Onduidelijke communicatie inzake meerdaagse (zakelijke) evenementen |
|
Romke de Jong (D66) |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Klopt het dat meerdaagse (zakelijke) evenementen, zoals beurzen en congressen, niet generiek tot 1 september zijn afgelast?
Vanaf 10 juli tot en met 24 september 2021 gold een maximumduur van 24 uur voor alle evenementen, ook voor zakelijke evenementen zoals beurzen en congressen. Meerdaagse evenementen met overnachting waren derhalve niet toegestaan. Voor meerdaagse zakelijke evenementen waarbij bezoekers elders overnachten golden voor iedere losse dag dezelfde voorwaarden als voor eendaagse evenementen binnen en buiten.
Kunt u duidelijk het onderscheid weergeven welke meerdaagse evenementen zijn afgelast tot 1 september en welke meerdaagse evenementen nog steeds doorgang kunnen vinden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat de omschrijving «meerdaagse evenementen met overnachting, waarbij bezoekers alleen toegelaten zouden worden met een coronatoegangsbewijs» onvoldoende duidelijkheid schept?
Uit gesprekken met de sector is gebleken dat de omschrijving soms voor verwarring zorgde. Het kabinet streeft altijd naar maximale helderheid in de communicatie over ingestelde coronamaatregelen. Bij signalen dat de boodschap onduidelijk is zijn we altijd bereid om hiernaar te kijken en deze weg te nemen.
Dat doen we door aanpassingen op onze communicatiekanalen (zoals in dit geval is gebeurd) en door het beantwoorden van individuele vragen, waar mogelijk met voorbeelden.
Heeft u ook signalen ontvangen dat toegestane meerdaagse evenementen, zoals congressen en beurzen, worden geannuleerd vanwege onduidelijke communicatie, waardoor wordt gedacht dat deze ook zijn afgelast tot 1 september?
Die signalen hebben mij inderdaad bereikt. Ik heb begrepen dat sommige (met name internationale) organisatoren in de veronderstelling waren dat er van een algeheel verbod op meerdaagse evenementen sprake was, terwijl meerdaagse zakelijke evenementen waarbij je elders overnacht gewoon doorgang konden vinden. Zo is dat destijds ook gecommuniceerd op rijksoverheid.nl.
Bent u het ermee eens dat dit onwenselijk is en onnodige economische schade toebrengt aan een nu toch al kwetsbare sector?
Verwarring is inderdaad onwenselijk. Los daarvan realiseert het kabinet zich heel goed dat een aantal sectoren, waaronder de evenementensector, hard getroffen zijn door de maatregelen die we als gevolg van de coronapandemie hebben moeten instellen. Om de economische schade als gevolg hiervan te verzachten heeft het kabinet extra steunmaatregelen getroffen voor deze sectoren, bovenop het generieke steunpakket. Zo konden evenementen gebruik maken van de garantieregeling voor evenementen (TRSEC) of van de aanvullende tegemoetkoming evenementen (ATE), waarbij in 2021 een deel van de gemaakte kosten werden vergoed.
Bent u bereid om de communicatiekanalen van de overheid dusdanig aan te passen dat eenvoudig een duidelijk onderscheid ontstaat tussen de meerdaagse evenementen die tot 1 september zijn afgelast en de meerdaagse evenementen die doorgang kunnen vinden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid daarin een niet-uitputtende lijst aan voorbeelden op te nemen, om ook de sector te helpen in hun communicatie naar derden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden teneinde de sector zo snel mogelijk duidelijkheid te kunnen geven?
Deze vragen zijn onbedoeld lang blijven liggen. Hiervoor bied ik de Kamer mijn excuses aan.
Het omzeilen van het provisieverbod door enkele aanbieders van financiële producten |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat het provisieverbod op de distributie van complexe financiële producten (mede) als doel heeft te voorkomen dat bemiddelaars uit eigen financieel belang bepaalde complexe financiële producten aan consumenten adviseren en daarin bemiddelen?»
Ja, het provisieverbod moet voorkomen dat het eigen financiële belang van een adviseur of bemiddelaar invloed heeft op zijn of haar dienstverlening aan de klant. Het doel van het provisieverbod is om de financiële band tussen aanbieder en adviseur of bemiddelaar door te knippen.
Deelt u de mening dat producten die bedoeld zijn voor vermogensopbouw of voor de oudedag (box 1 en box 3), ongeacht of er bijvoorbeeld sprake is van een werknemer, zelfstandig ondernemer of freelancer, fiscaal neutraal moeten worden gefaciliteerd?
Ik deel met u dat het fiscaal faciliteren van pensioenopbouw voor werknemers, ondernemers en freelancers, zoveel mogelijk gelijk zou moeten zijn. In het Wetsvoorstel toekomst pensioenen wordt voorgesteld om waar mogelijk en wenselijk, een stap te zetten richting een arbeidsvormneutraal pensioenkader, waardoor werknemers, ondernemers en freelancers fiscaal meer gelijk worden behandeld.
Deelt u de mening dat, als een consument kiest voor het aanschaffen van een complex financieel product via een bemiddelaar, de bemiddelaar niet financieel moet worden gestuurd/beïnvloed door de marktpartij die het product aanbiedt?
Ja, het is onwenselijk wanneer een bemiddelaar een eigen financieel belang zou hebben bij de advisering van een specifiek product. Het provisieverbod regelt daarom dat de bemiddelaar niet financieel of op een andere manier mag worden gestuurd door de aanbieder.
Bent u ervan op de hoogte dat er partijen in de markt voor financiële dienstverlening zijn die een (gratis) faciliteit inrichten binnen hun financiële product die het mogelijk maakt om de vergoeding van de klant aan zijn financieel adviseur te onttrekken aan de geldswaarde van dit financiële product? Deelt u de mening dat die gratis faciliteit onder het provisieverbod valt?
Het provisieverbod ziet op alle beloningen of vergoedingen in welke vorm dan ook, voor het bemiddelen of adviseren ter zake van een financieel product of het verlenen van een beleggingsdienst. Als zo’n gratis faciliteit, waarnaar in de vraag wordt verwezen, is aan te merken als een vorm van vergoeding, dan is sprake van een provisie. Dat sprake is van provisie maakt niet dat meteen sprake is van overtreding van het provisieverbod. Op het provisieverbod bestaan namelijk een aantal uitzonderingen, zoals dat het provisieverbod niet geldt voor betalingen die rechtstreeks van de klant naar de adviseur of bemiddelaar wordt overgemaakt.
In de Europese richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten (Mifid) staat dat een dergelijke faciliteit toegestaan zou kunnen zijn «indien de persoon er zich van bewust is dat deze betalingen namens hem zijn verricht en dat het bedrag en de frequentie van de betalingen zijn overeengekomen tussen de cliënt en de beleggingsonderneming, en niet door een derde partij zijn vastgesteld».
Bij lijfrenterekeningen waarbij de betaling van de adviseur of bemiddelaar door de beleggingsonderneming in opdracht van de cliënt overgemaakt wordt van de persoonlijke beleggingsrekening van de cliënt naar de rekening van adviseur of bemiddelaar is het dus afhankelijk van de precieze omstandigheden van zo’n faciliteit of sprake is van overtreding van het provisieverbod. Het is aan de toezichthouder en uiteindelijk aan de rechter om te oordelen over concrete gevallen.
Onderkent u dat door het aanbieden van deze faciliteit via een in het aanbod van het product geïntegreerde tussen- dan wel tegenrekening niet alleen de consument, maar vooral ook de adviseur gemak wordt geboden, aangezien de adviseur op deze manier niet rechtstreeks een vergoeding met de consument hoeft te regelen? En onderkent u dat hierdoor de motivatie voor een productadvies door een adviseur minder transparant kan worden? En zo nee, hoe draagt dit bij aan de wens om de beloning voor een financieel adviseur transparant en niet gekoppeld aan een aanbieder te laten zijn?
Ik begrijp dat een dergelijke faciliteit de financieel adviseur en de klant gemak biedt, omdat de beleggingsonderneming zorgdraagt voor de inning van de afgesproken vergoeding tussen financieel adviseur en diens klant. De financieel adviseur hoeft zich dan niet druk te maken over de incasso van de afgesproken bedragen en de klant hoeft zich niet druk te maken over het overboeken ervan. Voor wat betreft de kosten is het uitgangspunt dat het feitelijk afspraken betreft tussen de klant en de adviseur. De afspraken dienen dus niet via de aanbieder te lopen. Zowel de beleggingsonderneming als de financieel adviseur zijn verplicht om transparant te zijn, door inzicht te geven in de manier waarop de kosten in rekening worden gebracht. Bovendien is zo’n faciliteit alleen onder voorwaarden toegestaan, waarbij transparantie een belangrijk element is. Zie daarvoor ook de beantwoording bij vraag 4.
In hoeverre deelt u de mening dat dit een perverse prikkel is die een sturend effect kan hebben op adviezen en, die vanwege de eenvoud om de beloning van een advies te kunnen incasseren, druk legt om vooral een dergelijk product te bemiddelen aan de klant en daarmee mogelijk kan leiden tot nieuwe uitwassen in de financiële dienstverleningsbranche ten nadele van consumenten? En indien u dit anders ziet, hoe wordt het klantbelang hiermee gediend?
Het «ontzorgen» van de adviseur door het overboeken van de afgesproken vergoeding aan de adviseur van de beleggingsrekening van de klant zou kunnen leiden tot (ongewenste) productsturing. Om dit in context te plaatsen, wil ik wel opmerken dat dit «ontzorgen» naar ik begrijp (i) niet veel verder gaat dan bijvoorbeeld de situatie van een automatische incasso, (ii) de nodige transparantiewaarborgen kent en (iii) gelijk is binnen de groep beleggingsondernemingen die een dergelijke faciliteit kennen. Ook is zo’n faciliteit alleen onder voorwaarden toegestaan.
Ik heb op dit moment onvoldoende zicht op de concrete vormgeving van dergelijke faciliteiten en de consequenties daarvan voor consumenten. Ik zal in overleg gaan met de AFM over deze faciliteiten en hoe die zich verhouden tot andere producten in het licht van de consumentenbescherming en bezien of dat aanleiding geeft tot het nemen van maatregelen.
Hoe beoordeelt u dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) deze ontwikkeling als ongewenst bestempelt en liever niet meer ziet dat er (nieuwe) partijen de markt mee opkomen, maar tegelijkertijd niet optreedt tegen partijen die een dergelijke faciliteit aanbieden? Bent u bereid het level playing field te herstellen, door deze regeling te verbieden?
Het is aan de AFM zelf om een beoordeling te maken waar zij handhavingscapaciteit voor in zet. Zoals in antwoord op vraag 4 is opgemerkt zijn er omstandigheden waarin een dergelijke faciliteit is toegestaan. Optreden van de AFM is gewenst wanneer er sprake is van een overtreding van het provisieverbod en dit ongewenste gevolgen heeft voor de consument. Waarbij het niet optreden van de AFM tegen ongewenste bestaande constructies ten opzichte van nieuwe constructies niet mag leiden tot een ongelijk speelveld. Een gelijk speelveld is ook van belang bij de keuze om tot handhaving over te gaan. Bij het in het vorige antwoord genoemde overleg met AFM zal ik ook het belang van een gelijk speelveld meenemen.
Bent u ervan op de hoogte dat een aantal aanbieders van een bancaire lijfrenterekening de mogelijkheid biedt om een vergoeding te onttrekken voor de adviseur? Wat vindt u ervan dat producten – lijfrenterekening en lijfrenteverzekering – die qua toepassing voor de consument en qua distributiesysteem identiek en dus een substituut van elkaar zijn – voor wat betreft de mogelijkheid om een vergoeding te mogen onttrekken – fiscaal ongelijk worden behandeld? Bent u bereid deze ongelijkheid op te heffen?
Ik ben ervan op de hoogte dat er voor lijfrenterekeningen mogelijkheden zijn om bepaalde kosten die zien op beleggingsdienstverlening aan het lijfrentetegoed (geldsaldo) te onttrekken. De Belastingdienst heeft een handreiking gepubliceerd waarin antwoord wordt gegeven op de vraag welke kosten van beleggingsdiensten ten laste van het lijfrentetegoed mogen worden gebracht.1 In die handreiking is ook opgenomen welke kosten niet ten laste van het lijfrentetegoed mogen worden gebracht. Het gaat daarbij om de kosten voor een financieel advies of kosten voor nazorg- of serviceabonnementen. Voor lijfrenteverzekeringen geldt dat vergelijkbare kosten ten laste kunnen worden gebracht van de lijfrentebeleggingsverzekering. Er is derhalve voor wat betreft het in de vraagstelling aangehaalde punt geen sprake van een ongelijke fiscale behandeling tussen lijfrentebeleggingsrekeningen en lijfrentebeleggingsverzekeringen.
Welke concrete (andere) maatregelen bent u voornemens te nemen naar aanleiding van bovenstaande vragen?
Ik zal de AFM vragen om in de gaten te blijven houden of er negatieve bijeffecten optreden als gevolg van het gebruik van de faciliteit door belegginsondernemingen. Daarnaast zal ik conform mijn antwoord op vraag 6 in overleg gaan met de AFM over deze faciliteiten, hoe die zich verhouden tot andere producten in het licht van de consumentenbescherming en bezien of dat aanleiding geeft tot het nemen van maatregelen.
Het bericht Nieuw record aan beleggingen in zorgvastgoed |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nieuw record aan beleggingen in zorgvastgoed»?1
Ja.
Kunt u aangegeven welke voorwaarden c.q. eisen worden gesteld aan een verkoop en door wie, denk aan het voorbeeld van het Albert Schweitzer ziekenhuis (ASz) in Dordrecht dat een deel van zijn vastgoed heeft verkocht (110 miljoen euro) aan NorthWest Healthcare REIT? Zijn daarbij verschillen tussen verkopen binnen de Europese Unie (EU) en buiten de EU?
In het algemeen regelt de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi) het toezicht op de aan- en verkoop van vastgoed door zorginstellingen, waaronder het toezicht door het College sanering zorginstellingen (CSZ). In de beantwoording van vraag 4 ga ik daar verder op in. De casus van de verkoop van een deel van het vastgoed van het ASz aan NorthWest Healthcare REIT valt echter niet onder dat toezicht. De stichting Albert Schweitzer, de Wtzi-toegelaten instelling, huurde het merendeel van het vastgoed immers van de Albert Schweitzer vastgoed BV, wat geen WTZi-toegelaten instelling is. De oorspronkelijke overheveling van vastgoed van de Stichting naar de (nieuwbouw in handen van de) vastgoed BV is destijds wel conform de wet beoordeeld en goedgekeurd door het CSZ. De recente verkoop is echter van de vastgoed BV aan de nieuwe investeerder, waardoor dit niet onder het toezicht van het CSZ valt. Het maakt in het algemeen niet uit of de verkoop met een partij binnen of buiten de EU plaatsvindt.
Vindt u het wenselijk dat buitenlandse bedrijven eigenaar zijn van zorgvastgoed terwijl deze gebouwen, zoals een ziekenhuis, onderdeel zijn van de vitale zorginfrastructuur?
Investeringen in zorgvastgoed zijn met het oog op de stijgende zorgvraag en vergrijzing hard nodig. Dat daarbij ook buitenlands kapitaal aangetrokken wordt, is niet direct een onwenselijk verschijnsel. Ontwikkelingen op de vastgoedmarkt mogen echter geen risico voor de continuïteit van zorg opleveren. Betaalbaar zorgvastgoed is immers van belang voor een toekomstbestendig zorglandschap.
Ook vind ik dat geld dat bestemd is voor de zorg ook in de zorg geïnvesteerd moet worden. Buitenlandse investeerders zijn mede daarom gehouden aan de wet- en regelgeving in Nederland.
Wie houdt er toezicht op de aan- en verkoop van vastgoed in de zorg?
Voor Wtzi-toegelaten instellingen is in het algemeen sprake van zowel intern als extern toezicht.
Het externe toezicht omtrent de aan- en verkoop van vastgoed wordt door het CSZ uitgevoerd. Het CSZ ziet er op toe dat het vervreemdingsproces open en transparant is en dat er uiteindelijk een marktconforme prijs wordt betaald aan de zorginstelling. Dit geldt voor instellingen die Zvw-zorg of Wlz-zorg met verblijf leveren en waarbij de Wtzi-toegelaten zorginstelling eigenaar is van het te verkopen of verhuren onroerend goed.
Daarnaast geldt op basis van de Wtzi voor grote instellingen met meer dan 50 werknemers (zoals het Albert Schweitzer) dat een interne toezichthouder vereist is. De intern toezichthouder houdt toezicht op het beleid van de dagelijkse of algemene leiding van de instelling en staat deze met raad ter zijde. Toezicht op een duurzame vastgoedstrategie van een zorginstelling maakt dan ook onderdeel uit van de taak van de intern toezichthouder. Op 1 januari 2022 treedt de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) in werking. Zorgaanbieders die straks over een Wtza-vergunning moeten beschikken, hebben een onafhankelijke interne toezichthouder. Daarbij versterken aanvullende eisen de positie van de interne toezichthouder, door bijvoorbeeld de eis om ten minste eenmaal per jaar de interne toezichthouder schriftelijk op de hoogte stellen van de hoofdlijnen van het strategisch beleid, de algemene en financiële risico’s en het beheers- en controlesysteem van de instelling.
Kunt u aangeven waarom steeds meer buitenlandse beleggers interesse hebben om te investeren in Nederlands zorgvastgoed?
De zorgvraag zal de komende jaren blijven stijgen in Nederland. Daarom zal er ook er een blijvende behoefte zijn aan (innovatieve) investeringen in zorgvastgoed om de zorgvraag van de patiënt te kunnen blijven bedienen. Tegelijkertijd levert dit toekomstperspectief van een groeiende vraag een aantrekkelijk risico-rendementsprofiel voor investeerders op.
Zorgvastgoed wordt door vastgoedinvesteerders vaak gebruikt om de portfolio te diversifiëren. Zorgvastgoed geldt daarbij als opkomende nieuwe beleggingscategorie naast bijvoorbeeld woningen, kantoren en commercieel vastgoed. Vaak gaat het dan overigens om courant zorgvastgoed dat relatief eenvoudig voor verschillende doeleinden (binnen of ook buiten de zorg) in te zetten is. Zeer specifiek zorgvastgoed is vanuit vastgoedbeleggersperspectief minder aantrekkelijk. Overigens geldt in den brede (niet alleen zorg) dat sprake is van buitenlandse investeringen in vastgoed. De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst heeft aangekondigd dat hij onderzoek doet op het gebied van vastgoed.2 Dit signaal over zorgvastgoed zal daarin worden betrokken.
Gezien de complexiteit van de internationale kapitaalmarkt heb ik geen definitieve verklaring waarom juist de Nederlandse markt gunstig lijkt voor internationale beleggers. In het algemeen geldt dat er veel geld in de kapitaalmarkt is en de rente laag is, wat gunstig is voor instellingen en projecten die financiering behoeven. Er wordt als het ware geconcurreerd om een project te mogen financieren. Kapitaalverstrekkers doen dit door financiering tegen gunstige voorwaarden te verstrekken, zoals bijvoorbeeld een laag rentepercentage of laag rendement.
Kunt u aangeven waarom internationale beleggers in Nederland blijkbaar een beleggingsklimaat ervaren dat momenteel gunstiger is dan in de meeste andere Europese landen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven wat de reden is en de achtergronden zijn van het volgende dat in het artikel wordt gesteld: «Er is veel buitenlands kapitaal beschikbaar en deze beleggers kunnen veelal volstaan met een scherper rendement dan veel Nederlandse beleggers. Hierdoor kunnen zij zeer competitieve biedingen uitbrengen.»?
Zie antwoord vraag 5.
Een snelle tegemoetkoming voor gedupeerde ondernemers van de waterschade in Limburg |
|
Ingrid Michon (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel »»Verzekeraars weigeren na watersnood miljoenenschade uit te keren aan dertig Valkenburgse gedupeerden»» van 2 augustus 2021?1 Wat vindt u hiervan? Deelt u de mening dat ondernemers zo snel mogelijk geholpen moeten worden zodat ze weer kunnen ondernemen?
De ramp die zich in Limburg heeft voltrokken is voor veel burgers en ondernemers zeer ingrijpend geweest. Voor getroffen particulieren en bedrijven is hun verzekering het eerste aanspreekpunt. Het kabinet staat dan ook in nauw contact met het Verbond van Verzekeraars. Het kabinet zal de door de wateroverlast getroffen inwoners en ondernemers in Limburg bijstaan door de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) in te zetten.
Klopt het dat in afwachting van de ministeriële regeling, die toegesneden is op de rampsituatie, er veel onzekerheid heerst bij gedupeerde ondernemers.?Wanneer verwacht u dat deze regeling afgerond is? Is het mogelijk dit proces te versnellen? 3.Heeft u daarnaast al zicht op het vast te stellen schadegebied? Gaat het hier enkel om de overstroming van de Maas of gaat u een bredere definitie hanteren?
Voor toepassing van de Wts is een ministeriële regeling vereist. In een aparte brief aan uw Kamer informeer ik u nader over de invulling en reikwijdte van de schaderegeling in de ministeriële Regeling. Op dit moment is het al mogelijk om schade te melden bij de RVO, zodat het proces kan worden voorbereid. Op die manier kan na vaststelling van de ministeriële regeling zo spoedig mogelijk overgegaan worden tot uitkering van de tegemoetkomingen in de schade.
Klopt het dat veel ondernemers het al lastig hadden door de coronacrisis, zeker nu ze zich gedwongen zien hun onderneming door waterschade nog langer gesloten te houden totdat alles weer gerepareerd is? Hoe bent u van plan om te gaan met deze omzetderving die vaak het verschil tussen heropening en definitieve sluiting kan betekenen voor veel ondernemers?
In de ministeriële regeling is het schadegebied opgenomen. Daarin zijn zowel de overstroomde gebieden, als gebieden waar schade is geleden door afstromend water als gevolg van hevige regenval opgenomen. Uw Kamer is hierover middels een separate brief nader geïnformeerd.
Bent u bereid, als het niet mogelijk is op korte termijn duidelijkheid te verschaffen aan gedupeerde ondernemers, gebruik te maken van voorschotten, zodat zij al snel kunnen beginnen aan het herstel van de schade?
Het is algemeen bekend dat veel ondernemers zich door de coronacrisis al in zwaar weer bevonden. In de Wts is omzetderving als gevolg van een ramp uitgezonderd van een tegemoetkoming. Het kabinet wil evenwel het gesprek hierover met de regio en ondernemersvertegenwoordigers voeren, waarbij ook aandacht zal zijn voor proportionaliteit, uitvoerbaarheid en precedentwerking. Ondernemers kunnen in geval van omzetverlies tevens gebruik maken van de vanwege de coronacrisis tot stand gekomen regelingen TVL en NOW. Deze regelingen voorzien in een tegemoetkoming in vaste lasten en personeelskosten, zolang aan de huidige voorwaarden van deze regelingen wordt voldaan.
Kunt u pogen deze vragen, gezien de urgentie, te beantwoorden voor vrijdag 13 augustus?»
Er wordt met alle betrokken partijen hard gewerkt om de ministeriële regeling zo spoedig mogelijk te kunnen vaststellen en in werking te laten treden. Het is echter op dit moment al mogelijk om schade te melden bij het RVO.2 Dit stelt de RVO in staat de uitvoering van de regeling voor te bereiden zodat zo snel mogelijk kan worden gestart met die uitvoering. Een belangrijke stap daarbij is het laten uitvoeren van taxaties. Het werken met voorschotten zou in dit proces vertragend werken, aangezien ook hiervoor taxaties vereist zijn.
Personeelstekort horeca |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Personeelstekort horeca zo groot, dat koks uit Spanje worden gehaald»1, «De horeca schreeuwt om personeel, maar oud-medewerkers willen niet terug»2 en «Werkloosheid daalt naar 3,3 procent»3?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de horecasector noodgedwongen personeel uit het buitenland moet halen, omdat er niemand te vinden is om het schreeuwende personeelstekort te ledigen?
Het kabinet zet er actief op in dat zoveel mogelijk mensen binnen Nederland die nu geen werk hebben of wiens werk in de toekomst onder druk komt te staan, naar nieuw werk begeleid worden. Als er kansen liggen, zoals nu in de sector horeca, willen we samen met werkgevers, de werkenden zelf, UWV, gemeenten en onderwijsinstellingen kijken hoe we die kansen in dat licht zo goed mogelijk kunnen benutten. Zie hiervoor vraag 4. Voldoende personeel is voor de continuïteit van een bedrijf en de groeikracht van onze economie namelijk erg belangrijk. Een ander kanaal voor bedrijven die met tekorten te maken hebben is arbeidsmigratie, ook indachtig het vrij verkeer van personen dat één van de fundamenten onder de Europese Unie is. Uiteraard moet arbeidsmigratie gepaard gaan met goede arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden.
Hoe duidt u daarbij het feit dat het aantal werklozen binnen de beroepsbevolking neerkomt op ruim 300.000 mensen?
Dat er krapte is, terwijl er een groep langs de kant van de arbeidsmarkt staat duidt op een mismatch tussen vraag (vacatures) en aanbod (werkzoekenden). Er kan een mismatch zijn in de vaardigheden die werkzoekenden hebben en die vacatures vragen. De voorkeuren van werkzoekenden moeten daarnaast aansluiten op de vacature, bijvoorbeeld ten aanzien van werktijden en beloning. Een andere oorzaak van mismatch is dat de arbeidsmarkt onvoldoende transparant is. Hier is sprake van informatiemismatch. Daarnaast kan er sprake zijn van een geografische mismatch: werkgevers en werknemers zoeken niet in dezelfde regio.
In eerste instantie lijkt de pool van mensen waar werkgevers in de horeca uit kunnen putten groot. In absolute aantallen is het aantal werklozen namelijk groot en er is ook nog een stevig reservoir aan «onbenut potentieel», bijvoorbeeld mensen die meer uren kunnen werken. Als percentage van alle werkende mensen is het aantal werklozen historisch en internationaal bezien echter relatief klein. De coronacrisis heeft geleid tot een beperkte stijging van de werkloosheid en inmiddels is het aantal vacatures weer sterk gestegen. Een bepaalde mate van werkloosheid zal altijd bestaan, namelijk de frictiewerkloosheid. Dat is de werkloosheid die ontstaat als iemand tussen twee banen zit.
Dat laat onverlet dat het natuurlijk de voorkeur heeft om mensen die nu nog onnodig aan de kant staan aan het werk te helpen. Het kabinet spant zich hiervoor in, samen met UWV, gemeenten en sociale partners. Zie het antwoord op vraag 4.
Wat heeft u gedaan om de horecasector te ondersteunen met het vinden van personeel? Kunt u dat toelichten?
Juist in deze tijd is het ontzettend belangrijk om mensen snel naar nieuw werk te helpen. En om mensen voor wie het moeilijk is om aan de slag te komen een steun in de rug te bieden.
De werkgever is als eerste aan zet, door te bepalen welke oplossingsrichting voor zijn bedrijf het meest passend is om personeel te werven en te selecteren. De werkgever kan hierbij in gesprek treden met werknemers, onderwijsinstellingen en andere betrokkenen. Uit de berichten die u aanhaalt blijkt dat werkgevers en brancheverenigingen hun eigen verantwoordelijkheid proactief invullen. Werkzoekenden hebben daarbij ook zelf de verantwoordelijkheid om te anticiperen en te reageren op arbeidsmarktontwikkelingen.
Werkgevers kunnen daarbij gebruik maken van de dienstverlening in de 35 arbeidsmarktregio’s via de Werkgeversservicepunten4. Een werkgeversservicepunt geeft werkgevers kosteloos advies en ondersteunt bij de werving en selectie van personeel en via de regionale leerwerkloketten bij leer- en ontwikkelvragen. Gemeenten ontvangen jaarlijks een budget van circa 675 miljoen ten behoeve van de re-integratie van mensen in de bijstand. Met de inzet van deze middelen kunnen gemeenten toekomstperspectief bieden aan de bijstandscliënt en besparingen realiseren op de uitkeringen. In 2020 en 2021 zijn hiervoor extra middelen ter beschikking gesteld5, onder andere als onderdeel van het steun- en herstelpakket. Werkzoekenden en werkenden die met ontslag bedreigd worden kunnen daarnaast dienstverlening ontvangen vanuit 35 regionale mobiliteitsteams. Binnen deze teams gebruiken werkgevers- en werknemersorganisaties, onderwijs, gemeenten en UWV elkaars expertise en dienstverlening bij het bieden van gerichte ondersteuning naar nieuw werk.
Als kabinet zetten we daarnaast extra in op (om)scholing om mensen in staat te stellen om zich aan te passen aan de veranderende arbeidsmarkt. Zo zet het kabinet in op een leven lang ontwikkelen (LLO). Het kabinetsbeleid op het gebied van LLO is gericht op het creëren van een sterke leercultuur en het stimuleren van eigen regie bij individuen. Dit gebeurt bijvoorbeeld door via de SLIM-regeling geld beschikbaar te stellen aan mkb-ondernemingen die willen investeren in leren en ontwikkelen én vanaf 2022 met het STAP-budget waarmee burgers tot € 1.000 subsidie kunnen krijgen voor het volgen van scholing. Daarnaast hebben we met NL leert Door extra geïnvesteerd in LLO, om mensen die worden geraakt door de coronacrisis de mogelijkheid te kunnen bieden om kosteloos ontwikkeladviezen of scholingstrajecten te volgen. Daarnaast kunnen sectorale samenwerkingsverbanden ook maatwerktrajecten aanbieden bestaande uit ondersteuning, scholing en begeleiding.
De afgelopen periode is er bij de begeleiding van UWV expliciete aandacht voor de horeca geweest. UWV heeft vanaf februari 2021 actief de werkzoekenden benaderd die tot dat moment in de horeca werkzaam waren met de vraag of zij beschikbaar zijn voor een baan in de horeca. De meesten hadden op dat moment al een baanaanbod van hun voormalig werkgever gekregen. Daarnaast heeft UWV heeft binnen de 35 arbeidsmarktregio’s allerlei acties ondernomen om werkzoekenden te enthousiasmeren voor de horeca. Dit varieert van «baanborrels» tot «open hiring» en is gericht op een bredere doelgroep werkzoekenden dan burgers die dienstverlening krijgen van UWV of van gemeenten. Daarnaast heeft UWV de campagne «Werken in de horeca, elke dag ‘n feestje!» geadopteerd die Stichting Vakbekwaamheid Horeca (SVH) en Koninklijke Horeca Nederland (KHN) zijn gestart om werken in de horeca te promoten. De adviseurs van UWV brengen deze campagne onder de aandacht van werkzoekenden.
Met de Regeling tijdelijk scholingsbudget UWV is voor de periode 2018–2021 budget beschikbaar voor het inkopen van scholing door UWV. Het scholingsbudget WW is in 2021 verhoogd ten opzichte van de voorgaande jaren, vanwege de verwachte grotere instroom in de WW. De scholing moet gericht zijn op een concrete baan die in het vooruitzicht is gesteld door een werkgever of op een kansrijk beroep. Op dit moment (juni 2021) is restaurant kok en medewerk(st)er bediening horeca een kansrijk beroep6.
UWV heeft de mogelijkheden verkend om opleidingstrajecten te starten om (zij)instroom te creëren. In de G4 regio’s is in het voorjaar de opleiding tot basis-kok van start gegaan en deze krijgt in het najaar een vervolg. Dan zullen ook enkele andere regio’s aansluiten waaronder Arnhem en Nijmegen. Deze mogelijkheden bleken aan het begin echter vooralsnog beperkt door de aanhoudende onzekerheden in de horecasector als gevolg van de coronamaatregelen en een daarmee samenhangend gebrek aan opleidingsplekken. Met de opening van de horeca is dit probleem echter opgelost. UWV is momenteel in gesprek met de private opleider SVO (Vakopleiding Food) om een landelijke koksopleiding in te richten.
Tegelijk investeert UWV via de werkgeversdienstverlening in het verwachtingsmanagement richting werkgevers en vragen zij aandacht voor de afstand die werkzoekenden kunnen hebben tot de arbeidsmarkt. Directe inzetbaarheid van werkzoekenden op een vacature kan dan een stap te ver zijn en vraagt om opleiding, begeleiding en maatwerk. Het ontwikkelen van dergelijke arrangementen is arbeidsintensief en persoonsgebonden. UWV is met meerdere grotere werkgevers in gesprek.
Deelt u de mening dat mensen aan het werk helpen drie keer winst is, te weten: personeel voor de werkgever, toekomstperspectief voor de bijstandscliënt én lagere kosten voor de overheid die dan minder uitkeringen hoeft te betalen? Zo ja, heeft u de bereidheid om werklozen actief aan de om personeel schreeuwende horeca te koppelen? Kunt u dat toelichten?
Ik deel deze mening. Daarom zet het kabinet zich in om mensen aan het werk te helpen, ook specifiek voor de horeca. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Heeft u de bereidheid om dat ook te doen voor andere sectoren waar men zit te springen om personeel? Kunt u dat toelichten?
Ja, het begeleiden naar werk richting krapte(beroepen) is daarom al onderdeel van de aanpak. Zie het antwoord op vraag 4.
Het bericht ‘Grijs goud: Europese ouderenzorg is goudmijn voor internationale investeerders’ |
|
Lilian Marijnissen , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Grijs goud: Europese ouderenzorg is goudmijn voor internationale investeerders»?1
In de beantwoording van onderstaande vragen geef ik u mijn reactie op het artikel.
Wat vindt u van de trend dat ouderenzorg steeds meer als verdienmodel wordt gezien?
Hoeveel winst wordt er in de ouderenzorg gemaakt? Kunt u dit toelichten?
Hoeveel publiek geld bestemd voor ouderenzorg verdwijnt in de zakken van commerciële zorgaanbieders?
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat publiek geld bestemd voor ouderenzorg in de zakken van commerciële zorgcowboys verdwijnt?
Wat doet de commerciële ouderenzorg met de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van de ouderenzorg in Nederland?
Streeft u nog steeds naar minder marktwerking in de zorg? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de «verpleeghuismarkt» wordt teruggedrongen?
De huidige keuzemogelijkheden tussen aanbieders van verpleeghuiszorg kunnen van belang zijn voor patiënten en de doelmatigheid bevorderen. De uitdagingen die de komende jaren op de ouderenzorg afkomen vergen echter betere en intensievere samenwerking, die individuele belangen ontstijgt. Concurrentie mag die benodigde samenwerking niet in de weg staan. Met het oog op de organiseerbaarheid en toekomstbestendigheid van zorg en ondersteuning kan daarom op onderdelen een aanscherping van publieke randvoorwaarden noodzakelijk zijn. Zie hierover ook mijn brief van 10 juli 2019 (Kamerstuk 31 765, nr. 428)2 en de Dialoognota Ouder Worden. Gezien de demissionaire status van het kabinet kan ik op dit moment geen voorkeur uitspreken voor specifieke beleidsopties.
Wat vindt u van de tweedeling die ontstaat doordat rijke ouderen de huur van een private commerciële zorginstelling kunnen opbrengen en een grote groep ouderen dit niet kan opbrengen?
Iedereen heeft vanuit de Zvw en Wlz hetzelfde recht op zorg. Voor de kwaliteit van zorg geldt dat deze in alle instellingen moet voldoen aan de kwaliteitskaders. De IGJ toetst daarop. Op het gebied van de zorgverlening is er daarbij naar mijn idee geen sprake van een tweedeling. Om te zorgen dat de zorg ook in de toekomst voor iedereen die dat nodig heeft toegankelijk en van goede kwaliteit blijft, kunnen op onderdelen aanscherpingen van de publieke randvoorwaarden noodzakelijk zijn (zie het antwoord op vraag 7). Wel kan het zo zijn (maar dat is ook in de rest van de samenleving het geval) dat cliënten met een beter gevulde portemonnee meer kunnen besteden aan woon- en servicekosten.
Wat gaat u doen om deze tweedeling tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw oordeel over het feit dat grote commerciële ouderenzorgorganisaties, zoals Orpea, ook in Nederland steeds meer instellingen beheren, terwijl deze organisatie in andere Europese landen wantoestanden binnen ouderenzorginstellingen hebben veroorzaakt?
Alle zorgaanbieders die in Nederland zorg leveren (zowel grote als kleine organisaties) moeten voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg en de besturing van zorginstellingen zoals wettelijk vastgelegd in de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz), de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en per 1 januari 2022 ook de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). De IGJ ziet hierop toe. Hierbij geldt geen onderscheid op grond van de nationaliteit van de entiteit die het eigenaarschap van een zorginstelling heeft. Dit zou zich bovendien slecht verhouden met het Europees Unie-recht, dat onderscheid op basis van nationaliteit verbiedt.
Hoe kijkt u naar de toekomst van de Nederlandse ouderenzorg, gezien de toenemende aanwezigheid van deze commerciële aanbieders in ons land?
Zoals in het antwoord op vraag 6 aangegeven, ben ik van mening dat commerciële aanbieders kunnen zorgen voor een uitbreiding van een divers aanbod en daarmee een bijdrage kunnen leveren aan de toegankelijkheid van zorg.
Wat vindt u ervan dat veel commerciële zorginstellingen in Nederland het verbod op winstuitkering omzeilen, door binnen de instellingen appartementen te verhuren waar ze «zorg aan huis» leveren?
De zorg is geen plaats voor excessieve winsten of winstuitkeringen. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2 t/m 5 valt de zorg die op deze manier wordt verleend niet onder het huidige winstverbod, omdat deze zorg kort gezegd niet geldt als intramurale, maar als extramurale zorg. In het antwoord op vraag 2 t/m 5 heb ik tevens aangegeven dat VWS momenteel het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) voorbereidt, waarin onder meer de mogelijkheid wordt geïntroduceerd om aanvullende voorwaarden te stellen aan winstuitkering voor sectoren waar nu geen verbod op winstuitkering geldt. De aard van de voorwaarden en het tijdstip van inwerking treden kan variëren per deelsector en wordt gekoppeld aan eventuele excessen die zich voordoen.
Wat wordt er momenteel gedaan om deze constructie tegen te gaan? Bent u bereid om deze constructie harder aan te pakken, zodat het winstuitkeringsverbod niet langer te omzeilen is?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u het ermee eens dat geld voor zorg naar de zorg moet gaan en dus niet als winst mag worden uitgekeerd?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe vaak komt het voor dat commerciële ouderenzorginstellingen bewoners laten bijbetalen voor catering, terwijl via de zorgbudgetten in principe ook voor eten en drinken is betaald?
Mij is niet bekend hoe vaak bewoners moeten bijbetalen voor eten en drinken. Het klopt dat in de tarieven die zorgaanbieders ontvangen voor het VPT ook een (ongeoormerkte) vergoeding is opgenomen voor het leveren van eten en drinken (in MPT en PGB overigens niet). Indien cliënten bereid zijn om voor extra kwaliteit bij te betalen, dan is dat mogelijk. Bewoners moeten de kwaliteit en prijs van zowel de woning als de servicekosten afwegen tegen de kwaliteit en prijs zoals deze elders geleverd wordt. Ook de bewoners (of de vertegenwoordigers daarvan) hebben hierin een verantwoordelijkheid.
Hoeveel ouderenzorginstellingen zijn in Nederland in handen van private equity-partijen?
Uit de informatiekaart concentraties in de zorg 2020 van de NZa blijkt dat de NZa in de periode januari 2018 t/m juni 2019 (anderhalf jaar) 12 gevallen van concentraties in de langdurige zorg heeft beoordeeld waarbij een private equity party was betrokken. In de periode juli 2019 t/m december 2020 (eveneens anderhalf jaar) bedroeg dat aantal 9 gevallen. De NZa blijft de ontwikkelingen op het gebied van private equity in de zorg volgen en zal indien nodig nader onderzoek doen.
Wat vindt u ervan dat commerciële ouderenzorginstellingen een groter beroep doen op andere zorgaanbieders, zoals huisartsen, om hun eigen personeelskosten te drukken?
In de Wlz is er een onderscheid tussen ZZP en VPT-tarieven met en zonder behandeling. Bij de tarieven inclusief behandeling levert de instelling zelf de behandeling (en wordt deze daarvoor ook bekostigd). Bij de tarieven exclusief behandeling wordt de behandeling vanuit de Zvw geleverd en krijgt de instelling deze niet bekostigd. De reductie van kosten betekent dus ook een vermindering van inkomsten. Er is dus geen sprake van het afwentelen van zorgkosten op de publieke zorg.
Welke maatregelen kunnen er worden genomen om te voorkomen dat commerciële partijen zorgkosten afwentelen op de publieke zorg, om zo hun eigen winsten te verhogen?
Zie antwoord vraag 17.
Bent u het ermee eens dat verdere groei van de commerciële ouderenzorg in Nederland onwenselijk is? Kunt u dit toelichten?
Zoals ik ook in de beantwoording van Kamervragen van de Kamerleden Hijink (SP) en Marijnissen (SP) over het bericht «Lucratief beleggen in ouderen met dementie» (2020Z14422)3 heb vermeld, vind ik een diversiteit aan aanbieders van verpleeghuizen op zichzelf geen slechte ontwikkeling. Dit stelt mensen in staat om woon- en zorgvormen te kiezen die aansluiten bij hun wensen en behoeften. Bovendien zal door de vergrijzing een steeds grotere behoefte zijn aan deze zorg. De diversiteit heeft vooral betrekking op de woning en de servicekosten. Voor de zorg geldt dat deze onder het toezicht valt van de IGJ en moet voldoen aan de eisen uit het kwaliteitskader.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat grote commerciële partijen een groter aandeel in de Nederlandse ouderenzorg verwerven?
Zie antwoord vraag 19.
Testaanbieders die alsnog geld vragen voor een reizigerstest of te laat een uitslag doorgeven |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe beoordeelt u het bericht van het NRC: Tevergeefs wachten op de testuitslag, terwijl het vliegtuig al vertrekt: «Wat een toestand is dit, hè?»1
Reizen in coronatijd is voor veel reizigers een flinke opgave geweest. In het project «testen voor uitgaande reizigers» zijn op dit moment al meer dan 2 miljoen testen afgenomen. Hier geldt de wet van de grote getallen. Er zal altijd wat misgaan bij de inmiddels twintig testaanbieders die op 750 locaties testen uitvoeren. Elke reiziger die door een fout in of door het ontbreken van een testuitslag strandt, is er één te veel. Helaas is dit nooit helemaal te vermijden. Een klein deel van de testen leidt tot geen uitslag, met opnieuw testen tot gevolg.
Voor alle partijen (overheid en testaanbieders) geldt dat de snelheid om het proces in te richten en het grote aantal testen waarin wordt voorzien een enorme opgave zijn geweest.
Ik constateer dat een aantal testaanbieders het belang van de gewenste korte doorlooptijden wellicht heeft onderschat, waardoor problemen zijn opgetreden.
Na eerst een aantal testaanbieders gericht te hebben aangesproken, is op 21 juli jl. aan alle commerciële testaanbieders van testenvoorjereis.nl een brief gestuurd om nogmaals te wijzen op de vereiste kwaliteit van de dienstverlening. Daarnaast vinden er gesprekken plaats. Afhankelijk van de uitkomst hiervan (en de verbetermaatregelen die als gevolg daarvan worden doorgevoerd) wordt ingegrepen indien de klachten zich blijven voordoen.
Zijn er afspraken gemaakt met deze testaanbieders binnen hoeveel uur de testuitslag bekend moet zijn? Zo ja, hoe wordt dat gecontroleerd en wat zijn de (financiële) consequenties indien een test niet binnen de afgesproken tijd bekend is? Zo nee, waarom niet?
Ja, contractueel is afgesproken met de testaanbieders van testenvoorjereis.nl dat de uitslagen van PCR-testen binnen maximaal 24 uur en antigeen-testen binnen maximaal 3 uur verstrekt dienen te worden.
Indien testaanbieders de testuitslag, niet op tijd of niet leveren moeten zij een passende oplossing bieden aan de betreffende reiziger. Het is aan de commerciële testaanbieder en de klant om te kijken wat mogelijk is. Soms is dat een hele snelle her-test (zie ook het antwoord op vraag 3), soms is dat een tegemoetkoming in de kosten, in andere gevallen een cadeaubon. Pas op het moment dat klant en testaanbieder er samen niet uitkomen komt de overheid in beeld. De klachten worden gebundeld en er wordt overlegd met de testaanbieders over de afhandeling van de verzamelde klachten.
De tijdige verstrekking van testuitslagen wordt gemonitord. Testaanbieders worden hier in voorkomende gevallen op aangesproken en wanneer het testresultaat niet (op tijd) geleverd wordt, wordt de test niet vergoed.
Klopt het dat er testaanbieders zijn, zoals COVIDIA NEDERLAND, die het advies geven om een betaalde test te laten doen als zij sneller een uitslag willen?2 Zo ja, wat vindt u hiervan en wat zijn de afspraken hierover met de testaanbieders die gratis tests aanbieden via testenvoorjereis.nl?
Ja dat klopt. Het goedbedoelde advies van een aantal testaanbieders heeft echter geleid tot een onjuist beeld. Navraag leert namelijk dat zij beoogden een passende oplossing te bieden, voor reizigers die meteen willen gaan reizen. Dus zonder tussenkomst van testenvoorjereis.nl of als er onverhoopt iets mis is gegaan met een testuitslag.
Testaanbieders mogen geen vergoeding vragen aan de reiziger die een test heeft geboekt via testenvoorjereis.nl. Ook mogen zij niet beweren of adviseren dat de reiziger beter een commerciële test bij dezelfde aanbieder kan laten afnemen omdat dan wel gegarandeerd zou kunnen worden dat de testresultaten tijdig worden teruggekoppeld.
Klopt het dat mensen met een betaalde PCR-test voorrang krijgen op hun uitslag ten koste van mensen die gratis hun test laten afnemen?
Voor zover bekend is dat niet het geval bij testaanbieders die deelnemen aan testenvoorjereis.nl. Er is overigens geen reden voor voorrang, omdat er meer dan voldoende testcapaciteit in Nederland beschikbaar is. Reizigers hebben de keuze om voor eigen rekening op de markt een betaalde commerciële test af te laten nemen. Dit zijn gescheiden systemen.
Welke afspraken zijn er met testaanbieders ten aanzien van de minimale bereikbaarheid van hun klantenservice?
Hierover zijn geen afspraken gemaakt. Een goede klantenservice is onderdeel van het contact tussen klant en ondernemer.
Wel is met testaanbieders een afspraak gemaakt over klachtenservice. De testaanbieder moet een effectieve en laagdrempelige schriftelijke klachtenregeling instellen voor de ontvangst en afhandeling van op hem betrekking hebbende klachten.
Verder kent het afsprakenportaal een klantcontactcentrum dat dagelijks van 08.00 tot 20.00 uur bemenst is. Dit klantcontactcentrum heeft contact met alle testaanbieders en monitort de telefonische bereikbaarheid. Op basis van deze monitoring heeft het Ministerie van IenW op 14 en 17 juli berichten aan de testaanbieders gezonden dat de telefonische bereikbaarheid verbeterd diende te worden. Aanvullend zijn in gesprekken door het ministerie met de testaanbieders de resultaten van uitgevoerde telefonische bereikbaarheidstesten teruggekoppeld en is hen verzocht de bereikbaarheid te verbeteren.
Welke stappen heeft u als opdrachtgever ondernomen richting de testaanbieders in het geval zij de afspraken niet nakomen?
Op 21 juli jl. is een brief aan alle testaanbieders gestuurd om nogmaals te wijzen op de vereiste kwaliteit van hun dienstverlening. Daarnaast heeft een datalek bij een van de aanbieders geleid tot het meteen afsluiten van de betreffende testaanbieder. Indien testaanbieders niet aan de met de overheid overeengekomen voorwaarden voldoen kan dit ook gevolgen hebben voor de betaling van de door hen ingediende facturen.
Bent u bereid om de standaard overeenkomst met testaanbieders voor het organiseren van reizigerstesten, waarvan de overheid de opdrachtgever is en financiert, de Kamer te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, als bijlage3 bij de beantwoording van deze Kamervragen doe ik u de standaardovereenkomst toekomen.
Constaterende dat u het inuw brief van 18 juli jl. heeft over een benodigde capaciteit van 3,5 miljoen reizigerstesten in het meest pessimistische scenario, bevinden we ons nu in dat meest pessimistische scenario?3 Zo ja, wat verklaart de vertraging bij de testuitslagen?
Ja, met inmiddels ruim 2 miljoen afgenomen testen bevinden we ons in het scenario dat is beschreven in de brief van 18 juni jl. Het merendeel kent geen vertragingen. Indien er wel vertraging optreedt dan kan dit liggen aan onvoorziene pieken in de vraag naar testen. Ook kan een aantal testaanbieders de gewenste korte doorlooptijd onderschat hebben, zoals ook is aangegeven in het antwoord op vraag 1.
Heeft u bij deze prognoses van het aantal benodigde tests voor reizigers rekening gehouden met het feit dat Nederland op rood zou verschijnen en dat veel andere EU-landen een negatieve test zouden vragen?4
Ja.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Misleidende praktijken van Multi-level marketing (MLM) bedrijven |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met de Radar-uitzending van 1 juli 2021 over Multi-level marketing (MLM)?1
Ja.
Vindt u het ook zorgwekkend dat mensen gouden bergen worden beloofd via Multi-level marketing, maar ondertussen veel geld verliezen door deze misleiding?
Multi-level marketing (MLM) is een vorm van marketing waarbij de koper van een product in veel gevallen het recht verwerft om zelf ook bepaalde producten te verkopen. Daarmee kan hij een bonus, een provisie of een percentage van de omzet ontvangen. Dit dient om de verkoop van de betreffende producten te bevorderen en is derhalve onderdeel van het verkoopsysteem.2 Voor zover MLM gebruikt wordt als methode om producten te verkopen, is dat toegestaan. Bedrijven die dergelijke verkoopmethoden hanteren, moeten zich houden aan de geldende wet- en regelgeving, waaronder afdeling 3a van titel 3 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek betreffende oneerlijke handelspraktijken. De regels over oneerlijke handelspraktijken zijn van toepassing als de koper een consument is en niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Dat kan het geval zijn wanneer hij de producten uitsluitend afneemt voor eigen gebruik. Het is bedrijven op grond van de regels betreffende oneerlijke handelspraktijken niet toegestaan om consumenten onduidelijke, onvolledige of misleidende informatie te geven over de belangrijkste kenmerken van een product of dienst. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet toe op de naleving van deze regels.
Bent u bekend met studies dat mensen door MLM meer investeren dan dat zij er aan verdienen?
Ja, ik ben bekend met het onderzoek waar in de uitzending van Radar aan wordt gerefereerd.3 Dit onderzoek gaat onder andere in op de werkwijze van een aantal MLM-bedrijven en het belicht de werking van distributeursnetwerken.
Is er voldoende kennis bij Autoriteit Consument & Markt (ACM) om de misleidende praktijken van MLM aan te pakken? Welke maatregelen neemt de ACM op mensen voor te lichten of te waarschuwen tegen MLM? Hoe kan het zo zijn dat er op de ACM-website niets te vinden is over MLM?
Als de koper een consument is, gelden de regels van afdeling 3a van titel 3 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek betreffende oneerlijke handelspraktijken. De ACM ziet toe op de naleving hiervan. Via ACM ConsuWijzer informeert de ACM consumenten over hun rechten en over hoe zij misleidende verkoopmethoden (oneerlijke handelspraktijken) kunnen herkennen. Als een bedrijf een oneerlijke handelspraktijk pleegt, kunnen consumenten dit melden via ACM ConsuWijzer. Onder andere op basis van meldingen van consumenten kunnen de experts van ACM besluiten nader onderzoek te doen naar een bepaald bedrijf of naar een bepaalde branche. Als daar aanleiding toe is, kan de ACM handhavend optreden en een boete opleggen. De ACM merkt op dat er gemiddeld genomen zeer weinig meldingen over MLM-bedrijven worden ontvangen. Dit verklaart waarom er op de website van ACM ConsuWijzer geen berichten zijn geplaatst over MLM.
Hoe vaak heeft de ACM opgetreden tegen MLM-bedrijven? Staat het Amerikaanse bedrijf Valentus bijvoorbeeld al op het vizier van de ACM en is tegen dit bedrijf al opgetreden?
De ACM is onafhankelijk in haar toezicht en doet geen mededelingen over lopende of eventueel te starten onderzoeken. Zoals opgemerkt in het antwoord op vraag 4, ontvangt de ACM gemiddeld genomen zeer weinig meldingen over MLM-bedrijven. Er zijn geen handhavingsacties van de ACM tegen MLM-bedrijven te melden.
Bent u verder bekend dat producten die via MLM met onjuiste medische claims worden verkocht?2 Zijn deze MLM-praktijken inmiddels aangepakt?
Ja, ik ben hiermee bekend. Het gebruik van medische claims is verboden bij het verkopen en aanprijzen van levensmiddelen. Wanneer producten worden aangeboden, voorzien van onjuiste medische claims, dan kan de toezichthouder, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), handhavend optreden. In juli 2020 heeft de NVWA bijvoorbeeld geconstateerd dat bepaalde claims rond de verkoop van oliën die een geneeskrachtige werking zouden hebben misleidend zijn en dus verboden waren. Als gevolg hiervan hebben verkopers van één de meest voorkomende oliemerken diverse protocollen en adviezen offline gehaald.4
Kunt u aangeven hoeveel mensen de dupe zijn geworden van de misleidende praktijken van Multi-level marketing? Hoeveel (financiële) schade hebben zij gemiddeld opgelopen?
Er zijn geen data beschikbaar over het aantal gedupeerden, noch over de gemiddelde financiële schade. Wel geeft de ACM aan gemiddeld genomen zeer weinig meldingen over MLM(-bedrijven) te ontvangen.
Bent u ook mening dat er hier sprake is van een piramidespel, waarbij deelnemers worden misleid?
MLM is op zichzelf een toegestane verkoopmethode. Bij een piramidespel is het voordeel dat een deelnemer tracht te verwerven geheel of gedeeltelijk afhankelijk van de bereidheid van latere deelnemers tot het doen van een inleg en het daadwerkelijk daartoe overgaan. Een piramidespel is in Nederland op grond van de Wet op de kansspelen verboden. De Kansspelautoriteit houdt toezicht op de naleving van de Wet op de kansspelen en beoordeelt of er in een specifiek geval sprake is van een piramidespel.5
Kunt u een overzicht geven hoe in andere Europese landen worden opgetreden tegen MLM?
Op grond van de Europese richtlijn oneerlijke handelspraktijken is misleiding van consumenten in de Europese Unie verboden.6 Hoewel MLM in Europa is toegestaan, is het aan de betreffende toezichthouders in andere lidstaten om op te treden tegen onrechtmatigheden. Zo legde de Italiaanse toezichthouder AGCM in 2010 de distributeurs van het «wondersap» Xango een boete op omdat deze verkoopmethode kenmerken vertoonde van een piramidespel.7
Bent u bereid om de Wet op Kansspelen aan te passen, door ook distribiteurs, en dus MLM, daarin op te nemen, zodat ook deze vorm van misleiding kan worden aangepakt?
Bedrijven die MLM als verkoopmethode hanteren moeten zich houden aan de geldende wet- en regelgeving, waaronder de regels in afdeling 3a van titel 3 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek betreffende oneerlijke handelspraktijken. De ACM houdt toezicht op de naleving van de regels over oneerlijke handelspraktijken. Voor zover sprake is van oplichting, bedrog of bedreiging voorziet het Wetboek van strafrecht in passende verbodsbepalingen op basis waarvan vervolging kan worden ingesteld. Wanneer sprake is van een piramidespel – zoals bedoeld in de Wet op de kansspelen – is de Kansspelautoriteit bevoegd om op te treden. De huidige wetgeving biedt daarmee voldoende aanknopingspunten om op te treden tegen misleidende vormen van MLM, ook als eventuele piramidespelen.8 In het licht van het voorgaande zie ik geen reden om de Wet op de kansspelen aan te passen.
Ziet u ook overeenkomsten, vanwege het feit dat verkopers als schijnzelfstandige worden ingezet, tussen MLM en andere platformbedrijven? Hoe denkt u daarom over de gedachte om ook de Inspectie SZW bij MLM-bedrijven te laten handhaven?
Of er sprake is van (schijn)zelfstandigheid, hangt onder andere af van de vraag of sprake is van een arbeidsrelatie en of er gezag wordt uitgeoefend. Aangezien het MLM-model afwijkt van veel andere vormen van platformwerk, kan niet zonder meer worden aangenomen dat er bij MLM-bedrijven sprake is van een arbeidsrelatie en of er een risico bestaat op schijnzelfstandigheid. Bij concrete vermoedens van overtreding van de arbeidswetgeving, zoals de Arbeidstijdenwet (Atw) en de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml), kan een melding gedaan worden bij de Inspectie SZW.9
Bent u, naast het aanpakken van deze misleidende MLM-bedrijven, ook van mening dat MLM-bedrijven transparanter moeten zijn in hun verdienmodel? Bent u daarom bereid om MLM-bedrijven te verplichten informatie te geven over de risico’s, hun omzet, aantal leden en de gemiddelde inkomsten per MLM?
Ondernemingen zijn verplicht financiële gegevens te openbaren in overeenstemming met de wettelijke verplichtingen van verslaggeving die zien op het publiceren van een jaarrekening en jaarverslag. Personen of bedrijven die een contract sluiten met een MLM-bedrijf hebben een eigen verantwoordelijkheid om naar eventuele relevante informatie te vragen. Een verplichte toelichting op het verdienmodel, zoals bedoeld in de vraag, kan ertoe leiden dat MLM-bedrijven gedwongen worden concurrentiegevoelige informatie te openbaren. Voor consumenten geldt een aanvullende bescherming. Er is onder meer sprake van een misleidende handelspraktijk als onjuiste informatie wordt gegeven of essentiële informatie wordt weggelaten die de (gemiddelde) consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over de transactie te nemen.
Naast de verplichting voor bedrijven om de Europese en Nederlandse wetgeving na te leven, hebben diverse MLM-bedrijven die zijn aangesloten bij Seldia (The European Direct Selling Organisation) zich geconformeerd aan een gedragscode. De Europese Gedragscode voor Directe Verkoop stelt onder andere dat een bedrijf belangrijke informatie over het product tijdig en duidelijk moet vermelden.10 Dezelfde code bepaalt dat aangesloten bedrijven verwacht worden een Code Compliance-verantwoordelijke aan te stellen die hierop toeziet.
Ik zie op dit moment geen aanleiding voor aanvullende informatieverplichtingen.
Ook extra steun voor toeleveranciers van festivals en evenementen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat veel toeleveranciers van festivals en evenementen, zoals tent- en podiumbouwers, veelal nog geen contracten hebben gesloten met festivals die nu geannuleerd en daardoor buiten de boot vallen met aanvullende garantieregeling?
Ja. Om aanspraak te maken op de garantieregeling is een gedane verplichting in de vorm van een contract of betaling nodig. Anders is immers geen sprake van gemaakte kosten die subsidiabel zijn onder de garantieregeling.
Bent u tevens op de hoogte dat veel toeleveranciers, waarvan vele al 16 maanden stil liggen, inmiddels het subsidieplafond van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) hebben bereikt en daardoor geen subsidie meer kunnen ontvangen voor hun geleden kosten?
Sinds de openstelling van de TVL is het subsidieplafond voor het mkb omhooggegaan van € 50.000 in TVL 1 naar € 90.000 in TVL Q4 2020 tot het huidige subsidieplafond van € 550.000 in zowel TVL Q1 als TVL Q2 2021. Het subsidieplafond van € 550.000 voor mkb en € 1,2 miljoen voor grote bedrijven (bij TVL Q3 2021 wordt dit weer € 600.000) is gebaseerd op het maximale steunbedrag dat volgt uit de Europese Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (hierna: Tijdelijke kaderregeling). Daaruit volgt dat bedrijven in totaal niet meer TVL-subsidie ontvangen dan € 1,8 miljoen. In de onderstaande tabel staat in percentages het aantal bedrijven dat tegen de staatssteungrens aan zit.
Bedrijven (uitgezonderd in de Landbouw & Visserij)
€ 1.800.000
0%
0%
<1%
<1%
Op termijn komen steeds meer bedrijven aan de staatssteungrens van de TVL waardoor ze geen steun voor vaste lasten meer kunnen ontvangen. Op dit moment is dat alleen voor een kleine groep bedrijven het geval, maar na het tweede kwartaal zullen mogelijk meer bedrijven aan de staatssteungrens komen. Dit is echter nog steeds een beperkte groep, waarbij het met name gaat om grote bedrijven en bedrijven in sectoren die een opslag hebben ontvangen.
Verreweg de meeste mkb-bedrijven in de TVL komen op dit moment niet in de buurt van de staatssteungrens.
Vreest u ook dat als deze toeleveranciers nu niet worden geholpen er tientallen banen op het spel staan en bovendien veel kennis en expertise verloren gaat?
De coronacrisis hakt er bij iedereen in en dat is voelbaar in alle sectoren, bij werkenden, burgers en bij alle ondernemingen, waaronder de toeleveranciers van festivals en evenementen. Het kabinet spant zich daarom in om zo goed als kan baanbehoud en bedrijvigheid te ondersteunen. Het kabinet zet zich hier vanaf de start van de crisis voor in door middel van de omvangrijke steun- en herstelpakketten, waaronder de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW), de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) en de TVL. Het generieke steun- en herstelpakket beweegt mee en leidt daarmee automatisch tot meer steun voor ondernemers die langer dicht moeten of meer omzetverlies hebben.
Bent u bereid om daarom het subsidieplafond voor de TVL te verhogen?
Een verhoging van het subsidieplafond voor de TVL is vanwege de afhankelijkheid van de Europese staatssteungrens niet mogelijk. Het subsidieplafond is gebaseerd op het maximale steunbedrag dat in totaal aan een onderneming kan worden gegeven, namelijk de staatssteungrens van € 1,8 miljoen. Deze staatssteungrens is afkomstig uit de Tijdelijke kaderregeling, waar de TVL op gebaseerd is. Zie verder antwoord op vraag 2.
Zo nee, ben u dan wel bereid om op de korte termijn deze toeleveranciers op een andere manier te ondersteunen door met aanvullende steunmaatregelen te komen?
Het kabinet heeft blijvend oog voor de impact van de crisis en de beperkende maatregelen. De afgelopen maanden is er vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat veelvuldig contact geweest met het bedrijfsleven en verschillende branche- en belangenorganisaties, waaronder met de evenementenbranche. Zo heeft het kabinet de garantieregeling eind juli verruimd, om zo snel mogelijk de abrupt ontstane schades bij evenementenorganisaties te compenseren. Aanvullende steunmaatregelen zijn op dit moment niet aan de orde.
Bent u bereid om zo snel als mogelijk deze vragen te beantwoorden zodat de toeleveranciers (financiële) duidelijkheid krijgen?
Ja.
Een online informatiebijeenkomst over de mogelijke samenwerking tussen Elbit en Nederlandse bedrijven |
|
Jasper van Dijk |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat later deze maand een online informatiebijeenkomst wordt gehouden over mogelijke samenwerking tussen de Israëlische wapenfabrikant Elbit en Nederlandse bedrijven?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat afgelopen jaren, bijvoorbeeld in Gaza, honderden Palestijnse burgers zijn gedood door het Israëlische leger, dat daarbij onder andere gebruik maakte van wapens van Elbit?
Voor wat betreft de appreciatie van het kabinet omtrent de escalatie in-en-rond Gaza, en de Nederlandse MOVP-inzet, verwijs ik u naar de Kamerbrieven van 17 mei (met kenmerk 2021Z07817) en 16 juni jl. (met kenmerk 2021D21827).
Het kabinet neemt voor kennisgeving aan dat Israël wapens afneemt bij Elbit. Nederland spreekt de Israëlische regering, ook in EU-verband, consequent aan op diens nederzettingenbeleid.
Ziet u in dat Israël de bezetting van Palestina in stand kan houden en de illegale nederzettingen in bezet gebied uit kan breiden juist vanwege de omvangrijke defensie-industrie in het land, waar Elbit onderdeel van uitmaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorg dat samenwerking met Elbit medeplichtigheid aan Israëlische oorlogsmisdaden en mensenrechtenschendingen op kan leveren voor Nederlandse bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Tijdens genoemde informatiebijeenkomst werd onderzocht of samenwerking met het bedrijf Elbit interessant kan zijn voor Nederlandse bedrijven. Mocht er door Nederlandse bedrijven opvolging worden gegeven aan deze informatiebijeenkomst – resulterend in een samenwerkingsverband – dan zal eventuele levering aan Israël vanuit Nederland, zoals gebruikelijk, onderhevig zijn aan exportcontrole in Nederland. Daarbij wordt onder andere getoetst of er een duidelijk risico is dat de uit te voeren goederen worden gebruikt bij het begaan van ernstige schendingen van mensenrechten of humanitair oorlogsrecht. Wanneer daar een risico op is, wordt geen vergunning voor uitvoer afgegeven. Het kabinet zag geen reden om deze informatiebijeenkomst op te schorten.
Bent u bereid, zeker gezien de recente geweldsescalatie in Gaza, om de online bijeenkomst met Elbit op te schorten?
Zie antwoord vraag 4.
Wettelijk tuchtrecht voor verzekeraars. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de blogs «De Tuchtraad op de schop» en «De Tuchtraad financiële dienstverlening: de nieuwe kleren van de keizer»?1, 2
Ja.
Klopt het dat in 2008/2009 het Verbond van Verzekeraars de mogelijkheid tot het indienen van tuchtklachten flink heeft beperkt? Klopt het dat dit destijds tegen de zin in van de Tuchtraad is gebeurd? Bent u van mening dat het Verbond hierbij op juiste wijze gebruik heeft gemaakt van het recht tot zelfregulering? Zo ja, waarom?
Van beperking door verzekeraars van de mogelijkheid tot het indienen van tuchtklachten is geen sprake. Sinds 1963 was het mogelijk om klachten over schadeverzekeraars in te dienen bij de Raad van Toezicht op het Schadeverzekeringsbedrijf. Vanaf 1999 konden bij deze raad ook klachten over levensverzekeraars en assurantietussenpersonen worden ingediend en is de naam veranderd in de Raad van Toezicht Verzekeringen. Het betrof hier de mogelijkheid tot het indienen van twee soorten klachten; klachten die gaan over een geschil met de verzekeraar (de materiële klachten), zoals een klacht over een aangeboden verzekeringsproduct of de dekking van een verzekering, alsmede klachten van tuchtrechtelijke aard.
Bij de oprichting van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) in 2007 is de beoordeling van de materiële klachten naar het Kifid gegaan, zodat de beoordeling van materiële geschillen met alle financiële dienstverleners aan één geschilleninstantie is. Het tuchtrecht voor verzekeraars is ondergebracht in de hiertoe in 2008 opgerichte Tuchtraad Financiële Dienstverlening (Assurantiën) omdat het Verbond van Verzekeraars eraan hechtte tuchtrecht ook in stand te laten. Dit betekent dat waar de beoordeling van zowel materiële klachten als tuchtklachten over verzekeraars voorheen aan één instantie toekwam, de beoordeling na de oprichting van het Kifid aan twee instanties is. Omdat klachten over verzekeraars veelal materieel van aard zijn en een extra loket belastend kan zijn voor consumenten, dienen de klachten van consumenten3 over hun verzekeraar – vanuit de één-loket gedachte voor consumenten – te worden ingediend bij het Kifid. Ik kom hierop terug in de beantwoording van vraag 5.
Ik vind het positief dat Nederlandse verzekeraars via het Verbond van Verzekeraars – naar ik begrijp als enige verzekeraars in de wereld – een stelsel van tuchtrecht in het leven hebben geroepen. Mij is niet bekend dat dit tegen de zin van de Tuchtraad (of de voorgaande raden) zou zijn gebeurd. Wel was de Tuchtraad er aanvankelijk voorstander van dat tuchtklachten rechtstreeks bij de Tuchtraad zouden kunnen worden ingediend maar had zij destijds begrip voor de wens van één loket voor consumenten.
Acht u het juist dat het Verbond, Kifid en de tuchtraad, na de afschaffing van het recht van verzekerden om een tuchtklacht in te dienen, nooit (adequaat) bekend hebben gemaakt, niet individueel en ook niet collectief, dat verzekerden nog wel een tuchtklacht konden indienen bij het Kifid? Bent u bereid deze mogelijkheid, in ieder geval tot het wettelijk tuchtrecht geregeld is alsnog zo breed mogelijk onder de aandacht te (laten) brengen?
Zoals ik hiervoor heb aangegeven, is het recht van verzekerden om een tuchtklacht over verzekeraars in te dienen niet afgeschaft.
Ik vind het van belang dat consumenten op de hoogte zijn van het tuchtrecht van verzekeraars en de wijze waarop zij een tuchtklacht kunnen indienen. Als de bij het verzekeringsbedrijf betrokken consumenten en verzekerden niet weten dat er een functionerend tuchtsysteem gericht op verzekeraars bestaat, dan wel niet weten hoe men daarbij terecht kan, wordt datgene wat met het systeem wordt beoogd onvoldoende gediend4. Ik heb voor de kenbaarheid van het tuchtrecht voor verzekeraars bij consumenten dan ook aandacht gevraagd bij het Verbond van Verzekeraars. Ik roep verzekeraars ook op om de mogelijkheid tot het indienen van tuchtklachten voldoende kenbaar te maken in hun interne klachtenprocedure en op hun website. Ik zal dit nauwgezet volgen.
Als het tuchtrecht straks wettelijk geregeld wordt, heeft het Verbond van Verzekeraars dan nog wat te zeggen over in welke gevallen wel of geen tuchtrecht plaats mag vinden? Zo ja, in welke gevallen precies en waarom acht u dat wenselijk?
Zoals aangekondigd5 wordt ingezet op de introductie van een wettelijke verplichting voor verzekeraars om zich te onderwerpen aan tuchtrecht vergelijkbaar met de wettelijke verankering van het tuchtrecht voor banken. Hiertoe wordt in de Wft opgenomen dat verzekeraars onderworpen moeten zijn aan een tuchtrechtelijke regeling die voldoet aan bepaalde voorwaarden. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om adequate waarborgen voor een behoorlijke procesgang en het opdragen van de toepassing en uitvoering van de tuchtrechtelijke regeling aan een onafhankelijke en deskundige externe instantie. Door deze wettelijke verankering worden alle verzekeraars met zetel in Nederland onderworpen aan tuchtrecht en worden hieraan wettelijke waarborgen verbonden.
Deze wettelijke verankering maakt onderdeel uit van de integere en beheerste bedrijfsvoering van verzekeraars. Dit is in lijn met de systematiek van de Wft waarin integriteit primair een aangelegenheid is van de financiële onderneming zelf. Het is aan de financiële onderneming, in dit geval de verzekeraar, om ervoor te zorgen dat zij is onderworpen aan tuchtrecht dat ten minste aan bepaalde voorwaarden voldoet. De Nederlandsche Bank (DNB) zal er (risicogeoriënteerd) op toezien dat verzekeraars daadwerkelijk zijn onderworpen aan een tuchtrechtelijke regeling die voldoet aan de wettelijke voorwaarden en kan handhavend optreden indien daartoe aanleiding is. De verdere invulling en organisatie van het tuchtrecht is, binnen de wettelijke voorwaarden, primair aan de verzekeraar c.q. de verzekeringssector zelf. Tuchtrecht ontwikkelt zich immers bij uitstek in de groep zelf. De sector zelf heeft als geen ander inzicht in de verschillende modaliteiten binnen de sector, (ongeschreven) sectorspecifieke en functiespecifieke normen, waarden en standaarden die (behoren te) gelden. Hiermee wordt ook de betrokkenheid van de verzekeraars (en hun medewerkers) bevorderd en daarmee de effectiviteit van het stelsel als geheel. Dit is ook in overeenstemming met één van de uitgangspunten van wetgevingsbeleid dat bij het bepalen van overheidsinterventie zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het zelfregulerend vermogen van de betrokken sector.
Bent u voornemens om in het tuchtrecht, dat in de komende periode voor de verzekeringsbranche zal worden ingevoerd, aan de verzekerden het recht terug te geven om eigenstandig en direct (dus niet via een omweg) tuchtklachten te kunnen indienen bij de Tuchtraad? Zo ja, hoe gaat dit er precies uitzien? Zo nee, waarom niet?
Het tuchtrecht voor de verzekeringssector bestaat reeds. Het kabinet is voornemens dit wettelijk te verankeren en hieraan wettelijke waarborgen te verbinden. Een voorwaarde daarbij is dat het tuchtrecht effectief moet zijn. Daarvoor is van belang dat het tuchtrecht toegankelijk is en dat kenbaar is hoe een tuchtklacht moet worden ingediend.
Bij de toegang tot het tuchtrecht is een afweging gemaakt tussen het belang van rechtstreekse toegang tot de Tuchtraad enerzijds en het belang van één loket voor consumenten anderzijds. Bij het tuchtrecht voor verzekeraars is gekozen voor één centrale klachtenplaats voor klachten over de eigen verzekeraar. Consumenten6 kunnen zich tot het Kifid (of de burgerlijke rechter) wenden in geval van een geschil met hun verzekeraar waarbij de interne klachtenprocedure van de verzekeraar geen uitkomst heeft geboden. Het Kifid filtert hierop de klachten. Klachten over het materiële geschil zal zij in behandeling nemen, tuchtklachten zal het Kifid doorgeleiden naar de Tuchtraad.
Voor deze centrale klachtenplaats is gekozen om consumenten zoveel mogelijk één loket te bieden voor klachten over hun verzekeraar en te voorkomen dat de consument niet weet met welke klacht hij waar naartoe moet. Bij het tuchtrecht voor banken is gekozen voor rechtstreekse toegang van de consument tot de tuchtcommissie. Daar is gebleken dat klachten van consumenten bij de Stichting Tuchtrecht Banken voor een groot deel betrekking hadden op het materiële geschil, zoals een verzoek om schadevergoeding, of zaken als spaarrente, waarvoor het tuchtrecht niet is bedoeld.
Wat is de rechtvaardiging voor het gegeven dat met het in te stellen wettelijk tuchtrecht voor de verzekeringsbranche er geen veroordelingen en sancties tegen personen opgelegd zullen kunnen worden, maar alleen tegen de maatschappijen opgetreden kan worden? Kunt u bevestigen dat hiermee wordt afgeweken van de gangbare regels van tuchtrecht in Nederland waarbij individuen wel degelijk persoonlijk aansprakelijk gehouden kunnen worden?
Tuchtrecht beoogt de kwaliteit (zorgvuldigheid) en integriteit van de uitoefening van werkzaamheden te bewaken en de interne orde en discipline (tucht) binnen een groep te handhaven met het oog op het versterken van (het vertrouwen in) de eer en goede naam van de groep en het zelfreinigend vermogen en normontwikkeling binnen de groep. Er zijn verschillende tuchtrechtstelsels. De vormgeving en inrichting van de tuchtrechtstelsels verschilt. Zo is er wettelijk tuchtrecht, niet-wettelijk tuchtrecht of een hybride vorm van tuchtrecht van zowel regulering als zelfregulering. Daarnaast richt het ene stelsel zich op het individu en het andere stelsel op de onderneming afhankelijk van de aard van de dienstverlening en de achtergrond van de totstandkoming van het stelsel. Alle tuchtrechtstelsels zijn er op gericht om ongewenste tuchtrechtelijk laakbare uitwassen binnen de eigen beroepsgroep of bedrijfstak tegen te gaan.
Het meest bekende tuchtrecht is het tuchtrecht voor de individuele beroepsbeoefenaren in (wettelijke gereglementeerde) vrije beroepen. Ik kom hier in de beantwoording van vraag 7 op terug. In de financiële sector is geen sprake van een gereglementeerd beroep maar ook hier bestaat er tuchtrecht gericht op de individuele medewerker, zoals het tuchtrecht voor banken. In dit verband wordt wel verwezen naar het verschil in aard van de dienstverlening tussen verzekeraars en banken. Bij banken zouden bankmedewerkers meer (en intensiever) klantcontact hebben, zoals bij het geven van advies en bij bijzonder beheer, hetgeen een op individuele leest geschoeid tuchtecht zou rechtvaardigen.
Zowel voor tuchtrecht gericht op het individu als voor tuchtrecht gericht op de onderneming valt wat te zeggen. De gedachte achter het tuchtrecht voor de onderneming is dat fouten in de dienstverlening niet altijd eenduidig aan één of meer medewerkers van verzekeraars zijn toe te rekenen en het van belang wordt geacht het gedrag van verzekeraars (bedrijfsprocessen en bedrijfskeuzes) langs de meetlat te leggen van «zorgvuldig en integer» handelen.
Ik vind het voor het tuchtrecht voor verzekeraars bovenal van belang dat dit voldoet aan wettelijke waarborgen, zoals onafhankelijkheid, en dat het in staat is om normen en waarden die binnen de groep (behoren te) gelden te handhaven. Het tuchtrecht draagt zo bij aan de kwaliteit en integriteit van de sector en daarmee het vertrouwen bij het publiek.
Bent u het er mee eens dat het niet wenselijk is dat een advocaat die in dienst is van de verzekeraar wel persoonlijk aangesproken kan worden, maar wanneer je geholpen wordt door een hbo-geschoolde jurist of andere rechtshulpverlener van de verzekeraar alleen de maatschappij aangesproken kan worden via het tuchtrecht? Zou het niet beter zijn om het tuchtrecht, analoog aan het tuchtrecht bij de banken, ook voor individuen van toepassing te laten zijn in de verzekeringsbranche? Zo nee, waarom niet?
Voor (wettelijk gereglementeerde) vrije beroepsbeoefenaren, zoals advocaten, notarissen, accountants en medici, gelden specifieke beroepseisen die samenhangen met de aard van het beroep, ongeacht of deze al dan niet in loondienst opereren. Onderdeel hiervan zijn specifieke voor de beroepsbeoefenaar geldende gedragsregels en tuchtrecht. Bij dit tuchtrecht staat het handelen of nalaten van de individuele beroepsbeoefenaar in het kader van het uitgeoefende ambt of beroep centraal. Beroepsbeoefenaren hebben veelal een specifieke taak waarbij ze op persoonlijke titel (in plaats van uit naam van het bedrijf) en met veel discretionaire ruimte naar voren treden. Dit ligt anders voor medewerkers van een verzekeraar. Dit is een weinig homogene groep (met een grote verscheidenheid aan functies, werkzaamheden, en opleidingseisen) en ook nog eens beperkte discretionaire vrijheden. Zij opereren veelal als onderdeel van een totaalproces en treden bijvoorbeeld niet op persoonlijke titel in rechte op. Dit rechtvaardigt naar mijn oordeel een andere benadering. Het belangrijkste is dat een consument een tuchtklacht kan indienen over het handelen of optreden (door een medewerker) bij een verzekeraar, zonder zich daarbij te hoeven afvragen wie voor welk deel van het proces verantwoordelijk is.
Acht u het wenselijk dat op dit moment de bestaande Tuchtraad slechts waarschuwingen en berispingen kan geven, terwijl zwaardere sancties louter door het Verbond van Verzekeraars kunnen worden opgelegd? Zo ja, waarom acht u dit in lijn met de onafhankelijke tuchtrechtspraak zoals die in ons land geldt? Zo nee, bent u bereid met het instellen van wettelijk tuchtrecht ook te regelen dat de tuchtrechtspraak de bevoegdheid krijgt om het volledige palet aan sancties op te leggen en daarmee de zwaardere sancties dus uit de bevoegdheidssfeer van het Verbond weg te halen?
Begin 2021 is het tuchtrecht voor verzekeraars die zijn aangesloten bij het Verbond van Verzekeraars aangescherpt onder meer op het terrein van sancties. De Tuchtraad heeft de aanvullende bevoegdheid gekregen om rechtstreeks sancties en maatregelen op te leggen aan verzekeraars. Die sancties bestaan uit de verplichting tot het treffen van een passende maatregel, het geven van een waarschuwing of berisping en het besluit om de klacht al dan niet geanonimiseerd te publiceren. Het schorsen of royeren van een lid van het Verbond van Verzekeraars blijft aan het Verbond van Verzekeraars omdat deze sancties raken aan het lidmaatschap van het Verbond en dit bij uitstek aan de vereniging zelf is voorbehouden. Wel kan de Tuchtraad het Verbond van Verzekeraars adviseren tot schorsing of royement van een lid over te gaan. Met de invoering van de wettelijke verplichting voor verzekeraars om zich te onderwerpen aan tuchtrecht worden wettelijke waarborgen verbonden aan het tuchtrecht.
Hoe wilt u de onafhankelijkheid van de stichting Tuchtraad financiële dienstverlening waarborgen? Bent u het er mee eens dat het onwenselijk zou zijn om de huidige procedure voort te zetten, waarbij een beoogd nieuw bestuurslid eerst aan het Verbond voorgelegd wordt, dat vervolgens de benoeming daarvan kan beletten? Zo ja, hoe gaat u dit proces dan wel inrichten?
Begin 2021 hebben verzekeraars via het Verbond van Verzekeraars het tuchtrecht voor verzekeraars aangescherpt onder meer op het terrein van onafhankelijkheid. Zo is de Tuchtraad per 12 januari 2021 ondergebracht in een aparte stichting (Stichting Tuchtraad Verzekeraars) om haar onafhankelijkheid te onderstrepen. Het Verbond van Verzekeraars kan bestuursleden van de Stichting niet benoemen, ontslaan of schorsen; het Verbond van Verzekeraars heeft alleen een veto waar het de benoeming van de bestuursleden van de Stichting betreft. Dit staat los van de leden van de Tuchtraad. De Stichting benoemt de leden van de Tuchtraad. Van zeggenschap van het Verbond van Verzekeraars over de benoemingen van leden van de Tuchtraad en over beslissingen van de Tuchtraad is dan ook geen sprake. Ten aanzien van de staat van dienst van de leden van de Tuchtraad wordt in het in vraag 1 aangehaalde blog7 opgemerkt: «De tuchtraad heeft altijd bestaan en bestaat nog steeds uit zeer gekwalificeerde leden van de Hoge Raad en topadvocaten. Zij zullen de beslissingen over de aan hen voorgelegde zaken zeker adequaat en onafhankelijk nemen (...)».
In de Wft zal worden opgenomen dat verzekeraars onderworpen moeten zijn aan een tuchtrechtelijke regeling die voldoet aan bepaalde voorwaarden. Onderdeel van deze wettelijke voorwaarden is dat de toepassing en uitvoering van het tuchtrecht moet zijn opgedragen aan een onafhankelijke en deskundige externe instantie. Tuchtrecht staat of valt hiermee. Dit is immers van belang voor het vertrouwen van de consument en de samenleving in den brede in het (reinigende vermogen van het) tuchtrecht en daarmee in de verzekeraars en de verzekeringsbranche. Ook is dit van belang voor degenen die zijn onderworpen aan het tuchtrecht: zij moeten er op kunnen vertrouwen dat sectorspecifieke kennis aanwezig is zodat hun handelen of nalaten adequaat kan worden beoordeeld volgens de normen en waarden die in de verzekeringssector (behoren te) gelden. De Nederlandsche Bank (DNB) zal hier (risicogeoriënteerd) op toezien. Indien DNB oordeelt dat er geen sprake is van een (voldoende) onafhankelijke en deskundige organisatie, kan ze handhavend optreden, bijvoorbeeld door het opleggen van een last onder dwangsom of een boete. Het is niet aan mij om hierin te treden.
Hoe gaat u er voor zorgen dat verzekerden gewezen worden op hun recht een klacht in te kunnen dienen bij de nieuw op te richten wettelijke tuchtraad?
Ik acht het van belang dat consumenten op de hoogte zijn van het tuchtrecht van verzekeraars en de wijze waarop zij een tuchtklacht kunnen indienen. Ik heb voor deze kenbaarheid dan ook aandacht gevraagd bij het Verbond van Verzekeraars en roep verzekeraars op om de mogelijkheid tot het indienen van tuchtklachten voldoende kenbaar te maken in hun interne klachtenprocedure en op hun website. Ik zal dit nauwgezet volgen.
De verplichte acceptatie van een coffeeshop door ABN AMRO als klant. |
|
Pieter Grinwis (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van rechtbank Amsterdam d.d. 26 april inzake de verplichte acceptatie van een coffeeshop door ABN AMRO als klant?1
Ja, daar hebben we kennis van genomen.
Hoe kijkt u aan tegen de stelling dat een coffeeshop – nu deze als koper van wiet in contanten – waarschijnlijk onder de werking van artikel 1 a lid 4 sub d onder i van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) valt, waarvan de definitie luidt: «natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen die beroeps of bedrijfsmatig handelen als koper of verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 10.000,– of meer, ongeacht of de transactie plaatsvindt in een handeling of door middel van meer handelingen waartussen een verband bestaat»?
De Wwft is onder meer van toepassing op transacties boven € 10.000,– of meer die contant worden betaald aan beroeps- of bedrijfsmatig handelaren van goederen. Een coffeeshop valt, indien aan de grens van € 10.000,– euro wordt voldaan, onder de reikwijdte van de Wwft. In dat geval moet cliëntenonderzoek worden verricht en geldt de verplichting ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland. Hierbij merken wij evenwel op dat er een intrinsieke spanning bestaat tussen enerzijds de verplichtingen die voorvloeien uit de Wwft en anderzijds de uitgangspunten van het gedoogbeleid voor coffeeshops, zoals neergelegd in de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie (OM).2 Zoals algemeen bekend brengt dit gedoogbeleid met zich dat de inkoop van softdrugs door een coffeeshop vaak niet transparant is. Het enkele gegeven van niet-transparantie geeft echter geen aanleiding tot het melden van een ongebruikelijke transactie bij de FIU-Nederland door een coffeeshop.
Indien u van mening bent dat een coffeeshop als zodanig kan worden gekwalificeerd, kunt u dan ook aangeven hoeveel Financial Intelligence Unit-meldingen er de afgelopen jaren door coffeeshops zijn gedaan en op welke wijze deze hun Wwft-verplichtingen invullen?
Uit de openbare jaaroverzichten van de FIU-Nederland3 blijkt dat door de meldersgroep overige handelaren in 2018 167, in 2019 356 en in 2020 477 ongebruikelijke transacties zijn gemeld. Verdere navraag bij de FIU-Nederland leverde op dat geen meldingen daarvan afkomstig zijn van coffeeshops.
Kunt u ook aangeven hoeveel vervolgingen er door het OM in gang zijn gezet, omdat er twijfel was over de nakoming van Wwft-verplichtingen door coffeeshops en hun leidinggevend personeel?
Het OM heeft laten weten dat in de OM-systemen niet wordt geregistreerd welke werkzaamheden door een natuurlijk persoon of een rechtspersoon worden uitgevoerd, dus ook niet of sprake is van een coffeeshop of leidinggevend personeel van een coffeeshop. Er zijn dan ook geen cijfers bekend over eventuele vervolgingen van coffeeshops of leidinggevend personeel wegens het niet-nakomen van verplichtingen op grond van de Wwft.
Indien uit uw antwoord is af te leiden dat dit een blinde vlek is in de toepassing van de wet, kunt u dan uitleggen waarom er wel gehandhaafd en vervolgd wordt bij andere Wwft-instellingen terwijl coffeeshops in het kader van hun verplichtingen in het kader van de Wwft vrij spel hebben?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 2, is het verschil met andere beroeps- en bedrijfsmatig handelaren in goederen te verklaren vanuit het gegeven dat er een intrinsieke spanning bestaat tussen enerzijds de verplichtingen die voorvloeien uit de Wwft en anderzijds de uitgangspunten van het gedoogbeleid voor coffeeshops.
Het Bureau Toezicht Wwft van de Belastingdienst houdt toezicht op de naleving van de Wwft door onder andere beroeps- of bedrijfsmatig handelaren van goederen. Het Wwft-toezicht op coffeeshops wordt in lijn met het gedoogbeleid uitgeoefend. Dit betekent dat de coffeeshophouder ten aanzien van diens inkoop van softdrugs niet aan een Wwft-controle wordt onderworpen. Hierbij zij opgemerkt dat in de geest van het arrest van de Hoge Raad uit 2002 van een exploitant van het gedoogbeleid in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij ter zake van de inkoop van softdrugs over facturen van de leverancier beschikt.4 Dit brengt met zich mee dat een dergelijke Wwft-controle niet alleen in zou indruisen tegen de uitgangspunten van het gedoogbeleid met betrekking tot de verkoop van softdrugs door coffeeshops, maar gelet hierop ook niet goed mogelijk is.
Gelet op de intrinsieke spanning die het gedoogbeleid kenmerkt, heeft dit kabinet afgesproken om een kleinschalig experiment uit te voeren om te kijken of en hoe telers op kwaliteit gecontroleerde hennep of hasjiesj gedecriminaliseerd aan coffeeshops kunnen leveren. Het experiment moet duidelijk maken of het mogelijk is om coffeeshops gereguleerd te voorzien van op kwaliteit gecontroleerde hennep in een gesloten coffeeshopketen.
Overigens merken wij op dat het OM strafrechtelijk en een gemeente bestuursrechtelijk handhavend kan optreden tegen een coffeeshop, indien een coffeeshop zich niet houdt aan de criteria zoals neergelegd in het gedoogbeleid.
Betekent dit dat de NAM geen afstand heeft gedaan van haar eigendomsrecht op het productiewater?
Nee, door het productiewater te injecteren heeft NAM geen afstand gedaan van haar eigendomsrecht. NAM is nog steeds eigenaar van en verantwoordelijk voor het productiewater.
Zo nee, betekent dit dat de NAM aansprakelijk blijft voor gevaarzetting en alle eventuele schade en volgschade als gevolg van de proceswaterberging in ondergrondse lege gasvelden in zoutcavernes in Twente?
NAM is verantwoordelijk voor de oliewinning in Schoonebeek. Zij is ook verantwoordelijk voor het productiewater dat daarbij ontstaat en dus ook verantwoordelijk voor eventuele schades die volgen uit het injecteren van het productiewater. Indien schades door bodembeweging ten gevolge van de waterinjectie ontstaan dan vallen deze onder het schadeprotocol voor kleine velden en worden deze behandeld door de Commissie Mijnbouwschade.1
NAM slaat geen productiewater op in zoutcavernes. NAM injecteert het productiewater uit Schoonebeek in uitgeproduceerde gasvelden waaruit niet langer gas wordt gewonnen. In een gasreservoir zit van nature gas opgesloten. Het gas kan niet uit het reservoir ontsnappen omdat het reservoir is afgesloten met een dikke, ondoordringbare laag bestaande uit zout en anhydriet. NAM heeft destijds het gas gewonnen waardoor in het reservoir de mogelijkheid is ontstaan om productiewater te injecteren. De risico’s van dergelijke injectie zijn uitgebreid onderzocht en klein en beheersbaar gebleken.
Een gasveld verschilt wezenlijk van een zoutcaverne. Een zoutcaverne is een door de mens gemaakt holte in een zoutlaag. De vorm van een zoutcaverne bevordert zoutoplossing, zodat het zout efficiënt kan worden gewonnen. De lege ruimte van een zoutcaverne heeft een hoogte in de orde grootte van honderden meters en een diameter van tientallen meters. Ter vergelijking, de Eiffeltoren kan rechtop in een zoutcaverne staan. Dit is niet mogelijk in een (uitgeproduceerd) gasveld, want een gasveld heeft geen grote lege ruimte. Het gas bevindt zich in een poreus gesteente. Vanwege deze verschillen zijn de risico’s van injectie in een zoutcaverne ook anders dan injectie in een uitgeproduceerd gasveld.
In december 2016 heeft TNO het rapport2 «Waterinjectie in Twentse gasvelden» gepubliceerd. De onderzoekers hebben aangegeven dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de waterinjectie in de Twentse gasvelden zal leiden tot de vorming van zoutcavernes.
Wordt het productiewater teruggewonnen zodra dat rendabel kan? Zo ja wanneer, zo nee waarom niet?
NAM is eigenaar van het injectiewater en kan wanneer zij dat wil het injectiewater terugwinnen. Of het terugwinnen van het injectiewater rendabel is, is een zaak van NAM. Vooralsnog heb ik geen aanwijzingen ontvangen dat NAM voornemens is om het geïnjecteerde water terug te winnen. Conform de huidige vergunning wordt de waterinjectie iedere zes jaar geëvalueerd. Naar aanleiding van de in 2016 uitgevoerde evaluatie is geconcludeerd3 dat het injecteren van het productiewater uit Schoonebeek nog steeds de meest geschikte verwijderingsmethode is. Op verzoek van uw Kamer4 voert NAM de aanstaande herevaluatie dit jaar uit. Delen van de herevaluatie zijn echter vertraagd vanwege de aanvullende onderzoeken naar put ROW-2 die NAM in opdracht van SodM moet uitvoeren en worden meegenomen in de herevaluatie.5
Als de NAM geen eigenaar meer is van het productiewater, wie is dan aansprakelijk voor eventuele schade als gevolg van de proceswaterberging in de Dinkellandse zoutcavernes?
Zie ook het antwoord op vraag 1 en 2. NAM is aansprakelijk voor eventuele schade van het bergen van productiewater in uitgeproduceerde gasvelden.
Houden de locale en regionale calamiteitenplannen rekening met eventuele calamiteiten door de proceswaterberging in de Dinkellandse zoutcavernes, met name met verkeersproblemen door beschadigde wegen, gevaren voor de volksgezondheid door vervuild drinkwater en gebrek aan schoon drinkwater of bevloeiingswater voor de landbouw en schade aan huizen vergelijkbaar met die in Groningen door gaswinning? Zo ja hoe, zo nee, waarom niet?
Mede met het oog op de zoutwinning en ondergrondse opslagen in de regio is in het Regionaal Risicoprofiel Twente het scenario «incident met ondergrondse opslag» uitgewerkt. Met de uitwerking van dit scenario wordt gekeken met welke veiligheidsrisico’s er rekening moet worden gehouden en welke maatregelen daarbij van toepassing kunnen zijn. Veiligheidsregio Twente heeft een crisisorganisatie ingericht die rekening houdt met de geïdentificeerde risico’s uit het Regionaal Risicoprofiel Twente. De beheerder van de locatie is zelf verantwoordelijk voor calamiteitenplannen voor incidenten op de locatie. De crisisorganisatie van de veiligheidsregio is voorbereid om met mogelijke effecten (inclusief de drinkwatervoorziening) die in de omgeving kunnen optreden om te gaan.
Op welke wijze wordt tijdelijk of blijvend voorzien in drinkwater indien de huidige Twentse drinkwatervoorraad niet langer geschikt blijkt voor consumptie?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er nulmetingen gedaan om later te kunnen vast stellen of en zo ja welke schade eventueel te wijten is aan de proceswaterberging van de NAM in de gemeente Dinkelland? Zo nee, waarom niet?
Eerder is mijn ambtsvoorganger, per brief d.d. 18 december 2018
(Kamerstuk 32 849, nr. 156), uitgebreid ingegaan op de vraag in hoeverre een nulmeting zinvol is bij mijnbouwactiviteiten. Mijn ambtsvoorganger heeft toen, mede naar aanleiding van een advies van de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) geconcludeerd dat, vanwege de beperkte waarde van de nulmeting aan gebouwen voor de schadeafhandeling en de beschikbaarheid van een beter alternatief, het verstandig is in te zetten op het (bij)plaatsen van versnellingsmeters waar nodig, zodat betere monitoring kan plaatsvinden.
In het geval van de waterinjectie in Twente zijn er vooraf geen nulmetingen gedaan. Uit de vooraf uitgevoerde milieueffectrapportage (MER) blijkt dat de kans op bodembeweging als zeer klein wordt ingeschat. De bodembeweging in Twente wordt zorgvuldig gemonitord conform het meetplan dat specifiek voor deze regio is opgesteld door NAM en jaarlijks wordt geactualiseerd. SodM beoordeelt het plan en ziet toe op de naleving ervan. Het meetplan is beschikbaar via het Nederlandse Olie- en Gasportaal (NLOG).6
Mogelijke bodemdaling of -stijging wordt gemeten via waterpassing en satellieten. Sinds de waterinjectie is de mate van deze bodembeweging beperkt. De rapportages hiervan zijn beschikbaar via het NLOG. Seismiciteit wordt gemeten met het meetnetwerk van KNMI. In 2015 is het meetnetwerk in Twente uitgebreid met zeven extra versnellingsmeters en geofoons. Het uitgebreide netwerk is sinds begin 2016 volledig actief. Met het netwerk kunnen aardbevingen vanaf magnitude 0,5 op de schaal van Richter worden waargenomen. Deze nauwkeurigheid is vergelijkbaar met de nauwkeurigheid waarmee de seismiciteit van het Groningenveld wordt gemonitord. De waterinjectie in Twente heeft vooralsnog niet tot waarneembare seismiciteit geleid.
Is het nog wel verantwoord om met de proceswaterlozing in zoutcavernes door te gaan nu de overheid of andere aansprakelijke partijen niet in staat blijken grootschalige schadevergoedingen met vele duizenden gedupeerden voortvarend af te wikkelen, mede gezien de zeer slechte ervaringen met afwikkeling van schade door de gaswinning in Groningen en de Toeslagenaffaire bij de Belastingdienst?
Het mijnbouwsysteem in Nederland is zo ingericht dat het alleen mogelijk is om vergunningen binnen de geldende wet- en regelgeving te verlenen. Voordat een vergunning wordt verleend, moeten de mogelijke risico’s uitgebreid in kaart worden gebracht. Alleen wanneer de risico’s aanvaardbaar worden geacht en de activiteit veilig kan worden uitgevoerd, wordt de vergunning verleend. De vergunning verplicht de operator, in dit geval NAM, om de mijnbouwactiviteit op een veilige en verantwoorde wijze, conform de regels uit te voeren. SodM houdt als onafhankelijk toezichthouder toezicht op de mijnbouwactiviteit. Bij incidenten of misstanden die mogelijk tot een incident kunnen leiden, treedt SodM op en moet de operator verantwoordelijkheid nemen. In het geval dat er schade optreedt, kan degene die schade lijdt terecht bij de Commissie Mijnbouwschade. Conform de huidige vergunningen wordt de waterinjectie iedere zes jaar geëvalueerd waarbij de wijze van verwerking van het productiewater uitgebreid wordt geanalyseerd. De aanstaande evaluatie wordt op verzoek van uw Kamer vervroegd uitgevoerd.7
Bij de vergunningverlening voor de waterinjectie is het bovenstaande proces gevolgd en op basis hiervan is geconcludeerd dat het verantwoord is om deze activiteit uit te voeren. Daarnaast komt het bergen van productiewater in uitgeprocedeerde gasvelden overeen met het in 2019 gepubliceerde Europees richtsnoer8 over de best beschikbare technieken voor de olie- en gasindustrie. De injectie van productiewater heeft in dit richtsnoer de voorkeur gekregen boven de zuivering daarvan.
Malafide makelaars |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat malafide makelaars massaal buiten hun boekje gaan1 en de bevindingen van Vereniging Eigen Huis dat «veel makelaars zich schuldig maken aan onderonsjes en listen om de prijs op te drijven of hun eigen klant voor te trekken»?
Ja, ik ben bekend met de resultaten van het meldpunt van de Vereniging Eigen Huis over misstanden in de makelaarswereld en de berichtgeving daarover in de media.
Wat vindt u ervan dat er bij het Meldpunt Oneerlijke Biedingspraktijken in korte tijd ruim 600 klachten zijn binnengekomen? Hebt u zicht op de totale omvang van deze malafide praktijken?
Ten eerste ben ik Vereniging Eigen Huis dankbaar voor het openen van het meldpunt en daarmee het inzichtelijker maken van de misstanden die momenteel spelen. Hoewel ik geen precieze cijfers heb over de totale omvang, is mijn verwachting dat nog niet alle wanpraktijken gemeld geworden. Door het gebrek aan transparantie weten veel consumenten immers niet wanneer zij door dit soort praktijken benadeeld worden. Ik heb daarom de sector al eerder opgeroepen om het koopproces transparanter te maken2.
De signalen vanuit onder andere het meldpunt van Vereniging Eigen Huis zijn dan ook aanleiding om niet langer te wachten op initiatief van de sector, maar het voortouw te nemen in het zetten van concrete vervolgstappen. Ik werk daarom momenteel met brancheorganisaties en andere betrokken partijen aan concrete afspraken over een eerlijk, transparant en handhaafbaar koopproces. Daarbij stellen we duidelijke regels op waar alle partijen in de markt zich aan dienen te houden.
Hoe reageert u op de bevindingen van VEH dat er in
Ik veroordeel deze praktijken. Het is de verantwoordelijkheid van de brancheorganisaties om hiertegen op te treden. Ook zijn deze praktijken voor mij aanleiding voor het zetten van concrete vervolgstappen. Samen met de sector stel ik duidelijke regels op over een eerlijk, transparant en handhaafbaar koopproces. Dit doe ik samen met betrokken brancheorganisaties, Vereniging Eigen Huis en een aantal vernieuwende partijen in de markt zoals Huispedia, Bieden en Wonen en Makelaarsland.
Bent u ervan op de hoogte dat bestaande koopwoningen in mei 2021 gemiddeld 12,9% duurder waren dan een jaar eerder (de grootste stijging sinds 2001)?2 Deelt u de conclusie dat een gemiddelde woning voor een doorsnee gezin nú al onbetaalbaar is en dat extra, bewuste prijsopdrijving door malafide makelaars ronduit onacceptabel is? Hoe gaat u hen een halt toeroepen?
Daar ben ik van op de hoogte. Een betaalbare woning moet voor iedereen toegankelijk zijn. Daarom zet ik onder meer in op het stimuleren van de bouw. Mede met de woningbouwimpuls probeer ik onder andere voor starters en middeninkomens meer woningen te realiseren. Dat laat onverlet dat bewuste prijsopdrijving door makelaars onacceptabel is. Ik zet daarom nu vervolgstappen door met verschillende betrokken organisaties concrete afspraken te maken over een eerlijk, transparant en handhaafbaar koopproces.
Deelt u de mening dat niet het belang van de makelaars, maar het belang van de huizenkopers en -verkopers voorop moet staan – en zeker in tijden van wooncrisis? Zo ja, hoe zorgt u ervoor dat het biedingsproces eerlijker en transparanter wordt en er een eind komt aan de vriendjespolitiek onder makelaars?
Zoals reeds toegelicht in de voorgaande antwoorden, vind ik dergelijke praktijken ontoelaatbaar. Zoals ik in mijn brief van 22 april 2021 aan uw Kamer heb aangegeven, spelen makelaars een belangrijke rol in het aankoopproces, omdat ze vraag en aanbod van woningen bij elkaar brengen.4 Het is belangrijk dat een koper of een verkoper ervan op aan kan dat een makelaar integer handelt. Het meldpunt van Vereniging Eigen Huis laat zien dat dit niet altijd het geval is. Daarom is het tijd voor vervolgstappen om tot een eerlijk, transparant en handhaafbaar koopproces te komen.
Hoe reageert u op de bevindingen van VEH dat «het advies gegeven wordt om een gesloten envelop met € 5.000 bij de makelaar in te leveren wanneer je op een woning wilt meebieden»? Deelt u de conclusie dat dit je reinste omkoperij is? Wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe reageert u op de bevindingen van VEH dat «verkopers van hun makelaar te horen krijgen dat er weinig interesse in het huis zou zijn en dat vervolgens de makelaar zélf het huis koopt» (voor een goede prijs)? Deelt u de conclusie dat dit pure misleiding is? Wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de alomvattende conclusie dat deze makelaars de wooncrisis misbruiken om – over de rug van kopers en verkopers – hun eigen zakken te vullen? Hoe gaat u kopers en verkopers beter tegen hen beschermen?
Tijdens het mondelinge vragenuur van 7 september jl. heb ik de woorden wanpraktijken en excessen gebruikt.
Een makelaar die integer handelt, de regels naleeft en daar transparant over is kan juist nu een belangrijke toegevoegde waarde leveren voor veel kopers en verkopers. Door duidelijke regels op te stellen over een eerlijk, transparant en handhaafbaar koopproces kunnen kopers en verkopers straks met meer vertrouwen van de diensten van makelaars gebruik maken.
De stijgende energielasten |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Forse stijging energierekening dreigt voor 5,5 miljoen huishoudens per 1 juli»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat het te schandalig voor woorden is dat de zoveelste stijging van de energierekening (tussen gemiddeld 160 euro en 400 euro per jaar) in aantocht is, mede door de enorm gestegen prijs voor CO2?
Zoals het artikel van RTL Nieuws ook aangeeft zijn de leveringstarieven voor veel consumenten gestegen. Na een periode waarin de leveringstarieven juist lager lagen vanwege de coronacrisis, nemen de leveringstarieven met name toe door de wereldwijde stijging van de prijzen van olie en gas. De energierekening bestaat uit drie componenten: de belastingen op energie, de nettarieven en de leveringstarieven. Op de leveringstarieven, de commerciële prijzen voor energie, heeft het kabinet geen invloed, deze worden bepaald door de markt en halfjaarlijks door de energieleveranciers vastgesteld. De prijsstijging volgt met name uit de gestegen groothandelsprijzen voor energie, die toenemen door de stijgende vraag in de markt. Ook de gestegen CO2-prijs in het Emission Trade System (ETS) is van invloed op de leveringstarieven. Om de omslag van fossiele bronnen naar hernieuwbare energie op een efficiënte wijze te bewerkstelligen is een goede beprijzing van CO2 cruciaal. Het ETS helpt hierbij.
De exacte invloed die hogere gas- en elektriciteitsprijzen hebben op de energierekening van een huishouden hangt af van het type contract met de energieleverancier. Zoals het artikel aangeeft kunnen consumenten bezien of overstappen naar een andere energieleverancier de stijging van hun energielasten kan verlichten. Het kabinet monitort de ontwikkeling van de energierekening nauwgezet en kijkt jaarlijks integraal naar de koopkrachtontwikkeling van huishoudens.
Hoe ver wilt u de energielasten nog laten oplopen? Wanneer zegt u: «Genoeg is genoeg»?
Het kabinet heeft alleen directe invloed op de belastingen op energie en kan daarom niet sturen op de ontwikkeling van de totale energierekening. Uiteraard heeft het kabinet oog voor de lastenverdeling. Zo is bij het Klimaatakkoord de lastenverdeling in de Opslag duurzame energie (ODE) aangepast om tot een evenwichtigere verdeling van de lasten tussen burgers en bedrijven te komen. Hierdoor zijn de energiebelastingen voor een huishouden met een gemiddeld verbruik in 2020 met € 100 gedaald en stijgen ze dit jaar niet. De huidige prijsstijgingen worden veroorzaakt door een stijging in de marktprijs van energie. Zoals hierboven aangegeven bestaat de energierekening uit drie componenten: de leveringstarieven, de belastingen op energie en de nettarieven. Het kabinet heeft alleen directe invloed op de belastingen op energie en kan daarom niet sturen op de ontwikkeling van de totale energierekening.
Deelt u de mening dat energie een basisbehoefte is en voor iedereen betaalbaar hoort zijn? Zo ja, hoe is het dan mogelijk dat de energierekening blijft stijgen, ondanks dat vele honderdduizenden huishoudens nu al in energiearmoede leven?
Het is belangrijk dat Nederlanders gebruik kunnen maken van energie zonder dat dit een te groot beslag legt op hun inkomen. Het uitgangspunt van het kabinet is dat de energietransitie haalbaar en betaalbaar moet zijn. Uit het rapport van Planbureau voor de Leefomgeving, «Meten met twee maten» uit december 2018 blijkt dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent. Ook uit Europese rapportages, zoals het EU Energy Poverty Observatory (EPOV), volgt dat Nederland minder energiearmoede kent dan het Europees gemiddelde. Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van het huishouden. Het kabinet weegt in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks integraal alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat huishoudens die de energierekening nauwelijks tot niet meer kunnen betalen, moeten opdraaien voor stijgende CO2-prijzen en andere onbetaalbare klimaatbelastingen voor een verwaarloosbaar, praktisch onmeetbaar klimaateffect?
Het is van belang dat we als Nederland gezamenlijk met andere landen inzetten op het beperken van klimaatverandering. Klimaatverandering levert grote risico's op voor Nederland, doordat bijvoorbeeld de zeespiegel stijgt en extreme weersomstandigheden vaker voorkomen. Door onder andere hittegolven, droogte en overstromingen komen Nederland en de Nederlandse biodiversiteit verder onder druk te staan.
Juist om ons land en de wereld om ons heen goed te kunnen doorgeven aan de generaties na ons, voeren we klimaatbeleid. Zonder klimaatbeleid zullen de maatschappelijke kosten van klimaatverandering in Nederland naar verwachting sterk stijgen. Daarom werkt het kabinet samen met bedrijven, maatschappelijke organisaties en decentrale overheden aan de uitvoering van het Klimaatakkoord en steunt Nederland het ETS. Het ETS zorgt er namelijk voor dat uitstoters een adequate prijs betalen voor hun uitstoot van CO2, en dat zij binnen een gelijk Europees speelveld een prikkel krijgen om te verduurzamen. Zo zorgen we er niet alleen voor dat de industrie verduurzaamt, maar dat dit ook gebeurt op een wijze dat de banen in ons land blijven.
Bent u ervan op de hoogte dat de helft van de energierekening uit belastingen bestaat? Bent u ertoe bereid een eind te maken aan de stapeling van (klimaat)belastingen en ervoor te zorgen dat de energierekening substantieel omlaaggaat?
Ja, daarom stijgen volgens het beeld van het CBS van begin dit jaar de energiebelastingen voor een huishouden met een gemiddeld verbruik niet in 2021 ten opzichte van 2020, conform de afspraken in het Klimaatakkoord. De energierekening van een huishouden met een gemiddeld verbruik in 2021 bestaat voor ongeveer 29% uit energiebelasting (EB) en ODE2. Daarnaast betaalt een huishouden net als over andere goederen en diensten ook btw over de leveringstarieven en nettarieven. Instrumenten zoals de energiebelasting, de ODE en het ETS zijn nodig om de Nederlandse en Europese klimaatdoelen op een kosteneffectieve manier te realiseren. Deze maatregelen zorgen ervoor dat uitstoters van CO2 een adequate prijs betalen voor hun uitstoot. Tegelijk waarborgt bijvoorbeeld het ETS dat er in Europa een gelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven blijft bestaan. Het kabinet stemt beleidsinstrumenten zoveel mogelijk op elkaar af, om een zo effectief mogelijke beleidsmix te realiseren waarmee de juiste prikkels worden gecreëerd.
Zoals eerder aangegeven wil het kabinet dat de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is en streeft het kabinet ernaar om het klimaatbeleid kosteneffectief vorm te geven. Daarnaast heeft het kabinet ook oog voor de lastenverdeling. Daarom zijn, conform de afspraken in het Klimaatakkoord, de ODE-tarieven voor grootverbruikers verhoogd zodat huishoudens een derde in plaats van de helft van de ODE-opbrengst betalen. Door de wijzigingen zijn de lasten voor huishoudens verlaagd, de grootverbruikerstarieven verhoogd en is het kleine mkb zoveel mogelijk ontzien. Het kabinet monitort de ontwikkeling van de energierekening nauwgezet. Het CBS en het PBL publiceren vanaf 2020 jaarlijks een update van de energierekening van huishoudens.
Het bericht dat Vereniging Eigen Huis wordt overspoeld door klachten over makelaars |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Van prijsmanipulatie tot vriendjespolitiek: honderden klachten over makelaars»?1
Ja.
Wat vindt u van de grote hoeveelheid klachten die zijn binnengekomen bij het meldpunt van Vereniging Eigen Huis (VEH)?
Dat is tweeledig. Ten eerste ben ik Vereniging Eigen Huis dankbaar voor het
openen van het meldpunt en daarmee het inzichtelijker maken van de misstanden die momenteel spelen. Tegelijkertijd betreur ik het dat het meldpunt nodig is en dat er zo veel klachten zijn binnen gekomen.
Zoals eerder aangegeven in mijn brief van 22 april 2021 vind ik wanpraktijken bij makelaars ontoelaatbaar. Kopers en verkopers moeten ervan op aan kunnen dat makelaars integer handelen.2 Het meldpunt van VEH maakt inzichtelijk dat die integriteit niet vanzelfsprekend is.
Ik ga ervan uit dat de brancheorganisaties hun leden aanspreken op de meldingen en klachten en maatregelen treffen om dergelijke praktijken tegen te gaan. Ik blijf de komende tijd met brancheorganisaties en VEH in gesprek om te horen hoe er met de geconstateerde klachten om wordt gegaan. Daarnaast stel ik op dit moment samen met de sector nieuwe regels op om dergelijke misstanden in de toekomst te voorkomen.
Deelt u de opvatting van VEH dat door een gebrek aan regels en duidelijke afspraken veel makelaars over de grens gaan van wat ethisch toelaatbaar is? Zo ja, erkent u dat uw ministerie de verantwoordelijkheid heeft om kaders te stellen voor wat wel en niet toegestaan is binnen het (ver-)koopproces van een woning?
Vanuit de meldingen bij het meldpunt van VEH blijkt dat makelaars niet altijd integer handelen. Een gebrek aan regels in de sector speelt hierin inderdaad een belangrijke rol. Daarom stel ik op dit moment samen met de brancheorganisaties en andere organisaties waaronder Vereniging Eigen Huis duidelijke regels op voor een eerlijk, transparant en handhaafbaar koopproces.
Welke concrete afspraken zijn voortgekomen uit de gesprekken die u recent met de verschillende brancheorganisaties heeft gevoerd? Bent u van mening dat deze afspraken afdoende zijn om misstanden aan te pakken?
Omdat de gesprekken nog lopen kan ik geen uitspraken doen over de concrete uitkomsten. Wel kan ik alvast aangeven dat ik onder andere inzet op het standaard opnemen van voorbehouden van financiering en bouwtechnische keuring in het koopcontract, het direct schriftelijk bevestigen van biedingen om onderhandeling na het sluiten van de bieding te voorkomen en het verplicht en proactief inzicht geven in het verloop van het biedingsproces aan zowel verkoper als potentiële kopers. Ik zal uw Kamer dit najaar informeren over welke stappen ik en de sector gaan zetten om misstanden bij makelaars tegen te gaan.
Staat u nog achter uw uitspraak dat bij onvoldoende voortgang bij de aanpak van misstanden aanvullende maatregelen door het demissionaire kabinet niet zijn uitgesloten?2 Zo ja, deelt u de opvatting dat de huidige berichtgeving aanleiding geeft om extra stappen te zetten?
Ik sta nog steeds achter deze uitspraken en ik deel de opvatting dat de huidige berichtgeving aanleiding geeft om extra stappen te zetten. Ik zie een belangrijke rol voor de brancheorganisaties om zelf de nieuwe regels over het koopproces te implementeren. Tegelijkertijd verken ik ook de mogelijkheden om de nieuwe afspraken waar nodig en desnoods wettelijk vast te leggen.
Bent u bereid om, naar aanleiding van de grote hoeveelheid klachten bij VEH, een onderzoek te starten naar de misstanden in de makelaarswereld en passende maatregelen te treffen om het koop- en verkoopproces van huizen eerlijker te laten verlopen?
De huidige resultaten van het meldpunt zijn voor mij al aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen. Daarom zie ik weinig toegevoegde waarde in het opstarten van een nieuw onderzoek naar de misstanden in de makelaarswereld. Wel heb ik het VEH in een reactie gevraagd om het meldpunt open te houden om bij te houden of het aantal misstanden afneemt. Deze reactie aan VEH is bijgevoegd4 bij deze beantwoording.
Op welke wijze bent u van plan om op korte termijn de transparantie in de verschillende onderdelen van het aankoopproces te verbeteren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 en 5 werk ik momenteel met brancheorganisaties en andere betrokken partijen aan concrete afspraken voor een eerlijk, transparant en handhaafbaar koopproces. Daarbij staan drie vragen centraal: welke regels zijn er en welke zijn er nodig voor een eerlijk koopproces? Hoe zorgen we dat deze regels voor iedereen duidelijk en navolgbaar zijn? En hoe handhaven we deze regels in de praktijk? Ik zal uw Kamer dit najaar informeren over welke stappen ik en de sector gaan zetten om misstanden bij makelaars tegen te gaan.
Wat vindt u van het voorstel van de NVM dat het makelaarsberoep weer tot beschermde titel moet worden?3
De beschermde status van het makelaarsberoep is indertijd afgeschaft om verschillende, uiteenlopende redenen. Indertijd (1998) concludeerden onderzoekers van het project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (MDW) o.a. dat de markt voor bemiddeling bij koop of verkoop van onroerende zaken onvoldoende transparantie ten aanzien van kwaliteit bood.
Het idee van het MDW-project was dat de beroepsgroep, middels een zelf opgezette certificeringsregeling, periodieke hertoetsing zou gaan hanteren waardoor kwaliteit beter gewaarborgd kon worden. Een certificeringsregeling zou meer eisen kunnen stellen en voorzien in een goede interne klachtenprocedure, tuchtrecht en een beroepsaansprakelijkheidsverzekering van de deelnemers. Hierdoor wordt, naast de deskundigheid van de tussenpersoon (input) ook de kwaliteit van de dienstverlening (output), gewaarborgd.
Net als Vereniging Eigen Huis vind ik het reguleren van het makelaarsberoep op voorhand geen oplossing voor de huidige wanpraktijken. De argumenten van het MDW-project om het makelaarsberoep niet langer te reguleren, gelden wat mij betreft nog steeds. Wel concludeer ik dat van de beoogde zelf-certificeringsregeling weinig terecht is gekomen en het soms ontbreekt aan waarborging van de kwaliteit.
De huidige wanpraktijken ontstaan door een gebrek aan regels. Mede hierdoor heeft de consument onvoldoende controlemogelijkheden en is goed functionerend zelfregulering onmogelijk. Het beschermen van het makelaarsberoep lost die onduidelijkheid niet op en geeft consumenten geen duidelijker inzicht in verloop van het proces. Duidelijke regels en het verbeteren van transparantie kunnen dat wel. Alleen als de sector ook dan niet in staat blijkt om het eigen toezicht beter te organiseren, zal ik de stappen naar een centraal certificatie-, vergunningsysteem of het inperken van de bevoegdheden van makelaars in het koopproces overwegen. Dergelijke systemen kunnen namelijk barrières opwerpen voor concurrentie en innovatie.
De Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en de afvalwaterinjecties |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de nieuwsberichten en rapportages van RTV-Oost betreffende de NAM en de afvalwaterinjecties? Graag ontvangen wij uw reactie over dit nieuwsbericht en reportages van 17 juni 2021?1, 2
Ja, ik ben bekend met de nieuwsberichten en rapportages van RTV-Oost.
Allereerst wil ik benadrukken dat ik het vervelend vind dat er onrust is ervaren als gevolg van de waterinjectie in Twente. Daarom zijn zowel mijn ministerie als het Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM) in gesprek met de gemeente Dinkelland, omwonenden en NAM. Ondanks dat NAM de omgeving op de hoogte houdt over werkzaamheden, hebben directe omwonenden van de waterinjectielocatie in Rossum langdurig overlast gehad van de werkzaamheden aan deze locatie. Ik verwacht dat NAM de toekomstige onderzoeken van de waterinjectieputten ROW-2 en ROW-7 goed afstemt met de omwonenden, zodat de overlast zo veel als mogelijk wordt beperkt.
Daarnaast is er gehoor gegeven aan de oproep van de provinciale staten van Overijssel om de mensen in het gebied goed te informeren. Dit is gedaan middels een webinar over de waterinjectie in Twente en de scheur in de buitenbuis van ROW-2.3 Tijdens het webinar hebben afgevaardigden van NAM, SodM en het Ministerie van EZK informatie gegeven over de situatie en vragen van deelnemers beantwoord.
RTV-Oost bericht ook dat NAM meeschrijft aan de beantwoording van Kamervragen en dat daarmee het democratische proces wordt verstoord. In reactie hierop wil ik benadrukken dat ik als Minister van Economische Zaken en Klimaat verantwoordelijk ben voor de beantwoording van Kamervragen. Ik hecht eraan dat de beantwoording correct, begrijpelijk en feitelijk juist is. Daarom worden mijn antwoorden op Kamervragen over specifieke situaties regelmatig voorgelegd aan de partijen waarover de Kamervragen gaan. Op deze manier worden feitelijke onjuistheden voorkomen. Dit heeft eveneens betrekking op het detailniveau en technische complexiteit van de onderwerpen. Maar ook na afstemming, blijf ik verantwoordelijk voor de juistheid van de beantwoording.
In het geval van de voorliggende Kamervragen is SodM gevraagd om bij te dragen aan de beantwoording van de technisch inhoudelijke vragen. Ook is de complete beantwoording voorgelegd aan SodM, provincie Overijssel, gemeente Dinkelland en NAM voor een feitelijke controle.
Deelt u de mening dat u als Minister en Staatstoezicht op de Mijnen (Sodm) zelf meer eigen vergaarde informatie in huis moet krijgen over de waterinjectie in Overijssel? Zo nee, waarom niet, zo ja, hoe gaat u dat realiseren?
Nee, ik en ook SodM delen deze mening niet. Het is mijn verantwoordelijkheid om binnen het kader van de wet mijnbouwvergunningen te verlenen. SodM is de onafhankelijke toezichthouder die toeziet of mijnbouwbedrijven de wet- en regelgeving naleven. Het is de verantwoordelijkheid van de operator om installaties en putten op een veilige wijze te exploiteren. Hiertoe behoort tevens het vergaren van voldoende informatie ten behoeve van onderhoud, reparaties en in dit geval ook het opvolgen van incidenten. Het is de rol van SodM om te controleren of de operator zijn verplichtingen naleeft en zorgt voor een veilige en verantwoorde manier van waterinjectie. Nu NAM voor de waterinjectie ten behoeve van Schoonebeek in Twente onder verscherpt toezicht is gesteld door SodM4, zal SodM meer aan de voorkant meekijken met de informatievergaring en -verwerking door NAM. Het daadwerkelijk vergaren van deze informatie blijft echter, ook onder verscherpt toezicht, een verantwoordelijkheid van NAM zelf.
Klopt het dat er al eerder vermoedens waren dat de injectieputten ROW2 en ROW5 niet van een goede kwaliteit waren en bent u bereid SodM te vragen de inspectierapporten van ROW2 en 5 aan een aanvullend onderzoek te onderwerpen?
Zulke vermoedens zijn mij niet bekend. Een put die in gebruik is, dient aan de mijnbouwwet- en regelgeving te voldoen. Op basis van de informatie die SodM van NAM had ontvangen, leek put ROW-2 daaraan te voldoen op het moment van insluiten eind 2019. Onderzoek naar de oorzaak van de gebroken buitenbuis in ROW-2 heeft echter uitgewezen dat NAM nalatig is geweest om een afwijking in de annulaire druk in 2017 te melden aan SodM en te onderzoeken. Daardoor kon SodM daarop geen toezicht houden. Put ROW-2 is inmiddels door NAM gedeeltelijk buiten gebruik gesteld en kan niet meer in gebruik genomen worden. Onderzoek uit 2020 aan put ROW-5 laat zien dat de put voldoet aan de wet- en regelgeving, en aan de beheersmaatregelen zoals vastgelegd in het Twente waterinjectie managementplan van NAM. Dit jaar worden de putmetingen wederom en volgens plan uitgevoerd. Doordat SodM de waterinjectie in Twente onder verscherpt toezicht heeft gesteld, kijkt SodM reeds aan de voorkant mee met de informatievergaring- en verwerking. Ik acht het daarom niet nodig om SodM te vragen de inspectierapporten van ROW-2 en ROW-5 aanvullend te onderzoeken.
Wanneer is injectieput ROW7 en haar cementatie, voor het laatst compleet onderzocht en wat waren de bevindingen?
De cementatie van ROW-7 is bij aanleg in 1976/1977 gecontroleerd en voldeed op dat moment aan de gestelde eisen. De resultaten daarvan zijn te vinden op NLOG.5 Gezien de recente gebeurtenissen rond de put ROW-2 heeft SodM NAM gevraagd om de injectie in put ROW-7 te stoppen en de put nader te onderzoeken, inclusief een onderzoek naar de cementering. ROW-7 mag pas weer in gebruik genomen worden als SodM het nader onderzoek heeft beoordeeld en heeft vastgesteld dat de put veilig in gebruik kan worden genomen.
Welke maatregelen zijn er genomen ter bescherming van N2000 Voltherbroek mocht er iets mis gaan in de ondergrond met de daar gelegen injectieput?
Er zijn meerdere maatregelen getroffen om de veiligheid van de waterinjectie in Twente te waarborgen en daarmee N2000 Voltherbroek te beschermen. Allereerst zijn de injectieputten qua ontwerp uitgerust met een dubbele verbuizing. Met deze dubbele barrière wordt het injectiewater in de put en in het injectiereservoir gehouden en gescheiden van omliggende milieus. Daarnaast zijn alle waterinjectielocaties voorzien van de verplichte wettelijke bodembeschermende voorzieningen, zoals milieugoten, waarmee wordt voorkomen dat bodembedreigende stoffen kunnen doordringen naar de bodem. Verder moeten mijnbouwondernemingen werken met een putintegriteit zorgsysteem. Middels het putintegriteit zorgsysteem worden putten gemonitord tegen vooraf vastgestelde prestatienormen.
Bij afwijkingen van de normen kan tijdig en, indien nodig, direct worden ingegrepen om te voorkomen dat er een lekkage bij de put optreedt. Tot slot ziet SodM erop toe dat alle mijnbouwondernemingen een deugdelijk putintegriteit zorgsysteem hebben geïmplementeerd en treedt op indien dat niet het geval blijkt te zijn. Zo heeft SodM, naar aanleiding van het onderzoek naar de scheur in de buitenbuis van ROW-2, NAM opgedragen om het monitoringsprogramma uit te breiden. NAM heeft ter monitoring van de integriteit van de putten inmiddels verdere beheersmaatregelen genomen, waaronder aanscherping van de monitoring van de annulaire druk en jaarlijkse metingen van het annulusvloeistofniveau.
Kunnen u en SodM uitsluiten dat de werkzaamheden aan injectieput ROW2 gevolgen heeft gehad voor de kwaliteit van de naastgelegen put ROW7?
De werkzaamheden voor gedeeltelijke buiten gebruikstelling van de put ROW-2 zijn alleen uitgevoerd in de put ROW-2 en hebben geen invloed op de integriteit van een andere put. De plaats van de afsluiting in de ondergrond in de put ROW-2 is horizontaal 450 m verwijderd van de put ROW-7.
Bent u met mij van mening dat het onwenselijk is, dat put ROW7 door de NAM niet voor metingen toegankelijk werd gemaakt en dat er direct moet worden (kunnen) gemeten?
Ja, SodM en ik delen uw mening dat er goed onderzoek moet worden gedaan aan put ROW-7. Om deze reden heeft SodM recent aan NAM gevraagd om de waterinjectie in put ROW-7 te stoppen en nader onderzoek uit te voeren.
Kunt u aangeven wat de situatie is van put Schoonebeek 447? Is daar ook zoutkruip debet aan de niet integere injectieput aldaar?
Na het verwijderen van de binnenbuis, is met behulp van camerabeelden geconstateerd dat de buitenbuis in put SCH-447 op een diepte van ruim twee kilometer in elkaar is gedrukt en niet meer bruikbaar is. De onderkant van de put is nu op een diepte van twee kilometer afgesloten met een cement plug. De put wordt op dit moment gemonitord om te verifiëren dat de cement plug goed is gezet.
Op de diepte waar de put in elkaar is gedrukt bevindt zich een zoutlaag. Het is op dit moment nog niet te zeggen of zoutkruip debet is aan het dichtdrukken van de put. Er is door NAM een onderzoek ingesteld om de oorzaak vast te stellen. Zodra NAM het onderzoek heeft afgerond, zal SodM dit onderzoek beoordelen.
Het bericht 'Milieuorganisaties vrezen dat nieuwe gasboringen oesterbank bij ‘Schier’ vernielen' |
|
Raoul Boucke (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Milieuorganisaties vrezen dat nieuwe gasboringen oesterbank bij «Schier» vernielen»?1
Ja.
Hoe waardeert u de zorgen van de milieuorganisaties betreffende het boren van gas ten noorden van Schier?
De zorgen van milieuorganisaties over de mogelijk schadelijke effecten van het gaswinningsproject op het oesterherstelproject zijn begrijpelijk. De waarborgen binnen de procedure voor het verlenen van vergunning dragen er tegelijkertijd zorg voor dat voldoende geborgd wordt dat zulke schadelijke effecten in de praktijk niet zullen optreden. Dat blijkt uit uitgebreide onderzoeken naar de potentiële effecten van de boringen en de winning van gas in het kader van het milieueffectrapport en de vergunningaanvragen. Door de aard van het gaswinningsproject en de door het bedrijf voorgenomen extra maatregelen (aanlanden van boorgruis en het installeren van actieve koolstoffilters) zijn geen schadelijke effecten van het gaswinningsproject op het oesterherstelproject te verwachten. Uw Kamer is per brief van 17 augustus 2021 (Kamerstuk 33 529, nr. 877) geïnformeerd over deze door ONE-Dyas genomen maatregelen.
Hoe zijn deze plannen in lijn met het Noordzeeakkoord?
De voorgenomen gaswinning past binnen de afspraken in het Noordzeeakkoord.
Gelet op de nabijheid van gevoelige en waardevolle gebieden is uitgebreid onderzoek gedaan naar de eventuele schadelijke effecten. Binnen de voorwaarden van de vergunningen wordt voldoende geborgd dat zulke schadelijke effecten in praktijk niet zullen optreden. De impact op natuur en milieu is minimaal.
De afspraak in het Noordzeeakkoord over de Borkumse Stenen betreft vergroting van de vrijwaring van het gebied van bodemberoerende visserij, niet van gaswinning. De veronderstelling is onder meer dat de natuurwinst het grootst is als ten minste een significant deel van de meest waardevolle gebieden wordt gevrijwaard van visserij. De afspraak in het Noordzeeakkoord over oesterherstel betreft het aanwijzen van een gebied voor oesterherstel op het Friese Front, niet in het gebied de Borkumse Stenen.
Kan gaswinning worden toegestaan wanneer dit schade toebrengt aan een natuurherstelproject in een Natura 2000-gebied?
Indien men een project, zoals gaswinning, wil realiseren dient allereerst beoordeeld te worden of significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden zijn uit te sluiten. Als deze niet op voorhand zijn uit te sluiten is een passende beoordeling en een Wnb-vergunning vereist. De vergunning wordt alleen verleend indien uit de passende beoordeling zekerheid is verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.
Echter, het gebied Borkumse Stenen is geen Natura 2000-gebied. In theorie zou een dergelijk natuurherstelproject wel kunnen bijdragen aan de (landelijke) staat van instandhouding van bepaalde mariene habitattypen onder de Habitatrichtlijn, maar in dat kader tellen op kunstmatig substraat aangebrachte of aanwezige natuurwaarden (zoals platte oesters op kunstriffen) niet mee. Het gebied Borkumse Stenen wordt nog aangewezen als gebied onder de Kaderrichtlijn Mariene Strategie ter bescherming van het bodemecosysteem. Aanwijzing gebeurt met de vaststelling van het geactualiseerde Programma van Maatregelen, Mariene Strategie deel 3, als onderdeel van het Programma Noordzee 2022–2027. Ondanks dat het oesterherstelproject niet in een Natura 2000-gebied plaatsvindt, geven onderzoeken aan geen significant nadelige effecten op het oesterherstelproject zijn te verwachten (zie het antwoord op vraag 2).
Hoe rijmt de vergunningsaanvraag van One Days met de vergunningen die zijn afgegeven aan de organisatoren van het natuurherstelproject?
Voor het gaswinningsproject geeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) een omgevingsvergunning op grond van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) af voor het oprichten en gebruiken van het gaswinningsplatform en het uitvoeren van de boringen naar gas. Tevens geeft het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) voor de omgevingsvergunning een verklaring van geen bedenkingen af, waarbij de activiteiten worden beoordeeld aan de criteria van de Wet natuurbescherming (Wnb). Daarmee is de Wnb-vergunning geïntegreerd in de omgevingsvergunning. Naast de omgevingsvergunning verleent het Ministerie van EZK een mijnbouwvergunning voor het aanleggen van pijpleidingen (Mijnbouwwet) en een instemming met het winningsplan (Mijnbouwwet). In de betreffende vergunningen is onderzocht of de activiteiten geen significant nadelige effecten veroorzaakt voor natuur en milieu en veiligheid en zijn voorschriften opgenomen ter voorkoming daarvan.
Voor het oesterherstelproject heeft Rijkswaterstaat in 2018 een vergunning op grond van de Waterwet aan het Wereld Natuur Fonds verleend, waar o.a. verschillende voorschriften zijn opgenomen over de wijze waarop de projectwerkzaamheden moeten worden gemarkeerd, uitgevoerd en in stand gehouden en na afloop moeten worden verwijderd. Daarnaast heeft voor het oesterherstelproject LNV een vergunning op grond van de Wnb afgegeven. Bij de Wnb-vergunning is beoordeeld of het natuurherstelproject geen significant negatieve effecten veroorzaakt op Natura 2000-instandhoudingsdoelen van nabijgelegen Natura 2000-gebieden en in de vergunning zijn voorschriften opgenomen ter voorkoming daarvan.
Er is dan ook geen strijdigheid tussen de door ONE-Dyas aangevraagde vergunningen voor gaswinning in het gebied Borkumse Stenen en de vergunningen die aan de Stichting Wereld Natuur Fonds zijn verleend voor het oesterherstelproject in het gebied.
Is voor het project een natuurvergunning afgegeven? Zo ja, hoe garandeert u dat dit project niet leidt tot verslechtering van de natuur zoals opgenomen in artikel 6 lid 2 van de Vogel en Habitatrichtlijn?
Door EZK is tot nu toe een ontwerpomgevingsvergunning verleend op grond van de Wabo (zie ook het antwoord op vraag 5). Na toetsing van de activiteiten aan relevante bepalingen van de Wet natuurbescherming (mede i.r.t. EU-Vogelrichtlijn en EU-Habitatrichtlijn), hebben LNV en RVO (namens LNV) daarvoor tot nu toe ontwerpverklaringen van geen bedenkingen afgegeven. Daarbij is geconstateerd dat het gaswinningsproject weliswaar niet is gelegen in Natura 2000-gebied, maar wel significante gevolgen kan hebben voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden. LNV heeft daarbij aangegeven geen bedenkingen te hebben indien aan de omgevingsvergunning tenminste specifiek door LNV genoemde voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze hebben vooral betrekking op het nemen van geluidreducerende maatregelen tijdens de heiwerkzaamheden om het geluidsniveau in nabijgelegen Natura 2000-gebieden terug te brengen en significante gevolgen voor zeezoogdieren te voorkomen. RVO (namens LNV) heeft aangegeven geen bedenkingen te hebben in relatie tot verbodsbepalingen genoemd in artikel 3.5, lid 2 van de Wet natuurbescherming voor wat betreft bruinvissen, mits aan de Omgevingsvergunning ten minste specifiek door RVO genoemde voorschriften worden verbonden. Hiermee wordt voldoende geborgd dat via de Omgevingsvergunning wordt voldaan aan bepalingen van de EU-Vogelrichtlijn en -Habitatrichtlijn. Door afgifte van de verklaring van geen bedenkingen is de natuurvergunning geïntegreerd in de omgevingsvergunning.
Is onderzocht of het project van One Days de best beschikbare technieken met zo minimaal mogelijke impact op de natuur benut?
Nee. De Wnb vereist alleen dat significant negatieve effecten op de Natura 2000-instandhoudingsdoelen en verstoring van beschermde flora en fauna kunnen worden uitgesloten. Door af te zien van lozing van boorgruis en het toepassen van een actief koolstoffilter beperkt ONE-Dyas de impact op natuur wel verder dan waartoe zij wettelijk zijn verplicht.
Voldoet One Days aan de regels en eisen die het Rijk stelt aan het aanboren van nieuwe gas- en olievoorraden in Nederland?
Het project past binnen het kleineveldenbeleid dat gaswinning in eigen land de voorkeur heeft boven import van gas, mits dit veilig en milieuverantwoord kan plaatsvinden. Als de gaswinning niet veilig en milieuverantwoord kan worden uitgevoerd kan ook geen vergunning worden verkregen. Op basis van deze uitgangspunten heb ik alle ontwerpvergunningen in procedure gebracht. Definitieve besluitvorming vindt plaatst nadat alle zienswijzen op de ontwerpvergunningen zijn behandeld en verwerkt.
Op welke manier gaat de overheid aan de slag met de zorgen van deze milieuorganisaties?
De zorgen van de milieuorganisaties zijn naar voren gebracht in inspraakreacties. De inspraakreacties en adviezen worden meegenomen bij de definitieve besluitvorming. Deze zal naar verwachting niet eerder dan half oktober plaatsvinden.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Vanwege de afstemming van de beantwoording met meerdere departementen heeft beantwoording voor het reces niet kunnen plaatsvinden.
Het ontwerpweigeringsbesluit omtrent het aardwarmtewinningproject Californië Leipzig Gielen Geothermie |
|
Silvio Erkens (VVD), Peter Valstar (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het ontwerpweigeringsbesluit omtrent het aardwarmtewinningproject Californië Leipzig Gielen Geothermie?1
Ja.
Hoe groot is het gebruik van aardwarmte in de Nederlandse glastuinbouw? Hoe verschilt dat per regio? Hoe verschilt hierbij het bevingsrisico per regio?
Op dit moment zijn er ongeveer 20 aardwarmtesystemen in gebruik in Nederland, waarvan één systeem actief is in de gebouwde omgeving en waarvan de andere systemen warmte leveren aan de glastuinbouw. Meer dan de helft van de aardwarmtesystemen in Nederland liggen in de provincie Zuid-Holland. Daarnaast zijn er op dit moment aardwarmtesystemen actief in Noord-Holland (4), Flevoland (1), Overijssel (1) en Noord-Brabant (1). In 2019 is in de glastuinbouw 5,6 PJ aardwarmte geproduceerd.
Aardbevingsrisico’s voor aardwarmte zijn in Nederland niet regionaal vastgesteld. Voor elke afzonderlijk project moet de initiatiefnemer aangeven hoe groot het seismisch risico is en wat het effect daarvan kan zijn. De risico’s en effecten zijn afhankelijk van een groot aantal processen en lokale factoren zoals onder andere de geologie en operationele omstandigheden.
Hoeveel aardwarmte verwacht u in 2030 in de Nederlandse glastuinbouw? Hoeveel voor andere toepassingen (bijvoorbeeld in de gebouwde omgeving)?
Het aantal initiatieven voor de winning van aardwarmte neemt toe. Deze initiatieven worden door private partijen gestart en een exacte inschatting over toekomstige projecten is daarom lastig te maken. De wens is de realisatie van 35 extra projecten in de tuinbouwsector in de periode tot en met 2030 ten opzichte van het huidige aantal projecten.
In het Klimaatakkoord, onderdeel Gebouwde Omgeving, is een ambitie van 40 PJ duurzame warmte in collectieve warmtesystemen omschreven. Aardwarmte heeft de potentie om een van de grotere duurzame warmtebronnen te zijn voor levering aan warmtenetten in de gebouwde omgeving.
Hoeveel aardwarmteprojecten hebben de afgelopen vijf jaar een vergunning aangevraagd en verkregen? Hoeveel aanvragers hebben geen vergunning gekregen en op welke gronden zijn deze geweigerd? Hoeveel aardwarmteprojecten zijn er inmiddels actief in Nederland en hoeveel hectare tuinbouw maakt daar gebruik van?
Er zijn meerdere vergunningen nodig om in Nederland mijnbouwactiviteiten te kunnen ontplooien. Op grond van de Mijnbouwwet zijn een opsporingsvergunning, een winningsvergunning en een instemmingsbesluit op een winningsplan nodig. De Minister van Economische Zaken en Klimaat is verantwoordelijk voor de afgifte van deze vergunningen.
De opsporings- en winningsvergunningen noemen we marktordeningsvergunningen en deze zijn indicatief voor het aantal initiatieven. Een opsporingsvergunning geeft het recht aan de aanvrager om in een specifiek gebied onderzoek te doen naar de winning van aardwarmte. Een winningsvergunning kent aan de aanvrager het recht toe om een of meerdere gevonden doubletten te exploiteren. In de afgelopen vijf jaar zijn 56 opsporingsvergunningen en 22 winningsvergunningen afgegeven.
Eén aanvraag voor een opsporingsvergunning is afgewezen op grond van ontoereikende financiële capaciteiten van de aanvrager.
In het winningsplan wordt aangegeven hoe de winning van aardwarmte veilig kan worden uitgevoerd. De Minister van Economische Zaken en Klimaat geeft een instemmingsbesluit af op het ingediende winningsplan. Op dit moment zijn er 28 winningsplannen in behandeling.
Er is eenmaal instemming geweigerd op een winningsplan. Dit betreft het winningsplan van CLG waarvan het ontwerpweigeringsbesluit nu ter inzage ligt. De instemming is geweigerd omdat uit de ingediende adviezen op het winningsplan blijkt dat er met betrekking tot de veiligheid veel onzekerheden zijn bij de winning van aardwarmte in dit specifieke gebied.
Wat betreft de huidige aardwarmtesystemen die in gebruik zijn, kan ik aangeven dat op dit moment ongeveer 20 aardwarmtesystemen in Nederland in gebruik zijn. Deze kunnen bestaan uit meerdere doubletten. Binnen de glastuinbouw benut ruim 10% van het areaal deze duurzame vorm van warmteproductie.
Bent u van mening dat er, gegeven de omvang en ambitie van de energietransitie, ook gekeken moet worden naar de mogelijkheden voor aardwarmte in gesteente? Deelt u hierbij ons uitgangspunt dat het ook voor Oost-Brabant en Limburg van belang is om voldoende toegang te hebben tot betaalbare duurzame warmtebronnen?
Het gebruik van aardwarmte levert een belangrijke bijdrage aan de energietransitie doordat het de vraag naar aardgas zal verlagen. Ook in Oost-Brabant en Limburg, net zoals in de rest van Nederland, is het van belang om in de toekomst voldoende toegang te hebben tot betaalbare duurzame warmtebronnen als vervanging van het gebruik van aardgas.
Oost-Brabant en Limburg liggen boven een seismisch actieve breukzone: «de Roerdalslenk». Dit gegeven wordt meegenomen in de beoordeling van de risico’s.
Voor aardwarmteprojecten in de Roerdalslenk is dit een feit dat kan leiden tot de conclusie dat de risico’s niet aanvaardbaar zijn.
Het is daarom belangrijk dat alle partijen de mogelijkheden voor andere type aardwarmtesystemen, zoals bijvoorbeeld ondiepe aardwarmte, restwarmte of aquathermie als alternatief voor Oost-Brabant en Limburg verkennen.
Waarom is het wel mogelijk dat men in Duitsland, vlak over de grens van het project Californië Leipzig Gielen Geothermie, aardwarmtewinning toestaat?
Vermoedelijk wordt een aardwarmte initiatief bedoeld nabij de stad Straelen. De stad Straelen heeft als één van de winnaars van een staatswedstrijd in Duitsland recent een onderzoeksbudget gewonnen waarmee zij de haalbaarheidsstudie voor aardwarmtewinning kan uitvoeren (zie ook: https://www.straelen.de/rathaus-politik/veroeffentlichungen/presse-und-oeffentlichkeitsarbeit/pressemitteilungen/april-2021/stadt-straelen-nimmt-an-machbarkeitsstudie-zur-integration-von-tiefengeothermie-in-die-energieversorgung-teil/).
Het uitvoeren van deze haalbaarheidsstudie betekent niet dat daarmee ook zeker is dat het Duitse bevoegd gezag toestemming geeft tot het daadwerkelijk uitvoeren van boringen of het winnen van aardwarmte. Daarbij merk ik op dat, afgezien van mogelijk andere wettelijke kaders, bij iedere winning een locatie specifieke beoordeling van de risico’s gemaakt wordt. Dat betekent dat ieder project en de daarbij behorende risico’s uniek zijn.
Kunt u duidelijkheid geven over hoe u invulling geeft aan uw toezegging van 5 november 2020 dat het Staatstoezicht op de Mijnen (SoDM) in gesprek moest gaan met haar Duitse evenknie over geothermie in gesteentelagen? Zo ja, welke lessen zijn er geleerd? Zo nee, waarom heeft u dit niet gedaan?
Op 5 november 2020 is in antwoord op vragen van het lid Harbers (VVD) aangegeven dat de suggestie overgebracht zou worden aan SodM om ook kennis van over de grens maximaal te benutten bij de advisering op het winningsplan van CLG.
SodM heeft aangegeven dat het op de hoogte is van verschillende internationale aardwarmteprojecten en ontwikkelingen en de daarbij opgedane ervaringen en lopende onderzoekinitiatieven.
Bent u voornemens ook nog op andere manieren te bekijken hoe er op een veilige manier aardwarmte gewonnen kan worden in regio’s met een gesteentelaag? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Binnen enkele maanden rond ik de toegezegde brief over het risicobeleid van aardwarmte af. Hierin zal eveneens ingegaan worden op het kabinetsstandpunt om geen enkel gebied op voorhand uit te sluiten van aardwarmte, mede gelet op het belang van aardwarmte voor de energietransitie, omdat daarmee bijvoorbeeld ook de mogelijkheden van ondiepe aardwarmte die een ander risicoprofiel hebben worden uitgesloten. De brief zal onder meer ingaan op aanvullende vormen van voorzorg die nodig kunnen zijn in bepaalde regio’s of bij bepaalde technieken.
De dominante marktpositie van Vlaamse mediabedrijven |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u reeds kennisgenomen van het overgrote marktaandeel van de Vlaamse mediabedrijven DPG en Mediahuis van 95 procent van alle Nederlandse kranten?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Mediahuis en de Persgroep staatssteun van de Belgische overheid krijgen, zoals een btw-nultarief en gratis verzending door Bpost?
België kent op basis van historische uitzonderingen inderdaad een btw-nultarief voor erkende dagbladen (en tijdschriften). Dat België een btw-nultarief kan toepassen op kranten vindt zijn oorzaak in het gegeven dat de btw-richtlijn toestaat dat landen die voor 1991 een lager tarief toepasten, dat lagere tarief mogen blijven toepassen.2
Voor wat betreft de bezorging geldt dat kranten in België door het postbedrijf bpost worden bezorgd. De uitgeverijen betalen hiervoor, gratis bezorging is niet aan de orde. De kosten voor bezorging zijn vergelijkbaar in Nederland en België.3
Zijn er, vanwege deze Belgische staatssteun, bezwaren aan te merken op het aandeel van Vlaamse mediebedrijven in Nederland wat betreft oneerlijke concurrentie?
De staatssteun van de Belgische overheid aan bpost voor de periode 2016–2020 is beoordeeld binnen het gangbare Europese staatssteuntoezicht.4 De bezorging van erkende dagbladen en tijdschriften was één van de diensten van bpost waarvoor steun is verleend. De Europese Commissie heeft geoordeeld dat deze staatssteun de kosten niet zal overschrijden en heeft geen concurrentieverstoring op de interne markt geconstateerd. In dat licht bezien is er geen sprake van oneerlijke concurrentie.
Bent u van mening dat de mediaconcentratie van 95 procent van Nederlandse kranten onder slechts twee buitenlandse mediabedrijven kan leiden tot een dominante positie van deze mediabedrijven op de Nederlandse markt van regionale en landelijke bladen?
Fusies en overnames worden door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) beoordeeld op basis van de geldende kaders van de Mededingingswet. Op dit moment resteren er na verschillende concentraties nog twee grote spelers op het terrein van betaalde regionale en landelijke dagbladen, namelijk DPG Media en Mediahuis. Meest recent heeft de ACM de concentratie van Mediahuis en NDC goedgekeurd.5 NDC was een kleinere speler op deze markt. Er blijft volgens de ACM na deze concentratie voldoende concurrentie tussen de verschillende landelijke en regionale dagbladen en op de advertentiemarkt. Mediahuis heeft in het kader van deze overname toegezegd de bezorging van ochtendbladen van andere dagbladuitgevers zonder eigen distributienetwerk te (blijven) uitvoeren tegen redelijke voorwaarden, die vergelijkbaar zijn met die van de bezorging van de eigen kranten.
Is het aannemelijk dat Mediahuis en de Persgroep politieke en sociale invloed kunnen uitoefenen op de Nederlandse samenleving?
De redacties van de titels die door Mediahuis en DPG Media worden uitgegeven, doen hun werk onafhankelijk van de directie. Dit is de gebruikelijke manier van werken, maar is ook beschreven in de redactiestatuten van de verschillende dagbladen. Bovendien zijn er naast kranten nog diverse andere media die actief zijn op het gebied van het nieuwsvoorziening en nieuwsverspreiding.
Beschrijft u de Nederlandse krantenmarkt als een eerlijk speelveld, aangezien Belgische staatssteun deze mediabedrijven van liquide middelen voorziet om acquisitie van Nederlandse kranten mogelijk te maken?
Ik onderschrijf de suggestie dat mediabedrijven in België voorzien worden van liquide middelen om acquisities mogelijk te maken niet. Het postbedrijf bpost ontvangt staatssteun voor de periode 2016–2020 voor de bezorging van kranten en tijdschriften. Wanneer overheden in de EU meldingsplichtige staatssteun verlenen, wordt deze getoetst door de Europese Commissie, waarbij bedrijven onder bepaalde voorwaarden kunnen worden gecompenseerd voor het uitvoeren van een publieke dienst. De Europese Commissie heeft bij haar beoordeling van de staatssteun getoetst of er door België een methodiek wordt gehanteerd die ervoor zorgt dat de compensatie aan bpost niet hoger zal uitvallen dan de kosten van de taken van de openbare dienst. Deze regels moeten concurrentieverstoringen tot een minimum beperken en garanderen dat publieke middelen efficiënt worden ingezet. De Commissie heeft geconcludeerd dat de Belgische steunmaatregelen voldoen aan de EU-staatssteunregels. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zijn de kosten voor bezorging voor krantenuitgevers vergelijkbaar in Nederland en België.
Bent u van mening dat de regionale en landelijke kranten in Nederland beschermd moeten worden tegen oneerlijke concurrentie uit het buitenland?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 is compensatie voor een dienst van algemeen economisch belang binnen de EU onderworpen aan de Europese staatssteunregels. Subsidies die worden verleend door landen buiten de EU en die de concurrentie op de interne markt kunnen beïnvloeden, blijven momenteel echter grotendeels ongecontroleerd. Voor het kabinet is het van belang dat verstorende effecten op de interne markt van staatsfinanciering en staatseigendom van bedrijven uit derde landen worden aangepakt. Het op 5 mei jl. gepubliceerde Commissievoorstel over verstorende buitenlandse subsidies speelt hierin een belangrijke rol, geïnspireerd op het Nederlands voorstel voor een level playing field instrument uit 2019. Sectorspecifieke maatregelen zijn in mijn optiek niet nodig (zie tevens het antwoord op vraag 9).
Bent u voornemens om door middel van Autoriteit Consument & Markt een onderzoek te initiëren naar de dominante marktpositie van de Vlaamse mediabedrijven, die mogelijk op monopolistische wijze het politieke discours in handen hebben? Zo nee, waarom niet?
Nee. Als onafhankelijk toezichthouder bepaalt de ACM zelf welke onderzoeken zij doet. De ACM heeft de meldingsplichtige concentraties binnen de krantensector reeds getoetst en goedgekeurd op basis van Mededingingswet. Het Commissariaat voor de Media onderzoekt met de Mediamonitor elk jaar ontwikkelingen in de mediasector, waarbij eigendomsverhoudingen en marktaandelen worden betrokken. In de MediaMonitor 2020 heeft het Commissariaat reeds aandacht gevraagd voor de mogelijke effecten van de overname van Sanoma door De Persgroep (DPG) op de pluriformiteit van de informatievoorziening en zal dit de komende jaren volgen.6
Bent u voornemens om op een andere wijze de Nederlandse krantenmarkt eerlijker of bestendiger te maken tegen buitenlandse overnames van kranten?
Ik ben niet van mening dat aanvullende sectorspecifieke maatregelen om de Nederlandse krantensector te beschermen tegen buitenlandse overnames van kranten noodzakelijk zijn. In dit kader geldt tevens dat de mediasector niet als vitaal proces is aangemerkt. Als gevolg hiervan valt deze sector niet onder de reikwijdte van het voorstel voor de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames.