Mogelijke privacy risico's in de online belastingaangifte |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Hebt u kennis genomen van het verzoek van de Bond voor Belastingbetalers aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te onderzoeken of de Belastingdienst bij de aangifte inkomstenbelasting handelt in overeenstemming met de privacywetgeving?1
Ja.
Is het technisch mogelijk om alle bewerkingen die een belastingplichtige doet tijdens de aangifte te verzamelen en bewaren? Klopt het dat de Belastingdienst kan nagaan of ingevoerde gegevens een aantal malen zijn aangepast voordat de aangifte is verstuurd?
Het tussentijds opslaan van de aangifte is in verband met gebruiksgemak een belangrijk vereiste voor de online aangifte; het voorkomt dat bij tussentijds afbreken en later hervatten van de aangifte zaken opnieuw moeten worden gedaan. Omdat de online aangifte een web-applicatie is waarmee gebruikers onafhankelijk van plaats, tijd en apparaat kunnen werken, worden de gegevens in de ICT-infrastructuur van de Belastingdienst opgeslagen. Zolang de aangifte niet formeel is ingestuurd (na het digitaal ondertekenen door middel van een expliciete bevestiging van de gegevens en het opnieuw inloggen), hebben die gegevens geen status voor de Belastingdienst.
Van belang is ook dat alleen de actuele toestand in de aangifte wordt opgeslagen. Bij iedere tussentijdse opslag wordt de vorige versie overschreven en er wordt dus geen historie van wijzigingen in de aangifte bijgehouden. De Belastingdienst kan dan ook niet nagaan of ingevoerde gegevens meerdere keren zijn aangepast. De Belastingdienst kan alleen constateren dat een aangifte is aangepast wanneer de gegevens in de uiteindelijk ingestuurde aangifte anders zijn dan de door de Belastingdienst vooraf ingevulde gegevens.
Worden nu bewerkingen die een belastingplichtige doet verzameld en bewaard? Welke bewerkingen worden verzameld?
Bewerkingen die de belastingplichtige uitvoert voor het formeel insturen van de aangifte worden niet verzameld of bewaard. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven wordt slechts de actuele toestand in de aangifte opgeslagen.
Handelingen die betrekking hebben op het doorlopen van het aangifteproces worden wel gelogd. Denk hierbij aan gegevens over inloggen (zoals aantal inlogs), over het ophalen van de vooraf ingevuld aangifte en het ondertekenen van de aangifte. Deze loginformatie wordt bewaard en voor verschillende doelen gebruikt. Een eerste doel is monitoring van het proces. Met deze informatie kan bijvoorbeeld tussentijds beoordeeld worden of het aantal ingestuurde aangiften achter ligt op de prognose. In dat geval kan bijvoorbeeld de inzet van extra communicatie overwogen worden. In de tweede plaats vervult deze loginformatie een bewijsfunctie van de Belastingdienst jegens de belastingplichtige. Hiermee kan bijvoorbeeld worden aangetoond dat de (vooraf ingevulde) aangifte uitsluitend aan de belastingplichtige of diens gemachtigde wordt verstrekt. In de derde plaats wordt de loginformatie gebruikt voor dienstverlening. Uit de loginformatie blijkt bijvoorbeeld dat mensen hun aangifte niet formeel hebben ingestuurd. Met hen wordt dan telefonisch contact opgenomen om hen erop te attenderen dat hun aangifte nog niet is voltooid. Daarmee wordt voorkomen dat zij onbedoeld niet of niet tijdig aangifte doen en daardoor met een herinnering of aanmaning worden geconfronteerd.
De loginformatie wordt niet ingezet ten behoeve van toezichtsdoeleinden.
Hoe lang worden dergelijke gegevens maximaal bewaard?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven wordt geen historie van tussentijds opgeslagen aangiften bijgehouden; alleen de actuele toestand in de aangifte wordt bewaard.
Loginformatie over het proces zoals omschreven in vraag 3, wordt voor een termijn van maximaal 18 maanden bewaard.
Is het verzamelen en bewaren van deze bewerkingen in het online aangiftesysteem nodig om een aanslag te kunnen opleggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alleen de definitieve gegevens komen, nadat de aangifte formeel is ingestuurd, in de zogenoemde transactieverwerkende systemen van de Belastingdienst te staan. Aan de hand daarvan wordt een aanslag opgelegd.
Wat wordt met deze gegevens gedaan? Worden deze gegevens gebruikt bij de handhaving? Krijgt iemand die bijvoorbeeld de waardering van een woning of bedrijfspand een aantal malen aanpast een kruisje achter zijn naam? Wat moeten belastingplichtigen zich hierbij voorstellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Omdat er geen historie van tussentijdse wijzigingen in de aangifte wordt bijgehouden, is er ook geen sprake van gebruik van dergelijke gegevens voor toezichts- of handhavingsdoeleinden.
Op welke wijze worden belastingplichtigen geïnformeerd over het feit dan hun bewerkingen in het online aangiftesysteem mogelijk worden opgeslagen?
De Belastingdienst heeft algemene informatie over de gang van zaken bij tussentijdse opslag van de online aangifte gepubliceerd op Belastingdienst-in-beeld.nl. Bezien wordt of en hoe in de volgende aangifteperiode op individueel niveau informatie kan worden verstrekt over tussentijdse opslag van de aangifte, via MijnBelastingdienst of de online aangifte zelf.
Wat is de wettelijke grondslag voor het verzamelen en bewaren van bewerkingen in het aangiftesysteem?
Een wettelijke grondslag is niet aan de orde omdat geen historie van tussentijdse bewerkingen in de aangifte wordt opgeslagen. Slechts de actuele toestand in de aangifte wordt opgeslagen, waarbij de oude versie wordt overschreven. Op de grondslag voor het bewaren van de actuele versie van de aangifte wordt in het antwoord op vraag 9 ingegaan.
Kunt u garanderen dat het verzamelen en bewaren van bewerkingen die door belastingplichtigen worden gedaan in overeenstemming is met de privacywetgeving?
Het bewaren van de tussentijds opgeslagen gegevens en van de loginformatie over proceshandelingen geschiedt in overeenstemming met artikel 8, onderdeel e, en artikel 9, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens. De Belastingdienst verwerkt deze gegevens op grond van zijn wettelijke taken op het gebied van belastingheffing. Het bewaren van de gegevens ten behoeve van de belastingplichtige en een goed procesverloop is een daarmee verenigbaar doel. Op deze gegevens is ook de fiscale geheimhoudingsplicht op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing.
Het bericht dat de Zwitserse kiezer belastingherziening blokkeert” |
|
Arnold Merkies |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u, net als de Europese Commissie, ook teleurgesteld over het feit dat een meerderheid van de Zwitserse bevolking een hervorming van de vennootschapsbelasting heeft verworpen?1
Het is vervelend voor een regering om een voorstel verworpen te zien worden. Zeker omdat de Zwitserse regering hiermee gevolg wilde geven aan internationale kritiek op het zeer competitieve Zwitserse vennootschapsbelastingstelsel. Aan de andere kant heeft de Zwitserse kiezer te kennen gegeven dit voorstel niet te kunnen steunen. Ik heb goede hoop dat de Zwitserse regering in de nabije toekomst met een nieuw voorstel zal komen dat aan de internationale verplichtingen voldoet.
Betekent dit dat het Zwitserse vennootschapsbelastingstelsel voorlopig nog steeds niet voldoet aan de internationale standaarden? Wanneer kan er een nieuw voorstel van de Zwitserse regering worden verwacht?
Zwitserland heeft zich gecommitteerd aan de minimum standaarden van het BEPS-project van de OESO en afspraken gemaakt met de lidstaten van de Europese Unie over het afschaffen van vijf belastingregimes. Ik ga ervan uit dat de Zwitserse regering onveranderd gecommitteerd blijft om aan deze minimumstandaarden te voldoen.
De Zwitserse regering heeft aangegeven dat, na de afwijzing van de derde reeks voorstellen van hervorming van de vennootschapsbelasting in het referendum van 12 februari 2017, zo spoedig mogelijk een nieuw belastingvoorstel zou moeten worden gedaan. Zowel voorstanders als tegenstanders van het afgewezen belastingvoorstel waren het daar over eens. De Zwitserse regering geeft aan dat het doel hetzelfde zal blijven, namelijk het versterken van de concurrentiekracht van Zwitserland en het beschermen van de belastingopbrengsten van de Zwitserse Bondstaat, de kantons en de gemeenten. De speciale belastingregelingen voor bedrijven zouden moeten worden afgeschaft, zoals Zwitserland dat ook internationaal heeft aangegeven. De Zwitserse regering heeft het Federal Department of Finance (FDF) geïnstrueerd om, ten behoeve van een nieuw belastingstelsel, inhoudelijke parameters gedurende het tweede kwartaal van 2017 voor te leggen. De Zwitserse regering heeft tevens aan de FDF suggesties gegeven over hoe verder te gaan. Deze parameters moeten worden opgeschreven nadat gesproken is met de Zwitserse politieke partijen in samenwerking met de kantons, inclusief de steden en de gemeenten. In aanvulling daarop zullen het Zwitserse bedrijfsleven en werknemers van Zwitserse overkoepelende organisaties worden geconsulteerd.
Deelt u de opvatting van Eurocommissaris Moscovici dat er «noodzakelijke vervolgstappen» vereist zijn? Aan wat voor stappen moet er worden gedacht? Wat is daarbij de inzet van Nederland?
Ik laat die woorden aan de Eurocommissaris Moscovici. Ik denk dat we dit proces positief moeten bezien. De Zwitserse regering onderkent dat het huidige stelsel moet veranderen en heeft een hervorming voorgesteld die helaas niet kon rekenen op een meerderheid van de kiezers. Ik heb goede hoop dat Zwitserland binnenkort met een nieuw voorstel zal komen dat voldoet aan zowel de buitenlandse als de binnenlandse verwachtingen.
Welke stappen moet Zwitserland ondernemen om niet op de zwarte lijst te belanden?2
Het is nu te voorbarig om daar een precies antwoord op te kunnen geven, omdat de toetsing van de jurisdicties aan de zwarte lijst criteria nog moet plaatsvinden en verder omdat Zwitserland nog met een nieuw voorstel gaat komen voor de hervorming van de vennootschapsbelasting.
Arbeidsmigranten die wel of geen MRB betalen en het plotseling ontbreken van cijfers daarover |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u in 2013 aan de Kamer schreef: «Van de 350.000 arbeidsmigranten in Nederland hebben 113.000 een in Nederland geregistreerde auto en betalen daarmee MRB.»?1
Mijn ambtsvoorganger heeft in september 2013 in een brief aan uw Kamer beschreven hoe de aanpak van het ten onrechte niet betalen van MRB op uit het buitenland meegenomen voertuigen zal worden aangepakt. Dit heeft vorm gekregen in het project Buitenlandse kentekens dat binnen de Belastingdienst inclusief voorbereidingsfase heeft gelopen van eind 2013 tot medio 2016. De aanpak en de resultaten van dat project heb ik in de 17e halfjaarsrapportage Belastingdienst omschreven.
Klopt het dat u sindsdien acties ondernomen heeft om ervoor te zorgen dat arbeidsmigranten ook MRB betalen wanneer zij een voertuig bezitten en dat u die acties uitgebreid omschreven heeft, mede onder druk van de Tweede Kamer?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat u in 2016 precies kon omschrijven hoeveel Poolse migranten die hier ingeschreven staan MRB betalen, uitgesplitst in afzonderlijke jaren tussen 2011 en 2016 waarin zij zijn aangekomen?3
In de 17e halfjaarsrapportage Belastingdienst is een benadering gegeven van de gevraagde groep. De Belastingdienst heeft daarbij enkele aannames gedaan. Van deze Poolse migranten is alleen de in de BRP ingeschreven groep geselecteerd die in 2015 loon ontvingen of als ondernemer stonden ingeschreven. Het komt namelijk regelmatig voor dat migranten na verloop van tijd Nederland verlaten en zich niet uitschrijven uit het BRP. Deze migranten meetellen zou een vertekend beeld geven.
Naast deze groep zijn er ook Poolse in de BRP ingeschreven migranten die een voertuig hebben op buitenlands (Pools) kenteken en daarover MRB in Nederland betalen. Deze groep belastingplichtigen is dus niet meegeteld in de cijfers met betrekking tot Poolse migranten zoals opgenomen in de 17e halfjaarsrapportage Belastingdienst. Het precieze aantal in de BRP ingeschreven Poolse migranten dat MRB betaalt, heb ik dus niet omschreven.
Klopt het dat u in 2013 wel precies wist hoeveel arbeidsmigranten in Nederland MRB betalen en dat u dit in 2016 niet meer kunt aangeven?4
Ook in 2013 is een benadering gegeven van de groep migranten die in Nederland in de BRP staat ingeschreven en een voertuig op Nederlands kenteken heeft. Ook toen zijn er enkele aannames gedaan. Ten eerste zijn alleen inwoners meegeteld van vrijwel alle landen die zijn aangesloten bij de EU of EVA.
Ten tweede is getracht een benadering te geven van het aantal arbeidsmigranten. Om te proberen alleen arbeidsmigranten mee te nemen zijn personen jonger dan 22 en ouder dan 62 destijds niet meegenomen. Groepen waarvoor een vrijstelling geldt, zijn overigens niet specifiek uitgesloten, omdat die niet eenduidig waren vast te stellen. Alle mensen die zich in deze groep bevonden zijn meegenomen, waarbij geen inzicht bestaat in hoe lang zij al in Nederland wonen en wat de reden voor hun komst naar Nederland is geweest.
Kunt u aangeven op welke wijze u in 2013 heeft vastgesteld dat van de 350.000 arbeidsmigranten in Nederland 113.000 een in Nederland geregistreerde auto hebben en daarmee MRB betalen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven waarom u niet langer op dezelfde wijze zou kunnen aangeven hoeveel arbeidsmigranten in 2016 MRB betalen omdat zij een in Nederland geregistreerde auto hebben?
Uiteraard is het mogelijk om op dezelfde wijze het inzicht te geven in het aantal (arbeids)migranten dat momenteel MRB betaalt op Nederlands kenteken. Daarbij zijn ook dezelfde aannames gedaan zoals omschreven in het antwoord op vraag 4 en 5. Dit levert per 1 februari 2017 (afgerond) 362.000 in de BRP ingeschreven inwoners op waarvan er (afgerond) 105.000 een voertuig op Nederlands kenteken hebben. Een vergelijking met de cijfers uit 2013 ter onderbouwing van de mate van naleving van de MRB verplichtingen door migranten is met deze cijfers echter niet mogelijk, omdat daarvoor bekend moet zijn welk deel van de in de BRP ingeschreven migranten in Nederland een auto heeft en hoe het autobezit binnen die groep zich ontwikkelt. Daar bestaat geen goed inzicht in. De genoemde cijfers zijn dan ook van beperkte waarde.
Een mogelijke verklaring dat er nu minder migranten een auto hebben met Nederlands kenteken is dat het autobezit onder migranten die sinds 2013 naar Nederland is gekomen lijkt te dalen. Een belangrijke aanwijzing hiervoor is dat het aantal migranten dat op basis van de preventieve aanpak in het project Buitenlandse kentekens aangaf bij de Belastingdienst een auto mee naar Nederland te hebben genomen in 2014 ongeveer 10% bedroeg, terwijl dit in 2015 en 2016 is gedaald naar ongeveer 6%.5 Dat kan er mogelijk mee samenhangen dat de samenstelling van de groep migranten is gewijzigd sinds 2013, bijvoorbeeld door uitbreiding van het recht op vrij verkeer van werknemers voor bepaalde landen.
Kunt u aangeven hoeveel arbeidsmigranten er in 2016 in Nederland waren en hoeveel daarvan een in Nederland geregistreerde auto hebben en daarmee MRB betalen en dit dus doen op dezelfde wijze waarop het in 2013 gedaan is?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe komt het dat u wel beleid gemaakt heeft om buitenlandse arbeidsmigranten MRB te laten betalen maar niet in staat bent een tijdreeks op te leveren van het aantal buitenlandse arbeidsmigranten dat ook daadwerkelijk MRB betaalt?
Ik verwijs naar de antwoorden op vraag 3 en op vraag 6 en 7. In de 17e halfjaarsrapportage heb ik gewezen op de beperkingen die bestaan in de aanpak van (arbeids)migranten die een voertuig meenemen uit het buitenland. Deze beperkingen zijn grotendeels ook opgenomen in de hiervoor genoemde brief uit 2013.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg over het rapport van de Algemene Rekenkamer over het handhavingsbeleid van de Belastingdienst dat is gepland op 22 februari 2017?
Ja.
Herinnert u zich dat u op vraag 132 van de feitelijke vragen over de 15e halfjaarsrapportage van de Belastingdienst geantwoord heeft dat het digitale F-biljet niet voor 2017 beschikbaar is?1
Ja.
Kunt u aangeven of er vanaf 2017 wel de mogelijkheid komt om digitaal de definitieve aangifte bij overlijden te doen? Zo nee, wanneer komt deze mogelijkheid er wel?
Om de definitieve aangifte na overlijden digitaal te kunnen doen, is het nodig dat de bevoegdheid van degene die dat doet namens de erfgenamen elektronisch vastgesteld kan worden. Dat vraagt een specifieke machtigingsvoorziening; deze wordt door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) ontwikkeld in het kader van DigiD Machtigen. In het eerste kwartaal van 2017 vindt bij de Belastingdienst een kleinschalige pilot plaats met een eerste versie van die nabestaandenmachtiging. In de pilot kunnen nabestaanden toegang krijgen tot het portaal MijnBelastingdienst van een overledene en de aangifte inkomstenbelasting voor de overledene digitaal afhandelen. Dat kan voor de belastingjaren 2014 tot en met 2016. Op basis van de ervaringen in deze pilot wordt bezien of en wanneer deze breder geïmplementeerd kan worden. Dat is mede afhankelijk van het doorvoeren van de benodigde aanpassingen in DigiD Machtigen door het Ministerie van BZK, als beheerder van die voorziening.
Herinnert u zich dat u in datzelfde antwoord aangaf dat het voor de partner van een overledene wel mogelijk is om digitaal aangifte te doen door het invullen van de aangifte inkomstenbelasting op MijnBelastingdienst?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat op de site van de Belastingdienst vermeld staat dat de partner op papier aangifte moet doen en dat de partner zelf geen digitale aangifte kan doen?2
Op de website van de Belastingdienst (https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/nl/na_een_overlijden/content/inkomstenbelasting-hoe-aangifte-doen-voor-overledene) is vermeld dat het afhankelijk is van het fiscaal partnerschap of de partner van de overledene digitaal aangifte inkomstenbelasting kan doen. Als de partner van de overledene ervoor kiest dat het fiscaal partnerschap eindigt na het overlijden, dan kan hij of zij voor zichzelf digitaal aangifte doen via MijnBelastingdienst. Als de partner van de overledene er voor kiest om het fiscale partnerschap voor het resterende deel van het belastingjaar door te laten lopen, dan kan hij of zij alleen via een papieren P-formulier aangifte doen.
Klopt de informatie in uw antwoord of klopt de informatie op de site van de Belastingdienst? Vanaf welke aangifteperiode mag ook de partner van de overledene digitaal aangifte doen?
De informatie op de website is correct. In het antwoord op de aangehaalde vraag bij de 15e Halfjaarsrapportage is alleen ingegaan op de eerstgenoemde situatie, namelijk dat het fiscaal partnerschap eindigt bij overlijden.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, wordt door het Ministerie van BZK gewerkt aan een nabestaandenmachtiging om digitale aangifte na overlijden in alle gevallen mogelijk te maken. Het is nog niet bekend wanneer deze machtiging breed beschikbaar zal zijn.
Realiseert u zich dat de verplichting om de aangifte van de partner van de overledene op papier in te vullen voor maatschappelijke organisaties, die mensen helpen met het invullen van hun aangifte, zoals FNV en de ouderenbonden, enorme hoeveelheden extra werk oplevert?
Ik realiseer mij dat het op papier invullen van aangiftes door maatschappelijke organisaties meer werk oplevert dan wanneer zij gebruik kunnen maken van de online aangiftevoorziening op MijnBelastingdienst. Daarom wordt door het Ministerie van BZK ook gewerkt aan een nabestaandenmachtiging, die ook gebruikt kan worden door (medewerkers van) maatschappelijke organisaties.
Kunt u alle groepen benoemen die momenteel nog niet de mogelijkheid hebben om digitaal aangifte te doen?
Op dit moment kunnen nabestaanden van overledenen nog niet in alle gevallen digitaal aangifte doen (zie het antwoord op de vragen 4 en 5). Deze groep is nog aangewezen op een papieren P- of F-biljet. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 loopt op dit moment een kleinschalige pilot met een nabestaandenmachtiging.
Een tweede groep die nog niet digitaal aangifte kan doen, betreft mensen die als gevolg van emigratie dan wel immigratie een deel van het jaar niet in Nederland woonden of die in meer dan twee landen woonden. Deze mensen doen aangifte via een M-biljet, dat vooralsnog alleen op papier kan worden ingevuld.
Voor het overige kunnen particulieren digitaal aangifte doen via MijnBelastingdienst. Inmiddels maakt 98% van de aangifteplichtigen gebruik van die mogelijkheid. Daarbij kunnen zij gebruik maken van DigiD of een door de Belastingdienst verstrekte combinatie van gebruikersnaam en wachtwoord (bij de zogenoemde C-aangifte, voor de heffing van inkomstenbelasting over in buitenland genoten inkomsten). Daarnaast wordt dit jaar de pilot met gebruik van inlogmiddelen van Idensys of iDIN bij het inloggen op MijnBelastingdienst uitgebreid.
Heeft u gekeken of het gelukt is om een van de servers alleen voor de HUBA (Hulp bij Belastingaangifte) in te zetten, zoals u beloofd heeft?3
Ja.
Op welke wijze wordt de toezegging uitgevoerd om dit jaar de HUBA op een aparte server te laten draaien?
Zoals aangegeven in vraag 8 en het antwoord daarop, heb ik bekeken of het mogelijk is om een aparte server in te zetten voor partijen die grootschalig ondersteuning verlenen bij het doen van aangifte; de aangehaalde toezegging betrof niet het daadwerkelijk inzetten van een aparte server. Gebleken is dat er een goed alternatief bestaat, namelijk het aan deze partijen beschikbaar stellen van voor hen gereserveerde capaciteit op de server via een speciale link cq. URL. Net als vorig jaar is er ook dit jaar zo’n aparte link beschikbaar waarmee deze partijen voorrang krijgen tijdens de aangiftecampagne. Op deze manier kunnen deze partijen doorgaan met de hulp bij aangifte in situaties waarin het onverhoopt te druk is op MijnBelastingdienst.
Op welke wijze kunnen organisaties mensen helpen bij hun aangifte indien de website van de Belastingdienst overbelast is, zoals regelmatig gebeurde afgelopen jaar?
Zoals uiteengezet in het antwoord op vragen over dit onderwerp bij de 18e Halfjaarsrapportage Belastingdienst4 is er geen sprake geweest van een regelmatige overbelasting van de website van de Belastingdienst gedurende de aangiftecampagne voor belastingjaar 2015. De zogenoemde sorrypagina (die wordt getoond als het aantal gelijktijdig ingelogde gebruikers de 70.000 overschrijdt) is verspreid over verschillende dagen enkele keren getoond. Voor het deel van de maatschappelijke organisaties dat gebruik maakt van MijnBelastingdienst is een speciale link beschikbaar, zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 9.
Verwacht u dat de servers dit jaar weer regelmatig overbelast zijn of heeft u afdoende maatregelen genomen?
Voor de komende aangiftecampagne (voor belastingjaar 2016) is de capaciteit van MijnBelastingdienst – binnen de bestaande technische grenzen – verhoogd naar maximaal 90.000 gelijktijdige gebruikers. Er wordt opnieuw de strategie gevolgd om de capaciteit gedurende de aangifteperiode geleidelijk en gecontroleerd te verhogen, startend met een capaciteit van 70.000 gelijktijdige gebruikers bij de start van de aangifteperiode op 1 maart aanstaande. Verder wordt – zoals eveneens aangegeven in de 18e Halfjaarsrapportage en de antwoorden op vragen daarover – rond data waarop het voor de hand ligt dat veel mensen tegelijk aangifte willen doen (bijvoorbeeld de eerste dag en het eerste weekend van de aangifteperiode) via planning van mediaboodschappen ingezet op spreiding van de bezoekers. Voor deze oplossingen is gekozen omdat voor het opvangen van enkele pieken in de campagne met louter technische maatregelen een in verhouding disproportionele capaciteitsuitbreiding nodig zijn. De hiermee samenhangende meerkosten en de grotendeels onbenutte overcapaciteit die ontstaat, staan niet in verhouding tot een dergelijke aanpassing.
Klopt het dat deze maatschappelijke organisaties geen toegang hebben tot Mijntoeslagen.nl? Acht u het in verband met privacy verstandig dat de belastingplichtige zijn DigiD afgeeft aan een vrijwilliger die hem of haar helpt met de belastingaangifte en toeslagen?
Via toeslagen.nl kunnen burgers met hun eigen DigiD toegang krijgen tot de portal MijnToeslagen. Daarnaast kan elke hulpverlener in de familie- of vriendenkring met behulp van DigiD Machtigen toegang krijgen tot MijnToeslagen om iemand die hulp vraagt te helpen. Voor (medewerkers van) maatschappelijke organisaties bestaat nog geen mogelijkheid om met behulp van een machtiging in te loggen op MijnToeslagen, maar aan deze mogelijkheid wordt gewerkt. Daarbij zal eHerkenning worden ingezet.
Wat betreft het gebruik van DigiD merk ik op dat dit een strikt persoonlijk authenticatiemiddel is dat nooit aan anderen afgegeven moet worden. Een alternatief kan wel zijn dat de burger zelf inlogt, waarna een hulpverlener helpt met het doorvoeren van wijzigingen of het doen van een aanvraag. In die situatie krijgt de hulpverlener zelf niet de beschikking over de DigiD.
Hoe staat het met eHerkenning voor deze maatschappelijke organisaties voor de toeslagen? Vanaf wanneer kunnen deze maatschappelijke organisaties belastingplichtigen ook digitaal helpen met toeslagen?
Zoals in het antwoord op vraag 12 is aangegeven, wordt gewerkt aan de mogelijkheid om met eHerkenning en een machtiging in te loggen op MijnToeslagen. Maatschappelijke organisaties kunnen op dit moment mensen al digitaal helpen met behulp van commerciële software.
Bent u ermee bekend dat deze maatschappelijke organisaties na het stopzetten van Easytax (het aangifteprogramma dat je kon downloaden) moesten werken met een commercieel programma, Unit4 Fiscaal Gemak?
In 2014 (voor de aangifte inkomstenbelasting 2013) hebben FNV, CNV en een aantal ouderenbonden zowel met Easytax als met de online aangifte gewerkt. Omdat de ervaringen van de organisaties overwegend positief waren, is vanaf 2015 (aangifte inkomstenbelasting 2014) geen gebruik meer gemaakt van Easytax.
Sommige organisaties hebben er zelf voor gekozen om met een commercieel softwarepakket te werken.
Klopt het dat bij het oude systeem Easytax en het commerciële programma Unit4 Fiscaal Gemak het wel mogelijk was om in geval van overlijden en in geval van toepassing van de 183-dagenregeling digitaal aangifte te doen en dat het mogelijk was om toeslagen aan te vragen?
Het systeem Easytax gaf niet de mogelijkheid om in geval van overlijden of toepassing van de 183-dagenregeling digitaal aangifte te doen. Voor het aanvragen van toeslagen heeft altijd een aparte voorziening bestaan. Bepaalde commerciële softwarepakketten bieden mogelijkheden voor bedrijven en organisaties om namens een burger een aangifte inkomstenbelasting te doen of toeslagen aan te vragen of te wijzigen in situaties waarin dat nog niet via de Belastingdienstportalen kan. Dat komt omdat bij toepassing van deze software gebruik gemaakt wordt van een zogenoemd system to systeem kanaal waarin al een uitgebreidere machtigingsmogelijkheid bestaan dan in de portalen.
Kunt u aangeven wat deze maatschappelijke organisaties moeten doen nu zowel Easytax als Unit4 Fiscaal Gemak niet meer gefaciliteerd worden?
Voor de aangifte inkomstenbelasting is de online aangiftevoorziening op MijnBelastingdienst beschikbaar. Met eHerkenning en een machtigingscode kunnen de genoemde organisaties daarop inloggen voor degene die zij helpen.
De maatschappelijke organisaties UNIE-KBO/PCOB en ANBO hebben besloten gebruik te maken van een commercieel product voor de aangifte inkomstenbelasting en het aanvragen en wijzigen van toeslagen. CNV beraadt zich over het aanschaffen van een commercieel product voor het aanvragen en wijzigen van toeslagen.
Met FNV is in afwachting van implementatie van eHerkenning op de portal MijnToeslagen een tijdelijke oplossing overeengekomen, zodat FNV in de aangiftecampagne voor de inkomstenbelasting ook kan ondersteunen bij toeslagenzaken die opkomen. FNV krijgt blanco formulieren (met antwoordenveloppen) om inkomens voor toeslagen aan te passen. Deze formulieren worden in het reguliere proces verwerkt. Daarnaast kan men dergelijke wijzigingen ook via de BelastingTelefoon doorgeven.
Met FNV en CNV zijn afspraken gemaakt om gedurende de aangiftecampagne een beperkt aantal papieren aangiftebiljetten beschikbaar te stellen voor overlijdenssituaties. Hierbij hoeft de nabestaande zelf alleen te zorgen voor ondertekening van het voorblad en kan de ondersteuner alle fiscale gegevens invullen.
Bent u ervan op de hoogte dat de Belastingdienst stopt met het financieren van commerciële programma’s, zoals Unit4 Fiscaal Gemak, die het maatschappelijke organisaties mogelijk maken om voor mensen toeslagen aan te vragen? Waarom is hiervoor gekozen?
De Belastingdienst heeft vanaf de invoering van het portaal MijnToeslagen continu afstemming gezocht met de eerdergenoemde maatschappelijke organisaties. Daaruit bleek dat het met eHerkenning en een machtiging inloggen op MijnToeslagen de oplossing voor deze partijen zou zijn. Omdat deze mogelijkheid door de Belastingdienst niet meteen gerealiseerd kon worden, heeft de Belastingdienst een aantal van deze partijen een alternatief geboden door voor hen Fiscaal Gemak aan te schaffen, bij wijze van overbruggingsvoorziening. Om geen ongelijkheid te creëren ten opzichte van de inmiddels vele andere maatschappelijke organisaties die ondersteuning verlenen bij toeslagzaken en omdat een aantal van de genoemde maatschappelijke organisaties al een andere oplossing had gerealiseerd, is ervoor gekozen om voor de aangifteperiode 2016 geen softwarepakketten meer beschikbaar te stellen, maar aan de resterende partij (FNV) de in vraag 16 genoemde tijdelijke oplossing te bieden.
Bent u ervan op de hoogte dat voor deze maatschappelijke organisaties nu een papieren document wordt opgesteld waarmee ze de toeslagen kunnen aanvragen of wijzigen? Vindt u dit een efficiënte manier van werken?
Ja. Ik realiseer mij dat digitaal werken voor de desbetreffende organisatie efficiënter is. In het antwoord op vraag 17 heb ik aangegeven waarom desondanks deze keuze is gemaakt voor de aangifteperiode 2016.
Wat gaat u doen om de maatschappelijke organisaties voor 1 maart a.s. de juiste tools te geven, zodat ze in alle gevallen belastingplichtigen kunnen helpen bij de aangifte en toeslagen?
In het antwoord op vraag 16 zijn de gekozen oplossing en de onderbouwing hiervan toegelicht.
Zijn deze wijzigingen van tevoren besproken met maatschappelijke organisaties en zien zij ze als een verbetering?
Deze ontwikkelingen zijn tevoren besproken met de partijen die gebruik maakten van de overbruggingsvoorziening die in het antwoord op vraag 17 is genoemd. Zij hebben begrip getoond voor de situatie dat de Belastingdienst geen software meer zou financieren terwijl de structurele oplossing voor inloggen en machtigen nog niet gereed was. Aan FNV en CNV is daarbij, vanwege hun omvang, het beschreven alternatief aangeboden. CNV heeft, zoals gezegd, gekozen voor een andere oplossing. FNV ervaart net als de Belastingdienst dat de nu geboden oplossing geen structurele kan zijn.
Wilt u deze vragen voor 21 februari a.s. een voor een beantwoorden, zodat er helderheid is voordat de aangiftes beginnen?
Het is niet gelukt om de vragen voor 21 februari te beantwoorden, maar wel voor de start van de aangifteperiode op 1 maart.
Het bericht ‘Geef grenswerkers belastingkorting’ |
|
Albert de Vries (PvdA), Harm Brouwer (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geef grenswerkers belastingkorting»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er grote kansen liggen voor grensregio’s om problemen op het gebied van werkloosheid en krimp aan te pakken door samen te werken met regio’s aan de andere kant van de grens? Zo ja, hoe denkt u deze kansen te kunnen verzilveren?
Ja. Overigens delen alle leden van het actieteam grensoverschrijdende economie en arbeid, uit de kringen van provincies, gemeenten, euregio’s, MKB-Nederland, VNG en het Rijk, deze mening. Het actieteam heeft op 30 januari 2017 zijn rapport gepubliceerd met daarin veertig acties op zeven verschillende aandachtsgebieden. Bij de aanbieding van het rapport aan uw Kamer op 30 januari 2017 hebben wij geschreven dat de uitvoering van de agenda van het actieteam in belangrijke mate bijdraagt aan het versterken van de grensoverschrijdende economie en arbeidsmarkt.2 Belangrijk punt uit het rapport is dat daarbij met de buurlanden door alle overheidsniveaus goed wordt samengewerkt. Het actieteam heeft elementen geformuleerd voor een andere effectievere structuur. Wij zullen de komende periode, samen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de betrokken partijen in de grensregio’s en de buurlanden, de samenwerking verder uitwerken langs de door het actieteam voorgestelde lijnen.
Deelt u de mening dat het daarbij van groot belang is dat actie wordt ondernomen op het gebied van taal, cultuur en diploma-erkenning? Zo ja, wat gaat u concreet doen aan deze verschillen?
Ja. Taal en cultuur enerzijds en diploma-erkenning anderzijds zijn twee van de zeven aandachtsgebieden waar het actieteam acties op geformuleerd heeft. Voor het antwoord op uw vraag wat wij er concreet aan gaan doen, verwijzen wij naar de in het actieteam-rapport geformuleerde acties. Het rapport is u schriftelijk aangeboden.
Deelt u de mening dat fiscale verschillen en verschillen tussen sociale zekerheidsstelsels voor grote onzekerheid zorgen bij bewoners van grensregio’s om te kunnen werken in België of Duitsland? Zo ja, welke maatregelen wilt u nemen om deze onzekerheid weg te nemen?
Het kabinet en de grensregio’s zetten voor fiscale verschillen en verschillen in sociale verzekeringsstelsels fors in op het optimaliseren van de informatievoorziening voor grenswerkers, zodat de verschillen inzichtelijk worden. Nederland, België en Duitsland verschillen van elkaar, net zo als Duitsland en België ook weer verschillen van hun andere buurlanden. Dat geldt voor veel onderwerpen, zoals taal, cultuur, onderwijssystemen, maar ook belastingen en sociale zekerheid. Harmoniseren van wetgeving hierop is in het algemeen geen haalbare kaart. Lidstaten, ook Nederland, hechten immers aan het nationale primaat voor het sociaaleconomisch beleid, zoals de organisatie van de arbeidsmarkt, loonvorming, sociale zekerheid en pensioenen. Dat betekent dat de (potentiële) grenswerker zich zal moet verdiepen in de stelsels van het potentiële werkland om te bepalen wat de verplichtingen, rechten en (financiële) gevolgen zijn van werken over de grens. Een optimale voorlichting is daarom cruciaal zodat de (potentiële) grensarbeider niet voor verrassingen komt te staan. In het actieteam-rapport staan diverse acties opgenomen die ervoor zorgen dat de informatievoorziening wordt versterkt.
Naast deze informatievoorziening is het ook van belang dat generieke negatieve effecten van verschillen worden verzacht. Zo zijn er compensatieregelingen voor de inkomstenbelasting van kracht voor grenswerkers.3
Voor de sociale zekerheid is op Europees niveau sprake van coördinatie, en niet van harmonisatie. Dit geeft duidelijkheid wanneer men onder de regelingen van het werkland (hoofdregel), en wanneer men onder de regelingen van het woonland valt.
Het voorkomen van financiële nadelen voor grensarbeiders is verweven in de Europese verordening sociale zekerheid (883/2004). Mochten er voor grensarbeiders bij overgang van het ene stelsel naar het andere overbruggingsproblemen ontstaan, dan kunnen uitvoeringsorganisaties dit op lossen door maatwerkafspraken, zoals wordt aanbevolen door het actieteam.
Hoe waardeert u de oproep van de gedeputeerden van Gelderland, Overijssel, Drenthe en Groningen om grenswerkers gebruik te laten maken van een expatregeling?
Een Nederlandse expatregeling in de loon- of inkomstenbelastingsfeer zal geen effect hebben op grenswerkers die werkzaam zijn in een ander land en alleen in dat werkland belasting op arbeid betalen. Om ervoor te zorgen dat grenswerkers zo min mogelijk nadeel ondervinden door verschillen in belastingheffing zijn er compensatieregelingen in de belastingverdragen met België en Duitsland opgenomen.
Bent u bereid het Actieplan Grensoverschrijdende Economie en Arbeid concreet om te zetten in beleidsmaatregelen of aanbevelingen aan het nieuwe kabinet om te investeren in deze regio’s? Zo ja, hoe krijgen die vorm? Zo nee, waarom niet?
Alle acties die het actieteam heeft geformuleerd zijn of worden door diverse partijen in gang gezet. Ik verwijs kortheidshalve naar de actieagenda die het actieteam heeft gepubliceerd en onze reactie hierop. Vanzelfsprekend is het noodzakelijk dat de voortgang goed bewaakt wordt. Het actieteam blijft in 2017 in stand en zal het komende jaar op uitvoering van die acties toezien.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer meedeelde dat u «... alle stukken met een formele status, een nota of een notitie of een memo of wat dan ook ...» heeft doorzocht en daar geen waarschuwingen aantrof dat de reorganisatie van de belastingdienst als een verkapte VUT-regeling aangemerkt zou kunnen worden en dat dit zou kunnen leiden tot een RVU-heffing?1
Ja. Dit is een citaat uit het AO van 2 november 2016. Ik heb in dit debat duidelijk gemaakt dat ik hiermee sprak over de formele stukken die zijn opgenomen in het feitenrelaas2, wat kort gezegd stukken over de totstandkoming van de vertrekregeling zijn waarvan de status en inhoud niet ter discussie stond. Mede omdat het beeld over de totstandkoming van de regeling op basis van het feitenrelaas nog niet volledig was, is de Commissie onderzoek Belastingdienst (hierna: Commissie) ingesteld, die voor haar onderzoek de vrije hand kreeg om te kijken naar meer dan alleen de feiten uit het feitenrelaas. De Commissie heeft ook andere stukken bij haar onderzoek betrokken, zoals de stukken met betrekking tot vergaderingen van de Raad van Bestuur. Met de wetenschap in het achterhoofd dat de Commissie op dat moment naar meer documenten aan het kijken was dan alleen de formele documenten in het feitenrelaas had ik bij mijn uitspraak in het AO van 2 november jl. een nuance daarover moeten aanbrengen.
Klopt het dat u schat dat die RVU-heffing, een soort boete om verkapte VUT-regelingen zwaar te ontmoedigen, waarschijnlijk rond de € 170 miljoen gaat bedragen bij de vertrekregeling van de Belastingdienst?
De meest actuele raming van de te betalen RVU-heffing in relatie tot de vertrekregeling van de Belastingdienst bedraagt € 178 miljoen.3
Herinnert u zich dat u aan de Kamer ook meedeelde: «Ik heb alle stukken uit DigiDoc, de hele formele stukkenstroom, blootgelegd en daarin tref ik geen waarschuwingen aan» en dat deze opmerkingen gingen over waarschuwingen dat de vertrekregeling bij de Belastingdienst zou kunnen leiden tot een RVU-heffing?2
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Onderzoek naar de besluitvormingsprocedures binnen de Belastingdienst», dat op 27 januari jl. verschenen is?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat in dat rapport beweerd wordt dat in waarschuwingen zijn opgenomen over een RVU-heffing?
Ja.
Kunt u van elk van deze vier stukken aangeven of ze opgenomen zijn in Digidoc en of ze passen in uw definitie van «stukken met een formele status, een nota, of een notitie of wat dan ook»?
Deze stukken zijn geen van allen opgenomen in het formele systeem voor het in de lijn brengen en archiveren van stukken, wat nu Digidoc is en welk systeem voorheen Docman was. Verder geldt voor alle vier deze stukken dat ze niet in het feitenrelaas zijn opgenomen omdat het geen stukken met een formele status zijn. Dit sluit ook aan bij de conclusie van de Commissie over de besluitvorming:
In de persconferentie gaf de Commissie aan dat de informele werkwijze ook het onderzoek van de Commissie heeft bemoeilijkt. De Commissie heeft al deze stukken dus wel betrokken bij haar onderzoek. Daarbij merkt de Commissie over de stukken met betrekking tot de vergaderingen van de Raad van Bestuur het volgende op:
Over stuk d, door de Commissie onderzoek Belastingdienst geduid als het memo onder de arm, merkt de Commissie op;
Sinds wanneer bent u bekend met het feit dat er officiele stukken bestaan die waarschuwen voor een RVU-heffing?
Sprak u de waarheid in de Kamer toen u zei dat u alle officiele stukken doorzocht had en geen waarschuwing gevonden had voor een RVU-heffing?
Ja.
Kunt u elk van deze drie stuken (a, b en c) onmiddellijk aan de Kamer doen toekomen?
Nee. Artikel 68 van de Grondwet bepaalt: «De ministers en de staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat». In het antwoord op de vragen 12 t/m 15 wordt uitgebreider ingegaan op de kabinetslijn m.b.t. artikel 68 van de Grondwet.
De Commissie onderzoek Belastingdienst heeft deze stukken betrokken bij haar onderzoek en is mede op basis daarvan gekomen tot conclusies over de wijze van besluitvorming binnen de top van de Belastingdienst. Op deze wijze is invulling gegeven aan de door uw Kamer gevraagde informatie.
Kunt u nogmaals heel zorgvuldig zoeken in DigiDoc naar stukken van voor 15 januari 2016 die de mogelijkheid tot een RVU-heffing bespreken en een volledige lijst aan de Kamer doen toekomen?
Er zijn geen stukken in het systeem voor het archiveren van stukken (Digidoc, voorheen Docman) van voor 15 januari 2016, waarin het risico op een RVU-heffing wordt besproken. Dit sluit aan bij de conclusie van de Commissie op dit punt:
Herinnert u zich dat u deze uiterst curieuze passage aan de Kamer heeft geschreven afgelopen vrijdagavond: «Uit die emails wordt duidelijk dat binnen de Belastingdienst diverse medewerkers, waaronder ook leden van de Raad van Bestuur, op de hoogte waren van het risico op een RVU-heffing. Ook wordt in deze emails gesteld dat ik zou zijn geïnformeerd over de mogelijke fiscale gevolgen. Deze emails lijken te wijzen op een gesprek in november 2015, dat ook aan de orde komt in het vandaag verschenen rapport van de Commissie in de passage over het «memo-onder-de-arm». In mijn gesprek met de Commissie heb ik aangegeven dat ik mij herinner dat dit gesprek niet op basis van een memo heeft plaatsgevonden. Een gesprek over een RVU-heffing herinner ik mij niet.»?3
Ja.
Hoeveel emails van voor 15 januari 2016 heeft u gevonden, waarin over het risico van een RVU-heffing gesproken wordt? Kunt u daarvan een inventarisatielijst geven?
Artikel 68 van de Grondwet bepaalt: «De ministers en de staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat». In eerdere Kamervragen is de informatie uit e-mails geobjectiveerd verstrekt aan de Kamer, waarbij is aangegeven dat uit e-mails duidelijk wordt dat binnen de Belastingdienst diverse medewerkers, waaronder ook leden van de Raad van Bestuur, op de hoogte waren van het risico op een RVU-heffing. Op deze wijze heb ik invulling gegeven aan de door uw Kamer gevraagde informatie.
De kabinetslijn in het kader van artikel 68 van de Grondwet omtrent het verstrekken van inlichtingen staat beschreven in de Kamerbrief van 25 april 2016 van de Minister van BZK6. In deze kabinetslijn is aangegeven wat de motivatie is waarom interne documenten met persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren niet in het openbaar aan uw Kamer kunnen worden gezonden. Op grond van deze kabinetslijn verstrek ik de e-mails en de inventarislijst niet. In het bijzonder wijs ik daarbij op de onwenselijkheid als communicatie tussen ambtenaren onderdeel van het publieke debat wordt. De e-mails hebben betrekking op de fase van beleidsvoorbereiding. In dit deel van het beleidsproces is het essentieel om in een beschermde en veilige werkomgeving opvattingen te kunnen delen om tot goede besluitvorming te kunnen komen. Door het wegvallen van deze bescherming bij ambtenaren zal risicomijdend gedrag ontstaan en daarmee de scherpte van advisering afnemen. Hiermee zou ook de kwaliteit van advisering en besluitvorming afnemen.
De vraag naar interne waarschuwingen maakt bovendien onderdeel uit van de opdracht aan Commissie onderzoek Belastingdienst. De Commissie heeft, alles afwegende, de conclusie getrokken dat sprake is geweest van informele vormen van communicatie en besluitvorming. Verder constateert de Commissie dat intern, binnen de Belastingdienst, in de periode voor 15 januari 2016 is gesproken over het risico op RVU.
Bent u bereid om, nu ik voor de vierde keer persisteer dat ik deze mail relevant vind, het openbaar ter beschikking stellen van deze mails als een verzoek conform artikel 68 van de Grondwet voor te leggen aan de ministerraad, omdat alleen de ministerraad kan besluiten of het belang van de staat in het spel is en daarom het toezenden van deze mails kan weigeren?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u de uitkomst van dit artikel 68-verzoek binnen twee weken aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 12.
Hoeveel mensen stellen in hun mails dat u op de hoogte was van de mogelijkheid van een RVU-heffing? Kunt u van elke van deze waarschuwingen de datum geven en de functie van de persoon?
Zie antwoord vraag 12.
Wanneer heeft het gesprek plaatsgevonden waaraan u refereert in de passage onder vraag 11 en wie waren er aanwezig bij dat overleg?
Op maandag 23 november 2015. Bij dat gesprek was naast mijzelf één lid van de toenmalige Raad van Bestuur (i.o.) aanwezig.
Heeft iemand een formeel of informeel gespreksverslag gemaakt van dat gesprek of persoonlijke aantekeningen of wat voor een soort notulen dan ook? Zo ja, kunt u die dan met de Kamer delen?
Nee, tijdens dit gesprek zijn geen verslag, aantekeningen of notulen gemaakt. Uit navraag blijkt dat het lid van de dienstleiding enkel mondeling een terugkoppeling heeft gegeven van dit gesprek. Verder is mij bekend dat hij later, in een e-mail, uitspraken heeft gedaan waarbij hij refereerde aan dit gesprek. In die e-mail wordt, zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen heb aangegeven, gesteld dat ik zou zijn geïnformeerd over de mogelijke fiscale gevolgen. De Commissie haalt dit gesprek en dit «memo onder de arm» aan als «illustratief voor de informele communicatievormen».
Vindt u zelf dat u de Kamer correct, tijdig en volledig heeft ingelicht over de vertrekregeling en de (mogelijke) RVU-heffing?
In het antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven dat ik een nuance had moeten aanbrengen tijdens het AO van 2 november 2016, in de wetenschap dat de Commissie op dat moment naar meer documenten aan het kijken was dan alleen de formele documenten die zijn meegenomen in het feitenrelaas. Verder heb ik in het AO van 13 oktober jl. aangegeven dat ik uw Kamer beter had moeten informeren toen bekend werd dat de vertrekregeling uit de hand liep.
Indien u voor het vorige antwoord meer dan twee letters nodig had, kunt u dan aangeven op welke punten u de Kamer niet tijdig, niet correct en/of niet volledig geïnformeerd heeft?
Zie antwoord 18.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden en wel vóór dinsdag 31 januari 13.30 uur, zodat de documenten betrokken kunnen worden bij de besluitvorming in de Kamer over de regeling van werkzaamheden die dag?
Deze vragen zijn, mede vanwege de samenhang en overlap daarmee, tegelijk beantwoord met de set feitelijke vragen over de kabinetsreactie op het rapport van de Commissie onderzoek Belastingdienst.
Ongevraagd opgelegde voorlopige aanslagen 2017 |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u zich het debat herinneren over de ongevraagd opgelegde voorlopige aanslagen 2016 tijdens het Algemeen overleg Belastingdienst d.d. 31 maart 2016 en het plenaire debat naar aanleiding hiervan (VAO) d.d. 12 april 2016?1
Ja.
Zijn voor het jaar 2017 opnieuw voorlopige aanslagen opgelegd aan mensen die geen voorlopige aangifte gedaan hebben (zoals dat in 2016 bij 171.000 belastingplichtigen is gebeurd en in 2015 bij 500.000 belastingplichtigen)? Zo ja, hoeveel belastingplichtigen betreft het voor het jaar 2017 en kunt u de groep nader duiden (hebben ze meer dan een baan, box 3-vermogen)?
Voor het jaar 2017 is aan 228.911 belastingplichtigen, die geen aangifte hebben gedaan, een voorlopige aanslag opgelegd. De gemiddelde aanslag bedraagt € 2.374. Het merendeel van de belastingplichtigen bestaat uit mensen met sinds 2016 meerdere dienstbetrekkingen en/of met inkomen in Box 3. Andere redenen om over 2017 een voorlopige aanslag op te leggen zonder dat een aangifte is gedaan zijn bijvoorbeeld het voor het eerst behalen van winst of een resultaat uit overige werkzaamheden of ontvangen van alimentatie.
Kunt u aangeven hoe hoog de gemiddelde aanslag is die deze mensen ontvangen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de communicatie zeer belangrijk is bij belastingplichtigen die een voorlopige aanslag ontvangen die zij niet konden voorzien?
De positieve voorlopige aanslag is bedoeld om aan te kondigen dat men gedurende het jaar moet gaan afdragen in plaats van achteraf bij de definitieve aanslag. Het beleid is er namelijk op gericht om waar mogelijk het pay as you earn principe toe te passen. Dit is met uw Kamer gedeeld in het algemeen overleg van 31 maart 20162 en het VAO op 12 april 2016. Zo wordt voorkomen dat belastingplichtigen pas het volgende jaar, bij de definitieve aanslag, geconfronteerd worden met de fiscale gevolgen. Door deze systematiek betaalt de belastingplichtige belasting op het moment dat hij de inkomsten geniet waarover deze belasting berekend wordt. Doordat de Belastingdienst steeds actuelere gegevens heeft, lukt dit in toenemende mate. Ook op de website is aangegeven dat burgers ongevraagd een voorlopige aanslag 2017 kunnen ontvangen omdat de Belastingdienst werkt met steeds actuelere gegevens.
Daarnaast wordt de tekst op de voorlopige aanslag naar aanleiding van de motie Omtzigt aangepast zodat nog duidelijker wordt dat het machtigen van de Belastingdienst tot automatische incasso en daarmee betaling in termijnen de standaard is. Zoals aangegeven in de 18e halfjaarsrapportage3 worden deze aanpassingen voor het eerst zichtbaar op de voorlopige aanslag 2018.
Kunt u zich herinneren dat u tijdens het bovengenoemde Algemeen overleg zei: «Ik ben het geheel eens met de heer Omtzigt dat er geen logica in zit om de naheffing van het jaar daarvoor en de voorheffing van het komend jaar in een keer te moeten betalen. Op dat punt zijn we het volstrekt met elkaar eens. Als de communicatie daarover beter moet, dan zeg ik: ik vond die zelf helder maar ik denk dat die helderder kan.»?
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze de communicatie helderder is geworden naar belastingplichtigen die een voorlopige aanslag ontvangen zonder dat zij deze hebben aangevraagd? Kunt u deze vraag beantwoorden zowel voor de voorlopige aanslag 2017 als voor de voorlopige aanslag 2018?
In het algemeen overleg van 31 maart 2016 heb ik aangegeven dat helderder aangegeven moet worden dat de standaard is dat de verschuldigde belasting gespreid over dat jaar betaald dient te worden in elf termijnen. Dit is slechts anders als de belastingplichtige zelf kiest voor een snellere betaling of een verzoek doet om de betaling over meer termijnen te spreiden. De VA2017 kon niet meer tijdig daarop worden aangepast. De genoemde aanpassingen worden voor het eerst zichtbaar bij de voorlopige aanslag over 2018, zodat nog duidelijker wordt dat het machtigen van de Belastingdienst tot automatische incasso en daarmee betaling in termijnen de standaard is.
Begrijpt u dat mensen die alleen rekenen op een definitieve aanslag 2017 voor 1 juli schrikken van een voorlopige aanslag 2017 waar zij niet om gevraagd hebben? Op welke wijze wordt daar in de gewijzigde communicatie rekening mee gehouden?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht: “Fiscus geeft oude maatschap nieuwe kans” |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Fiscus geeft oude maatschap nieuwe kans»?1
Ja.
Deelt u de mening dat door medisch specialisten in dienstverband, naast lagere kosten, vooral ook onderlinge samenwerking wordt bereikt, waarbij het patiëntbelang centraal staat? Vindt u het daarom ook zeer gewenst dat medisch specialisten in dienstverband werken?
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb aangegeven zie ik zowel het loondienstmodel als het participatiemodel als stip op de horizon. Beide modellen scheppen condities voor gelijkgerichtheid – en dus samenwerking – tussen ziekenhuisbestuur en medisch specialisten en tussen medisch specialisten onderling en zodoende goede en doelmatige patiëntenzorg. Ik heb echter geen voorkeur voor één van deze modellen, noch gegevens op basis waarvan ik met stelligheid kan concluderen dat een dienstverband lagere kosten met zich meebrengt of mee zou brengen. De Technische Werkgroep Zorgkeuzes in Kaart2 concludeert dat er grote onzekerheid bestaat over het structurele besparingspotentieel van verplicht dienstverband. Het is aan ziekenhuizen en medisch specialisten samen om te overwegen welk besturingsmodel zij willen hanteren.
Welke invloed heeft het dienstverband volgens u op de bevordering van samenwerking en onderlinge verbondenheid tussen artsen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u daarom ook geschrokken van het bericht dat de fiscus de oude maatschap een nieuwe kans geeft? Wat vindt u van het feit dat dankzij de uitspraak van de Belastingdienst, de betrokken medisch specialisten hun persoonlijke bv’s kunnen opheffen en weer een maatschap kunnen oprichten?
In het betreffende artikel wordt verwezen naar aanpassingen in de juridische structuur, waarbij de medisch specialist niet langer in een Medisch Specialistisch Bedrijf (MSB)/coöperatie participeert door middel van zijn Personal Holding BV, maar als natuurlijk persoon in een maatschap. Dat gaat over de vraag of een specialist rechtstreeks of indirect participeert in het MSB. Een dergelijke aanpassing heeft geen betrekking op de samenwerkingsovereenkomst tussen het ziekenhuis en het MSB/de coöperatie en leidt daarom niet tot een structuur die vergelijkbaar is met de oude maatschapsstructuren. Voor de beantwoording van de vraag of een medisch specialist als ondernemer in een maatschap kan worden aangemerkt is relevant welke ondernemingsrisico’s de medisch specialist loopt. De Belastingdienst beoordeelt van geval tot geval de zelfstandigheid en het realiteitsgehalte van het ondernemerschap. Het beoordelingskader van het ondernemerschap is niet gewijzigd.
Hoe verhoudt de «nieuwe kans» voor oude maatschappen voor medisch specialisten zich tot de afspraken hierover in het regeerakkoord?
Zoals uit mijn antwoord bij vraag 4 blijkt, is geen sprake van een «nieuwe kans» of een terugkeer naar oude maatschapstructuren. Er is dus ook geen sprake van een koerswijziging ten opzichte van de afspraken in het regeerakkoord.
Herinnert u zich de antwoorden op de eerdere vragen over de oude maatschappen?2
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat invoering van integrale bekostiging in de ziekenhuiszorg een mijlpaal is, die kan bijdragen aan de kwaliteit, samenwerking en doelmatigheid van de zorg?
Ja, ik ben van mening dat met de invoering van integrale bekostiging een belangrijke belemmering voor onder andere gelijkgerichtheid en doelmatige zorg binnen het ziekenhuis is weggenomen. Met de invoering van integrale bekostiging is de deelregulering, waarbij de bekostiging en budgettaire sturing van ziekenhuizen en (vrijgevestigde) medisch specialisten deels gescheiden systemen waren, immers afgeschaft. De zorgverzekeraar heeft nu één onderhandelingspartner in de ziekenhuiszorg, de Raad van Bestuur van het ziekenhuis, wat de gelijkgerichtheid en realisatie van doelmatigheid en kwaliteit ten goede kan komen. Met mijn brief van 4 juli 2016 (Kamerstuk 32 012, nr. 39) heb ik u nader geïnformeerd over de stand van zaken van de invoering van integrale bekostiging. Ik volg de ontwikkelingen omtrent deze invoering via onder andere de monitor integrale bekostiging van de NZa.
Staat u na de uitspraken van de Belastingdienst nog steeds achter uw antwoorden op de eerder gestelde schriftelijke vragen: «Ik ben dan ook van mening dat het terugkeren naar de oude maatschapstructuur een stap in de verkeerde richting zou zijn», en dat volgens u «Gelukkig er geen aanwijzingen zijn dat er sprake is van een dergelijke beweging»? Vindt u ook nu dat er geen aanwijzingen zijn dat er sprake is van een beweging richting de oude maatschap?
Ja, zie mijn antwoord op vraag 4.
Hoe kan een ziekenhuisbestuur ervoor zorgen dat de focus van medisch specialisten ligt op onderlinge samenwerking? Op welke wijze kan een ziekenhuisbestuur stimuleren dat de zorg rondom ziektebeelden en patiënten wordt georganiseerd, terwijl de specialisten bezig zijn met de tegengestelde ontwikkeling? Hoe kan de verbinding worden hersteld?
Mij valt op dat partijen, ziekenhuizen en medisch specialisten, steeds meer bezig zijn met thema’s als «Samen beslissen» en de toegevoegde waarde van de behandeling – waarbij de integrale zorgvraag van en de uitkomsten van de zorg voor de patiënt centraal staan. Het is vooral zaak deze ontwikkeling te omarmen en aan te jagen. Het is de verantwoordelijkheid van ziekenhuisbestuurders om aandacht te hebben voor onderlinge samenwerking tussen medisch specialisten. Zij kunnen inzetten op «samen beslissen» in de spreekkamer en in de bedrijfsvoering van de instelling (interne logistiek) afspraken maken over hoe de uitkomsten van zorg worden gemeten en dit openbaar maken. Ik zet hierop in ter bevordering van transparantie over de kwaliteit van zorg. Tegelijkertijd zal dit de doelen van ziekenhuisbesturen en medisch specialisten verbinden.
Hoe staat de uitspraak van de Belastingdienst volgens u in verhouding tot het feit dat medisch specialisten de afgelopen jaren erg hun best hebben gedaan om aan te tonen dat ze een bedrijf zijn in het ziekenhuis? Vindt u dit gewenst?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 4 beoordeelt de Belastingdienst van geval tot geval de zelfstandigheid en het realiteitsgehalte van het ondernemerschap. Het beoordelingskader van het ondernemerschap is niet gewijzigd.
Deelt u de mening dat het vormen van dergelijke constructies zonde van tijd en energie is van specialisten, die beter hadden kunnen worden ingezet in goede zorg voor de patiënt?
Zie mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 10.
Wat gaat u doen om een cultuuromslag te creëren richting samenwerking tussen medisch specialisten waarbij de patiënt centraal staat?
Ik ben van mening dat die omslag in gang is gezet en wordt gestimuleerd door het beleid.
Het bericht “Om te winnen is elke truc toegestaan” |
|
Ed Groot (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Om te winnen is elke truc toegestaan»?1
Ja
Op welke wijze is het toezicht op financiële stromen in het voetbal geregeld?
Financiële stromen kunnen van invloed zijn op de belastingheffing. Daarop houdt de Belastingdienst toezicht. Hierbij kan worden gedacht aan loonbelasting, inkomstenbelasting, omzetbelasting en vennootschapsbelasting. Binnen de Belastingdienst vallen voetbalclubs onder het reguliere toezicht. Sinds 1998 is het toezicht op de betaald voetbalbranche gecentreerd binnen Grote Ondernemingen, Landelijke doelgroep sport. Bij het bestrijden van eventuele fraude (in de sport) werkt de FIOD nauw samen met de Financial Intelligence Unit (FIU) Nederland, overige onderdelen van de Belastingdienst, Politie en Openbaar Ministerie (nationaal), alsmede Interpol en Europol (internationaal). Tevens wordt in voorkomende gevallen nauw samengewerkt met andere toezichthoudende autoriteiten2 en sportbonden3.
De Wet op het financieel toezicht (Wft), de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en de Wet toezicht trustkantoren (Wtt) voorzien voorts in regels die de integriteit van het financieel stelsel moeten waarborgen. Deze regels zijn van toepassing indien financiële instellingen een zakelijke relatie aangaan of een transactie uitvoeren die verband houdt met (partijen uit) de voetbalsector. In dit kader moeten onder andere financiële instellingen en trustkantoren zich inspannen om te voorkomen dat hun dienstverlening wordt gebruikt voor witwassen, daaraan ten grondslag liggende basisdelicten, waaronder ook belastingontduiking, en terrorismefinanciering. Het toezicht op de naleving van deze wet- en regelgeving is belegd bij verschillende toezichthouders, waaronder De Nederlandsche Bank (DNB) voor zover het financiële instellingen en trustkantoren betreft.
Verder worden de financiële boeken van betaaldvoetbalorganisaties (BVO’s) beoordeeld door de licentiecommissie van de KNVB.
De doelstelling van het KNVB-licentiesysteem is het waarborgen van de integriteit en de continuïteit van de competities betaald voetbal en in het verlengde daarvan de continuïteit van de BVO’s. Teneinde deze doelstelling te (kunnen) realiseren wordt de toestand van licentiehouders zo transparant mogelijk gemaakt op het gebied van:
Voorts wordt genoemde doelstelling gerealiseerd door consequent toe te zien dat licentiehouders niet onder het vastgestelde minimum kwaliteitsniveau, zoals dit volgt uit de licentie-eisen, komen. De KNVB-doelstellingen vertalen zoveel als mogelijk de UEFA-doelstellingen (artikel 2 van de UEFA Club Licensing and Financial Fair Play Regulations Edition 2015). Clubs moeten onder meer overeenkomsten met spelers en hun begroting indienen bij de KNVB. De licentiecommissie beoordeelt de financiële situatie van de clubs aan de hand van een puntensysteem. Per jaar zijn er drie meetmomenten.
Bent u van plan de data van Football-Leaks te bemachtigen en onderzoek te doen naar eventuele betrokkenheid van Nederlandse clubs en voetballers bij het wegsluizen van inkomsten uit transfers, reclame en beeldrechten naar het buitenland?
De Belastingdienst verzamelt de informatie die wordt gepubliceerd in Football Leaks en zal deze natrekken, zoals ook bij eerdere leaks is gebeurd. Indien sprake is van het ontduiken van Nederlandse belasting, is een Nederlands heffingsbelang aan de orde en zal de Belastingdienst vanzelfsprekend corrigerend optreden.
In hoeverre worden Nederlandse vennootschappen gebruikt als tussenschakel in structuren die worden gebruikt door profvoetballers in het buitenland om de belastingdruk op inkomsten uit bijvoorbeeld reclame of beeldrechten te drukken? Welke verantwoordelijkheid hebben betrokkenen bij deze vennootschappen, zoals banken en trustmaatschappijen, ten aanzien van fiscale verplichtingen van dit soort vennootschappen?
Het is niet bekend of Nederlandse vennootschappen door profvoetballers en andere personen verbonden aan de voetbalsector worden gebruikt om de belastingdruk op inkomsten uit reclame en beeldrechten te verminderen. In eerdere brieven heb ik in algemene zin wel opgemerkt dat er situaties zijn waarbij de vraag kan opkomen of terecht gebruik wordt gemaakt van Nederlandse belastingverdragen. Ik heb daarbij aangegeven dat dit in eerste instantie een aangelegenheid is voor het land waaruit deze betalingen afkomstig zijn. Nationaal en internationaal zijn er de afgelopen jaren grote stappen gezet om misbruik van verdragen te voorkomen.4
Het bestuur, de domicilie en de administratie van vennootschappen kan worden uitbesteed aan onder meer een trustkantoor. Trustkantoren vallen onder de Wwft en de Wtt. Op grond van deze wetgeving moeten trustkantoren de integriteitsrisico’s systematisch analyseren en vastleggen in een zogenoemde systematische integriteitsrisicoanalyse (SIRA). Deze SIRA vormt het startpunt voor het formuleren van beleid, procedures en maatregelen ter beheersing van de integriteitsrisico’s. Gezien de aard van de dienstverlening van trustkantoren zal er in de SIRA ook aandacht moeten zijn voor integriteitsrisico’s van fiscale aard.
DNB heeft in een themaonderzoek naar de SIRA bij trustkantoren geconstateerd dat slechts 7 van de onderzochte 27 trustkantoren aandacht hadden voor fiscale risico’s in hun SIRA.5 Als een trustkantoor bereid is om een cliënt met een (fiscaal) integriteitsrisico te accepteren, zal het trustkantoor adequate maatregelen moeten nemen om dat integriteitsrisico te beheersen. In dit kader is het cliëntenonderzoek een belangrijke maatregel. Het cliëntenonderzoek moet onder meer uitwijzen wie de uiteindelijk belanghebbende is bij de dienstverlening en welk fiscaal, financieel of maatschappelijk doel wordt beoogd en wordt bereikt met de structuur die wordt gefaciliteerd voor de cliënt. Indien er integriteitsrisico’s worden geconstateerd die niet kunnen worden beheerst door het trustkantoor, wordt het trustkantoor geacht van dienstverlening af te zien of zijn dienstverlening te beëindigen. Voor banken en andere financiële ondernemingen gelden uit hoofde van de Wft en de Wwft soortgelijke verplichtingen. Ook deze instellingen dienen identiteitsrisico’s te identificeren en te beheersen en zijn verplicht cliëntenonderzoek te verrichten.
DNB beoordeelt in de uitoefening van haar toezicht of trustkantoren, banken en andere financiële ondernemingen voornoemde wettelijke verplichtingen voldoende naleven en kan handhavend optreden indien dat niet het geval blijkt.
Wat is de visie van de Belastingdienst op de bepaling van verrekenprijzen bij inkomsten die indirect samenvallen met sportactiviteiten? Deelt u de mening dat wanneer een sporter hoofdzakelijk in Nederland sport, de inkomsten uit bijvoorbeeld reclame tevens hoofdzakelijk in Nederland belast zouden moeten worden omdat hier de waardecreatie plaatsvindt? Worden er reeds zaken op dit punt gevoerd?
In de meeste belastingverdragen zijn aparte bepalingen opgenomen over de vraag waar belastingheffing van sporters en artiesten moet plaatsvinden. Als het gaat om inkomsten uit reclame kan de vraag opkomen of de sporter die inkomsten als zodanig, dus als sporter, ontvangt. Om onder andere daarover meer duidelijkheid te scheppen is het commentaar bij het desbetreffende artikel in het OESO Modelverdrag in 2014 aangepast.
De vraag lijkt daarnaast te doelen op situaties waarin een sporter zijn of haar imagorechten overdraagt aan een substance arme vennootschap in een laagbelaste omgeving. In voorkomende gevallen stelt de Belastingdienst de toerekening van inkomsten aan deze vennootschap ter discussie. De Belastingdienst onderschrijft immers het uitgangspunt bij de toepassing van verrekenprijzen dat de winst daar belast moet worden waar de waarde wordt gecreëerd. In het algemeen zal de belastingheffing over naam- en imagorechten daarom plaats moeten vinden in het land waar de sporter woont of waar de (sport)activiteiten worden uitgeoefend. Hierbij moet rekening worden gehouden met de feiten en omstandigheden van het voorliggende geval.
In maart 2016 kondigde De Nederlandsche Bank (DNB) een onderzoek aan naar witwassen in het betaald voetbal; waarom is dit onderzoek vertraagd en wanneer worden de resultaten alsnog bekend gemaakt?2 Worden ook het amateurvoetbal en andere sporten betrokken in het onderzoek?
Van DNB heb ik begrepen dat dit onderzoek is afgerond en dat onderzochte financiële instellingen en trustkantoren zijn geïnformeerd over de individuele uitkomsten. DNB zal één dezer dagen haar meer algemeen georiënteerde conclusies publiceren.
Mij is kenbaar gemaakt dat de hoofdbevinding van DNB is dat de voetbalsport, inclusief amateurvoetbal, vanwege een aantal kenmerken vatbaar is voor witwassen of voor overige integriteitsrisico’s, zoals maatschappelijk onbetamelijk gedrag (hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het omzeilen van FIFA-regelgeving). Vanwege de aanwezigheid van deze integriteitsrisico’s zou de financiële sector verhoogde waakzaamheid moeten tonen bij het bedienen van cliënten of bij het meewerken aan transacties vanuit de voetbalsector, om zo te waarborgen dat zij voldoen aan de wettelijke verplichting om integriteitsrisico’s te analyseren en te beheersen. DNB heeft toegezegd in genoemde publicatie ook enkele concrete aanbevelingen te zullen doen.
Overigens is het van belang dat financiële instellingen zich steeds bewust tonen van integriteitsrisico’s verbonden aan specifieke cliëntgroepen of sectoren, hun risicobereidheid daarop aanpassen en maatregelen treffen ter beheersing van de aanwezige integriteitsrisico’s. De integriteitsrisico’s die DNB identificeert ten aanzien van de voetbalsector kunnen zich ook in andere sectoren voordoen.
WOZ beschikkingen |
|
Johan Houwers (Houwers) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kunt u uiteenzetten in hoeverre op dit moment een openbaar bekende WOZ-beschikking voldoende is voor banken en andere hypotheekverstrekkers voor het verstrekken van een hypotheek?
Sinds de implementatie van de Europese hypothekenrichtlijn in juli 2016 zijn hypotheekverstrekkers verplicht om een hypotheekaanvraag te beoordelen op basis van een betrouwbare waardebepaling van de woning. Bij de implementatie van deze richtlijn is opgenomen dat de waarde van de woning mag worden bepaald op grond van de WOZ, indien de aangevraagde hypotheek niet meer dan 90% bedraagt van deze WOZ-waarde. Een andere betrouwbare vorm van modelmatige waardebepaling is ook toegestaan. Indien de hypotheek meer dan 90% van de waarde van de woning bedraagt, is een fysieke taxatie verplicht.
De wet stelt slechts minimumeisen waaraan partijen zich moeten houden. Het staat hypotheekverstrekkers vrij om aanvullende eisen te stellen.
Kunt u een verklaring geven voor het feit dat banken en hypotheekverstrekkers naast een WOZ-beschikking ook vaak een taxatierapport vragen?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is gesteld, staat het hypotheekverstrekkers vrij om aanvullende eisen te stellen, zolang deze niet in strijd zijn met de wet. Dit betekent dat hypotheekverstrekkers zelf mogen bepalen of zij bij hypotheken tot en met 90% van de waarde van de woning een fysieke taxatie vragen of een rapport op basis van een modelmatige waardebepaling voldoende achten.
Er kunnen diverse redenen zijn voor hypotheekverstrekkers om de consument bij een hypotheekaanvraag te vragen om een taxatierapport dat is opgesteld door een taxateur. Zo kan de meest recente WOZ-beschikking in de ogen van de hypotheekverstrekker bijvoorbeeld te oud zijn om een betrouwbare indicatie te geven van de waarde van de woning, of kan de vermoedelijke staat van het onderhoud van de woning een reden zijn om een fysieke taxatie te vragen.
Deelt u de mening dat potentiële huizenkopers onnodige kosten moeten maken voor het verstrekken van een taxatierapport, terwijl een WOZ-beschikking met de actuele economische waarde zou kunnen volstaan?
Indien zowel de koper als de hypotheekverstrekker van mening zijn dat een WOZ-beschikking volstaat om de waarde van de woning vast te stellen, en de hypotheek niet meer dan 90% bedraagt van de WOZ-waarde, dan biedt de wet de ruimte om de kosten van een fysieke taxateur te vermijden. Uiteindelijk is het aan deze partijen zelf om te beoordelen hoe zij met die ruimte omgaan.
Denkt u dat het mogelijk is om in wet- en/of regelgeving te regelen dat banken en andere hypotheekverstrekkers genoegen moeten nemen met een WOZ-beschikking?
Het beginsel van contractvrijheid brengt met zich mee dat partijen zelf bepalen onder welke voorwaarden zij een overeenkomst willen sluiten. Er kunnen valide redenen zijn voor een hypotheekverstrekker om een taxatierapport te vragen dat is opgesteld door een taxateur voor het uitbrengen van een hypotheekofferte, ook wanneer de hypotheek onder de 90% van de waarde van de woning blijft. Voor voorbeelden van deze redenen verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat een dergelijk systeem resulteert in het meer gebruik maken van de WOZ-beschikking en daarmee kan bijdragen aan een verhoogde acceptatie van WOZ-waarderingen en -aanslagen omdat eigenaren van onroerend goed dan ook belang hebben bij een reële waarde?
Als een dergelijk systeem zou inhouden dat hypotheekverstrekkers niet meer om een fysieke taxatie mogen vragen (of een modelmatige taxatie anders dan de WOZ), dan kan dit ertoe leiden dat zij geen hypotheken meer zullen verstrekken in gevallen waarin zij vinden dat de WOZ-waarde onvoldoende zekerheid biedt over de waarde van de woning. Een verplichting om gebruik te maken van de WOZ-beschikking bij het bepalen van de waarde van de woning acht ik daarom niet wenselijk.
Voor hypotheken waarbij hypotheekverstrekkers en consumenten allebei vinden dat de WOZ-waarde wel voldoende zekerheid biedt, biedt de wet nu al de mogelijkheid om de hypotheekaanvraag hierop te baseren, mits de hypotheek niet meer dan 90% van deze WOZ-waarde bedraagt.
Daarnaast is de aanvrager van de hypotheek in de meeste gevallen nog geen eigenaar van het onroerend goed. In deze gevallen is de aanvrager dus ook niet in staat om bezwaar te maken tegen een WOZ-beschikking, wanneer deze volgens de aanvrager niet in lijn is met de reële waarde.
Bijlage 4 bij de Tweede voortgangsrapportage Wet DBA |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
In bijlage 4 van uw schrijven van 18 november 2016 geeft u een definitie van kwaadwillenden; klopt het dat de Belastingdienst wel gaat handhaven, naheffen en boetes uit kan delen bij kwaadwillenden?1
Ja, zoals in bijlage 4 bij mijn brief van 18 november 2016 is aangegeven, maakt de Belastingdienst bij de opschorting van de handhaving een uitzondering voor de zogenoemde kwaadwillenden. Er kunnen immers situaties ontstaan waarin partijen evident zo ver buiten het wettelijk kader treden dat de Belastingdienst dat niet mag laten lopen. Vanzelfsprekend gaat het daarbij dus niet om een zelfstandige professional bij wie er ruis is over de gezagsrelatie. Ik preciseer in dit verband graag mijn opmerkingen, die ik hierover heb gemaakt in de Eerste Kamer tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen naar aanleiding van de Miljoenennota 2017. Het gaat echt om uitzonderlijke gevallen waarin opdrachtgevers opereren in een context van opzet, fraude of zwendel. Daarbij kan worden gedacht aan situaties waarin sprake is van listigheid, valsheid of samenspanning en situaties die leiden tot ernstige concurrentievervalsing, economische of maatschappelijke ontwrichting of waarin het risico aanwezig is van uitbuiting. In het debat in de Eerste Kamer heb ik geschat dat het naar de huidige inzichten gaat om ordegrootte 10 gevallen.
Hoeveel personeel was ingepland voor handhaving van de Wet DBA per 1 mei 2017, en met hoeveel personeel gaat de Belastingdienst de handhaving bij kwaadwillenden effectueren?
De handhaving van de Wet DBA is onderdeel van de controleaanpak van de Belastingdienst. De aanpak van kwaadwillenden wordt ingepast in de te plannen controleactiviteiten van 2017 en verder van de Belastingdienst. Hier zijn geen extra kosten aan verbonden.
Zijn aan deze nieuwe inzichten kosten verbonden bij de Belastingdienst, doordat bijvoorbeeld personeel is aangenomen wat vooralsnog niet aan het werk kan?
Zie antwoord vraag 2.
U geeft aan «Kwaadwillend is de opdrachtgever of opdrachtnemer die opzettelijk een situatie van evidente schijnzelfstandigheid laat ontstaan of voortbestaan, omdat hij weet – of had kunnen weten – dat er feitelijk sprake is van een dienstbetrekking (en daarmee een oneigenlijk financieel voordeel behaalt en/of het speelveld op een oneerlijke manier aantast)»; klopt het dat u hiermee doelt op organisaties en zzp'ers die weten of hadden kunnen weten dat ze te maken hebben met gezag, arbeid en loon?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat hiermee ongeveer alle organisaties alsnog als kwaadwillend kunnen worden aangemerkt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat bijlage 4 de inhoud en signaalwerking van uw brief in enige mate tegenspreekt?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft u in bijlage 4 niet gekozen voor een aantal concrete voorbeelden van evidente schijnconstructies?
Zie antwoord vraag 1.
In de media lijkt het nu zo te zijn dat iedereen frank en vrij verder kan gaan tot 2018; zou het waar kunnen zijn dat hierdoor organisaties en zzp'ers op het verkeerde been worden gezet, aangezien niet iedereen bijlage 4 gedegen heeft bestudeerd?
Zoals ook uit de antwoorden op de vorige vragen blijkt hoeven opdrachtgevers en opdrachtnemers ten minste tot 2018 niet te vrezen voor boetes en naheffingen.
Op 18 november 2016 is direct met het versturen van de tweede voortgangsrapportage DBA naar uw Kamer gestart met de communicatie hierover. Naast het persoonlijk informeren van de pers hebben die dag onderstaande acties plaatsgevonden.
De Belastingdienst heeft de informatie direct geplaatst op www.belastingdienst.nl/dba en op de corporatewebsite van de Belastingdienst https://belastingdienst-in-beeld.nl.
Ter attendering op deze informatie en de voortgangsrapportage zijn diverse nieuwsberichten gepubliceerd:
Daarnaast zijn er diverse twitterberichten verstuurd zowel vanuit het Ministerie van Financiën als vanuit de Belastingdienst.
Ook in de komende periode zullen alle communicatiemogelijkheden worden benut. Via een brief zal ik de belangenorganisaties en de brancheorganisaties en via hen ook zoveel mogelijk de opdrachtgevers benaderen. Ik zal ook de fiscaal intermediairs aanschrijven. De ZZp’ers hoop ik te bereiken via hun branche- en koepelorganisaties maar ik zal ook, in de hoop daarmee een groot deel van de ZZP’ers rechtstreeks te benaderen, de mensen benaderen aan wie voorheen een VAR was verstrekt. Uiteraard zal ik ook de mij ter beschikking staande andere communicatiemogelijkheden benutten. Zonder uitputtend te willen zijn, denk ik daarbij aan de site van de Belastingdienst, Webcare, BelastingTelefoon, Ondernemersplein.nl en de Kamer van Koophandel.
Bent u bereid bijlage 4 alsnog middels een persbericht breder onder de aandacht te brengen, zodat iedereen weloverwogen kan besluiten hoe nu verder te gaan?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid bijlage 4 zo aan te passen dat de suggestie van opschorting van handhaving van de wet geen wassen neus zal zijn?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht 'Letselschade-uitkering verkeersslachtoffer moet belastingvrij' |
|
Barbara Visser (VVD), Aukje de Vries (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ard van der Steur (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Letselschade-uitkering verkeersslachtoffer moet belastingvrij»1 met een oproep van het Verbond van Verzekeraars, Slachtofferhulp Nederland en de Vereniging van Letselschade Advocaten?
Ja
Wat vindt u van deze oproep? Klopt het dat het kabinet letselschadeslachtoffers vooralsnog geen financiële vrijstelling wil geven van de vermogensinkomensbijtelling? Zo ja, wat is daarvan de reden? Zo nee, wat is dan het standpunt van het kabinet?
De eigen bijdragen Wet langdurige zorg (Wlz) en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) worden berekend aan de hand van het bijdrageplichtig inkomen. Dat wordt afgeleid van het verzamelinkomen of – voor mensen die alleen met loonbelasting te maken hebben – van het belastbare loon. Het verzamelinkomen bestaat uit het inkomen uit werk en woning (box 1), het inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3). Schadevergoedingen aan een slachtoffer met letselschade maken in beginsel, en voor zover zij op de peildatum van 1 januari van ieder jaar nog in bezit zijn van die persoon, deel uit van de rendementsgrondslag van box 3.
Is de rendementsgrondslag hoger dan het heffingvrije vermogen2, dan wordt over het meerdere (de grondslag sparen en beleggen) op forfaitaire wijze3 het inkomen uit sparen en beleggen bepaald. De omvang van het vermogen is dus via het verzamelinkomen van belang voor het bepalen van de hoogte van de eigen bijdragen voor de Wlz en de Wmo 2015. Het is een bewuste keuze van de wetgever geweest om het fiscale inkomensbegrip als grondslag te nemen met het oog op harmonisatie van de inkomensafhankelijke regelingen 4.
Net als voor de inkomstenbelasting wordt voor de eigen bijdrage niet gekeken naar de herkomst van het vermogen. Overigens is dit al jarenlang geldend recht. Ook voordat het verzamelinkomen werd ingevoerd, telde het inkomen uit vermogen mee voor het vaststellen van de hoogte van de eigen bijdrage van de toenmalige Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). In de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen zijn door de Minister van Financiën, in overeenstemming met de Ministers die het aangaat, met toepassing van de hardheidsclausule van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) wel een aantal afwijkende maatregelen getroffen voor (groepen van) gevallen waarin toepassing van de wet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard (de zogenoemde hardheidsclausulelijst). Als het gaat om schadevergoedingen biedt de Uitvoeringsregeling Awir op dit moment alleen de mogelijkheid vermogensbestanddelen uit te zonderen wanneer het gaat om vergoedingen voor immateriële schade.
Per 1 januari 2013 is de vermogensinkomensbijtelling van 8% ingevoerd. De vermogensgrondslag voor deze bijtelling is in beginsel dezelfde als de grondslag sparen en beleggen voor box 3 in de inkomstenbelasting. De vermogensinkomensbijtelling is ingevoerd om de eigen bijdragen in de langdurige zorg meer te baseren op de daadwerkelijke draagkracht van de verzekerden. Verzekerden die, al dan niet naast hun maandelijkse arbeidsinkomen, uitkering of pensioen, een vermogen hebben, betalen door het betrekken van het vermogen een eigen bijdrage die meer in overeenstemming is met hun financiële situatie dan wanneer uitsluitend via het inkomen uit sparen en beleggen rekening wordt gehouden met het vermogen.5 Evenals ander vermogen wordt de schadevergoeding daarom in beginsel relevant geacht voor het bepalen van de eigen bijdrage. Overigens wordt er vanuit gegaan dat letselschadeverzekeraars bij de vaststelling van de omvang van de schadevergoeding rekening houden met de kosten die het slachtoffer heeft als gevolg van de vermogensinkomensbijtelling, zodat de vermogensinkomensbijtelling niet voor rekening van het slachtoffer zelf komt, maar wordt meegenomen in de begroting van de schade.
Er zijn overigens wel schadevergoedingen van slachtoffers met letselschade, die niet worden meegenomen bij de vermogensinkomensbijtelling. Op verzoek van de Tweede Kamer is de vermogensinkomensbijtelling namelijk op een aantal punten verzacht en is aangesloten bij de vermogensbestanddelen die zijn uitgezonderd met toepassing van de hardheidclausule van de Awir van de vermogenstoetsen voor de toeslagen. Onder de hardheidsclausule van de Awir worden schadevergoedingen in verband met letselschade in twee situaties uitgezonderd, namelijk de immateriële schadevergoedingen die worden uitgekeerd voor schade anders dan vermogensschade (smartengeld/emotionele schade, artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek) en de letselschadevergoedingen waarvan de hoogte is vastgelegd in een overeenkomst of rechterlijke uitspraak die is gedateerd vóór 11 oktober 2010, dan wel, indien de uitkering op andere grond tot stand is gekomen, de hoogte is vastgesteld vóór die datum.6 Deze laatste uitzondering geldt sinds de invoering van de vermogensinkomensbijtelling op 1 januari 2013. De datum 11 oktober 2010 betreft de datum waarop het regeerakkoord van het toenmalige kabinet als kamerstuk beschikbaar kwam. In dat regeerakkoord is de invoering van een vermogensinkomensbijtelling afgesproken. Vanaf deze datum konden de belanghebbende en de vergoeder van de schade redelijkerwijs verwachten dat er een vermogensinkomensbijtelling kon worden ingevoerd. Bij de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding kan in dat geval rekening worden gehouden met het bestaan van de vermogensinkomensbijtelling, waardoor vanaf deze datum geen sprake meer hoeft te zijn van benadeling van de belanghebbende door de introductie van de vermogensinkomensbijtelling.7
Op dit moment ben ik nog in overleg met Slachtofferhulp Nederland en andere (ervarings)deskundigen om te bezien welke knelpunten in de praktijk worden ervaren bij de doorwerking van letselschadevergoedingen op het vermogen. Ook wil ik nog in overleg treden met het Verbond van Verzekeraars. Ik verwacht uw Kamer voor de zomer te kunnen informeren over de uitkomsten van deze overleggen.
In hoeverre vindt u het redelijk dat een letselschadevergoedingen die iemand ontvangt, bijvoorbeeld omdat deze persoon als gevolg van een verkeersongeluk niet meer kan werken, tot het «vermogen» wordt gerekend?
Zie antwoord vraag 2.
Voor welke andere groepen is er wel een vorm van vrijstelling? Klopt het dat er vrijstellingen zijn voor DES-slachtoffers, asbestslachtoffers en de overlevenden van de brand in Volendam? Zo ja, om welke vrijstellingen gaat het dan en kunt u toelichten op welke grond de vrijstellingen zijn verleend?
Er geldt voor een aantal eenmalige uitkeringen een vrijstelling van de vermogensinkomensbijtelling. Daarvoor is eveneens aangesloten bij de situaties die op grond van de hardheidclausule in de Awir zijn uitgezonderd voor de toepassing van de vermogenstoetsen voor de toeslagen. Een overzicht van de aangewezen gevallen is aan het eind van deze brief opgenomen.
Zoals uit het overzicht blijkt gelden er inderdaad uitzonderingen voor eenmalige uitkeringen die zijn verstrekt aan slachtoffers van het gebruik van DES-preparaten, aan asbestslachtoffers en aan overlevenden van de nieuwjaarsbrand in Volendam. De uitzonderingen gelden niet voor schadevergoedingen in verband met letselschade aan deze slachtoffers als zodanig. Voor DES-slachtoffers geldt dat uitkeringen uit het DES-fonds zijn vrijgesteld. Voor asbestslachtoffers gaat het om tegemoetkomingen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers en voor overlevenden van de Volendam-brand gaat het om tegemoetkomingen op grond van de Regeling tegemoetkoming financiële gevolgen in verband met functionele invaliditeit nieuwjaarsbrand Volendam en op grond van de Regeling tegemoetkoming in kosten nieuwjaarsbrand Volendam II.
Klopt het dat het bij de letselschade-uitkering van verkeersslachtoffers om ongeveer 700 personen per jaar gaat? Indien er een vrijstelling zou worden gecreërd, hoe groot zou dan het budgettaire beslag zijn van deze vrijstelling?
Mij is niet bekend hoeveel verkeersslachtoffers jaarlijks betrokken zijn bij letselschade-uitkeringen, noch hoeveel er op dit moment gebruikmaken van de Wmo 2015 of de Wlz en welke leveringsvorm 8 zij genieten. Er valt dus geen goede inschatting te maken van het budgettaire beslag.
Vermogenstoets AWIR
Vermogen van een pleegkinderen
Vermogen van minderjarige kinderen waarover niet kan worden beschikt (BEM-clausule)
Immateriële schadevergoedingen
Schadevergoedingen betaald aan hemofiliepatiënten besmet met aids-virus
Vergoedingen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers
Uitkeringen van de stichting Maror-gelden Overheid
Uitkeringen van de Stichting Het Gebaar
Uitkeringen van de Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma
Uitkeringen van Stichting Joods Humanitair Fonds
Uitkeringen van de Stichting individuele maror-gelden
Uitkeringen van de Stichting Individuele verzekeringsaanspraken Sjoa
Uitkeringen van de Stichting Individuele bankaanspraken Sjoa
Uitkeringen van de Stichting Individuele effectenaanspraken Sjoa
Uitkeringen uit het DES-fonds aan slachtoffers van het gebruik van DES-preparaten
Tegemoetkomingen op grond van Regelingen tegemoetkoming aan slachtoffers van nieuwjaarsbrand Volendam
Vergoedingen op grond van compensatieregeling RKKerk-NL voor slachtoffers van seksueel misbruik
Uitkeringen van de Minister van Defensie op grond van een tweetal besluiten aan invalide oorlogsveteranen
Uitkeringen op grond van Tijdelijke regeling uitkeringen seksueel misbruik minderjarigen in instellingen en pleeggezinnen
Uitkeringen van een voorschot persoonsgebonden budget over 2012 en 2013 die zijn verstrekt voor 1 januari van het betreffende jaar
Uitkeringen op grond van de Uitkeringsregeling Backpay
Overgangsrecht voor letselschadevergoedingen vastgesteld voor 11 oktober 2010. Deze uitzondering geldt tot 1-1-2023
Restantbedragen persoonsgebonden budget die na afloop van het jaar nog op de rekening staan.
Is de wet- en regelgeving recent op dit punt gewijzigd? Zo ja, waarom en hoe? Klopt het dat letselschadeslachtoffers voor 2013 wel een uitzonderingspositie hadden? Zo ja, hoe en waarom is dit dan gewijzigd?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre tellen de letselschade-uitkeringen mee bij het betalen van de eigen bijdragen in het kader van de Wlz en Wmo? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Is er recent onderzoek gedaan naar de consequenties hiervan? Zo ja, wat zijn de uitkomsten? Zo nee, bent u bereid hiernaar te kijken? Gelden er bepaalde uitzonderingen voor dit soort specifieke uitkeringen bij het betalen van de eigen bijdragen? Zo ja welke? Wat is exact de beleidslijn in deze?
Zie antwoord vraag 2.
De inzet van uitzendkrachten bij de Belastingdienst Toeslagen |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met de signalen dat uitzendkrachten binnen de Belastingdienst Toeslagen ontevreden zijn over de wijze waarop zij worden ingeschaald in verhouding tot hun werkzaamheden?
Ja.
Klopt het dat bij de Belastingdienst Toeslagen een functie is ingedeeld in een functiegroep waarbij per functiegroep 3 salarisschalen gelden? Klopt het dat de uitzendkrachten bij het Team Specials allemaal ingeschaald zijn in functiegroep C, schaal 5? Kunt u dit toelichten en toelichten of al deze uitzendkrachten het merendeel van hun werkzaamheden verrichten in functiegroep C en wat de verschillen zijn met de werkzaamheden van de functiegroep E?
De Belastingdienst kent een systeem van groepsfuncties. Een groepsfunctie is een functie waarvoor één salarisschaal (annex loopbaanregeling) is vastgesteld die meerdere schaalniveaus omvat. De inschaling van medewerkers wordt uitsluitend bepaald door de functie-eisen voor de desbetreffende groepsfunctie. Het opleidingsniveau van een medewerker of uitzendkracht kan dus hoger liggen dan de functie-eisen. Over de bezoldiging van de ambtenaar, aangesteld in een groepsfunctie, is bepaald dat inschaling in de daarbij behorende salarisschaal in beginsel leidt tot het doorlopen van de desbetreffende salarisschaal. Aan groepsfuncties is een salarislijn gekoppeld die begint op het niveau van de lichtste werkzaamheden in de groepsfunctie en eindigt bij het niveau van de zwaarste werkzaamheden. De bedragen behorend bij de groepsfunctie C komen overeen met de schalen 5, 6 en 7 van het BBRA (Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren).
De werkzaamheden, die door de uitzendkrachten worden uitgevoerd vallen qua niveau binnen de bandbreedte van de groepsfunctie C. Een medewerker bij Belastingdienst/Toeslagen in de groepsfunctie C wordt bij indiensttreding ingeschaald in de aanloopschaal, te weten schaal 4 BBRA. Zodra de functie volledig wordt uitgevoerd en blijk wordt gegeven van voldoende geschiktheid en bekwaamheid, vindt inschaling plaats in de salarisschaal behorend bij de groepsfunctie C. De uitzendkrachten die een groepsfunctie C niveau gaan vervullen worden, conform artikel 19 van de cao voor uitzendkrachten 2012–2017, vanaf de eerste dag beloond volgens de eerste trede van de salarisschaal behorend bij de groepsfunctie C. In beginsel krijgen uitzendkrachten een jaarlijkse periodieke salarisverhoging. Deze kan doorlopen tot de hoogste trede in de schaal behorend bij de groepsfunctie C (dit komt overeen met de hoogste trede in schaal 7 BBRA). De verschillen tussen de groepsfuncties C en E betreffen de aard en de complexiteit van de werkzaamheden, de ruimte om zelfstandig beslissingen te nemen, het kennisniveau en de vaardigheden die voor de functie nodig zijn.
Omdat het systeem van groepsfuncties er toe kan leiden, dat de feitelijke diensttijd in een groepsfunctie bepalend is voor de bezoldiging in plaats van de feitelijk verrichte werkzaamheden, kan er een als onrechtvaardig ervaren verschil ontstaan tussen uitzendkrachten, die veelal conform het begin van de laagste schalen worden bezoldigd, en vast personeel. Omdat het systeem van groepsfuncties zich slecht verdraagt met het rijksbrede uitgangspunt «gelijk loon voor gelijk werk», wil de Belastingdienst het overal elders binnen de sector Rijk gehanteerde Functiegebouw Rijk (FGR) voor groepsfuncties conform kabinetsbesluit invoeren.
Klopt het dat de functies binnen het Team Specials worden gezien als MBO-functies maar dat deze uitgevoerd worden door HBO- en WO-geschoolden? Zo ja, wat is hiervoor de reden?
Bij groepsfunctie C is in beginsel als minimum opleidingsniveau MBO vereist. De functies binnen Team Specials zijn gewogen als een groepsfunctie C. In de praktijk hebben relatief veel uitzendkrachten een HBO- of WO-opleiding, of volgen zij een dergelijke opleiding. Het aantal uitzendkrachten met een hoog opleidingsniveau is het gevolg van de situatie op de arbeidsmarkt.
Wat zijn de targets die gelden voor deze groep uitzendkrachten en wat zijn de targets van de vaste medewerkers met soortgelijke werkzaamheden? Kunt u een eventueel verschil in targets tussen deze groepen toelichten?
De eisen die aan uitzendkrachten worden gesteld zijn identiek aan de eisen die voor eigen medewerkers gelden.
Klopt het dat deze uitzendkrachten veel minder gunstige arbeidsvoorwaarden kennen dan de vaste medewerkers, zoals het ontbreken van een 13e maand, minder vakantie-uren, het niet doorbetaald krijgen op de eerste dag van ziekteverzuim en zelfs niet doorbetaald krijgen als het systeem uitvalt waardoor er niet gewerkt kan worden? Zo ja, kunt u toelichten wat uw mening is over deze verschillen?
Uitzendkrachten zijn niet in dienst van de Belastingdienst maar van het Uitzendbureau. Voor de uitzendkracht geldt de rechtspositie zoals geregeld in de CAO voor uitzendkrachten. In die cao zijn bepalingen opgenomen die de beloning van de uitzendkracht regelen. Daarbij geldt voor de bij de Belastingdienst werkzame uitzendkrachten dat de zogeheten inlenersbeloning van toepassing is. In de CAO voor de uitzendkrachten is geregeld dat de inlenersbeloning per terbeschikkingstelling van een uitzendkracht wordt vastgesteld. Bij toepassing van de inlenersbeloning wordt de door de uitzendkracht te vervullen functie voor aanvang van de terbeschikkingstelling ingedeeld in de bij de opdrachtgever toepasselijke functiegroep. Buiten de elementen van de inlenersbeloning kan er verschil in de arbeidsvoorwaarden zijn tussen uitzendkrachten en de medewerkers in dienst van de Belastingdienst. Dit is het gevolg van het feit dat op de uitzendkrachten de CAO voor de uitzendkrachten van toepassing is en voor de Belastingdienstambtenaren het ARAR.
Hoeveel uitzendkrachten zet de Belastingdienst op dit moment in? Kunt u toelichten of dit aantal in verwachting nog toeneemt gezien de vele vertrekkende medewerkers die gebruik maken van de riante vertrekregeling?
Bij de Belastingdienst werken dit jaar in totaal 1.595 fte aan uitzendkrachten. Het streven is om uitzendkrachten zoveel mogelijk te vervangen door vast personeel.
Worden bij het Team Specials of elders binnen de Belastingdienst uitzendkrachten ingezet voor in feite structurele werkzaamheden? Zo nee, kunt u toelichten waarom hun werkzaamheden niet structureel zijn? In hoeverre past het handelen van de Belastingdienst binnen de geest van de Wet werk en zekerheid, zoals uiteengezet in de brief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst d.d. 29 mei 2015?1
De werkzaamheden bij Belastingdienst/Toeslagen, maar ook bij de BelastingTelefoon, zijn uit hun aard structureel, de omvang of de hoeveelheid niet. De Belastingdienst maakt gebruik van uitzendkrachten om pieken en dalen in het werkaanbod op te vangen. Daarnaast maakt de Belastingdienst gebruik van de inzet van uitzendkrachten bij onderdelen waar de werkzaamheden op termijn verminderen, wijzigen of komen te vervallen. Het beleid van de Belastingdienst met betrekking tot de inzet van uitzendkrachten is in lijn met de richtlijnen zoals deze in de circulaire toepassing Wet werk en zekerheid worden uiteengezet. In de circulaire wordt immers aangegeven dat de inzet van tijdelijk personeel gerechtvaardigd is bij werkzaamheden die in de toekomst verdwijnen dan wel voor het oplossen van – tijdelijke – tekorten in personele capaciteit, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin zoals de inzet van specialistische deskundigheid, in geval van piekbelasting, etc.
Bent u van mening dat de overheid een voorbeeldfunctie heeft voor goed werkgeverschap? Kunt u toelichten, gezien de omgang met uitzendkrachten, of er sprake is van goed werkgeverschap bij de Belastingdienst? Zo nee, wat gaat u veranderen?
De Belastingdienst voldoet aan de kaders die gesteld zijn betreffende de gelijke behandeling van uitzendkrachten ten opzichte van medewerkers aangesteld bij de Belastingdienst.
Het bericht ‘Fiscus legt ABN Amro forse naheffing op’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Fiscus legt ABN Amro forse naheffing op»?1
Ja.
Klopt het dat de Belastingdienst ABN AMRO een naheffing oplegt van 142 miljoen euro? Klopt het dat deze naheffing aan ABN AMRO wordt opgelegd omdat de bank twee «structured finance-entiteiten» buiten de boeken heeft gehouden?
De Belastingdienst kent een fiscale geheimhoudingsplicht. Derhalve kan ik geen mededelingen doen over de handelingen die de Belastingdienst al dan niet uitvoert ten aanzien van individuele belastingplichtigen.
Wat wordt bedoeld met de uitspraak uit de prospectus dat ABN AMRO deze entiteiten «niet hoeft te consolideren in zijn cijfers omdat ABN AMRO niet bij machte is de variabele resultaten te beïnvloeden van deze entiteiten?» Klopt het dat een bank in bepaalde gevallen dit soort entiteiten niet hoeft te consolideren in de cijfers?
ABN AMRO is verantwoordelijk voor de inhoud van het prospectus. Ik heb geen reden om aan te nemen dat de in het prospectus opgenomen informatie onjuist is. Ik kan u in zijn algemeenheid meedelen dat het kan voorkomen dat een beursgenoteerde onderneming een dochtermaatschappij niet mee hoeft te consolideren in de financiële verslaglegging. Dit hangt af van de specifieke feiten en omstandigheden. De externe accountant ziet hierop toe.
Het al dan niet mee consolideren staat los van de belastingheffing. Of een dochtermaatschappij moet worden meegeconsolideerd of niet, belasting zal er altijd moeten worden betaald, hetzij door de dochtermaatschappij zelf, hetzij door de moedermaatschappij (over de winsten van de dochtermaatschappij).
Hoe kan het dat de prospectus vorig jaar november nog vermeldde dat de zaak een afgesloten hoofdstuk was terwijl nu blijkt dat ABN AMRO alsnog een heffing wordt opgelegd?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat bij de Duitse autoriteiten verschillende onderzoeken lopen naar onder meer ABN AMRO? Bent u bekend met andere Nederlandse banken die eveneens onderwerp zijn van deze onderzoeken?
Het is mij bekend dat de Duitse autoriteiten onderzoeken of banken in de periode tot 2012 terecht dividendbelasting hebben teruggevorderd met betrekking tot zogenoemde cum/ex transacties. ABN AMRO heeft mij geïnformeerd dat zij met betrekking tot deze kwestie in nauw contact staat met de Duitse autoriteiten en constructief meewerkt aan het onderzoek. Verder merk ik op dat de situatie in Duitsland in de jaren tot 2012 verschilde van de situatie in Nederland. In Nederland waren aan cum/ex transacties andere fiscale gevolgen verbonden dan in Duitsland het geval was. In Nederland heeft zich de problematiek met het tweemaal terugvragen van dividendbelasting, zoals die zich in Duitsland heeft gemanifesteerd, niet voorgedaan.
Klopt het dat banken door zogenaamde «cum/ex-trade» in staat zijn tweemaal dividendbelasting terug te vragen? Zijn er ook in Nederland gevallen bekend van cum/ex-trade? Deelt u de mening dat dit soort praktijken ongepast zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel vermeldt dat ABN AMRO in het geheim zware onderhandelingen heeft gevoerd met de fiscus; wat wordt hiermee bedoeld? In welke mate is zo’n naheffing onderhandelbaar? Deelt u de mening dat belastingplichten niet onderhandelbaar zijn en ook nooit moeten zijn?
ABN AMRO heeft mij meegedeeld een open en goed contact met de Belastingdienst te onderhouden, dat erop gericht is eventueel optredende problemen in goed overleg en in een vroeg stadium op te lossen. ABN AMRO heeft laten weten zich niet in het door het FD geschetste beeld te herkennen. Ik deel overigens volledig uw mening dat terecht opgelegde naheffingen of navorderingen niet onderhandelbaar zijn en dat ook nooit moeten zijn. Over de hoogte van de belastingheffing wordt dan ook nooit onderhandeld, deze volgt uit de wet. De Belastingdienst is belast met de uitvoering binnen het kader van de fiscale wet- regelgeving en jurisprudentie. Het kan voorkomen dat er bij fiscale kwesties sprake is van onduidelijkheid over de juiste wetstoepassing of de voor een casus relevante feiten. Indien dat het geval is, kunnen de Belastingdienst en belastingplichtige met elkaar in gesprek gaan over de juiste wetstoepassing of de voor een casus relevante feiten.
De financiële curatele van de Belastingdienst |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u de volgende nog (gedeeltelijk) openstaande vragen één voor één beantwoorden:
Hierna heb ik de betreffende vragen van 16 september 2016 en 26 september 2016 separaat beantwoord. De vragen uit het schriftelijk overleg van 8 september 2016 heb ik voor zover deze betrekking hebben op de uitstroom reeds met mijn brief van 4 oktober 2016 beantwoord, voor zover deze niet reeds waren beantwoord met de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Omtzigt die ik op 14 september jl. naar uw Kamer heb gestuurd. Voor de vragen waarop de antwoorden samenhangen met het precieze aantal vertrekkende en in Switch instromende medewerkers op basis van de regeling en waar deze uitstroom plaatsvindt, geldt nog steeds dat deze worden beantwoord zodra dit aantal definitief vaststaat.
Kunt u de toegezegde onderzoeken die door de Auditdienst Rijk gedaan zijn en betrekking hebben op de investeringsagenda aan de Kamer doen toekomen?
Begin dit jaar heeft het kabinet besloten alle nieuw uitkomende rapporten vanaf 1 juli 2016 voortaan openbaar te maken. De ADR rapporten die betrekking hebben op de periode daarvoor, heb ik op 28 oktober naar uw Kamer gestuurd als bijlagen bij de brief over de continuïteit van de Belastingdienst en andere toezeggingen uit het Algemeen Overleg van 13 oktober jl.
Heeft de Algemene Rekenkamer een antwoord gestuurd op uw verzoek een onderzoek te doen? Is zij in staat het onderzoek voor december af te ronden?
De Algemene Rekenkamer heeft mij per brief van 21 oktober jl. laten weten graag met mij en de Vaste Kamercommissie Financien in overleg te treden om een beter inzicht te krijgen in de gestelde onderzoeksvraag. Ik verwijs naar mijn brief van vandaag waarin ik hier op in ga.
Kent u het bericht «Curatele leidt tot vacaturestop Belastingdienst»?1
Ja
Klopt het dat er tot ten minste 24 oktober 2016 een verplichtingenstop geldt en dat er geen vacatures vervuld mogen worden?
Er heeft van 13 oktober tot 26 oktober 2016 een verplichtingenstop gegolden voor het aangaan van nieuwe financiële verplichtingen boven de 100.000 euro. In deze periode konden geen arbeidsvoorwaardengesprekken worden gevoerd, tenzij deze al waren ingepland per 13 oktober 2016. Vanaf 26 oktober geldt een regime waarbij aan te gane verplichtingen groter dan € 100.000 (inclusief BTW) door de dienstonderdelen aangeboden worden bij het directoraat-generaal van de Belastingdienst. Deze maatregel geldt ook voor vacatures boven dat bedrag. Het directoraat-generaal van de Belastingdienst zal de verzoeken tot het aangaan van verplichtingen eerst ter goedkeuring voorleggen aan de directie Financieel-Economische Zaken als concerncontroller Financiën en de Inspectie der Rijksfinanciën.
Klopt het dat de medewerkers van de Belastingdienst geïnformeerd zijn dat er tot nader order geen arbeidsvoorwaardengesprekken gevoerd mogen worden? Tot wanneer geldt dit?
Het management binnen de Belastingdienst is geïnformeerd over het niet mogen aangaan van verplichtingen in de bewuste periode. In de periode van de verplichtingenstop konden selectiegesprekken en assessments doorgaan, maar geen arbeidsvoorwaardengesprekken worden gevoerd, tenzij deze al waren ingepland per 13 oktober 2016.
Klopt het dat alle events per direct afgeblazen zijn, zelfs als deze al helemaal georganiseerd waren?
De verplichtingenstop heeft slechts betrekking op het niet aangaan van verplichtingen in de genoemde periode. Eerder aangegane verplichtingen worden hierdoor niet geraakt. Er is door mij geen opdracht gegeven tot het annuleren van reeds georganiseerde bijeenkomsten als gevolg van de instelling van het voorafgaand toezicht. Het is mij bekend dat – in het licht van het onder verscherpt toezicht plaatsen van de Belastingdienst – van een aantal bijeenkomsten opnieuw tegen het licht gehouden zijn waarna besloten is deze uit te stellen, op een andere (soberder) wijze te organiseren of te annuleren.
Klopt het dat alle employability-dagen in het kader van de ontwikkeling van medewerkers geschrapt zijn?
Er is door mij geen opdracht gegeven om employability dagen te schrappen. Het is mij bekend dat – in het licht van het onder verscherpt toezicht plaatsen van de Belastingdienst – een eerder geplande themaweek over employability is opgeschort.
Kunt u aangeven op welke wijze het stilleggen van het aannemen van nieuwe medewerkers, het schrappen van ontwikkelingsactiviteiten voor het personeel en het stilleggen van operationele activiteiten bijdraagt aan de continuïteit van de Belastingdienst?
De genoemde zaken die tijdens deze korte periode zijn opgeschort, hebben geen invloed op de continuïteit van de Belastingdienst.
Leiden deze maatregelen zoals de vacaturestop tot meer continuïteitsproblemen omdat het vertrek van veel medewerkers zo niet kan worden opgevangen? Tot wanneer duurt elk van deze noodmaatregelen?
De stop op het aangaan van nieuwe financiële verplichtingen boven de 100.000 euro gold in de periode van 13 oktober tot 26 oktober. Deze periode is te kort om tot continuïteitsproblemen te leiden, te meer omdat bepaalde wervingsactiviteiten gewoon zijn doorgegaan, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 6. Vanaf 26 oktober moet het aangaan van nieuwe financiële verplichtingen (inclusief vacatures) met een budgettaire omvang van meer dan € 100.000 voorafgaand toestemming krijgen van de directie Financieel-Economische Zaken als concerncontroller Financiën en de Inspectie der Rijksfinanciën.
Kunt u aangeven op welke wijze door de Belastingdienst bepaald moet worden of een bepaalde verplichting al dan niet onder de grens van € 100.000 valt en er dus tekenbevoegdheid is?
Er is een proces ingeregeld waarbij aan te gane verplichtingen groter dan € 100.000 (inclusief BTW) door de dienstonderdelen aangeboden worden bij het directoraat-generaal van de Belastingdienst. Deze zal de verzoeken tot het aangaan van verplichtingen eerst ter goedkeuring voorleggen aan de directie Financieel-Economische Zaken als concerncontroller Financiën en de Inspectie der Rijksfinanciën. Zoals ik uw Kamer aangaf in mijn brief van 11 oktober jl.5zal het mandaatbesluit daarop aangepast worden.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval voor 31 oktober aanstaande, beantwoorden?
Ja.
Het telefonisch intrekken van bezwaren |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de documenten die via een WOB-verzoek aan de Belastingdienst over de werkinstructies telefonisch horen op 27 september jl. openbaar zijn gemaakt?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de volgende werkinstructie over het bellen van mensen door de Belastingdienst na het indienen van het bezwaar: «Een vastlegging van het telefoongesprek in de systemen is dan voldoende. Er hoeft in deze gevallen geen brief meer door bezwaarmaker naar ons te worden gestuurd waarbij hij zijn bezwaarschrift intrekt. Ook sturen wij geen bevestiging meer om de intrekking te bevestigen tenzij de klant daarom verzoekt. Dat kan in de vorm van een email»?
Ja.
Deelt u de mening dat het van groot belang is om bij formele procedures, zoals het afhandelen van een bezwaarschrift, duidelijk en ondubbelzinnig te communiceren en dat bij de communicatie hierover tussen belastingplichtige en Belastingdienst ten alle tijden de wet nauwgezet gevolgd moet worden?
Ja, het is bij formele procedures van groot belang dat er helder wordt gecommuniceerd naar een belanghebbende. Dit is ook een belangrijke basisgedachte van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Mijn inzet is – binnen de kaders van wet- en regelgeving – het voor de belastingplichtige zo gemakkelijk mogelijk te maken en niet te gaan formaliseren als de belastingplichtige daar zelf geen behoefte aan heeft. Onderdeel van de Investeringsagenda is om de juridische procedures zodanig te stroomlijnen dat ze een dienstverlening mogelijk maken die meer in lijn is met de maatschappelijke wensen en verwachtingen ten aanzien van de interactie en die tegelijkertijd niet ten koste gaat van de rechtsbescherming en de rechtszekerheid.
De Belastingdienst is meer gebruik gaan maken van telefonisch contact. De Belastingdienst benadert belanghebbenden telefonisch over een ingediend bezwaar. Doel hiervan is om belanghebbende vroegtijdig te betrekken in de bezwaarprocedure en onnodige verdere procedures te voorkomen. In dat gesprek wordt ook gevraagd of de belanghebbende wil worden gehoord. De Belastingdienst hanteert deze werkwijze, omdat die tegemoet komt aan de wens in de samenleving. Bij een eenvoudig bezwaarschrift kan met één telefoongesprek de zaak bijvoorbeeld zijn opgelost. Bij een complexer bezwaarschrift kan telefonisch contact bijdragen aan een spoedige afhandeling. Belanghebbenden ervaren dat contact als positief.
De (te) formele behandeling van klacht- en bezwaarprocedures is door burgers als een van tien belangrijkste knelpunten2 in de dienstverlening van de overheid geselecteerd. De burger verwacht persoonlijk contact, begrijpelijke communicatie en een correcte en vlotte behandeling van vragen en problemen.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken heeft in de handleiding «Professioneel behandelen van bezwaarschriften» van 2014 aangegeven dat het zoeken van telefonisch contact belangrijk kan bijdragen aan het snel oplossen van geschillen tussen burger en overheid.
Bent u ervan op de hoogte dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ondubbelzinnig voorschrijft in artikel 6.14, eerste lid, dat: «1. Het orgaan waarbij het bezwaar- of beroepschrift is ingediend, bevestigt de ontvangst daarvan schriftelijk.»
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat artikel 6.21 Awb en de jurisprudentie voorschrijven dat een bezwaar alleen schriftelijk ingetrokken kan worden of mondeling tijdens een hoorzitting?
Ja.
Deelt u de mening dat bij de in vraag 2 genoemde instructie sprake is van contra legem beleid? Is dit beleid door u vastgesteld of is dit beleid van de Belastingdienst zelf?
Werkinstructies, uiteraard binnen wet – en regelgeving en conform beleid, worden door de dienst vastgesteld. Deze specifieke werkinstructie was niet conform wet – en regelgeving en had dus überhaupt niet mogen worden vastgesteld. Inmiddels is opdracht gegeven het werken contra legem te beëindigen.
Zijn de telefoongesprekken, waarnaar verwezen wordt in de instructie Behandelen bezwaar informeel/slimmer werken, formele gelegenheden tot horen als bedoeld in artikel 7.2 Awb? Zo ja, zijn mensen van te voren op de hoogte gesteld dat het een hoorzitting was, konden zij zich voorbereiden en is aan alle zorgvuldigheidseisen voldaan, zoals die gesteld zijn in de artikelen 7.2 en 7.4 van de Awb?
Nee, bij deze telefoongesprekken kan niet worden gesproken van horen in de zin van de Awb.
In hoeveel gevallen is een proceskostenvergoeding betaald voor het horen bij intrekking en gegrondverklaring van het bezwaar?
Het telefonisch contact kwalificeert niet als horen in de zin van de Awb. Er bestaat derhalve geen recht op een bezwaarkostenvergoeding voor het telefonisch contact.
Indien de telefoongesprekken formele hoorzittingen waren als bedoeld in artikel 7.2 Awb, zijn er dan ook altijd verslagen verstuurd naar de indieners van het bezwaar?
Nee. Bij deze telefoongesprekken kan niet worden gesproken van horen in de zin van de Awb.
Indien de telefoongesprekken geen formele gelegenheden tot horen waren, klopt het dan dat de werkinstructie in strijd is met artikel 6.21 Awb?
Een mondelinge intrekking kan uitsluitend tijdens het horen geschieden, anders dient volgens de Awb een intrekking schriftelijk te gebeuren. Bij deze telefoongesprekken kan niet worden gesproken van horen in de zin van de Awb. Inmiddels is de opdracht gegeven de werkinstructie aan te passen en de werkwijze in overeenstemming met het wettelijke systeem te brengen. Daarbij blijft de inzet het voor de belastingplichtige zo gemakkelijk mogelijk te maken en niet te gaan formaliseren als de belastingplichtige daar zelf geen behoefte aan heeft; één en ander uiteraard binnen wet- en regelgeving.
Bij hoeveel mensen is deze manier van werken toegepast sinds het verschijnen van deze instructie?
Deze manier van werken staat sinds 2011 expliciet in de werkinstructie. De hierboven gevraagde informatie wordt uitsluitend op dossierniveau (in het logboek) vastgelegd. De Belastingdienst beschikt niet over geaggregeerde informatie op dit punt.
Hoeveel mensen hebben hun bezwaar volgens de systemen van de Belastingdienst telefonisch ingetrokken in 2015 en in 2016? Kunt u hierbij een uitsplitsing maken naar verschillende soorten belastingplichtigen, zoals particulieren IB, Grote Ondernemingen, mkb-ondernemingen en aangeven hoeveel procent van de belastingplichtigen waarvan het bezwaar telefonisch is ingetrokken werd bijgestaan door een adviseur, advocaat of gemachtigde?
Het aantal bezwaren tegen aanslagen IH/ZVW/WAZ dat door de bezwaarmakers in 2015 en 2016 (t/m medio oktober) is ingetrokken door bellen bij bezwaar blijkt uit bijgaande tabel:
Segment/Jaar
2015
2016
Particulieren
10.910
8.785
MKB
4.530
4.113
Grote Ondernemingen
20
16
Totaal
15.460
12.914
Bijgestaan door belastingconsulent
22,1%
18,8%
Hoeveel mensen hebben geen schriftelijke bevestiging gekregen dat hun bezwaar telefonisch ingetrokken is in 2015 en 2016?
Deze informatie wordt uitsluitend op dossierniveau (in het logboek) vastgelegd. De Belastingdienst beschikt niet over geaggregeerde informatie op dit punt.
Indien u de antwoorden op de vorige vragen niet weet, is er dan wel sprake van zorgvuldige verslaglegging, zoals ook in de memo wordt opgelegd («De bezwaarbehandelaar legt ieder telefonisch contact en iedere afspraak vast bij de behandeling in het logboek van GBV», pagina 5 van de instructie Behandelen bezwaar, informeel/slimmer werken)?
Ja. Er is sprake van een zorgvuldige verslaglegging op dossierniveau (logboek). Er is geen informatie op geaggregeerd niveau beschikbaar.
Hoe gaat u belastingplichtigen informeren dat de Belastingdienst van mening is dat hun bezwaar is ingetrokken? Bent u bereid hen in de gelegenheid te stellen aan te geven dat deze bezwaren niet zijn ingetrokken, zodat er alsnog een uitspraak op het bezwaar komt?
Tijdens het telefonische contact werd, in voorkomende gevallen, met de belastingplichtige de intrekking van het bezwaar besproken; daarmee werd de belastingplichtige geïnformeerd, hoewel niet conform de wettelijke vereisten. Omdat er hiervan geen informatie op geaggregeerd niveau aanwezig is, is het niet mogelijk voor de Belastingdienst om met de desbetreffende belastingplichtigen contact op te nemen. Wanneer in dit soort situaties de belastingplichtige binnen een redelijke termijn na de intrekking heeft aangegeven of aangeeft dat hij toch het bezwaar verder behandeld wil zien, wordt de bezwaarbehandeling hervat en kan er alsnog een uitspraak op het bezwaar komen.
Is telefonisch horen toegestaan in het fiscale recht? Zo ja, sinds wanneer en op basis van welk besluit?
In het Besluit Fiscaal Bestuursrecht heb ik neergelegd dat een hoorgesprek niet telefonisch wordt gevoerd en dat het wel zo kan zijn dat een belanghebbende na telefonisch contact met de inspecteur van mening is dat hij zijn zaak (telefonisch) voldoende heeft toegelicht en afziet van een hoorgesprek.
Op welke wijze zijn de procedures over horen aangepast naar aanleiding van de Kamervragen van het lid Siderius over het schenden van de hoorregels bij bezwaarprocedures inzake de kinderopvangtoeslag2?
In vervolg op de antwoorden op de genoemde vragen van het lid Siderius heeft de Belastingdienst/Toeslagen de werkwijze rond het horen aangepast. Zowel in het geval dat er telefonisch contact is met belanghebbende als in het geval waarin schriftelijk stukken worden opgevraagd, wordt nu aan belanghebbende gevraagd of hij wil worden gehoord.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de eerste termijn van het wetgevingsoverleg over het pakket Belastingplan 2016 op 31 oktober aanstaande?
Nee, het is helaas niet gelukt de vragen binnen de verzochte termijn te beantwoorden.
Het door derden onttrekken van gegevens aan het WOZ-waardenloket |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat na de lancering van het WOZ-waardenloket woningeigenaren voor commerciële doeleinden worden lastiggevallen door derden? Wat is uw reactie daarop?1
U noemt in uw bewering geen bron. Mij is geen specifieke casus bekend. Mogelijk bedoelt u het feit dat er bureaus zijn die op basis van «no-cure no-pay» bezwaar maken namens eigenaren van woningen bij gemeenten en dat deze bureaus middels het WOZ-waardeloket meer informatie verkrijgen waarmee zij commerciële activiteiten kunnen ontplooien richting eigenaren.
Klopt het dat het op grond van artikel 40a, eerste lid, Wet WOZ niet is toegestaan (voor derden) om op geautomatiseerde wijze gegevens aan het WOZ-waardeloket te onttrekken? Zo nee, waarom niet?2
Het is inderdaad niet toegestaan om op geautomatiseerde wijze gegevens aan het WOZ-waardeloket te onttrekken. Uitsluitend het inzien of verstrekt krijgen van het waardegegeven van een bepaalde woning via het WOZ-waardeloket is toegestaan. Op het WOZ-waardeloket is dit ook expliciet vermeld in de gebruiksvoorwaarden.
Op grond van artikel 40a, tweede lid Wet WOZ kan in een algemene maatregel van bestuur worden bepaald wie recht heeft op een verzameling van waardegegevens van woningen (massaal en geautomatiseerd). Deze verstrekking vindt dan echter niet plaats via het loket, omdat de algemene maatregel van bestuur dat op dit moment niet toelaat.
Op welke wijze wordt erop toegezien dat niet in strijd wordt gehandeld met artikel 40a, eerste lid, Wet WOZ? Hoe vindt toezicht, controle en handhaving hierop plaats?
Om te voorkomen dat op geautomatiseerde wijze, bijvoorbeeld via zogeheten scripts ook wel aangeduid als «crawlers», alsnog gegevens aan het WOZ-waardeloket worden onttrokken, zijn allerlei veiligheidsmaatregelen ingebouwd in het loket en de website waarop het loket is opgenomen. De gebruiker van het WOZ-waardeloket ervaart ook enkele van deze veiligheidsmaatregelen, die als een beperking van gebruiksvriendelijkheid kunnen worden ervaren. Bijvoorbeeld wanneer snel achter elkaar WOZ-waarden worden gevraagd, hanteert het loket een pauze.
Op basis van de ervaringen gedurende de eerste dagen zijn enkele veiligheidsmaatregelen aangescherpt. Het instrumentarium van toezicht, controle en handhaving is geregeld in het totale pakket van opdrachtgever en opdrachtnemer. Opdrachtgever van het WOZ-waardeloket is het Ministerie van Financiën, opdrachtnemer het Kadaster.
Door het Kadaster wordt actief gemonitord op het onttrekken van gegevens aan het loket en indien nodig worden – in overleg met de Waarderingskamer – maatregelen getroffen om problemen te voorkomen. Omwille van de veiligheid kan ik echter niet in detail in gaan op alle veiligheidsmaatregelen die zijn getroffen om geautomatiseerde onttrekking van gegevens tegen te gaan.
Het WOZ-waardeloket is gericht op het transparant beschikbaar maken van WOZ-waarden van woningen voor belanghebbenden, zodat deze belanghebbenden zich een goed beeld kunnen vormen van de onderlinge waardeverhoudingen. Het staat echter iedere gebruiker van het WOZ-waardeloket vrij om de WOZ-waarde die men heeft ingezien voor welk doel dan ook te gebruiken. Het bieden van een transparante toegang tot openbaar beschikbare WOZ-waardegegevens kan op gespannen voet staan met zeer stringente veiligheidsmaatregelen om geautomatiseerd bevragen te verhinderen. Het openbare karakter van de WOZ-waardegegevens staat in het WOZ-waardeloket centraal. Het 100% verhinderen van «geautomatiseerd raadplegen» van gegevens via internet is niet realiseerbaar, zonder het transparante karakter van het WOZ-waardeloket geweld aan te doen.
Zijn er mogelijkheden te bedenken waarmee de WOZ-waarden nog steeds vrij toegankelijk zijn, maar niet voor derden die deze gegevens slechts voor commerciële doeleinden willen gebruiken, zoals bijvoorbeeld via DigiD?
De vorm van openbaarheid van de WOZ-waarden van woningen waarvoor nu is gekozen is slechts een eerste stap. Het doel van deze stap is het bieden van transparante toegang tot de gegevens. Het noodzakelijk maken van een inlog op basis van DigiD doet geen recht aan deze transparante toegang. Verder biedt deze inlog ook geen beperking voor het door u bedoelde ongewenste gebruik. Immers wanneer men eenmaal met DigiD toegang heeft gekregen, zal men willekeurig elke woningwaarde kunnen opvragen. Op deze wijze zullen ook personen en/of bedrijven die de WOZ-waarde commercieel willen gebruiken altijd wel de beschikking hebben over een DigiD om de gegevens in te zien.
U stelt voor deze stap op het terrein van het openbaar maken van WOZ-waarden weer deels terug te draaien. Dat past niet bij het open databeleid dat dit kabinet voorstaat. Het kabinet wil na een evaluatie van het gebruik van het WOZ-waardeloket rond het bekend maken van de nieuwe WOZ-waarden in februari 2017 komen tot een besluit over de geautomatiseerde en massale verstrekking van WOZ-waardegegevens zoals bedoeld in het tweede lid van artikel 40a. Onlangs heeft het bestuurlijk overleg WOZ een ambtelijke werkgroep ingesteld die nader onderzoek doet naar de verdere openbaarheid van de WOZ-waarden, waaronder het openbaar maken van bulkdata. Uw punten zullen aan deze werkgroep worden meegegeven.
Welke maatregelen zullen worden genomen om te voorkomen dat massaal (geautomatiseerd) gegevens aan het WOZ-waardenloket worden onttrokken?
Zie antwoord vraag 3.
Een vermeende geheime fiscale compensatieregeling voor het Koninklijk Huis |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht naar aanleiding van onderzoek van RTL, dat in de jaren ’70 in het diepste geheim afspraken zijn gemaakt om de Oranjes te compenseren voor de vermogensbelasting die ze vanaf die tijd moesten gaan betalen, en dat die compensatie nog steeds verweven zit in de uitkering die de Koning ontvangt?1
In hoeverre is de inhoud van dit bericht en de daarin genoemde feiten en omstandigheden waar?
In hoeverre is het betalen van vermogensbelasting over het privévermogen van leden van het Koninklijk Huis te zien als compensatie of tegenprestatie voor het feit dat de staat alle kosten op zich neemt die samenhangen met de uitoefening van de Koninklijke functie? Welke samenhang is er tussen het betalen van vermogensbelasting over privévermogen en bekostiging door de staat van kosten die samenhangen met de uitoefening van de Koninklijke functie?
In hoeverre kan de tot stand gekomen compensatieregeling gezien worden als het op gecamoufleerde wijze ongedaan maken van de opheffing van belastingvrijdom voor het Koninklijk Huis?
In hoeverre is de Kamer indertijd direct of indirect, gedeeltelijk of volledig, op de hoogte gesteld van afspraken over compensatie van betaalde vermogensbelasting, of heeft zij hiermee ingestemd? Acht u de democratische legitimatie van de uiteindelijk tot stand gekomen compensatieregeling voldoende?
Heeft deze compensatieafspraak, die mogelijk strijdig is met (de geest van) het sinds 1973 van kracht zijnde Financieel Statuut van het Koninklijk Huis en mogelijk zonder toereikende democratische legitimatie tot stand is gekomen, rechtsgeldigheid? Acht u deze afspraak, en de wijze waarop deze tot stand is gekomen, met de kennis van nu, rechtstatelijk en moreel aanvaardbaar?
Kan exact aangegeven worden welke personen indertijd direct betrokken zijn geweest bij het tot stand komen van bedoelde geheime compensatieafspraak?
Kan aangegeven worden hoeveel financieel voordeel het Koninklijk Huis door deze compensatieregeling mogelijk heeft genoten?
In hoeverre acht u terugvordering van mogelijk niet voldoende democratisch gelegitimeerd en mogelijk wederrechtelijk genoten financieel voordeel op dit moment haalbaar en te rechtvaardigen?
Bestaan er verder – buiten de Wet Financieel Statuut van het Koninklijk huis om – géén («geheime») fiscale afspraken met het Koninklijk Huis of andere leden van de Koninklijke familie in ruime zin?
De berichten dat leden van het Koninklijk Huis financiële compensatie krijgen voor de vermogensbelasting die zij moeten betalen |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Geheime deal over compensatie Koning»1, «Oranjes krijgen al tientallen jaren compensatie voor betalen belasting»2, «Reconstructie: zo wordt het staatshoofd gecompenseerd voor betalen belasting»3 en «Linksom of rechtsom: staatshoofd werd gecompenseerd»4?
Bevat een van de bovengenoemde berichten feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke?
Herinnert u zich de motie-Recourt waarin u expliciet verzocht werd «inzicht te geven in de concrete criteria die worden gehanteerd bij het vrijstellen van belasting van vermogen van leden van het Koninklijk Huis» (Kamerstuk 33 000 III, nr. 7)? Zo ja, had u met de kennis van nu ook informatie over de discussie over compensatie van de vermogensbelasting kunnen en moeten geven?
Is er op enig moment in de periode 1969–1972 sprake geweest van financiële compensatie voor het moeten gaan betalen van vermogensbelasting door leden van het Koninklijk Huis? Zo ja, op welke momenten en door wie is dat ter sprake gebracht? En wat was de uitkomst van het overleg hierover?
Is het waar dat, toen in de jaren ’70 de belastingvrijstelling over een deel van het vermogen van de leden van het Koninklijk Huis werd afgeschaft, zij die afdracht via de uitkering op grond van de Wet op het Financieel Statuut, (deels) gecompenseerd kregen? Zo ja, waarom werd er gecompenseerd en voor welk bedrag? Zo nee, waarom was dat niet het geval en hoe verhoudt zich dat tot de genoemde berichten?
Kan de in het vierde bericht genoemde fl.150.000,= voor «incidentele kosten» los worden gezien van de in dezelfde tijd aan de orde zijnde discussie tussen leden van het Koninklijk Huis en het kabinet over een compensatie voor vermogensbelasting? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Zo nee, ging het dan daadwerkelijk om kosten voor «geboortes en doopceremonies»?
Is de conclusie juist dat uit de memorie van toelichting bij het voorstel tot Regeling van het financieel statuut van het Koninklijk Huis uit 1972 (Kamerstuk 11 848, nr. 3, p. 4) niet blijkt dat het bedrag van fl. 150.000,= een ander doel diende dan het compenseren voor kosten die leden van het Koninklijk Huis maken? Zo nee, waarom is die conclusie niet juist»
Is de Tweede Kamer, door in 1972 over «bepaalde uitgaven met een incidenteel of sterk wisselend karakter» (Kamerstuk 11 848, nr. 3) te spreken, in die tijd wel volledig en juist geïnformeerd over de werkelijke achtergrond van het bedrag van fl.150.000,=? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Is het waar dat de toenmalige Minister van Financiën zich aan de toevoeging van fl. 150.000,= ergerde? Zo ja, waarom werd dat bedrag dan toch toegevoegd?
Deelt u de mening dat, indien het bedrag van fl.150.000,= verdisconteerd is in de grondwettelijke uitkering, die jaar in jaar uit dezelfde grondslag heeft gehouden en geïndexeerd werd, er geen sprake was van incidentele maar van structurele kosten? Zo ja, welke conclusies verbindt u daaraan? Zo nee, waarom niet?
Is er na 1972 nog op enig moment sprake geweest van de genoemde financiële compensatie die voor die tijd is besproken? Zo ja, door wie en op welke wijze?
Was u eerder op de hoogte van het feit dat er in het begin van de jaren ’70 sprake was van genoemde compensatie van vermogensbelasting? Zo ja, op welke wijze en wanneer was u daar van op de hoogte? Zo nee, waarom niet?
Werkt de genoemde compensatie nog steeds door in de hoogte van de grondwettelijke uitkering aan de leden van de Koninklijke Familie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt dit zich tot het feit dat, ook bij de technische herziening van de Wet op het Financieel Statuut in 2008, er geen verandering is gekomen in de grondslag van de grondwettelijke uitkering?
Hoe hoog zouden de genoemde grondwettelijke uitkeringen na alle indexeringen nu zijn indien het bedrag in 1972 fl.150.000,= lager zou zijn geweest?
Ziet u reden om de genoemde compensatie naar aanleiding van genoemde berichtgeving terug te draaien en de grondwettelijke uitkering aan leden van het Koninklijk Huis te verlagen? Zo ja, waarom en met welk bedrag? Zo nee, waarom niet?
Kunt u de genoemde documenten uit de periode 1969–1973, waar RTL-Nieuws over bericht, aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, wat verzet zich hiertegen?
Wilt u deze vragen vóór de plenaire behandeling van begrotingshoofdstuk I (De Koning) beantwoorden?
De samenwerking tussen Belastingdienst en OM bij het afpakken van crimineel vermogen |
|
Michiel van Nispen |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de samenwerking tussen het Openbaar Ministerie (OM) en de Belastingdienst met betrekking tot het afpakken van crimineel verkregen vermogen nog steeds onvoldoende is?1
Ik herken mij niet in het beeld dat de samenwerking op dit terrein tussen het Openbaar Ministerie (OM) en de Belastingdienst terugloopt. Zoals ik eerder aangaf zijn de Belastingdienst en het OM voortdurend met elkaar in gesprek om dit proces te versterken en is er blijvende aandacht voor verbeteringen2. Het OM en de Belastingdienst hebben de afgelopen periode zowel op landelijk als op regionaal niveau verder geïnvesteerd in het proces rond de samenloop van ontnemingsvorderingen en fiscale aanslagen teneinde deze een extra kwalitatieve impuls te geven. Voor concrete maatregelen wijs ik in dit verband op de in de antwoord op vraag 3 en 4 genoemde voorbeelden.
Herkent u zich in de bewering van het OM dat het aantal keren dat de Belastingdienst in ontnemingszaken het OM heeft benaderd alleen maar terugloopt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn daar de redenen van?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier wordt uitvoering gegeven aan het nieuwe Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten (Protocol AAFD) dat op 1 juli 2015 in werking is getreden, in het bijzonder wat betreft de afstemming en samenwerking tussen OM en Belastingdienst bij het afpakken van crimineel verkregen vermogen?
Het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen3 (hierna Protocol AAFD) beschrijft hoe de Belastingdienst aanmeldingen van mogelijke delicten die voor strafrechtelijke afhandeling in aanmerking komen selecteert voor de rechtsgebieden belastingen, toeslagen en douane. Het initiatief voor ontneming alsmede de melding daarvan aan de Belastingdienst ligt – conform paragraaf 4 van het Protocol AAFD – bij het OM. De geselecteerde aanmeldingen worden, conform het Protocol, ingebracht in de afstemmingsoverleggen van het OM, de FIOD en de Belastingdienst.
In deze afstemmingsoverleggen worden aan de hand van zogenaamde préweegdocumenten de concrete casussen en afpakmogelijkheden bezien, alsmede de wijze waarop deze zaken worden opgepakt. Indien het leidt tot een strafrechtelijk onderzoek wordt de Belastingdienst voortdurend op de hoogte gehouden van de stand van zaken.
Een ander voorbeeld van een samenwerkingsverband is het Regionaal Informatie- en Expertisecentrum (RIEC). Binnen de RIEC-structuur werken onder andere het OM, de Politie en de Belastingdienst samen aan de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Daarin wordt in een zo vroeg mogelijk stadium met alle ketenpartners gekeken naar de meest effectieve en efficiënte afpakmodaliteit.
Als concreet voorbeeld kan de samenwerking in RIEC-verband genoemd worden tussen Belastingdienst en OM in het zuiden van Nederland. Hier wordt de samenwerking nadrukkelijk aan de voorkant van het proces vorm gegeven teneinde te komen tot een effectieve en efficiënte aanpak van ondermijnende criminaliteit inclusief het afpakken van crimineel verkregen vermogen.
De Belastingdienst heeft bovendien regionaal een loketfunctie ingericht waar de afstemming tussen OM en de Belastingdienst ook ten aanzien van het afpakken kan plaatsvinden. De contactambtenaar en/of boete-fraudecoördinator alsmede de ontvanger worden bij deze contacten betrokken.
Uit bovenstaande voorbeelden blijkt concreet dat er wordt ingezet op verbeterde samenwerking en afstemming tussen het OM en de Belastingdienst.
Indien u van mening bent dat de samenwerking en afstemming wel degelijk is verbeterd, kunt u dan aangeven waaruit dat blijkt?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de suggesties van het OM om een afpakcursus op te zetten voor de Belastingdienst en de zogenaamde Afpak-app consequenter te gebruiken?
Kennisoverdracht is een belangrijk instrument bij het bevorderen van samenwerking tussen partijen. Of een afpakcursus de juiste vorm is, is aan het OM en de Belastingdienst zelf om te bepalen.
Verplichte aandacht voor «afpakmogelijkheden» is opgenomen in de préweegformulieren die worden gebruikt om op basis van het AAFD-protocol tot besluitvorming te komen over de opsporing en vervolging van fraude. De Afpak-app brengt in beeld wat de afpakmogelijkheden in een concrete zaak zijn. Aan de zijde van de Belastingdienst zijn de boete-fraudecoördinatoren, contactambtenaren en invorderingsspecialisten voor het gebruik van de Afpak-app geautoriseerd. Ook aan de zijde van het OM kunnen medewerkers gebruik maken van de app. De Afpak-app kan behulpzaam zijn en wordt gebruikt bij het verder in kaart brengen van de mogelijkheden rondom afpakken in een zaak waarin een fraudemelding tot een opsporingsbesluit leidt.
Welke maatregelen gaat u nemen om de samenwerking tussen het OM en de Belastingdienst als het gaat om het afpakken van crimineel verkregen vermogen verder te bevorderen?
Ik heb niet het beeld dat het OM en de Belastingdienst onvoldoende doen om de samenwerking op dit terrein te bevorderen. Ik wijs in dit verband op de in antwoord op vraag 4 genoemde voorbeelden van samenwerking op zaaksniveau. Ook op het niveau van intelligence werken OM en Belastingdienst samen in de informatiebox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen. Ik zie dan ook geen aanleiding voor nadere maatregelen. Het OM en de Belastingdienst blijven met elkaar in gesprek om elkaars mogelijkheden bij het afpakken van crimineel verkregen vermogen respectievelijk het innen van de belastingschuld zo goed mogelijk te benutten. Specifiek zal daarbij aandacht worden besteed aan de loketfunctie van de Belastingdienst en het delen van best practices. Zoals aangegeven zullen het OM en de Belastingdienst ook op regionaal niveau de samenwerking verder versterken.