Fiscale bevoordeling van overuren door buitenlandse seizoenwerkers |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de afspraken die Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland heeft gemaakt met de Belastingdienst over het voor werkgevers en werknemers fiscaal gunstig verrekenen van overuren met huisvestingskosten en reiskosten van buitenlandse seizoenwerkers?1
De Belastingdienst heeft LTO Nederland op verzoek bij brief van 26 september 2012 uitleg gegeven over de bestaande regeling voor extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst, toegesneden op de land- en tuinbouwsector. Het gaat hier om een uitleg die past binnen de huidige wettelijke kaders en het huidige beleid van de Belastingdienst.
Wat is de noodzaak voor het maken van afspraken die leiden tot minder belasting- en premie-inkomsten? Hoeveel derft de overheid aan belasting en premies?
In het algemeen geldt dat werkgevers hun werknemers een belastingvrije vergoeding mogen geven voor de kosten die de werknemer maakt in het kader van zijn dienstbetrekking. Als de werkgever geen kostenvergoeding betaalt, kan de werknemer – met instemming van de werkgever – belast loon omruilen voor een onbelaste vergoeding om deze kosten op te vangen. Het moet dan gaan om kosten waarvan de vergoeding wettelijk is vrijgesteld van de loonbelasting, zoals bijvoorbeeld vergoedingen voor extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst. De Belastingdienst toetst vervolgens of de afspraken tussen de werknemer en werkgever passen binnen het wettelijke kader.
Met de gegeven uitleg kunnen werknemers in de land- en tuinbouwsector het loon dat zij voor overwerk ontvangen met medewerking van hun werkgever omzetten in onbelaste vergoedingen ter compensatie van de extra kosten die zij maken, omdat zij niet in Nederland wonen. Dit loon mag nooit meer zijn dan de aantoonbaar daadwerkelijk gemaakte kosten. De Belastingdienst heeft met de brief van 26 september 2012 bevestigd dat deze handelwijze van partijen binnen de wettelijke kaders past.
Omdat het hier gaat om het gebruik van een wettelijk voorziene vrijstelling derft de overheid geen belasting- en premie-inkomsten.
Waarom geldt de regeling alleen voor leden van een aantal organisaties van landbouwwerkgevers? Zijn niet leden uitgesloten? Zo ja, waarom en wat is de rechtvaardigheidsgrond daarvoor?
De Belastingdienst heeft in de brief aangegeven dat ook andere organisaties soortgelijke afspraken kunnen maken.
Wat betekent de afspraak voor de concurrentieverhoudingen tussen buitenlandse en buitenlandse seizoenswerkers?
Werknemers die in het buitenland wonen en tijdelijk hier werken, maken extra kosten in verband met reizen van hun woonplaats naar hun verblijfplaats in Nederland en hebben extra verblijfskosten in Nederland. In de Wet op de loonbelasting 1964 is een vrijstelling opgenomen voor vergoedingen van die extra kosten. Werknemers die in Nederland wonen hebben niet die extra kosten. Wel kunnen ook voor hen vrijstellingen van toepassing zijn voor vergoedingen van voor de dienstbetrekking noodzakelijke kosten.
Het is daarom niet aannemelijk dat de concurrentieverhoudingen tussen verschillende groepen werknemers op de arbeidsmarkt hierdoor beïnvloed wordt.
Stimuleert de afspraak overwerk? Zo ja, wordt dat gewenst geacht?
De keuze van een werknemer om over te werken zal veelal zijn gebaseerd op het werkaanbod bij de werkgever en de beloning die de werkgever betaalt voor overwerk. Het is niet aannemelijk dat de afspraak betrokkenen stimuleert om extra over te werken. Het aantal uren dat mag worden gewerkt is overigens begrensd in de Arbeidstijdenwet.
Is er overleg geweest met de vakbonden? Zo nee, waarom niet?
Nee, voor het uitleg geven en toepassen van een bestaande wettelijke vrijstelling voor kostenvergoedingen is overleg met vakbonden niet nodig.
De verhoogde vrijstelling van de erfbelasting voor mantelzorgers |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van de leden Recourt, Groot en Wolbert (allen PvdA) over de verhoogde vrijstelling van de erfbelasting voor mantelbezorgers?1
Ja, die herinner ik mij.
Herinnert u zich uw antwoord op de vragen 2 en 5 waarin u belooft te onderzoeken hoe de voorlichting aan mantelzorgers over erfbelasting en de vrijstelling verder zouden kunnen worden verbeterd? Zo ja, hebt u enig idee hoe lang dit onderzoek nog duurt? Kunt u toezeggen dat voor 2013 de informatievoorziening naar de mantelzorgers verbeterd zal zijn?
Ja, die mening deel ik. Ik ga ervan uit dat u doelt op het antwoord op vraag 4 van de betreffende set vragen. De informatievoorziening naar de mantelzorger is inmiddels verbeterd. De Sociale Verzekeringsbank heeft, als uitvoerder van het mantelzorgcompliment, de website met voorlichting aan mantelzorgers en hun zorgvragers aangepast en verwijst daarbij voor meer informatie over de voorwaarden door naar de website van de Belastingsdienst. Ook op de site van Mezzo is uitgebreide informatie geplaatst. Bovendien is, naar aanleiding van het overleg met Mezzo, de relatie tussen het mantelzorgcompliment en de erfbelasting opgenomen in de brief waarmee zorgvragers worden uitgenodigd een mantelzorgcompliment aan te vragen voor hun mantelzorger. Doel hiervan is om mantelzorgers bewust te maken van de mogelijkheid om – onder nadere voorwaarden – in aanmerking te komen voor een hogere vrijstelling voor de erfbelasting.
Deelt u de mening dat over het algemeen een mantelzorger niet snel het verband zal leggen tussen het ontvangen van een mantelzorgcompliment en de verhoogde vrijstelling van de erfbelasting? Zo ja, deelt u dan de mening dat in de informatievoorziening naar de mantelzorger dit verband duidelijk gemaakt moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u overwogen om in de brief die de SVB aan de zorgontvanger stuurt en waarin staat dat de zorgontvanger een mantelzorgcompliment mag uitdelen, nadere informatie op te nemen over de gevolgen van het accepteren of weigeren van het mantelzorgcompliment voor de erfbelasting en de vrijstelling daarvan voor de mantelzorger? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom laat u die informatie dan toch niet opnemen in de brief van de SVB? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dit is reeds gebeurd. Zie ook antwoord 2 en 3.
De SVB verstuurt maandelijks brieven naar zorgvragers die recht hebben op het geven van een mantelzorgcompliment. In deze brief is ook informatie opgenomen voor de mantelzorger over de gevolgen van het accepteren of weigeren van het mantelzorgcompliment voor de vrijstelling van de erfbelasting. Verder wordt er voor meer informatie doorverwezen naar de website van zowel de Belastingdienst als de SVB.
Als u niet heeft overwogen om nadere informatie over het verband tussen het mantelzorgcompliment en de erfbelasting op te (laten) nemen in de brief van de SVB, bent u bereid dat alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het geven van een mantelzorgcompliment als blijk van waardering voor de zorg die mantelzorgers verlenen, in eerste instantie niet bedoeld is voor het verkrijgen van vrijstelling van erfbelasting? Zo ja, deelt u dan de mening dat de genoemde vrijstelling voor erfbelasting voor mantelzorgers niet voor een belangrijk deel moet afhangen van het ontvangen van een mantelzorgcompliment en vindt u toepassing van de hardheidsclausule in de wet een gerechtvaardigde oplossing om dit te bewerkstelligen? Zo ja, op welke wijze gaat u hieraan gevolg geven? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het geven van een mantelzorgcompliment in eerste instantie niet bedoeld is voor het verkrijgen van de verhoogde vrijstelling in de erfbelasting. Voor toepassing van deze vrijstelling moet men als elkaars partner aangemerkt zijn voor de erfbelasting. Als hoofdregel geldt dat bloedverwanten in de rechte lijn (ouders, kinderen, kleinkinderen) voor de erfbelasting niet elkaars partner kunnen zijn. Op deze hoofdregel bestaat één uitzondering: twee meerderjarige bloedverwanten in de eerste graad (een ouder en een kind) kunnen toch als elkaars partner worden aangemerkt indien zij gedurende 6 maanden voorafgaand aan het overlijden op hetzelfde adres zijn ingeschreven, een notarieel samenlevingscontract met wederzijdse zorgverplichting hebben, zij geen andere partner hebben én één van hen een mantelzorgcompliment heeft ontvangen in verband met in het jaar voorafgaand aan het overlijden aan de ander verleende zorg. Voor de uitzondering op het partnerbegrip voor deze mantelzorgers is wel vereist dat dit voor de Belastingdienst uitvoerbaar is. Daarom is in het amendement Sap de uitzondering gekoppeld aan het mantelzorgcompliment. Nu sprake is van een uitdrukkelijke keuze van de wetgever, heb ik geen ruimte om daarvan met toepassing van hardheidsclausule af te wijken.
Het verschil in belastingdruk tussen bouwrijpe en braakliggende grond |
|
Ed Groot (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de reden dat een eigenaar bij de verkoop van een bouwterrein, waarvan de bebouwing is gesloopt maar enkel de funderingen nog aanwezig zijn, alleen de overdrachtsbelasting van 2% verschuldigd is, terwijl deze eigenaar, indien hij ook de funderingen verwijdert, bij overdracht het BTW-tarief van 19% verschuldigd is?
In algemene zin kan niet worden gezegd dat de verkoop van een bouwterrein, waarvan de bebouwing is gesloopt maar enkel de funderingen nog aanwezig zijn, altijd belast is met overdrachtsbelasting en de verkoop belast is met btw als ook de funderingen verwijderd zijn.
Het antwoord op de vraag of btw moet worden voldaan of overdrachtbelasting hangt af van het antwoord op de vraag of voor de btw-heffing een ondernemer een bouwterrein levert.
Op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968 is sprake van een bouwterrein als met betrekking tot onbebouwde grond:
Alleen als geen van deze situaties zich voordoet, is de levering van onbebouwde grond vrijgesteld van btw en belast met overdrachtsbelasting (6%).1 Het antwoord op de vraag of sprake is van een bouwterrein of niet, vergt uiteraard een feitelijke beoordeling van geval tot geval.
Deelt u de mening dat het op deze wijze niet loont leegstaande terreinen om te vormen tot een grasveld of tuin voor de mensen in de buurt, aangezien de sloop van de fundering geld kost en men vervolgens bij de verkoop meer belasting moet betalen? Zo nee, waarom niet?
Nee, naar mijn mening kan niet worden gezegd dat het niet loont om leegstaande terreinen om te vormen tot een grasveld of tuin door sloop van de fundering, omdat men vervolgens bij verkoop meer belasting moet betalen. In de eerste plaats is de verkoop van een terrein alleen belast met btw als sprake is van een bouwterrein en de levering plaatsvindt door een ondernemer. Als een particulier een bouwterrein levert is alleen overdrachtsbelasting verschuldigd door de verkrijger. In de tweede plaats leidt de verwijdering van de fundering evenmin tot btw-heffing als die verwijdering plaatsvindt met het oog op het ontstaan van een grasveld of tuin. In dat geval wordt niet voldaan aan de voorwaarde dat de bewerking plaatsvindt met het oog op bebouwing. Een tuin of grasveld is namelijk geen bebouwing in de zin van de btw-regelgeving. In de derde plaats is btw-heffing niet altijd duurder dan heffing van overdrachtsbelasting. Integendeel. Als de afnemer van de grond een btw-plichtige ondernemer is met aftrekrecht, is btw-heffing juist voordeliger, omdat de afnemer de in rekening gebrachte btw in aftrek kan brengen en de overdrachtsbelasting niet in aftrek kan worden gebracht zoals als de btw. Verder heeft de btw-plichtige leverancier van de grond ook recht op aftrek van btw voor de kosten die hij heeft gemaakt voor de levering van de grond.
Deelt u de mening dat door het huidige belastingregime de leefbaarheid van wijken daalt, aangezien sloopterreinen met openliggende funderingen het aanzicht van de wijk verminderen en een gevaar voor de spelende jeugd kunnen zijn, zeker omdat door de economische crisis steeds meer terreinen ongebruikt leegstaan? Zo nee, waarom niet?
Er zijn de minister van BZK en mij geen signalen bekend dat de leefbaarheid in bepaalde wijken of buurten onder druk staat als gevolg van een verschil in belastingdruk tussen terreinen met openliggende funderingen en zonder openliggende funderingen.
Bent u voornemens deze ongelijke belastingdruk bij verkoop tussen bouwrijpe en braakliggende terreinen te verhelpen, om zodoende de eigenaren van de bouwrijpe gronden te stimuleren de leefbaarheid in de wijken te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
In zijn arrest van 9 september 2011, nr. 10/02888, heeft de Hoge Raad een vraag gesteld aan het Hof van Justitie EU over het al dan niet ontstaan van een bouwterrein als een onbebouwd terrein wordt geleverd na sloop van daarop staande bebouwing, welke sloop is verricht met het oog op nieuwbouw. De Hoge Raad heeft deze vragen gesteld omdat er twijfel bestaat over zijn eerder gegeven uitleg dat sloop van een gebouw niet leidt tot een bouwterrein in btw-technische zin. Totdat het Hof van Justitie deze vraag beantwoordt, zal in de praktijk moeten worden uitgegaan van de eerder door de Hoge Raad bepaalde lijn dat sloop niet leidt tot een bouwterrein. Ik ben niet voornemens om in afwachting daarvan thans wettelijke maatregelen te nemen.
Nieuwe berichten over “middeleeuwse belastingheffing” |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Woerden mogelijk ook dupe van dertiende penning»?1
Ja.
Heeft de gemeente Woerden al een aanslag voor de dertiende penning gekregen? Zo ja, hoe hoog is die aanslag? Wat kan die aanslag de burgers van Woerden kosten? Kan een dergelijke aanslag nog wel opgelegd worden?
Uit informatie van de gemeente Woerden begrijp ik dat de gemeente tot op heden (28 september) zelf geen aanslag heeft ontvangen. Het recht van de dertiende penning is het recht op 1/13 van de waarde van de grond bij verkoop (7,7%). Bij de invoering in 1984 van de Wet regelen omtrent de opheffing van het recht van de dertiende penning (Stb. 443) is geregeld dat de heffing tot 2015 wordt verhoogd tot 11%.
Wist de gemeente Woerden bij de aankoop van de grond dat er mogelijk een dertiende penning zou moeten worden betaald? Had de gemeente Woerden dat kunnen weten? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Van de gemeente Woerden begrijp ik dat de gemeente bij de aankoop van de grond bekend was met de mogelijkheid dat er een aanslag kon worden opgelegd op grond van de dertiende penning.
Kan de dertiende penning door de rechthebbende op ieder moment dat hem dat uitkomt worden opgelegd? Kan de rechthebbende naar eigen inzicht ervoor kiezen om wel burgers maar niet de gemeente een aanslag te sturen? Zo ja, deelt u de mening dat dit willekeur in de hand werkt en acht u dit geoorloofd? Zo nee, waarom niet?
De rechthebbende kan vanaf het moment van verkoop van de grond de dertiende penning innen. De dertiende penning kan door niet-gebruik (non-usus) teniet gaan. De Hoge Raad oordeelde in een zaak over de heffing van de dertiende penning tussen de Stichting Beheer Kasteel Renswoude en een inwoner van Kamerik (HR 20 juni 1997, NJ 1999, 302) dat wanneer een perceel grond is overgedragen en de dertiende penning gedurende dertig jaar na overdracht niet wordt geheven, het recht van de uitoefening van de dertiende penning is verjaard. Er zal moeten worden beoordeeld of dit ook geldt voor de gemeente Woerden, als die zou worden aangeslagen. Het is aan de rechter om te beoordelen of de wijze waarop de dertiende penning wordt geheven willekeur al dan niet in de hand werkt. Als de rechthebbende de Staat zelf is, dan is de Staat, ook wanneer zij privaatrechtelijk handelt, gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (HR 27 maart 1987, NJ 1987, 727, AB 1987, 273). Voor een deel van de gronden, gelegen in de omgeving van Abcoude en Vinkeveen, is het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB) namens de Staat rechthebbende. Momenteel wordt de positie van de Staat in kaart gebracht en wordt onderzocht of het opportuun is dat de Staat haar rechten zal effectueren in de resterende periode dat het recht op de dertiende penning nog bestaat, en zo ja, hoe. De Staatssecretaris van Financiën zal de Kamer hier nader over informeren.
Kan het recht om bij een concrete transactie een dertiende penning te heffen verjaren indien er jarenlang geen gebruik is gemaakt van dat recht? Zo ja, wat is de verjaringstermijn? Zo nee, acht u het redelijk en billijk dat burgers en overheden pas tientallen jaren na een transactie alsnog geconfronteerd worden met een aanslag?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de grondslag voor een aanslag op basis van de dertiende penning bij transacties die voor de inwerkingtreding van de Wet regelen omtrent de opheffing van het recht van de dertiende penning (1984) zijn gedaan?
Het recht om de dertiende penning te heffen is een oud-vaderlands zakelijk recht dat zijn oorsprong vindt in de Middeleeuwen. Dit betekent dat het recht van de dertiende penning al van toepassing was voordat het Burgerlijk Wetboek in 1838 werd ingevoerd. Deze rechten werden niet gecodificeerd in het Burgerlijk Wetboek, maar bleven wel gehandhaafd (Stb. 1829, 29). In 1969 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er nog steeds een grondslag bestond om de dertiende penning te innen (HR 25 april 1969, NJ1970, 3). Ingevolge artikel 69 onderdeel a Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek is het recht ook bij de invoering van het huidige Burgerlijk Wetboek in 1992 blijven bestaan. De wet van 1984 regelt dat de dertiende penning per 1 januari 2015 wordt afgeschaft.
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere schriftelijke vragen van het lid Heijnen (PvdA) over dit onderwerp, gesteld op 8 augustus 2012.
De "diaspora-belasting" voor Eritrese Nederlanders |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eritrese Nederlanders betalen onder dwang oorlogsgeld»?1
Ja.
Kunt u aangeven of het klopt dat het Eritrese consulaat Eritrese Nederlanders dwingt om 2 % van hun inkomen af te staan?
De Eritrese overheid int sinds 1994 via de ambassades en consulaten een 2% «Development and Rehabilitation» inkomensbelasting onder Eritrese burgers in het buitenland. Het heffen van een dergelijke belasting is in Nederland niet illegaal, evenmin het onthouden van overheidsdiensten bij weigering om te betalen. Volgens een rapport van 13 juli jl. van de VN Monitoring Group on Somalia and Eritrea zou dergelijke belastingheffing door ambassades en consulaten gepaard gaan met intimidatie, bedreiging en dwang.
Voor het vaststellen of misdrijven als afpersing en soortgelijke delicten aan de orde zijn, zijn politie en het openbaar ministerie (OM) in belangrijke mate afhankelijk van aangifte en melding door de slachtoffers. Zodra er aangifte is gedaan zal de politie onder leiding van het OM daar onderzoek naar doen. Lopende een onderzoek worden geen mededelingen daarover gedaan.
Zo ja, dient deze zogenaamde «diaspora-belasting» – zoals een VN-rapport2 deze praktijken duidde – te worden overgemaakt aan de Eritrese overheid of familieleden in Eritrea?
Deze belasting wordt via Eritrese ambassades of consulaten overgemaakt aan de Eritrese overheid.
Kunt u aangeven of deze financiële middelen inderdaad worden aangewend voor de financiering van terroristische activiteiten door al-Shabaab, waarmee wellicht ook de piraterij in Somalië ondersteund wordt, zoals het genoemde artikel stelt?
De UN Monitoring Groupdoet onderzoek naar onder andere deze kwestie. In haar meest recente rapport van 13 juli jl. heeft de groep geen bewijs kunnen vinden van steun door Eritrea aan Al-Shabaab.
Als deze berichten kloppen, bent u dan bereid om de Eritrese afgevaardigde in Nederland hierop aan te spreken?
De Eritrese tijdelijk zaakgelastigde is op 16 augustus op het ministerie van Buitenlandse Zaken ontboden om opheldering te geven over de inning van belasting en fondsenwerving onder de Eritrese diaspora in Nederland.
Kunt u aangeven of andere landen soortgelijke activiteiten bezigen, en zo ja, welke landen?
Vergelijkbare activiteiten van andere landen zijn mij niet bekend.
Mogelijke belastingontwijking door de NS |
|
Farshad Bashir |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Is het waar dat de financiële tak van NS, NS Financial Services Co, in Dublin is gevestigd, zoals wordt gemeld in het artikel op de website van de Railway Gazette van 6 juli 2012?1
Ja.
Wat is de reden van het feit dat dit onderdeel van NS in Dublin is gevestigd?
Halverwege de jaren 90 ontstond voor de NS het risico dat ze zou blijven zitten met overbodig materieel als het concern het vervoer in een bepaald gebied niet meer mag verzorgen, met ongewenste kapitaalvernietiging tot gevolg. Om dit risico te scheiden van de overige activiteiten van de NS was oprichting van een apart bedrijf wenselijk. Door dit bedrijf te laten functioneren als een leasemaatschappij zouden niet alleen andere concessiehouders eenvoudiger gebruik kunnen maken van het door de NS aangeschafte rollend materieel, maar werd ook het risico op kapitaalvernietiging verkleind. Het bedrijf is in Ierland gevestigd vanwege het gunstige investeringsklimaat voor leasemaatschappijen in dit land.
Sinds wanneer is dit bedrijfsonderdeel gevestigd in een ander land dan Nederland?
Vanaf de oprichting in 1998 is de vestigingsplaats Dublin geweest.
Heeft u hiervoor via de Algemene Vergadering van Aandeelhouders toestemming gegeven? Zo ja, wanneer en waarom?
De oprichting van deze dochteronderneming viel niet onder de statutaire goedkeuring van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders.
Is het waar dat NS Financial Services Co in Ierland belasting afdraagt in plaats van in Nederland? Om hoeveel geld gaat dit?
De geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen staat eraan in de weg informatie over individuele belastingplichtigen openbaar te maken.
Hoe hoog is de belastingopbrengst die de Nederlandse Staat jaarlijks misloopt door de vestiging van NS Financial Services Co in het buitenland? Hoeveel bedraagt de totale belastingopbrengst die Nederland is misgelopen door de vestiging van NS Financial Services Co in het buitenland?
Zie antwoord vraag 5.
Welke invloed heeft de buitenlandse vestiging van NS Financial Services Co op de hoogte van het dividend dat NS jaarlijks afdraagt aan de Nederlandse Staat? Indien NS Financial Services Co in Nederland gevestigd zou zijn, zou dan het bedrag aan dividend samen met de te betalen belasting in Nederland niet hoger zijn geweest dan het dividend dat nu ontvangen wordt? Kunt u hier uitgebreid op ingaan in uw antwoord?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de buitenlandse vestiging van NS Financial Services Co invloed, zowel in directe als in indirecte zin, op de maximale hoogte van de uit te keren bonussen aan het bestuur van NS? Zo ja, welke invloed heeft de buitenlandse vestiging van NS op de hoogte van de bonussen voor het bestuur van NS?
Nee.
Vindt u het gerechtvaardigd dat de belasting die NS afdraagt in het buitenland niet ten goede kan komen aan beter openbaar vervoer in Nederland?
De afdrachten van in Nederland door belastingplichtigen afgedragen belastinggelden zijn niet op voorhand geoormerkt om aan bepaalde doeleinden uitgegeven te worden; het is derhalve niet te zeggen of door NS in Nederland afgedragen belastingen ten goede komen aan beter openbaar vervoer.
Bent u bereid om actie te ondernemen zodat NS belasting in Nederland afdraagt? Zo ja, wanneer en hoe? Zo nee, waarom niet?
Zoals door één van mijn voorgangers, staatssecretaris Vermeend, uiteengezet in antwoord op vragen ingediend in 1999 door het lid Van Bommel 2 staat het bedrijven in beginsel vrij om in het buitenland activiteiten te verrichten. Dit brengt met zich mee dat – voorzover het reële activiteiten betreft – deze activiteiten naar de in het desbetreffende buitenland geldende regels en tarieven zullen worden belast. Mocht het verrichten van buitenlandse activiteiten geen reële betekenis hebben, dan wordt getracht op gekunstelde wijze de Nederlandse belastinggrondslag uit te hollen. Dergelijke constructies worden door de Belastingdienst met alle beschikbare middelen bestreden.
Middeleeuwse “belastingheffing” |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bewoners verrast door heffing uit 15de eeuw»?1
Ja.
Wat is de exacte juridische grondslag van de dertiende penning? Is met de Wet regelen omtrent de opheffing van het recht van de dertiende penning (1984) waarmee de dertiende penning per 2015 wordt opgeheven, tegelijkertijd een juridische grondslag gegeven aan een heffing die tot dat moment vooral op gewoonterecht was gebaseerd?
Het recht op de heffing van de dertiende penning is een in de Middeleeuwen ontstaan zakelijk recht. Dit recht houdt in dat de rechthebbende bij de overdracht van grond jegens de koper recht heeft op een dertiende deel van de tussen verkoper en koper bedongen prijs. Het recht op de dertiende penning is een ongeschreven recht dat nog in bepaalde delen van de provincie Utrecht geldt. Het recht op de dertiende penning is blijven bestaan bij de invoering van het Burgerlijk Wetboek in 1 838 en het huidige Burgerlijk Wetboek in 1992 (artikel 69 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek). De dertiende penning wordt per 1 januari 2015 afgeschaft (Wet van 3 oktober 1984 (Stb. 443).
Hadden de inwoners van Kamerik die nu met de betaling van de dertiende penning worden geconfronteerd, eerder kunnen weten van de verplichting tot betaling van die heffing? Zo ja, hoe dan?
De koper kan, indien het recht niet is ingeschreven, de verkoper aanspreken met een beroep op de mededelingsplicht uit artikel 7:15 BW. De koper kan ook van de notaris, die een algemene rechercheplicht heeft, kennis krijgen van het bestaan van het recht van de dertiende penning. Het recht op de dertiende penning is een registergoed en kan worden ingeschreven in de openbare registers (artikel art. 150 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek).
Hoe en op grond waarvan wordt de hoogte van de opgelegde heffing bepaald? Welke rechtsmiddelen hebben de burgers die de dertiende penning moeten betalen om zich tegen de heffing of de hoogte van die heffing te verzetten?
De hoogte van de heffing werd lange tijd berekend op basis van 1/13 van de waarde van de grond bij verkoop (7,7%). Bij de invoering in 1984 van de Wet regelen omtrent de opheffing van het recht van de dertiende penning (Stb. 443) is geregeld dat tot 2015 de heffing wordt verhoogd tot 11%. Burgers kunnen zich tot de burgerlijke rechter wenden wanneer zij van mening zijn dat de dertiende penning onterecht wordt geheven.
Kan een zakelijk recht dat honderden jaren oud is nog worden vervreemd of overgedragen aan een andere particulier of rechtspersoon? Zo ja, waarom en hoe dan? Zo nee, hoe kan het dan dat de stichting Beheer Kasteel Renswoude die heffing oplegt?
Voor alle zakelijke rechten geldt dat zij in beginsel overdraagbaar zijn (art. 3:83 BW). Dit geldt ook voor zakelijke rechten die zijn ontstaan voor de totstandkoming van het Burgerlijk Wetboek (art. 69 onderdeel a Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek). Naar ik begrijp is de Stichting Beheer Kasteel Renswoude op 28 november 1990 door middel van het verlijden van een notariële akte rechthebbende op dit recht geworden (Bron: J.T. Van Es, «Dertiende penning nieuw leven ingeblazen» in: Heemtydingen orgaan voor de streekgeschiedenis van het Stichts-Hollandse grensgebied, 1994, Woerden, p. 12–26).
Kan een zakelijk recht zoals de dertiende penning nadat er tientallen jaren geen gebruik van is gemaakt, verjaren? Zo ja, is daar in Kamerik sprake van?
De dertiende penning kan door niet-gebruik (non-usus) teniet gaan. De Hoge Raad oordeelde in een zaak over de heffing van de dertiende penning tussen de Stichting Beheer Kasteel Renswoude en een inwoner van Kamerik (HR 20 juni 1997, NJ 1999, 302) dat wanneer een perceel grond is overgedragen en de dertiende penning gedurende dertig jaar na overdracht niet wordt geheven, het recht van de uitoefening van de dertiende penning is verjaard. De Hoge Raad oordeelde in deze zaak eveneens dat het aan de Stichting Beheer Kasteel Renswoude was het bewijs te leveren dat het recht binnen dertig jaar na de overdracht van de grond was uitgeoefend. Per geval zal moeten worden beoordeeld of dit ook geldt voor de inwoners van Kamerik waarvan thans de dertiende penning wordt geheven. Of er in casu eventueel al dan niet sprake is van non-usus, is aan de rechter om te beoordelen.
De overeenstemming tussen de Verenigde Staten en de vijf grootste economieën van Europa om belastingontduiking tegen te gaan |
|
Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Is het waar dat er overeenstemming is bereikt tussen de VS en de vijf grootste economieën van Europa om belastingontduiking tegen te gaan, zoals blijkt uit het artikel in de Financial Times?1 Zo ja, kunt u een toelichting geven op de inhoud van deze overeenkomst?
In vervolg op het «joint statement» van februari 2012 tussen de VS en een groep van vijf Europese landen (Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk),2 is op 26 juli 2012 een model voor een bilaterale administratieve overeenkomst gepubliceerd.3 Het is een raamwerk voor rapportage door de financiële instellingen van een land aan de belastingdienst van het desbetreffende land. Het betreft de rapportage over rekeningen op naam van Amerikaanse cliënten van financiële instellingen aan de belastingdienst. In de modelovereenkomst is opgenomen dat de belastingdienst die gegevens vervolgens op automatische en wederkerige basis uitwisselt met de VS op basis van de bepalingen in de bestaande belastingverdragen. In de bijlage van de overeenkomst is ruimte voor landenspecifieke bepalingen.
De VS en de G5-landen hebben in een gezamenlijke verklaring aangegeven dat zij spoedig een bilaterale overeenkomst willen sluiten, gebaseerd op deze modelovereenkomst. Ook worden andere jurisdicties uitgenodigd een dergelijke overeenkomst te sluiten. Het is een belangrijke stap richting een gezamenlijke aanpak om belastingontwijking te bestrijden, aldus de VS en de G5-landen.
Kunt u een inschatting geven van het bedrag aan belastinggeld dat Nederland in 2011 is misgelopen door belastingontduiking?
De VS heeft tot doel met de Foreign Account Tax Compliance Act (de FATCA) belastingontduiking van Amerikanen met rekeningen in het buitenland te bestrijden en daarmee de eigen belastingopbrengsten te vergroten. Het is niet mogelijk om een inschatting te geven van het bedrag dat Nederland in 2011 is misgelopen door belastingontduiking, omdat gemiste belastingopbrengsten als gevolg van (nog) niet ontdekte fraude zich per definitie aan het zicht onttrekken. De FATCA is een Amerikaanse wet en gericht tegen het ontgaan van Amerikaanse belastingheffing. Het doel van de bilaterale administratieve overeenkomst is de uitvoeringslasten voor de Nederlandse financiële sector te beperken en er voor te zorgen dat er geen juridische belemmeringen zijn, met name ten aanzien van gegevensbescherming bij uitwisseling van informatie. De overeenkomst zorgt er immers voor dat de gegevens niet rechtstreeks door de financiële instellingen aan de Amerikaanse belastingdienst worden geleverd, maar via de overheden worden uitgewisseld. Daarnaast voorziet de overeenkomst in wederkerigheid van de afspraken over automatische informatie uitwisseling. Hierdoor zou de Nederlandse overheid automatisch belastinggegevens ontvangen over rekeningen van Nederlanders in de VS. Nederland en de VS wisselen onder het belastingverdrag reeds geruime tijd informatie uit, zij het dat deze uitwisseling vooralsnog beperkt is gebleven tot uitwisseling op verzoek en spontane uitwisseling. Automatische uitwisseling van financiële gegevens zoals voorzien in de recent gepubliceerde modelovereenkomst kan mijns inziens bijdragen tot het effectiever benutten van het instrument inlichtingenuitwisseling en daarmee naar verwachting ook tot hogere belastingopbrengsten. Mijns inziens is automatische uitwisseling van financiële gegevens van groot belang in de strijd tegen belastingfraude.
Zou de genoemde overeenkomst volgens u kunnen bijdragen aan hogere belastingopbrengsten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft Nederland deze overeenkomst niet ondertekend? Gaat u dit alsnog goedmaken? Zo ja, hoe? Zo niet, waarom niet?
De overeenkomst is een modelovereenkomst en vormt de basis voor bilaterale administratieve overeenkomsten tussen de VS en landen waarmee de VS een belastingverdrag heeft. De G5-landen zullen met de VS nog een bilaterale administratieve overeenkomst moeten aangaan.
Nederland heeft reeds in de fase van de «joint statement» van februari 2012 bij de VS aangegeven geïnteresseerd te zijn in een dergelijke overeenkomst. Nu de modelovereenkomst is gepubliceerd zullen de contacten om te komen tot een bilaterale administratieve overeenkomst worden voortgezet.
De bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956 |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Breda van 13 juli 2012 waarin de rechtbank geoordeeld heeft dat de vrijstelling voor ondernemingsvermogen in de Successiewet 1956 in strijd is met het gelijkheidsbeginsel?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de reikwijdte van deze uitspraak is? Is de uitspraak volgens u beperkt tot het privévermogen van de overledene (dat tot een tijdens het leven gestaakte onderneming behoorde) en dat gebruikt wordt in de onderneming van de verkrijger of geldt de uitspraak ook voor privévermogen dat geen ondernemingsvermogen is geweest of zal worden?
De Belastingdienst is het niet eens met de onderhavige uitspraak van Rechtbank Breda. Tegen de uitspraak zal dan ook hoger beroep worden ingesteld. Het instellen van sprongcassatie zou mijn voorkeur hebben. Die mogelijkheid bestaat echter alleen indien de wederpartij daarmee instemt.
In dit kader is ook van belang dat de Hoge Raad reeds op 9 december 2011, nr. 11/02099 (LJN: BU6998) arrest heeft gewezen waarbij dezelfde rechtsvraag in het voordeel van de Belastingdienst is beantwoord. De Hoge Raad heeft in die zaak impliciet beslist (namelijk door bevestiging van de oordelen van rechtbank en hof) dat de faciliteit van de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956 niet in strijd is met het discriminatieverbod zoals neergelegd in de artikelen 14 EVRM2 en 26 IVBPR3. De Hoge Raad heeft dit beslist onder verwijzing naar artikel 81 RO4, hetgeen betekent dat de Hoge Raad een nadere motivering niet nodig achtte. De aan het arrest voorafgaande uitspraken van Rechtbank Arnhem van 25 maart 2010, nr. 09/1750 (LJN: BX0548) en Gerechtshof Arnhem van 22 maart 2011, nr. 10/00194 (LJN: BQ0618) waren expliciet op dit punt. Ik ben derhalve van mening dat reeds voldoende duidelijkheid is gecreëerd, namelijk dat er geen sprake is van strijd met het discriminatieverbod. Het valt binnen de ruime beoordelingsvrijheid («wide margin of appreciation») die de wetgever nu eenmaal heeft. De intentie van de wetgever is geweest bedrijfsopvolgingen zo min mogelijk te laten belemmeren door een heffing van schenk- en erfbelasting.
Het arrest van de Hoge Raad en de uitspraak van Rechtbank Breda betreffen het belastingjaar 2007. Ook met betrekking tot latere jaren – dus ook na de herziening van de Successiewet 1956 per 1 januari 2010 en de aanpassing van de bedrijfsopvolgingsregeling bij die herziening – neemt de Belastingdienst het standpunt in dat geen sprake is van een onaanvaardbare discriminatie.
Hoe beoordeelt u deze uitspraak? Wat betekent deze uitspraak voor belastingplichtigen?
Zie antwoord vraag 2.
Moet iedere verkrijger op basis van de Successiewet 1956, bezwaar maken tegen aanslagen schenk- of erfbelasting? Dient in nog in te dienen aangiften reeds een beroep te worden gedaan op deze uitspraak?
Een verkrijger die meent in aanmerking te komen voor de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet dient dit tot uitdrukking te brengen in zijn aangifte dan wel, indien reeds een aanslag is opgelegd die nog niet onherroepelijk vaststaat, een bezwaarschrift in te dienen. Bezwaarschriften tegen aanslagen die al onherroepelijk vaststaan, zullen niet-ontvankelijk worden verklaard. Een beroep op de bedrijfsopvolgingsregeling in gevallen waarin al aangifte is gedaan, maar de aanslag nog niet is opgelegd, dient in de vorm van een aanvulling op de aangifte te worden gedaan.
Bent u bereid nu al aan te geven dat u vanaf een nu aan te geven moment de uitspraak algemeen bindend zult verklaren, onafhankelijk van het feit of iemand bezwaar of beroep heeft aangetekend dan wel beroep heeft gedaan op de uitspraak? Bent u zich ervan bewust dat hiermee een enorme stapel bezwaarschriften en een rare vorm van rechtsongelijkheid, tussen de mensen die wel wisten van de uitspraak en daar een beroep op deden en de mensen die de uitspraak niet kenden en er geen beroep op deden, wordt voorkomen?
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 9 december 2011 zal ik de uitspraak van Rechtbank Breda niet als richtsnoer nemen. Bij het regelen van aanslagen schenk- en erfbelasting neemt de Belastingdienst het arrest van de Hoge Raad als leidraad. Tegen de uitspraak van de rechtbank zal hoger beroep worden ingesteld. Een ieder die in weerwil van het arrest van de Hoge Raad voor niet-ondernemingsvermogen een beroep wil doen op de faciliteiten bij bedrijfsopvolging zal zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven dit bij de aangifte of in een bezwaarschrift moeten doen. Ik beraad mij momenteel op mogelijkheden om bezwaarschriften op een voor Belastingdienst en belastingplichtigen zo doelmatig mogelijke wijze te behandelen.
Bent u bekend met de schatting van de gevolgen van de uitspraak op een bedrag van € 1 miljard?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat de budgettaire consequenties van de uitspraak € 1 miljard bedragen? Zo nee, hoe hoog schat de Belastingdienst de budgettaire consequenties?
Of de uitspraak van Rechtbank Breda budgettaire consequenties heeft, is afhankelijk van het uiteindelijke oordeel van de Hoge Raad. Zoals ik in het antwoord op de vragen 2 en 3 heb aangegeven, zal ik in beroep gaan tegen de uitspraak van de rechtbank. Als de Hoge Raad in overeenstemming met zijn arrest van 9 december 2011 oordeelt dat de bedrijfsopvolgingsregeling geen onaanvaardbare discriminatie inhoudt, zijn er geen budgettaire consequenties. Die zijn er evenmin als de Hoge Raad de regeling wel discriminatoir zou achten, maar geen directe werking aan dat oordeel verbindt en het herstel van die discriminatie aan de wetgever overlaat. Een budgettaire derving zal alleen optreden als de Hoge Raad volledig «om zou gaan» en de uitspraak van Rechtbank Breda geheel in stand laat inclusief het opleggen van conserverende aanslagen voor niet-ondernemingsvermogen. In dit laatste geval kan – indien belastingplichtigen massaal een beroep op de bedrijfsopvolgingsregeling zouden doen – de budgettaire derving oplopen tot € 1 miljard of meer per jaar. Een eventuele derving kan overigens alleen betrekking hebben op aanslagen die nog niet onherroepelijk vaststaan. Gelet op het genoemde arrest van de Hoge Raad zie ik de uitkomst van procedures met vertrouwen tegemoet.
Bent u voornemens om de vrijstelling voor ondernemingsvermogen in de Successiewet 1956 aan te passen, zodat deze volgens de rechter niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel? Bent u voornemens om op andere wijze het financiële belang van de heffing van schenk- en erfbelasting te waarborgen?
Zoals in het antwoord op de vragen 2 en 3 is aangegeven, zal de Belastingdienst in hoger beroep gaan tegen de onderhavige uitspraak van Rechtbank Breda en verwacht ik, gezien het eerder genoemde arrest van de Hoge Raad, dat deze uitspraak geen stand zal houden en de wet derhalve niet strijdig met het gelijkheidsbeginsel zal worden bevonden. Ik ben thans derhalve niet voornemens de bedrijfsopvolgingsregeling aan te passen. Indien de Hoge Raad de onderhavige uitspraak bevestigt, zal ik mij bezinnen op adequate aanpassing van de Successiewet 1956.
Hoe zal zo’n besluit eruit zien en binnen welke termijn zult u dit besluit nemen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de rechtbank in het licht van het bepaalde in artikel 11 van de Wet algemene bepalingen en het arrest van de Hoge Raad van 14 juli 2000 waaruit volgt dat de rechter alleen de macht heeft de wet toe te passen en terughoudend moet zijn bij het ingrijpen in wetgeving omdat dat in onze rechtstaat is overgelaten aan de wetgever?3
In artikel 11 van de Wet algemene bepalingen is bepaald dat de rechter volgens de wet recht moet spreken. Hij mag in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen. Dat is in deze uitspraak ook niet gebeurd. Het gaat hier om een toetsing aan artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM, dus een toetsing aan wetgeving van een hogere orde dan de nationale wet.
Voor de toetsing aan artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM moet beoordeeld worden of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd en of, in het bevestigende geval, er een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te behandelen (vgl. EHRM 22 juni 1999, nr. 46757/99, zaak Della Ciaja/Italië, BNB 2002/398). Daarbij dient het oordeel van de wetgever te worden geëerbiedigd («wide margin of appreciation»), tenzij dat van redelijke grond ontbloot is (vgl. EHRM 10 juni 2003, nr. 27793/95, zaak M.A. en anderen tegen Finland, V-N 2003/52.2, en HR 8 juli 2005 nr. 39 870, V-N 2005/34.2, r.o. 5.3).
Indien een wettelijke regeling in strijd is met het discriminatieverbod en de keuze van de wetgever van iedere redelijke grond is ontbloot, leidt dat niet altijd tot toepassing van de gunstigere regeling in de wettelijk ongunstiger behandelde gevallen. Indien toepassing van de gunstigere regeling leidt tot ongelijke behandeling van weer andere gevallen, dient de rechter te volstaan met de constatering dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Het is dan de taak van de wetgever om die schending op te heffen (HR 14 juli 2000, nr. 35 059, LJN: BI7527, BNB 2000/306).
De verhoogde vrijstelling van de erfbelasting voor mantelzorgers |
|
Ed Groot (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen over het bericht dat de mantelzorgers niet weten dat zij onder voorwaarden in aanmerking kunnen komen voor de verhoogde vrijstelling van de erfbelasting tot 600 000 euro?1
Ja.
Klopt het dat mantelzorgers in aanmerking kunnen komen voor verhoogde vrijstelling van de erfbelasting indien zij kunnen aantonen dat zij mantelzorg verlenen aan hun ouders? Is het ontvangen van de mantelzorgcompliment een van de voorwaarden om dit te kunnen aantonen? Zo nee, wat klopt er niet?
Het ontvangen van een mantelzorgcompliment (in verband met in het jaar voorafgaande aan het overlijden verleende zorg) is een van de voorwaarden waardoor een ouder en een meerderjarig kind voor de erfbelasting als elkaars partner aangemerkt kunnen worden, zodat zij in aanmerking komen voor de vrijstelling van partners. Er zijn evenwel ook andere voorwaarden.
Zonder helemaal volledig te zijn, noem ik de volgende voorwaarden.
Noch de ouder noch het kind mogen een andere partner hebben. Zij moeten ten minste zes maanden voorafgaand aan het overlijden een notarieel samenlevingscontract met wederzijdse zorgverplichting hebben en gedurende eenzelfde periode staan ingeschreven op hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Als zij niet een dergelijk samenlevingscontract hebben, dan moeten zij tot het tijdstip van overlijden gedurende een onafgebroken periode van ten minste vijf jaar staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie.
In de jaren 2010 en 2011 is een overgangsbepaling van kracht, waardoor in die jaren de voorwaarde van een samenlevingscontract niet van toepassing is. De voorwaarde van zes maanden hetzelfde woonadres blijft in die jaren wel bestaan.
In hoeverre is afgesproken met de Kamer dat de overheid voorlichting zou geven aan de burger over de verhoogde vrijstelling van de erfbelasting aan mantelzorgers? Hoe luiden die afspraken?
Er zijn met de Kamer geen specifieke afspraken gemaakt over de voorlichting over de partnervrijstelling in de erfbelasting.
Bent u van mening dat u mantelzorgers voldoende heeft voorgelicht over dit voordeel dat zij genieten als mantelzorgers? Zo ja, op welke manier heeft u de mantelzorgers hun rechten medegedeeld? Staat in de informatie over het mantelzorgcompliment ook het voordeel dat mantelzorgers kunnen genieten bij het verdelen van de erfenis? Zo nee, waarom niet?
Op de site van de Belastingdienst worden de voorwaarden opgesomd die van belang zijn voor de kwalificatie als partner voor de erfbelasting. Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 5. Op grond daarvan kunnen de betrokkenen vaststellen of bij overlijden de partnervrijstelling van toepassing zal zijn.
Daarnaast heeft de Sociale Verzekeringsbank (SVB), als uitvoerder van de regeling met betrekking tot het mantelzorgcompliment, in verband met de herziening van de Successiewet 1956 per 1 januari 2010 de website met voorlichting aan mantelzorgers en hun zorgvragers aangepast. Daarbij werd ook – voor meer informatie over de voorwaarden – doorverwezen naar de website van de Belastingsdienst. Ook op de site van Mezzo is uitgebreide informatie geplaatst. Doel hiervan was om mantelzorgers bewust te maken van de mogelijkheid om – onder nadere voorwaarden – in aanmerking te komen voor een hogere vrijstelling voor de erfbelasting. Naar aanleiding van de recente publiciteit heeft de SVB de informatie op de website uitgebreid. De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal in overleg met Mezzo bezien of zij de voorlichting aan mantelzorgers over erfbelasting en vrijstelling verder zouden kunnen verbeteren, bijvoorbeeld door ook de communicatiekanalen van andere cliëntorganisaties te benutten. Ten slotte kan ook het notariaat een belangrijke voorlichtende rol vervullen.
Aan welke voorwaarden moeten mantelzorgers nog meer voldoen willen zij in aanmerking komen voor deze verhoogde vrijstelling van de erfbelasting?
Zie antwoord vraag 2.
Belastingontduiking |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Superrijken verbergen zeker 21 biljoen dollar (17 biljoen euro) in geheime belastingparadijzen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de meest welgestelden ter wereld voor miljarden aan belasting kunnen ontduiken, terwijl Europese overheden voor miljarden moeten bezuinigen?
Naar ik begrijp is de uitkomst van het onderzoek waarop het artikel is gebaseerd een schatting van het bedrag dat «de superrijken» zouden verbergen. Het is moeilijk te verifiëren of het genoemde bedrag een goede indicatie is van het vermogen dat wereldwijd buiten het zicht van de fiscus wordt gehouden. De schatting door de onderzoekers is gedaan op basis van indirecte bewijzen. Zo zijn de conclusies uit het onderzoek voor een belangrijk deel gebaseerd op gegevens uit betalingsbalansen. Bekend is dat betalingsbalansen naar hun aard altijd onderhevig zijn aan grote statistische marges. Daarbij is bovendien niet gezegd dat het genoemde bedrag door deze superrijken die in dit onderzoek zijn betrokken, wordt verzwegen voor de fiscus of dat het gaat om legal tax planning.
Echter deze nuanceringen bij de uitkomsten van het onderzoek nemen niet weg dat fraude met belastingen uiteraard hard bestreden moet worden. Bestrijding van belastingfraude is een belangrijk speerpunt van ons beleid. Om die reden is Nederland onder meer actief in het verbeteren van gegevensuitwisseling met andere landen. Nederland heeft daarvoor met meer dan 100 landen afspraken gemaakt. Wanneer Nederland aan die landen voldoende gedocumenteerd om inlichtingen vraagt, dan staat een bankgeheim niet aan de informatie uitwisseling in de weg. Ik verwijs hiervoor tevens naar het antwoord op vraag 10. Ook zogenaamde afgezonderd particulier vermogen pakt Nederland aan. Zie hiervoor het antwoord op vraag 3, 4, 5 en 6.
Kunt u specificeren in welke landen dit geld geparkeerd staat en welk deel van dit bedrag ten goede zou moeten komen aan de Nederlandse belastingdienst?
Zoals in het antwoord op vraag 2 al is aangegeven is de schatting van het bedrag dat «superrijken» zouden verbergen moeilijk te concretiseren. Een specificatie per land is dan ook niet te geven. Om die zelfde reden is het evenmin mogelijk om aan te geven welk deel van dit bedrag onder de reikwijdte van de Nederlandse belastingheffing valt.
Het is echter voor de heffing van de Nederlandse belastingen niet relevant in welk land de vermogensbestanddelen zijn geparkeerd, aangezien Nederland belasting heft over het wereldinkomen van zowel de inwoners van Nederland, als van de in Nederland gevestigde lichamen. Vermogensbestanddelen die ingebracht zijn in o.a. Trusts, Foundations, Anstalten, etc. (de wet spreekt van afgezonderd particulier vermogen) worden sinds de invoering van het afgezonderd particulier vermogensregime met ingang van 2010, aan de inbrenger toegerekend. Bij het overlijden van de inbrenger is erfbelasting verschuldigd. Na het overlijden van de inbrenger worden de vermogensbestanddelen aan de erfgenamen toegerekend. Door deze wettelijke bepalingen is belastingontwijking via deze route niet mogelijk. Zoals eerder aan de Tweede Kamer is gemeld, heeft deze aanpak tot dusver € 430 miljoen opgeleverd._
Liever dan op een vrij theoretische cijferexercitie met een onzekere uitkomst wil ik mijn energie richten op bestrijding van fraude en van illegale constructies en het verbeteren en intensiveren van de internationale gegevensuitwisseling.
Indien u bovenstaande vraag niet kunt beantwoorden, welke actie gaat u ondernemen om inzicht te krijgen in het bedrag dat Nederland misloopt door belastingontduiking? Wilt u tegemoetkomen aan het verzoek grondig onderzoek te verrichten naar bovenstaande vraag en de Kamer uiterlijk in oktober 2012 te informeren over de uitkomsten van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u specificeren welk deel van de 21 biljoen dollar via Nederland is doorgesluisd naar belastingparadijzen?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u tegemoetkomen aan het verzoek ook deze vraag bij het onderzoek te betrekken en de Kamer hierover uiterlijk in oktober 2012 te informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u er kennis van genomen dat uit het onderzoek blijkt dat een aanzienlijk deel van de 21 biljoen door private banking activiteiten door de top 50 van de Global Private Banking industrie wordt gefaciliteerd en dat in die top 50 ABN AMRO op de 13e plaats staat en ING op de 25e plaats?
Ik heb kennis genomen van de schattingen uit het onderzoek die suggereren dat de wereldwijde private banking industrie een belangrijke rol speelt bij het ontwijken van belastingen. De dienstverlening bij private banking richt zich niet alleen op vermogensbeheer zoals sparen en beleggen, maar ook op kwesties omtrent erfenissen en belastingen. Dat er in dat kader gezocht wordt naar een zo gunstig mogelijke fiscale behandeling is geen verrassing. Van belang daarbij is wel dat geldende wet- en regelgeving wordt gerespecteerd. In relatie tot ABN AMRO en ING heb ik geen aanleiding om te veronderstellen dat dit niet gebeurt.
Wel merk ik op dat kritisch gekeken moet worden naar vormen van «aggressive tax planning», als gevolg waarvan inkomen in internationaal verband onbelast blijft en aftrekposten meerdere keren worden benut en andere vormen van internationale belasting arbitrage. Dit is een groeiende zorg voor alle overheden en de aanpak daarvan vergt internationale coördinatie en afstemming. Nederland steunt de initiatieven op dit gebied van de OESO en de EU.
Acht u het wenselijk dat Nederland via de private banking activiteiten van ABN Amro en ING belastingontwijking voor de «super-rijken» faciliteert?
Zie antwoord vraag 7.
Beiden banken hebben tijdens de crisis in 2008/2009 steun van de overheid ontvangen. Bent u bereid in het vervolg als voorwaarde aan deze steun voorwaarden te stellen als country-by-country-reporting?
In algemene zin merk ik op dat de voorwaarde van country-by-country-reporting voor banken er uitsluitend toe zou leiden dat zij verplicht worden om informatie openbaar te maken over eigen betalingen aan overheden en niet over die van rekeninghouders. Onduidelijk is hoe dit kan bijdragen aan het vergroten van transparantie over de vermogens van welgestelde particuliere cliënten, die immers de belangrijkste doelgroep voor de private banking industrie vormen.
Ten tijde van de crisis heeft het vorige kabinet, mede op grond van de door de Kamer breed gesteunde motie Weekers-De Nerée tot Babberich-Tang (Kamerstukken II 2008/09, 31 965, nr.2, het standpunt ingenomen dat voor banken met staatssteun geldt dat het aandeelhouderschap op afstand geplaatst moet worden om daarmee politieke inmenging te voorkomen. Hieraan ligt het idee ten grondslag dat voor deze banken zo veel mogelijk dezelfde regels zouden moeten gelden als voor banken die geen steun hebben ontvangen. Ik ben van mening dat dit ook in de toekomst het uitgangspunt zou moeten zijn, en ben daarom ook niet voornemens om country-by-country-reporting als bijzondere eis te stellen bij eventuele toekomstige steunverlening.
Bent u bereid zich internationaal sterk te maken voor de inzet van de openbare registers voor economische eigendom (beneficial ownership) van vennootschappen, trusts en stichtingen?
Inspanningen op dit gebied vinden plaats in het zogenoemde Global Forum on Transparency and Exchange of Information. In het Global Forum werken inmiddels al meer dan honderd landen samen. Het betreft zowel OESO-lidstaten als niet-lidstaten. Door middel van een systeem van «peer reviews» beoordelen landen elkaar onafhankelijk op het punt van de effectieve implementatie van de standaarden op het gebied van transparantie en uitwisseling van informatie.
Kern is dat beoordeeld wordt of in een land betrouwbare informatie voor belastingdoeleinden aanwezig is, en tijdig beschikbaar gemaakt kan worden, die voorzienbaar relevant is voor de belastingheffing van een andere (verzoekende) jurisdictie. Daaronder valt dus ook informatie over economische eigendom (beneficial ownership) van vennootschappen, trusts en stichtingen. Veel van deze informatie zal bijvoorbeeld in aangiften zijn opgenomen, die bij belastingdiensten aanwezig zijn. Voor belastingheffing is het primair van belang dat deze informatie voor de belastingdienst raadpleegbaar is, en is minder relevant of dergelijke informatie in een openbaar register is terug te vinden.
Deelt u de mening dat Nederland, vanwege de ruime mogelijkheden voor brievenbusmaatschappijen om zich hier te vestigen, belastingontduiking faciliteert?
Nee. Zoals ik in mijn brief van 25 juni 2012_ en de bijbehorende bijlage heb geschreven zijn de Nederlandse regels die eisen stellen aan in Nederland gevestigde vennootschappen om de heffingsrechten van verdragspartners te beschermen zeker niet soepeler dan die van andere landen. Ik heb daarin ook aangegeven dat er voldoende mogelijkheden zijn om in belastingverdragen die zijn gebaseerd op het OESO Modelverdrag belastingontwijking tegen te gaan en dat Nederland altijd bereid is daaraan mee te werken.
Bent u bereid om naar aanleiding van dit bericht over te gaan tot wetgeving, waarbij het begrip «substance» wordt geherdefinieerd, zodat ook het genereren van reële economische meerwaarde (zoals het scheppen van werkgelegenheid) onderdeel wordt van dit begrip?
Zoals ik in mijn brief van 25 juni 2012_ en de bijbehorende bijlage heb geschreven, heeft het begrip substance geen zelfstandige wettelijke betekenis. Van herdefinitie daarvan kan dus geen sprake zijn.
In genoemde brief heb ik verder aangegeven dat Holland Financial Centre plannen heeft ontwikkeld voor een onderzoek naar het belang van de non-bank financial sector voor de Nederlandse economie. Naar aanleiding daarvan heeft de vaste commissie voor Financiën mij bij brief van 4 juli 2012 gevraagd haar na publicatie van dit onderzoek de uitkomsten van het onderzoek en een kabinetsreactie te sturen. Ik acht het niet zinvol naar aanleiding van het aangehaalde artikel of het rapport van Tax Justice Network op dit standpunt vooruit te lopen.
De werkwijze van gerechtsdeurwaarders |
|
Ed Groot (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat gerechtsdeurwaarders bij het innen van vorderingen eerst de eigen kosten verhalen, dan de rente en ten slotte afboeken op de hoofdsom?
In het geval gerechtsdeurwaarders maandelijks de opbrengsten overmaken naar hun opdrachtgevers, ontvangen deze opdrachtgevers dan ook eerst rente over de vordering en pas daarna de aflossing op de schuld?
Staat het de opdrachtgevers vrij om door de gerechtsdeurwaarder geïncasseerde rente te boeken als afbetaling op de hoofdsom?
Ingeval rente verschuldigd is over de hoofdsom, zal de opdrachtgever deze rente moeten opnemen als vordering op de debiteur. Fiscaal gezien zal de opdrachtgever deze verschuldigde rente op grond van het zogenoemde goed koopmansgebruik tot zijn fiscale winst moeten rekenen. Als deze rente niet als fiscale winst wordt genomen, is sprake van een niet-geoorloofde verschuiving van winstneming.
Er zijn geen aanwijzingen dat ondernemers/opdrachtgevers niet overeenkomstig de gebruikelijke lijn de rente eerst als vordering opnemen en als fiscale winst boeken. De Belastingdienst zal in haar reguliere toezichtproces toezien op de juiste toepassing van het recht.
Wat zijn de fiscale gevolgen van het direct afboeken op de hoofdsom in plaats van het eerst opvoeren van rente-inkomsten? Is er mogelijk sprake van belastingontduiking?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de juridische gevolgen van dit onder vraag 4. genoemde handelen? Is er mogelijk sprake van strafbaar handelen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u op de hoogte van de omstandigheid dat ABN-AMRO in twee voorkomende gevallen direct heeft afgeboekt op de hoofdsom daar waar de deurwaarder eerst de rente-inkomsten waar deze bank aanspraak op maakt heeft geïncasseerd? Is dit de gebruikelijke gang van zaken bij deze bank?
Zijn er ook andere banken en/of financieringsinstellingen die op deze wijze boekhouden? Zo ja, welke?
Wat zijn hiervan de gevolgen voor de belastinginkomsten van de staat?
Is nader fiscaal en strafrechtelijk onderzoek geïndiceerd?
Wat is de stand van zaken van het door het Bureau Financieel Toezicht te verrichten onderzoek naar de berekende rente door incassobureaus? Op welke manier kan in dit onderzoek de wijze waarop banken en financieringsinstellingen rente-inkomsten uit incasso opvoeren worden betrokken?
In reactie op Kamerstuk 30 573, nr. 108 om de leges voor langdurig ingezeten derdelanders te verlagen naar 130 euro |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Leers |
|
![]() |
Kunt u specifiek uiteenzetten waarom U de verlaging van deze leges naar 130 euro in lijn acht met de desbetreffende uitspraak van het Hof, zonder hierbij te verwijzen naar het gemiddelde legesbedrag in overige EU lidstaten? Zo nee, waarom niet?
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in zijn uitspraak zelf geen concrete bedragen voor een evenredige legeshoogte aangegeven en evenmin concrete richtlijnen voor het vaststellen daarvan. Volgens het Hof is het in strijd met het EU-recht wanneer de legeshoogte een belemmering kan vormen voor de uitoefening van de door richtlijn 2003/109/EG toegekende rechten en zijn leges voor langdurig ingezeten derdelanders, die ten minste zeven keer zo hoog zijn als die voor de aanvraag van een nationale identiteitskaart, onevenredig hoog.
Gelet op de formulering van de uitspraak van het Hof achtte ik een substantiële reductie van deze leges onontkoombaar. Ik heb dan ook besloten om de desbetreffende leges vast te stellen op € 130. Dit bedrag vormt naar mijn mening geen belemmering voor het aanvragen van de status van langdurig ingezeten derdelander, dan wel om als langdurig ingezeten derdelander vanuit een andere lidstaat naar Nederland te migreren.
Kunt u aangeven waarom U niet gelijk ook de leges voor gezinshereniging, die vallen onder richtlijn 2003/86 en momenteel 1 250 euro bedragen, in het kader van deze uitspraak heeft verlaagd? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van het Hof ging concreet over de hoogte van de leges voor langdurig ingezeten derdelanders. Met mijn besluit tot verlaging van de leges voor deze groep heb ik gevolg gegeven aan de uitspraak. Wat betreft de leges voor gezinshereniging merk ik op dat hierover een procedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aanhangig is. Zolang deze procedure onder de rechter is, kan ik daar niet inhoudelijk op ingaan.
Kunt u aangeven waarom U niet gelijk de reikwijdte van de desbetreffende uitspraak met betrekking tot de overige leges heeft laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitleggen, met specifieke inachtneming van rechtsoverwegingen 65 en 69 van de desbetreffende uitspraak, waarom deze uitspraak niet van toepassing zou zijn op de hoogte van de leges die vallen onder richtlijn 2003/86? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aantonen dat de leges voor gezinshereniging met een hoogte van 1 250 euro geen afbreuk doen aan de «geest en doelstelling» van richtlijn 2003/86/EC en deze diens nuttig effect niet ontneemt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u duidelijk uiteenzetten waarom U de leges voor gezinshereniging, die vallen onder richtlijn 2003/86, niet onevenredig hoog acht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de teveel betaalde leges voor langdurig ingezeten derdelanders terug te betalen? Zo nee, waarom niet?
Voor aanvragen waarbij het besluit nog niet onherroepelijk was op het moment van uitspraak van het EU-Hof en voor nieuwe aanvragen die na deze datum zijn ingediend heb ik een regeling getroffen. In procedures die op 26 april jl. openstonden of aanvragen die na die datum zijn ingediend worden te veel betaalde leges gerestitueerd. Voor aanvragen waarbij de beslissing voor die datum onherroepelijk is geworden hoeft ingevolge jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State niet tot restitutie te worden overgegaan. Vooruitlopend op de noodzakelijke wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 past de IND al sinds 6 augustus jl. bij nieuwe aanvragen het verlaagde legesbedrag toe.
Btw-heffing in de geïntegreerde eerstelijnszorg |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de eerstelijns Stichting Een Plus Samenwerking (SEPS) in Velp wordt getroffen door het besluit van de regionale belastinginspecteur om de middelen voor samenhang en samenwerking in de geïntegreerde eerstelijnszorg, te beschouwen als een btw belaste prestatie? Wat is uw mening over dit besluit?
Via de brief (kenmerk hb\svs\124\10 d.d. 19 juli 20121) van de door u genoemde Stichting aan mevrouw R.M. Leijten, kamerlid SP-fractie ben ik hiervan op de hoogte gesteld. Ook mevrouw Leijten heeft over deze kwestie vragen gesteld2. Die vragen liggen in lijn met de door u gestelde vragen. Mede daarom en verder omdat de beslissing van de belastinginspecteur een aangelegenheid betreft die ligt op het beleidsterrein van de staatssecretaris van Financiën, wil ik u allereerst verwijzen naar de beantwoording van de vragen van het lid Leijten (Brief ministerie van Financiën september 2012, kenmerk DGB/2012/4508).
Is het waar dat kosten voor multidisciplinair overleg, kwaliteitszorg, innovatie en organisatie van de zorg een btw belaste prestatie zijn? Wordt dit standpunt op dit moment door alle belastinginspecteurs toegepast?
In de hierboven genoemde beantwoording van de vragen van het lid Leijten is, kort gezegd, aangegeven dat de belastinginspecteur op grond van de huidige wet- en regelgeving en naar de stand van de jurisprudentie in feite geen andere beslissing kán nemen. Zoals in de antwoorden op de vragen van mevrouw Leijten is aangegeven, beziet de staatssecretaris van Financiën samen met mij en in overleg met de betrokken sector of er mogelijkheden zijn de btw-heffing ten aanzien van de in het geding zijnde diensten aan te passen. Het overleg met de staatssecretaris van Financiën hierover is reeds gestart. Omtrent de uitkomsten daarvan zal de Kamer zo spoedig mogelijk nader worden geïnformeerd. Overigens mag er geen misverstand over bestaan dat ik het, bezien vanuit een oogpunt van de kwaliteit van de gezondheidszorg, belangrijk vind de samenwerking in de eerstelijnszorg te stimuleren en derhalve een oplossing nastreef die dit bevordert.
Is het waar dat zorgverzekeraars bij hun inkoop btw moeten gaan betalen op alle niet-medische diensten van instellingen (en hulpverleners?) in de gezondheidszorg? Zo ja, wat zijn de ( financiële ) gevolgen hiervan voor de eerstelijnszorg?
Zie antwoord vraag 2.
Betekent de redenering dat zorgverzekeraars bij hun inkoop btw moeten gaan betalen op alle niet-medische diensten in de gezondheidszorg dat er sprake is van een ongelijke behandeling omdat de huisarts een btw onbelaste vergoeding voor zijn administratie en praktijkvoering krijgt? Zo ja, vindt u dit terecht?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de medische btw-vrijstelling niet uitsluitend van toepassing is voor het directe patiëntencontact, maar ook voor het noodzakelijke voortraject om tot dat patiëntencontact te komen, zoals het afstemmen over wie welke zorg aan de patiënt levert, kwaliteitszorg, innovatie en organisatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bemoeilijken van multidisciplinaire samenwerking in de zorg door btw-heffing |
|
Renske Leijten |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op een brief van een multidisciplinair samenwerkingsverband in de eerstelijnszorg waarin wordt gemeld dat de werkzaamheden van deze stichting worden beschouwd als btw belaste prestatie?1
De in deze vraag bedoelde brief heb ik met belangstelling gelezen. De daarin aan de orde gestelde aangelegenheid betreft de toepassing van de btw-wetgeving ten aanzien van de activiteiten van organisaties (o.a. stichtingen) in het kader van multidisciplinaire samenwerking in de eerstelijnszorg. Op de verschillende aspecten welke in die brief naar voren zijn gebracht, ga ik nader in bij de beantwoording van de volgende vragen.
Kunt u toelichten op grond waarvan activiteiten ten behoeve van multidisciplinaire samenwerking in de eerste lijn worden aangemerkt als btw belaste prestatie? Wat zijn de criteria op basis waarvan het onderscheid wordt gemaakt?
De btw-wetgeving kent als uitgangspunt dat prestaties van ondernemers belast zijn met btw. Daarbij moeten de prestaties van iedere te onderscheiden ondernemer afzonderlijk in aanmerking worden genomen. Btw-heffing kan achterwege blijven met betrekking tot leveringen en diensten ter zake waarvan in de btw-wetgeving een vrijstelling is opgenomen. Zo is de gezondheidskundige verzorging van de mens door artsen vrijgesteld van btw-heffing.
Als een afzonderlijke organisatie (bijvoorbeeld een stichting) in het kader van multidisciplinaire samenwerking in de eerstelijnszorg diensten verricht, zullen die diensten voor de toepassing van de btw-wetgeving zelfstandig moeten worden beoordeeld. De diensten waarop de gestelde vragen betrekking hebben, betreffen met name de innovatie en organisatie van de zorg, de kwaliteitszorg en het multidisciplinair overleg (hierna: ondersteunende en coördinerende werkzaamheden).
Voor deze ondersteunende en coördinerende werkzaamheden kent de btw-wetgeving geen vrijstelling. Hierbij merk ik op dat bij de toepassing van die wetgeving de door elke individuele ondernemer verrichte prestaties op hun eigen fiscale merites moeten worden beoordeeld. In feite is in de situaties waarop de gestelde vragen betrekking hebben, sprake van het uitvoeren van handelingen door meerdere ondernemers. De gezondheidskundige verzorging van de mens vindt nog steeds plaats door de arts, terwijl een afzonderlijke organisatie daarbij ondersteunende en coördinerende werkzaamheden verricht. Deze werkzaamheden zijn wel dienstbaar aan de gezondheidskundige verzorging van de mens, maar zijn op zichzelf bezien niet als zodanig aan te merken. Daarom zijn deze werkzaamheden op basis van de thans geldende wetgeving niet vrijgesteld van btw.
Hoe verhoudt de btw-heffing op activiteiten ten behoeve van multidisciplinaire eerstelijnszorg zich tot de opvatting van het kabinet dat geïntegreerde zorg helpt bij het verbeteren van de kwaliteit van zorg en het beheersen van de kosten?
Gelet op de ontwikkelingen op het terrein van samenwerking in de eerstelijnsgezondheidszorg zal ik, samen met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en in overleg met de betrokken sector, bezien of er mogelijkheden zijn de btw-heffing ten aanzien van de in het geding zijnde diensten aan te passen. Omtrent de uitkomsten daarvan zal ik de Kamer zo spoedig mogelijk nader informeren.
Bent u bereid na te gaan welke nuttige projecten die leiden tot betere en meer efficiënte zorg worden belemmerd door btw-heffingen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft een individuele belastinginspecteur de bevoegdheid om te bepalen welke zorgactiviteiten onder de genoemde btw-heffing vallen? Zo ja, op grond van welke wettelijke bepalingen?
Als een organisatie, werkzaam in het kader van multidisciplinaire samenwerking in de eerstelijnszorg, aan de Belastingdienst vragen stelt over de toepassing van de fiscale wetgeving ten aanzien van haar werkzaamheden, dan neemt de bevoegde inspecteur van de Belastingdienst terzake een standpunt in. Daarbij baseert hij zich op de geldende fiscale wetgeving en jurisprudentie. Zo is ook gebeurd in de situatie welke in de gestelde vragen aan de orde is.
Welke actie onderneemt u op deze en vergelijkbare casussen?
Zie antwoord vraag 3.
Administratieve rompslomp voor parttime zzp’ers |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat werknemers, die naast hun baan als parttime zelfstandige zonder personeel (zzp’er) aan de slag willen, vaak moeite hebben om een verklaring van de Belastingdienst te krijgen waarop staat dat deze werknemers zelfstandig ondernemer zijn (een VAR WUO verklaring) en daarom klussen mislopen, aangezien een opdrachtgever deze verklaring wil ontvangen zodat de opdrachtgever is gevrijwaard van onvoorziene naheffing van sociale premies? Zo nee, kunt u toelichten waarom dit probleem niet bestaat?
Bij zzp’ers die naast hun baan in loondienst overige werkzaamheden verrichten, is de vraag of deze werkzaamheden voor de inkomstenbelasting kunnen worden beschouwd als winst uit een onderneming. Deze beoordeling is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, waaronder de behaalde winst, de uren besteed aan de onderneming, het aantal opdrachtgevers, de wijze waarop opdrachten worden verricht en de mate waarin de belastingplichtige ondernemersrisico’s loopt en investeert. Bij de afgifte van de VAR beoordeelt de Belastingdienst de door de aanvrager zelf aangeleverde informatie over zijn werkzaamheden in de komende periode in onderlinge samenhang. Die beoordeling is in lijn met de in de jurisprudentie ontwikkelde invulling van het begrip onderneming waarbij alle feiten en omstandigheden bepalend zijn voor de kwalificatie van de arbeidsverhouding. De Belastingdienst legt voor alle aanvragen van een VAR dezelfde criteria aan en maakt daarbij geen onderscheid tussen deeltijd- en voltijdondernemers.
Uit bovenstaande concludeer ik dat in het geval geen VAR-WUO wordt afgegeven, de Belastingdienst op grond van de jurisprudentie en de door de VAR-aanvrager zelf aangedragen informatie heeft beoordeeld dat geen sprake is van fiscaal ondernemerschap.
Deelt u de mening dat er gezocht moet worden naar een oplossing voor dit probleem, aangezien de regering personen, die naast hun werknemersbestaan ondernemersactiviteiten willen ontplooien, zou moeten ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Bij deeltijdondernemers (met een onderneming naast bijvoorbeeld een voltijdsdienstbetrekking) zal het – vanwege het geringere aantal bestede uren in die onderneming en de daardoor vaak geringere omzet – lastiger zijn te voldoen aan de hierboven genoemde algemeen geldende vereisten voor het hebben van winst uit een onderneming. Om die reden zullen deeltijdondernemers minder vaak een fiscaal ondernemer zijn en daarom ook minder snel een VAR WUO krijgen uitgereikt.
De oorzaak hiervan ligt evenwel niet bij de VAR-beoordeling, maar bij de feiten en omstandigheden die voor de belastingplichtige gelden. De VAR is immers niets anders dan een oordeel vooraf over de door de belastingplichtige zelf gepresenteerde feiten en omstandigheden over de werkzaamheden op grond van de bestaande jurisprudentie over arbeidsverhoudingen. Het is voorbehouden aan de Belastingdienst om individuele gevallen te toetsen.
In de brief van de staatssecretaris van Financiën van 17 september jongstleden met betrekking tot zzp’ers en de VAR heeft het kabinet maatregelen aangekondigd rond het VAR-proces. In de visie van het kabinet is er geen aanleiding voor wijziging van het fiscale ondernemersbegrip. Wel wordt een webmodule aangekondigd, waarmee aanvragers van een VAR meer inzicht krijgen in hoe de kwalificatie van deze feiten en omstandigheden tot stand komt. Doordat de kwalificatie transparanter wordt, kunnen (deeltijd)ondernemers zelf zien waarom hun werkzaamheden wel of niet als fiscaal ondernemerschap worden gekwalificeerd.
Eventuele onduidelijkheid bij opdrachtgevers over de juridische gevolgen van het geven van een opdracht aan een deeltijdzelfstandige kan hiermee worden weggenomen.
Zou u voor 1 oktober 2012 een brief naar de Kamer willen sturen waarin u uiteenzet hoe dit probleem voor parttime zzp’ers is op te lossen? Zo nee, waarom niet?
In de brief aan de Tweede Kamer van de staatssecretaris van Financiën van 17 september jongstleden is uitgebreid ingegaan op de definitie van het begrip zzp’er en de VAR-systematiek. Ik ben van mening dat een webmodule duidelijkheid kan bieden aan opdrachtgever en opdrachtnemer over de kwalificatie van hun arbeidsrelatie en de bijbehorende rechten en plichten zodat beide partijen weten waar ze aan toe zijn.
Erfpacht in Amsterdam |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Huizenbezitter Amsterdam uitgeknepen»?1
Ja.
In welke gemeenten is besloten het beleid inzake erfpacht te wijzigen? Kunt u hiervan een overzicht geven en ingaan op de wijzigingen?
Ik heb geen integraal overzicht van de gemeenten die hun beleidsvisie met betrekking tot erfpacht (in casu hun algemene erfpachtvoorwaarden) wijzigen. Wel is me bekend dat diverse gemeenten bezig zijn met actualisering van hun erfpachtbeleid. Zo is het erfpachtbeleid aangepast in bijvoorbeeld Den Haag, Rotterdam en Leiden. In alle drie de gemeenten is de mogelijkheid geïntroduceerd om de grond ook te kunnen verwerven. In Groningen heeft de gemeenteraad het College van B&W opgedragen erfpacht af te schaffen. Het College heeft hierop op 24 mei jongstleden aangegeven de opdracht van de gemeenteraad deels uit te willen voeren. Raadsbehandeling van dit standpunt heeft nog niet plaatsgevonden.
Amsterdam is net begonnen met het vormgeven van nieuwe erfpachtvoorwaarden, maar houdt daarbij wel vast aan gronduitgifte via erfpacht. De beleidswijziging van Amsterdam is mede ingegeven om meer aansluiting te vinden bij de financieringscriteria zoals opgesteld voor (particuliere) erfpacht van de Nederlandse Vereniging van Banken. Voor zover er geen algemene erfpachtvoorwaarden zijn vastgesteld geldt dat erfpachtovereenkomsten een enorme diversiteit in verschijningsvormen kennen, waar ik geen inzicht in heb.
Welke gemeenten hanteren nog het oorspronkelijke beleid inzake erfpacht? Om hoeveel kavels gaat het dan en hoeveel inkomsten worden hiermee gegenereerd?
Alleen de gemeenten Utrecht en Amsterdam streven er nog naar gemeentelijke grond uitsluitend uit te geven in erfpacht, in plaats van in eigendom. Utrecht biedt daarbij de mogelijkheid erfpacht eeuwigdurend af te kopen, Amsterdam hanteert bij de huidige contracten over het algemeen de mogelijkheid van een afkoop voor 50 jaar. Tal van gemeenten hanteren erfpacht daarentegen wel selectief. Het totaal aantal erfpachtcontracten in Nederland is 358.808. Gemeenten hebben in totaal 242.463 erfpachtcontracten uitgegeven, 154.587 erfpachtcontracten daarvan betreffen woonobjecten (gegevens Kadaster, peildatum 1 september 2011).
Het CBS registreert inkomsten van gemeenten uit erfpacht niet afzonderlijk. Ze zijn alleen op gemeentelijk niveau te achterhalen. Daarbij speelt overigens dat bij deze inkomsten voor ogen gehouden moet worden dat het bij de eerste uitgifte van de grond gaat om opbrengsten voor de gemeente die bedoeld zijn voor de dekking van de kosten van het bouwrijp maken en inrichten van het openbaar gebied. Wanneer de erfpacht afgekocht wordt, zullen deze opbrengsten niet in betekende mate afwijken van gronduitgifte in eigendom. Voor zover aanvullende beperkingen via het erfpachtcontract worden opgelegd, wordt hiermee bij de waardebepaling in beginsel rekening gehouden. Kiest de erfpachter voor een jaarlijkse betaling («canon»), dan moet hiermee onder meer de rente gemoeid met de grondaankoop door de gemeente worden goed gemaakt.
Bovenstaande is niet aan de orde wanneer een nieuwe canon voor een nieuw tijdvak wordt vastgesteld. De gemeente Amsterdam heeft daarbij van oudsher als doelstelling de waardeontwikkeling van de grond aan de gemeenschap ten goede te laten komen.
Bent u bereid tot een evaluatie van het gewijzigde beleid betreffende in erfpacht uitgegeven grond? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid een inventarisatie te laten doen van de ervaringen bij gemeenten die inmiddels de mogelijkheid bieden voor bestaande erfpachters ook de volledige eigendom te verwerven, alsmede bij gemeenten die wanneer zij grond uitgeven de keuze bieden tussen erfpacht en eigendom van grond. Ik zal bij deze inventarisatie de hier door u genoemde vragen meenemen en u rond de komende jaarwisseling hierover informeren.
Bent u bereid tot een evaluatie van het gewijzigde beleid betreffende de in erfpacht uitgegeven grond? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u in deze evaluatie ingaan op de volgende vragen: welke gemeenten hebben het beleid inzake erfpacht aangepast? Om wat voor wijzigingen gaat het hier? Hoe pakken de wijzigingen inzake het gewijzigde beleid uit? Hoeveel kavels zijn er inmiddels aangeboden en in eigendom overgedragen? Welk prijsbeleid wordt hier gehanteerd?
Zie antwoord vraag 4.
De gevolgen van de woon-werkbelasting voor huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u zich er van bewust dat het in het verzamelinkomen meerekenen van de reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer gevolgen heeft voor het recht op huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag?
Ja, het betreft hier overigens op macroschaal een relatief beperkt bedrag.
Is het een bewuste keuze geweest om mensen die moeten reizen voor hun werk minder tegemoet te komen in kosten voor huur, zorg en kinderopvang, of bent u hier ook van geschrokken?
De reiskostenvergoeding die mensen vanaf volgend jaar krijgen zal zijn belast en verhoogt, afhankelijk van de wijze waarop de werkgever deze wetswijziging verwerkt, het voor de toeslagen in aanmerking te nemen inkomen. Als gevolg daarvan daalt de hoogte van de toeslag waar zij recht op hebben. Het in aanmerking te nemen toetsingsinkomen voor de toeslagen is immers gekoppeld aan het begrip verzamelinkomen voor de inkomstenbelasting. Voor burgers die niet verplicht zijn een IB-aangifte in te dienen is het belastbaar loon de maatstaf. Veranderingen in het verzamelinkomen of belastbaar loon werken daarom automatisch door naar de toeslagen.
Of de hoogte van de toeslag daalt is overigens afhankelijk van de wijze waarop de werkgever het belasten van de reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer gaat verwerken. Als werkgevers de werkkostenregeling toepassen kunnen zij de reiskostenvergoeding via de zogenoemde vrije ruimte onbelast blijven verstrekken of de belasting voor hun rekening nemen als de vrije ruimte wordt overschreden. Past de werkgever de werkkostenregeling niet toe dan kan hij de reiskosten voor woon-werkverkeer voor maximaal € 200 per maand, voor zover hij dit niet voor andere zaken heeft benut, als eindheffing aanwijzen. In beide gevallen zijn er voor de toeslag van de werknemer geen gevolgen.
Bent u bereid om mensen die moeten reizen voor hun werk en van wie u de reiskostenvergoeding gaat belasten, te compenseren voor het verlies aan huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag?
Bij de betreffende wetsbehandeling is er nog voldoende gelegenheid om dit onderwerp te behandelen. Overigens, slechts een deel van de toeslaggerechtigden ontvangt thans een reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer. Bovendien is een en ander, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, afhankelijk van de manier waarop werkgevers het belasten van deze reiskostenvergoeding gaan verwerken.
Bent u bereid deze vragen vóór het Kamerdebat over het akkoord over de begroting voor 2013 te beantwoorden?
Ja.
Het plukken van criminele winsten |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat zijn de redenen om het project Financieel-economische criminaliteit (FinEC) niet voort te zetten maar te veranderen in het programma Afpakken? Wat zijn de belangrijkste verschillen?
Het programma financieel-economische criminaliteit (FinEc) omvatte een breed pakket aan maatregelen op het gebied van het bestrijden van fraude, witwassen en corruptie. In mijn brief van 12 april 2012 (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 911, nr. 68) heb ik beschreven dat de maatregelen uit het FinEc-programma structureel zijn gemaakt.
De nieuwe maatregelen van dit kabinet bouwen daarop voort. Daarbij wordt het ketenprogramma afpakken uitgevoerd. Dat is gericht op het uitbreiden van de capaciteit van de strafrechtketen en op het bevorderen van innovatief werken en van samenwerking tussen partners binnen en buiten de strafrechtketen met als doel nog meer vermogen van criminelen af te pakken. Zoals toegezegd tijdens het algemeen overleg van 14 juni jongstleden over georganiseerde criminaliteit stuur ik uw Kamer nog voor het zomerreces een brief over het overheidsbreed afpakken.
In welke regio’s zijn nu afpakteams aan de slag om wederrechtelijk verkregen voordeel te plukken van criminelen? Wat zijn tot nu toe de resultaten daarvan? Aan welke resultaatsverplichtingen zijn zij gebonden?
In alle regio’s zijn afpakteams van openbaar ministerie (OM) politie en/of bijzondere opsporingsdiensten aan de slag. Verder zijn sinds 2011 twee teams van de Nationale Recherche en de FIOD operationeel onder aansturing van het Landelijk Parket en het Functioneel Parket van het OM.
In 2011 is door de hele strafrechtketen, waaronder de afpakteams, voor meer dan 44,6 miljoen euro aan ontnemingen en verbeurdverklaringen geïncasseerd.
Daarnaast zijn er dankzij de inzet van het strafrecht opbrengsten gerealiseerd ten behoeve van slachtoffers, de Belastingdienst en andere bestuursorganen zoals de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Zo is in de Klimop-zaak 130 miljoen euro teruggevloeid naar de benadeelden. Een ander voorbeeld is de opbrengst van ongeveer 150 miljoen euro in 2011 voor de Belastingdienst, voortkomend uit strafrechtelijke onderzoeken.
De resultaatsverplichting voor de afpakopbrengsten uit ontnemingen en verbeurdverklaringen geldt voor de hele strafrechtketen inclusief de afpakteams. Deze verplichting loopt op van 43 miljoen euro in 2011 naar ruim 100 miljoen euro in 2018.
Welke onderbouwing is er voor de veronderstelling, vastgelegd in de prestatieafspraken, dat investeringen in het afpakteam zich drie tot vier keer gaan terug verdienen? Is hier onafhankelijk (wetenschappelijk) onderzoek naar gedaan?
De verhouding tussen de taakstelling van ruim 60 miljoen euro aan afpakopbrengst en de investering van 20 miljoen euro in het ketenprogramma afpakken is gebaseerd op de resultaten van het FinEc-programma. Die resultaten lieten zien dat een investering in de strafrechtketen om het afpakken te versterken zich in drievoud terugverdient. Deze investering leidt ook tot resultaten buiten de strafrechtketen, zoals het afpakken door bestuurlijke handhavers en de compensatie van slachtoffers.
Bent u bekend met de klachten over de gebrekkige mogelijkheden om informatie uit te wisselen tussen bijvoorbeeld de politie en de Belastingdienst? Kunt u toelichten waarom het niet is toegestaan om de inkomensgegevens op te vragen van een persoon die luxe goederen bezit en ten aanzien van wie de ernstige verdenking bestaat dat deze verdacht wordt van witwassen en/of andere criminele activiteiten?
Ik ben bekend met de wens vanuit de praktijk om de mogelijkheden tot informatie-uitwisseling beter te benutten dan wel uit te breiden. In samenspraak met betrokken partijen beziet mijn departement de noodzaak en haalbaarheid daarvan.
De veronderstelling dat het niet is toegestaan om de inkomensgegevens op te vragen van een persoon die luxe goederen bezit en waartegen ernstige verdenkingen bestaan, is overigens niet juist. Als sprake is van een ernstige verdenking kunnen opsporingsmiddelen worden ingezet en kunnen inkomensgegevens door tussenkomst van de officier van justitie worden opgevraagd.
Bent u bekend met de klachten van financieel rechercheurs dat de Financial Intelligence Unit (FIU) niet langer rechtstreeks voor hen toegankelijk is? Waarom is er een nieuw systeem ingericht waarbij de financieel rechercheur een informatieverzoek moet indienen bij een informatiemedewerker? Waarom is hier voor gekozen? Is dit niet omslachtig en tijdrovender dan de rechtstreekse toegang tot deze gegevens voor de rechercheurs?
Ik ben bekend met een dergelijke klacht.
FIU-Nederland is medio 2011 overgegaan op een nieuw ICT-systeem omdat het vorige systeem was verouderd. Met de nieuwe applicatie worden Verdachte Transacties (VT’s) direct beschikbaar gesteld aan het gehele opsporingsgebied binnen Nederland. Met de vorige applicatie waren de VT’s in eerste instantie enkel beschikbaar voor de regio waarin de transactie had plaatsgevonden. Aangezien FIU-Nederland onderdeel is van het KLPD, is er aangesloten bij de standaard politie applicatieportfolio van Politie Nederland. De VT’s worden nu via Blueview landelijk beschikbaar gesteld. Blueview werkt met categorieën waaraan autorisatieniveaus zijn verbonden. Het is daarom noodzakelijk dat (financieel) rechercheurs het juiste autorisatieniveau hebben om inzicht te krijgen in de VT’s.
Binnen elke politieregio wordt op dit moment gewerkt aan een regionale informatie organisatie (RIO). FIU-Nederland sluit aan bij de landelijke werkwijze om de RIO’s van informatie te voorzien. De politieregio’s bepalen zelf hoe de informatievoorziening bij een Blueviewbevraging dient te verlopen. Ik overleg met de Raad van Korpschefs over de vraag hoe de informatievoorziening via Blueview op dit specifieke punt meer uniform kan worden gemaakt.
Bent u bekend met de klacht van financieel rechercheurs dat het Openbaar Ministerie (OM) en rechters onvoldoende financieel besef hebben? Zijn er ook initiatieven om kennis en expertise bij OM en de rechterlijke macht te bevorderen door scholing en dergelijke?
Ik ben bekend met een dergelijke klacht.
Er wordt binnen het OM en de rechterlijke macht veel gedaan om financiële kennis over te dragen en te borgen.
In de raio-opleiding voor rechters en officieren van justitie is de cursus financieel rechercheren een verplicht onderdeel van de verdiepingsperiode straf en parket.
Verder biedt het studiecentrum rechtspleging, het gezamenlijk opleidingsinstituut van het OM en de rechtspraak, 27 opleidingen aan die een bijdrage kunnen leveren aan het financieel besef van officieren van justitie en rechters. Vier van deze opleidingen zijn toegespitst op kennisbevordering van voordeelsontneming.
Elk parket beschikt over speciaal opgeleide ontnemingsofficieren. Het Bureau Ontnemingswetgeving OM verleent bovendien specialistische bijstand in complexe ontnemingszaken. Tevens worden vanuit het ketenprogramma afpakken regelmatig in de regio workshops voor professionals gehouden.
Het landelijk kenniscentrum fraude van de rechtspraak organiseert door middel van themadagen praktijkgerichte cursussen en stelt kennis op dit gebied aan rechters ter beschikking.
Tenslotte wordt in bepaalde zaken door gerechten een belastingrechter opgenomen in de kamer om te voldoen aan de behoefte aan expertise.
Bent u bereid in alle districten minstens één financieel rechercheur extra aan te stellen, mede gelet op de conclusies uit het recent gepubliceerde rapport «Follow the money» van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid dat met name op wijk- en districtsniveau onvoldoende financieel wordt opgespoord? Zo nee, waarom niet? Deelt u de verwachting dat extra financieel rechercheurs op wijk- en districtsniveau de investering die dit vereist ruimschoots zullen terug verdienen? Welke inschatting maakt u hiervan?
Bij het opstellen van de inrichtingsplannen voor de nationale politie wordt aandacht besteed aan de kwalitatieve invulling van de specialismen – zoals financieel rechercheren – op de verschillende niveaus. Hierbij wordt specifiek gehoor gegeven aan de aanbeveling uit het rapport Follow the Money om financieel rechercheren «van wijk tot wereld» binnen de organisatie te borgen.
Het bericht dat Apple belasting ontwijkt via Nederland |
|
Bruno Braakhuis (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «how Apple dodges billions in taxes 2012»?1
Ja.
Bent u bekend met de belastingontwijkroute die «Double Irish With A Dutch Sandwich» genoemd wordt? Zo ja, kunt u uitleggen hoe deze route werkt? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken hoe deze kennelijk bekende belastingontwijkroute werkt en de uitkomsten van het onderzoek aan de Kamer toe te sturen?
Zoals ik in december 2011 in antwoord op Kamervragen van het lid Braakhuis al schreef is de term »Dutch sandwich» geen nauwkeurig omschreven term en bestaat er geen juridische definitie van. Hetzelfde geldt voor de «Double Irish with a Dutch sandwich». Dat blijkt ook wel uit het feit dat in het genoemde artikel in de New York Times de structuur in tweede instantie gewoon «Double Irish» wordt genoemd en dat het artikel niet duidelijk maakt op welke plaats een eventuele Nederlandse vennootschap een rol speelt in de structuur.
Uit de verschillende publicaties wordt wel duidelijk wat de functie van Nederlandse vennootschappen in dergelijke structuren zou kunnen zijn. Die functie lijkt vooral te bestaan uit het beheren van een sublicentie, het ontvangen van royalty’s uit de exploitatie van die sublicentie en het betalen van een vergoeding voor het gebruik van die sublicentie aan een Ierse vennootschap die, zo interpreteer ik het artikel in de New York Times, een immaterieel activum van een verbonden vennootschap in de Verenigde Staten heeft overgenomen.
Nederland is een aantrekkelijk vestigingsland voor dit soort werkzaamheden omdat Nederland met veel landen een belastingverdrag heeft afgesloten waarin de bronheffing op royalty is beperkt en omdat Nederland zelf geen bronbelasting heft op uitbetaalde royalty’s. Dit effect wordt overigens binnen de Europese Unie al bereikt door de werking van de Interest- en Royalty Richtlijn.
Ik merk hierbij op dat de marge tussen in Nederland ontvangen en betaalde royalty gewoon met vennootschapsbelasting belast is en dat de hoogte van die marge in overeenstemming moet zijn met de in Nederland verrichte werkzaamheden.
Is het waar dat er honderden bedrijven zijn die de genoemde belastingontwijkroute gebruiken? Is het waar, zoals in het artikel gesteld wordt, dat winsten door Nederland sluizen praktisch belastingvrij kan?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 heb geschreven gaat het in dit soort gevallen niet om het door Nederland sluizen van winsten en al helemaal niet belastingvrij. Dat in relatie tussen andere landen wellicht wel een bronbelasting op royalty’s verschuldigd zou zijn is nog geen reden om aan het gebruik van Nederland een negatieve kwalificatie te geven. In de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid heb ik uiteengezet waarom bronheffingen op, onder andere, royalty’s naar mijn mening ongewenst zijn.
Zoals ik in mijn antwoord op vragen van het lid Braakhuis over de «Dutch Pita» schreef is er geen aanleiding te veronderstellen dat door het gebruik van Nederlandse vennootschappen winstbelasting wordt ontgaan in het land waar de omzet wordt gerealiseerd. Ook het feit dat een waardevol immaterieel activum aan een Ierse vennootschap wordt overgedragen zonder dat daarbij, zo begrijp ik het artikel in de New York Times, over de werkelijke waarde wordt afgerekend, heeft niets te maken met het gebruik van Nederlandse vennootschappen in de structuur.
Het aantal bedrijven dat in zijn internationale structuur gebruik maakt van Nederlandse vennootschappen is daarom naar mijn mening niet relevant.
Wat vindt u ervan dat Nederland bekend staat als een land dat gemakkelijk gebruikt kan worden om belasting te ontwijken?
Uit mijn antwoord op de vragen 2 en 3 mag u afleiden dat ik het onterecht zou vinden als Nederland bekend zou staan als een land dat makkelijk gebruikt kan worden om belasting te ontwijken.
In mijn brief aan uw Kamer van 3 november 20112 heb ik daaromtrent al geschreven dat de Nederlandse regering, net als die in andere landen, bij het maken van fiscaal beleid naar een balans zoekt tussen enerzijds de wil een fiscaal aantrekkelijk vestigingsklimaat te behouden en anderzijds het belang van een fiscaal onkreukbaar imago. Zoals ik toen al schreef meen ik dat het kabinet daarin een juiste balans heeft gevonden.
Bent u bereid om u in te zetten om de reputatie van Nederland op dit gebied te verbeteren, door het onmogelijk maken van dit soort routes?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de bevindingen van het gevraagde onderzoek tevens te betrekken in het lopende onderzoek «substance brievenbusmaatschappijen»?
Er is naar mijn mening geen reden in het onderzoek naar de Nederlandse substance eisen expliciet in te gaan op de suggesties in het artikel in de New York Times. Uiteraard zullen een aantal aspecten die in deze antwoorden aan de orde zijn gekomen ook te vinden zijn in de rapportage van het bedoelde substance onderzoek, waarvan ik nog steeds verwacht dit in juni aan uw Kamer te kunnen zenden.