Parkeerplaatsen bij het belastingkantoor in Maastricht |
|
Martijn van Helvert (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u van mening dat maatschappelijk vastgoed zo nuttig mogelijk aangewend zou moeten worden?
Zoals ik u in mijn brief van 29 juni 2018 heb geschreven, ben ik voornemens het rijksvastgoed zo in te zetten dat het bijdraagt aan een optimaal financieel én maatschappelijk rendement.
Wat is uw mening over het feit dat de Rijksgebouwendienst over een flink aantal inpandige parkeergarages alsmede parkeerterreinen beschikt, die in de avonduren en weekenden vaak grotendeels leeg staan?
Onder voorwaarden (zie het antwoord op vraag 3) is terbeschikkingstelling van parkeergelegenheid van rijksgebouwen aan derden een goede zaak. Zo werd parkeerruimte beschikbaar gesteld in het pand van de Belastingdienst aan het Stationsplein in Apeldoorn. In Den Haag gebeurt dat onder meer in het rijkskantoor aan het Korte Voorhout 7.
Herinnert u zich de Kamervragen aan de Minister voor Wonen en Rijksdienst over het herbestemmen van Rijksvastgoed?1 Zijn er feiten of omstandigheden die thans een ander standpunt zouden rechtvaardigen dan is weergegeven in de toen gegeven antwoorden?
De randvoorwaarden zoals toen door de Minister voor Wonen en Rijksdienst aangegeven en hieronder nog eens op een rij gezet, acht ik nog steeds actueel en valide.
Bent u bekend met het feit dat er een Leisure en Sport ontwikkeling in Maastricht West heeft plaatsgevonden, waarbij aldaar een groot fitness centrum is gerealiseerd met een schoonheidsinstituut, trampolinepark, glowgolf en racesimulatoren?
Het is mij bekend dat er een Leisure en Sport ontwikkeling heeft plaatsgevonden.
Is het u bekend dat deze ontwikkeling aanmerkelijk gebaat zou zijn bij bereidheid van de Belastingdienst en Rijksgebouwendienst om het openbaar gebruik van de parkeerplekken, indien de belastingdienst deze niet benut (buiten kantooruren), toe te staan?
Ja, dat is mij bekend.
Kunt u aangeven waarom niet aan de redelijke verzoeken van belanghebbenden wordt voldaan?
De gebruiker van een rijksgebouw, in dit geval de Belastingdienst, is verantwoordelijk voor de beveiliging en veiligheid van de betreffende locatie door middel van gecontroleerde toegang en toezicht tijdens kantooruren, maar ook buiten kantooruren. Buiten kantooruren is op de meeste locaties, zo ook in Maastricht, geen bewakingspersoneel aanwezig. Door het beschikbaar stellen van de parkeerruimte aan derden op deze locatie, ontstaan er veiligheids- en praktische problemen bij de hoofdgebruiker, zoals de noodzaak tot het apart beveiligen van de gebouwen en het houden van toezicht op het in- en uitrijden. Dit is voornamelijk ook een probleem voor de Belastingdienst omdat het pand in Maastricht een hoger beveiligingsregime kent als gevolg van de aanwezigheid van de FIOD. Om deze redenen laat de Belastingdienst buiten kantooruren tot nog toe geen derde partijen op het terrein van deze locatie toe. Voor deze specifieke locatie geldt daarnaast dat in de afgelopen periode veel vernielingen zijn aangericht. Het openstellen van parkeerfaciliteiten zal de kans op vernielingen doen toenemen.
Het Rijksvastgoedbedrijf en de Belastingdienst zullen samen de mogelijkheid tot meervoudig ruimtegebruik onderzoeken en in beeld brengen wat er mogelijk is bij locaties waar de Belastingdienst de gebruiker is. Hierbij geldt wel dat beveiligingsaspecten zoals hiervoor benoemd daar belangrijke factoren in zijn. De kosten van aanvullende maatregelen komen daarbij voor rekening van de medegebruiker.
Bent u bereid om met betrokkenen naar een passende oplossing te zoeken?
Zie antwoord vraag 6.
Een boekhoudkundige truc om aan openbaarmaking van de jaarrekening te ontkomen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Familie Blokker verhult omvang vermogen via nieuwe boekhoudkundige truc»?1
Ja.
Is het waar dat de eigenaren van HB Capital onder de verplichting om jaarlijks bedrijfscijfers te publiceren (deponeringsplicht) uit kunnen komen door om de twee jaar een nieuw moederbedrijf boven HB Capital te plaatsen? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het in dit bericht gestelde?
Iedere vennootschap is verplicht een jaarrekening op te stellen en te publiceren. De moedervennootschap die aan het hoofd van een groep staat (doorgaans alleen de topholding), is verplicht een geconsolideerde jaarrekening op te stellen en te publiceren. Dochtervennootschappen waarvan de financiële gegevens zijn meegenomen in die geconsolideerde jaarrekening van de moedervennootschap, kunnen afzien van het opmaken en publiceren van een eigen jaarrekening, mits de moedervennootschap die geconsolideerde jaarrekening publiceert en een zogenoemde «403-verklaring» heeft gedeponeerd, inhoudende dat zij aansprakelijk is voor de schulden van de dochtervennootschap (en mits is voldaan aan de overige voorwaarden die artikel 2:403 lid 1 BW stelt).
Met andere woorden, de deponeringsplicht voor een dochtervennootschap vervalt niet wanneer de moedervennootschap nalaat een geconsolideerde jaarrekening te publiceren.
Is het volgens de huidige wet- of regelgeving toegestaan om door steeds maar weer van moederbedrijf te wisselen aan de deponeringsplicht te ontkomen? Zo ja, hoe kan dat? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vragen wordt aangenomen dat het «wisselen» van moederbedrijf inhoudt dat bij een bedrijf dat bestaat uit tenminste een moeder en een dochtervennootschap, alle aandelen van de moedervennootschap overgaan op een nieuwe moedervennootschap, hetzij een nieuw opgerichte vennootschap, hetzij een bestaande vennootschap. De oude moeder kan als dochter onder de nieuwe vennootschap blijven hangen of worden ontbonden. Het is toegestaan om een nieuwe vennootschap op te richten dan wel aandelen over te dragen aan deze nieuwe dan wel een bestaande vennootschap. Dit heeft echter niet tot gevolg dat de publicatieplicht van een dochtervennootschap vervalt. Die vervalt enkel wanneer de moeder tijdig een geconsolideerde jaarrekening heeft gepubliceerd en aan de andere voorwaarden uit artikel 2:403 lid 1 BW is voldaan (zie ook het antwoord op vraag 2).
Hoeveel andere ondernemingen ontkomen door bovengenoemde truc, namelijk het steeds wisselen van moederbedrijf, aan de deponeringsplicht?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat ter wille van de transparantie en het tegengaan van fraude iedereen die dat wil bij de Kamer van Koophandel moet kunnen nagaan hoe een onderneming er financieel voor staat? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot bovenstaande truc? Zo nee, waarom niet?
De publicatie van jaarstukken in het Handelsregister is inderdaad bedoeld om in het kader van transparantie iedereen de gelegenheid te geven de jaarstukken in te zien. De jaarrekening is immers bedoeld om eenieder in staat te stellen een verantwoord oordeel te vormen omtrent het vermogen en het resultaat en omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de rechtspersoon (artikel 2:362 BW).
Zoals uit de vorige antwoorden blijkt, leidt het hebben van een nieuwe moeder zonder dat de financiële gegevens van de dochtervennootschappen zijn meegenomen in een gepubliceerde geconsolideerde jaarrekening er niet toe dat de dochtervennootschappen zijn vrijgesteld van de verplichting de jaarrekening te publiceren. De eisen van transparantie blijven onverkort van toepassing.
Deelt u de mening dat indien de bovenstaande truc nu inderdaad toegestaan is, dat dit vraagt om aan aanpassing van de huidige wet- of regelgeving die een einde kan maken aan deze vorm van ontduiking van de deponeringsplicht? Zo ja, hoe gaat u dat doen en op welke termijn? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zoals blijkt uit de bovenstaande antwoorden, zie ik geen maas in de wet. De deponeringsplicht blijft onverkort van toepassing en tegen het niet voldoen aan die verplichting staan de voorziene sanctiemogelijkheden open.
De Wet Bronbelasting 2020 |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kent u het artikel «Wetenschappers: Bronbelasting is vooral een pr-stunt van het kabinet» en het artikel «Bronbelasting 2020: een wassen neus»?1 2 Wat is uw reactie op deze artikelen?
Het kabinet heeft een ambitieuze agenda opgesteld om belastingontwijking aan te pakken. Dat wordt internationaal ook onderkend, bijvoorbeeld door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). In de voortgangsrapportage over het project inzake Base Erosion and Profit Shifting (BEPS) en het landenexamen dit jaar wordt Nederland expliciet genoemd als land dat recentelijk een grote hervorming heeft aangekondigd waarbij op sommige vlakken verder wordt gegaan dan de minimumstandaarden.3Alle maatregelen in het kader van de aanpak van belastingontwijking (en belastingontduiking) zijn beschreven in mijn brief van 23 februari van dit jaar. In deze brief wordt een groot aantal maatregelen aangekondigd om de belastinggrondslag van zowel Nederland als andere landen te beschermen en de transparantie en integriteit te bevorderen.
De auteurs van het artikel in het Weekblad Fiscaal Recht hebben kritiek op de keuzes van het kabinet bij de vormgeving van een van deze maatregelen. Hoewel het voorstel voor de conditionele bronbelasting op dividenden, waarop deze auteurs zich baseren, inmiddels is uitgesteld, zal ik ingaan op deze kritiekpunten omdat zij ook relevantie hebben voor de conditionele bronbelasting op rente en royalty’s die het kabinet per 2021 wil invoeren. Over die bronbelasting heb ik in het wetgevingsoverleg op 9 november 2018 en de plenaire behandeling op 14 november 2018 ook al het een en ander gezegd.
Met de voorgenomen conditionele bronbelasting op rente- en royaltybetalingen naar laagbelastende jurisdicties zullen rechtstreekse rente- en royaltybetalingen naar deze jurisdicties worden belast met deze bronbelasting. Rente- en royaltybetalingen naar andere jurisdicties worden in principe niet belast. Voor de situatie dat een rente- en royaltybetaling via een tussenhoudster in zo’n andere jurisdictie naar een laagbelastende jurisdictie loopt, is het kabinet voornemens om een antimisbruikbepaling op te nemen. De mogelijkheden om dit te bestrijden met een antimisbruikbepaling worden echter wel beperkt door het EU-recht.
Op basis van het EU-recht, in het bijzonder de vrijheid van vestiging en de rente- en royaltyrichtlijn, mag een rente- of royaltybetaling aan een (gelieerd) lichaam dat is gevestigd in een andere EU/EER-lidstaat enkel met bronbelasting worden belast indien sprake is van een misbruiksituatie.4 Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) legt een misbruiksituatie eng uit; er is (slechts) sprake van een misbruiksituatie indien het gaat om een volstrekt kunstmatige constructie die is bedoeld om belasting te ontwijken.
De kritiek van de auteurs ziet voornamelijk op het feit dat deze EU-rechtelijke beperking niet geldt in verhouding tot derde landen. De antimisbruikbepaling zou dus strenger kunnen worden ingevuld in verhouding tot tussenhoudsters in derde landen. Zij schrijven echter ook: «Zelfs als het kabinet aan al onze punten van kritiek tegemoet zou komen, blijft het daarom mogelijk om de voorgestelde bronbelasting te vermijden door betalingen van dividend, rente en royalty’s om te leiden via een EU/EER-land dat geen bronbelasting op deze betalingen kent.» Doordat dit mogelijk blijft zal een verzwaring van de antimisbruikbepaling richting derde landen naar mijn verwachting een (zeer) beperkt effect hebben. Vanwege dit beperkte effect, heb ik in het wetsvoorstel dat voorzag in een bronbelasting op dividenduitkeringen naar laagbelastende jurisdicties geen onderscheid gemaakt tussen een tussenhoudster gevestigd in een derde land en een tussenhoudster gevestigd in een EU/EER-lidstaat.5 Momenteel ben ik bezig met het uitwerken van de bronbelasting op rente- en royaltybetalingen naar laagbelastende jurisdicties. Bij de besluitvorming zal ik ook dit punt meewegen.
Het kabinet wil met de bronbelasting op rente- en royaltybetalingen naar laagbelastende jurisdicties een robuuste maatregel tegen belastingontwijking nemen. Bij de vormgeving van de bronbelasting dient echter wel rekening gehouden te worden met het EU-recht en de uitvoerbaarheid. Door de bronbelasting zal Nederland niet langer fungeren als toegangspoort naar laagbelastende jurisdicties. Met een unilaterale maatregel, zoals de bronbelasting, kan Nederland echter niet voorkomen dat andere landen deze functie als toegangspoort naar laagbelastende jurisdicties overnemen. Wereldwijde belastingontwijking zal internationaal moeten worden aangepakt. Het kabinet zal dan ook blijven inzetten op een internationaal gecoördineerde aanpak. Een van de punten waar het kabinet momenteel voor pleit in EU-verband is het introduceren van een verplichting om rente- en royaltybetalingen naar landen op de EU-zwarte lijst te belasten met een bronbelasting of een soortgelijke maatregel.
Hoeveel zegt het statutaire tarief over de vraag of een land een laagbelastende jurisdictie is? Erkent u dat een hoog statutair tarief in combinatie met relatief veel grondslagversmallers kan resulteren in lage belastingen?
Het klopt dat een hoog statutair tarief in combinatie met relatief veel grondslagversmallers kan resulteren in een laag effectief tarief. Vandaar dat de conditionele bronbelasting op rente en royaltybetalingen (en de aanvullende CFC-maatregel) idealiter van toepassing zou zijn op rente- en royaltybetalingen (en deelnemingen) die niet of tegen een laag effectief tarief worden belast. Bij de vormgeving van de bronbelasting dien ik echter ook rekening te houden met de uitvoerbaarheid. Het is uitermate complex om op basis van objectieve criteria een landenlijst samen te stellen met landen met een laag effectief tarief. In EU-verband wordt wel beoordeeld of sprake is van landen met een preferentieel schadelijk belastingregime. Hierdoor zal de conditionele bronbelasting ook van toepassing kunnen zijn op landen met een statutair tarief van 9% of meer. Het effectieve tarief van een individuele belastingplichtige is bovendien afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval. Hierdoor leent een effectieftarieftoets zich niet voor een benadering per land, maar meer voor een case-by-casebenadering. In zo’n benadering dient per rente- en royaltybetaling te worden berekend wat het effectieve tarief is van deze betaling bij de ontvanger. Oftewel bij iedere rente- en royaltybetaling aan een gelieerd lichaam zou de betaler moeten nagaan of deze betaling in voldoende mate wordt belast bij de ontvanger en zou de Belastingdienst op al deze betalingen toezicht moeten houden. Hiervoor zou veel en hooggekwalificeerde toezichtscapaciteit nodig zijn. Op basis van het statutaire tarief en de EU-lijst van niet-coöperatieve jurisdicties kan wel een lijst worden samengesteld. Deze lijst bevat veel jurisdicties die we in het spraakgebruik vaak als belastingparadijs aanduiden. Daarnaast verlaagt een lijst de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en vermindert het de uitvoeringscomplexiteit voor de Belastingdienst aanzienlijk. Indien er sprake is van een rente- of royaltybetaling aan een gelieerd lichaam dat is gevestigd in een land dat staat op deze lijst, is de conditionele bronbelasting verschuldigd. Hierdoor worden deze stromen naar verwachting effectief bestreden.
Is het gezien voorgaande vraag niet logischer om het effectieve tarief te hanteren in plaats van het statutaire? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 2.
Waarom wordt niet aangesloten bij de anti-winstdrainagebepaling in de vennootschapsbelasting (Vpb) en de reële heffingstoets van de deelnemingsvrijstelling, welke uitgaan van een effectief tarief van 10%? Waarom wordt niet aangesloten bij de ATAD-richtlijn (Anti Tax Avoidance Directive), specifiek de maatregel voor CFC’s (Controlled Foreign Companies), welke een grens hanteert van precies de helft van het tarief van de Nederlandse Vpb?
In vergelijking met de voorgenomen bronbelasting op rente- en royaltybetalingen is de reële heffingstoets in de anti-winstdrainagebepaling van artikel 10a Wet Vpb 1969 en in de deelnemingsvrijstelling slechts in een beperkt aantal gevallen van toepassing. Een reële heffingstoets in de conditionele bronbelasting zou beoordeeld moeten worden voor alle rente- en royaltybetalingen aan gelieerde lichamen. Genoemd artikel 10a bevat een rentaftrekbeperking die gericht is tegen winstdrainage. De in dat artikel opgenomen reële heffingstoets ziet daarom enkel op rentebetalingen verschuldigd aan gelieerde lichamen die verband houden met een van de in dat artikel genoemde «besmette rechtshandelingen». De reële heffingstoets in de deelnemingsvrijstelling ziet enkel op laagbelaste beleggingsdeelnemingen.
Hoewel ATAD1 de mogelijkheid biedt om bij de uitwerking van een CFC-maatregel op basis van model A aan te sluiten bij de helft van de effectieve vennootschapsbelastingdruk van een lidstaat is dat – ook voor de CFC-maatregel – om de bij in het antwoord op vraag 2 genoemde redenen onwenselijk. Aansluiten bij een statutair tarief van de helft van het tarief van de Nederlandse vennootschapsbelasting zou resulteren in een statutairtarieftoets van 12,5%. De landen met een statutair tarief tussen de 9% en 12,5% zijn in het algemeen niet de landen die in verband worden gebracht met belastingontwijking. Daarnaast zou dit resulteren in het opnemen van EU-lidstaten op de lijst met laagbelastende jurisdicties. Op basis van de vrijheid van vestiging en de rente- en royaltyrichtlijn is het echter in principe niet toegestaan om bronbelasting te heffen op rente- en royaltybetalingen aan lichamen die zijn gevestigd in een ander EU/EER-lidstaat
Waarom geldt de bronbelasting alleen bij betalingen aan gelieerde lichamen? Kunt u aantonen dat er geen belastingontwijking voorkomt bij betalingen aan niet-gelieerde lichamen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het risico op belastingontwijking is groter binnen concernverhoudingen. Buiten concernverband is het risico op belastingontwijking kleiner, doordat de partijen op zakelijk basis met elkaar handelen. Dit betekent niet dat het risico op belastingontwijking buiten concernverband volledig is uitgesloten.
De keuze om de voorgenomen bronbelasting enkel van toepassing te laten zijn op rente- en royaltybetalingen aan gelieerde lichamen vindt zijn oorsprong dan ook in een andere reden. Door aan te sluiten bij het door het HvJ EU ontwikkelde criterium voor gelieerdheid, valt de maatregel volgens de jurisprudentie van dat Hof onder de reikwijdte van de vrijheid van vestiging.6 Indien voor een ander criterium zou worden gekozen waardoor eerder sprake zou zijn van gelieerdheid zou de conditionele bronbelasting vallen onder de reikwijdte van de vrijheid van kapitaalverkeer. Het EU-recht zou in dat laatste geval de mogelijkheden om bronbelasting te heffen aanzienlijk beperken. Dat komt omdat het vrije kapitaalverkeer, anders dan de vrijheid van vestiging, ook geldt ten aanzien van derde landen. In dat geval is het – kort gezegd – niet toegestaan zijn om rente- en royaltybetaling aan een lichaam in een laagbelastende jurisdictie nadeliger te behandelen dan een soortgelijke betaling aan een in Nederland gevestigd lichaam. Dit zou enkel toegestaan zijn als er sprake is van een volstrekt kunstmatige constructie die is bedoeld om belasting te ontwijken. Dit zou inhouden dat geen bronbelasting geheven zou mogen worden indien voldoende substance aanwezig is in het lichaam dat is gevestigd in de laagbelastende jurisdictie. Daardoor zou de bronbelasting een stuk minder vergaand worden en zou Nederland in voorkomende gevallen nog steeds een directe toegangspoort kunnen blijven voor stromen richting laagbelastende jurisdicties. Door de keuze om de bronbelasting alleen te heffen in gelieerde verhoudingen, kunnen alle rechtstreekse betalingen naar een gelieerd lichaam in een laagbelastende jurisdictie worden geraakt. Ongeacht of er wel of niet sprake is van substance in dat lichaam.
Is het logisch om de bronbelasting op dividend ook alleen toe te passen bij betalingen aan gelieerde lichamen, aangezien de Nederlandse belastinggrondslag als gevolg van dividenduitkeringen kleiner wordt, zowel in het geval van betalingen aan een gelieerd lichaam als in het geval van betalingen aan niet-gelieerde lichamen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5. Overigens wordt de Nederlandse belastinggrondslag niet kleiner als gevolg van dividenduitkeringen. Dividenduitkeringen zijn immers niet aftrekbaar van de belastbare winst.
Kunt u uitleggen hoe de nieuwe bronbelastingen onder het bereik van de belastingverdragen vallen?
In belastingverdragen maken landen afspraken over de verdeling van heffingsrechten. Deze afspraken zien niet alleen op belastingen die op het moment van sluiten van het verdrag bestaan, maar ook op (vergelijkbare) belastingen die later door een verdragsluitende staat worden ingevoerd. Als zodanig zal de nieuwe bronbelasting ook binnen de reikwijdte vallen van door Nederland gesloten belastingverdragen.
Is bekend hoeveel van de relevante tussenhoudsters nog niet voldoen aan de nieuwe substance-eis? Hoe wordt gecontroleerd dat ze voldoen aan de nieuwe eisen?
De bronbelasting is nog niet in wetgeving opgenomen. Daardoor vindt op dit moment nog geen toezicht plaats door de Belastingdienst. Het is daarom op dit moment niet bekend hoeveel relevante tussenhoudsters niet voldoen aan de nieuwe substance-eisen. In het algemeen geldt dat de Belastingdienst via verschillende wegen informatie kan achterhalen om te toetsen of buitenlandse vennootschappen voldoen aan de substance-eisen. Dit kan bijvoorbeeld via het opvragen van informatie bij de betalende in Nederland gevestigde vennootschap, bij de ontvangende in het buitenland gevestigde tussenhoudster of bij de buitenlandse Belastingdienst.
Deelt u de mening dat de nieuwe substance-eis met het loonkostencriterium en het eigenkantoorcriterium geen grote hindernis is en dat het hierdoor gemakkelijk wordt de bronbelasting te omzeilen? Zo nee, waarom niet?
Voor de voorgenomen conditionele bronbelasting op rente- en royaltybetalingen zullen substance-eisen naar verwachting alleen een rol spelen in de antimisbruikbepaling die ziet op indirecte betalingen aan een laagbelastende jurisdictie.
Deze antimisbruikbepaling kan ook van toepassing zijn op indirecte betalingen aan een laagbelastende jurisdictie via een lichaam dat is gevestigd in een andere EU/EER-lidstaat. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb uitgelegd, mag een rente- en royaltybetaling aan een lichaam dat is gevestigd in een andere EU/EER-lidstaat enkel worden belast met bronbelasting indien sprake is van een volstrekt kunstmatige constructie die is bedoeld om belasting te ontwijken. De substance-eisen zijn de Nederlandse invulling van dit Europeesrechtelijke criterium. Daardoor kunnen de substance-eisen niet onbeperkt worden verhoogd. Immers indien dit tot gevolg heeft dat ook niet volstrekt kunstmatige constructies worden geraakt, is de regeling in strijd met het EU-recht.
Op basis van een arrest van het HvJ EU in een Duitse zaak zijn de huidige substance-eisen mogelijk in sommige gevallen al te strikt.7 Op basis van dit arrest moeten namelijk voor de vaststelling of sprake is van een kunstmatige constructie per concreet geval alle aspecten van het betreffende geval worden onderzocht en kan niet worden volstaan met het toepassen van vooraf vastgestelde algemene criteria. Daarom zal ook in Nederlandse antimisbruikbepalingen een aanvullende mogelijkheid worden opgenomen om aannemelijk te maken dat geen sprake is van een volstrekt kunstmatige constructie.8
Door het opnemen van deze aanvullende mogelijkheid is het in principe EU-rechtelijk toegestaan om de substance-eisen te verhogen. De substance-eisen fungeren immers nog slechts als een «safe harbor». Belastingplichtigen die niet aan de substance-eisen voldoen, kunnen nog op andere wijze aannemelijk maken dat geen sprake is van een volstrekt kunstmatige constructie. Dit is een open norm waarin alle feiten en omstandigheden van het concrete geval worden meegenomen. Ik ben niet op voorhand een tegenstander van dergelijke open normen. Open normen leiden echter – zeker in de beginfase – tot meer rechtsonzekerheid. Dat is niet erg indien deze onzekerheid belastingplichtigen afschrikt om zich alleen vanwege fiscale redenen in Nederland te vestigen. Echter ook goedwillende belastingplichtigen zullen worden geconfronteerd met deze toegenomen rechtsonzekerheid. Bedrijven willen bij investeringsbeslissingen zo min mogelijk onzekerheid. Daardoor hebben open normen mogelijk een negatieve impact op ons vestigingsklimaat voor reële ondernemingen.9
Bovendien zullen belastingplichtigen bij het doen van de aangifte een standpunt in moeten nemen op basis van deze open norm. Dat zal vanwege de rechtsonzekerheid leiden tot meer belastingplichtigen die vooroverleg willen met de Belastingdienst. Dit verhoogt de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en de uitvoeringslasten voor de Belastingdienst aanzienlijk. Ten slotte zal de Belastingdienst deze open norm moeten toetsen bij het vaststellen van de aanslag hetgeen ook leidt tot een toename van de uitvoeringskosten. Vanwege deze redenen en het feit dat Nederland met unilaterale maatregelen – ook met zwaardere substance-eisen – niet kan voorkomen dat andere landen zonder bronbelasting gaan fungeren als toegangspoort naar laagbelastende jurisdicties, ben ik zeer terughoudend met het verzwaren van de substance-eisen en als gevolg daarvan het vergroten van de rechtsonzekerheid.
Bent u bereid substance-eisen te ontwikkelen die niet kunnen worden aangeboden door trustkantoren? Zo nee, waarom niet?
Bij de bronbelasting zien de substance-eisen op vennootschappen buiten Nederland. Het ophogen van deze substance-eisen zal dus weinig effect hebben op de trustsector in Nederland. Zoals ook is aangegeven in het antwoord op vraag 9 lopen we hier ook tegen de grenzen van het EU-recht aan.
Als een (buitenlands) trustkantoor dusdanige diensten aanbiedt waardoor niet langer sprake is van een volstrekt kunstmatige constructie, kan op basis van het EU-recht geen bronbelasting worden geheven. Tot slot wil ik opmerken dat de substance-eisen zien op relevante substance. Zo dienen de bestuurders en het personeel de benodigde professionele kennis te bezitten om hun taken naar behoren uit te voeren.
Het anonimiseren van vermogen via een commanditaire vennootschap (CV) |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u toelichten waarom de Belastingdienst sinds 2015 geen vooroverleg meer voert over structuren voor het anonimiseren van vermogen door het opzetten van een commanditaire vennootschap (cv), zoals u in antwoord op eerdere Kamervragen heeft vermeld?1
De Belastingdienst voert inderdaad geen vooroverleg meer over cv-structuren voor het anonimiseren van vermogen. De reden hiervoor is gelegen in de in 2015 aangenomen anti-witwasrichtlijn.2
Heeft de beleidswijziging om geen vooroverleg meer te voeren over cv-structuren enkel met de vierde anti-witwasrichtlijn te maken of zijn er meerdere redenen?
Zie antwoord vraag 1.
Is voor 2015 wel vooroverleg gevoerd over dergelijke cv-structuren? Zo ja, hoe vaak? Zijn de afgegeven rulings over de cv-structuren herzien?
Voordat duidelijk werd dat de gedachte achter de vierde anti-witwasrichtlijn op gespannen voet staat met zekerheid geven over een anonimiseringsstructuur is er wel vooroverleg gevoerd indien een dergelijke structuur past binnen de kaders van wet, beleid en jurisprudentie. De inspecteur toetst binnen die kaders het verzoek en indien dat het geval is gaf hij desgevraagd zekerheid vooraf. Omdat de vierde anti-witwasrichtlijn geen wijziging brengt in de Nederlandse wet- en regelgeving zijn er voor de inspecteur geen mogelijkheden het standpunt te herzien. Zoals hiervoor en in mijn eerdere antwoorden is aangegeven is in 2015 wel besloten geen zekerheid vooraf meer te geven op dergelijke structuren. De Belastingdienst heeft niet bijgehouden hoe vaak in het verleden vooroverleg over dit onderwerp heeft plaatsgevonden.
Hoe toetst de Belastingdienst, in gevallen waarin zij moet beoordelen of een aandelenfusiebeschikking kan worden afgegeven, of er civielrechtelijk sprake is van een cv, als het oordeel daarover uiteindelijk aan de rechter is, zoals u in uw eerdere antwoorden heeft vermeld? Wordt daarbij ook materieel aan het maatschapscriterium getoetst, zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 13 april 2007, nr. 41 511, BNB 2008/280?
Op grond van de wet en de gevestigde jurisprudentie3 toetst de Belastingdienst marginaal of er in civielrechtelijke zin sprake is van een cv. Daarvan is sprake als de vennoten zich verbinden om iets in gemeenschap in het economisch verkeer te brengen, met het oogmerk om het daaruit ontstane voordeel met elkaar te delen. Hier is in de regel al snel aan voldaan. Op basis van deze jurisprudentie toetst de Belastingdienst het fiscaal relevante open of besloten karakter van de cv aan de formele vereisten.4
Hou verhouden uw antwoorden op de vragen 10 en 12 van eerder genoemde Kamervragen, waarin u schreef dat sprake is van het uitoefenen van een bedrijf wanneer met winstoogmerk naar buiten wordt getreden ter verkrijging van inkomsten door handel in goederen, zich tot uw antwoord op vraag 11, waarin u schreef dat het louter houden van aandelen door een open cv kwalificeert als het uitoefenen van een bedrijf? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor een samenwerkingsverband als de vennootschap onder firma of de cv is in artikel 16 Wetboek van Koophandel (WvK) de zogenoemde bedrijfseis opgenomen5. In de regel is er voldaan aan dit vereiste indien er met een winstoogmerk aan het economisch verkeer wordt deelgenomen ter verkrijging van inkomsten. In mijn antwoorden van 13 juli 2018 heb ik een aantal voorbeelden genoemd van bedrijven die kwalificeren als bedrijf voor het WvK. Dat er sprake is van een bedrijf in voorbedoelde zin, wil echter nog niet zeggen dat er dan ook een onderneming is in fiscale zin. Voor de beoordeling of er sprake is van een onderneming voor de inkomsten- of vennootschapsbelasting is er namelijk wel verschil tussen de genoemde voorbeelden. Handel in goederen zal in de regel wel leiden tot het drijven van een onderneming in fiscale zin, maar bij het slechts houden van aandelen is dit niet het geval6.
Is het waar dat de commanditair vennoot die het beheersverbod overtreedt vanaf dat moment in box 1 wordt behandeld, mits de cv een onderneming drijft? Hoe verhoudt uw opvatting dat bij een overtreding van het beheersverbod de open cv belastingplichtig blijft voor de vennootschapsbelasting zich tot artikel 9, eerste lid, onderdeel e Wet op de vennootschapsbelasting 1969, waarin uitdrukkelijk is bepaald dat de winst die toekomt aan de voor het geheel aansprakelijke vennoten (zoals een commanditair vennoot die het beheersverbod heeft overtreden) niet bij de open cv wordt belast?
Indien een cv een onderneming drijft in fiscale zin heeft de Hoge Raad7 bepaald, dat de vennoot die het beheersverbod overtreedt, wordt behandeld als beherend vennoot en daarmee als ondernemer in box 1 van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001.
Zolang echter vaststaat dat er sprake is van een cv, dan wordt dit geen andere rechtsvorm doordat een commanditaire vennoot voor zijn fiscale doeleinden als beherend vennoot wordt behandeld. Indien de desbetreffende cv op grond van de wettelijke vereisten als een open cv kwalificeert en daardoor vennootschapsbelastingplichtig is, wordt dit derhalve ook niet anders. Voor de open cv geldt dat deze in de aangifte Vpb de winst die aan de beherend venno(o)t(en) toe komt op de winst van de cv in mindering moet brengen. In een uitzonderlijk geval kan dit er toe leiden dat de winst van de open cv, die dan overblijft tot nihil wordt gereduceerd. Dit betekent echter niet dat de open cv niet meer vennootschapsbelastingplichtig zou zijn.8
Is het waar dat wanneer sprake is van een onafhankelijk bestuur van de stichting er geen sprake is van fiscale transparantie? Is wel sprake van fiscale transparantie wanneer de directeur-grootaandeelhouder (dga) de enige bestuurder is van de stichting en het liquidatiesaldo van de stichting ook aan de dga toekomt of kan toekomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is juist dat bij een onafhankelijk stichtingsbestuur het zelfstandige karakter van de stichting als rechtspersoon voor fiscale doeleinden niet wordt aangetast. Op deze hoofdregel is op basis van zeer feitelijke omstandigheden in de jurisprudentie een uitzondering ontwikkeld waardoor de inbrenger dan de in de stichting ingebrachte vermogensbestanddelen in zijn inkomstenbelastingaangifte dient te betrekken.9 In dat geval is er sprake van een fiscaal transparante stichting. Zo’n fiscaal transparante stichting komt in de praktijk echter zelden voor. Indien geen sprake is van een fiscaal transparante stichting kan de stichting als zelfstandig rechtspersoon als beherend vennoot een cv aangaan met andere (commanditaire) vennoten.
Zijn er signalen bekend dat bij de (her)structurering van bedrijfsconstructies nog steeds gebruik wordt gemaakt van de cv om vermogen te anonimiseren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan niet uitsluiten dat nog steeds gebruik gemaakt wordt van de open cv in samenhang met anonimiseringsstructuren. De Belastingdienst geeft namelijk nog steeds wettelijk verplicht op verzoek beschikkingen af voor een fiscaal geruisloze aandelenfusie. Aangezien bij zo’n aandelenfusie de inkomstenbelastingclaim (i.c. de aanmerkelijkbelangclaim) juist behouden blijft en deze anonimiseringsstructuren niet opgezet zijn om minder inkomstenbelasting te betalen, noch om het vermogen buiten het zicht van de Belastingdienst te krijgen, is er geen reden voor de desbetreffende dga om niet meer op deze wijze een structuur op te zetten, die veelal slechts gericht is op het beschermen van de privacy van de vermogende(n) en zijn (hun) familie.
Fraude met de dividendbelasting |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Klopt het dat tientallen jaren groepen van bankiers, beurshandelaars, investeerders en pensioenfondsen met dividendbelasting zouden hebben gefraudeerd?1
Wij beschikken over te weinig informatie over de omvang van de schade, de gevolgen voor betrokken partijen in andere landen en de betrokkenheid van groepen van bankiers, beurshandelaars, investeerders en pensioenfondsen om daar een uitspraak over te doen.
Klopt het dat ook de Nederlandse Belastingdienst slachtoffer zou zijn geweest van fraude met dividendbelasting?
Tot 2012 bestond in Duitsland op basis van de nationale wetgeving de mogelijkheid dat de ene partij dividendbelasting inhoudt zonder deze af te dragen, terwijl de andere partij de niet afgedragen dividendbelasting kon verrekenen. In Nederland bestond en bestaat een dergelijke mogelijkheid niet. In Nederland doen zich wel andere situaties van dividendstripping voor waarbij ook sprake kan zijn van fraude. Zo blijkt bijvoorbeeld uit een publicatie van het Openbaar Ministerie dat op dit moment een onderzoek plaatsvindt naar potentiele fraude met betrekking tot de dividendbelasting. Het onderzoek zal moeten uitwijzen waar en op welke wijze enige belastingdienst uiteindelijk ook daadwerkelijk is benadeeld.2
Klopt het dat ABN AMRO en Rabobank hierbij betrokken zouden zijn?
ABN AMRO heeft NLFI en het ministerie in 2015 geïnformeerd dat zij met betrekking tot deze kwestie in nauw contact staat met de Duitse autoriteiten en constructief meewerkt aan het onderzoek. Informatie over deze onderzoeken is ook opgenomen in het prospectus van ABN AMRO en jaarverslagen. Het is ons niet bekend of er een soortgelijk onderzoek loopt tegen de Rabobank. Eventuele lopende onderzoeken treft u in de jaarverslagen van individuele instellingen aan.
Indien in Nederland onterecht vermindering, teruggaaf of verrekening van dividendbelasting heeft plaatsgevonden is het aan de Belastingdienst om dit terug te vorderen. Indien sprake zou zijn van een criminele activiteit komt het Openbaar Ministerie in beeld. Het Openbaar Ministerie doet geen uitspraken over individuele onderzoeken. Wel kan in het algemeen worden gezegd dat het Openbaar Ministerie geen onderzoek doet naar de naleving van buitenlandse fiscale wet- en regelgeving.
Bent u bekend met het fenomeen «dividendstrippen», waarbij er twee keer dividendbelasting van de fiscus wordt teruggevorderd, terwijl er maar eenmaal aanspraak op gemaakt kan worden (CumEx), of dat er eenmaal wordt teruggevorderd, terwijl er helemaal geen aanspraak op gemaakt kan worden (CumCum)?
Ja, wij zijn bekend met het fenomeen dividendstrippen in samenhang met transacties rondom het moment dat het dividend wordt vastgesteld. In de aanbiedingsbrief zijn wij daar op ingegaan.
Deelt u de mening dat het niet mogelijk moet zijn om dividendbelasting terug te vorderen, wanneer daar geen rechtmatige aanspraak op gemaakt kan worden?
Indien in strijd met wet en regelgeving een beroep wordt gedaan op vrijstelling, vermindering, teruggaaf of verrekening van dividendbelasting is dit niet toelaatbaar.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat banken zolang konden frauderen? Waarom zijn er geen of onvoldoende (fail-safe) mechanismes in het systeem van de Belastingdienst verwerkt om fraude te kunnen voorkomen of in een vroegtijdig stadium te signaleren? Welke mechanismes bestaan er en welke kunt u nog toevoegen?
Op de Belastingdienst rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat het (economisch) belang van de aandelen niet gewijzigd is. Of dividendstripping binnen het bestek van de huidige regels voldoende kan worden aangepakt, is afhankelijk van het soort gevallen dat zich in de praktijk voordoet en de invulling die de rechter aan de bewijspositie van de inspecteur geeft. Over de bewijspositie van de inspecteur wordt in een thans nog lopende procedure3 mogelijk meer duidelijkheid gegeven. Daarnaast zal in ieder geval moeten worden geïnventariseerd welke hoofdvormen van dividendstripping zich in de praktijk voordoen. Dit vraagt onderzoek. Als blijkt dat de huidige regels ontoereikend zouden zijn, kan dit leiden tot aanpassing van de relevante wetgeving.
Kunt u aangeven hoeveel geld er uit Nederlandse staatskas is getrokken in de periode van 2001 en 2016? Welk bedrag aan dividenden is hiermee gemoeid?
De Belastingdienst meet niet het verschil tussen werkelijke belastingopbrengsten en de belastingopbrengsten die zouden binnenkomen bij een juiste naleving van de wet. Dit geldt ook voor de dividendbelasting.
Kunt u aangeven welke Nederlandse banken betrokken waren bij deze fraude?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat ABN AMRO en Rabobank direct betrokken zijn bij deze fraude?
Zie antwoord vraag 3.
Is het openbaar ministerie (OM) bereid om onderzoek te doen naar ABN AMRO en Rabobank en hun rol bij deze fraude? Kunt u het OM daartoe verzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Indien blijkt dat deze Nederlandse banken direct betrokken waren bij deze fraude zullen zij dan, net als ING recentelijk een boete krijgen van 775 miljoen euro of een vergelijkbare ordegrootte? Zo nee, waarom niet?
ING heeft een door het Openbaar Ministerie aangeboden transactie van 775 mln euro betaald vanwege jarenlange en structurele overtreding van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en schuldwitwassen uit het Wetboek van Strafrecht. Het is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of sprake is van strafrechtelijke feiten. Vervolgens is het aan het Openbaar Ministerie of het overgaat tot vervolging of, zoals in het recente geval van ING, een transactie aanbiedt.
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de samenwerking tussen Europese belastingdiensten? Zou u deze samenwerking ook kwalificeren als slechte samenwerking?
De samenwerking tussen Europese belastingdiensten zouden wij beslist niet als slecht willen kwalificeren. Integendeel, de samenwerking op internationaal niveau is de afgelopen jaren juist sterk verbeterd, omdat belastingontwijking daarmee effectief kan worden aangepakt. Enkel eenzijdige maatregelen helpen niet en leiden ertoe dat het probleem van internationale belastingontduiking en -ontwijking zich alleen maar verplaatst. Nederland heeft de afgelopen jaren daarom eveneens actief meegewerkt aan de bestrijding van (internationale) belastingontwijking en -ontduiking. Dat geldt bijvoorbeeld voor het project Addressing Base Erosion & Profit Shifting (BEPS), dat de OESO op verzoek van de G20 heeft uitgevoerd en waarvan de voorgestelde maatregelen nu op mondiaal en Europees niveau door de aangesloten landen worden geïmplementeerd. Onder Europees (EU) voorzitterschap van Nederland is de eerste EU-richtlijn ter bestrijding van belastingontwijking tot stand gekomen en is daarna ook de tweede EU-richtlijn tegen belastingontwijking aangenomen. Ook zijn verschillende richtlijnen aangenomen die gericht zijn op meer transparantie. De gezamenlijke belastingdiensten werken in werkgroepen van de OESO en de EU concreet aan de ontwikkeling van maatregelen op uitvoerend niveau, zoals de aanpak van internationale fraude, de digitale economie en cryptogeld.
Verder is de fiscale inlichtingenuitwisseling, mede dankzij EU-regelgeving en afspraken binnen de OESO, de afgelopen jaren sterk uitgebreid. Hierbij kan worden gedacht aan de zogenoemde Common Reporting Standard (CRS), de uitwisseling van informatie over rulings, Country by Country Reporting en binnen de EU ook de uitwisseling van informatie over andere inkomenscategorieën, zoals salarissen, pensioenen, onroerende zaken en dividendinkomsten. De komende tijd zal de informatie-uitwisseling nog verder worden geïntensiveerd en vervolmaakt. Deze versterkte samenwerking en inlichtingenuitwisseling zal een positief effect hebben op de naleving. Naast een preventieve werking richting belastingplichtigen (compliance bevorderend) worden deze gegevens uiteraard ingezet in de toezichtprocessen van de Belastingdienst en wordt een deel daarvan op dit moment gebruikt bij de vooringevulde aangifte voor particulieren.
Wat zou de Nederlandse Belastingdienst kunnen ondernemen om de complexiteit van de transacties te versimpelen om in de toekomst fraude te kunnen voorkomen?
Transacties vinden plaats in het economisch verkeer. Hierbij is soms sprake van zeer complexe transacties. Het is aan de Belastingdienst om hier de juiste fiscale gevolgen aan te verbinden. Indien complexe transacties gepaard gaan met het ontgaan van belasting of fraude, treedt de Belastingdienst hier tegen op. Hierbij past de kanttekening dat in situaties waarbij sprake is van dividendstripping op de inspecteur een zware bewijslast rust.
Kunt u vertellen op hoeveel strafdossiers, waarbij Nederlandse banken betrokken zijn, Follow the Money en het internationaal journalistiek onderzoekscollectief The CumExfiles, de hand wisten te leggen?
Wij hebben geen zicht op hoeveel strafdossiers Follow the Money en het internationaal onderzoekscollectief de hand heeft weten te leggen.
Klopt het dat de Belastingdienst eerder in een rechtszaak heeft geclaimd dat MorganStanley onze fiscus voor 152 miljoen euro zou hebben getild? Zo ja, welke acties zijn er ondernomen tegen MorganStanley? Is er door de fiscus een poging gewaagd het geld terug te vorderen?
Artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen staat ons niet toe in te gaan op fiscale aangelegenheden van individuele belastingplichtigen.
Klopt het dat volgens hoofdredacteur Eric Smit van Follow the Money het bedrag veel hoger zou liggen, namelijk een veelvoud van 152 miljoen euro? Kunt u laten uitzoeken welk bedrag er daadwerkelijk mee gemoeid is?
Zie antwoord vraag 7.
Is er sprake van belastingontduiking of belastingontwijking of beide? Kunt u even toelichting Gerven?
Bij transacties waar de inhouding, vrijstelling, vermindering, teruggaaf of verrekening van dividendbelasting een rol speelt gaat het in de meeste gevallen om transacties waarbij belastingontwijking of belastingontduiking geen rol speelt. In een aantal situaties wordt gepoogd belasting te ontwijken. Indien daarbij sprake is van fraude, is sprake van belastingontduiking.
Kan de Belastingdienst de te veel en onrechtmatig terugbetaalde dividendbelasting terugvorderen? Zo nee, waarom niet?
Indien de inspecteur kan aantonen dat sprake is van een terugbetaling die in strijd is met wet en regelgeving, kan dit bedrag in beginsel worden nageheven. Indien een onjuiste verrekening heeft plaatsgevonden met de Nederlandse inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting kan dit worden nagevorderd.
Op welke wijze wordt en werd er toezicht gehouden en hoe konden banken en handelaars ongehinderd frauderen?
Het prudentiële toezicht is ingericht op Europees niveau. Het is echter niet aan de prudentiële toezichthouder om naleving van nationale fiscale wet- en regelgeving te handhaven. Het handhaven van nationale fiscale wet- en regelgeving is aan de nationale belastingdiensten. Voor de internationale samenwerking tussen belastingdiensten verwijzen wij u naar ons antwoord op vraag 12.
Wat zou er volgens u veranderd moeten worden qua internationale samenwerking en de wijze waarop er toezicht wordt gehouden?
Zie antwoord vraag 19.
Het bericht ‘Beveiliging data fiscus ondermaats’ |
|
Jan Middendorp (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Beveiliging data fiscus ondermaats»?1
Ja.
Welke technische onmogelijkheden om persoonsgegevens goed te beveiligen bedoelt de Belastingdienst precies? Kunt u specifieker zijn over wat er wel en niet mogelijk is?
Op 28 september heb ik een afschrift van een brief aan de AP aan uw Kamer gestuurd, waarin wordt ingegaan op de gerealiseerde verbetermaatregelen bij de afdeling Datafundamenten en Analytics (DF&A) van de Belastingdienst. In die brief is aangegeven dat «vanuit de dataomgeving bij afdeling DF&A, waar wel een exportfunctie aanwezig is, technische logging niet mogelijk [is] noch het aanpassen van autorisaties». Op basis van deze zin wordt in het artikel de indruk gewekt dat de gegevensbeveiliging bij de Belastingdienst in den brede niet op orde is. Dat is niet het geval.
De situatie is dat het niet mogelijk is om ieder gebruik van gegevens te loggen als de te analyseren gegevens eenmaal uit de centrale dataomgeving zijn gehaald en in de digitale werkomgeving (PC of laptop) van de medewerker van DF&A zijn geplaatst. Dat komt omdat in de digitale werkomgeving van de medewerker ook standaardapplicaties worden gebruikt die geen logmogelijkheid kennen. Daarom zijn technische- en organisatorische maatregelen getroffen in het werkproces, waarmee het risico van een datalek wordt geminimaliseerd (zie het antwoord op vraag 7). Handelingen met gegevens in de centrale dataomgeving van DF&A worden wel gelogd en gemonitord.
Wordt met «technisch onmogelijk» bedoelt de huidige IT-security-middelen die nu ter beschikking zijn, of meer in algemene zin?
Met technisch onmogelijk is inderdaad bedoeld dat dit niet mogelijk is in de huidige digitale werkomgeving van de medewerkers. Dit zal worden opgelost met invoering van de zogenoemde Analytical Data Perimeter (ADP). Dit is een technisch volledig afgesloten digitale werkomgeving waar enkel vooraf gedefinieerde, gecontroleerde en geaccordeerde dataroutes mogelijk zijn, die steeds gelogd en gemonitord worden. De ADP wordt op dit moment gebouwd en zal in de loop van 2019 beschikbaar zijn.
Zou het met meer kennis en kunde en/of een betere algemene ICT-architectuur bij de overheid (denk aan de door Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geleverde DigiD-architectuur) wel mogelijk zijn om persoonsgegevens bij de Belastingdienst te beveiligen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van dat persoonsgegevens bij de Belastingdienst niet beveiligd zijn. Zoals in de beantwoording onder vraag 2 is aangegeven, betreft het in het geval van de Belastingdienst de beveiligingsmaatregel logging op één onderdeel van het werkproces bij DF&A. Maatregelen om een adequate beveiliging van dat specifieke onderdeel te borgen, zijn getroffen (zie het antwoord op vraag 7). Verder is de informatiebeveiliging (inclusief het toegangsbeheer) bij de Belastingdienst gebaseerd op rijksbrede kaders zoals de Baseline informatiebeveiliging Rijk (BIR).
De overheid blijft uiteraard investeren in kennis en kunde en in het leveren van een goede architectuur. Toepassing van DigiD of de DigiD-architectuur biedt in dezen geen oplossing, aangezien DigiD specifiek is ontwikkeld voor authenticatie (het verifiëren van de identiteit) van natuurlijke personen die inloggen bij digitale loketten zoals MijnBelastingdienst of MijnOverheid. Het werkproces van de afdeling DF&A betreft analyse van gegevens in de interne systemen van de Belastingdienst.
Klopt de berichtgeving dat de Belastingdienst geen inzicht heeft in waar welke data zich bevindt in de systemen? Deelt u de mening dat dit een zorgelijke constatering is, aangezien die namelijk niet alleen gevolgen heeft voor de privacy, maar ook voor de business in het algemeen alsook de cybersecurity in het algemeen? Hoe kan de Belastingdienst de data voor 100% beveiligen als niet alles kenbaar of zichtbaar is?
Het is mij niet duidelijk op welke berichtgeving in deze vraag wordt gedoeld. Het is niet zo dat de Belastingdienst geen inzicht heeft in de plaatsen waar (persoons)gegevens zich bevinden in de ICT-systemen, en welke gegevens dat zijn.
Deelt u de mening dat het opslaan van geselecteerde persoonsgegevens in één heldere en unieke bron het probleem van het gebrek aan overzicht bij de Belastingdienst waar persoonsgegevens zich bevinden zou oplossen? Zo ja, wat wordt er bij de Belastingdienst gedaan om dit voor elkaar te krijgen? Zo nee, waarom niet? Krijgen medewerkers van de Belastingdienst en andere overheidsinstellingen die werken met persoonsdata hier speciale trainingen voor? Zo ja, hoe zien deze trainingen eruit? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 is geen sprake van het ontbreken van inzicht waar persoonsgegevens zich bevinden.
De ICT-systemen bij Belastingdienst zijn ingericht per belastingmiddel en er zijn afzonderlijke systemen voor toeslagen en douane. Dat is voor een goede uitvoering van de verschillende taken ook noodzakelijk. Wel wordt er naar gestreefd gegevens voor analysedoeleinden (zoals de afdeling DF&A die verricht) op te slaan in één bron. Daarbij worden specifieke maatregelen genomen (zie ook vraag 7) om de informatieveiligheid te verzekeren; hierop wordt een audit uitgevoerd.
Alle medewerkers van de Belastingdienst zijn verplicht de training iBewustzijn Overheid te volgen, die onder meer modules bevat over verantwoord omgaan met persoonsgegevens en met digitale middelen die het werk ondersteunen, en over het veilig houden van de fysieke werkomgeving. Vanaf het voorjaar van 2018 is hier een specifieke AVG-module aan toegevoegd. De certificaten die worden behaald bij het doorlopen van de training worden toegevoegd aan het personeelsdossier.
Wat heeft de Belastingdienst veranderd aan de beveiliging van persoonsgegevens sinds de uitzending van Zembla begin 2017? Heeft deze verandering alleen plaatsgevonden bij de afdeling Data & Analytics of ook bij andere afdelingen? Zo ja, welke afdelingen en wat is er precies veranderd? Zo nee, waarom niet?
Sinds de uitzending van Zembla zijn bij het dienstonderdeel DF&A de volgende maatregelen getroffen:
Verder zijn bij de Belastingdienst met behulp van risico- en issueanalyses op verwerkingen van persoonsgegevens verbetermaatregelen geformuleerd. Op het gebied van informatiebeveiliging betreffen deze verbetermaatregelen met name de actualisering en het beheer van autorisaties van medewerkers voor het gebruik van gegevens.
Zijn er naast de Belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen nog meer overheidsinstellingen die problemen ervaren met de beveiliging van persoonsdata? Hoe bent u voornemens persoonsgegevens in de toekomst overheidsbreed wel optimaal te beveiligen? Wat wordt er in samenwerking met andere departementen door u gedaan om dit te implementeren?
Voorop staat dat overheidsorganisaties zelf verantwoordelijk zijn en blijven voor de beveiliging van hun persoonsgegevens. Nog niet alle organisaties hebben dit volledig op orde, maar er wordt hard aan gewerkt en dit onderwerp heeft overheidsbreed hoge prioriteit. De openbare onderzoekrapportages van de Autoriteit Persoonsgegevens2 geven een goede indicatie van het type problemen dat overheidsinstellingen op dit terrein ervaren. In samenwerking met andere ministeries worden de nodige initiatieven ontplooid om duurzame naleving van de AVG op dit vlak binnen het Rijk te bevorderen. Het Ministerie van BZK faciliteert dit onder meer door de introductie van een nieuwe rol, de Privacy Adviseur Rijksbrede Kaders & Voorzieningen (PAR) en een bijbehorende procedure voor rijksbrede projecten. Met deze aanpak wordt centraal, in afstemming met alle ministeries, één privacy-advies opgesteld voor Rijksbrede kaders en voorzieningen.
In de update van de Strategische I-agenda voor de Rijksdienst, die uw Kamer na het Kerstreces ontvangt, zal de Minister van BZK nader ingaan op de verdere uitwerking van deze en andere privacy-versterkende maatregelen voor de sector Rijk.
Wanneer verwacht u dat de Belastingdienst kan voldoen aan de striktere regels omtrent de Algemene Verordening Gegevensbescherming?
Ik verwacht dat de Belastingdienst per mei 2019 de implementatie van de verbetermaatregelen afgerond zal hebben en in lijn zal zijn met de AVG. Bij de afdeling DF&A is dit, zoals ook aangegeven in de brief aan de AP, eind mei 2018 al gerealiseerd. Naleving van de AVG is echter een continu proces dat structureel aandacht en maatregelen vraagt en nooit «af» is.
Wanneer verwacht u dat technische onmogelijkheden bij het beveiligen van persoonsgegevens zijn opgelost? Welke stappen moeten naast bovengenoemde nog gezet worden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 zal het in gebruik nemen van de ADP de technische onmogelijkheid van met logging in de werkomgeving van de medewerkers van DF&A oplossen.
Voor de andere onderdelen van de Belastingdienst geldt dat het nemen van informatiebeveiligingsmaatregelen, afgestemd op aard en omvang van de gegevensverwerkingen, een reguliere activiteit is. Specifieke stappen hoeven daarvoor niet te worden gezet.
Kunt u de Kamer zo snel mogelijk informeren over mogelijke vervolgstappen van de Autoriteit Persoonsgegevens? Zo nee, waarom niet?
Ik zal uw Kamer informeren over vervolgstappen van de Autoriteit Persoonsgegevens zodra ik daarover door de Autoriteit word geïnformeerd.
Wilt u alle vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De grootste belastingfraude in de Europese geschiedenis |
|
Henk Nijboer (PvdA), Bart Snels (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel »Georganiseerde misdaad in krijtstreeppak roofde miljarden van Europese belastingdiensten» van Follow the Money?1
Ja.
Kunt u inzicht en een oordeel geven van het nieuws dat banken en brokers tussen 2001 en 2016 minstens 55,2 miljard euro hebben achtergehouden voor Europese belastingdiensten tussen 2001 en 2016? Klopt het dat deze fraude nog altijd wordt gepleegd?
In het artikel waar de leden naar verwijzen wordt gesproken over schattingen van een Duitse hoogleraar. Hierbij is gekeken naar alle transacties rondom de momenten dat dividend is vastgesteld. Over het aandeel van Nederland in de gemaakte schattingen kunnen wij geen oordeel geven omdat hierover geen gegevens bij ons bekend zijn.
Deelt u de analyse dat CumEx het grootste belastingschandaal ter wereld is en dat het een van de grootste financiële schandalen is die Europa ooit heeft meegemaakt? Deelt u de analyse van de Keulse officier van justitie dat deze samenwerkende bankiers, handelaren, investeerders en hedgefondsmanagers een criminele organisatie vormen?
Wij beschikken over te weinig informatie om een uitspraak te doen over de omvang van de schade en de gevolgen voor betrokken partijen in andere landen en kunnen hier dus niet over oordelen.
Hoeveel boetes zijn er naar aanleiding van deze fraude uitgedeeld? Hoeveel individuen zijn er persoonlijk vervolgd? Welk deel van de misgelopen belasting is inmiddels terugbetaald?
In Nederland is de taak om personen te vervolgen opgedragen aan het Openbaar Ministerie. Uit een publicatie van het Openbaar Ministerie blijkt dat op dit moment een onderzoek plaatsvindt naar potentiele fraude met betrekking tot de dividendbelasting. Het onderzoek zal moeten uitwijzen of, waar en op welke wijze enige belastingdienst uiteindelijk ook daadwerkelijk is benadeeld.2 Hoeveel fiscale boetes in relatie tot de dividendbelasting worden opgelegd wordt door de Belastingdienst niet systematisch bijgehouden. Dat geldt ook voor het aantal en de hoogte van opgelegde naheffingsaanslagen waarbij sprake is van fraude met betrekking tot dividendbelasting.
Heeft u gesproken met Rabobank over de Zwitserse dochteronderneming Sarasin, die een hoofdrol zou spelen in deze fraude? Wat was de uitkomst van dit gesprek?
Nee. De Rabobank heeft ons ministerie recent laten weten niet inhoudelijk op de berichtgeving te kunnen reageren, omdat zij hun belang in Sarasin bank al in 2011 hebben verkocht.
Welke vragen van de Duitse parlementaire enquêtecommissie heeft ABN AMRO geweigerd te beantwoorden? Heeft u contact gehad met ABN AMRO over het wel of niet meedoen aan deze enquêtecommissie? Bent u van mening dat Nederlandse bedrijven in beginsel in moeten gaan op verzoeken van democratisch gekozen parlementen, zoals ook premier Rutte deze week nog stelde?
Het is bekend dat de Duitse autoriteiten onderzoeken of banken in de periode tot 2012 al dan niet terecht dividendbelasting hebben teruggevorderd. ABN AMRO heeft NLFI en het ministerie in 2015 geïnformeerd dat zij met betrekking tot deze kwestie in nauw contact staat met de Duitse autoriteiten en constructief meewerkt aan het onderzoek. Informatie over deze onderzoeken is ook opgenomen in het prospectus van ABN AMRO en jaarverslagen.
Voor de beantwoording van deze vraag verwijzen wij u verder naar de brief van ABN AMRO van 2 november 2018 naar aanleiding van het verzoek van de vaste commissie voor Financiën om geïnformeerd te worden over de reactie van ABN AMRO op de vragen van de Duitse parlementaire enquêtecommissie.
Kunt u met zekerheid stellen dat er zich in Nederland nooit CumEx-transacties hebben voorgedaan? Zo ja, wat maakt ons systeem anders dan landen als Duitsland?
Zoals blijkt uit de aanbiedingsbrief kunnen er ook met Nederlandse aandelen cum/ex transacties en cum/cum transacties plaatsvinden. Daarbij kan het gaan om zowel reguliere transacties als dividendstripping. Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar de aanbiedingsbrief. Tot 2012 bestond echter in Duitsland op basis van de nationale wetgeving de mogelijkheid dat de ene partij dividendbelasting kon inhouden zonder deze af te dragen, terwijl de andere partij de niet afgedragen dividendbelasting kon verrekenen. In Nederland bestond en bestaat een dergelijke mogelijkheid niet.
Klopt het dat er ook in Nederland met ingenieuze financiële constructies dividendbelastingen worden teruggevorderd, terwijl de grondslag daarvoor ontbreekt? Hoeveel geld is de Nederlandse Belastingdienst misgelopen door deze zogeheten CumCum-transacties? Hoe is het mogelijk dat een bedrijf een belastingteruggave krijgen over niet-betaalde belasting?
Op basis van de Nederlandse wet is een vermindering, teruggaaf of verrekening van dividendbelasting alleen mogelijk indien de dividendbelasting daadwerkelijk is ingehouden. Er bestaan echter verschillende situaties waarbij vermindering, teruggaaf of verrekening van ingehouden dividendbelasting wordt geclaimd terwijl daar geen wettelijke basis voor is. Deze situaties kunnen variëren van dividendstripping zoals beschreven in de aanbiedingsbrief, een dubbel verzoek om teruggaaf tot fraude met het opmaken van valse dividendnota’s. Zoals blijkt uit een recente uitspraak van rechtbank Noord-Holland, heeft de Belastingdienst ook oog voor meer ingenieuze financiële constructies.3
Bent u bekend met de vertrouwelijke stukken van de Australische bank Macquarie en de Zwitserse private bank Sarasin waaruit blijkt dat Nederland in het vizier stond van dividendstrippende handelaren en bankiers? Kunt u deze stukken delen met de Kamer? Staat Nederland nog steeds in het vizier van deze handelaren en bankiers?
Ons zijn naar beste herinnering geen vertrouwelijke stukken bekend van de Australische bank Macquarie en de Zwitserse bank Sarasin en wij kunnen om die reden geen stukken delen met uw Kamer. Of Nederland nog steeds in het vizier staat van deze handelaren en bankiers is eveneens niet bij ons bekend.
Klopt het dat de systemen bij de Nederlandse Belastingdienst ontoereikend waren om herhaaldelijke teruggave van de dividendbelasting te voorkomen? Zijn deze systemen inmiddels verbeterd? Hoe?
In 2005 constateerde de Algemene Rekenkamer dat de administratieve organisatie rond de teruggave van dividendbelasting niet zodanig was ingericht dat zij dubbele betalingen kon voorkomen maar handmatige controles werden wel uitgevoerd. Daarnaast werd geconstateerd dat vanaf 2004 de administratieve organisatie is versterkt doordat meer gegevens elektronisch konden worden aangeleverd hetgeen het toezicht vereenvoudigde.4 In 2016 is het systeem voor elektronische teruggaaf van dividendbelasting in gebruik genomen.5 Doordat teruggaafverzoeken digitaal worden ingediend kunnen vanaf dat moment de in de aanbiedingsbrief onder «overige situaties» genoemde onrechtmatige dubbele verzoeken die worden ingediend op naam van dezelfde gerechtigde eenvoudiger worden getraceerd.
Sluit u uit dat dividendstrippen in Nederland nog steeds voorkomt? Zo nee, wat gaat u er aan doen om dit te veranderen?
Zoals blijkt uit de aanbiedingsbrief doen zich in Nederland ook situaties van dividendstripping voor. In de wet zijn maatregelen opgenomen om dividendstripping tegen te gaan. De Belastingdienst heeft hier oog voor maar zoals ook in de aanbiedingsbrief is aangegeven is de praktische toepassing van de wettelijke maatregel alleen gericht tegen evidente vormen van dividendstripping vanwege de zware bewijslast die rust op de inspecteur.
Zijn de Nederlandse maatregelen tegen dividendstrippen (ingevoerd in 2001) succesvol? Bent u bereid de wetgeving tegen dividendstrippen te evalueren nadat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan in de Morgan Stanley-zaak?
Op de Belastingdienst rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat het (economisch) belang van de aandelen niet gewijzigd is. Of dividendstripping binnen het bestek van de huidige regels voldoende kan worden aangepakt, is afhankelijk van het soort gevallen dat zich in de praktijk voordoet en de invulling die de rechter aan de bewijspositie van de inspecteur geeft. Over de bewijspositie van de inspecteur wordt in een thans nog lopende procedure6 mogelijk meer duidelijkheid gegeven. Daarnaast zal in ieder geval moeten worden geïnventariseerd welke hoofdvormen van dividendstripping zich in de praktijk voordoen. Dit vraagt onderzoek. Als blijkt dat de huidige regels ontoereikend zouden zijn, kan dit leiden tot aanpassing van de relevante wetgeving.
Klopt het dat de bewijslast voor het bestaan van dividendstrippen volledig bij de Belastingdienst ligt waardoor alleen evidente gevallen aangepakt kunnen worden? Zou de aanpak van dividendstrippen effectiever gemaakt kunnen worden wanneer bedrijven een uitgebreidere administratie moeten bijhouden?
Zoals in de aanbiedingsbrief aangegeven klopt het dat op de Belastingdienst een zware bewijslast rust dat sprake is van dividendstripping waardoor in de praktijk alleen evidente gevallen aangepakt kunnen worden. Op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is iedereen verplicht desgevraagd alle gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn en de administratie aan de inspecteur beschikbaar te stellen. Ook de informatieverplichting in internationale verhoudingen is in die wet opgenomen. Een uitbreiding van de administratieplicht op zich maakt derhalve de aanpak van dividendstripping niet effectiever.
Zijn er nadat ABN AMRO een boete is opgelegd nieuwe gevallen ontdekt van constructies die als doel hadden geld te verdienen aan de dividendbelasting? Kunt u de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Nijboer uit 2016 actualiseren?2 Op welk punt verschilde de Duitse situatie van de Nederlandse?
Zoals uit de aanbiedingsbrief blijkt, bestaan er verschillende situaties waarbij teruggaaf of verrekening van ingehouden dividendbelasting wordt geclaimd terwijl er geen wettelijke basis voor bestaat. Uit de aanbiedingsbrief en het antwoord op vraag 7 hiervoor blijkt dat de antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Nijboer uit 2016 niet hoeven te worden geactualiseerd omdat situaties die zich tot 2012 voordeden in Duitsland zich niet in Nederland voor hebben gedaan.
Constaterende dat de dividendbelasting in Nederland blijft bestaan, bent u bereid om te inventariseren wat de zwakke plekken zijn van de dividendbelasting en de Kamer hier over te informeren? Bent u bereid om bij deze inventarisatie te kijken naar het probleem van dividendstrippen, naar de reparatie van EU-claims van beleggingsfondsen, naar non-houdstercoöperaties die winsten kunnen doorsluizen naar belastingparadijzen zonder dividendbelasting te betalen en naar de reparatie van de confectieachtige kapitaalteruggaafconstructies?
We gaan inderdaad – zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 12 – aan de slag om de in de praktijk voorkomende hoofdvormen van dividendstripping verder in kaart te brengen. Voor de wijze waarop met de andere in de vraag genoemde onderwerpen wordt omgegaan, wordt verwezen naar de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel Wet bedrijfsleven 2019.8
Wat is de betrokkenheid en rol van Nederlandse banken bij dit belastingschandaal? Wilt u De Nederlandsche Bank (DNB) daarover opheldering vragen en de Kamer informeren?
De naleving van fiscale wet- en regelgeving is geen onderwerp van toezicht van DNB. Dit is namelijk aan de belastingdiensten. Signalen over fraude kan DNB wel betrekken bij haar integriteitstoezicht. Die signalen kunnen van belang zijn bij de beoordeling van de verplichting tot het beschikken over een beheerste en integere bedrijfsvoering. Daarnaast dienen banken maatschappelijk betamelijk te handelen, waarbij fiscale risico’s een bijzonder aandachtspunt zijn. Verder kan het handelen van individuen een rol spelen bij het toetsen van de geschiktheid of betrouwbaarheid van bestuurders van een bank.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Fiscus blijft falen’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Fiscus blijft falen»?1
Ja.
Hoeveel bellers heeft de Belastingtelefoon sinds begin 2018 per maand niet van een antwoord kunnen voorzien of uit de wachtrij moeten zetten?
Het aantal bellers dat de Belastingtelefoon niet van een antwoord heeft kunnen voorzien wordt aangegeven in de onderstaande tabel. In de tabel wordt het aantal unieke bellers2 die het keuzemenu hebben doorlopen en niet binnen vijf werkdagen met een Belastingtelefoonmedewerker hebben gesproken, afgezet tegen het totaal aantal unieke bellers in dezelfde periode. De bellers die in het keuzemenu hun antwoord hebben gekregen en vervolgens de verbinding zelf verbreken worden dus niet meegeteld. Dit geldt ook voor de bellers die om andere redenen zelf de verbinding verbreken.
Uit de tabel hieronder blijkt dat in september jl. 19% van de unieke bellers niet binnen vijf werkdagen met een Belastingtelefoonmedewerker heeft gesproken. De lagere bereikbaarheid in september werd veroorzaakt door veel telefoonverkeer rond de uitbetaaldatum van toeslagen.
januari
672.175
78.859
12%
februari
571.892
54.590
10%
maart
742.375
67.454
9%
april
579.567
31.979
6%
mei
600.366
78.053
13%
juni
626.998
99.605
16%
juli
612.816
61.579
10%
augustus
542.510
51.537
9%
september
543.056
104.338
19%
Als een beller eenmaal is toegelaten tot de wachtrij, dan blijft deze beller in principe ook in de wachtrij, behalve bij een technische storing3 of wanneer hij zelf de verbinding verbreekt. De Belastingtelefoon zet geen bellers uit de wachtrij.
De Belastingtelefoon past wachtrijmanagement toe om bellers op een zo goed mogelijke manier te bedienen op die momenten dat er veel bellers zijn en de bereikbaarheid beperkt is. Daarbij is het uitgangspunt dat bellers alleen tot een wachtrij worden toegelaten als de verwachte wachttijd van een acceptabele lengte is. Veel bellers verbreken zelf de verbinding als zij de wachtrij desondanks te lang vinden. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5 van de Kamervragen van de leden Omtzigt (CDA) en Lodders (VVD) van 17 juli 20184. In dit antwoord wordt ook toegelicht op welke wijze de wachtrijinstellingen tot stand komen.
Klopt het dat mensen die een ingesprektoon krijgen niet in de cijfers worden meegenomen? Hoeveel telefoontjes zijn de afgelopen maanden niet in de wachtrij terecht gekomen, omdat ze een ingesprektoon kregen?
Bellers krijgen bij het bellen naar de Belastingtelefoon geen «in gesprek»-toon te horen, tenzij er een technische storing is. Indien alle beschikbare lijnen bezet zijn, komt de beller niet verder dan de telefonieprovider. Hij krijgt dan een meldtekst te horen dat het te druk is met het verzoek om later terug te bellen. De beller krijgt de volgende meldtekst:
Overigens krijgt een beller deze meldtekst ook te horen als na het doorlopen van het keuzemenu de wachtrij te vol is op het door de beller gekozen onderwerp. De beller kan dan dus niet worden toegelaten tot de wachtrij.
In onderstaande tabel is weergegeven hoeveel telefoontjes dit jaar zijn blijven «hangen» op het platform van de telefonieprovider, dus nog vóórdat de beller is toegelaten tot het keuzemenu. In de tweede kolom is dit weergegeven in absolute aantallen; in de derde kolom is het absolute aantal afgezet tegen het totale aanbod aan telefoontjes bij de provider.
* Het aantal telefoontjes in januari dat niet is toegelaten vanuit de provider is niet weergegeven. Dit i.v.m. de wisseling van de provider, waardoor een groot aantal testcalls heeft plaatsgevonden.
Ervaart u naast problemen bij de bereikbaarheid nog meer problematiek bij de Belastingtelefoon? Zo ja, welke, en welke stappen zijn gezet om dit te verhelpen?
Naast het verbeteren van de bereikbaarheid worden ook maatregelen genomen om de kwaliteit van de antwoorden van de meest complexe en minder vaak gestelde vragen (ca. 3% van alle vragen) te verbeteren. In antwoord op vragen van het lid Edgar Mulder heb ik uw Kamer op 1 juni 2018 hierover bericht.5
Het telefonieproces wordt anders ingericht waardoor een beller op een aantal complexe onderwerpen wordt doorgeschakeld naar gespecialiseerde medewerkers. In antwoord op Kamervragen van de leden Lodders en Omtzigt van 9 juli jl. heb ik aangegeven dat 50 fte aan extra capaciteit voor de tweede lijn beschikbaar komt. De werving voor de eerste tranche (23 fte) is afgerond. Daarmee is per 1 november a.s. voor een aantal thema’s, onder andere eigen woning en box 3 en heffingskortingen, een eerste en tweede lijn voor de beantwoording van wet- en regelgevingsvragen van burgers operationeel.6 De overige 27 fte worden geworven in 2019 in een tweede tranche ten behoeve van de bezetting van andere thema’s.
Een gevolg van een groter telefonieaanbod bij gelijkblijvende capaciteit was een toenemende werkdruk. Het directe gevolg daarvan was en is een hoog ziekteverzuim bij de Belastingtelefoon. In de antwoorden op vragen van het lid Edgar Mulder heb ik aangeven dat de werktijd waarin een belastingtelefoonmedewerker telefoontjes afhandelt, was verhoogd naar 95% van de tijd dat een belastingtelefoonmedewerker aan de telefoon zit. Om het ziekteverzuim terug te dringen wordt gewerkt aan het verlagen van de werkdruk. Tevens wordt daarmee de bereikbaarheid weer op het niveau van de 1e helft 2017 teruggebracht. Om dat te realiseren heb ik in mijn brief «Beheerst Vernieuwen» 7aangekondigd dat er tijdelijk 160 fte extra capaciteit beschikbaar komt voor de eerste lijn van de Belastingtelefoon. Tot eind september is circa 60 fte gestart met de opleiding. De overige 100 fte start in oktober en november met de opleiding. De duur van de opleiding is afhankelijk van de werkstromen waarop de medewerkers ingezet gaan worden. Na afronding van de basisopleiding vindt er learning on the job plaats.
Kunt u voor de afgelopen maanden per maand aangeven wat de statistieken waren over de bereikbaarheid? Kunt u de precieze definitie geven van die bereikbaarheidscijfers?
In onderstaande tabel zijn de statistieken voor de bereikbaarheid weergegeven.
De bereikbaarheid (%) is het aantal telefoontjes waarin de beller geholpen is via ofwel een belasting-telefoonmedewerker ofwel via de zogenaamde bestelautomaat voor formulieren, afgezet tegen het aantal binnengekomen telefoontjes. De binnengekomen telefoontjes zijn inclusief bellers die, bijvoorbeeld vanwege grote drukte, geen toegang krijgen tot het keuzemenu van de Belastingtelefoon.
De bereikbaarheid inclusief keuzemenu (%)8 betreft naast het aantal telefoontjes waar een beller is geholpen via een belastingtelefoonmedewerker of een bestelautomaat ook de telefoontjes waarin een beller via het keuzemenu is geholpen met het aanvragen van uitstel of anderszins via het keuzemenu voldoende is geïnformeerd, afgezet tegen het totaal aantal binnengekomen telefoontjes. Dit betreft dus de bereikbaarheid inclusief het keuzemenu.
De technische bereikbaarheid incl. keuzemenu + ophangen in de wachtrij (%) betrekt in de bereikbaarheid ook de bellers die in de wachtrij zijn terechtgekomen, maar zelf alsnog ophangen.
Kunt u de bereikbaarheidscijfers uitsplitsen naar beconnummers en burgers?
De Belastingtelefoon kan de bereikbaarheid niet uitsplitsen naar beconnummers9 en burgers en bedrijven. De reden hiervoor is dat de beconnummers niet worden vastgelegd. Bovendien geldt dat voordat een beller het keuzemenu heeft bereikt bij de Belastingtelefoon niets bekend is van de aard van de beller. Dat laatste betekent dat de noemer van bereikbaarheid voor een uitgesplitste groep niet berekend kan worden.
De aantallen telefoontjes van intermediairs worden overigens wel geregistreerd. Deze registratie vindt plaats op basis van de bekendmaking tijdens het keuzemenu als intermediair. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Heeft u tevredenheidscijfers over de kwaliteit van de antwoorden? Zo ja, kunt u deze gegevens delen in de beantwoording? Zo nee, waarom niet?
Bij de meting van de klanttevredenheid wordt ook specifiek een uitvraag gedaan naar de kwaliteit van de informatie die wordt gegeven door de Belastingtelefoon. Dit wordt gemeten op een vijfpuntsschaal. In onderstaande tabel zijn de resultaten van 2018, afgezet tegen de streefwaarden die van toepassing zijn voor de KPI klanttevredenheid.
Wat is de reden dat de Belastingdienst niet heeft geanticipeerd op de verwachting, die kon worden afgeleid uit de capaciteitsplanning en de grote hoeveel brieven die de Belastingdienst in september heeft verstuurd, dat veel mensen de Belastingtelefoon zouden bellen? Hoe wilt u ervoor zorgen dat de Belastingtelefoon in de toekomst beter voorbereid is op «piekmomenten»? Vergt dit een aanpassing van de capaciteitsplanning?
De Belastingtelefoon heeft in september jl. een verhoogd telefonieaanbod voor toeslagen voorzien op basis van het aantal brieven dat zou worden uitgestuurd. Er belden echter meer mensen dan verwacht. Daarnaast bleek de benodigde gesprekstijd langer te zijn in deze periode omdat veel mensen vragen hadden over hun situatie. Tenslotte is de overall capaciteit beperkt, waardoor er weinig ruimte is om pieken op te vangen.
Om in de toekomst dreigende pieken van verminderde bereikbaarheid zoveel mogelijk te beperken bij de verzending van omvangrijkere berichten wordt nadrukkelijker rekening gehouden met de capaciteit van de Belastingtelefoon door bijvoorbeeld de verzending van verschillende berichten waar mogelijk meer in de tijd te spreiden.
Hou verklaart u de grotere problematiek qua bereikbaarheid in 2018 ten opzichte van 2017, gelet ook op de antwoorden op eerdere Kamervragen over de lagere gemiddelde jaarinzet aan fte in 2017 ten opzichte van 2018?2
In mijn antwoorden op vragen van de leden Omtzigt en Lodders van 9 juli 201811 heb ik aangegeven wat de oorzaken zijn van de problematiek ten aanzien van de bereikbaarheid van de Belastingtelefoon. Door de lagere bereikbaarheid zijn de wachttijden langer of hebben bellers vaker moeten proberen te bellen. Omdat bellers dan vaak even tijd nodig hebben om stoom af te blazen stijgt de afhandeltijd per gesprek. Naast de toegenomen gesprekstijd heeft ook de toename van het ziekteverzuim ervoor gezorgd dat meer capaciteit nodig was bij gelijkblijvende prestaties.
Haken, naast de mensen die de Belastingtelefoon bellen, ook de belastingadviseurs nog steeds veelvuldig af bij het bellen naar hun speciale nummer? Kunt u in een overzicht weergeven hoeveel belastingadviseurs dit jaar al zijn afgehaakt? Wat gaat u doen om deze bereikbaarheidsproblemen bij belastingadviseurs op te lossen?
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven kan de bereikbaarheid van deze specifieke groep van intermediairs niet worden gemeten. Intermediairs bellen ook naar het algemene telefoonnummer van de Belastingtelefoon 0800–0543 en maken zich vervolgens bekend als intermediair in het keuzemenu. Wel kan het percentage aangenomen telefoontjes van intermediairs worden weergegeven. Dit betreft de verhouding tussen het aantal intermediairs dat een informant heeft gesproken en het aantal intermediairs dat is aangeboden aan de wachtrij. In antwoord op vragen van de leden Lodders en Omtzigt van 8 augustus 201812 heb ik geantwoord dat het aantal afhakers in de wachtrij bij de werkstroom intermediairs relatief gering is. Uit onderstaande tabel blijkt dat dit ca. 3% betreft.
In onderstaand overzicht is in de tweede kolom aangegeven hoeveel telefoontjes van intermediairs zijn aangeboden aan de wachtrij. In de vierde kolom zijn de afhakers op het thema intermediairs in de wachtrij tot en met september 2018 weergegeven. Indien het bij het contactthema intermediairs erg druk is, kan het ook bij intermediairs voorkomen dat deze niet worden toegelaten tot de wachtrij. Deze aantallen zijn in de derde kolom van het overzicht weergegeven. Ook zijn aangenomen telefoontjes (absoluut en procentueel) en de gemiddelde wachttijd weergegeven in respectievelijk de vijfde, zesde en zevende kolom. De gemiddelde wachttijd bij intermediairs is gering, omdat telefoontjes van intermediairs met voorrang worden aangenomen.
Deze cijfers geven mij geen aanleiding om extra maatregelen te treffen naast de 160 fte extra capaciteit die ik beschikbaar heb gesteld om de bereikbaarheid voor de gehele Belastingtelefoon weer naar het niveau van het eerste halfjaar 2017 terug te brengen.
Januari
94.747
2
803
93.944
99%
17
februari
84.586
6
995
83.591
99%
21
maart
114.216
125
3.842
110.374
97%
19
april
99.437
21
2.557
96.880
97%
19
mei
87.899
92
3.153
84.746
96%
27
juni
90.169
421
3.959
86.210
95%
37
juli
90.832
311
3.859
86.973
95%
34
augustus
77.269
108
2.935
74.334
96%
30
september
74.164
252
4.495
69.669
94%
53
Hoe heeft u bepaald dat 210 fte voldoende is om de problematiek bij de Belastingtelefoon op te lossen?
In het 2e kwartaal van 2018 is op basis van de telefonie forecast van dat moment een berekening van benodigde capaciteit gemaakt. Deze berekening komt uit op een extra capaciteit van 160 fte voor de verbetering van de bereikbaarheid en 50 fte voor de verbetering van beantwoording van vragen op het gebied van wet- en regelgeving en is de best realistische inschatting. De Belastingtelefoon maakt voorafgaand aan ieder begrotingsjaar zoals gebruikelijk een capaciteitsplanning. Deze wordt altijd in het laatste kwartaal voorafgaand aan een nieuw budgetjaar gemaakt op basis van de meest actuele forecast van de hoeveelheid telefonie voor het aankomende jaar. Uitgangspunt bij deze berekening van de benodigde capaciteit van 210 fte is het halen van bereikbaarheid zoals die zich voordeed in de eerste helft 2017 en tevens het realiseren van een normale werkdruk.
Is de werving van de 210 fte al afgerond? Zo nee, hoe en wanneer gaat de werving plaatsvinden? Zo ja, hoe verklaart u dan dat er nog steeds grote problemen zijn bij de bereikbaarheid van de Belastingtelefoon?
De werving van 160 fte voor het verbeteren van de bereikbaarheid is nagenoeg afgerond, zoals hiervoor bij het antwoord op vraag 4 is toegelicht. Dit geldt ook voor de eerste tranche van 23 fte voor de verbetering van de kwaliteit van beantwoording van complexe vragen. De genoemde acties zijn er erop gericht om de bereikbaarheid ruim voor de start van de aangiftecampagne weer op het niveau van de eerste helft 2017 te hebben en de kwaliteit van beantwoording van complexe vragen te verbeteren.
Komt de 210 fte zowel ten goede aan de problematiek bij het reguliere nummer van de Belastingtelefoon als het nummer van de belastingadviseurs?
De uitbreiding van de capaciteit heeft als doel om zowel de bereikbaarheid als de kwaliteit van de wet- en regelgeving te verbeteren. De uitbreiding van de capaciteit wordt ingezet op de werkstromen waar dat nodig is. Dit geldt voor de Belastingtelefoon als geheel en daarmee ook voor de belastingadviseurs.
Heeft u al een betere inschatting over wanneer de Belastingtelefoon weer op het gewenste niveau is?
De genoemde acties zijn er erop gericht om ruim voor de start van de aangiftecampagne 2018 (in 2019) de bereikbaarheid weer op het niveau van de eerste helft 2017 te hebben en de kwaliteit van beantwoording van complexe vragen te verbeteren.
Deelt u de mening dat een online vragenservice via mijnbelastingdienst.nl een deel van de problematiek kan wegnemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe denkt u invulling te gaan geven aan een online vragenservice, een soort Q&A?
In «MijnBelastingdienst» is een onderdeel «Veel gestelde vragen» aanwezig. Ook op www.belastingdienst.nl bestaan er diverse pagina’s met «veel gestelde vragen». Het blijkt dat deze pagina’s in beperkte mate13 worden geraadpleegd. Deze online vragenservices zijn niet persoonsgebonden en kunnen daarom slechts een klein deel van de telefonie afvangen.
In de interactiestrategie14 die ik in juli 2018 naar de Tweede Kamer heb gestuurd, is aangegeven dat het streven van de Belastingdienst is om digitale interactie met burgers op termijn mogelijk te maken. Het betreft één van de ontwikkelopgaven uit deze strategie. Een belangrijke randvoorwaarde is dat dit veilig kan plaatsvinden.
Bent u bereid om op korte termijn de mogelijkheid te openen om via e-mail vragen te stellen? Zo nee, waarom niet?
Belastingplichtigen maken lang niet altijd gebruik van een beveiligde internetverbinding, waardoor het risico bestaat dat persoonlijke gegevens onbedoeld openbaar worden. Daarnaast is het niet mogelijk om de identiteit van de e-mailvragensteller vast te stellen. Dit is de reden dat het niet mogelijk is om formele berichten, zoals een belastingaangifte, een aanvraag voor toeslagen of een bezwaarschrift per e-mail bij de Belastingdienst in te dienen.
Wel stelt de Belastingdienst e-mailverkeer open voor individuele zaakgebonden gegevensuitwisseling in de processen van toezicht (inclusief kantoortoetsing), inning en dienstverlening en voor de ondersteuning van facilitaire processen. Het e-mailen is beperkt tot één nauw omschreven zaak en het verstrekken van een e-mailadres is met waarborgen omkleed.Het beleid van de Belastingdienst over het gebruik van elektronisch berichtenverkeer is neergelegd in het Besluit Fiscaal Bestuursrecht.15
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Klopt het dat belastinginspecteurs de afgelopen maanden verschillende aanhangende supportersverenigingen van amateurmuziekverenigingen een belastingaanslag heeft opgelegd, in sommige gevallen zelfs met terugwerkende kracht?
De Belastingdienst heeft de afgelopen maanden bij twee supportersverenigingen en zes steunstichtingen van amateurmuziekverenigingen naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd. De naheffingsaanslagen hebben in minimaal vier gevallen betrekking op meerdere jaren.
Heeft er een wijziging van besluit of uitvoeringsregel plaatsgevonden die deze belastingaanslag rechtvaardigt? Zo ja, welke? Klopt het dat voor de maatregel terugwerkende kracht geldt?
In het besluit Fondswerving en kantines van 20 december 2011 (BLKB2011–2594M) is een tweetal btw-goedkeuringen voor bepaalde fondswervende organisaties (waaronder steunstichtingen, stichtingen «vrienden van...» e.d.) ingetrokken per 1 januari 2012. Voor een aantal situaties is toen een overgangsregeling getroffen die inhield dat bepaalde organisaties de goedkeuring konden blijven toepassen tot 1 juli 2012.
Aanleiding voor de intrekking van de goedkeuringen was de ontvangst eind 2009 van een met redenen omkleed advies van de Europese Commissie. In dit advies werd aangegeven dat de Europese Commissie van mening was dat voornoemde goedkeuringen niet richtlijnconform waren.
Als het gevolg van het intrekken van de goedkeuringen vallen fondswervende organisaties vanaf 1 januari 2012 of 1 juli 2012 onder de normale btw-regels.
Hoeveel amateurmuziekverenigingen en/of aanhangende supportersverenigingen zijn de afgelopen jaren btw-plichtig bevonden? Wat is de reden dat deze verenigingen btw-plichtig zijn bevonden terwijl amateurmuziekverenigingen bij wet gevrijwaard zijn van het betalen van btw?
In de afgelopen jaren zijn één muziekvereniging, twee supportersverenigingen van muziekverenigingen en zeven steunstichtingen van muziekverenigingen btw-plichtig bevonden.
Amateurmuziekverenigingen zijn in beginsel btw-vrijgesteld. Dit volgt uit artikel 11, eerste lid, onderdeel f van de Wet op de omzetbelasting 1968 juncto post b35 van Bijlage B bij het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968. Uit die bepalingen volgt dat de btw-vrijstelling alleen van toepassing is voor zover de vereniging prestaties verricht die karakteristiek zijn voor amateurmuziekverenigingen.
De btw-vrijstelling voor amateurmuziekverenigingen is niet van toepassing als een muziekvereniging winst beoogt en in concurrentie treedt met ondernemers die winst beogen. Dit volgt uit de hiervoor genoemde bepalingen uit de Wet op de omzetbelasting 1968. In een dergelijk geval zijn de activiteiten van de muziekvereniging btw-belast.
Een supportersvereniging of steunstichting kan geen gebruik maken van de hiervoor beschreven btw-vrijstelling voor amateurmuziekverenigingen. Dit betekent dat de activiteiten van deze verenigingen in beginsel btw-belast zijn.
Hoeveel amateurverenigingen hebben een aanhangende supportersvereniging?
Het is mij niet bekend hoeveel amateurverenigingen een aanhangende supportersvereniging hebben.
Kunt u de Kamer ook informeren over aanhangende supportersverenigingen bij amateurverenigingen anders dan muziekverenigingen? Hoe ziet de regelgeving omtrent de btw-plicht van aanhangende supportsverenigingen in andere amateursectoren eruit? Kunt u ook deze regelgeving op de website van de Belastingdienst plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Op aanhangende supportersverenigingen zijn de normale btw-regels van toepassing. Een toelichting op deze btw-regels staat op de website van de Belastingdienst. Deze website geeft ook informatie over fondswerving in relatie tot btw.
Wat betekent de voorgestelde wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet modernisering kleine ondernemersregeling) die met ingang van 1 januari 2019 wordt gewijzigd voor deze verenigingen?
De Wet modernisering kleine ondernemersregeling regelt (kort samengevat) dat een ondernemer die in Nederland is gevestigd of aldaar een vaste inrichting heeft en van wie de omzet in een kalenderjaar in Nederland niet meer bedraagt dan € 20.000 kan kiezen voor toepassing van vrijstelling van belasting ter zake van door hem in dat en volgende kalenderjaren te verrichten leveringen van goederen en diensten. Dit gaat ook gelden voor aanhangende supportersverenigingen.
Erkent u dat de belastingaanslagen (met terugwerkende kracht) grote gevolgen hebben voor de financiële ruimte binnen een amateurmuziekvereniging en soms zelfs voor het voortbestaan van de vereniging? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik onderken in het algemeen dat naheffingsaanslagen grote financiële gevolgen kunnen hebben. De eventuele verschuldigdheid van btw vloeit echter voort uit de wet. Daar kan niet van worden afgeweken. Omdat de btw een aangiftebelasting is, berekent en betaalt de ondernemer de btw op eigen initiatief. Een naheffingsaanslag wordt opgelegd als bijvoorbeeld bij controle blijkt dat er te weinig btw op aangifte is afgedragen. Als een opgelegde naheffingsaanslag niet direct kan worden betaald, kan de ondernemer in overleg treden met de ontvanger over de mogelijkheden voor een betalingsregeling.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja
Het bericht dat farmaceutisch bedrijven voor miljarden aan belasting ontwijken |
|
Femke Merel Arissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het rapport «Medicijn voor armoede» van Oxfam Novib?1
Ja.
Uit welke wetenschappelijke publicaties heeft u opgemaakt en/of welke onderbouwing kunt u leveren dat een verlaging van de vennootschapsbelasting niet tot een «race-to-the bottom» zal leiden?
Het Kabinet verlaagt weliswaar het vennootschapsbelastingtarief (Vpb-tarief) tot 20,5% in 2021, maar dat is slechts een deel van het verhaal. Deze verlaging wordt namelijk in belangrijke mate gefinancierd met een grondslagverbreding in de vennootschapsbelasting. Deze grondslagverbredende maatregelen zijn onder andere de renteaftrekbeperking uit het Implementatiewetsvoorstel ATAD1 (Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking), de beperking van verliesverrekening voor bedrijven en de minimumkapitaalmaatregel voor banken en verzekeraars. Dit is een lastenverzwaring voor bedrijven. Per saldo bevorderen we op deze wijze het ondernemen met eigen vermogen en blijft ons tarief tegelijkertijd concurrerend. Het Kabinet is van mening dat dit niet leidt tot een uitholling van de Vpb-opbrengsten en dat er dus geen sprake is van een race naar de bodem. Bovendien komt het Nederlandse algemene Vpb-tarief ook na de verlaging naar 20,5% uit op een percentage rond het Europees gemiddelde van circa 21%.
Bent u het, in het licht van de vorige vraag, eens met de kritiek dat Nederland, dat sinds de jaren 80 stapsgewijs de vennootschapsbelasting heeft verlaagd van 48% tot 22,25%, een belangrijke aanjager is van deze «race-to-the-bottom»? Zo nee, waarom niet?
De maatschappij verandert en de belastingmix verandert mee. Uiteindelijk streven Kabinetten naar een belastingmix die zo min mogelijk verstorend werkt en past bij de politieke voorkeuren van dat moment. Dit Kabinet stelt voor de tarieven in de vennootschapsbelasting te verlagen en deze verlaging in belangrijke mate te financieren uit grondslagverbreding. Zo wordt het belastingstelsel economisch minder verstorend, terwijl de Kabinetsinzet niet zorgt voor schadelijke belastingconcurrentie.
Bent u het eens met de conclusie dat zogenaamde patentboxen, voor Nederland zou dat de innovatiebox zijn, evenzogoed leiden tot een «m race-to-the-bottom»? Zo nee, waarom niet?
De innovatiebox is een instrument dat onder andere als doelstelling heeft Nederland aantrekkelijk te maken als vestigingsplaats voor innovatieve bedrijven. In het kader van het Base Erosion Profit Shifting (BEPS)-project van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en in EU-verband zijn internationale afspraken gemaakt over de voorwaarden waar een innovatiebox minimaal aan moet voldoen. De Nederlandse innovatiebox is op onderdelen per 1 januari 2017 aangepast en voldoet daarmee aan de internationale standaard. Deze standaard moet voorkomen dat de innovatiebox als instrument voor belastingontwijking wordt gebruikt.
Bent u bereid om deze innovatiebox af te schaffen? Zo nee, waarom niet?
De innovatiebox is in 2015 geëvalueerd waarvan de resultaten op 19 februari 2016 aan de Tweede Kamer zijn aangeboden.2 In die evaluatie concluderen de onderzoekers dat de innovatiebox doeltreffend en doelmatig is. In deze conclusie is rekening gehouden met het tweeledige doel van de innovatiebox: er wordt beoogd het vestigingsklimaat voor innovatieve bedrijven te verbeteren, teneinde hoogwaardige werkgelegenheid aan te trekken en te behouden en er wordt beoogd onderzoeks- en ontwikkelingswerk in Nederland te bevorderen.3 Door de onderzoekers wordt wel geconstateerd dat de innovatiebox waarschijnlijk niet het meest krachtige middel is om R&D te stimuleren. Met oog op de dubbele doelstelling van de innovatiebox en de conclusies van de evaluatie ziet het Kabinet geen reden de innovatiebox af te schaffen. Overigens is na de evaluatie de innovatiebox per 1 januari 2017 aangepast aan de internationale OESO-standaard en is een aantal aanbevelingen uit de evaluatie overgenomen. Daarnaast heeft dit Kabinet de innovatiebox per 2018 versoberd door het effectieve tarief van 5% naar 7% te verhogen.
Hoeveel gesprekken zijn er de afgelopen 18 jaar door de Nederlandse overheid gesprekken met farmaceutische bedrijven gevoerd, op politiek dan wel ambtelijk niveau, waarbij de vennootschapsbelasting, de innovatiebox of een andere belastingmaatregel ter sprake is gekomen?
Er wordt door verschillende overheidsinstanties en op verschillende niveaus gesprekken gevoerd met belangenorganisaties en bedrijven. Dat geldt ook voor de Belastingdienst bij de uitoefening van het toezicht, ook op het gebied van de vennootschapsbelasting. Hierbij wordt, indien daartoe aanleiding bestaat, ook gesproken over de toepassing van de innovatiebox en andere belastingmaatregelen.
Kunt u inzicht geven in de verslagen van die gesprekken? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid de belastingmoraal en de bedrijfsstructuur van een farmaceutisch bedrijf bij de onderhandelingen over nieuwe geneesmiddelen te betrekken? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid wordt bij de vormgeving van fiscaal beleid en de totstandkoming van fiscale wetgeving in veel gevallen op ambtelijk niveau gesproken met externe partijen. Dit gebeurt bijvoorbeeld op initiatief van het Ministerie van Financiën, op verzoek van een externe partij of via de steeds veelvuldiger gebruikte internetconsultatie. Tijdens het plenair debat over belastingontwijking op 29 maart jl. heb ik opgemerkt dat ik meerwaarde zie in dit soort gesprekken en dat ik van plan ben dergelijke gesprekken te blijven voeren.
Het voorgaande laat onverlet dat ik geen misverstand wil laten bestaan over de rolverdeling. Geen enkele externe partij heeft een doorslaggevende stem bij de vormgeving van fiscaal beleid noch bij de totstandkoming van fiscale wetgeving. Deze externe partijen komen op voor een deelbelang. Dat is hun goed recht en nuttig in de belangenafweging, maar het deelbelang hoeft zeker niet gelijk te zijn aan het algemene belang. Uiteindelijk is dat de verantwoordelijkheid van het kabinet. Het kabinet beoordeelt op welke wijze naar zijn inschatting het algemene belang het beste wordt gediend. Het kabinet is daarop aanspreekbaar door de Staten-Generaal.
Bij wetsvoorstellen wordt in de paragraaf «Advies en consultatie» aangegeven voor welke maatregelen advies is ingewonnen of overleg heeft plaatsgevonden met externe organisaties. Waar dit het geval is, wordt dit toegelicht bij de toelichting van de desbetreffende maatregelen. Bovendien wordt mijn agenda openbaar gemaakt zodat transparant is welke gesprekken ik voer. Specifiek bij de onderhandelingen die ik met de farmacie voer ligt mijn belang in het beschikbaar krijgen van zorg voor patiënten tegen aanvaardbare kosten. Bij het bepalen welke prijs en welke macro uitgaven aanvaardbaar zijn speelt de bedrijfscultuur en de belastingmoraal geen rol. Farmaceutische bedrijven zijn uiteraard net als andere bedrijven gebonden aan de geldende fiscale wet- en regelgeving.
Bent u bereid in de toekomst bij de onderhandelingen over nieuwe geneesmiddelen eisen te stellen aan de wijze waarop een farmaceutisch bedrijf zijn belasting betaalt? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 7 ligt mijn belang bij de onderhandelingen die ik met de farmacie voer in het beschikbaar krijgen van zorg voor patiënten tegen aanvaardbare kosten. Bij het bepalen welke prijs en welke macro uitgaven aanvaardbaar zijn speelt de wijze waarop een bedrijf belasting betaalt geen rol. Farmaceutische bedrijven zijn uiteraard net als andere bedrijven gebonden aan de geldende fiscale wet- en regelgeving.
Deelt u de mening dat de 3,8 miljard euro belasting die farmaceutische bedrijven ontweken hebben, besteed had kunnen worden aan het verbeteren dan wel toegankelijker maken van medische zorg? Zo niet, waarom niet?
Door het vaststellen van de aanslag door de Belastingdienst wordt datgeen in de heffing betrokken wat op basis van de Nederlandse wet- en regelgeving aan Nederland toekomt. De afgelopen jaren is echter gebleken dat bedrijven door internationale ontwijkingstructuren de belastingheffing kunnen uitstellen of afstellen waardoor de kosten van algemene voorzieningen, waaronder de medische zorg, worden afgewenteld op burgers en bedrijven die wel gewoon aan hun fiscale verplichtingen voldoen. Het Kabinet wil daarom belastingontduiking en belastingontwijking aanpakken. Dit gebeurt op basis van internationale, Europese maar ook nationale initiatieven. Ik heb u geïnformeerd over het Kabinetsbeleid op dit punt en de daar uit voortvloeiende initiatieven in mijn brief van 23 februari jl.
Wat is uw oordeel over het voornemen van de farmaceutische bedrijven om te komen tot een gezamenlijk gedragscode over «verantwoorde prijsstelling»? Deelt u de mening van Farma ter Verantwoording dat zulke gedragscodes vaak gebruikt worden als doekje voor het bloeden en om wettelijke ingrepen zoals prijscontroles te voorkomen?
Ik ben voorstander van zelfregulering indien dit ook daadwerkelijk leidt tot een structurele verandering. Met het opstellen van een gedragscode erkennen de leden van de Vereniging voor Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) dat farmaceutische bedrijven een belangrijke maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben in het duurzaam betaalbaar houden van innovatieve geneesmiddelen en dat zij daarnaar willen handelen. De VIG erkent dat het anders moet. Dit vind ik een bijzonder positieve ontwikkeling. Ik kijk daarom met bijzondere interesse uit naar het definitieve resultaat. Daarbij heb ik de verwachting dat de gedragscode vastlegt wat ongewenst gedrag is en wat de voelbare consequenties zijn voor bedrijven die zich er niet aan houden.
Wel ben ik realistisch over de beperkte reikwijdte ervan: De gedragscode zal slechts voor leden van de VIG gelden, niet-leden zijn er niet aan gehouden. Het is ook geen alternatief voor beleidsmaatregelen die prijzen van geneesmiddelen moeten beheersen, eerder een extra stukje van de puzzel.
Deelt u de mening dat er niet op vertrouwd kan worden dat bedrijven met een aantoonbaar dubieuze (belasting)moraal zichzelf winstbeperkende maatregelen zullen opleggen?2
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik niet ingaan op de manier waarop individuele bedrijven hun belastingplicht voldoen. In zijn algemeenheid geldt dat het in de jurisprudentie aanvaard is dat het belastingplichtigen in beginsel is toegestaan fiscaal de meest voordelige weg te kiezen5, maar dat is niet onbegrensd. Het is niet voor niets dat in de jurisprudentie ook het leerstuk van de wetsontduiking (fraus legis) zich heeft ontwikkeld. Ook de rol van de wetgever mag hier niet worden miskend en juist op dat punt heb ik in mijn brief van 23 februari 2018 aangekondigd een pakket maatregelen te treffen die ten doel hebben internationale belastingontwijking met wetgeving aan te pakken.
Het bericht ‘Fiscus blijft informatie achterhouden in rechtszaken om kinderopvangtoeslag’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich dat u in de beantwoording op eerdere Kamervragen heeft aangegeven dat de Belastingdienst zich in het bestuursrecht vanzelfsprekend zal houden aan de uitleg van de Hoge Raad, die in het onderhavige geval inhoudt dat de Belastingdienst alle op de zaak hebbende stukken zal overleggen (de uitleg daarvan van de Hoge Raad is als volgt: «Tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoren niet slechts de stukken die de inspecteur heeft gebruikt ter onderbouwing van zijn besluit. Daartoe behoren in beginsel ook stukken als hiervoor onder i) en ii) bedoeld die de inspecteur wel ter beschikking staan of hebben gestaan maar die hij niet heeft gebruikt ter onderbouwing van zijn besluit»)?
Ja. Ik heb op Kamervragen van het lid Omtzigt over de uitleg van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geantwoord:
«Vanzelfsprekend geldt voor de Belastingdienst de omschrijving zoals deze door de Hoge Raad is verwoord.»
Ik merk in dit verband nog het volgende op. Uitgangspunt is dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken worden overgelegd. Natuurlijk kan er in een concreet geval discussie ontstaan wat precies onder dit begrip valt. Dit betekent ook dat niet voor alle stukken in het project CAF-11 eenduidig kan worden vastgesteld welke onder de reikwijdte van 8:42 van de Awb vallen. Ik heb de Landsadvocaat gevraagd te beoordelen of er in de lopende CAF11-beroepszaken op de zaak betrekking hebbende stukken zijn die niet eerder aan de rechter zijn verstrekt. De Landsadvocaat heeft in dat kader aangegeven dat in een dossier als het onderhavige niet bij voorbaat kan worden gezegd dat verslagen van bevindingen en werkaantekeningen (notities van verrichte werkzaamheden, zoals de aantekening dat een brief is verstuurd en telefoonnotities, tenzij deze betrekking hebben op contactmomenten) kwalificeren als op de zaak betrekking hebbende stukken. Dat zal echt van geval tot geval moeten worden beoordeeld, ook omdat de inhoud van de betreffende stukken per zaak verschilt. Ik heb in dit kader de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: Toeslagen) laten weten dat uit een oogpunt van transparantie en om onnodige discussies te voorkomen over de reikwijdte van het begrip op de zaak betrekking hebbende stukken ik in beginsel een ruimhartige verstrekking van stukken voorsta.
In de lopende beroepsprocedures in het CAF 11 Hawaii project betekent dit bijvoorbeeld dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken gecontroleerd worden en zo nodig aangevuld worden. Het verslag van bevindingen en de werkaantekeningen (waaronder telefoonnotities) worden bovendien in alle zaken proactief verstrekt, ook als ze in die concrete zaak strikt genomen niet op de zaak betrekking hebben. Indien een belanghebbende verzoekt om andere stukken zeg ik toe dat ruimhartig met dit verzoek zal worden omgegaan. Voor de goede orde vermeld ik nog wel dat bovenstaande onverlet laat dat in een uitzonderlijk geval bepaalde passages of stukken met een beroep op artikel 8:29 Awb uitsluitend aan de rechter zullen worden verstrekt, bijvoorbeeld als het gaat om controlestrategische informatie of informatie over derden.
Betekent dit dus dat als de telefoonnotities toegevoegd dienen te worden, alle telefoonnotities toegevoegd dienen te worden (tenzij een beroep gedaan wordt op artikel 8:29 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij de Belastingdienst gemotiveerd aangeeft waarom bepaalde stukken niet verschaft worden of alleen aan de rechter gegeven worden)?
Nee. In zijn algemeenheid geldt, voor andere zaken dan CAF 11, dat van geval tot geval zal moeten worden beoordeeld of notities zich inhoudelijk kwalificeren als op de zaak betrekking hebbende stukken ex artikel 8:42 Awb. Gezien de ruime interpretatie die ik voorsta zullen in afwijking daarvan in de onderhavige casus wél alle telefoonnotities (proactief) verstrekt worden.
Heeft u kennisgenomen van het artikel in Trouw: «Fiscus blijft informatie achterhouden in rechtszaken om kinderopvangtoeslag»?1
Ja.
Klopt het dat de fiscus niet alle telefoonnoties in het dossier gestopt heeft in de onderhavige casus?
Ja, niet alle notities zijn overgelegd, omdat een aantal ervan door Toeslagen niet zijn gekwalificeerd als op de zaak betrekking hebbend stuk.
Wilt u controleren of alle gespreksnotities overhandigd zijn en een lijst geven van de telefoonnotities, die niet overhandigd zijn? Wilt u dan vooral kijken naar bijvoorbeeld notities met de data 10 juli 2014 en 9 december 2014?
In deze zaak zijn niet alle notities overhandigd. Zoals aangegeven bij vraag 1 ben ik van mening dat deze notities, de werkaantekeningen en het verslag van bevindingen ruimhartig moeten worden verstrekt. Ik heb Toeslagen opdracht gegeven deze stukken alsnog proactief aan belanghebbenden beschikbaar te stellen, ook wanneer ze strikt genomen niet als op de zaak betrekking hebbend kwalificeren.
Klopt het dat op 9 december 2014 bij de notitie staat: «LET OP!: Burger niet melden dat er sprake was van rechtsmatigheidsonderzoek ivm verhoogd toezicht. Bij bezwaar, klacht of andere afwijkende behandeling (waarbij sprake is van toekenning), dient de behandelaar contact op te nemen met het IST team via Toeslagen IST CAF_Postbus. Beoordeling CAF11, geen toekenning, bewijsstukken niet akkoord»?
Ja. Deze notitie is een collegiale handreiking om de collega’s die belast zijn met de (bezwaar)behandeling de context van deze bezwaren mee te geven. Het is geen vastgestelde werkinstructie, maar interne communicatie op operationeel niveau. De handreiking is bedoeld om collega’s erop te attenderen dat een specifieke toezichtsactie rond deze aanvraag heeft plaatsgevonden. Het toezicht is mede ingegeven door de mogelijke rol van het betrokken gastouderbureau als facilitator van misbruik. Het betrokken gastouderbureau mocht er op dat moment niet van op de hoogte raken dat er een toezichtsonderzoek naar zijn eventuele rol als facilitator liep, om het onderzoek niet te verstoren. Uiteraard dient elk bezwaar aan de hand van wet- en regelgeving beoordeeld te worden. Om te waarborgen dat dit op gelijke wijze gebeurt, is een team verantwoordelijk voor de coördinatie hiervan.
Deelt u de mening dat deze notities gewoon aan de rechter voorgelegd hadden moeten worden en dat het aan de rechter (en dus niet aan de Belastingdienst) is om te bepalen of zij relevant zijn voor de zaak?
Ja. Zoals in het antwoord bij vraag 1 is aangegeven zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld of notities kwalificeren als op de zaak betrekking hebbende stukken ex artikel 8:42 van de Awb. Ik sta daarbij een ruimhartige verstrekking van stukken voor. Deze notities hadden naar mijn mening in de betreffende zaak aan de rechter moeten worden overgelegd.
Klopt het dat de Belastingdienst tijdens de zitting verklaarde dat het de bevindingen van 30 september 2014, waarin stond dat er recht was op zorgtoeslag, niet in het dossier gedaan had «omdat het niet relevant was voor de beslissing om toeslag stop te zetten»?
Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt inderdaad dat de vertegenwoordiger van Toeslagen heeft aangegeven van mening te zijn dat het verslag van bevindingen geen op de zaak betrekking hebbend stuk is, omdat de aantekeningen daarin niet van invloed zijn geweest op de vaststelling van het recht op kinderopvangtoeslag. Tevens heeft de procesvertegenwoordiger aangeboden om notities te overleggen. In zijn uitspraak van 25 september jl. heeft de bestuursrechter overigens het verzoek van eiseres om de Belastingdienst op te dragen nadere stukken, zoals telefoonnotities of andere interne notities in het geding te brengen afgewezen. Tevens heeft de bestuursrechter (ten overvloede) geoordeeld dat indien de inhoud van de nadere stukken in de procedure zou worden betrokken, dat niet tot een ander oordeel over de bestreden besluiten of de verzoeken tot schadevergoeding zou leiden.
Deelt u de mening dat het aan de rechter en aan de rechter alleen is om te bepalen of dit stuk relevant is?
De inzage in op de zaak betrekking hebbende stukken komt als eerste aan de orde in de bezwaarfase (artikel 7:4, tweede lid, van de Awb). Het is dus onvermijdelijk dat Toeslagen in die fase beoordeelt wat op de zaak betrekking hebbende stukken zijn. Voor de verdere ontwikkeling van het dossier heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 4 mei 2018 richtlijnen gegeven (de in vraag 1 geduide «stukken als hiervoor onder i) en ii) bedoeld «).
Wanneer in geschil is of een stuk te kwalificeren is als zijnde «op de zaak betrekking hebbend» is het laatste woord uiteraard aan de rechter.
Wilt u de antwoorden op vragen 13, 14, en 15 herzien die vragen naar interne instructies om onder andere toeslagen niet toe te kennen? U ontkende dat ze bestonden, maar misschien ligt dat nu genuanceerder?2
Ik heb op 30 augustus jl. in antwoord op vragen van het lid Omtzigt aangegeven dat ik de bedoelde instructies niet heb aangetroffen. Dit is nog steeds het geval. Er is op dit moment dan ook geen aanleiding de genoemde antwoorden te herzien. Wel merk ik op dat Toeslagen in sommige gevallen – om te voorkomen dat ten onrechte toekenning plaatsvindt – geen toeslagen toekent dan nadat de bewijsstukken aangeleverd en beoordeeld zijn. Dit heeft Toeslagen ook op de gebruikelijke wijze gedaan bij de toeslagaanvragers van het desbetreffende gastouderbureau Zoals ik ook in de begeleidende Kamerbrief aangegeven heb, zijn de beschikkingen tot stopzetting van de toeslagen in de CAF 11 zaken onvoldoende gemotiveerd, is Toeslagen te karig geweest met het verstrekken van informatie en heeft de behandeling te lang geduurd.
Wilt u zich niet verbergen bij het antwoorden achter het feit dat het een lopende zaak is, aangezien het juist dan belangrijk is dat alle stukken op tafel liggen tijdens de rechtszaak en de rechter op basis van álle stukken een besluit kan nemen?
Zoals in het antwoord bij vraag 1 is aangegeven zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld of notities kwalificeren als op de zaak betrekking hebbende stukken ex artikel 8:42 van de Awb. Ik sta daarbij een ruimhartige verstrekking van stukken voor.
Is het in het CAF11-dossier vaker gebeurd dat niet alle stukken zijn overlegd aan de rechter?
Toeslagen beoordeelt of stukken kwalificeren als «op de zaak betrekking hebbend». Gebleken is dat daarbij in het verleden in individuele gevallen een onjuiste beoordeling is gemaakt. Ik sta een ruimhartige verstrekking van stukken voor. Dit betekent dat in de lopende beroepszaken alsnog alle in het antwoord op vraag 1 genoemde stukken zullen worden verstrekt, ongeacht of zij strikt genomen kwalificeren als op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 Awb.
Welke maatregelen neemt u naar aanleiding van het achterhouden van notities bij de rechter, tegen het arrest van de Hoge Raad in en tegen uw belofte aan de Kamer?
Ik heb de Landsadvocaat gevraagd om de behandeling van de dossiers, die op dit moment nog onder de rechter zijn, over te nemen en in dat kader te beoordelen of Toeslagen alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Daarbij sta ik een ruimhartige interpretatie van dit begrip voor, zeker als belanghebbende om bepaalde stukken heeft gevraagd. Als blijkt dat niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd, zullen deze alsnog worden ingebracht.
Wat kan een burger (of bedrijf) doen wanneer hij vermoedt dat de Belastingdienst niet alle stukken overlegt bij de rechter in het bestuursrecht? Heeft de burger op dit moment enig rechtsmiddel?
Als een belanghebbende gemotiveerd heeft gesteld dat een bestuursorgaan niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, dan kan hij de rechter vragen het bestuursorgaan te verplichten deze stukken alsnog over te leggen. Indien het bestuursorgaan niet voldoet aan de verplichting om stukken over te leggen, is het op grond van artikel 8:31 van de Awb aan de rechter om daaruit de gevolgtrekkingen te maken die hem geraden voorkomen.
Volledigheidshalve merk ik hierbij op dat een belanghebbende ook in de bezwaarfase via een verzoek om een voorlopige voorziening een rechterlijk oordeel omtrent de volledigheid van het dossier kan vragen. In de praktijk wordt van deze mogelijkheid ook gebruik gemaakt.
Is het hier gesignaleerde probleem een incidenteel probleem of een structureel probleem?
Zoals in het antwoord bij vraag 1 is aangegeven zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld of notities kwalificeren als op de zaak betrekking hebbende stukken ex artikel 8:42 van de Awb. In zoverre kan niet gesproken worden van een structureel probleem: Iedere zaak staat immers op zichzelf. Ik heb in het antwoord op vraag 1 aangegeven dat ik een ruimhartige verstrekking voorsta. In zijn algemeenheid zal dat (moeten) leiden tot het verstrekken van stukken dan in deze specifieke casus is gebeurd. Ik verwijs verder naar de begeleidende brief aan uw Kamer.
Kunt u garanderen dat de Belastingdienst telkens het volledige dossier aan de rechter voorlegt? Welke acties zult u ondernemen om daarvoor te zorgen?
Zoals in het antwoord bij vraag 1 is aangegeven zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld of notities kwalificeren als op de zaak betrekking hebbend stuk ex artikel 8:42 van de Awb. Ik sta daarbij een ruimhartige verstrekking van stukken voor. In dat kader dient de Belastingdienst bij twijfel over de vraag of een stuk op de zaak betrekking heeft, dit stuk te verstrekken. Ik verwijs verder naar de begeleidende brief aan uw Kamer.
Wilt u nog dat ik u herinner aan het feit dat:
Ik heb Toeslagen opdracht gegeven om in zaken waarin de behandeling van het bezwaarschrift langer heeft geduurd dan twee jaar, ook als door de ouders daar niet om is verzocht, immateriële schadevergoeding toe te kennen vanwege schending van de redelijke termijn. Ik verwijs verder naar de begeleidende brief aan uw Kamer.
In mijn brief van 11 september jl. (Kamerstuk 31 066, nr. 428) heb ik als volgt gereageerd op de vraag van uw Kamer of er in het kader van het onderzoek naar «Geen powerplay maar fair play» een intern onderzoek is gedaan naar de operatie «CAF 11 Hawaii». En indien dit het geval was, of uw Kamer het rapport uit 2015 zou mogen ontvangen.
«Het onderzoek «Geen powerplay maar fair play» is een onderzoek van de Nationale ombudsman uit 2017. Naar aanleiding van dit rapport van de ombudsman is er geen intern onderzoek naar «CAF 11 Hawaii» uitgevoerd. Wel heeft de Belastingdienst een zelfevaluatie uitgevoerd naar de casus in februari 2016. De zelfevaluatie viel dus niet onder de gestelde vraag, maar het was tegelijkertijd beter geweest om het bestaan van deze eerdere zelfevaluatie wel te noemen.
Ik heb uw Kamer op 30 augustus en 4 september jongstleden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nrs. 3085 en 3086) respectievelijk zes en twee interne documenten over de kinderopvangtoeslag ter vertrouwelijke inzage toegestuurd.
Bij het vertrouwelijk verstrekken van documenten over deze casus zijn in eerste instantie abusievelijk twee documenten niet meegestuurd. Een van deze stukken is in eerste instantie niet gevonden. Van het andere stuk is ten onrechte geoordeeld dat het niet op CAF 11 betrekking had. Ik heb deze stukken zodra het bestaan ervan mij duidelijk werd, aan uw Kamer gestuurd.»
Bij hoeveel ouders is de kinderopvangtoeslag op vergelijkbare wijze stopgezet in 2014 en 2015? Kunt u aangeven hoe die zaken zijn afgehandeld?
In het project CAF 11 Hawaii is in 235 gevallen de kinderopvangtoeslag in 2014 stopgezet. Het project CAF 11 Hawaii heeft niet geleid tot stopzettingen van kinderopvangtoeslag in 2015.
Bent u bereid om de gang van zaken rond het stopzetten van de kinderopvangtoeslag nader te onderzoeken en hier serieuze openbare lessen uit te trekken?
Zoals is aangegeven in de brief aan de Nationale ombudsman van 7 november 2017 (2017–0000211077), die op 10 november 2017 naar uw Kamer is gestuurd, werd de methode van stopzetting al voor de start van het onderzoek door de Nationale ombudsman niet meer gehanteerd. Voorts verwijs ik naar de begeleidende brief aan uw Kamer.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk en binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoord.
Het feit dat zonnepanelen meegenomen worden in de onroerendezaakbelasting |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 april 2018?1 Wat is de achtergrond van deze zaak?
Ja, ik ben bekend met deze uitspraak. Op 17 april 2018 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden3 uitspraak gedaan in een beroepsprocedure over de WOZ-waarde van een woning. Onderdeel van het geschil was de vraag of bij de waardering in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) terecht de invloed op de waarde van de aanwezige zonnepanelen op het dak van de woning is meegenomen. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft deze vraag bevestigend beantwoord.
Het uitgangspunt bij de WOZ-waardering is dat de onroerende zaak (de woning) met alle onroerende delen in de waarde wordt betrokken. De vraag is derhalve of zonnepanelen op een dak al dan niet onroerend zijn.
In zijn uitspraak van 17 april 2018 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de zonnepanelen in de betreffende casus als onroerende delen van de woning aangemerkt omdat deze naar aard en inrichting bestemd zijn om duurzaam ter plaatse te blijven. Daarbij heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de (technische) mogelijkheid dat de eigenaar bij verhuizing de zonnepanelen meeneemt, niet relevant geacht.
Dat deze mogelijkheid niet van invloed is op de vraag of zonnepanelen al dan niet in de waarde moeten worden betrokken, acht ik in lijn met de grondslag in de Wet WOZ. Bij het vaststellen van de WOZ-waarde wordt immers uitgegaan van de marktwaarde van een woning op de waardepeildatum. De intenties van een eigenaar, zoals het meenemen van de zonnepanelen bij een verhuizing, zijn hierbij niet van belang.
Tellen zonnepanelen ook mee in de WOZ-waarde en de grondslag van de onroerendezaakbelasting (ozb) wanneer zij door de huiseigenaar verwijderd en meegenomen worden bij de verhuizing? Zo ja, waarom? Hoe verhoudt zich dit tot de grondslag, te weten «de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding»?2
Zie antwoord vraag 1.
Welke gemeenten hebben naar aanleiding van dit arrest besloten zonnepanelen mee te nemen in de te betalen ozb?
Het gevolg van de huidige systematiek van de waardebepaling in het kader van de Wet WOZ is dat zonnepanelen in principe worden meegenomen in de WOZ-waarde. De te betalen onroerendezaakbelasting (hierna: ozb) wordt berekend op basis van de WOZ-waarde.
Gemeenten hebben op grond van artikel 220d van de Gemeentewet de mogelijkheid in de gemeentelijke belastingverordening bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de ozb uitzonderingen op te nemen voor specifieke (gedeelten van) onroerende zaken. Er is geen overzicht beschikbaar van hoe gemeenten omgaan met de waardering van zonnepanelen en of zij al dan niet gebruik maken van de uitzonderingsbepaling in de Gemeentewet.
Door de systematiek van de ozb zullen woningeigenaren meer ozb moeten betalen wanneer de aanwezigheid van zonnepanelen tot een hogere WOZ-waarde leidt en zonnepanelen niet zijn uitgezonderd van de heffing van ozb. In de praktijk zal dit bedrag echter beperkt zijn doordat de investering in zonnepanelen vaak beperkt is in relatie tot de totale marktwaarde van een woning. De toename van de marktwaarde is in de regel slechts een gedeelte van deze investering. Uitgaande van een gemiddeld ozb-tarief voor woningen zal het bedrag dat de eigenaar van de zonnepanelen potentieel meer aan ozb moet betalen voor een gemiddeld huishouden, naar schatting tussen de € 5 en € 10 per jaar liggen. In de casus die is beschreven in de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 april 2018 was de toename van het verschuldigde bedrag aan ozb ongeveer € 6,25.
De situatie voor bedrijfspanden wijkt niet wezenlijk af van de situatie voor woningen. Net als bij woningen kunnen investeringen leiden tot een verhoging van de WOZ-waarde. Het effect hiervan moet ook hier gezien worden in relatie tot de marktwaarden van deze bedrijfspanden.
Wat betekent dit voor de ozb van huiseigenaren met zonnepanelen? Hoeveel gaan zij meer betalen aan ozb?
Zie antwoord vraag 3.
Wat betekent dit voor bedrijfspanden die willen verduurzamen en vaak een groter oppervlakte gebruiken voor zonnepanelen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt dit arrest en dit potentieel beleid van gemeenten zich tot het streven van het kabinet om verduurzaming en duurzame energie te bevorderen?
Aan alle sectortafels van het Klimaatakkoord is gevraagd om bij het maken van afspraken ook specifiek te kijken naar alle vormen van wet- en regelgeving die nodig zijn om de opgave te halen en te laten passen in de langetermijntransitie. Het gaat daarbij zowel om bestaande wet- en regelgeving die in de huidige vorm een belemmering vormt, als om nieuwe wet- en regelgeving die noodzakelijk wordt geacht om de opgave te realiseren.
Het kabinet is daarnaast op 14 februari 2018 met de decentrale overheden een interbestuurlijk programma (hierna: IBP) gestart om de komende tijd een aantal uitdagingen, waaronder de energietransitie, gezamenlijk op te pakken. In het IBP staan negen maatschappelijke opgaven centraal. Binnen het IBP wordt ook gesproken over benodigde, dan wel belemmerende wet- en regelgeving, indien dit nodig is om deze opgaven aan te pakken. Hieronder valt ook fiscale wet- en regelgeving voor decentrale overheden. Hoewel de ozb systematiek nog tegen het licht is gehouden bij de verkenning voor de hervorming van het lokaal belastinggebied, hetgeen leidde tot een brief aan de Tweede Kamer4, zal uit bovengenoemde trajecten moeten blijken of hier verdere evaluaties ten aanzien van de lokale belasting of de ozb uit voortkomen. Het kabinet wacht de uitkomsten van deze overleggen af, alvorens een definitief standpunt in te nemen.
Is er sprake van structureel overleg met gemeenten zodat (fiscaal) beleid van gemeenten en overheid om verduurzaming te stimuleren elkaar niet tegenwerkt? Zo ja, kan deze kwestie ook meegenomen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Voldoet de huidige systematiek van de ozb nog wel aan de vereisten van deze tijd, zoals rond verduurzaming? Wanneer is de systematiek voor het laatst tegen het licht gehouden?
Zie antwoord vraag 6.
Is het kabinet voornemens dit systeem in deze kabinetsperiode te evalueren? Zo ja, wanneer?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat fiscaal beleid niet op een dergelijke wijze verduurzaming bij particulieren zou moeten tegengaan, zeker niet wanneer dit gepaard gaat met hogere lasten?
Zie antwoord vraag 6.
Herinnert u zich dat u in het dossier van de kinderopvangtoeslag eerst ontkend heeft dat een document bestond, het document daarna vertrouwelijk ter inzage legde en later nog meer relevante documenten terugvond, nadat het dagblad Trouw erover gepubliceerd had?
Ik herinner mij de gang van zaken zoals ik heb toegelicht in de brief over dit onderwerp die ik u heden heb gestuurd.
Herinnert u zich dat de Kamer nu meerdere keren om de managementinformatie gevraagd heeft over de problemen bij de erf- en schenkbelasting, zowel in de periode van het najaar van 2017 als in de periode april–juni 2018?
Ja.
Herinnert u zich dat er in het najaar van 2017 meer dan 400 miljoen euro niet binnenkwam? En herinnert u zich dat de inkomsten in de eerste helft van 2018 ook honderden miljoenen euro’s lager zijn dan in eerdere jaren, zodat het budgettaire belang van deze vragen zeer aanzienlijk is?
Als gevolg van de vertraging in de uitvoering gaan geen belastinginkomsten verloren. Het gaat om een inter-temporeel effect.
Herinnert u zich dat u geen feitenrelaas verschaft heeft over die periode, hoewel daar wel om gevraagd is in het schriftelijk overleg en u de Kamer dus ook niet op een andere wijze op de hoogte gebracht heeft van de bij u beschikbare informatie en alle informatie die bij de Belastingdienst beschikbaar was?
Ik heb de Kamer voorzien van de informatie waar om gevraagd is. Onder meer:
Ik heb in de brieven van 31 januari en 4 juli de feitelijke toedracht van de vertraging uitgebreid beschreven.
Herinnert u zich dat u persisteert in het niet verschaffen van welke managementrapportage en welke memo dan ook over de erf- en schenkbelasting?
Ik heb de Kamer steeds zo goed mogelijk voorzien van alle relevante informatie in geobjectiveerde vorm. Ik weiger geen informatie. Ik heb daarbij wel aangegeven dat het staand beleid van het kabinet is om documenten die zijn opgesteld voor intern beraad geen onderwerp te maken van het politieke debat. Voor het goed functioneren van het ambtelijke apparaat is het noodzakelijk dat het mogelijk is om in vertrouwelijke sfeer van gedachten te wisselen.
Herinnert u zich dat de regering aan de Kamer schreef: «Informatie die op basis van de Wob kan worden openbaar gemaakt, kan uiteraard niet worden geweigerd als een Kamerlid daarom vraagt»?1
Ja.
Kunt u per ommegaande de volgende stukken, die eerder gevraagd zijn, aan de Kamer doen toekomen: «alle memo’s over de schenk- en erfbelasting, bekend bij de Belastingdienst, zowel rond september t/m november 2017 als rond mei t/m juli 2018. Het gaat hierbij dus om alle memo’s, e-mails en dergelijke van binnen de Belastingdienst en een aparte set van alle informatie die bij de Staatssecretaris terecht gekomen is»?2
Het is staand beleid van het kabinet om documenten die zijn opgesteld voor intern beraad geen onderwerp te maken van het politieke debat. Voor het goed functioneren van het ambtelijke apparaat is het noodzakelijk dat het mogelijk is om in vertrouwelijke sfeer van gedachten te wisselen. Vanzelfsprekend geef ik wel graag alle relevante informatie uit de gevraagde documenten aan uw Kamer, voor zover dat nog niet is gebeurd in een van de in antwoord 4 genoemde stukken.
Herinnert u zich de regering eerder schreef over het informatierecht van de Kamer: «De notitie onderscheidt dit soort gevallen van de situatie waarin een bewindspersoon in eerste instantie een document niet verstrekt, zonder daarbij een uitdrukkelijke weigering uit te spreken, of zich te beroepen op het belang van de staat. De Kamer kan in dit niet-verstrekken (eventueel na overleg) berusten. Maar als de Kamer volhardt in haar verzoek, zal de bewindspersoon het document alsnog moeten verstrekken, of definitief moeten weigeren met een beroep op het belang van de staat»?3
Ja.
Kunt u deze vraag om informatie expliciet behandelen als een volharding van het verzoek en de gevraagde documenten verstrekken?
Ik ben van oordeel dat ik u voldoende heb geïnformeerd. Ik heb zeer uitvoering met uw Kamer gecorrespondeerd en al uw vragen beantwoord.
Indien u (een deel van de) gevraagde documenten niet wenst te verstrekken, wilt u die weigering dan voorleggen aan het kabinet?
Ik ben van oordeel dat ik u voldoende heb geïnformeerd. Ik heb zeer uitvoering met uw Kamer gecorrespondeerd en al uw vragen beantwoord. Het is staand kabinetsbeleid om documenten die zijn opgesteld voor intern beraad geen onderwerp te maken van het politieke debat.
Indien u (een deel van de) gevraagde documenten niet wenst te verstrekken, doet u dan een beroep op het belang van de staat? Wilt u dit belang van de staat dan nader motiveren?
Ik ben van oordeel dat ik u voldoende heb geïnformeerd. Ik heb zeer uitvoering met uw Kamer gecorrespondeerd en al uw vragen beantwoord. Het is staand kabinetsbeleid om documenten die zijn opgesteld voor intern beraad geen onderwerp te maken van het politieke debat.
Beseft u dat u elk document dat u weigert en later toch openbaar moet maken (bijvoorbeeld onder de Wob) alsnog als een addendum bij deze vragen aan de Kamer dient te sturen?
Een bewindspersoon kan de Kamer voldoende informeren zonder de onderliggende originele documenten aan de Kamer te zenden. Als er vervolgens op grond van de Wob een verzoek wordt gedaan naar de onderliggende documenten zelf, kan het zijn dat er (delen van) documenten openbaar worden gemaakt. Een goede informatievoorziening staat immers niet gelijk aan het toezenden van alle documenten waarover een bewindspersoon beschikt. In dit kader meld ik u dat vandaag een besluit is genomen op een Wob-verzoek over de problemen bij de schenk- en erfbelasting. U kunt het besluit en de bijbehorende stukken vinden op www.rijksoverheid.nl/wob-verzoeken.
Herinnert u zich dat u vergeten bent deze vraag te beantwoorden: «De leden van de CDA-fractie constateren dat de Staatssecretaris in zijn brief van 12 juli 2018 heeft geschreven dat een brede analyse heeft plaatsgevonden van de 19 ict-domeinen van de Belastingdienst. Deze leden zouden deze analyse graag ontvangen»?4
Ik heb deze vraag beantwoord op pagina 21 van de antwoorden op uw inbreng voor het schriftelijk overleg:
«De leden van de fractie van het CDA vragen of zij de onderliggende documenten van de ICT-analyse mogen ontvangen. Ik heb een brede analyse laten uitvoeren naar de 19 ICT-domeinen van de Belastingdienst. Uw Kamer heeft op 5 juni jl. in een vertrouwelijke briefing een uitgebreide toelichting gekregen over deze analyse en de huidige stand van zaken van de ICT. Tijdens deze briefing is met voorbeelden aangegeven welke domeinen wel en welke domeinen nog niet op orde zijn. Ook is toegelicht dat op dit moment wordt gewerkt aan de verschillende domeinarchitecturen, die uiteindelijk een goed beeld zullen geven van de huidige en toekomstige gewenste situatie, inclusief de beoogde transitie. De kern van de informatie uit de vertrouwelijke briefing is na afloop openbaar gemaakt.15 De onderliggende documenten van deze analyse kunnen vanuit het oogpunt van veiligheid niet openbaar gemaakt worden.»
Kunt u de brede analyse die heeft plaatsgevonden van de 19 ict-domeinen van de Belastingdienst aan de Kamer doen toekomen? (en wel integraal)
De 19 ict-domeinen zijn doorgelicht om de technische en functionele staat in beeld te brengen. Deze analyse bevat vertrouwelijke informatie. U heeft in een vertrouwelijke briefing uitgebreide toelichting gekregen over de analyse en de stand van zaken van de ICT. De kern van de informatie is na afloop openbaar gemaakt.16 De onderliggende documenten van deze analyse kunnen vanuit het oogpunt van veiligheid niet openbaar gemaakt worden.
Was u in control bij de afdeling schenk- en erfbelasting in de periode april tot en met juni 2018?
De managementinformatie was in die periode ontoereikend. Daardoor werd te laat duidelijk dat de achterstanden in de aanslagoplegging niet werden ingelopen en dat daarbij ook de reguliere maandelijkse stroom aangiften niet werd bijgehouden. Er kon niet tijdig worden onderkend wat de gevolgen waren van de fout in het nieuwe aanslagopleggingssysteem en hoeveel extra capaciteit nodig was voor het opleggen van aanslagen om de achterstand in te halen. De achtergrond daarvan is dat de bestuurlijke informatie voor de nieuwe systemen nog in ontwikkeling is, omdat prioriteit is gegeven aan het in gebruik nemen van het nieuwe systeem boven het volledig afbouwen ervan (inclusief bestuurlijke informatievoorziening).
Zoals ik in het schriftelijk overleg17 heb aangegeven, was de maandplanning nog niet gebaseerd op een inschatting van de beschikbare productiecapaciteit en niet getoetst door de controlafdeling. De vraag of de Belastingdienst de achterstand nog in 2018 kon wegwerken werd getoetst aan de hand van de jaarplanning. Dit leidde tot de inschatting dat de realisatie van de jaarplanning ondanks de ontwikkelingen nog steeds binnen bereik lag. Deze inschatting bleek begin juli onjuist.
Door het gebrek aan deze managementinformatie was de afdeling schenk- en erfbelasting en daarmee ikzelf niet in staat om adequaat te signaleren en waar nodig bij te sturen. Dat blijkt ook uit het feit dat het te laat duidelijk was dat de achterstanden in de aanslagoplegging niet werden ingelopen en dat daarbij ook de reguliere maandelijkse instroom niet werd bijgehouden in het systeem. Door de beheersmaatregelen die ik sindsdien heb getroffen, zijn wij beter in control en worden de achterstanden versneld ingelopen.
Waar komen de 150 extra medewerkers voor de zomertaskforce vandaan en hoe goed waren zij opgeleid?
Deze medewerkers zijn afkomstig uit andere delen van de directie Particulieren. Zij zijn of worden opgeleid voor het toezicht op de IH-aangiften en konden door die ervaring met een compacte instructie en uitleg van de regelgeving doeltreffend worden ingezet op het toezicht op de aangiften erfbelasting.
Hoe goed is de kwaliteit van de aanslagen die in de zomer door de zomertaskforce zijn opgelegd?
De kwaliteit van het werk is steekproefsgewijs getoetst. 411 aangiften zijn steekproefsgewijs getoetst op zes tot zeven onderdelen. De uitkomst daarvan is dat het aantal verwachte bezwaren tussen de 5 en 6% ligt. Dat is onder het gebruikelijke niveau van 10% bezwaren. Dat laat onverlet dat in individuele gevallen fouten kunnen worden gemaakt.
Kunt u per week in 2018 (tot en met afgelopen week) aangeven hoeveel bezwaren zijn ingediend in het domein erf- en schenkbelasting?
Door de beperkte beschikbaarheid van managementinformatie is het aantal ingediende bezwaren helaas niet inzichtelijk te maken. Deze informatie is alleen op jaarbasis beschikbaar en niet gevalideerd. Een wekelijks overzicht van het aantal ingediende kan ik dus helaas niet verstrekken.
Hoe hoog zijn de inkomens van de schenk- en erfbelasting per half jaar (in cijfers) van 2014 tot en met de eerste helft van 2018?
In de onderstaande tabel vindt u de netto-ontvangsten voor de schenk- en erfbelasting in de gevraagde periode.
2014-1
2014-2
2015-1
2015-2
2016-1
2016-2
2017-1
2017-2
2018-1
615
712
605
724
668
774
621
506
441
58
140
124
161
113
290
179
135
100
674
852
729
885
782
1.064
800
641
542
Kunt u deze vragen een voor een en een dag voor het algemeen overleg over de stand van zaken erf- en schenkbelasting op 12 september 2018 beantwoorden?
Ja. Het separaat beantwoorden van iedere vraag heeft mij er wel toe genoodzaakt antwoorden te herhalen.
Het artikel ‘Verhoog de BTW op drinkwater niet’ |
|
Corrie van Brenk (PvdA), Martin van Rooijen (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Verhoog de BTW op drinkwater niet»?1
Ja.
Wat is het effect van de verhoging van de btw op de prijs van drinkwater?
Het leveren van water kan zowel onder het verlaagde btw-tarief van 6% als onder het algemene btw-tarief van 21% vallen. Dit geldt ook voor diensten die te maken hebben met water. Voor de levering van leidingwater geldt het verlaagde btw-tarief van 6%. Op Prinsjesdag 2018 is voorgesteld om het verlaagde btw-tarief te verhogen van 6% naar 9%. Dit is een maatregel die voortvloeit uit het regeerakkoord. Mocht het onderhavige wetsvoorstel worden aangenomen, dan geldt voor de levering van leidingwater vanaf 1 januari 2019 het verlaagde btw-tarief van 9%. Dit betekent dus een stijging van de prijs op leidingwater met drie procentpunt.
Hoe is de belasting op drinkwater opgebouwd? Klopt het dat de belasting op drinkwater bijna 30% bedraagt?
De leveranciers van leidingwater betalen leidingwaterbelasting aan de Belastingdienst. Zij berekenen de belasting door aan hun klanten. De belasting staat apart op de nota vermeld. De overheid wil met deze belasting stimuleren dat bedrijven en huishoudens zuiniger omgaan met leidingwater. De belasting op leidingwater bedraagt in 2018 € 0,339 per 1 m3. De waterprijs inclusief de belasting op leidingwater vormt vervolgens de belastinggrondslag voor de heffing van btw. Aangezien de prijs per waterleverancier verschilt, zal ook het percentage aan belasting dat is begrepen in de prijs van leidingwater verschillen.
Hoe beoordeelt u de stelling dat een eerste levensbehoefte als drinkwater uitgezonderd zou moeten zijn van deze btw-verhoging?
Nederland kent één verlaagd btw-tarief en het is niet gewenst om daarvan af te wijken.
Overweegt het kabinet de Belasting op Leidingwater (BoL) te verlagen of af te schaffen, nu de btw op drinkwater stijgt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet is niet voornemens om de belasting op leidingwater te verlagen dan wel af te schaffen.
Het bericht dat vermogensbeheerders en grootaandeelhouders zich niet laten leiden door de dividendbelasting voor investeringen in Nederlandse bedrijven |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Hoe reageert u op de uitspraken van vermogensbeheerders vanuit de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk dat zij zich niet laten leiden door dividendbelasting om te investering in Nederlandse bedrijven?1
Het is de vraag of de geciteerde uitspraken van bepaalde vermogensbeheerders die aangeven dat zij zich niet laten leiden door de dividendbelasting een representatief beeld geven van de huidige en potentiële beleggers in den brede. De dividendbelasting kan, als zij niet verrekend kan worden, het rendement wel degelijk beïnvloeden. Het feit dat er vele duizenden kostbare en tijdrovende bezwaarprocedures lopen tegen de Nederlandse dividendbelasting onderstreept dat voor veel beleggers de dividendbelasting wel degelijk van belang is. Daarnaast zorgt afschaffing van de dividendbelasting ervoor dat Nederlandse aandelen aantrekkelijker worden voor potentiële buitenlandse beleggers (al dan niet in beleggingsfondsen) die deze nu nog mijden vanwege de dividendbelasting. Dit kan leiden tot druk vanuit de aandeelhouders om het hoofdkantoor uit Nederland te verplaatsen of om niet voor Nederland te kiezen.
Vindt u het ook opmerkelijk dat enkel de partijen die al jaren lobbyen voor de afschaffing die maatregel openlijk steunen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De afschaffing van de dividendbelasting is gericht op het behouden én het aantrekken van hoofdkantoren van internationaal opererende bedrijven. Het kabinet zet deze stap vanuit de overtuiging dat hiermee het algemene belang het beste is gediend. Het vertrek van hoofdkantoren heeft gevolgen voor de mensen die bij deze hoofdkantoren werken en voor de mensen die werken in de hieraan gerelateerde dienstverlenende sector, zoals taxichauffeurs en de medewerkers in hotels. Hoofdkantoren zijn van belang voor de concurrentiekracht van de Nederlandse economie. De gevolgen van het vertrek van hoofdkantoren zijn veelal indirect en het verbaast mij dan ook niet dat voornamelijk de bedrijven die voor het afschaffen van de dividendbelasting hebben gepleit, de maatregel openlijk steunen. Overigens zijn zij niet de enige die de maatregel openlijk steunen. In de media en tijdens de hoorzitting van 14 december 2017 hebben ook anderen voor deze maatregel gepleit.
Bent u het eens met de Nederlandse vereniging voor institutionele beleggers Eumedion, de Britse vermogensbeheerder Intrinsic Value Investors en de Nederlandse beursgenoteerde bedrijven ASML, Wolters Kluwer en Vopak dat de dividendbelasting geen rol speelt voor het Nederlandse vestigingsklimaat?2
Nee.
Wat is uw reactie op de stelling van Rabobank-econoom Nic Vrieselaar dat het vestigingsklimaat meer gebaat is bij het verder verlagen van de belasting op arbeid? Bent u het met hem eens? Zo nee, hoe onderbouwt u dat het vestigingsklimaat meer gebaat is bij het afschaffen van de dividendbelasting?3
Lagere belastingen op arbeid maakt het aantrekkelijker om (meer) te gaan werken en dit heeft een positief effect op de Nederlandse economie. Het kabinet onderschrijft dit en heeft daarom het verlagen van de lasten op arbeid als een van fiscale beleidsspeerpunten genoemd. Hier wordt uitvoering aan gegeven in het pakket Belastingplan 2019. Ook de aanwezigheid van hoofdkantoren in Nederland is belangrijk voor de Nederlandse economie. Hoofdkantoren versterken de concurrentiekracht van Nederland en zijn goed voor hoogwaardige werkgelegenheid.4 Daarnaast vergroot de aanwezigheid van hoofdkantoren ook de kans op vervolginvesteringen in Nederland bijvoorbeeld op gebied van onderzoek en ontwikkeling. Zowel de afschaffing van de dividendbelasting als de lagere lasten op arbeid zijn onderdeel van een totaalpakket waarmee het algemeen belang naar de mening van het kabinet het beste is gediend.
Erkent u dat de jarenlange lobby voor de afschaffing van de dividendbelasting door de maatregelen tegen belastingontwijking eindelijk voet aan de grond heeft gekregen?4
Zoals in de toelichting van de Wet bronbelasting 2020 is te lezen zijn de maatregelen die het kabinet neemt om belastingontwijking tegen te gaan niet de reden dat het kabinet voorstelt om de dividendbelasting af te schaffen.
Waarom betoogt het kabinet sinds jaar en dag dat het volledig meewerkt met het aanpakken van belastingontwijking, terwijl maatregelen om de uitholling van de belastinggrondslag en winstverschuiving (ook wel «base erosion and profit shifting», BEPS, genoemd) tegelijkertijd de doorslaggevende reden geven om de dividendbelasting af te schaffen en de vennootschapsbelasting te verlagen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 5.
Erkent u dat meewerken met aanpakken van belastingontwijking en het realiseren van lagere belasting voor multinationals om de «nadelige» effecten te compenseren met elkaar in tegenspraak zijn?
Zoals in de toelichting van de Wet bronbelasting 2020 is te lezen, neemt het kabinet deze maatregelen niet om «nadelige» effecten van het aanpakken van belastingontwijking te compenseren.
Kunt u deze vragen elk apart beantwoorden voor de presentatie van de Rijksbegroting?
Gezien de samenhang met de op Prinsjesdag te versturen stukken, worden deze vragen gelijktijdig met de presentatie van de Rijksbegroting beantwoord.
Het bericht 'Britse beleggers zitten niet te wachten op afschaffen dividendbelasting' |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Britse beleggers zitten niet te wachten op afschaffen dividendbelasting» en met het daarin genoemde artikel van een beleggingsanalist van een Britse vermogensbeheerder in het Financieel Dagblad (FD) van 24 augustus 2018?1
Ja.
Zijn er buitenlandse beleggers, of organisaties die hen vertegenwoordigen, die hebben verzocht om het afschaffen van de dividendbelasting?
Naar mijn weten zijn er geen buitenlandse beleggers of organisaties die hen vertegenwoordigen die mij of mijn voorgangers hebben verzocht om de dividendbelasting af te schaffen.
Hoe beoordeelt u de stelling van de directeur van Eumedion, een vereniging van institutionele beleggers, dat het besluit om de dividendbelasting af te schaffen helemaal niet speelt bij buitenlandse beleggers? Deelt u deze observatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 7.
Aangezien de kosten voor het afschaffen van de dividendbelasting inmiddels zijn opgelopen tot 2 miljard euro, kunt u een nieuw overzicht geven van de categorieën dividendbelastingbetalers, en daarbij specifiek ingaan op het aandeel buitenlandse particulieren, en het aandeel Britten binnen die groep?
De netto-opbrengst van de dividendbelasting is afkomstig van buitenlandse partijen. Aangezien bij deelnemingsdividenden over het algemeen een inhoudingsvrijstelling geldt, betreft het vrijwel uitsluitend buitenlandse portfoliobeleggers. Een deel van hen kan de ingehouden dividendbelasting verrekenen, een ander deel niet. Wie deze portfolioaandeelhouders zijn is veelal ook voor beursgenoteerde bedrijven onbekend. Een nadere inschatting is dus niet te geven omdat exacte gegevens ontbreken. In mijn brief van 14 november jl.2 heb ik op basis van IMF-data wel een inschatting gegeven in welke landen portfoliobeleggers woonachtig of gevestigd zijn. Een uitsplitsing naar particuliere beleggers is niet te geven. Overigens is met de afschaffing van de dividendbelasting een budgettair belang gemoeid van € 1,9 miljard.
Welk percentage van de aandelen in Shell en Unilever wordt gehouden door Britse particulieren? In hoeverre is deze groep doorslaggevend bij de beslissing om hoofdkantoren naar Nederland te verplaatsen dan wel hier te behouden?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven is niet inzichtelijk te maken wie de portfolioaandeelhouders van beursgenoteerde ondernemingen zijn. Het is wel aannemelijk dat het aandeel Britse particuliere aandeelhouders in Shell en Unilever relatief groot zal zijn, vanwege de historische verbondenheid van beide bedrijven met Groot-Brittannië. Een deel van deze groep kan bij bezit van Nederlandse aandelen de Nederlandse dividendbelasting niet verrekenen. Zoals ik overigens heb aangegeven in mijn eerdergenoemde brief van 14 november jl. en in de memorie van toelichting bij de Wet bronbelasting 2020 is dit echter niet de enige groep beleggers die de Nederlandse dividendbelasting niet kan verrekenen. Daarnaast ligt het in de rede dat er nog de groep beleggers is die vanwege de dividendbelasting Nederlandse aandelen juist mijden.
Kunt u uiteenzetten welke belasting Britse particulieren betalen in het Verenigd Koninkrijk bij aan- en verkoop van aandelen in een Nederlandse beursgenoteerde onderneming en bij dividenduitkeringen door deze ondernemingen? Kunt u tevens uiteenzetten wat een particulier bij deze gebeurtenissen betaalt als hij in Nederland woont?
In principe betalen Britse particulieren inkomstenbelasting over dividenden en vermogenswinstbelasting (Capital Gains Tax) over de winst bij verkoop van aandelen. De vrijstellingen zijn dermate hoog dat particuliere beleggers in veel gevallen geen belasting betalen over het dividendinkomen.3 Als dat het geval is is de dividendbelasting die de Nederlandse beursgenoteerde onderneming inhoudt niet verrekenbaar. Op basis van het belastingverdrag van Nederland met het Verenigd Koninkrijk wordt het tarief van de dividendbelasting teruggebracht naar 10%.
In Nederland wordt een particulier – indien hij een belang heeft van minder dan 5% – belast in box 3 van de inkomstenbelasting. In box 3 wordt het inkomen uit sparen en beleggen, zoals dividend en vermogenswinsten, forfaitair bepaald. In Nederland worden dus niet de daadwerkelijk gerealiseerde vermogensinkomsten en -winsten belast. In Nederland is het rendement over een gedeelte van het vermogen (het heffingsvrije vermogen) vrijgesteld. In binnenlandse situaties is de dividendbelasting een voorheffing en te verrekenen met de verschuldigde inkomstenbelasting over inkomen uit box 3.
Kloppen de in het FD genoemde percentages ten aanzien van het extra rendement (volgens de auterur van het artikel slechts 1 tot 3 basispunten) dat deze beleggers zouden maken vanwege de voorgenomen afschaffing? Bent u het met de auteur van dat artikel en met de directeur van Eumedion eens dat dit geen wezenlijke overweging vormt voor buitenlandse beleggers?
Een eenduidige inschatting van het effect van de dividendbelasting op het rendement is niet mogelijk. De auteur van het betreffende artikel in het FD gaat voor de berekening van het effect op het rendement van één tot drie basispunten uit van beleggers die een Europese of een wereldwijde index volgen, en slaat daarbij de Nederlandse dividendbelasting om over de totale portefeuille. Deze vergelijking gaat dan ook alleen op voor beleggers die beleggen in een dergelijke beleggingsindex. Daarnaast zijn er ook beleggers die kiezen voor andere vormen van beleggingen, zoals actief vermogensbeheer waarbij met gebruik van marktkennis getracht wordt het rendement te optimaliseren. Hierbij zal een belegger die de Nederlandse dividendbelasting niet kan verrekenen en voor de keuze staat om wel of niet in Nederlandse aandelen te beleggen kijken naar het nettorendement dat hij over de Nederlandse aandelen behaalt. Ter illustratie het volgende rekenvoorbeeld: voor beleggers die de dividendbelasting niet kunnen verrekenen, maar wel beleggen in aandelen met een dividendrendement van 5% heeft de dividendbelasting een effect van 75 basispunten (bij een tarief van 15%),4 dan wel 50 basispunten voor een belegger in het Verenigd Koninkrijk (bij een tarief van 10%). Het feit dat er vele duizenden kostbare en tijdrovende bezwaarprocedures lopen tegen de Nederlandse dividendbelasting onderstreept dat voor veel beleggers de dividendbelasting wel degelijk een belangrijke kostenpost vormt. Overigens heeft de dividendbelasting ook een negatief voor beleggers die wel kunnen verrekenen doordat er sprake is van een tijdsverloop tussen de inhouding van dividendbelasting en de daadwerkelijke verrekening. Dit liquiditeitsnadeel is voor grote Nederlandse institutionele beleggers ook weleens aanleiding geweest te pleiten voor afschaffing van de dividendbelasting.
Is het waar dat het bedrijfsleven opdraait voor de dekkingsproblemen bij de dividendbelasting? Kunt u bij de miljoenennota expliciet uiteenzetten welk deel van de dekking terechtkomt bij het grootbedrijf en welk deel bij het midden- en kleinbedrijf (MKB)?
In de Miljoenennota 2019 wordt aangegeven dat dekking van de hogere kosten voor afschaffing van de dividendbelasting wordt gedekt door compenserende lastenverzwaring bij het bedrijfsleven. Meer specifiek is (alleen) het hoge vpb-tarief minder verlaagd dan beoogd bij het regeerakkoord, zodat winsten tot € 200.000 niet worden geraakt waardoor het mkb grotendeels wordt ontzien.
Kunt u daarbij ook expliciet uiteenzetten welk deel van de dekking door Nederlanders worden opgebracht en welk deel in het buitenland neerslaat?
Het lastenkader maakt geen onderscheid naar de categorie buitenland.
Bent u bereid af te zien van het afschaffen van de dividendbelasting?
Nee. De afschaffing van de dividendbelasting is gericht op het behouden én het aantrekken van hoofdkantoren van internationaal opererende bedrijven. Het vertrek van hoofdkantoren heeft gevolgen voor de mensen die bij deze hoofdkantoren werken en voor de mensen die werken in de hieraan gerelateerde dienstverlenende sector, zoals taxichauffeurs en de medewerkers in hotels. Hoofdkantoren zijn van belang voor de concurrentiekracht van de Nederlandse economie. Het kabinet zet deze stap vanuit de overtuiging dat hiermee het algemene belang het beste is gediend.
De uitspaken van de minister-president inzake de dividendbelasting |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u uitleggen waarom u de afschaffing van de dividendbelasting bij BNR nieuwsradio een «bizarre» maatregel heeft genoemd?1
De Minister-President doelde erop dat het niet de makkelijkste maatregel is om uit te leggen. Uw Kamer heeft inmiddels als onderdeel van het Belastingplan 2019 het wetsvoorstel «Wet bronbelasting 2020» ontvangen, waarin de maatregel tot afschaffing van de dividendbelasting is opgenomen. In de memorie van toelichting van dit wetsvoorstel wordt de maatregel nader onderbouwd.
Is het in de geschiedenis van de Nederlandse democratie ooit voorgekomen dat een regering een maatregel heeft doorgevoerd die door de regeringsleider zelf als «bizar» is bestempeld of een soortgelijke kwalificatie heeft gekregen?
Zie antwoord op vraag 1.
Kunt u uw uitspraak toelichten op welke manier het afschaffen van de dividendbelasting bescherming biedt voor Nederlandse bedrijven tegen vijandige overnames?2
Als de afschaffing van de dividendbelasting zorgt voor hogere aandelenkoersen, dan zijn meer middelen vereist om een onderneming over te nemen. Het kan zo zijn dat potentiële overnemende partijen bij de financiering van de overname van hele grote bedrijven tegen barrières aanlopen bij de financiering daarvan. De overnamekans kan zo afnemen.
Als aandelen in een Nederlandse onderneming minder waard zijn door de dividendbelasting, zorgt het afschaffen van de dividendbelasting er eveneens voor dat niet langer een premie verdiend kan worden met het opkopen en van de beurs halen van die Nederlandse onderneming. De huidige portfolioaandeelhouders betalen dividendbelasting (voor zover zij in het buitenland gevestigd zijn en niet kunnen verrekenen). De kopende partij zal echter waarschijnlijk een dusdanig groot belang verkrijgen, dat deze geen dividendbelasting verschuldigd is.3 Hierdoor kan de Nederlandse onderneming meer waard zijn voor de koper dan voor een deel van de huidige portfolioaandeelhouders.4 Afschaffing van de dividendbelasting voorkomt dat en kan zo de kans op overnames van beursgenoteerde bedrijven vanuit deze motieven verkleinen.
De huidige lage rente maakt dat een overname financieren met vreemd vermogen goedkoper is. Dat zou voor meer overnames kunnen zorgen. Overigens gaan lage rentestanden in de regel gepaard met hogere beurskoersen.
Is het waar dat u de dividendbelasting mede af wil schaffen, omdat de rentestand momenteel laag is?3
Zie antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven waarom u denkt dat deze lage rentestand een groter overnamerisico oplevert voor Nederlandse bedrijven dan voor niet-Nederlandse bedrijven?
Een algemeen onderscheid tussen Nederlandse en niet-Nederlandse bedrijven ligt in dit geval niet direct voor de hand. Wel kan, zoals hiervoor is beschreven, onderscheid worden gemaakt tussen een in Nederland gevestigd bedrijf en een bedrijf dat is gevestigd in een land zonder dividendbelasting.
Verwacht u dat de rentestand voor een jarenlange periode laag zal blijven, aangezien het afschaffen van de dividendbelasting een permanente maatregel is?
Het kabinet heeft geen visie op de renteontwikkeling.
Is het mogelijk de dividendbelasting weer opnieuw in te voeren op het moment dat de rente hoger is?
De lage rentestand is voor het kabinet geen doorslaggevende reden om de dividendbelasting af te schaffen. Daarom zal dit kabinet de dividendbelasting ook niet opnieuw invoeren op het moment dat de rente hoger is.
Is het waar dat u naar aanleiding van de maatregelen van de toenmalige Minister van Economische Zaken, de heer Kamp4, in respons op de vijandelijke biedingen op Akzo en Unilever door zowel buitenlandse beleggers5 als bestuurders van enkele grote Nederlandse multinationals, gewezen bent op het gevaar dat aandelen van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen door deze maatregelen structureel ondergewaardeerd zouden kunnen worden in vergelijking met buitenlandse concurrenten?
Na het versturen van de betreffende kamerbrief (Kamerstukken II 29 826, nr. 70) hebben er gesprekken met een dertigtal stakeholders over de maatregelen uit de brief plaatsgevonden. Hierbij is ook gesproken met (vertegenwoordigers van) buitenlandse beleggers. Een weergave van de gesprekken is opgenomen in de brief die de Minister van Economische Zaken en Klimaat 29 maart 2018 aan uw Kamer heeft toegezonden (Kamerstukken II 29 826, nr. 97). Zoals in die brief geschetst, is de exacte vormgeving voor veel stakeholders cruciaal voor hun beoordeling van de proportionaliteit en effectiviteit. De argumentatie voor het afschaffen van de dividendbelasting kunt u vinden in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel «Wet bronbelasting 2020» dat u inmiddels heeft ontvangen.
Is het waar dat het afschaffen van de dividendbelasting een maatregel is die bedoeld is om de negatieve waarderingseffecten van deze maatregelen van Minister Kamp weer op te heffen?
Nee.
Het bericht dat het afschaffen van de dividendbelasting veel meer kost dan de 1,4 miljard euro die in het regeerakkoord voorzien was |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u van plan zich aan begrotingsregels van de Startnota 20171 te houden? Zo nee, waarom niet?
Ja
Zijn er nog andere relevante regels of wetten die van toepassing kunnen zijn op onderstaande vragen?
Nee
Moet elke euro die de dividendbelasting vanaf 2020 jaarlijks meer had opgeleverd dan de 1,4 miljard euro, zoals die aanvankelijk in het budgettaire overzicht van het regeerakkoord voorzien was, worden gezien als een extra, niet voorziene, lastenverlichting? Zo nee, waarom niet?
Ten tijde van de Juniraming van het CPB (kMEV 2019) is de raming van de afschaffing van de dividendbelasting herijkt. Elk verschil tussen de oorspronkelijk raming bij de Startnota en deze herijkte raming is lastenrelevant. De geraamde opbrengst van de dividendbelasting in 2020 is bij de herijking hoger dan ten tijde van het regeerakkoord en de Startnota. Deze hoger geraamde opbrengst betekent dat het afschaffen van de dividendbelasting meer kost dan voorzien ten tijde van het regeerakkoord, waardoor de hogere opbrengst in het inkomstenkader wordt gezien als een extra lastenverlichting.
De raming voor de dividendbelasting ten tijde van het regeerakkoord was overigens € 1,5 miljard in termen van het inkomstenkader, omdat de maatregelen in het Regeerakkoord voor het inkomstenkader altijd worden geïnfleerd naar jaar van invoering.
Zo ja, moet deze lastenverlichting volgens begrotingsregels uit de Startnota gecompenseerd worden? Zo nee, waarom niet?2
Volgens Startnota moet ieder verschil tussen de raming in de Startnota en de raming in het Belastingplan gecompenseerd worden. Aangezien de hogere kosten van het afschaffen van de dividendbelasting in het inkomstenkader wordt gezien als lastenverlichting is compenserende lastenverzwaring noodzakelijk.
Zo ja, welke mogelijkheden heeft u om deze lastenverlichting te compenseren?
Zie antwoord op vraag 6.
Is het waar dat het geld voor deze lastenverlichting niet bij burgers, maar bij het bedrijfsleven zal worden gehaald (in de vorm van een lastenverzwaring)?3
Dat is juist, de lastenverlichting door de hoger geraamde opbrengst van de dividendbelasting is volledig gedekt door compenserende lastenverzwaring bij het bedrijfsleven. Meer specifiek is (alleen) het hoge vpb-tarief minder verlaagd dan beoogd bij het regeerakkoord, zodat winsten tot € 200.000 niet worden geraakt waardoor het mkb grotendeels wordt ontzien.
Zullen deze lastenverzwaringen voor het bedrijfsleven als bedrijfskosten via de keten uiteindelijk ook niet worden afgewenteld op de «betalende huishoudens en burgers», zoals Minister Wiebes de Kamer al eens, in het kader van andere stijgende bedrijfskosten, voorspiegelde?4 Zo nee, kunt u aangeven door wie u denkt dat deze lastenverzwaringen uiteindelijk dan wel betaald zullen worden?
Of en op wie een lastenverzwaring voor het bedrijfsleven wordt afgewenteld is niet eenduidig te bepalen. De mate van afwenteling is afhankelijk van de markt- of onderhandelingsmacht van het bedrijf. Het deel dat niet afgewenteld wordt komt (uiteindelijk) voor rekening van de aandeelhouders in de vorm van lagere dividenden of lagere koerswinsten bij verkoop van aandelen. Deze compenserende lastenverzwaring komt voor een deel terecht bij bedrijven met veel buitenlandse aandeelhouders die de dividendbelasting niet kunnen verrekenen; de bedrijven waarvan aandeelhouders voordeel hebben van het afschaffen van de dividendbelasting.
In het geval van een lastenverlichting, kunt u bevestigen dat deze extra lastenverlichting direct ten goede komt aan buitenlandse overheden en buitenlandse aandeelhouders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 6.
Indien dit betekent dat deze lastenverlichting binnen het inkomstenkader door middel van een lastenverzwaring gecompenseerd wordt, is het waar dat dit een extra lastenverzwaring inhoudt voor Nederlandse burgers en bedrijven, ten gunste van een lastenverlichting voor buitenlandse overheden en buitenlandse aandeelhouders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 7.
Is de onduidelijkheid, die volgens het FD nu gerezen is over een eventuele lastenverzwaring, niet juist schadelijk voor het vestigingsklimaat?5 Zo nee, kunt u dit toelichten?
Conform de begrotingsregels sluit het kabinet het lastenkader. Aangezien de compenserende lastenverzwaring volledig bij bedrijven valt blijft de lastenontwikkeling voor bedrijven gelijk aan de in de Startnota gepresenteerde lastenontwikkeling op basis van de maatregelen uit het regeerakkoord en eerder genomen maatregelen.
Klinkt er ook bij u teleurstelling over de weinige steun die er in de media voor de afschaffing van de dividendbelasting is6? Ontbreekt er volgens u een «Oranjegevoel» bij met name financieel journalisten, die toch zouden moeten begrijpen dat de maatregel goed is voor de internationale concurrentiepositie van Nederland?
Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over wijze van verslaglegging van financieel journalisten over de afschaffing van de dividendbelasting.
Het bericht dat het afschaffen van de dividendbelasting nog meer gaat kosten dan eerder werd aangenomen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met bericht in het Algemeen Dagblad dat het afschaffen van de dividendbelasting nog duurder gaat uitvallen?1
Ja.
Kloppen de berichten dat het afschaffen van de dividendbelasting niet 1,4 miljard euro maar mogelijk zelfs meer dan 2 miljard euro gaat kosten? Gaat het hier om structureel geld?
De kosten van het afschaffen van de dividendbelasting worden nu hoger geraamd dan tijdens het vaststellen van het regeerakkoord. De € 1,4 miljard was ingeschat op basis van de raming van de (bruto) opbrengst van de dividendbelasting zoals op dat moment in de begrotingsstukken opgenomen in combinatie met een verrekeningspercentage op basis van de toen beschikbare aangiftegegevens. In de Startnota is de € 1,4 miljard aangepast naar prijzen 2020, waardoor voor het lastenkader een bedrag van € 1,5 miljard relevant is. Vooral door fors hogere kasrealisaties in 2017 en 2018 valt de geraamde brutoopbrengst van de dividendbelasting hoger uit. Verder is de raming bijgesteld door verbeteringen in de raming (recentere gegevens over de verrekening in de IB en de Vpb en volumeontwikkeling). De kosten van het afschaffen worden daardoor geraamd op € 1,9 miljard, hetgeen € 0,4 miljard meer is dan in het lastenkader ingeboekt was. De € 1,9 miljard betreft een structureel bedrag, ingaande per 2020.
Hoe legt u uit dat de laagste inkomens er volgend jaar op achteruit dreigen te gaan en dat dit kabinet in tijden van groei en overschotten kiest voor multinationals in plaats van voor mensen?
Voorafgaand aan Prinsjesdag is besloten om in 2019 nog aanvullende koopkrachtmaatregelen te nemen bovenop de in het regeerakkoord afgesproken lastenverlichting voor burgers. Dit juist om de koopkracht van de laagste inkomens een extra impuls te geven. Hierdoor gaat ook de groep laagste inkomens er volgend jaar in grote meerderheid op vooruit (92%) en is de mediane koopkrachtgroei van deze groep 1,1% in 2019.
Hoeveel extra agenten, verpleegkundigen en leraren zouden er bij kunnen komen voor twee miljard euro per jaar?
Binnen de genoemde beroepsgroepen bestaan grote verschillen in loonkosten, bijvoorbeeld als gevolg van functie, opleiding of ervaring, maar ook door het al dan niet betrekken van opleidingsbudget en materieel budget. Als bandbreedte kan worden aangehouden dat de gemiddelde loonsom tussen de 50.000 en 85.000 euro ligt voor een agent, verpleegkundige of leraar (PO of VO). Daarbij is nog geen rekening gehouden met aanvullende kosten die gemaakt worden om extra personeel aan te nemen, zoals bijvoorbeeld kosten voor het aantrekken, opleiden en inzetbaar maken van personeel.
Bent u bereid om alle adviezen over de dividendbelasting nu wel openbaar te maken, aangezien dit onzalige plan steeds duurder wordt?
Het kabinet heeft – in aanloop naar het debat met uw Kamer op 25 april 2018 – bij brief van 24 april 2018 stukken geopenbaard die betrekking hebben op de afschaffing van de dividendbelasting. In die brief is ook aangegeven welke stukken die betrekking hebben op het formatieproces niet kunnen worden geopenbaard. Overigens merk ik op dat het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat op donderdag 7 september 2018 besluiten hebben genomen op meerdere verzoeken om openbaarmaking van stukken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur die betrekking hebben op de voorgenomen afschaffing van de dividendbelasting. De daarop betrekking hebbende stukken zijn inmiddels ook gepubliceerd.
Deelt u de mening dat dit geld veel beter zou kunnen worden besteed aan goed onderwijs, veilige buurten, betaalbare woningen en liefdevolle zorg?
De afschaffing van de dividendbelasting is gericht op het behouden én het aantrekken van hoofdkantoren van internationaal opererende bedrijven. Het vertrek van hoofdkantoren heeft gevolgen voor de mensen die bij deze hoofdkantoren werken en voor de mensen die werken in de hieraan gerelateerde dienstverlenende sector, zoals taxichauffeurs en de medewerkers in hotels. Hoofdkantoren zijn van belang voor de concurrentiekracht van de Nederlandse economie. Het kabinet kiest voor deze maatregel omdat het van mening is dat hiermee, in combinatie met de andere fiscale maatregelen gericht op het bedrijfsleven, het algemene belang het beste is gediend. Een aantrekkelijk
Nederlands vestigings- en investeringsklimaat zorgt voor investeringen en banen in Nederland, zodat we kunnen blijven investeren in goed onderwijs, veilige buurten, betaalbare woningen en liefdevolle zorg.
Deelt u de mening dat dit onzalige plan om de dividendbelasting af te schaffen zo snel mogelijk van tafel moet en dat dit geld in de Nederlandse samenleving geïnvesteerd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om gezamenlijk op zoek te gaan naar alternatieven voor dit peperdure, nutteloze en onbegrijpelijke plan – alternatieven waar niet buitenlandse beleggers en buitenlandse overheden maar alle Nederlanders van kunnen profiteren?
Nee. Zie antwoord op vraag 6.
Het bericht ‘Geen reactie op uitstelverzoek door storing bij fiscus’ |
|
Helma Lodders (VVD), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat er tussen 10 april en 20 juli 2018 een aantal bevestigingen en/of afwijzingen op een uitstelverzoek door een technische storing bij de Belastingdienst niet zijn verstuurd?1
Ja.
Wanneer is deze technische storing aan het licht gekomen en wanneer is deze opgelost?
Nog in de eerste helft van april is geconstateerd dat er sinds 10 april bij de verzoeken om uitstel geen schriftelijke reacties werden verzonden. Voor dit probleem is op 20 juli een oplossing gerealiseerd in de ICT-omgeving. Voor de tussenliggende periode is een handmatig proces ingericht om er voor te zorgen dat de reacties toch werden verzonden. Medio juli bleek echter dat in deze tussenliggende periode, ondanks het handmatige proces, een groot aantal schriftelijke reacties toch niet is verstuurd. Het betrof hier de verzoeken om uitstel voor de middelen inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, erfbelasting en uitstel voor de opgaaf wereldinkomen (zie ook antwoord op vraag 3). De verzoekers (particulieren en intermediairs) zijn of worden op korte termijn middels een excuusbrief geïnformeerd inclusief een toelichting op de verlate verzending. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de gehele periode intermediairs via elektronische weg wel een terugkoppeling van hun verzoek hebben gehad (het zogenaamde SBU bericht).
Kunt u aangeven om welke aantallen bevestigingen en/of afwijzingen het gaat? Zo nee, waarom niet?
Onderstaande tabel geeft het aantal aanvragen voor uitstel per middel weer voor de tussenliggende periode zoals bedoeld in het antwoord op vraag 2. Van de 29.203 verzoeken gaat het om 380 afwijzingen. Van het totaal aantal verzoeken zijn er 4.931 ingediend door intermediairs.
Inkomensbelasting
21.205
Vennootschapsbelasting
6.836
Niet in Nederland belastbaar inkomen (NINBI)
280
Erfbelasting
882
Wat vindt u ervan dat de Belastingdienst de mensen in deze kwestie voor vragen heeft verwezen naar de BelastingTelefoon, terwijl de BelastingTelefoon ervan uitging dat er minder telefoontjes zouden plaatsvinden?
Bij een verstoring staat het belang van de belastingplichtige voorop. De BelastingTelefoon is dan een van de kanalen die kan worden ingezet om belastingplichtigen te informeren. De leiding van de BelastingTelefoon wordt meegenomen in de verstoring en past indien noodzakelijk en mogelijk de capaciteit aan.
Bij een dergelijke verstoring wordt een melding gedaan in het verstoringenhoekje op de website om belastingplichtigen te informeren. In het verstoringenhoekje is met betrekking tot deze verstoring op 3 augustus de volgende tekst opgenomen:
Intermediairs hebben doordat zij via de BelastingTelefoon direct worden doorverbonden met de afdeling geen extra wachttijden ervaren.
Heeft de betreffende afdeling van de Belastingdienst waar de technische storing is opgetreden voorafgaand aan de doorverwijzing naar de BelastingTelefoon contact opgenomen met het dienstonderdeel BelastingTelefoon? Zo nee, waarom niet?
Nadat gebleken was dat een groot aantal schriftelijke reacties niet was verzonden is dit als «damage» aangemerkt en is, als onderdeel van de bijbehorende procedure, contact geweest met het onderdeel klantinteractie en services (KI&S) waar de BelastingTelefoon en de website onderdeel van uitmaken om de communicatie af te stemmen. Dit heeft geleid tot het verstoringenbericht dat op 3 augustus is geplaatst. Voor een omschrijving van deze procedure verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 6.
Hoe is de procedure in voorkomende gevallen vastgelegd (bijvoorbeeld: afdeling x van de Belastingdienst constateert een storing of fout en verwijst mensen naar de BelastingTelefoon, op welke wijze gebeurt dit, welke maatregelen worden getroffen, wordt er extra personeel ingezet, enzovoorts)?
De procedure die in werking treedt bij een verstoring is de damageprocedure. Een damage is een verstoring in het primaire proces die leidt tot ongewenste effecten bij stakeholders van de Belastingdienst. Deze procedure richt zich op het voorkomen van (nog meer) foutproductie,- het herstel van het proces en nazorg om gevolgschade te herstellen. De procedure start bij de melding van een incident door een medewerker. Zodra een melding wordt gedaan treedt het incidentmanagementproces in werking. Na kwalificatie als verstoring wordt een regisseur benoemd. Deze formeert een tafel waaraan alle betrokken afdelingen en disciplines aanschuiven. Deze tafel analyseert de verstoring en formuleert oplossingsvoorstellen voor de beslisser. De beslisser overlegt met de ketenmanagers over de te volgen route en de keuze voor een oplossingsrichting. In het gehele proces is aandacht voor de communicatie richting belastingplichtigen. Onderdeel van de procedure is dat de storing wordt gemeld op de website van de Belastingdienst in het Verstoringenoverzicht. Indien de ernst of de omvang van de verstoring daar om vragen wordt de Staatssecretaris geïnformeerd via een spoednotitie. Deze afweging wordt gemaakt in overleg met de DG.
Kunt u aangeven of de afdeling Centrale Verwerking Uitstelregeling (CVU) met wachttijden te maken heeft?
De afdeling Centrale Verwerking Uitstelregeling (CVU) heeft met wachttijden te maken. Deze afdeling is geen onderdeel van de BelastingTelefoon. De wachttijden bij de CVU zijn relatief kort.
In onderstaande tabel is de gemiddelde wachttijd per maand voor intermediairs die bellen naar de afdeling CVU weergegeven:
januari 2018
1.495
268
0:57
februari 2018
1.691
201
0:45
maart 2018
2.843
308
0:56
april 2018
2.747
285
0:55
mei 2018
2.430
317
1:02
juni 2018
3.227
311
1:05
juli 2018
3.936
382
1:02
Kunt u per maand een overzicht geven van de wachttijden bij de BelastingTelefoon voor belastingadviseurs?
In onderstaande tabel is de gemiddelde wachttijd per maand voor intermediairs opgenomen:
01–2017
15
02–2017
18
03–2017
17
04–2017
19
05–2017
18
06–2017
17
07–2017
18
08–2017
16
09–2017
14
10–2017
13
11–2017
15
12–2017
17
01–2018
17
02–2018
21
03–2018
19
04–2018
19
05–2018
27
06–2018
37
Deze wachttijd is kort omdat de intermediairs via de BelastingTelefoon via een speciale toegangscode rechtstreeks worden doorverbonden.
Klopt het dat een op de vier belastingadviseurs afhaakt vanwege de lange wachtrij? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Nee dit klopt niet. Op de website belastingdienst.nl publiceren wij open data, waaronder een bestand met geaggregeerde informatie over onze wachttijden. Deze data is door de media gebruikt voor een artikel over wachtrijen bij de BelastingTelefoon. Dit artikel bevatte een op basis van deze data juiste analyse van de ontwikkeling van de wachttijden op diverse werkstromen. Hierdoor is het beeld ontstaan dat ca. 250.000 intermediairs (één op de vier) zijn afgehaakt in de wachtrij. Na publicatie van het artikel is een analyse gedaan van de cijfers die zijn gebruikt. De conclusie is dat er sinds maart onjuiste data in het open databestand zat die de wachttijden van de werkstroom intermediairs betrof. De feitelijke situatie op basis van de juiste informatie is dat er ca. 24.000 intermediairs zijn afgehaakt in de wachtrij. De wachttijden die in het antwoord op vraag 7 en 8 zijn vermeld laten tevens zien dat dit niet aan de orde is.
Hoe wilt u de bereikbaarheid voor belastingadviseurs die particulieren en kleine ondernemers bijstaan verbeteren?
Zoals uit mijn antwoord op vraag 9 blijkt is er feitelijk geen situatie dat de bereikbaarheid bij de intermediairs om extra maatregelen vraagt. In mijn beantwoording van de Kamervragen van 9 juli jl. heb ik aangegeven dat ik 160 fte extra capaciteit beschikbaar stel om de bereikbaarheid van de BelastingTelefoon weer op het niveau te brengen van de 1e helft 2017 en 50 fte voor het verbeteren van de kwaliteit van beantwoording van de wet- en regelgevingsvragen.2
Wilt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.