Misbruik van de innovatiebox |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Het negatieve vennootschapsbelastingtarief»?1
Ja.
Deelt u de analyse van de auteur dat er een lek zit in de innovatiebox?
Naar mijn mening bevat de innovatiebox in de praktijk geen lek. In de situatie waar in de genoemde column op wordt gedoeld, kan wel sprake zijn van een onduidelijkheid over de toepassing van de innovatiebox. Om de onduidelijkheid en eventuele onwenselijke gevolgen van de toepassing van de innovatiebox in de beschreven situatie weg te nemen, zal ik in het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2015 een voorstel tot aanpassing van de innovatiebox doen.
Klopt het dat bij een buitenlands belastingtarief van 10% (zoals in het Verenigd Koninkrijk) een Nederlands bedrijf 20% of 25% Nederlandse vennootschapsbelasting terugkrijgt als de in het buitenland ontwikkelde innovatie naar Nederland wordt overgebracht?
Onder de objectvrijstelling is bepaald dat de (wereld)winst van een belastingplichtige wordt verminderd met de positieve en negatieve bedragen van de winst uit de andere staat. Op deze manier wordt voorkomen dat winst die al in het buitenland belast is in Nederland voor een tweede maal belast wordt. Deze regeling resulteert er niet in dat Nederlandse vennootschapsbelasting wordt teruggegeven, maar voorkomt dubbele belastingheffing over het deel van de winst van een belastingplichtige dat niet toerekenbaar is aan het Nederlandse deel van de onderneming.
Klopt het dat met een investering van € 1 miljoen een belastingvoordeel van enkele tonnen behaald kan worden?2
In de situatie waar in de genoemde column op wordt gedoeld, wordt een immaterieel activum ontwikkeld in een vaste inrichting in het buitenland en wordt dit activum vervolgens overgebracht naar het hoofdhuis in Nederland. De toerekening van activiteiten en activa, zoals (de ontwikkeling van) een immaterieel activum, aan het hoofdhuis of een vaste inrichting is geen vrije keuze van de ondernemer. Een dergelijke toerekening vindt op basis van de zogenoemde authorized OECD approach plaats op objectieve gronden. Volgens deze benadering worden de activiteiten en activa toegerekend aan de aanwezigheid in verschillende landen op basis van de zogenoemde significant people functions.
De voor toerekening van (de ontwikkeling van) een immaterieel activum relevante functies zullen hierbij in de regel daar worden uitgeoefend waar het personeel aanwezig is dat bevoegd en in staat is tot het nemen van beslissingen met betrekking tot het aangaan en beheren van de risico’s die verband houden met (de ontwikkeling van) het immateriële activum. Het verplaatsen van deze functies en dus het verplaatsen van het immateriële activum zal daarmee in veel gevallen niet eenvoudig zijn en kan praktisch bezwaarlijk zijn. Er zijn mij dan ook geen gevallen bekend waarin bovenstaande constructie in de praktijk is toegepast.
Ingeval het toch mogelijk is om deze constructie toe te passen, kan er niet bij voorbaat van worden uitgegaan dat daarmee het in het rekenvoorbeeld geschetste resultaat wordt bereikt. Zo kan worden gesteld dat de waarde in het economische verkeer van het immateriële activum op het moment dat dit activum wordt overgebracht naar Nederland voor de innovatiebox moet worden aangemerkt als voortbrengingskosten, zodat de belastingplichtige geen voordeel heeft van de constructie.
Of er een voordeel behaald kan worden en de hoogte daarvan is dus afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het concrete geval, waaronder ook de waardeontwikkeling van het activum en de belastingdruk in de vaste inrichting. De uitkomsten uit het voorbeeld zeggen daarom weinig over het werkelijk te behalen belastingvoordeel, mocht de constructie worden toegepast. Een eventueel voordeel zou voornamelijk afhankelijk zijn van de waarde van het activum in het economische verkeer op het moment van overdracht en niet zozeer van het investeringsbedrag.
Is het waar dat, ook al heeft de innovatie niet in Nederland plaatsgevonden, dit bedrijf vervolgens toch slechts 5% belasting betaalt over de opbrengsten?
Een belastingplichtige kan gebruikmaken van de innovatiebox als hij een immaterieel activum zelf heeft voortgebracht. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt naar de locatie waar de activiteiten plaatsvinden. Als de voordelen uit het activum worden toegerekend aan een buitenlandse vaste inrichting, zal de belastingplichtige evenwel per saldo geen voordeel genieten door de innovatiebox, omdat deze activiteiten niet in Nederland, maar in het buitenland aan belastingheffing zijn onderworpen. Als de winst in Nederland belast wordt en aan de voorwaarden van de innovatiebox is voldaan is het effectieve tarief 5% over het deel van de winst dat toerekenbaar is aan het innovatieve immateriële activum.
Klopt het dat het teruggekregen bedrag aan vennootschapsbelasting niet hoeft te worden ingehaald?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de innovatiebox op deze manier een prikkel vormt om innovatie en werkgelegenheid in het buitenland in plaats van in Nederland te stimuleren?
Innovatie is een bron voor duurzame economische groei en levert een belangrijke bijdrage aan de versterking van het concurrentievermogen. De innovatiebox speelt daarbij een belangrijke rol, omdat de innovatiebox innovatieve bedrijven aanzet tot het doen van meer onderzoek en ontwikkeling. Daarmee vormt de innovatiebox een stimulans voor innovatie en hoogwaardige werkgelegenheid in Nederland. Uit de praktijk blijkt niet dat de genoemde constructie voorkomt en deze leidt er dus op dit moment niet toe dat de innovatiebox een prikkel vormt om juist in het buitenland te innoveren.
Desondanks ben ik het met de vraagsteller eens dat het ongewenst zou zijn als deze constructie inderdaad tot ongerechtvaardigde voordelen zou leiden. Daarom zal ik in het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2015 een voorstel tot aanpassing van de innovatiebox doen, om onduidelijkheid en mogelijke onwenselijke gevolgen van de toepassing van de innovatiebox in de beschreven situatie weg te nemen.
Bent u bereid zo snel mogelijk – bijvoorbeeld door middel van een nota van wijziging op het Belastingplan 2015 – dit heffingslek te dichten of anders dit mee te nemen in de geplande evaluatie van de innovatiebox?
Zie antwoord vraag 7.
Naheffingen door de Belastingdienst over de afdrachtvermindering onderwijs |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Transportbedrijven failliet door naheffingen»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de criteria zijn voor het opleggen van naheffingen bij bedrijven die achteraf onrechtmatig gebruik hebben gemaakt van de WVA2 en of dit landelijk beleid is, of op initiatief van lokale afdelingen van de belastingdienst?
Een naheffingsaanslag wordt opgelegd als de Belastingdienst constateert dat de afdrachtvermindering onderwijs (AV Onderwijs) ten onrechte is toegepast. Voor de constatering of daarvan sprake is toetst de Belastingdienst of voldaan is aan de in de wet gestelde voorwaarden voor de AV Onderwijs. Het gaat daarbij om de voorwaarden uit Wet vermindering afdrachten loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen en de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB). Het opleggen van de naheffingsaanslagen is niet lokaal of regionaal geïnitieerd, maar een gevolg van een landelijk aanpak.
Kunt u aangeven hoeveel er tot nu toe is opgehaald door de naheffing bij bedrijven en hoeveel er naar schatting nog zal worden teruggevorderd?
In alle sectoren tezamen zijn naheffingsaanslagen opgelegd voor een bedrag van circa € 70 miljoen. Bij nog lopende onderzoeken zijn correcties van de AV Onderwijs aangekondigd voor een bedrag van circa 80 miljoen euro. In hoeverre deze aanslagen daadwerkelijk tot betaling leiden is op dit moment niet aan te geven.
Kunt u aangeven welke sectoren naast de genoemde transportsector geraakt zullen worden door de naheffingen en hier dus de zware gevolgen van zullen kennen?
Van relatief veel voorkomende naheffingen is sprake in de zorgsector, de uitzendbranche en de bouwsector.
Erkent u dat om te beoordelen of er op juiste wijze uitvoering is gegeven aan de gemaakte afspraken ten aanzien van het opleidingsprogramma, er specifieke kennis van onderwijs moet zijn?
De Belastingdienst toetst of voldaan is aan de in de WVA neergelegde voorwaarden. Dit houdt ondermeer in of voldaan is aan een aantal formele vereisten, zoals de aanwezigheid van een rechtsgeldige praktijkovereenkomst die voldoet aan de voorwaarden van artikel 7.2.8 van de WEB. Verder kan de Belastingdienst controleren of het gevolgde onderwijsprogramma dat de deelnemer volgt voor een erkend kwalificerend diploma overeenstemt met het volledige onderwijsprogramma van de opleiding zoals opgenomen in het officiële register, het CREBO-register.
De beoordeling voert de Belastingdienst zelfstandig uit. Mocht er onderwijskundige kennis nodig zijn, dan kan de Belastingdienst een advies vragen aan de Inspectie van het Onderwijs.
Bent u van mening dat de belastingdienst genoeg kennis van onderwijs heeft om te kunnen oordelen over de uitvoering van de gemaakte afspraak?
Zie antwoord vraag 5.
Ten bate van welke instanties zijn de naheffingen en heeft de belastingdienst «het incentive» om een negatief oordeel te geven ten bate van het kunnen vorderen van naheffingen?
De opbrengst van de naheffingen komen, als onderdeel van de belastingheffing, ten bate van de algemene middelen van het Rijk.
In acht nemend het feit dat veel bedrijven te goeder trouw hebben gehandeld maar nu wel hoge naheffingen krijgen, bent u van mening dat economische gevolgen van de omzetting van de WVA naar een subsidieregeling voor bedrijven die gebruik hebben gemaakt van de WVA terecht zijn en binnen het redelijke liggen?
Het doel van de subsidieregeling praktijkleren is werkgevers te stimuleren leerwerkplekken aan te bieden, zodat zij over de gehele linie van de arbeidsmarkt kunnen beschikken over beter opgeleid personeel. Een subsidieregeling op de begroting van OCW kan beter worden gericht en onbedoeld gebruik van de regeling veel effectiever tegengaan. Door een juiste focus van beoogde doelgroepen van de nieuwe subsidieregeling, zal zij niet averechts werken, maar juist het aantal leerwerkplekken bevorderen daar waar ze het hardst nodig zijn (zoals bij mbo-bbl opleidingen waarin praktijkleren een substantieel deel uitmaakt van de opleiding of voor sectoren waarin knelpunten in de personele voorziening worden verwacht).
Bent u van mening dat er genoeg actie is ondernomen om de financiële en economische impact op te vangen bij bedrijven die niet bewust onrechtmatig gebruik hebben gemaakt van de WVA en om de naheffing geen schadelijke neveneffecten te laten hebben voor de economie, die na een zware recessie een zeer broos herstel kent?
De AV Onderwijs is vormgegeven als onderdeel van de loonheffingen. Door deze keuze valt de afdrachtvermindering onder de regels die gelden voor de wijze van heffing, waaronder de regels rond de handhaving. Dit houdt onder meer in dat in het geval de Belastingdienst onregelmatigheden constateert er naheffing bij de inhoudingsplichtige plaatsvindt. Ook bij de AV onderwijs is deze werkwijze gevolgd. Indien een dergelijke naheffing bij bedrijven tot financiële problemen leidt kan hieraan tegemoet worden gekomen door het bedrijf binnen de grenzen van het gebruikelijke invorderingsbeleid van de Belastingdienst een betalingsregeling aan te bieden. Bedrijven kunnen zich hiervoor melden bij hun belastingkantoor.
Gaat u verdere actie ondernemen om te voorkomen dat transportbedrijven en andere bedrijven failliet gaan door de omzetting van de WVA naar een subsidieregeling en de onverwachte financiële gevolgen hiervan? Zo ja, wat voor actie zal dit zijn?
De naheffingsaanslagen AV onderwijs die aan transportbedrijven worden opgelegd waardoor sommige van deze bedrijven volgens Transport en Logistiek Nederland in financiële problemen komen, staan geheel los van de omzetting van de afdrachtvermindering onderwijs naar een subsidieregeling. De naheffingsaanslagen hebben betrekking op de periode voor invoering van de subsidieregeling praktijkleren.
Transportbedrijven, bij welke massaal de WVA wordt teruggevorderd, waardoor zij financieel in de problemen komen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Hoeveel bedrijven in de transportsector hebben een beroep gedaan op de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA) in de jaren 2008–2013 en voor hoeveel geld? Bij hoeveel bedrijven wordt er nu teruggevorderd en voor welk bedrag?1
In de periode 2008 – 2013 hebben circa 1.100 bedrijven in de transportsector een beroep gedaan op de afdrachtvermindering onderwijs (AV Onderwijs), voor een totaalbedrag van circa € 53 miljoen. Bij 36 bedrijven heeft terugvordering van de AV onderwijs plaatsgevonden, voor een totaalbedrag van circa € 3,5 miljoen. Bij een vergelijkbaar aantal bedrijven in deze sector is het onderzoek nog onderhanden. De mogelijkheid bestaat om bedrijven met financiële problemen tegemoet te komen door hen binnen de grenzen van het gebruikelijke invorderingsbeleid van de Belastingdienst een betalingsregeling aan te bieden. Bedrijven kunnen zich hiervoor melden bij hun belastingkantoor.
Kunt u aangeven of terugvordering plaatsvindt bij alle belastingkantoren of dat het zich concentreert bij een aantal belastingkantoren? Indien de terugvorderingen zich concentreren bij een paar belastingkantoren, welke zijn dat dan en hoe komt dat?
De terugvorderingen zijn niet plaats- of regiogebonden, maar vinden gespreid over het land plaats.
Hoeveel bedrijven in de transportsector staan onder horizontaal toezicht en bij hoeveel van de bedrijven onder horizontaal toezicht wordt nu geld teruggevorderd?
In de transportsector vallen 570 bedrijven onder horizontaal toezicht. Bij 2 bedrijven heeft terugvordering van de AV- Onderwijs plaatsgevonden, bij 2 andere bedrijven is het onderzoek nog niet afgerond.
Bent u bekend met het feit dat er vanuit het bekostigd MBO-onderwijs een actief (commercieel) aanbod is gedaan aan diverse ondernemingen, o.a. in de sector Transport en Logistiek, om code 95 nascholing te combineren met een regulier MBO (BBL) traject, waarbij door de ROC's de garantie werd gegeven op subsidiegeld via WVA?
Nee, het is mij niet bekend dat er specifiek vanuit de bekostigde onderwijsinstellingen een actief commercieel wervingsbeleid heeft plaats gevonden.
Wie is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs dat gegeven wordt op een MBO-onderwijsinstelling voor bekostigd onderwijs?
De onderwijsinstelling is verantwoordelijk voor de kwaliteit van een opleiding. Als het een opleiding in de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) betreft, dan is de onderwijsinstelling samen met het bedrijfsleven verantwoordelijk voor zover het de beroepspraktijkvorming (bpv) betreft, aangezien het leerbedrijf de dagelijkse begeleiding verzorgt.
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) houdt toezicht op de kwaliteit van de opleiding dat is het onderwijs inclusief de beroepspraktijkvorming.
Door wie dient de inhoud van de hierboven omschreven onderwijsprogramma's te worden gecontroleerd? Is deze kwaliteit ook op adequate wijze gecontroleerd?
In eerste instantie is de onderwijsinstelling zelf verantwoordelijk voor de invulling van het onderwijsprogramma. De inspectie voert risicogericht onderzoek uit naar de kwaliteit van het onderwijs, ook wel een regulier onderzoek genoemd. De inspectie voert daarnaast op basis van signalen ook onderzoek uit, dan betreft het een specifiek onderzoek.
De inspectie controleert tijdens een regulier onderzoek of de kwaliteit, waaronder de programmering, voldoet. Daar waar de inspectie onderzoek heeft verricht is dat adequaat gebeurd.
Daarnaast kan de Belastingdienst bij het bedrijf toetsen of voldaan is aan de voorwaarden van de WVA. Zie ook de antwoorden op de vragen 8 en 10.
Hierbij gebruikt de Belastingdienst de «Handreiking WVA onderwijs», die in samenwerking met de inspectie is ontwikkeld. De Handreiking is gepubliceerd op de website www.rijksoverheid.nl.
Als uit de informatie van de Belastingdienst duidelijk wordt dat bijvoorbeeld een praktijkovereenkomst ontbreekt, dan wel geen beroepspraktijkvorming (bpv) wordt gevolgd, dan betrekt de Belastingdienst die informatie bij zijn oordeel of terecht van de AV-onderwijs gebruik wordt gemaakt.
In hoeverre kan de werkgever verantwoordelijk worden gehouden voor de inhoud van het onderwijs, als de opleiding te goeder trouw is aangegaan omdat deze gebaseerd is op een kwalificatiedossier, met een crebo-nummer dat door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is afgegeven?
De instelling is eindverantwoordelijk voor de inhoud, vorm en uitvoering van de opleiding. De bpv is een onderdeel van de opleiding. Afspraken over de bpv worden in de bpv-overeenkomst vastgelegd en mede ondertekend door het bedrijf waar de praktijkvorming wordt uitgevoerd en de onderwijsinstelling die de opleiding aanbiedt. Daarnaast behoort de werkgever de werknemer de gelegenheid te bieden om de opleiding ook naar behoren te kunnen volgen. Het crebonummer en het kwalificatiedossier zijn voor een opleiding leidend. Het beschrijft de eisen waaraan de opleiding moet voldoen. De werkgever kan zich daar zelf van op de hoogte stellen.
Is het uitgangspunt voor het rechtmatig toepassen van de afdrachtvermindering onderwijs dat de werknemer van de belastingplichtige de beroepsbegeleidende leerweg van een erkende MBO-opleiding volgt en dat deze opleiding is opgenomen in het Centraal Register Beroepsonderwijs?
De genoemde uitgangspunten gelden inderdaad voor de rechtmatige toepassing van de AV- onderwijs met dien verstande dat er sprake moet zijn van het volgen van het volledige onderwijsprogramma. Een enkele module volstaat niet.
In het Centraal Register Beroepsonderwijs zijn de erkende MBO-opleidingen vermeld; ook worden daar de deelkwalificaties van de betreffende MBO-opleiding genoemd; mag een inhoudingsplichtige erop vertrouwen dat een opleiding uit het Centraal Register Beroepsonderwijs, dan wel één of meerdere deelkwalificaties van die betreffende beroepsopleiding, zich kwalificeert om daarvoor de afdrachtvermindering onderwijs toe te passen?
Zie antwoord bij vraag 8, met die toevoeging, dat het CREBO-register nog enkele eindtermgerichte opleidingen kent die zijn opgebouwd uit deelkwalificaties. Op deze opleidingen kon tot 1 augustus 2012 worden ingeschreven.
Er is slechts sprake van een opleiding als deze alle deelkwalificaties omvat. Voor het afronden van de opleiding behoort aan alle deelkwalificaties te zijn voldaan.
Daarnaast zijn er sinds 2012 opleidingen, ook wel beroepsgerichte kwalificaties geregistreerd in het CREBO-register. Deze opleidingen kennen geen deelkwalificaties. Bij een enkele opleiding zijn certificaten vastgesteld en opgenomen in het kwalificatiedossier, maar dit is niet het geval voor de opleidingen in de Transport en Logistiek.
In de antwoorden op eerdere vragen2 is aangegeven dat de Belastingdienst niet de kwaliteit van de opleidingen beoordeelt en dat dat de verantwoordelijkheid van de Inspectie van het Onderwijs is; indien de Inspectie geen oordeel heeft gegeven over een opleiding mag de Belastingdienst dan stellen dat er geen beroepsopleiding is gevolgd of dat slechts een deel van de opleiding is gevolgd?
De Belastingdienst toetst of voldaan is aan de in de WVA neergelegde voorwaarden. Dit houdt ondermeer in of voldaan is aan een aantal formele vereisten, zoals de aanwezigheid van een rechtsgeldige praktijkovereenkomst die voldoet aan de voorwaarden van artikel 7.2.8 van de WEB. Verder kan de Belastingdienst controleren of het gevolgde onderwijsprogramma overeenstemt met het volledige onderwijsprogramma zoals opgenomen in het officiële register, het CREBO-register.
De beoordeling voert de Belastingdienst zelfstandig uit, waarbij in voorkomende gevallen een advies kan worden gevraagd aan de inspectie.
Wanneer een leerling gedurende een MBO-opleiding afhaakt, een schoolverlater wordt of andere opleiding gaat volgen, volgt er dan terugvordering van en/of boete voor de afdrachtvermindering onderwijs bij de belastingplichtige?
Een voorwaarde voor het toepassen van de AV Onderwijs voor de beroepsbegeleidende leerweg is dat een werknemer de beroepspraktijkvorming van een diploma gerichte volledige beroepsopleiding volgt. Als de werknemer stopt met de opleiding wordt niet meer voldaan aan de voorwaarden en kan de werkgever vanaf dat moment de afdrachtvermindering niet meer toepassen. Voor de periode dat wel voldaan is aan de voorwaarden kan de afdrachtvermindering wel toegepast worden.
De Belastingdienst controleert de procedurele en administratieve vereisten die aan een opleiding worden gesteld; mag de Belastingdienst meer controleren dan de voorwaarden die gelden voor toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs? Zo ja, wat mag zij dan meer controleren en op welk wetsartikel is dat gebaseerd?
Zie antwoord bij vraag 10.
Er is een «Convenant Samenwerking Regionale Opleidingscentra Afdrachtvermindering Onderwijs» tussen een aantal ROC’s en de Belastingdienst gesloten; wat is het doel en de reikwijdte van dit convenant voor onderwijsinstellingen, voor de Belastingdienst en voor de cliënten van de onderwijsinstellingen?
In het convenant waar in de vraag naar wordt verwezen, zijn de uitgangspunten en de wijze waarop de Belastingdienst en de samenwerkende ROC’s met elkaar om wensen te gaan vastgelegd. Doelstelling van deze afspraken is het bevorderen van het op juiste wijze toepassen en optimaal gebruikmaken van de AV Onderwijs door de betrokken ondernemingen en/of non-profit organisaties. Het vanaf 1 januari 2008 geldende convenant is in 2011 voor onbepaalde tijd verlengd en is te vinden op de site van de Belastingdienst.
Indien de Inspectie heeft geoordeeld dat een opleiding niet voldoende is, heeft de betreffende onderwijsinstelling dan de kans gehad om alsnog de kwaliteitsvoordelen te realiseren en door te voeren? Kan het oordeel van de Inspectie een extrapolatie naar eerdere jaren, waarin de inhoudingsplichtige de afdrachtvermindering heeft toegepast, tot gevolg hebben?
Een herstelperiode is door de onderwijsinstelling niet met terugwerkende kracht uit te voeren. Het oordeel van de inspectie gaat over het uitgevoerde herstel nadat (ernstige) tekorten zijn geconstateerd en een waarschuwing eerder was afgegeven.
Indien de Inspectie heeft geoordeeld dat een opleiding niet voldoende is wat vindt u dan van het standpunt van Transport en Logistiek Nederland dat reparatie van het onderwijstraject mogelijk moet zijn, zodat de betreffende leerling zich alsnog kwalificeert als een opleiding waarvoor afdrachtvermindering toegepast kan worden?
Een onderwijsinstelling krijgt voor een opleiding die niet voldoet altijd een periode waarin ze de mogelijkheid heeft de opleiding te herstellen. Doel van de herstelperiode die de inspectie instelt, is niet om AV Onderwijs te kunnen toepassen door de werkgever, maar om een deelnemer op te leiden en te toetsen of de deelnemer (werknemer) aan alle eisen uit het kwalificatiedossier voldoet om zo een diploma te kunnen behalen. De Belastingdienst toets of de werkgever aan de voorwaarden uit de WVA heeft voldaan in het tijdvak dat deze de afdrachtvermindering heeft toegepast. Als bijvoorbeeld geen sprake is van het volgen van een opleiding maar slechts een onderdeel van een opleiding kan in die periode de afdrachtvermindering niet worden toegepast. Dit kan niet achteraf hersteld worden.
Kunt u deze vragen beantwoorden in samenhang met de afgesproken schriftelijke beantwoording van de vragen die in het wetgevingsoverleg over het Belastingplan 2015 voorzien op 27 oktober 2015 gesteld gaan worden?
Ja. De in het wetgevingsoverleg van 27 oktober jl. gestelde vragen zijn in de beantwoording van deze en de andere Kamervragen over dit onderwerp3 meegenomen.
De miljardenkosten van toeslagen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kosten van toeslagen blijven toenemen tot ruim 10 miljard»?1
Daarmee ben ik bekend.
In hoeverre deelt u de mening dat de verdubbeling van de uitgaven voor de zorgtoeslag sinds 2006 tot liefst € 5,1 miljard, tekenend is voor de onhoudbaarheid van het stelsel?
De zorgtoeslag is bedoeld om de zorg financieel toegankelijk te houden voor huishoudens met een beperkte draagkracht. Het budgettair beslag van de zorgtoeslag is van 2006 tot 2013 gestegen, maar vanaf 2013 daalt het aantal huishoudens dat zorgtoeslag ontvangt en daarmee eveneens het budgettair beslag. Dit betreft de huishoudens met een inkomen boven het minimumloon.
Het kabinet heeft voor het jaar 2015 maatregelen getroffen om het aantal ontvangers van zorgtoeslag met een half miljoen te verminderen naar 4,2 miljoen huishoudens.
Het kabinet beziet in hoeverre de ambitie om het aantal toeslagen verdergaand te verminderen, kan worden meegenomen in de bredere stelselherziening.
Deelt u de mening dat het grotendeels afschaffen van het toeslagencircus en de invoering van een vlaktaks met een zeer laag tarief, meer werken aantrekkelijker kan maken en middelen kunnen zijn om mensen minder afhankelijk te maken van overheidstoeslagen?
Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van de diverse gesprekken die ik wil voeren met de fracties over de stelselherziening en de in dat kader te verrichten onderzoeken. Mede op basis hiervan wil het kabinet met nadere voorstellen komen.
Deelt u de mening dat de verzorgingsstaat en het belastingstelsel in zijn huidige vorm een enorme rem op de economische groei vormen?
In de brief over de stelselherziening heb ik beschreven dat de activerende en groeibevorderende werking van het belastingstelsel kan worden vergroot en dat het verstandig is de belastingdruk op arbeid en ondernemen te verlagen. Dit vereist dan wel de politieke en maatschappelijke bereidheid om te schuiven in de belastingmix en grondslagen te verbreden.
Zo ja, wilt u zich dan zo spoedig mogelijk inzetten op het vergroten van de economische vrijheid van de burger door de belastingen fors te verlagen?
Het kabinet wil dat de lasten op arbeid en ondernemen omlaag gaan, wat de werkgelegenheid en economische groei ten goede komt. Dat is, samen met complexiteitsreductie, de inzet van de belastingherziening.
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Zembla van 25 september 2014?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat andere landen zoals het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten zelf schattingen publiceren van hun tax gap?
Ja. Ik verwijs hiervoor ook naar mijn brief van heden waarbij de vragen zijn beantwoord, gesteld op 18 september 2014 in het verslag van het schriftelijk overleg inzake de brief van 10 juli 2014. Onderzoek naar een macro-economische schatting van gemiste omzetbelasting (btw gap)2, in het bijzonder het antwoord op de vraag hoe de Staatssecretaris de Britse methode beoordeelt.
Deelt u de mening dat het uw taak is om de opgelegde belastingen ook te innen en constant te vechten tegen belastingontduiking, om daarmee de publieke voorzieningen te kunnen bekostigen en het draagvlak onder belastingheffing te handhaven?
Zoals ik in de 14e halfjaarsrapportage3, uw Kamer onlangs toegezonden, heb aangegeven, verricht de Belastingdienst zijn handhavende taken op basis van een doordachte handhavingstrategie. De Belastingdienst streeft er naar het nalevingsgedrag van burgers en bedrijven positief te beïnvloeden en niet-naleving te voorkomen. De Belastingdienst doet dat op verschillende manieren. De dienst wil de compliance versterken door voor burgers en bedrijven de naleving makkelijk te maken en vergissingen zoveel mogelijk te voorkomen, waar nodig het gedrag te corrigeren en fraudeurs op te sporen en te vervolgen. Afhankelijk van het gedrag van burgers en bedrijven kiest de Belastingdienst de mix van instrumenten die hem ter beschikking staan.
Kunt u een algemene appreciatie geven van de opmerkingen die over de tax gap gemaakt zijn in het programma Zembla, inclusief de wijze waarop de Belastingdienst reageert op suggesties van medewerkers om deze tax gap aan te pakken?
In mijn antwoorden op de vragen over de tax gap van het schriftelijk overleg, inzake de brief van 10 juli 2014 naar een macro-economische schatting van gemiste omzetbelasting4, heb ik in de inleiding de wijze geschetst waarop de tax gap kan worden benaderd. In mijn brief van 29 september jl. die ik naar uw Kamer heb gezonden u naar aanleiding van de uitzending van Zembla, heb ik aangegeven dat het onderzoek naar de btw gap laat zien welke beperkingen er kleven aan top down tax gap analyses.5 Een macro-economische schatting van de tax gap is een globale benadering van de gemiste belastingopbrengsten, die een algemene indruk geeft van de werking van het belastingstelsel.
In de uitzending ligt de nadruk op het feit dat de Belastingdienst menskracht te kort zou komen om alle misgelopen belastingopbrengsten binnen te halen. De inzet van capaciteit blijft een afweging waarin de Belastingdienst kiest voor een duurzame vergroting van de compliance om daarmee de verschuldigde belasting te innen. Dit betekent dat niet alleen de (extra) behaalde inkomsten worden beschouwd, maar ook de kosten worden betrokken. Daarbij wordt de beschikbare capaciteit daar ingezet waar deze naar verwachting, op basis van onder andere ervaringscijfers en steekproeven, de grootste compliantie oplevert. Dat kan betekenen dat gekozen wordt voor een lichte inzet op het ene terrein, om met de vrij gekomen capaciteit meer compliantie te realiseren op een ander terrein.
Heeft het kabinet ooit een interne schatting gemaakt van de tax gap? Zo ja, kunt u die naar de Kamer sturen?
Er is intern geen alles omvattende berekening van de gemiste belastingopbrengsten gemaakt.
Herinnert u zich de aangenomen motie Omtzigt c.s. (31 066, nr. 144) uit juli 2012, die verzocht «de regering, voor 1 oktober 2012 met een plan te komen om de tax gap te halveren, dan wel zo mogelijk nog verder te verkleinen, door met gerichte acties zowel op het gebied van handhaving als invordering de belastingopbrengst te vergroten;» en tevens de regering verzocht, «hierbij in kaart te brengen met welke gerichte investeringen de belastingopbrengst met een veelvoud vergroot kan worden.»?
Ja.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger in december 2012 aan de Kamer schreef: «Uitgaande van de opbrengsten die de Belastingdienst in het verleden heeft gerealiseerd in werkprocessen als aanslagregeling, boekenonderzoeken en invordering, is op basis van business cases becijferd welke meeropbrengsten door middel van de inzet van extra medewerkers kunnen worden gegenereerd»? (Kamerstuk 31 066, nr. 151)
Ja.
Kunt u alle businesscases die u onderzocht heeft aan de Kamer doen toekomen?
Bij brief van 10 december 2012 heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd over de intensivering van het toezicht en de invordering.6 In deze brief zijn de uitkomsten van de businesscase Intensivering toezicht en invordering opgenomen. Als speerpunten voor de intensivering zijn genoemd: (1) eerder aanslagen opleggen, meer aangiften beoordelen; (2) meer boekenonderzoeken en verscherpen administratieve controles; (3) versterking opsporing; (4) intensiveren invordering. Dit met het doel om met extra investeringen (structureel € 157 mln) extra belastingopbrengsten (€ 663 mln) te realiseren. De businesscase die hieraan ten grondslag ligt bevat meer in detail op welke wijze de Belastingdienst de extra inkomsten verwacht binnen te halen. Deze informatie heeft een controlestrategisch karakter. Discussies over de controlestrategie schaden al snel de handhaving door de Belastingdienst en daarmee de belastingopbrengsten. Om deze reden is vaste lijn dat businesscases niet openbaar worden gemaakt. Die lijn – die ik onderschrijf – geldt ook in dit geval.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat uw ambtsvoorganger schreef: «tevens ben ik van zins de mogelijkheid te onderzoeken op zinvolle en methodisch verantwoorde wijze inzicht te verkrijgen in de gemiste inkomsten die met de tax gap verband houden. In 2013 bericht ik uw Kamer hier graag nader over.»? (Kamerstuk 31 066, nr. 151)
Ja.
Welke acties zijn allemaal ondernomen naar aanleiding van die belofte bijna twee jaar geleden?
Omdat de vraag van de Kamer zag op een omvattend beeld van de tax gap is het CBS benaderd om een macro-economisch onderzoek uit te voeren. Het CBS heeft met zijn Nationale rekeningen de beschikking over gegevens over uitgaven aan goederen en diensten. Als eerste belastingmiddel is gekozen voor de btw omdat het CBS voor dit middel het meeste zicht heeft op en ervaring heeft met schattingen van de toegerekende btw vanuit de productie. Bovendien doet de Europese Commissie periodiek vergelijkend onderzoek naar de btw gap in de EU-lidstaten. Het CBS heeft inzicht gegeven in zijn berekeningswijze van het zogenoemde btw-verschil (zijnde het verschil tussen de afgedragen btw en de berekende btw) in de Nationale rekeningen. De methode van het CBS is vergeleken met de methode van het onderzoeksbureau CASE dat in opdracht van de Europese Commissie het onderzoek doet. Verder heeft de Belastingdienst met een aantal EU landen die al ervaring hebben met schatting van de tax gap in hun land, een workshop gehouden om te kijken hoe de verschillende gehanteerde methodieken zich tot elkaar verhouden en om ervaringen uit te wisselen. Dit alles heeft geresulteerd in een rapport over de methodiek en macro-economische schatting van gemiste btw dat op 10 juli jl. naar de Kamer is gestuurd.7
Herinnert u zich dat u naar veel herhalingsverzoeken uit de Kamer in juli net na het begin van het zomerreces, met een onderzoek kwam dat louter ging over de btw gap en niet over de tax gap en ook geen aanbevelingen bevatte over hoe dit opgelost kon worden? (Kamerstuk 31 066, nr. 211)
Op 10 juli jl. heb ik uw Kamer het rapport over de berekening van de BTW_gap toegestuurd8. Ik hoop hier in het AO van 8 oktober nader met de commissie Financiën van gedachte te kunnen wisselen.
Bent u ervan op de hoogte dat de Europese Commissie al in 2009 een onderzoek publiceerde naar de btw gap in alle lidstaten inclusief Nederland en dat er dus iets weinig vernieuwends is gedaan?
Ja. Het onderzoek dat de Belastingdienst nu voor het eerst zelf in samenwerking met het CBS heeft uitgevoerd naar een macro-economische schatting van de btw-gap, heeft kennis en ervaring opgeleverd die nodig is om de berekening van de Europese Commissie (het onderzoeksbureau CASE) te kunnen beoordelen en over de verschillen in discussie te gaan. Door de contacten die er sindsdien zijn geweest tussen de Belastingdienst en CASE is de aanpak van Brussel inmiddels ook verfijnd. De nieuwe raming door CASE is uitgevoerd op een bestand dat veel sterker overeenkomt met de achterliggende Nationale rekeningen. Daardoor liggen de nieuwe percentages ook veel dichter bij die van het CBS.
Heeft u de inbreng gelezen van het schriftelijk overleg van 19 september 2014 over dit laatste Kamerstuk waarin onder andere gevraagd wordt: «De aangenomen motie van het lid Omtzigt c.s. over de verkleining van de tax gap (Kamerstuk 31 066, nr. 144) zag niet alleen op btw, maar met name op de directe belastingen. De leden van de CDA-fractie hebben met teleurstelling gezien dat het kabinet niet de tax gap in beeld brengt, maar de btw gap. Zij verzoeken de Staatssecretaris aan te geven wanneer hij de tax gap in de overige belastingen, waaronder de vennootschapsbelasting en de loon- en inkomstenbelasting gaat berekenen, zoals herhaaldelijk gevraagd in de Tweede Kamer.»?
Gelijk met deze antwoorden zijn ook de vragen gesteld in het schriftelijk overleg van 18 september 2014 beantwoord.
Waarom deed het kabinet in de begroting 2014 (hoofdstuk IX) of deze motie was afgedaan terwijl dit evident niet het geval was? Bent u bereid om deze motie weer op de lijst te plaatsen van niet afgedane moties, nu over deze motie nota bene nog een schriftelijke procedure loopt?
De motie is inderdaad met het sturen op 10 juli jl. van het onderzoek naar de macro-economische schatting van gemiste omzetbelasting (btw gap) bedoelde motie als zodanig van de lijst van openstaande moties & toezeggingen gehaald. Dit is gedaan omdat met het sturen van het rapport een volgende fase in de politieke discussie is ingegaan. De motie zal weer op de lijst worden geplaatst.
Wanneer kan de Kamer eindelijk een onderzoek naar de tax gap tegemoet zien, inclusief mogelijkheden om de tax gap te verkleinen?
In mijn brief waarbij ik het rapport over de btw gap heb aangeboden, heb ik gewezen op een aantal beperkingen van tax gap analyses. De centrale vraag is wat met de uitkomsten van tax gap onderzoek wordt beoogd (door de Tweede Kamer of de Belastingdienst). In zijn handhavingstrategie koppelt de Belastingdienst het binnenhalen van belastinggeld aan het beïnvloeden van gedrag en het oplossen van problemen. Dat moet er voor zorgen dat de belasting die verschuldigd is op basis van de wet niet alleen door correcties wordt vastgesteld maar ook daadwerkelijk binnenkomt. Hierover wil ik graag met uw Kamer op 8 oktober 2014 in gesprek gaan.
De werkwijze van de Belastingdienst na een WSNP-uitspraak |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Klopt het dat de Belastingdienst na een WSPN-uitspraak door de rechter de voor die tijd ontstane schuld verrekent met de toeslagen?1
In het beleid2 van de Belastingdienst is expliciet vastgelegd dat er gedurende de wettelijke schuldsanering geen verrekening plaatsvindt van de ter verificatie aangemelde toeslagschuld met uit te betalen toeslagvoorschotten3. Hier zijn de werkprocessen ook op ingericht: periodiek wordt nagegaan of openstaande terugvorderingen moeten worden voorzien van een bijzonder kenmerk omdat de schuldsanering is uitgesproken. Dit kenmerk zorgt ervoor dat die terugvorderingen niet verrekend worden met voorschotten.
In de praktijk komt het vaak voor dat toeslagvoorschotten voor het hele jaar in een keer worden verrekend met de openstaande toeslagschuld in november voorafgaand aan het jaar waarop het voorschot betrekking heeft. Deze verrekening zal niet plaatsvinden als de schuldsanering op dat moment al is uitgesproken: de terugvordering zal dan zijn voorzien van het bijzondere kenmerk. Wordt lopende het jaar de schuldsanering uitgesproken, dan wordt de verrekening teruggedraaid voor zover het bedrag betrekking heeft op de periode van de schuldsanering. Het terugdraaien van de verrekening is een handmatig en tijdrovend proces.
Kortom, het beleid is duidelijk en de interne werkprocessen zijn ook volgens het beleid ingericht. Ik herken het geschetste beeld dan ook niet. Dit neemt niet weg dat er in individuele gevallen soms iets misgaat. Bijvoorbeeld omdat het bijzondere kenmerk ten onrechte niet is aangebracht. In die gevallen moet de bewindvoerder kunnen rekenen op de medewerking van de Belastingdienst om de verrekening te herstellen.
Wat is de uitleg van de Belastingdienst van artikel 301 lid 3 van de WSNP?
U vraagt naar de uitleg van artikel 301, derde lid, van de Faillissementswet. In deze bepaling is vastgelegd dat gelegde beslagen vervallen met ingang van de dag waarop de toepassing van de schuldsaneringsregeling is uitgesproken. Mijn inziens spreekt die bepaling voor zich.
Overigens is een verrekening strikt genomen geen beslag in de zin van de wet. Wel is de lijn van artikel 301, derde lid, van de Faillissementswet in het beleid van de Belastingdienst doorgetrokken naar verrekeningen. Zoals hierboven al is beschreven, vindt geen verrekening meer plaats na de datum van toepassingverklaring van de schuldsanering.
Komen mensen in problemen door de werkwijze van de Belastingdienst in relatie tot de WSNP?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de werkwijze van de Belastingdienst toelichten richting mensen met een WSNP-uitspraak? Wat is de wettelijke grondslag van deze werkwijze?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de Belastingdienst cijfers heeft gemanipuleerd over het aantal boekenonderzoeken |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Belastingdienst cijfers over het aantal boekenonderzoeken heeft gemanipuleerd?1 Hoelang bent u van de eventuele manipulatie op de hoogte?
Bij de Regeling van Werkzaamheden van donderdag 25 september 2014 heeft uw Kamer mij verzocht om een brief met een reactie op de uitzending van Zembla later dezelfde avond. Gelijk met mijn antwoorden op deze vragen heb ik voldaan aan het verzoek van de Tweede Kamer om een brief te zenden. In mijn brief ben ik onder andere ingegaan op de opmerkingen die in Zembla zijn gemaakt over de boekenonderzoeken door de Belastingdienst. Ook heb ik de rapportage van de Auditdienst Rijk (hierna: ADR) die op verzoek van de Belastingdienst in 2013 heeft meegekeken bij de registratie van boekenonderzoeken met mijn brief meegezonden. In mijn brief heb ik het rapport nader toegelicht.
Het onderzoek geeft geen aanleiding te veronderstellen dat er, zoals in de uitzending werd gesuggereerd, gemanipuleerd wordt met de registratie van de onderzoeken. Overigens is manipulatie in individuele gevallen nooit uit te sluiten. Mocht dit zijn voorgekomen dan keur ik dit af.
Hoeveel van de elfduizend extra beloofde boekenonderzoeken hebben daadwerkelijk plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 1.
Aan welke eisen moet een boekenonderzoek voldoen om zo te mogen worden genoemd? Is bij alle boekenonderzoeken aan deze eisen voldaan?
De Belastingdienst gebruikt als definitie van boekenonderzoeken: alle contacten met belastingplichtigen waarbij de administratie wordt getoetst aan werkelijkheid of norm. Het moet hierbij gaan om een boekenonderzoek op het adres van de ondernemer of zijn vertegenwoordiger (het zogenoemde «toezicht buiten»). Zoals ik in mijn brief aangeef heeft de ADR de registratie van de boekenonderzoeken onderzocht. In 18 van de onderzochte dossiers bleek niet voldaan te zijn aan de definitie. Bijvoorbeeld omdat er geen buiten onderzoek was geweest, omdat bijvoorbeeld de betreffende belastingplichtigen naar het Belastingkantoor waren gekomen met bewijsstukken. Deze zijn uit het systeem verwijderd. Daarnaast heeft de Belastingdienst vervolgens ook uit de rest van het systeem boekenonderzoeken verwijderd met dezelfde kenmerken als de dossiers die de ADR aantrof.
Acht u het uitgesloten dat er cijfers zijn gemanipuleerd door de Belastingdienst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met professor Flip de Kam dat hier sprake is van een misleiding van de Tweede Kamer wanneer bijvoorbeeld voorlichtingsbezoeken worden gepresenteerd als boekenonderzoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Valt na te gaan hoeveel en door wie voorlichtingsbezoeken in het systeem achteraf zijn gewijzigd in boekenonderzoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel voorlichtingsbezoeken hebben er jaarlijks in de periode 2005 t/m 2013 plaatsgevonden? Kloppen de eerder gepresenteerde cijfers zoals die in het debat op 20 november 2013 over de Belastingdienst aan de orde zijn geweest?
De Belastingdienst verstrekt voorlichting aan belastingplichtige ondernemers middels korte bedrijfsbezoeken, gericht op het beoordelen van de opzet van de administratie, om te bevorderen dat ondernemingen voldoen aan hun aangifte- en betalingsverplichtingen. Het gaat hierbij om bedrijfsgesprekken en startersbezoeken. Deze bezoeken zijn in rapportages aan uw Kamer over de jaren 2005 tot en met 2007 vermeld onder de noemer «bedrijfsbezoek»2 en over de jaren 2008 tot en met 2013 vermeld onder de noemer «bedrijfs- en actualiteitsbezoeken»3 en weergegeven in onderstaande tabel:
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Bedrijfsbezoeken
19.000
20.000
31.600
Bedrijfs- en actualiteitsbezoeken
43.200
71.800
61.000
59.400
52.300
44.500
Ik zie geen aanleiding om te veronderstellen dat de cijfers uit de 12e halfjaarsrapportage, die voor het debat van 20 november 2013 geagendeerd stonden, onjuist zijn.
Gaat u de uitingen van de klokkenluiders onderzoeken? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zeggen volgens u de beweringen van klokkenluiders over uw verantwoordelijkheid voor de Belastingdienst?
De uitspraken van de medewerkers waren tweeledig. Een deel van de medewerkers voelen zich onvoldoende gehoord in de organisatie. Een ander deel richtte zich rechtstreeks tot de politiek, omdat zij vinden dat het aan de politiek is de dienst voldoende toe te rusten.
Zoals ik in de brief, waar ik hierboven naar verwijs, heb moeten constateren is dat de sfeer van openheid niet voor elke medewerker in orde is. De vraag is overigens of dit in een organisatie als de Belastingdienst met een omvang van circa 28.000 medewerkers wel voor iedereen haalbaar is. Dit laat onverlet dat er alles aan gedaan moet worden om deze sfeer van openheid meer dan maximaal na te streven. In het verbeterprogramma voor de Belastingdienst heb ik mede daarom aangegeven dat meer gedaan moet worden om medewerkers op een laagdrempelige en veilige manier kwetsbaarheden te laten melden.4 Mijn indruk is dat de medewerkers geen blad voor de mond nemen als het gaat om aandachtspunten voor de aansturing van de organisatie. Uiteindelijk moeten medewerkers het gevoel hebben dat zij hun zorgen kunnen uiten in de organisatie en niet via een televisieprogramma.
Daarnaast ligt er een forse taak voor het kabinet en uw Kamer om door middel van het vereenvoudigen van wet- en regelgeving ook de uitvoerbaarheid te verbeteren. Eenvoudiger regelgeving draagt immers ook bij aan een betere handhavingsregie. Daartoe ben ik ook met mijn brief «Keuzes voor een beter Belastingstelsel» gekomen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór maandag 29 september 2014 om 12.00 uur?
De antwoorden zijn maandag 29 september 2014 beantwoord.
De naheffingen bij scholengemeenschappen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Megaheffing voor basisscholen om vergoeding overblijfouders»?1
Ja.
Bent u bekend met de naheffingen die door de Belastingdienst worden opgelegd aan scholengemeenschappen over de vrijwilligersvergoedingen voor overblijfouders? Klopt het dat naheffingen over de volledige naheffingstermijn van 5 jaar worden opgelegd?
De in het bericht geschetste problematiek is mij bekend. Over individuele gevallen kan ik in het kader van deze vragen geen nadere mededelingen doen.
Op grond van de vrijwilligersregeling kunnen geringe vergoedingen onbelast blijven als aan enkele voorwaarden wordt voldaan. Tijdens zijn controle kan de Belastingdienst constateren dat uitgekeerde vergoedingen aan overblijfouders niet voldoen aan deze voorwaarden. De beloning die niet voldoet aan de voorwaarden van de vrijwilligersregeling kan fiscaal worden gekwalificeerd als inkomen uit dienstbetrekking, dan wel als inkomen buiten dienstbetrekking. In beide gevallen gaat het dan om belast inkomen. Bij een dienstbetrekking wordt de naheffing van belasting en premie opgelegd aan de instelling. De Belastingdienst kan over de vijf afgelopen jaren corrigeren.
Past deze gang van zaken in het idee van de participatiemaatschappij van het kabinet?
Het kabinet hecht er een groot belang aan dat mensen meedoen in de samenleving. Een van de mogelijkheden om mee te doen in de samenleving is het verrichten van vrijwilligerswerk. Ter bevordering van vrijwilligerswerk bestaat een fiscale vrijstelling voor werkzaamheden die bij bepaalde instellingen (zoals scholen) worden verricht. De vergoeding die de vrijwilliger ontvangt wordt dan niet als inkomen beschouwd. Aan de vrijstelling zijn echter wel voorwaarden verbonden, zoals een maximum van € 150 per maand en € 1.500 per jaar. Een andere voorwaarde is dat de vergoedingen niet vergelijkbaar zijn met beloningen die worden toegekend voor gewone, betaalde arbeid.
Deelt u de mening dat een overblijfouder niet in dienstbetrekking is bij de school, maar vrijwilligerswerk doet waarvoor een vergoeding kan worden ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Toezicht op leerlingen tijdens de lunchpauze is niet per definitie vrijwilligerswerk; dat is alleen zo als aan de voorwaarden van de vrijwilligersregeling is voldaan. In dat geval is de beloning vrij van loon- en inkomstenbelasting.
Bij de overblijfouders die niet aan de voorwaarden van de vrijwilligersregeling voldoen, komt de vraag op of zij in dienstbetrekking staan tot het schoolbestuur. Dat hangt af van de feitelijke omstandigheden. Een dienstbetrekking is aanwezig als een gezagsverhouding bestaat tussen de overblijfouder en het schoolbestuur (of bijvoorbeeld de oudercommissie) en als er voor de ouder een plicht is om arbeid te verrichten, terwijl het schoolbestuur de plicht heeft om daarvoor een beloning te geven. Als de Belastingdienst een dienstbetrekking aanwezig acht, zal hij daarvoor bewijs dienen aan te dragen.
Als bij deze ouders geen sprake is van een dienstbetrekking wordt de te hoge vergoeding in de inkomstenbelasting belast als «resultaat uit overige werkzaamheden».
Kunt u aangeven waarom de Belastingdienst in voorkomende gevallen van mening is dat de ouders in dienstbetrekking zijn bij de school in plaats van dat zij resultaat zouden genieten bij een te hoge vrijwilligersvergoeding?
Zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven wat de richtlijnen zijn voor de vergoedingen die scholen aan overblijfouders en andere vrijwilligers mogen geven en op welke wijze zij dit dienen te verantwoorden?
De voorwaarden voor de vrijwilligersregeling zijn vermeld in het antwoord op vraag 3. Zoals blijkt uit de slotzin van dat antwoord mag geen sprake zijn van vergoedingen die vergelijkbaar zijn met beloningen die worden toegekend voor gewone, betaalde arbeid. De regeling geldt dus niet als er sprake is van een marktconforme vergoeding, omdat er anders een ongerechtvaardigde bevoordeling van overblijfouders zou ontstaan ten opzichte van andere mensen die betaald werk verrichten.
Omdat schoolbesturen van oudsher gewend zijn om de overblijfkrachten per uur (of per overblijfbeurt) te betalen, hebben enkele vrijwilligersorganisaties die actief zijn op het terrein van overblijven op school, in 2006 aan de Belastingdienst gevraagd of er een bedrag kon worden verbonden aan de voorwaarde dat geen sprake mag zijn van een marktconforme beloning. De Belastingdienst heeft aan dat verzoek gehoor gegeven en meegedeeld dat ervan kan worden uitgegaan dat een vergoeding van ten hoogste € 4,50 per uur (voor vrijwilligers van 23 jaar en ouder) niet marktconform is. De toenmalige Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft dit standpunt op 27 juni 2006 aan uw Kamer bekend gemaakt2. Dat bedrag geldt dus als bovengrens voor schoolbesturen die vergoedingen toekennen aan de hand van het aantal uitgeoefende overblijfbeurten. Als de schoolbesturen gebruik willen maken van de fiscale vrijstelling, dan zal in de financiële administratie een deugdelijke vastlegging moeten plaatsvinden waaruit blijkt dat is voldaan aan de voorwaarden van de vrijwilligersregeling.
Op welke wijze heeft u de afgelopen jaren gecommuniceerd over de regels met de scholen? Heeft u daarbij ook waarschuwingen uitgedeeld of zet u in op maximum boetes?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 6 is het uurbedrag vastgesteld op verzoek van, en meegedeeld aan, vrijwilligersorganisaties die actief zijn op het terrein van het overblijven op school3. Tevens is de informatie over de vrijwilligersvergoeding, inclusief het uurbedrag, opgenomen op de website van de Belastingdienst, en in het Handboek Loonheffingen. Verder kan nog worden gewezen op de voorlichtingsinzet die al is genoemd in antwoorden op eerdere vragen van uw Kamer4. Deze inzet is gericht op een juiste toepassing van de vrijwilligersregeling en niet op het opleggen van boetes. Dit neemt niet weg dat onjuiste toepassing van de regeling kan leiden tot een correctie in de loon- of inkomstenbelasting. Afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid kan de Belastingdienst daarbij een boete opleggen.
Deelt u de mening dat het onderwijsgeld beter kan worden besteed dan aan naheffingen loonbelasting? Zo ja, is voorlichting aan scholengemeenschappen over de regels voor vrijwilligersvergoedingen dan niet een beter middel dan naheffingen die vijf jaar terug gaan?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 heb aangegeven, zijn de regels voor vrijgestelde vrijwilligersvergoedingen bekendgemaakt, en is de informatie daarover van de Belastingdienst voor iedere school beschikbaar.
Bent u bereid in gesprek met de Belastingdienst hierover te gaan? Zo ja, bent u tevens bereid te bevorderen dat de opgelegde boete wordt ingetrokken of verminderd? Zo nee, waarom niet?
Gezien het bovenstaande zie ik daarvoor geen aanleiding.
Onvolledige beantwoording van eerdere vragen over de grote stapel aan fiscale voorstellen rond Prinsjesdag |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Zou u alsnog de vragen 5 en 6 willen beantwoorden?1 Zo niet, waarom niet?
De heer Bashir vroeg in zijn eerdere Kamervragen waarom het niet is gelukt om meer wetsvoorstellen in te dienen in het voorjaar om zo tot een betere spreiding te komen. Voorts vroeg hij of ik wilde toezeggen een deel van het fiscale beleidspakket al in het voorjaar naar de Kamer te sturen.
Het kabinet streeft naar spreiding van de indiening van fiscale wetsvoorstellen over het jaar. Dit blijkt in de praktijk niet altijd even eenvoudig te realiseren. De wetgevingscapaciteit wordt in het algemeen in de tweede helft van het jaar ten volle benut voor met name de behandeling van het pakket Belastingplan in het parlement. Er is dan vaak onvoldoende tijd om nieuwe wetsvoorstellen voor te bereiden. In januari wordt gestart met de voorbereidingen van in ieder geval de Fiscale verzamelwet waarbij wordt ingezet op indiening in april of mei. Om u een beeld te schetsen: in verband met de behandeling in de ministerraad inclusief de voortrajecten daaraan voorafgaand en vervolgens de adviesprocedure bij de Raad van State, kan een wetsvoorstel dat medio februari gereed is doorgaans niet eerder dan in de tweede helft van april worden ingediend bij de Tweede Kamer. In het algemeen is dan het streven van zowel het kabinet als de Tweede Kamer om de behandeling daarvan voor het zomerreces af te ronden.
Ook dit jaar is invulling gegeven aan het streven wetgeving te spreiden door indiening in het voorjaar van de Fiscale verzamelwet 2014. Ook de Belastingregeling Nederland-Curaçao is nog voor het zomerreces ingediend. Daarnaast is het pakket Belastingplan 2015 dit jaar beperkt tot één wetsvoorstel dat relatief beleidsarm is. De andere op en rond Prinsjesdag ingediende wetsvoorstellen hoeven niet noodzakelijk gelijktijdig te worden behandeld met het Belastingplan 2015. Op deze wijze komt een redelijk gespreide behandeling van de wetsvoorstellen tot stand, waarbij enige mate van overlap helaas niet te voorkomen is.
Voor het voorjaar van 2015 is mijn streven om de Fiscale verzamelwet 2015 – zoals te doen gebruikelijk – in april of mei in te dienen. Deze Fiscale verzamelwet zal meer inhoudelijke maatregelen bevatten dan andere jaren, omdat het Belastingplan 2015 bewust beperkt is gebleven tot de min of meer noodzakelijke maatregelen (zie ook de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Belastingplan 2015). Daarnaast heb ik in de brief Keuzes voor een beter belastingstelsel aangegeven een wetsvoorstel (Fiscale vereenvoudigingswet 2015) voor te bereiden met maatregelen die kunnen bijdragen aan vereenvoudiging, dit met het oog op implementatie per 2016. Dit wetsvoorstel wil ik gelijktijdig met de Fiscale verzamelwet 2015 indienen. Daarnaast zal ik in het voorjaar van 2015 een wetsvoorstel indienen ter implementatie van een wijziging van de moeder-dochter-richtlijn.2 Tot slot zal ik in het voorjaar van 2015 een wetsvoorstel indienen in verband met het van toepassing worden van het douanewetboek van de Unie.3
U ziet dat ik alles in het werk stel om fiscale wetgeving over het jaar te spreiden, maar dat ik daarbij rekening heb te houden met bepaalde beperkingen.
Mogelijkheden de Wet Normering Topinkomens te omzeilen |
|
Ed Groot (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Balkenendenorm omzeilen is fluitje van een cent»1 en «Wet normering topinkomens niet meer serieus te nemen»?2
Ja.
Is het waar dat als gevolg van het niet langer opnemen van de «werkkosten» in het WNT-loon3 het voor topfunctionarissen mogelijk wordt om vele duizenden euro’s meer te verdienen dan de norm? Zo ja, op welke termijn denkt u dit gat in de WNT gedicht te hebben? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is niet waar, er is geen «gat in de WNT». In artikel 31 lid 1 onderdeel f van de Wet op de loonbelasting 1964 is aangegeven dat voor het aanwijzen van vergoedingen of verstrekkingen als eindheffingsbestanddeel een zogenoemd gebruikelijkheidscriterium geldt. Aanwijzing als eindheffingsbestanddeel betekent dat de werkgever de vergoeding of verstrekking niet als individueel loon van de werknemer aanmerkt.
Het gebruikelijkheidscriterium houdt in dat dergelijke loonbestanddelen niet in belangrijke mate hoger mogen zijn dan in voor het overige overeenkomstige omstandigheden gebruikelijk is. De uitvoering daarvan en het toezicht daarop ligt bij de inspecteur van de Belastingdienst.
In de praktijk hanteert de Belastingdienst bij de beoordeling van het gebruikelijkheidscriterium een doelmatigheidsgrens van € 2.400 per persoon per jaar. Het voor vele duizenden euro’s overhevelen van bonussen of ander loon in geld naar eindheffingsbestanddelen is daarmee niet mogelijk. Overigens is het uitbetalen en overeenkomen van bonussen aan topfunctionarissen (behoudens overgangsrecht) op grond van artikel 2.11 van de WNT sowieso niet toegestaan.
Is de aan het einde van het bericht genoemde oplossing – het maximeren van het bedrag dat als werkkosten mag worden opgevoerd – de wijze waarop u dit gat wil dichten? Zo ja, is hier een wetswijziging voor nodig en heeft u deze reeds in voorbereiding? Zo nee, op welke wijze lost u het probleem wel op?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze zal de fiscus optreden tegen functionarissen en organisaties die een buitensporig hoog bedrag aan werkkosten opgeven? Welke juridische basis heeft de fiscus hiervoor?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat schijnconstructies als deze – indien nog niet onwettig – onwenselijk zijn en daarom zo snel mogelijk onwettig dienen te worden gemaakt?
De Staatssecretaris van Financiën heeft toegezegd te onderzoeken of het gebruikelijkheidscriterium in dit kader nadere aanscherping behoeft.
Ik zal daarnaast onderzoeken op welke wijze in het huidige WNT-normenkader (via de ministeriële regeling op grond van artikel 1.9 WNT dan wel via de Beleidsregels toepassing WNT) verder verduidelijkt kan worden dat dergelijke schijnconstructies of oneigenlijk gebruik van individualiseerbare eindheffingsbestanddelen nooit zijn toegestaan.
Heeft u kennisgenomen van de CBS-cijfers over de verkoop van de brandstof in de maanden januari tot en met juni 2014?1
Ik heb kennis genomen van de CBS-cijfers over de verkoop van brandstof.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de dieselverkoop gedaald is met meer dan 9% in de maand juni 2014? En de dat de verkoop van LPG met meer dan 28% is ingestort?
Zie antwoord vraag 1.
Beoordeelt u de cijfers van het CBS als objectief en geschikt om beleid op te baseren?
Ja.
Deelt u de mening dat de daling van de verkoop van motorbrandstoffen voor het overgrote deel te danken is aan de accijnsverhoging die per 1 januari jl. is doorgevoerd?
Kunt u een update van tabel 1, 2, 3 en 4 uit de brief over de evaluatie van de accijnsverhoging (Kamerstuk 33 752, nr. 93) aan de Kamer doen toekomen, waarin de gegevens van de eerste zes maanden verwerkt zijn?
Kunt u ook een update geven van de tabellen en grafieken in de bijlage bij die brief aan de Kamer, voor zover de informatie voorhanden is, en dan in ieder geval van de tabellen met inkomsten van de accijnzen en de grafiek met de liters benzine en diesel wegverkeer en de omzet van de detailhandel?
Hoe hoog was de raming van de accijnsinkomsten, uitgesplitst per brandstofsoort, in de Miljoenennota bijna een jaar geleden?
Zoals in de antwoorden op Kamervragen over de Voorjaarsnota 2014 (Kamerstuk 33 940, nr. 2, antwoord op vraag 43) is aangegeven bedraagt de raming in de Miljoenennota 2014 van de accijns op lichte olie (benzine) 4,1 miljard euro en de accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie (diesel en LPG) 4,0 miljard euro.
Zoals in hetzelfde antwoord is aangegeven is deze uitsplitsing van de brandstofaccijnzen naar lichte olie respectievelijk minerale oliën op basis van de aangepaste verdeling van de kasontvangsten van deze twee accijnssoorten over de jaren 2010–2013 en de tot dan gerealiseerde maanden van 2014. Dit betekent dat de verdeling zoals in de Miljoenennota 2014 die op Prinsjesdag vorig jaar is gepubliceerd ook is aangepast, omdat er anders vreemde mutaties (zowel mutaties van 2013 op 2014, als mutaties tussen opeenvolgende ramingen voor 2014) worden gepresenteerd. Dit is in lijn met wat hierover is opgenomen in de accijnsbrief van 28 mei 2014 (Kamerstuk 33 752, nr. 93) en in antwoorden op Kamervragen bij deze brief (Kamerstuk 33 752, nr. 96), dat voortaan langs de aangepaste verdeling zal worden gerapporteerd.
Hoe hoog was de raming van de accijnsinkomsten, uitgesplitst per brandstofsoort, in de Voorjaarsnota 2014?
Zoals in de antwoorden op Kamervragen over de Voorjaarsnota 2014 (Kamerstuk 33 940, nr. 2, antwoord op vraag 43) is aangegeven bedraagt de raming in de Voorjaarsnota 2014 van de accijns op lichte olie (benzine) 4,0 miljard euro en de accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie (diesel en LPG) 3,9 miljard euro.
Hoe hoog is de huidige raming van de accijnsinkomsten, uitgesplitst per brandstofsoort?
Hoeveel zijn de ramingen nu al naar beneden bijgesteld?
Hoe hoog is de meeropbrengst in accijnzen die u geraamd had bij de Miljoenennota?
Zou u, met de kennis van nu, de accijnsverhoging per 1 januari 2014, weer doorvoeren?
Bent u bereid de accijnsverhoging op diesel en LPG terug te draaien, nu die niets oplevert?
Is het ondertussen tijd om de grenseffecten van de accijnsverhogingen en van btw-tarieven op te nemen in de modellen die het Ministerie van Financiën hanteert voor de ramingen?
Het effect van beleidsmaatregelen wordt door het kabinet ex ante weergegeven. Dit is het effect van beleidsmatige tariefwijziging en/of grondslagaanpassing zonder rekening te houden met gedragseffecten, economische ontwikkelingen en allerlei andere relevante ontwikkelingen (zoals in dit geval een steeds zuiniger wagenpark). Deze wijze van boeken is conform de begrotingsregels die sinds jaar en dag worden gehanteerd, ook door dit kabinet. In de raming van de totale jaarontvangsten van de verschillende belastingsoorten wordt – uiteraard – wel rekening gehouden met alle relevante factoren die van invloed zijn op de ontvangsten. De opeenvolgende ramingen van de begrotingscyclus zijn telkens gebaseerd op de meest recente inzichten van de economische ontwikkeling (conform het CPB) en alle andere relevante ontwikkelingen en realisaties.
Hoeveel heeft de accijnsverhoging opgeleverd?
Hoeveel zou het in werkelijkheid en volgens de ramingen kosten om de accijnsverhoging op LPG en diesel terug te draaien?
Bent u bereid deze vragen voor 9 september aanstaande te beantwoorden zodat er nog voor Prinsjesdag een extra debat over gevoerd kan worden?
Het is niet gelukt om de vragen voor de door u gewenste datum te beantwoorden.
Onzalige accijnsverhogingen |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Hogere accijns kost Rijk miljoenen»?1
Ja.
Klopt het dat de verhogingen van de accijns op autogas en diesel de overheid geen honderden miljoenen gaat opleveren maar per saldo drie miljoen euro kost?
In mijn aanbiedingsbrief ben ik ingegaan op deze vragen.
Ziet u inmiddels in dat de onzalige verhoging van de accijnzen heeft geleid tot een dramatische daling van de verkoop van brandstoffen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke termijn krijgt de Kamer te horen dat de voor volgend jaar geplande inflatiecorrectie van de brandstofaccijns van de baan is?
Noch de ontwikkeling van de accijnsopbrengst van brandstoffen in het eerste halfjaar van 2014 noch de trend van teruglopende brandstofverkopen als gevolg van onder meer een zuiniger wordend wagenpark en de economische situatie geven aanleiding om de inflatiecorrectie per 1 januari 2015 buiten werking te stellen.
Bent u nu eindelijk bereid de accijnzen te verlagen en daarmee zowel de consument als de pomphouder te ontlasten en de economie een dienst te bewijzen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het btw-tarief voor dirigenten |
|
Mona Keijzer (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «KNMO vraagt duidelijkheid over BTW tarief dirigenten»1 en «VNK richt zich tot politiek over btw-tarief dirigenten»2
Ja.
Welk btw-tarief is van toepassing voor het leiden van repetities voor een uitvoering door een vaste dirigent?
Voor repetities die samenhangen met en noodzakelijk zijn voor optredens die door het publiek kunnen worden beluisterd of aanschouwd, geldt het verlaagde btw-tarief voor uitvoerende kunstenaars. Voor de toepassing van dit verlaagde btw-tarief is niet relevant of de repetities worden geleid door een vaste of een ingehuurde (invallende) dirigent.
Welk btw-tarief is van toepassing voor het leiden van repetities niet voor een uitvoering door een vaste dirigent?
Voor het leiden van repetities die niet samenhangen met en noodzakelijk zijn voor optredens die door het publiek kunnen worden beluisterd of aanschouwd, geldt het algemene btw-tarief. Voor de toepassing van het algemene btw-tarief is niet relevant of de repetities worden geleid door een vaste of een ingehuurde (invallende) dirigent.
Welk btw-tarief is van toepassing voor het leiden van repetities voor een uitvoering door een ingehuurde (invallende) dirigent?
Zie antwoord vraag 2.
Welk btw-tarief is van toepassing voor het leiden van repetities niet voor een uitvoering door een ingehuurde (invallende) dirigent?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat repetities die samenhangen met en noodzakelijk zijn voor optredens onder het verlaagde tarief vallen?
Zie antwoord vraag 2.
Geldt dit tevens voor het leiden van repetities die samenhangen met en noodzakelijk zijn voor optredens door een dirigent?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat elke repetitie van een uitvoerend musicus voor een optreden onder het 6%-tarief valt, maar dat de Belastingdienst bij dirigenten alleen bij een generale repetitie een afdracht tegen het 6%-tarief accepteert? Zo ja, waarom worden uitvoerende musici en dirigenten anders behandeld?
Nee, voor de toepassing van het verlaagde btw-tarief voor uitvoerende kunstenaars is geen verschil in behandeling tussen repetities die samenhangen met en noodzakelijk zijn voor de optredens van musici en dirigenten.
Welk besluit over de toelichting op Tabel I van de Wet op de omzetbelasting 1968 geldt er voor post B 14 en B 17? Klopt het dat het besluit van 10 juni 2010 niet geldig is, omdat deze vervallen is, en dat het besluit van 27 oktober 2011 ook niet geldig is, omdat de passage over post B 14 en B 17 alleen gold voor tijdvakken tot 1 juli 2011 in verband met de verhoging van het btw-tarief op podiumkunsten?3
De Belastingdienst onderschrijft de uitspraak van de rechtbank en heeft geen hoger beroep aangetekend tegen die uitspraak. De dienst van een vaste dirigent bestaande in het leiden van repetities valt derhalve onder het verlaagde btw-tarief wanneer die repetities samenhangen met en noodzakelijk zijn voor optredens. Dit standpunt zal worden opgenomen in een nieuw besluit over goederen en diensten waarvoor het verlaagde btw-tarief geldt dat binnenkort in de Staatscourant zal worden gepubliceerd.
Op welke wijze houdt de Belastingdienst in haar beleid met betrekking tot het btw-tarief voor dirigenten (zie vraag 2 tot en met 7) rekening met de uitspraak van Rechtbank Haarlem van 5 oktober 2011 dat optredens en de repetities die daarmee nauw samenhangen en daarvoor noodzakelijk zijn, één economische prestatie vormen die onder het lage btw-tarief valt?4
Zie antwoord vraag 9.
Op welke wijze moet een dirigent aantonen dat de repetitie noodzakelijk is voor een optreden?
Voor de toepassing van het juiste btw-tarief zal voor de Belastingdienst duidelijk moeten zijn dat het koor of orkest één of meer optredens verzorgt die door het publiek kan c.q. kunnen worden beluisterd of aanschouwd. Een dirigent kan dit aantonen door een bescheid (bijvoorbeeld een schriftelijke verklaring van het koor cq. het orkest) te bewaren in zijn administratie waaruit dit blijkt.
Op welke wijze en op basis van welke maatstaven toetst de Belastingdienst artistiek inhoudelijk of een repetitie in dienst van een optreden staat of als «vrijetijdsbesteding» kan worden aangemerkt?
Zie antwoord vraag 11.
Gelden de regels voor dirigenten tevens en op dezelfde wijze voor de begeleiders van koren?
Als een begeleider dezelfde prestatie verricht als een dirigent, te weten het leiden van repetities die samenhangen met en noodzakelijk zijn voor de optredens van koren dan geldt ook daarvoor het verlaagde btw-tarief voor uitvoerende kunstenaars. Als een begeleider andere prestaties verricht dan is daarop het algemene btw-tarief van toepassing.
De schenkingsregeling bij een koophuis |
|
Farshad Bashir |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Klopt het dat er gerekend was op ongeveer 20.000 mensen die gebruik zouden maken van de «tijdelijke verruiming vrijstelling schenkbelasting» waarmee een ieder tot 100.000 belastingvrij mag schenken, maar dat het er in juni al 50.000 blijken te zijn? Wat zijn de meest recente cijfers hierover? Wat is uw prognose over het aantal mensen dat in 2014 gebruik zal maken van de tijdelijke verruiming vrijstelling schenkbelasting?1
In de raming is uitgegaan van 20.000 schenkingen voor de periode van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2014. De Belastingdienst heeft circa 50.000 aangiftes schenkbelasting ontvangen die betrekking hebben op de tijdelijk verruimde vrijstelling van maximaal € 100.000, waarbij wordt opgemerkt dat ook een lager bedrag dan het vrijstellingsbedrag kan worden geschonken en de schenking dus ook lager kan zijn dan het bedrag van de vrijstelling in 2013 (€ 51.407). Exacte realisatiecijfers zullen pas beschikbaar komen nadat de aangiftegegevens zijn verwerkt in de geautomatiseerde systemen van de Belastingdienst. In de loop van 2015 zal duidelijk worden in welke mate in 2014 een beroep is gedaan op de tijdelijk verruimde vrijstelling en voor welk bedrag men een beroep heeft gedaan op de vrijstelling. Op dit moment valt daar geen betrouwbare prognose van te geven.
Verwacht u dat de trend van de eerste helft van dit jaar dat 10% tot 15% van het aantal woningverkopen (deels) gefinancierd is met een schenking zich door zal zetten? Zo nee, wat verwacht u dan?2
Een betrouwbare inschatting van de mate waarin de verruimde vrijstelling voor schenkingen in het kader van de eigen woning in de tweede helft van 2014 zal worden ingezet voor de aankoop van een woning is niet te geven. Er wordt niet geregistreerd waarvoor de geschonken bedragen specifiek worden gebruikt, zoals voor aflossing van een bestaande schuld of voor aankoop van een nieuwe woning. Ook als in de loop van 2015 een compleet beeld van het gebruik van de vrijstelling beschikbaar is over bijvoorbeeld de geschonken bedragen, zal dus geen compleet beeld over de exacte aanwending van de schenkingen ontstaan.
De recente berichtgeving over het gebruik van de vrijstelling kan hierbij ter indicatie dienen, maar ook niet meer dan dat. Zo wordt in het door u aangehaalde Volkskrantartikel het aantal woningtransacties dat in de eerste helft van 2014 deels gefinancierd is met een schenking geschat op 10–15%. Op basis van informatie van 10 notariskantoren die zijn aangesloten bij Netwerk Notarissen kwam eerder naar voren dat in 19% van de gevallen wordt geschonken voor de aankoop van een woning. Overigens bleek uit de informatie dat het gemiddelde geschonken bedrag € 60.000 bedroeg en dat in 44% van de gevallen een bedrag van € 100.000 werd geschonken. Uit diezelfde informatie blijkt dat in 45% van de gevallen wordt geschonken voor het aflossen van een bestaande schuld. Het kwijtschelden van een bestaande lening tussen schenker en begiftigde gebeurt in 18% van de gevallen en verbouwing van de eigen woning in 14% van de gevallen. In de overige gevallen (4%) is er sprake van een combinatie van schenkingsdoelen. Uit de resultaten van de steekproef is niet op te maken welke bedragen neerslaan bij welk schenkingsdoel. Het betreft hier slechts een steekproef onder een beperkt aantal notariskantoren, dus – zoals hiervoor al is aangegeven – bieden deze cijfers niet meer dan een indicatie.
Hoeveel (toekomstige) belastinginkomsten loopt het Rijk mis, nu de regeling een succes blijkt? Hoeveel had u geraamd? Hoe gaat u deze derving opvangen?
Op dit moment valt nog niet aan te geven welke belastingderving naar verwachting met de regeling zal zijn gemoeid, aangezien de daarvoor benodigde realisatiegegevens eerst in de loop van 2015 beschikbaar komen. Geraamd is dat – gecumuleerd over een periode van 30 jaar – de derving als gevolg van de verruiming € 100 miljoen bedraagt. De jaarlijkse derving betreft slechts enkele miljoenen. Het grootste deel van het gecumuleerde bedrag betreft een derving in de erfbelasting aangezien extra schenkingen als gevolg van de maatregel in mindering komen op de latere erfenis. Indien de derving hoger of lager uitvalt dan verwacht dan betreft dit een tegenvaller respectievelijk meevaller voor het EMU-saldo.
Zijn er ook extra (toekomstige) belastinginkomsten omdat als gevolg van de schenkingen er minder gebruik wordt gemaakt van de hypotheekrenteaftrek? Hoeveel was de raming en hoeveel verwacht u nu?
Geïsoleerd bezien leidt de regeling tot extra belastinginkomsten in box 1 als gevolg van minder hypotheekrenteaftrek bij de begiftigden. In de raming is verondersteld dat deze extra opbrengst grosso modo wegvalt tegen de derving in box 3 als gevolg van verlaging van het box-3-vermogen van de schenkers.
In hoeverre heeft de tijdelijke verruiming vrijstelling schenkbelasting een prijsopdrijvend effect gehad op de huizenmarkt en vindt u dit wenselijk?
Met de tijdelijke verruimde vrijstelling schenkbelasting is beoogd een impuls te geven aan de woningverkoop en schuldreductie in een periode van crisis op de woningmarkt. De inschatting is dat de verruimde vrijstelling slechts een beperkt prijsopdrijvend effect heeft omdat deze ook kan worden ingezet voor andere doelen dan voor de aankoop van een woning, zoals voor aflossing op een bestaande schuld. In deze gevallen draagt de schenking bij aan het verkleinen van het risico op restschuld door de lagere loan-to-value.
Wat zijn volgens u de voor- en nadelen van een verlenging van de tijdelijke verruiming vrijstelling schenkbelasting?
De tijdelijk verruimde vrijstelling voor schenkingen voor de eigen woning zal niet worden verlengd. De verruimde vrijstelling is een eenmalige crisismaatregel waarmee is beoogd om extra middelen voor de financiering van een koopwoning of aflossing van een eigenwoningschuld te genereren. Hiermee is een impuls gegeven aan de woningverkoop in een periode van crisis op de woningmarkt. Op dit moment vertoont de woningmarkt tekenen van herstel. Verlenging van de verruimde vrijstelling zou in deze markt verstorend kunnen gaan werken. Per 1 januari 2015 zal de reguliere verhoogde vrijstelling weer gelden voor schenkingen van ouders aan kinderen, waarbij een maximum geldt van € 52.752 (rekening houdend met de verwachte inflatiecorrectie).
Welke maatregelen treft u voor mensen met een kleine beurs of zonder vermogende familie en vrienden, die wel een huis willen kopen maar geen 100.000 euro schenking krijgen? Hoe verhouden deze maatregelen zich tot een eventuele verlenging van de tijdelijke verruiming vrijstelling schenkbelasting en derving van belastinginkomsten waar iedereen aan mee betaalt?
Het kabinet heeft de afgelopen jaren een aantal, al dan niet tijdelijke, ondersteunende maatregelen genomen voor de woningmarkt en de bouwsector. Voorbeelden van deze maatregelen zijn; de rijksbijdrage aan de starterslening van € 50 miljoen, het permanent verlagen van het tarief van de overdrachtsbelasting voor woningen, de tijdelijke verlaging van het btw-tarief voor renovatie en herstel van woningen ouder dan twee jaar, de tijdelijke aftrekbaarheid van de rente over restschulden, de mogelijkheid om restschulden onder voorwaarden mee te financieren in een nieuwe hypotheek met Nationale Hypotheek Garantie, de tijdelijke verlenging van de termijn van de regeling voor te koop staande en gekochte woningen in de hypotheekrenteaftrek en de tijdelijke regeling herleving van de hypotheekrenteaftrek na verhuur van een voormalige eigen woning. Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven zal de tijdelijk verruiming van de vrijstelling voor schenkingen voor de eigen woning niet worden verlengd.
Onrust onder huurders door een fout van de Belastingdienst |
|
Sadet Karabulut |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de onrust die is ontstaan onder honderden huurders van Welbions, vanwege een ten onrechte ontvangen brief van de Belastingdienst met de boodschap dat de huurtoeslag met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012 zou moeten worden terugbetaald? Klopt dit bericht?1
Het klopt dat zich een procesverstoring heeft voorgedaan. De onterechte terugvorderingen zijn hersteld en de huurtoeslag, die eveneens ten onrechte gestopt was, is enkele dagen na de oorspronkelijke betaaldatum aan de betrokken huurders uitgekeerd. De betrokken huurders hebben ook een excuusbrief ontvangen.
Wat is het exacte aantal door de Belastingdienst opgelegde vorderingen? Hoe heeft dit kunnen gebeuren?
Het gaat om ca. 390 gevallen. Er is een fout gemaakt in de verhuurdersadministratie. Een deel van de woningen van Welbions is ten onrechte aangemerkt als woningen waarvoor geen recht op huurtoeslag bestond. De fout is hersteld en maatregelen zijn in uitvoering genomen om deze fout in de toekomst te voorkomen.
Gaat u ervoor zorgen dat de fout van de Belastingdienst volledig en nog deze maand wordt hersteld? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u voorkomen dat zoiets nog een keer gebeurt?
Op 24 juli hebben alle betrokken huurders hun huurtoeslag, die ten onrechte gestopt was, alsnog ontvangen. In mijn brief van 24 juni 20142 heb ik aangegeven dat ik procesverstoringen bij massale uitvoeringsprocessen nooit kan uitsluiten. De eerste prioriteit van de Belastingdienst is de schade voor de betrokken burgers zoveel mogelijk verkleinen. Dat is bij deze procesverstoring ook gebeurd.
De toepassing van de onderwijsvrijstelling |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wanneer is onderwijs in techniek wel onderdeel van het wettelijk geregeld onderwijs en wanneer niet?
Technieklessen vallen onder wettelijk geregeld onderwijs dat vrijgesteld is van btw wanneer deze lessen een onderdeel vormen van het reguliere lesprogramma van scholen die primair of ander wettelijk geregeld onderwijs verzorgen. Bij basisscholen zal normaal gesproken techniek een onderdeel vormen van het reguliere lesprogramma, omdat in de kerndoelen is bepaald dat basisscholen aandacht moeten besteden aan wetenschap en techniek. Derden (ondernemers) die tegen betaling een onderdeel van dit vrijgestelde onderwijs verzorgen, zijn dan ook vrijgesteld van btw voor het verrichten van dat onderwijs. Wanneer technieklessen worden aangeboden in het kader van een beroepsopleiding, is het onderwijs vrijgesteld als het onderwijs wordt gegeven door ondernemers die zijn ingeschreven in het Register Kort Beroeps Onderwijs of door ondernemers die zijn genoemd in de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs (WHW) of bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB).
Waarom valt onderwijs in techniek niet onder de algemene maatregel van bestuur die categorieën onderwijs en nauw daarmee samenhangende diensten als vrijgesteld onderwijs aanwijst?1
Onderwijs in techniek valt onder het bij algemene maatregel van bestuur vrijgesteld onderwijs als sprake is van algemeen vormend onderwijs dat is ontleend aan het uit de openbare kassen bekostigde onderwijs2. Bij het onderwijs dat is ontleend aan het uit de openbare kassen bekostigde onderwijs gaat het om onderwijs dat inhoudelijk overeenstemt met of soortgelijk is aan het uit de openbare kassen bekostigde onderwijs. Naschoolse technieklessen die (soort)gelijk zijn aan de technieklessen, die in het kader van het kerndoel »wetenschap en techniek» door een wettelijk erkende onderwijsinstelling worden gegeven, zijn dus ook vrijgesteld van btw.
Bent u met mij van mening dat alle belastingkantoren op dezelfde manier de regels moeten toepassen? Hoe controleert u dat belastingkantoren op dezelfde manier de belastingwet- en regelgeving toepassen?
Ja, ik ben met u van mening dat alle belastingkantoren op dezelfde manier de regels moeten toepassen. Waar nodig wordt daartoe fiscaal uitvoeringsbeleid vastgesteld. Het management van de Belastingdienst ziet er op de diverse niveaus op toe dat de belastingwet- en regelgeving juist, en derhalve ook eenduidig, wordt toegepast.
Klopt het dat in de casus van het bedrijf MadScience het Belastingkantoor Oost-Brabant de onderwijsvrijstelling wel toepast en het Belastingkantoor Limburg niet?
Over individuele belastingplichtigen doe ik gelet op art. 67 van de AWR geen mededelingen. Overigens is mij van een verschillende interpretatie van de onderwijsvrijstelling door verschillende belastingkantoren ter zake van naschoolse technieklessen niet gebleken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat verschillende belastingkantoren de toepassing van de onderwijsvrijstelling op dezelfde manier gaan interpreteren?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom kan de onderwijsvrijstelling niet worden gegeven aan instellingen die een certificering hebben (bijvoorbeeld CRKBO), zodat alle belastingkantoren dit keurmerk kunnen gebruiken voor controle?
De certificering via het Register Kort Beroepsonderwijs geldt alleen voor beroepsonderwijs. De wettelijk geregelde onderwijsvrijstelling heeft een ruimere reikwijdte dan alleen het beroepsonderwijs. De vrijstelling geldt voor onderwijs dat bekostigd wordt uit de openbare kassen en wordt gegeven door erkende onderwijsinstellingen. De vrijstelling geldt ook voor hetzelfde onderwijs dat inhoudelijk overeenstemt met of soortgelijk is aan het uit de openbare kassen bekostigde aanbod van onderwijs en ook voor beroepsonderwijs door CRKBO-instellingen. Binnen dit wettelijke kader bestaat voor een ruimere vrijstelling voor techniekonderwijs dan hiervoor is aangegeven geen ruimte.
Het uitbreiden van de pilot voor zzp’ers in de zorg |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Naar hoeveel zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) die werkzaam zijn in de thuiszorg zijn op en omstreeks 21 mei 2014 brieven verzonden met daarin informatie over de deelname aan de pilot?
Op 21 mei 2014 zijn door de Belastingdienst 1.008 brieven verzonden over deelname aan de pilot.
Zijn de brieven alleen verzonden aan zzp’ers waarvan de VAR-wuo is herzien of aan alle zzp’ers die werkzaam zijn in de thuiszorg?
De brieven zijn verzonden aan de zorgverleners van wie in de periode oktober 2013 tot en met februari 2014 de VAR-wuo is herzien in een VAR-loon en aan de zorgverleners die een VAR-loon hebben gekregen in plaats van de gewenste VAR-wuo.
Staat deelname aan de pilot ook open voor zzp’ers waar nog niet gehandhaafd is door de Belastingdienst, maar die wel werkzaam zijn in de (thuis)zorg al dan niet via bemiddeling?
Ja.
Hoeveel zzp’ers hebben zich, tot het verstrijken van de inschrijftermijn voor de pilot van 1 juli 2014, aangemeld voor de pilot?
Van de geraamde 1.200 hebben ongeveer 800 zzp’ers zich aangemeld voor deelname aan de pilot.
Hoeveel van de zzp’ers die zich hebben aangemeld voor de pilot., hebben tijdig een VAR-wuo ontvangen?
De ervaringen met de Belastingdienst zijn positief. De zzp’ers die zich hebben aangemeld voor de pilot, hebben tijdig van de Belastingdienst een VAR-wuo ontvangen.
Hoeveel zzp’ers die zich hebben aangemeld voor de pilot is deelname aan de pilot geweigerd en wat was hier de reden van?
Uit de landelijke registratie blijkt dat ongeveer 800 zzp’ers zich hebben aangemeld voor de pilot. Hiervan hebben ongeveer 150 zzp’ers, om uiteenlopende redenen, afgezien van deelname aan de pilot. Gebleken is dat een deel van de zzp’ers niet voldoet aan de criteria die zorgkantoren hanteren om toegelaten te worden tot de pilot (kwalificatieniveau, ondernemerschap, zelf cliënten werven). In sommige gevallen hebben zzp’ers uit eigen beweging afgezien van deelname aan de pilot. Er wordt echter geen registratie bijgehouden van de motieven waarom zzp’ers afzien van deelname aan de pilot. Per saldo hebben de zorgkantoren met ongeveer 650 zzp’ers contracten afgesloten voor de pilot.
Klopt het dat de Belastingdienst de brief over het verbreden van de pilot naar alle zzp’ers in de zorg gestuurd heeft ongeacht hun niveau, maar dat de zorgkantoren alleen zorgverleners van niveau 3 of hoger accepteren? Zo ja, acht u het wenselijk dat zorgverleners met niveau 1 of 2 niet als zelfstandige kunnen werken?
De Belastingdienst heeft ongeacht het niveau mensen aangeschreven. Het niveau van de zorgverlener is geen criterium voor het al dan niet kunnen zijn van zelfstandig ondernemer.
Doen alle zorgkantoren mee met de pilot en blijven ze dat doen? Klopt het dat er meerdere zorgkantoren niet meer willen meewerken aan de pilot?
De looptijd van de pilot voor de zzp’ers heeft betrekking op 2013 en 2014. Dat is ook in het AO VAR van 23 april, aangegeven. Alle zorgkantoren hebben hun medewerking verleend aan de pilot. De duur van de pilot is beperkt en het vervolg dient te worden bezien in het licht van de hervorming van de langdurige zorg. Dit perspectief is ook beschreven in de brief van 7 april jl. De nadruk in de pilot ligt op extramurale verzorging en verpleging. Met ingang van 2015 komt de zorg die aan het leeuwendeel van de cliënten wordt geleverd, onder de Zorgverzekeringswet te vallen. Een relatief bescheiden aantal cliënten heeft een verblijfsindicatie en zij komen te vallen onder het overgangsrecht van de Wlz. Het is om die reden dat Zorgverzekeraars Nederland onlangs te kennen heeft gegeven de pilot te beeëindigen.
Zorgverzekeraars Nederland staat open voor de mogelijkheid om met ingang van 2015 zzp’ers onder de Zorgverzekeringswet te contracteren, zij het dat de zzp’ers aan dezelfde criteria moeten voldoen als nieuwe toetreders. Ook stellen de verzekeraars eisen aan het kwalificatieniveau van de zzp’ers. VWS en ZN zijn in overleg op welke wijze dit zorgvuldig tot stand wordt gebracht rekening houdend met de huidige diensten en zzp’ers.
Dit staat overigens los van de fiscale eisen voor ondernemerschap. Handelt men conform deze vereisten, dan kan men dus ook zonder de pilot voldoen aan de fiscale vereisten voor ondernemerschap.
Momenteel wordt een korte termijn onderzoek uitgevoerd naar de alternatieve bedrijfsmodellen voor zzp’ers, waarbij sprake is van zelfstandigheid in plaats van werkgeverschap. Voor de langere termijn wordt meer fundamenteel gekeken naar dit onderwerp. Dat vindt plaats in het kader van een IBO-onderzoek.
Heeft het arrest van 13 juni 20141, waarin de Hoge Raad besliste dat als een anesthesiemedewerker gehouden is de instructies van ziekenhuizen of anesthesiologen op te volgen en dat hij behoudens eigen opzet of bewuste roekeloosheid niet aansprakelijk is voor schade die voortvloeit uit het verrichten van zijn werkzaamheden, dit er niet aan in de weg staat dat de anesthesiemedewerker deze werkzaamheden als ondernemer voor de btw verricht, volgens u ook gevolgen voor de inkomstenbelasting en de VAR-verstrekking?
Het moeten opvolgen van instructies kan er toe leiden dat er een dienstbetrekking bestaat. Hetzelfde geldt voor de aansprakelijkheid voor schade die voortvloeit uit het door de opdrachtnemer verrichten van werkzaamheden. Bij het oordeel over afgifte van een VAR zijn dit elementen die worden meegewogen naast de overige omstandigheden van het geval. Deze afweging kan overigens voor de BTW anders uitpakken dan voor de inkomstenbelasting en de afgifte van de VAR. Het oordeel van de Hoge Raad ten aanzien van het ondernemerschap voor de BTW heeft dan ook geen (directe) gevolgen voor de inkomstenbelasting en de VAR-verstrekking.
Ontwijken van de Verhuurderheffing |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de praktijk van het liberaliseren van huurwoningen om onder de verhuurdersheffing uit te komen?1
Ik heb geen signalen dat er huurwoningen worden geliberaliseerd met als doel om onder de verhuurderheffing uit te komen. Het liberaliseren van een huurwoning bij mutatie is toegestaan wanneer de woning voldoende punten heeft.
Is het u bekend welke omvang deze praktijk reeds heeft aangenomen, welke omvang deze praktijk kan krijgen en welke bedragen en aantallen woningen daarmee gemoeid zijn?
Het al dan niet liberaliseren van een vrijkomende woning betreft een afweging van individuele verhuurders waarbij verschillende factoren een rol spelen zoals de lokale woningmarkt en de verdiencapaciteit van de verhuurder.
Bij de door mij toegezegde evaluatie van de verhuurderheffing voor begin 2016 wordt gekeken naar de effecten van de heffing op de beschikbaarheid van betaalbare woningen. Mocht de door u geconstateerde praktijk zich veelvuldig voordoen, dan zal dit in de evaluatie zichtbaar worden.
Deelt u de mening dat een aanbod aan een huidige huurder om het huidige gereguleerde huurcontract om te zetten in een geliberaliseerd contract ongewenst is? Zo ja, op welke wijze wilt u een halt toeroepen aan een dergelijke handelswijze?
Een verhuurder heeft de mogelijkheid om een huurder een dergelijk voorstel te doen. De huurder is niet verplicht om hier op in te gaan en kan daarin dus een eigenstandige afweging maken. Ik ben niet voornemens een halt toe te roepen aan een dergelijke handelswijze, aangezien hier vrijheid van contract geldt.
Het EU-advies om onder andere belastingen op consumptiegoederen te verhogen |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
Kent u het bericht «EU: Nederlandse belasting op arbeid moet omlaag»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat de ministers van Financiën van de eurozone vinden dat elf eurolanden, waaronder Nederland, de belasting op consumptiegoederen of milieubelastingen dienen te verhogen om belasting op arbeid iets te kunnen verlagen?
In een gezamenlijke verklaring van 8 juni jl. pleit de Eurogroep inderdaad voor een lagere belasting op arbeid en suggereert zij om daar tegenover onder andere een verhoging van de belasting op consumptiegoederen en/of milieubelastingen te stellen.2 Of en hoe verschuiving van belastingen plaatsvindt, is gezien de soevereiniteit van de Lidstaten op fiscaal gebied aan de Lidstaten zelf.
Op 6 juni jl. heb ik uw Kamer per brief gemeld voornemens te zijn om na de zomer een brief met mijn bredere beschouwing op het belasting- en toeslagenstelsel te sturen.3 Daarin zal ook aandacht worden besteed aan dit onderwerp en wissel ik naar aanleiding daarvan graag van gedachten met uw Kamer hierover.
Deelt u de analyse dat Nederland geen verschuiving van belastingen nodig heeft maar forse belastingverlagingen over de hele linie?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom werkt u niet toe naar een situatie van een zeer lage vlaktaks (inkomstenbelasting) en het verlagen van de vennootschapsbelasting teneinde meer werkgelegenheid en economische groei te bewerkstelligen, in plaats van het schuiven met belastingen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid toe te zeggen dat dit kabinet tot en met 2017 geen enkele belasting meer zal laten stijgen? Zo neen, kunt u aangeven wat de VVD-bewindspersonen, als de salonliberalen die het inmiddels zijn, nog onderscheidt van hun sociaal-democratische collega's in het kabinet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de Belastingdienst winst van WK-pooltjes wil gaan belasten |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Belasting loert op winst WK-pooltje»? 1
Ja.
Klopt het dat de Belastingdienst winsten van boven de 454 euro wil gaan belasten?
De uit de Wet op de kansspelbelasting voortvloeiende belastingplicht bij (voetbal) poules houdt in, dat bij een prijs van meer dan € 454,00 in poules buiten de privésfeer het gehele bedrag van die prijs belast is en dat de organisator van de poule 29% kansspelbelasting moet inhouden en dit bedrag moet afdragen aan de Belastingdienst. Als sprake is van een poule die wordt georganiseerd onder een groep vrienden, collega’s of familieleden waar anderen buiten deze groep niet aan mee mogen doen, dan is geen kansspelbelasting verschuldigd. Over prijzen met een waarde van € 454,00 of minder hoeft daarnaast ook in poules buiten de privésfeer geen kansspelbelasting te worden betaald.
Indien u de voorgaande vraag bevestigend hebt beantwoord: is de Belastingdienst de weg nu volkomen kwijt?
Zoals ik ook in mijn antwoord op de vraag van het Kamerlid Koolmees heb gesteld, is het beslist niet zo dat de Belastingdienst nu actief jacht maakt op Nederlanders die in familie- of vriendenkring een WK-poule organiseren. De dienst heeft andere prioriteiten. Het WK voetbal in Brazilië is een groot feest, waaraan velen plezier beleven. Het invullen van een WK-poule draagt daaraan bij. De Belastingdienst gaat deze vreugde uiteraard niet bederven door nu actief op zoek te gaan naar mogelijke overtreders van de kansspelbelastingregels.
Tot slot, ook vanuit het kabinet worden de verrichtingen van ons nationale elftal met grote belangstelling gevolgd. Binnen het kabinet wordt echter geen poule georganiseerd, maar bestaat de stellige verwachting dat het Nederlands elftal wereldkampioen wordt. Wij wensen hen daarbij veel succes.
In hoeverre deelt u de visie dat het belasten van onschuldige wk-pooltjes op het werk raakt aan het belachelijke?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn bejaardenbingo’s en lotenacties van bijvoorbeeld tafeltennisverenigingen vanaf nu ook fair game voor de fiscus?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen bent u van plan te treffen teneinde te voorkomen dat de Belastingdienst daadwerkelijk overgaat tot het belasten van wk-pooltjes op het werk?
Zie antwoord vraag 3.