot de mogelijkheden behoort.
Erkent u, net als uw vertegenwoordiger ter plekke, dat het politiek draagvlak voor deze aardgaswinningen broos is? Zo nee, waarom niet?
Politiek draagvlak voor de eventuele gaswinning Ternaard wordt vastgesteld in het gremium waar het betreffende besluit aan de orde is, op het moment dat dit besluit genomen dient te worden. Naar verwachting zal dat voor de gaswinning Ternaard dit najaar in het kabinet aan de orde zijn. Het lange voorbereidingstraject en de intensieve afstemming met de regio getuigt van commitment bij alle betrokken partijen om te komen tot een oplossing die meerdere belangen zal dienen. Of dit voldoende is om in te kunnen stemmen met de gaswinning Ternaard, besluit ik dit najaar.
Kunt u aangeven welke twijfels u zelf heeft over deze voorgenomen aardgaswinning onder Werelderfgoed Waddenzee? Zo nee, waarom niet?
Zodra besluitvorming over de nieuwe gaswinning Ternaard aan de orde is, zal ik hierover mijn standpunt bepalen. In algemene zin ben ik van mening dat gaswinning onder de Waddenzee kan worden toegestaan als deze veilig en verantwoord mogelijk is en plaatsvindt onder zodanig strikte randvoorwaarden (Hand aan de Kraan) dat de natuur in de Waddenzee hiervan geen schade ondervindt.
Vindt u het, in het volle besef van een gebrek aan bestuurlijk draagvlak en een broos politiek draagvlak, nog van meerwaarde om onderzoek te gaan doen naar draagvlak voor nieuwe aardgaswinning onder Werelderfgoed Waddenzee? Zo ja, waarom?
Het regeerakkoord en de vigerende wet- en regelgeving geven niet direct aanleiding tot het opnieuw vaststellen van draagvlak voor nieuwe aardgaswinning onder Werelderfgoed Waddenzee. Het omgevingsspoor behorende bij het RCR-project gaswinning Ternaard, met alle inspanningen daarbinnen van met name de betrokken burgers en belangenorganisaties uit de regio, maken dit anders. In het antwoord op de vragen 5 en 6 heb ik aangegeven hoe ik de uitkomsten daarvan meeneem in de besluitvorming.
Hoeveel partijen dienen zich nog tegen de aardgaswinning onder de Waddenzee uit te spreken voordat u concludeert dat het draagvlak ontbreekt?
Waar het energieprojecten betreft van nationaal belang, zoals de aardgaswinning onder de Waddenzee, vindt de besluitvorming plaats in het kabinet en controleert de Tweede Kamer. Zodra besluitvorming aldaar daadwerkelijk aan de orde is, zal blijken of een voorgenomen besluit kan rekenen op voldoende steun. De standpunten vanuit de regio worden in eerste instantie al betrokken bij het bepalen van het kabinetsstandpunt en komen in tweede instantie vaak ook nog aan de orde in het debat met uw Kamer.
In de brief over de gaswinning uit de kleine velden in het licht van de energietransitie ben ik destijds ingegaan op draagvlak in zijn algemeenheid.
Onze levensstandaard is gebaseerd op een ruime beschikbaarheid van betaalbare energie. Nu is die nog vooral fossiel, straks vooral duurzaam. Maar de opgave verandert in één opzicht niet: energieopwekking veroorzaakt onherroepelijk hinder, in de vorm van industriële activiteit, uitstoot, verandering van het uitzicht, ruimtebeslag of bodembewegingen. Over één ding zijn de meeste mensen het wel eens: in onze achtertuin liefst geen grote energiecentrale, zéker geen kolencentrale en al helemaal geen kerncentrale, geen windmolens in ons zicht, ook niet op zee, geen velden met zonnepanelen, geen gaswinning en zéker geen schaliegaswinning, geen energie-import uit landen met onprettige regimes en geen zichtbare transportleidingen in ons landschap. Maar als de CV-ketel ooit dreigt te verdwijnen, worden we nu al ongerust, en als de elektriciteit uitvalt zijn we ontredderd.3
Deze realiteit maakt de besluitvorming in het kabinet, gegeven mijn verantwoordelijkheid voor een betrouwbare, betaalbare en steeds duurzamere energievoorziening, niet eenvoudig. Besluitvorming vindt plaats na afweging van de diverse belangen, waarbij ook reacties vanuit de regio nadrukkelijk worden meegewogen.
Bent u bereid gehoor te geven aan het ontbrekende draagvlak en de gaswinning in Ternaard geen doorgang te laten vinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.