De invoering van een suikertaks |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Deelt u de mening dat het uiterste moet worden ondernomen om overgewicht in Nederland tegen te gaan?
Ik ben van mening dat overheid en maatschappelijke partners zich maximaal moeten inspannen om overgewicht tegen te gaan en daarmee gezondheid te bevorderen.
Kan worden aangenomen dat, gezien de belangrijke rol die suiker speelt bij het ontstaan van overgewicht, een afname van de verkoop van frisdranken in combinatie met de afname van de hoeveelheid suiker in frisdranken op de lange termijn bijdraagt aan het terugdringen van overgewicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit kunnen we aannemen. Er zijn echter diverse factoren die aan de basis kunnen staan van het ontstaan van overgewicht. Uiteindelijk ontstaat overgewicht, omdat een persoon meer calorieën (energie) eet of drinkt dan het lichaam verbruikt. Suiker is een van de vormen waarin we energie consumeren. Ongeveer een kwart van de toegevoegde (niet van nature in producten voorkomende) suikers die we in Nederland consumeren, krijgen we binnen via zogenaamde niet alcoholische dranken. Als daar minder van geconsumeerd zou worden, kan dit leiden tot minder overgewicht, als we niet gelijktijdig meer gaan eten van andere calorierijke producten.
Deelt u de mening dat de kortetermijneffecten van de invoering van een suikertaks, namelijk afname van de hoeveelheid suiker in frisdranken en een afname van de verkoop van frisdranken, voldoende reden zijn om een suikertaks in te voeren in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Afhankelijk van de gekozen vorm van een suikertaks (verschillende tarieven voor verschillende treden van suikergehalten, hoogte van de belasting etc.), kan deze effect hebben op de hoeveelheid suiker in frisdranken en afname van de verkoop. Bij de wijze waarop bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk een suikertaks is ingevoerd, zijn de effecten die u noemt waargenomen. Dit kan reden zijn om een suikertaks in Nederland in te voeren. Ik noem dit ook niet voor niets een perspectiefrijk instrument. Ik kies op dit moment niet voor deze maatregel omdat ik in het Nationaal Preventieakkoord andere afspraken heb gemaakt over suikerreductie, zoals ik u in mijn brief van 3 september jongstleden heb aangegeven.
Hoe verhoudt het niet invoeren van een suikertaks zich tot uw eerdere uitspraak «Wij willen een samenleving waarin het voor mensen gemakkelijker wordt om gezonde keuzes te maken»?
Ik wil inderdaad een samenleving waarin de gezonde keuze de makkelijke keuze is. De weg daar naartoe zijn we ingeslagen. Er zijn heel veel mogelijke maatregelen om de gezonde keuze makkelijker te maken. Samen met de ondertekenaars van het Nationaal Preventieakkoord heb ik voor een flinke lijst maatregelen gekozen. Eén daarvan is een reductie van via frisdranken geconsumeerde calorieën van 25% in 2020 en van 30% in 2025, ten opzichte van 2012. Invoering van een suikertaks is geen onderdeel van de gekozen maatregelen.
Bent u van mening dat ook zonder de invoering van een suikertaks gesteld kan worden dat u het uiterste onderneemt om de inname van suiker te verminderen en overgewicht tegen te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb me maximaal ingespannen om te komen tot het grote aantal afspraken dat in 2018 met het Nationaal Preventieakkoord is gemaakt om overgewicht terug te dringen. Dat wil zeggen dat deze afspraken het mijns inziens maximaal haalbare product zijn van veel gesprekken met zeer veel partijen. Op basis van de quickscan van het RIVM naar de mogelijke impact van de afspraken werd toen ook duidelijk dat aanvullende maatregelen nodig zullen zijn om de doelen en ambities in 2040 te halen. Ik blijf de voortgang monitoren en indien nodig ga ik met partijen in gesprek over extra maatregelen. Parallel heb ik het RIVM de opdracht gegeven om te onderzoeken welke effectieve maatregelen die nu niet of onvoldoende in het Nationaal Preventieakkoord zijn opgenomen, substantieel kunnen bijdragen aan het behalen van de ambities.
In hoeverre is het niet invoeren van de suikertaks het gevolg van een lobby van onder andere het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel, zoals beschreven in het artikel «De mysterieuze verdwijning van de suikertaks uit het Preventieakkoord»?1 Kunt u ingaan op de rol die de voedsellobby heeft gespeeld bij de totstandkoming van het Nationaal Preventieakkoord (NPA)?
Bij de totstandkoming van het Nationaal Preventieakkoord heb ik met alle (potentiële) ondertekenaars gesproken om samen tot een gedragen akkoord te komen. Alle partijen konden maatregelen en acties voorstellen. Het akkoord is uiteindelijk gesloten over een pakket aan maatregelen waar de gezamenlijke ondertekenaars achter stonden.
Een van de mogelijke maatregelen die op tafel lag was een aanpassing van de reeds bestaande verbruiksbelasting op niet alcoholische dranken. De voedselindustrie heeft in het proces van totstandkoming van het akkoord aangegeven geen voorstander te zijn van de aanpassing van deze belasting. De frisdrankindustrie heeft voorgesteld de via frisdranken geconsumeerde calorieën met 30% te reduceren in 2025 (ten opzichte van 2012). Daar hebben alle ondertekenaars van het preventieakkoord mee ingestemd.
Klopt het dat er door de industrie een «uitruilvoorstel» is gedaan waarbij de industrie toezegde zelf calorieën uit de markt te halen in ruil voor het niet invoeren van een verbruiksbelasting? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat u hiermee zwicht voor de lobby van de industrie ten koste van de volksgezondheid?
Nee.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de inbreng voor het schriftelijk overleg leefstijlpreventie op 9 september?
Helaas is dit niet gelukt.
De vernietigde dossiers |
|
Bart Snels (GL) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Klopt het dat het grootste deel van de 9.000 vernietigde dossiers (namelijk 7.087 dossiers) is vernietigd na 29 november 2019, namelijk in 2020?
Ja dat klopt 7.087 beroepsdossiers zijn in 2020 vernietigd. Ik betreur het dat deze documenten vernietigd zijn. Zoals al in de tweede Voortgangsrapportage toegezegd zullen de ouders die het betreft hier geen negatieve gevolgen van mogen ondervinden.1 In de gelijk met deze antwoorden verstuurde derde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag wordt tevens aangegeven dat er nog veel documenten wel beschikbaar zijn, we onderzoek doen naar van wie precies de beroepsdossiers vernietigd zijn en we met de Raad voor de Rechtspraak kijken of de betreffende beroepsdossiers nog op een andere manier beschikbaar zijn.
Klopt het dat diverse Wob-verzoeken uit 2019 en 2020 door deze vernietiging op een onvolledige manier openbaar zijn gemaakt?
Nee dat klopt niet. De betreffende beroepsdossiers bevatten informatie over individuele procedures van toeslaggerechtigden, bovendien bevatten deze dossiers privéinformatie van burgers. Individuele beroepsdossiers worden als zodanig niet openbaar gemaakt naar aanleiding van een Wob-verzoek.
Wanneer zijn de overige 1.913 dossiers precies vernietigd? Over welke jaren gaat het hier?
In totaal zijn er 8.938 dossiers vernietigd.2 In onderstaande tabel treft u een totaaloverzicht aan. Hierin is per aanleverjaar van het beroepsdossier voor toeslagen aangegeven hoeveel dossiers in welk jaar vernietigd zijn. Niet bekend is op welke data de vernietiging van 2014 heeft plaatsgevonden. In 2019 heeft de vernietiging plaatsgevonden tussen 1 januari en 14 maart, de vernietiging in 2020 heeft plaatsgevonden tussen 1 januari en 29 april. Nog niet bekend is op welke toeslaggerechtigden en welke jaren de vernietigde beroepsdossiers betrekking hebben. Dit wordt nog uitgezocht en daar zal ik u in een volgende Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag over informeren.
1.049
910
2019
797
2019
770
2020
1.121
2020
102
2014
3.757
2020
32
42
2014
1.439
2020
Dit betreft het door Doc-Direckt geregistreerde aanleverjaar.
Daarnaast zijn er 23 dossiers administratief bekend in het beheerssysteem van Doc-Direkt, maar niet fysiek.
Klopt het dat er in 2014 ook 144 dossiers zijn vernietigd en dat er toen niet is voldaan aan de 7-jaarstermijn? Van welk Combiteam Aanpak Facilitators (CAF)-zaken waren deze dossiers onderdeel?
Ja, dat klopt. Deze dossiers zijn in 2013 en 2014 bij het archief aangeleverd door Toeslagen. Door de vermenging in de administratie en het magazijn zijn deze dozen niet opgemerkt en is daarbij ook niet voldaan aan de 7-jaarstermijn. Momenteel wordt gekeken of te achterhalen is van welke personen de vernietigde dossiers zijn, dan is ook te achterhalen of deze betrokken waren bij een CAF-zaak. Hiervoor geldt ook dat ouders die het betreft hier geen negatieve gevolgen van mogen ondervinden.
Klopt het dat er in 2019 ook nog eens 1.707 dossiers zijn vernietigd? Klopt het dat niet bekend is op welke toeslagjaren de in 2014, 2019 en 2020 vernietigde dossiers exact zien, aangezien dit niet is opgenomen in het archiefbeheersysteem?
Ja dat klopt, zie hiervoor ook de tabel bij het antwoord op vraag 3. Zoals aangegeven wordt nog onderzocht of te achterhalen is op welke toeslaggerechtigden en welke jaren de vernietigde beroepsdossiers betrekking hebben.
Is de Landsadvocaat, die sinds oktober 2018 is betrokken in de toeslagenaffaire vanwege het bepalen van de volledigheid van dossiers, geïnformeerd over deze vernietiging van dossiers? Beschikte de Landsadvocaat dan wel over alle stukken? Hoe reageerde de Landsadvocaat op het bericht dat er dossiers waren vernietigd?
De vernietiging van de beroepsdossiers ziet op beroepszaken die reeds in eerdere jaren zijn afgerond en die onherroepelijk zijn komen vast te staan. In het geval de Landsadvocaat in een dergelijke beroepszaak betrokken is geweest, heeft hij destijds over de stukken kunnen beschikken. De Landsadvocaat is over het bericht van de dossiervernietiging niet apart geïnformeerd en heeft hierop niet gereageerd.
Heeft u geprobeerd een reconstructie te maken van de ten onrechte vernietigde dossiers zodat deze teruggevonden kunnen worden?
Zoals ook in antwoord 3 aangekondigd wordt gekeken of achterhaald kan worden op welke toeslaggerechtigden en welke jaren de vernietigde beroepsdossiers betrekking hebben. Met de Raad voor de Rechtspraak is overleg om te kijken of de betreffende beroepsdossiers nog op een andere manier beschikbaar zijn.
Op welke wijze is gegarandeerd dat het onderzoek naar de vernietiging van deze dossiers onafhankelijk is?
De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed (hierna: IO&E) neemt de vroegtijdige vernietiging van dossiers mee in haar onderzoek naar het informatie- en archiefbeheer bij de Belastingdienst welke inmiddels gestart is. De IO&E is een zelfstandige inspectie die losstaat van de Belastingdienst. Afronding van het onderzoek is voorzien voor het eerste kwartaal van 2021.
Kunt u de hele mail- en briefwisseling betreffende het besluit over de beroepszaken van de Belastingdienst/Toeslagen in 2019 en 2020 aan de Kamer doen toekomen?
Bijgevoegd treft u een notitie van 10 juli jl. met daarbij een eerdere notitie van 29 juni jl. en een memo van 25 juni jl. rondom de vernietigde dossiers. De namen van medewerkers zijn hierbij niet zichtbaar gemaakt.
Heeft er iemand gewaarschuwd om deze dossiers niet te vernietigen? Zo ja, wie? Wat is er met het signaal gebeurd?
Er zijn geen documenten of signalen gevonden waaruit een dergelijke waarschuwing blijkt.
Kunt u alle stukken over de vernietiging van deze 9.000 dossiers aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja, behoudens vragen 9 en 11 die zijn gebundeld.
Het bericht ‘Experts: liquiditeitscrisis vraagt om soepelere btw-teruggave’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Experts: liquiditeitscrisis vraagt om soepelere btw-teruggave»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het huidige kabinet er alles aan moet doen om de liquiditeitspositie van het mkb, als motor van de Nederlandse economie, te versterken in deze onzekere periode?
Binnen de mogelijkheden doet het kabinet er heel veel aan om de liquiditeitspositie van bedrijven te verbeteren. Wat de fiscaliteit betreft denk ik daarbij vooral aan de bijzondere regeling voor uitstel van betaling vanwege de coronacrisis die is getroffen voor onder meer de btw en de loonbelasting. Ook bevatten de eerder tot stand gekomen noodpakketten meerdere tijdelijke financiële regelingen buiten de fiscaliteit om bedrijven te ondersteunen. Het gaat bijvoorbeeld om de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW), de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) en verschillende extra kredietmogelijkheden (waaronder BMKB en GO-C) die het mogelijk maken dat geld in de bedrijven blijft.
Welke stappen heeft het kabinet reeds gezet om de liquiditeitspositie van bedrijven te verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een inschatting geven hoeveel deze feitelijk «te veel» afgedragen btw bedraagt? Waarop is de teruggavetermijn van een jaar gebaseerd? Wat zouden de consequenties zijn als deze termijn werd verkort?
Deze btw-teruggaafregeling ziet in het algemeen op een ondernemer die goederen en diensten inclusief btw levert aan een andere ondernemer die op zijn beurt over zijn leveringen ook btw in rekening moeten brengen aan zijn afnemers.
Eerstbedoelde ondernemer die de goederen of diensten levert aan een andere ondernemer wordt de in de factuur begrepen btw verschuldigd op het tijdstip waarop hij de factuur uitreikt aan zijn afnemer. De afnemende ondernemer krijgt op hetzelfde tijdstip het recht om die in rekening gebrachte btw in aftrek te brengen op de btw die hij verschuldigd wordt voor de leveringen aan zijn afnemers.
In de normale situatie vermeldt en betaalt de leverende ondernemer de in zijn vorderingen begrepen btw in zijn eerstvolgende periodieke btw-aangifte, terwijl de afnemende ondernemer die btw in aftrek brengt in zijn eerstvolgende btw-aangifte. In deze situaties blijft er dan ook geen geld «in de staatskas» en in die zin is er dus niet «te veel» btw afgedragen.
Wanneer de vordering die een ondernemer heeft, oninbaar blijkt te zijn ontstaat de situatie dat die ondernemer wel al de in die vordering begrepen btw aan de Belastingdienst heeft afgedragen, terwijl hij die van de afnemer niet zal ontvangen. De afnemende ondernemer op zijn beurt betaalt de vordering met de daarin begrepen btw niet, maar heeft de niet-betaalde btw wel in aftrek gebracht op zijn aangifte. Dit is inherent aan het huidige btw-systeem.
Wanneer een afnemer niet betaalt, zou bij de leverende ondernemer een liquiditeitsprobleem kunnen ontstaan. Ondernemers kunnen daarom teruggaaf krijgen van in een vordering begrepen btw wanneer komt vast te staan dat de afnemer de vordering niet of niet geheel zal betalen. Omdat het soms lang kan duren voordat zoiets definitief kan worden vastgesteld, ontstaat op basis van de wet het recht op teruggaaf in ieder geval wanneer na één jaar nog niet is betaald. In de gevallen waarin binnen een jaar komt vast te staan dat de vordering niet zal worden betaald, wordt de teruggaaf uiteraard op dat eerdere moment verleend. Als de teruggaaf is verleend en daarna wordt de vordering alsnog betaald, dan moet door de ondernemer een correctie worden aangebracht. Hij dient de btw dan alsnog af te dragen aan de Belastingdienst.
De keerzijde van de teruggaaf is dat de afnemende ondernemer het bedrag van de btw dat is begrepen in de niet-betaalde vordering en dat door hem reeds in aftrek is gebracht, moet terugbetalen aan de Belastingdienst. Deze keerzijde is van wezenlijk belang, maar blijft onvermeld in voornoemde publicatie waardoor ten onrechte de indruk wordt gewekt dat de betreffende btw «in de staatskas» blijft. Een verkorting van de termijn van één jaar zou leiden tot snellere teruggaven bij niet-betaling en noodzakelijkerwijs ook tot snellere verschuldigdheid bij de niet betalende afnemer. Verwacht wordt dat dan wel het aantal correcties achteraf op de bedragen van de teruggaaf en de nieuwe verschuldigdheid bij de betrokken ondernemers zullen toenemen, omdat vaak in een latere fase alsnog (een deel van) de betaling wordt gedaan. De kans op zo’n latere betaling is bij een termijn van drie maanden aanmerkelijk groter dan bij de huidige termijn van een jaar. Dit zou naar verwachting leiden tot extra administratieve lasten voor het bedrijfsleven.
Ik meen, anders dan de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB), dat de beperkte vooruitgang in de liquiditeitspositie van de ondernemer die een snellere teruggaaf krijgt niet of nauwelijks opweegt tegen de toename van de administratieve lasten voor diezelfde ondernemer. Zeker in deze uitzonderlijke tijden zal een dergelijke maatregel weinig toegevoegde waarde hebben omdat, zoals hiervoor is aangegeven in het antwoord op de vragen 2 en 3, voor ondernemers een bijzondere regeling voor uitstel van betaling van toepassing is vanwege de coronacrisis. Bovendien staat tegenover de beperkte liquiditeitsverbetering van de leverende ondernemer een verminderde liquiditeit bij de afnemer die de door hem, mogelijk achteraf ten onrechte, in aftrek gebrachte btw gecorrigeerd ziet.
Kunt u toelichten waarom u geen toevoegde waarde ziet in het verkorten van de btw-terugbetaaltermijn van één jaar naar bijvoorbeeld drie maanden en waarom er «geen toegevoegde waarde» zou zijn? Deelt u de mening dat in deze uitzonderlijke tijden zelfs een «beperkte» vooruitgang een verbetering kan zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Waar zit het verschil in inzicht tussen uw uitleg en die van bijvoorbeeld de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) die aangeeft wel een toegevoegde waarde te zien in het verkorten van de btw-terugbetaaltermijn?2
Zie antwoord vraag 4.
Welke beperkingen ziet u in de Europese btw-richtlijn? Wanneer zijn deze beperkingen door Nederland aangekaart bij de Europese Commissie of in de discussie over een toekomstbestendig btw-stelsel?
De bestaande wettelijke teruggaafregeling waarin ervan uitgegaan wordt dat een vordering oninbaar is uiterlijk één jaar na het tijdstip waarop de vergoeding opeisbaar is geworden, past binnen de kaders van de Europese btw-richtlijn. De wettelijke regeling heeft ook geen aanleiding gegeven tot discussie met de Europese Commissie. In dit verband moet echter voor ogen worden gehouden dat op basis van de Europese regelgeving het uitgangspunt geldt dat ter zake van belaste prestaties btw moet worden afgedragen en dat de Europese richtlijn alleen teruggaaf van die btw toestaat in het geval van gehele of gedeeltelijke niet-betaling door de afnemer. Er van uitgaan dat een vordering oninbaar is uiterlijk drie maanden na het tijdstip waarop de vergoeding opeisbaar is geworden, staat naar mijn mening op gespannen voet met die richtlijn.
Waarom kan de Belastingdienst in specifieke situaties wel overgaan tot het terugbetalen van de oninbare btw binnen een jaar? Waarom lukt het dan niet in het algemeen?
Het al dan niet verlenen van teruggaaf van «oninbare btw» is niet afhankelijk van de vraag of de Belastingdienst daartoe in staat is maar hangt samen met de wettelijke mogelijkheid daartoe. Zoals hiervoor is aangegeven dient de niet-betaling vast te staan voordat het recht op teruggaaf van de btw ontstaat. Vaak is dat pas na een langere periode dan één jaar. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vragen 4, 5 en 6 kan in die gevallen de teruggaaf worden verleend na afloop van dat jaar, met dien verstande dat wanneer in later stadium de omvang van de niet-betaling definitief vaststaat alsnog een correctie kan volgen. Alleen in gevallen waarin binnen één jaar vast komt te staan dat de ondernemer de vordering geheel of gedeeltelijk niet zal ontvangen, kan de teruggaaf op een eerder tijdstip binnen dat jaar worden verleend.
Voor de volledigheid merk ik op dat het bedrag van de niet-betaalde vordering en de daarin begrepen btw niet van invloed is op de snelheid waarmee een eventuele teruggaaf kan worden verleend.
Waarom is in deze gevallen het voordeel voor de belastingplichtige aanzienlijk genoeg om over te gaan tot een snellere terugbetaling, maar wordt dit voordeel «beperkt» zodra er wordt overgegaan op een uniform, voor alle ondernemers geldende, tijdelijke terugbetalingstermijn van bijvoorbeeld drie maanden?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om de teruggavetermijn van een jaar voor oninbare btw tijdelijk te verkorten, bijvoorbeeld naar drie maanden? Wat zou de procedurele route hiervoor zijn? Kan dit ook buiten een wetsaanpassing, bijvoorbeeld door middel van een besluit, of besluit gekoppeld met een latere wetswijziging?
Zoals hiervoor is aangegeven, zie ik weinig toegevoegde waarde in een tijdelijke verkorting van de teruggaaftermijn in deze bijzondere tijden, mede omdat er voor ondernemers ook een bijzondere regeling voor uitstel van betaling van btw van toepassing is. Bovendien moeten de Europese wettelijke kaders in deze worden gerespecteerd.
Indien een verkorting van de wettelijke termijn van één jaar naar bijvoorbeeld drie maanden wel gewenst is dan dient dit te geschieden bij formele wet, in dit geval een wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968.
Soms kunnen belastingplichtigen, vooruitlopend op een wetswijziging, op grond van een beleidsbesluit alvast handelen alsof de wetswijziging reeds tot stand gekomen is. Het gaat daarbij met name om beleidsbesluiten die voor een belastingplichtige gunstiger uitwerken dan de bestaande wettelijke bepalingen.
Een beleidsbesluit is niet geschikt om vooruitlopend op een wetswijziging onderwerpen te regelen die niet in alle opzichten gunstig uitwerken voor belastingplichtigen. Belastingplichtigen kunnen zich in die situatie immers blijven beroepen op de voor hen gunstiger uitwerkende bepalingen zoals die nog in de wet staan.
In het onderhavige geval zou een op de wet vooruitlopend beleidsbesluit begunstigend kunnen uitwerken voor ondernemers die een recht op teruggaaf hebben met betrekking tot de btw die is begrepen in niet betaalde vorderingen. Ondernemers die nu een jaar moeten wachten, kunnen dan eerder, bijvoorbeeld na drie maanden, een teruggaaf krijgen. Maar de afnemers van die ondernemer die de btw begrepen in de onbetaalde vordering, achteraf ten onrechte, in aftrek hebben gebracht, worden die btw dan niet pas na een jaar verschuldigd, maar al na drie maanden. Voor laatstbedoelde ondernemers zijn de wettelijke bepalingen dan gunstiger dan die van het beleidsbesluit. Om die reden zou een beleidsbesluit in deze situatie niet geschikt zijn om een verkorting van de bedoelde termijnen vooruitlopend op een wetswijziging te regelen.
Wat vindt u ervan dat de «rigide» houding van de Belastingdienst er nu toe kan leiden dat ondernemers facturen kwijtschelden? Is dat geen perverse consequentie van het huidige beleid, zeker gegeven de slechte economische omstandigheden?
Het is mij ook niet bekend dat ondernemers ervoor kiezen in sommige gevallen een vordering kwijt te schelden om een snellere teruggaaf te krijgen van de daarin begrepen btw.
Bent u bereid om verdere concrete beleidsopties te verkennen om ook op langere termijn de liquiditeitspositie van het mkb te verbeteren, en deze naar de Kamer te sturen?
In het noodpakket hebben we vanuit de Belastingdienst, vooral door de regeling voor bijzonder uitstel van betaling, geprobeerd om positief bij te dragen aan de liquiditeitspositie van bedrijven. Dat is echter geen structurele optie. Wel blijven de reguliere mogelijkheden van uitstel van betaling van kracht. Daartoe behoren kortdurend uitstel, een betalingsregeling, uitstel met zekerheid, uitstel van loonbelasting bij een verwachte teruggaaf omzetbelasting en uitstel van betaling bij bijzondere omstandigheden. Het is uiteraard primair aan bedrijven zelf om indien nodig de eigen liquiditeitspositie te versterken. Daarbij moet wel voorkomen worden dat het belastingstelsel tot onnodige extra druk leidt op de liquiditeitspositie. Dat zou bijvoorbeeld kunnen als belasting moet worden afgedragen op een moment waarop de daarvoor benodigde liquiditeit er redelijkerwijs nog niet kan zijn. In de regel is dat niet het geval. Bovendien blijven bij betalingsproblemen de genoemde reguliere mogelijkheden voor uitstel van betaling beschikbaar. Gelet op alle mogelijkheden die er zijn, zie ik geen aanleiding om verdere beleidsopties te verkennen
Kunt u de vragen voor Prinsjesdag beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Het Nederlandse fiscaal verdragsbeleid |
|
Renske Leijten |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u een reactie geven op het Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO)-rapport Theorie en praktijk van de Nederlandse belastingverdragen met ontwikkelingslanden?1
In het genoemde onderzoek wordt aangegeven dat de bronheffingstarieven die Nederland is overeengekomen in de sinds 2011 (her)onderhandelde belastingverdragen met ontwikkelingslanden meestal lager zijn dan de gemiddelde bronbelastingtarieven die andere OESO-landen zijn overeengekomen in belastingverdragen met het desbetreffende ontwikkelingsland. Het rapport lijkt te suggereren dat daarmee niet (volledig) is voldaan aan het verdragsbeleid ten aanzien van ontwikkelingslanden zoals opgenomen in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 (hierna: NFV 2011). Die conclusie deel ik niet.
Op basis van de NFV 2011 houdt Nederland rekening met de bijzondere positie van ontwikkelingslanden. Uitgangspunt van het in de NFV 2011 neergelegde beleid dat Nederland in relatie tot ontwikkelingslanden bereid is hogere bronbelastingtarieven overeen te komen dan in verdragen van Nederland met andere landen. Zoals ik specificeer in mijn antwoord op vraag 2, zijn de bronheffingstarieven die Nederland is overeengekomen in de sinds 2011 (her)onderhandelde belastingverdragen met ontwikkelingslanden in lijn met hetgeen is opgenomen in de NFV 2011. Het OESO-gemiddelde van bronheffingstarieven waar door de onderzoekers aan wordt getoetst is een interessant gegeven, maar geen relevant criterium om de praktijk aan de NFV 2011 te toetsen. Desalniettemin is in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 (NFV 2020) de bereidheid verwoord om (nog) meer heffingsrechten aan ontwikkelingslanden toe te kennen, bijvoorbeeld door een hoger bronbelastingtarief te accepteren dan een ontwikkelingsland in zijn belastingverdragen met Nederland vergelijkbare landen is overeengekomen, wanneer dat ontwikkelingsland aantoont een nieuwe beleidslijn op dat punt te hebben. Daarnaast is Nederland in relatie tot de armste ontwikkelingslanden bereid een bronstaatheffing voor betalingen voor technische diensten overeen te komen, met als voorwaarde voor de bronstaatheffing dat de technische diensten moeten zijn verricht in het ontwikkelingsland. Voorts hecht ik, in lijn met verdragsbeleid, belang aan het opnemen van antimisbruikbepalingen in belastingverdragen zodat het ontwikkelingsland niet ten onrechte in zijn heffingsbevoegdheid wordt beperkt.
Hoe verklaart u dat de al in 2011 uitgesproken intenties om in belastingverdragen hogere bronheffingen te willen accepteren bij ontwikkelingslanden dan bij meer ontwikkelde landen niet worden nagekomen?
In beginsel streeft Nederland er van oudsher naar om in belastingverdragen een uitsluitende woonstaatheffing overeen te komen met betrekking tot deelnemingsdividenden, interest en royalty’s. In de NFV 2011 is echter tevens aangegeven dat Nederland rekening houdt met de bijzondere positie van ontwikkelingslanden. In relatie tot ontwikkelingslanden heeft Nederland daarom in de afgelopen jaren meer begrip getoond voor onder meer verzoeken om een uitgebreider begrip vaste inrichting in het belastingverdrag op te nemen of om relatief hoge bronbelastingtarieven in het belastingverdrag op te nemen. Dit blijkt uit het onderstaande overzicht van belastingverdragen en wijzigingsprotocollen van Nederland met ontwikkelingslanden die sinds 2011 zijn ondertekend en waarbij de betreffende verdragsbepalingen tijdens de onderhandelingen aan bod zijn gekomen.
Verdrag of wijzigingsprotocol
Jaar ondertekening
Bronbelastingtarief deelnemingsdividenden
Bronbelastingtarief interest
Bronbelastingtarief royalty’s
Uitbreiding begrip vaste inrichting
Ethiopië
2012
5%
5%
5%
Ja
Indonesië1
2015
5%
5%
–
–
Kenia2
2015
0%
10%
10%
Ja
Malawi3
2015
5%
10%
5%
Ja
Oekraïne
2018
5%
5%
10%
Nee
Zambia
2015
5%
10%
7,5%
Ja
Dit protocol bevat geen bepalingen over het begrip vaste inrichting of over de verdeling van de heffingsbevoegdheid met betrekking tot royalty’s.
Het belastingverdrag tussen Nederland en Kenia is nog niet in werking getreden.
Het belastingverdrag tussen Nederland en Malawi is nog niet in werking getreden.
Deelt u de conclusie van SOMO dat Nederland nog steeds het recht om belasting te heffen op het inkomen van multinationals in ontwikkelingslanden frustreert door het eigen bovengenoemde beleid niet uit te voeren? Zo nee, op welke manier wordt het recht om belasting te heffen wel ten volste toegekend aan deze landen?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2, heeft Nederland in de afgelopen jaren in relatie tot ontwikkelingslanden ingestemd met een uitgebreider begrip vaste inrichting of om relatief hoge bronbelastingen. Die conclusie deel ik dus niet. Desalniettemin acht het kabinet het wenselijk dat in voorkomende gevallen meer heffingsrechten aan ontwikkelingslanden worden toegekend. Hierop ben ik verder ingegaan in de beantwoording van vraag 1.
Wat doet u tegen de internationale race naar de bodem op het vlak van vennootschapsbelasting als u niet bereid of niet in staat bent om ontwikkelingslanden hun eerlijke deel van de inkomsten van multinationals te laten behouden?
Zoals blijkt uit de beantwoording bij vraag 1 en 2, houdt Nederland bij verdragsonderhandelingen rekening met de bijzondere positie van ontwikkelingslanden. De stelling dat ontwikkelingslanden door de verdragen met Nederland niet in staat zouden zijn om een eerlijk deel van de winst van multinationals te belasten deel ik daarom niet.
Wat betreft maatregelen om te voorkomen dat een internationale race naar de bodem ontstaat, is onder meer van belang dat de afgelopen jaren grote stappen zijn gezet om grondslaguitholling te voorkomen. Zo zijn de maatregelen uit het BEPS-project van de OESO/G20 en uit de ATAD-richtlijnen van de EU inmiddels geïmplementeerd. Verder kan worden gewezen op relevante ontwikkelingen die op dit moment in Inclusive Framework2-verband spelen. Zo wordt gesproken over maatregelen die als doel hebben om een minimumniveau van belastingheffing bij internationaal opererende bedrijven te waarborgen (Pijler 3. De maatregelen van Pijler 2 hebben tot gevolg dat landen kunnen bijheffen over winsten die elders laag belast zijn, waarmee een internationaal level playing field wordt beoogd. Nederland heeft zich steeds constructief opgesteld in de discussies over Pijler 2. Het rapport van de Adviescommissie geeft daarbij aanleiding om bij de verdere discussies over Pijler 2 te pleiten voor een invulling van de maatregelen die zo effectief mogelijk de prikkel tot belastingconcurrentie vermindert.4
Welke belastingverdragen verwacht u binnen deze kabinetsperiode nog naar de Kamer te zenden en welke wijzigingen op het vlak van een fatsoenlijke bronbelasting die internationale belastingontwijking daadwerkelijk tegengaat zullen wij hierin aantreffen?
Binnen deze kabinetsperiode verwacht ik in ieder geval aan uw Kamer de volgende belastingverdragen ter goedkeuring voor te leggen: Liechtenstein (ondertekend op 3 juni 2020), Kosovo (ondertekend op 29 juni 2020) en Bulgarije (ondertekend op 14 september 2020).
Met betrekking tot het tweede onderdeel van de vraag merk ik op dat het afzien van een bronbelasting op deelnemingsdividenden, interest en royalty’s van belang is voor het wegnemen van belemmeringen voor ondernemingen om internationaal te opereren. Dit is ook in lijn met de EU-Moeder-dochterrichtlijn5, alsmede de EU-Interest- en royaltyrichtlijn voor zover het gaat om interest en royalty’s betaald aan een verbonden lichaam gevestigd in een andere EU-lidstaat.6 Ten aanzien van ontwikkelingslanden rechtvaardigt de bijzondere positie van deze landen een afwijking van dit beleid. Daarbij is Nederland zelfs bereid om een hoger bronbelastingtarief te accepteren dan een ontwikkelingsland in zijn belastingverdragen met met Nederland vergelijkbare landen is overeengekomen, wanneer dat ontwikkelingsland aantoont een nieuwe beleidslijn op dat punt te hebben. Om te voorkomen dat op oneigenlijke wijze gebruik wordt gemaakt van verlaagde bronheffingstarieven in een belastingverdrag is het belangrijk dat belastingverdragen worden voorzien van antimisbruikbepalingen. Met name de «principal purposes test»,die onderdeel is van de minimumstandaard, voorkomt dit oneigenlijk gebruik.
Waarom zijn de al in 2015 ondertekende verdragen met Malawi en Kenia nog steeds niet in werking getreden? In welke mate heeft Nederland bij deze verdragen zijn(economische) macht misbruikt door toch een verdrag uit te onderhandelen dat ongunstig is voor deze landen?2 Ziet u voor Nederland een rol weggelegd in de toepassing van antimisbruikbepalingen zodat deze daadwerkelijk worden ingezet? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft via ambtelijke kanalen vernomen dat het ratificatieproces in Kenia is vastgelopen. Voor zover mij bekend is, zou in Kenia intern niet de juiste ratificatieprocedure zijn gevolgd. Daarnaast heb ik vernomen dat Kenia momenteel ook de inhoud van het verdrag wil heroverwegen. Als Kenia inderdaad zou verzoeken de besprekingen over het getekende Verdrag te heropenen, ben ik daartoe bereid. De Kamerbehandeling van dit verdrag is momenteel aangehouden. Mochten er rondom dit verdrag nieuwe ontwikkelingen zijn, dan zal ik uw Kamer daarover informeren. Met betrekking tot Malawi heeft Nederland in 2018 de goedkeuringsprocedure afgerond. Mijn ambtsvoorganger heeft via diplomatieke kanalen vernomen dat Malawi de ratificatie van het onderhavige belastingverdrag wil afronden. Dit wacht ik af.
Uiteindelijk komt een belastingverdrag alleen tot stand indien beide landen van mening zijn dat hun belangen voldoende tot uitdrukking zijn gekomen en sprake is van een evenwichtig belastingverdrag. Het uitoefenen van (economische) macht is niet aan de orde. Een belastingverdrag waarin de belangen van een land onvoldoende tot uitdrukkelijk komen, leidt niet tot een houdbare overeenkomst. Ten slotte wordt een belastingverdrag ter goedkeuring aan het parlement voorgelegd.
Ten aanzien van het tweede onderdeel van de vraag is van belang vast te stellen dat de belastingverdragen tussen Nederland en Kenia en tussen Nederland en Malawi nog niet in werking zijn getreden. Er is dus sprake van een verdragsloze situatie en de verdragsmaatregelen kunnen dus vanzelfsprekend nog geen toepassing vinden. Na inwerkingtreding is de toepassing van antimisbruikbepalingen primair een taak van Kenia en Malawi als bronstaat. De belastingautoriteiten van die landen kunnen een verdragsvoordeel weigeren als zij van mening zijn dat sprake is van verdragsmisbruik. Nederland op zijn beurt zet capaciteit in om verdragsmisbruik via in Nederland gevestigde bedrijven te detecteren en in voorkomende gevallen verdragspartners hierover te informeren.
Heeft de volgend jaar ingaande voorwaardelijke bronbelasting op rente en royalty’s reeds geleid tot gedragseffecten bij multinationals die misbruik maken van het Nederlandse verdragenstelsel om op grote schaal belasting te ontwijken? Is er aanleiding om te denken dat deze belasting zal leiden tot vermindering van de doorsluisfunctie van Nederland in het internationale stelsel van belastingontwijking?
In mijn brief van 29 mei 2020 over de monitoring van de effecten van de aanpak van belastingontwijking zijn de laatst beschikbare gegevens (uit 2018) over de inkomensstromen door bijzondere financiële instellingen (bfi’s) weergegeven.8 Aangezien de aankondiging van de bronbelasting na 2018 heeft plaatsgevonden, zijn de mogelijke gedragseffecten nog niet zichtbaar in deze cijfers. Door het prohibitieve karakter van de bronbelasting zal naar verwachting het deel van de stroom naar laagbelastende jurisdicties en niet coöperatieve jurisdicties dat renten en royalty’s betreft, geheel worden verlegd of ophouden te bestaan. Daarnaast heb ik in mijn reeds aangehaalde brief van 29 mei 2020 aangekondigd dat het kabinet ook aanvullende maatregelen tegen dividendstromen naar laagbelastende jurisdicties zal voorstellen. Naar de mening van het kabinet zal het heffen van een conditionele bronbelasting op renten en royalty’s (per 1 januari 2021) en op dividenden (per 1 januari 2024) leiden tot een vermindering van de doorsluisfunctie van Nederland en wordt internationale belastingontwijking tegengegaan. Ik zal jaarlijks de door DNB gerapporteerde inkomensstromen door bfi’s naar laagbelastende jurisdicties monitoren en hierover aan de Kamer rapporteren. Dit zal ik, vanaf de invoering van de Wet bronbelasting 2021, ook doen voor de gegevens uit de aangiften van deze bronbelasting op renten en royalty’s. Op deze manier kan vermoedelijk per 2023 het effect van de Wet bronbelasting 2021 bepaald worden. Indien aanvullende maatregelen ten aanzien van dividendstromen worden aangenomen, zullen uiteraard ook die inkomensstromen worden gemonitord.
Kunt u de conclusie van SOMO onderschrijven dat mede als gevolg van ineffectieve bronbelastingen in belastingverdragen de aantrekkingskracht voor internationale investeerders om het Nederlandse stelsel van belastingverdragen te gebruiken om belasting te ontwijken onverminderd groot is?
Het is belangrijk dat wordt gewaarborgd dat de in Nederlandse belastingverdragen opgenomen verdragsvoordelen slechts worden toegekend in economisch reële situaties. Acties die erop zijn gericht om gebruik te maken van de meest gunstige belastingverdragen met als doel zoveel mogelijk belasting te ontwijken zijn immers onwenselijk. Maatregelen gericht op het bestrijden van verdragsmisbruik zijn al, of worden nog geleidelijk aan, opgenomen in de Nederlandse belastingverdragen. Hierdoor wordt het risico van verdragsmisbruik door gebruik te maken van het Nederlandse verdragennetwerk steeds kleiner.
Bent u in het laatste geval bereid om deze wet aan te scherpen, zodat de voorwaardelijkheid verdwijnt en de bronbelasting op alle landen van toepassing is in plaats van alleen op de zogeheten laagbelastende landen?
Ik acht het niet wenselijk om de Wet bronbelasting 2021 zo aan te scherpen dat deze ook van toepassing is op rente- en royaltybetalingen in relatie tot niet-laagbelastende jurisdicties. Hierdoor zouden kapitaalstromen onnodig belemmerd worden. Een dergelijke bronbelasting zou namelijk in meerdere mate kunnen leiden tot dubbele belastingheffing, de administratieve lasten verhogen en daardoor het investerings- en vestigingsklimaat voor het reële bedrijfsleven schaden, wat juist van belang is voor een open economie zoals die van Nederland. Volgens de Europese Commissie zijn in de EU de administratieve lasten van bronbelastingen jaarlijks € 8,4 miljard.9 Dit vergroot de barrière voor internationale investeringen en belemmert hierdoor de Europese interne markt. Dit is ook de reden dat in EU-verband de EU-Interest- en royaltyrichtlijn tot stand is gekomen op basis waarvan in beginsel geen bronbelasting mag worden geheven op rente- en royaltybetalingen aan een verbonden lichaam gevestigd in een andere EU-lidstaat.10 De EU-Interest- en royaltyrichtlijn biedt landen wel de mogelijkheid om in gevallen van misbruik de voordelen van deze richtlijn aan bedrijven te ontzeggen. Wel zal het kabinet, zoals aangekondigd in mijn brief van 29 mei 2020, aanvullende maatregelen tegen dividendstromen naar laagbelastende jurisdicties voorstellen.11 Ik ben van mening dat het heffen van een bronbelasting in relatie tot laagbelastende jurisdicties, en in misbruiksituaties, op renten en royalty’s (per 1 januari 2021) en op dividenden (per 1 januari 2024) zal leiden tot een afname van de aantrekkingskracht voor internationale investeerders om het Nederlandse stelsel van belastingverdragen te gebruiken om belasting te ontwijken. Bij verdragsonderhandelingen is het daarbij de Nederlandse inzet om de bronbelasting op deze stromen volledig te kunnen effectueren in relatie tot laagbelastende verdragslanden. Daarbij kan het gepast zijn om bij reële (zakelijke) situaties minder of geen bronstaatheffing na te streven, ook bij laagbelastende jurisdicties. De precieze Nederlandse inzet zal per land worden bepaald op basis van de specifieke kenmerken van het belastingsysteem van de betreffende laagbelastende of niet-coöperatieve jurisdictie. Zo kan maatwerk worden geleverd, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke risico’s van belastingontwijking die voortvloeien uit het belastingsysteem van het land en tegelijkertijd zoveel mogelijk wordt voorkomen dat het reële bedrijfsleven te maken krijgt met dubbele belasting.
Herinnert u zich dat u eerder vragen beantwoord heeft over de illegale vernietiging van 9000 beroepsdossiers toeslagen, die bewaard hadden moeten blijven?1
Ja, ik betreur het enorm dat deze documenten vernietigd zijn. Zoals al in de tweede Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag toegezegd zullen de ouders die het betreft hier geen negatieve gevolgen van mogen ondervinden.2 In de gelijk met deze antwoorden verstuurde derde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag wordt tevens aangegeven dat er nog veel documenten wel beschikbaar zijn, we onderzoek doen naar van wie precies de beroepsdossiers vernietigd zijn en we met de Raad voor de Rechtspraak kijken of de betreffende beroepsdossiers nog op een andere manier beschikbaar zijn.
Herinnert u zich dat u meldde dat deze dossiers vernietigd waren onder regel nummer 201 handeling 24?
Ja.
Klopt het dat beroepsdossiers van toeslagen helemaal niet onder nummer 201, handeling 24 vallen, omdat het besluit waarnaar verwezen wordt2 en de bijbehorende selectielijst3 alleen maar over belastingen gaat (de blauwe dienst) en in zijn geheel niet over toeslagen en alle documenten die daarbij horen?
Ja, dat klopt. Voor de archivering van beroepsdossiers Belastingdienst/Toeslagen is toentertijd gebruik gemaakt van de selectielijst voor Belastingen (201) en de daarin genoemde handelingen, vanwege het ontbreken van een selectiedocument voor Toeslagen (die pas in 2015 is vastgesteld). Daardoor is er een vermenging ontstaan.
Hoe kan het dat de Belastingdienst, dat een apart onderdeel vormt – en nu zelfs onder een andere Staatssecretaris en een andere directeur-generaal (DG) valt – in staat is om de archieven van de Belastingdienst/Toeslagen illegaal te vernietigen?
Binnen de Belastingdienst is er één onderdeel dat voor de gehele Belastingdienst, inclusief Belastingdienst/Toeslagen het archiefbeheer verzorgt. De voortijdige vernietiging van de dossiers had niet mogen plaatsvinden. Het is daarom goed dat de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed heeft laten weten dat ze de vroegtijdige vernietiging van dossiers in haar onderzoek naar het informatie- en archiefbeheer bij Belastingdienst zal meenemen.
Bent u ervan op de hoogte dat in de selectielijst van de Belastingdienst is opgenomen (paragraaf 6) dat stukken van blijvende waarde (SBW) bewaard moeten blijven en dat die gedefinieerd zijn als: «Stukken van blijvende waarde zijn alle documenten die moeten worden bewaard zo lang de belastingplicht of actualiteitswaarde (van het document) bestaat»?
Ja.
Denkt u dat de stukken, die betrekking hebben op de toeslagenaffaire, waarnaar nu een parlementaire ondervraging (mini-enquete) loopt, waarvoor een nieuwe uitvoeringsorganisatie is opgezet met 500 miljoen euro, waarnaar de Kamer elke week vraagt en waarvan de ouders nog steeds wachten op hun dossier, actualiteitswaarde hebben en dus bewaard moeten worden of niet?
Ja, deze stukken hebben zeker actualiteitswaarde.
Wilt u er onmiddellijk voor zorgen dat er een moratorium komt op de vernietiging van stukken, die betrekking hebben op toeslagen, waaronder (niet limitatief) inbegrepen; bezwaar- en beroepsdossiers, alle beschikkingen, alle onderzoeken en verslagen daarvan, alle managementverslagen, alle vermeldingen op zwarte lijsten en elk ander document dat relevant kan zijn voor individuele compensatie of individueel rechtsherstel?
Na het vaststellen van de onterechte vernietiging zijn de lopende vernietigingsactiviteiten door Doc-Direkt voor wat betreft toeslagendossiers stopgezet en zijn de dossiers die voor vernietiging in aanmerking zouden komen apart opgeslagen. Daarnaast is besloten om managementverslagen, mails en overige zaakgebonden informatie tot nader order niet te vernietigen.
Kunt u onmiddellijk een apart archief instellen (een zogenaamd hotspot bij het Nationaal Archief) en daar de stukken over de kinderopvangtoeslagaffaire onderbrengen, inclusief de (kopieën van) persoonlijke dossiers en de zwarte lijsten?
Tot nader orde worden Belastingdienst breed geen fysieke archieven meer vernietigd. Dit is een forse ingreep, maar noodzakelijk. Ik zal eerst in overleg met Uw Kamer gaan voordat dit moratorium wordt opgeheven. Door de directe stopzetting van de vernietiging én het veilig stellen van de dossiers die voor vernietiging in aanmerking zouden komen (zie vraag 7) heeft het per direct aanmerken van de kinderopvangtoeslagaffaire als «hotspot» geen meerwaarde. Wel zal ik de deze op de «hotspotlijst Ministerie van Financiën» laten plaatsen. Vervolgens kan op termijn op basis van de geldende criteria beoordeeld worden of de hieronder vallende dossiers als permanent te bewaren moeten worden aangemerkt. Dit laatste betekent dat deze op termijn moeten worden overgebracht naar het Nationaal Archief. Voor het Ministerie van Financiën is de hotspotmonitor als instrument nog in ontwikkeling en de bedoelde hotspotlijst is nog niet formeel beschikbaar.
Is er bij het illegaal vernietigen van archieven in de kinderopvangtoeslagaffaire mogelijk sprake van een ambtsmisdrijf, bijvoorbeeld op basis van artikel 361 van het wetboek van strafrecht: «De ambtenaar of een ander met enige openbare dienst voortdurend of tijdelijk belast persoon, die opzettelijk zaken bestemd om voor de bevoegde macht tot overtuiging of bewijs te dienen, akten, bescheiden of registers, welke hij in zijn bediening onder zich heeft verduistert, vernielt, beschadigt of onbruikbaar maakt, of toelaat dat zij door een ander worden weggemaakt, vernield, beschadigd of onbruikbaar gemaakt, of die ander daarbij als medeplichtige ter zijde staat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en zes maanden of geldboete van de vijfde categorie.»? Kunt u op deze vraag een heel precies antwoord geven?
De strafrechtelijke bepaling waar in deze vraag naar verwezen wordt, ziet op het opzettelijk verduisteren van bewijsstukken door ambtenaren. Er zijn geen aanwijzingen dat het vernietigen van de betreffende beroepsdossiers redelijkerwijs is te herleiden tot opzettelijk menselijk handelen. Voor zover vastgesteld kan worden zijn de geldende procedures bij de vernietiging van de betreffende dossiers gevolgd en nageleefd. De voortijdig vernietigde dossiers zijn echter het gevolg van vermenging van dossiers van de Belastingdienst met de dossiers van Toeslagen. Deze situatie leent zich dan ook niet voor de kwalificaties van deze strafrechtelijke bepaling.
Bent u ervan op de hoogte dat een gemeente een medewerker terecht ontslagen heeft omdat deze medewerker illegaal archieven vernietigd had en dat dat een plichtsverzuim was?4
Ik ben bekend met de aangehaalde uitspraak.
Kunt u de verklaringen van vernietiging van de stukken die in 2017, 2018 en 2019 vernietigd zijn op verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen aan de Kamer doen toekomen? En kunt u daarin heel precies aangeven waarin in dat besluit de beroepszaken zitten?
In bijlage 1 treft u de «verklaring van vernietiging 2017» dit betreft de vernietiging van dossiers in het kalenderjaar 2017, welke na afloop in 2018 is opgemaakt. In bijlage 2 treft u de «verklaring van vernietiging 2018» van dossiers in het kalenderjaar 2018 welke in 2019 is opgemaakt. Bij de eerdere vragen en antwoorden rondom de vernietigde dossiers van 18 augustus jl. is deze laatste ook abusievelijk meegestuurd als «verklaring van vernietiging 2019».6 Hierbij had moeten worden aangegeven dat de verklaring van vernietiging van dossiers in kalenderjaar 2019 nog niet gereed is. In bijlage 1 en 2 zijn de regels die op documenten van Toeslagen betrekking kunnen hebben geel gemaakt, het betreft selectielijst 201 handeling 24. In 2017 en 2018 zijn voor zover nu bekend geen toeslagen beroepsdossiers vernietigd.7, 8
Kunt u de opdracht voor de vernietiging van archiefbescheiden van zowel de Belastingdienst als de Belastingdienst/Toeslagen over het jaar 2020 aan de Kamer doen toekomen?
Als bijlage 3 is bijgevoegd de opdracht voor vernietiging van archiefbescheiden van Belastingen met dagtekening 5 november 2019, voor dossiers met vernietigingsjaar 2020. Hierop bevinden zich alleen dossiers van Belastingen. Op het moment van opdrachtverstrekking waren we ons niet bewust van de vermenging die had plaatsgevonden. Vanwege het ontbreken van een selectielijst voor Toeslagen heeft vermenging plaatsgevonden door destijds gebruik te maken van de inventarislijst van Belastingen. Er is over het hoofd gezien dat zich onder dossiers Belastingen ook dossiers Toeslagen bevonden. Hierdoor is op beroepsdossiers van Toeslagen abusievelijk de vernietigingstermijn uit de selectielijst Belastingen toegepast. Hierdoor zijn met de opdrachtverstrekking ook onbedoeld beroepsdossiers van Toeslagen vernietigd. Sinds de invoering van de aparte selectielijst voor Toeslagen (2015) worden toeslagendossiers gekoppeld aan de juiste bewaartermijnen en vernietigingsjaren waarmee de mogelijkheid tot vermenging tot een minimum beperkt is.9
Kunt u aangeven waarom in de brief van 20 november 20185 (kenmerk 2018-0000895333) van het waarnemend hoofd bewerken aan het afdelingshoofd informatiehuishouding van de Belastingdienst, letterlijk staat: «De selectielijst betreffende het proces toeslagen hebben wij buiten beschouwing gelaten, aangezien het voor Doc-Direkt momenteel niet mogelijk is te bepalen of de betreffende dossiers daadwerkelijk zijn afgesloten»?
Door Doc-Direkt is deze zinsnede in het voorstel van vernietiging opgenomen omdat het Doc-Direkt niet bekend was of de betreffende dossiers van Toelagen beëindigd waren. Zolang niet bekend is of het proces volledig is afgehandeld, dan wel de toeslag is beëindigd mag conform de selectielijst Toeslagen van 2015 niet tot vernietiging worden overgegaan.11 Deze selectielijst Toeslagen werkt weliswaar terug tot 2004 maar door de vermenging van toeslagendossiers met dossiers van de Belastingdienst, heeft vernietiging van toeslagendossiers in 2019 en 2020 toch plaatsgevonden.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Nee, helaas heeft het iets langer geduurd, ik heb u dan ook op 23 september jl. een uitstelbrief gezonden.
(vakantie)verhuurplatforms en toeristenbelasting in Nederland. |
|
Hilde Palland (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
In welke mate wijkt de wijze waarop in Nederland de toeristenbelasting wordt geïnd, via een belastingaanslag aan de eigenaar van een verblijfsplaats en doorberekening aan de gast, af van die in andere Europese landen?
Een overzicht van de (wijze van de) eventuele heffing van (lokale) toeristenbelasting in andere Europese landen is niet beschikbaar, dus er kan geen vergelijking met Nederland worden gemaakt.
Klopt het dat in Frankrijk sinds 1 januari 2019 (vakantie)verhuurplatforms, zoals Booking.com en Belvilla, verantwoordelijk zijn voor het berekenen, innen en afdragen van toeristenbelasting? Welke voor- en nadelen ziet u aan deze systematiek?
Het is alleen wenselijk om voor de overheidstaak van het innen van toeristenbelasting wettelijk een rol bij de platformbedrijven te beleggen als dit een noodzakelijke en proportionele maatregel is om het doel te bereiken. De noodzaak voor de inning middels de verhuurplatforms is in Nederland niet aanwezig, gezien de eenmalige registratieverplichting die met het wetsvoorstel toeristische verhuur van woonruimte mogelijk wordt gemaakt. Door dit wetsvoorstel kunnen de gemeenten de heffing van de toeristenbelasting beter adresseren bij de verhuurder. De gegevens van de eenmalige registratie kunnen namelijk ook gebruikt worden voor de inning van toeristenbelasting. Hiervoor biedt het wetsvoorstel de noodzakelijke grondslag. Het wetsvoorstel biedt gemeenten derhalve de mogelijkheid om conform de huidige wetgeving de toeristenbelasting te innen bij de verhuurder.
Frankrijk hanteert landelijk grotendeels een eenduidig systeem van heffing, terwijl in Nederland de grondslag voor de heffing van de toeristenbelasting alsmede de hoogte van het tarief verschilt per gemeente. Dit maakt het dan ook mogelijk eenvoudiger voor een platform om in Frankrijk de inning vorm te geven dan in Nederland. Op dit moment ontbreekt het inzicht in de wijze waarop afrekening tussen toerist en verhuurder, en de rol daarbinnen van de diverse platforms, in Frankrijk plaatsvindt.
Tot slot stel ik vast dat, op de onlangs met algemene stemmen aangenomen wet toeristische verhuur van woonruimte, een amendement was ingediend dat strekte tot het innen van de toeristenbelasting via de platforms, maar dat dit amendement niet is aangenomen.
Wat is de reden dat inning van lokale toeristenbelastingen via (vakantie)verhuurplatforms in Frankrijk wel mogelijk is en in Nederland vooralsnog niet, blijkens de uitvoering van de motie-Paternotte c.s.(Kamerstuk 34 775-XIII, nr. 89) over het innen van toeristenbelasting (Kamerstuk 27 926, nr. 282)? Wat maakt de Franse situatie anders dan de Nederlandse?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zou het uws inziens mogelijk zijn om – al dan niet via nadere regelgeving – bij (vakantie)verhuurplatforms waar de toerist betaalt via het platform (en dus niet rechtstreeks aan de aanbieder) de inning van toeristenbelasting via het platform daarbij mee te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Is u bekend of partijen, gemeenten en platforms, een overkoepelende overeenkomst met betrekking tot de inning van toeristenbelasting door de platforms nog steeds «niet haalbaar» achten, zoals gemeld in Kamerstuk 27 926, nr. 282? Hoezeer is de situatie sindsdien veranderd?
Mij is geen signaal bekend dat partijen het inmiddels wél haalbaar zouden achten.
Afwikkeling belastingteruggave nabestaanden |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u aangeven hoe vaak de Belastingdienst contact zoekt met nabestaanden bij overlijden als er sprake is van het recht op teruggave van belastingen indien er geen rekeningnummer van de erven bekend is?
Na ontvangst van het bericht van overlijden van een belastingplichtige stuurt de Belastingdienst vanuit het geautomatiseerde systeem een condoleancebrief naar het laatst bekende adres van de overledene. Bij die brief zit een formulier waarin gevraagd wordt om de naam en het adres van een contactpersoon ten behoeve van het afhandelen van lopende zaken van de overledene.
Bij de eerste teruggave wordt een ervenbrief gestuurd naar de contactpersoon, als deze inmiddels bekend is, of naar het laatst bekende adres van overledene met het verzoek de gegevens te verstrekken om de teruggave uit te kunnen betalen.
Voor elke teruggave verstuurt de Belastingdienst bovendien een aparte beschikking en als het een teruggave van toeslagen of inkomstenbelasting betreft, wordt er per teruggave ook een mededeling gestuurd. In deze mededeling wordt vermeld dat het terug te betalen bedrag wordt uitbetaald aan de erfgenamen of, als geen rekeningnummer bekend is, dat het bedrag aan de Belastingdienst vervalt. Nabestaanden krijgen dus meerdere berichten wanneer er sprake is van een teruggave.
Een eventuele teruggave wordt gestort op het bankrekeningnummer van de overledene. Als het rekeningnummer inmiddels is opgeheven, onjuist of onvolledig is, wordt de teruggave door de bank teruggestort op de rekening van de Belastingdienst. In dat geval wordt automatisch een formulier verstuurd aan de contactpersoon met het verzoek om een bankrekeningnummer door te geven. Is er geen contactpersoon bekend dan wordt het laatst bekende adres van de overledene als postadres gebruikt voor deze brief. Indien een brief onbestelbaar retour wordt gestuurd, onderzoekt een medewerker of er inmiddels een nieuw (correspondentie)adres bekend is. Ook dan wordt een nieuwe brief naar het nieuwe adres gestuurd.
Overigens is dit jaar een actie gestart om de door de banken teruggestorte bedragen nogmaals in behandeling te laten nemen. Daar waar nieuwe en/of extra informatie achterhaald kan worden van erfgenamen, is opnieuw een brief verstuurd met het verzoek om een rekeningnummer door te geven. Momenteel worden de posten van het jaar 2018 onderzocht. Het doel is om meer teruggaven te kunnen uitbetalen.
Kunt u aangeven hoeveel openstaande posten van teruggave belastingen na overlijden er zijn? Kunt u een overzicht geven per jaar over de afgelopen vijf jaar en om welk bedrag dit in zijn totaliteit gaat? Wat gebeurt er met deze «openstaande posten» (waarbij erven dus niet na de eerste brief hebben gereageerd) en op welke termijn?
Onderstaande tabel bevat het overzicht van het totaal aantal teruggaven aan overledenen in de afgelopen vijf jaar. In de gevallen waarin geen rekeningnummer bekend is of het rekeningnummer is onjuist, onvolledig, opgeheven of geblokkeerd, wordt een brief verstuurd met het verzoek om alsnog een rekeningnummer te verstrekken. Als niet gereageerd wordt op deze brief en de Belastingdienst deze teruggave dus niet kan overmaken, dan wordt het bedrag van de teruggave nog vijf jaar bewaard. Wanneer erfgenamen alsnog een rekeningnummer doorgeven wordt het bedrag uitbetaald. Het tweede deel van de tabel geeft de aantallen en de bijbehorende bedragen weer, waarbij een reactie is uitgebleven. Voor het jaar 2020 zijn de cijfers tot 1 september opgenomen. Volledigheidshalve merk ik op dat de onderstaande bedragen aan veranderingen onderhevig zijn.
Jaar
Teruggave belastingen
Gevallen waarbij reactie uitblijft
Aantal
in euro’s
Aantal
in euro’s
2020
206.224
167.278.964,10
13.655
8.321.374,12
2019
232.765
189.007.632,99
23.902
12.561.648,17
2018
247.345
182.506.465,25
25.049
12.029.065,63
2017
224.015
179.118.933,60
17.314
7.997.789,72
2016
231.324
164.960.255,09
16.138
6.351.505,55
2015
179.678
142.529.672
15.162
5.827.238,23
Bent u bekend met situaties waarin nabestaanden via het f-formulier aangifte gedaan hebben, er sprake is van een teruggave belastingen, het ontbreken van een rekeningnummer van de erven en er door de belastingdienst maar éénmaal een brief gestuurd wordt naar de erven voor het doorgeven van een rekeningnummer waarop de teruggave kan plaatsvinden?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1 waarin het proces beschreven staat.
Stuurt de Belastingdienst automatisch een f-formulier aan de nabestaanden? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst stuurt automatisch een F-biljet aan de contactpersoon van de nabestaanden. Dit gebeurt niet in de gevallen waarin de overledene in de belastingjaren voorafgaand aan zijn of haar overlijden, niet werd uitgenodigd voor het doen van aangifte vanwege het ontbreken van de aangifteplicht voor de inkomstenbelasting. Nabestaanden kunnen het F-biljet ook via de website of de Belastingtelefoon Nabestaanden aanvragen bij de Belastingdienst. De uiterste inleverdatum voor het F-biljet is 1 mei van het jaar volgend op het jaar van overlijden.
Kunt u toelichten waarom het f-formulier alleen fysiek kan worden ingevuld en niet bijvoorbeeld digitaal via «Mijn Belastingdienst»? Bent u bereid om het f-formulier vanaf 2021 digitaal beschikbaar te stellen? Zo nee, waarom niet?
Het digitaal invullen van het f-formulier draagt bij een betere dienstverlening aan de nabestaanden en is ook een wens van de Belastingdienst. Het ontwikkelen van een digitaal f-formulier dat online kan worden ingevuld en ingediend vraagt de inzet van aanzienlijke automatiseringscapaciteit. De Belastingdienst heeft de ontwikkeling van het digitale f-formulier nog niet in gang kunnen zetten, omdat de beschikbare automatiseringscapaciteit voor de relevante applicaties de afgelopen jaren geheel is en wordt benut voor noodzakelijk onderhoud, jaaraanpassingen en implementatie van wetgeving. De Belastingdienst heeft daarom verkend of op een andere wijze online aangifte kan worden gedaan voor iemand die is overleden. Voor de groep nabestaanden, die na afloop van het jaar van overlijden aangifte inkomstenbelasting willen doen, verwacht de Belastingdienst dat in de tweede helft van 2021 een oplossing kan worden geboden. De Belastingdienst en Logius (BZK) werken aan een nabestaandenmachtiging voor de verbetering van dienstverlening aan nabestaanden. Deze machtiging kan worden gebruikt voor de inzage in en afhandeling van belasting- en toeslagenzaken voor de overledene. De Belastingdienst heeft in onderzoek op welke wijze deze machtiging ook is in te zetten voor het doen van de online aangifte inkomstenbelasting voor een overledene door een nabestaande. De voortgang en de uitkomsten worden opgenomen in de eerste voortgangsrapportage 2021.
Voor de groep nabestaanden die al tijdens het jaar van overlijden de aangifte inkomstenbelasting willen indienen kan geen online oplossing worden geboden op korte termijn. De automatiseringsinspanning is in de huidige planning te groot. De Belastingdienst neemt deze wens daarom op in het plan «Beheerst Vernieuwen 2021 – 2024», het IV-portfolio voor vernieuwing. Uiteraard zal een papieren f-formulier voor de aangifte inkomstenbelasting voor een overledene beschikbaar blijven.
Wat vindt u van het praktijkvoorbeeld dat een erkend financieel adviesbureau in 2020 al drie gevallen kent waarin de Belastingdienst één keer gecommuniceerd heeft met de erven en daarna (na uitblijven reactie) niet meer in actie komt?
Ik ben niet bekend met deze casus en helaas kan ik ook niet ingaan op individuele casuïstiek. Voor het proces rondom een overledene verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat een overlijden en het afwikkelen van de financiën vaak veel emoties en papierwerk met zich mee brengt en één enkel schrijven van de Belastingdienst tussen «wal en schip» kan raken?
De afwikkeling van financiële zaken van een overledene, inclusief de belastingzaken, is voor veel nabestaanden niet makkelijk. Het is daarom goed voorstelbaar dat één enkel schrijven niet altijd leidt tot een reactie aan de Belastingdienst. Volledigheidshalve wil ik nogmaals aangeven dat ook voor alle teruggaven een aparte beschikking wordt gestuurd en als het een teruggave van toeslagen of inkomstenbelasting betreft, ook nog apart een mededeling voor elke teruggave afzonderlijk. Nabestaanden kunnen bovendien de informatie ook via de website van de Belastingdienst raadplegen. Op de website is er ook een checklist ten behoeve van de nabestaanden opgenomen ter controle of alle noodzakelijke stappen en formulieren gevolgd zijn. Bovendien kunnen de nabestaanden via een gratis telefoonnummer contact opnemen met de belastingtelefoon. Hierbij gaat het om een apart telefoonnummer, slechts bedoeld voor nabestaanden, waardoor zij niet het reguliere beltraject in hoeven. Er wordt verder regelmatig bezien waar de dienstverlening verbeterd kan worden.
Kunt u toezeggen dat u de Belastingdienst minimaal drie keer contact zal zoeken met de erven om de zaak af te wikkelen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Kunt u aangeven welke reactietermijn de Belastingdienst hanteert bij bijvoorbeeld een bezwaar op een naheffingsaanslag of een verzoek om kwijtschelding na een nalatenschap?
De Belastingdienst hanteert de termijnen zoals deze in de wet- en regelgeving zijn opgenomen en handelt in lijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Binnen zes weken krijgt de belastingplichtige een reactie op het bezwaarschrift. De termijn kan met maximaal zes weken worden verlengd. In het geval er meer tijd nodig is, wordt er telefonisch dan wel per post contact opgenomen met de belastingplichtige.
Voor beschikkingen op aanvraag zoals een verzoek om kwijtschelding geldt een beslistermijn van acht weken. Indien het niet mogelijk is om binnen acht weken te reageren, wordt dit aan de belastingplichtige medegedeeld en wordt hierbij een redelijke termijn aangegeven binnen welke de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
Wilt u reageren op de volgende casus (praktijkvoorbeeld naar aanleiding van een digitaal werkbezoek): «Dochter heeft beheerstaken bij overlijden vader uitgevoerd. Na twee jaar ontvangt de dochter een naheffingsaanslag. Omdat zij de nalatenschap aanvaard heeft, komt deze naheffing voor rekening dochter. Dochter maakt bezwaar en doet een beroep op kwijtschelding. De Belastingdienst wijst dit verzoek binnen twee weken af en geeft aan dat als dochter in beroep wil gaan dit binnen tien dagen moet worden aangetekend om ontvankelijk te zijn. Dochter doet beroep op adviseur omdat reactietermijn te kort is (van de tien dagen is de brief twee dagen onderweg en nog twee weekenden waardoor er vijf werkdagen overblijven om beroep aan te tekenen). Adviseur vraagt uitstel van twee weken. Dit wordt afgewezen omdat regels regels zijn»? Wat vindt u van deze casus? Klopt het dat de Belastingdienst in dit soort casussen een reactietermijn van tien dagen hanteert? Vindt u deze termijn acceptabel?
Deze casus is mij niet duidelijk en helaas kan ik ook niet ingaan op individuele casuïstiek. Voor de termijnen verwijs ik naar het antwoord op vraag 11.
Kunt u inzicht geven in de termijnen die de Belastingdienst (breder dan alleen de afwikkeling van nalatenschap) hanteert bij het opvragen van informatie, bewijslast of aantekenen bezwaar of beroep?
De Belastingdienst hanteert de termijnen zoals deze in de wet- en regelgeving zijn opgenomen en handelt in lijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Binnen zes weken na dagtekening van een naheffingsaanslag moet het bezwaar bij de Belastingdienst worden ingediend. Het is mogelijk om een pro-formabezwaarschrift in te dienen en hierbij om uitstel te vragen. De termijn wordt dan met maximaal zes weken verlengd.
Als het verzoek om kwijtschelding is afgewezen, kan de belastingschuldige binnen tien dagen na dagtekening van de kennisgeving, in beroep gaan.
Bij het opvragen van informatie krijgt de belastingplichtige over het algemeen drie weken om te reageren. Indien een belastingplichtige niet binnen deze termijn reageert, is het gebruikelijk om na een week een rappelbrief op te maken waarin een termijn wordt meegegeven van twee weken. Reageert de belastingplichtige ook niet op de rappelbrief dan wordt na een week een vooraankondiging tot afwijking van de aangifte opgemaakt met een reactietermijn van twee weken, conform regelgeving.
Deelt u de mening dat een fatsoenlijke reactietermijn het aantal bezwaren en beroep kan verminderen (klant moet immers de gelegenheid hebben om de informatie op een juiste en adequate manier aan te leveren en als hij/zij hier toe niet in staat wordt gesteld zal er per definitie een beroep uit voortkomen)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, deze mening deel ik. Als een belastingplichtige meer tijd nodig heeft om aan een informatieverzoek te voldoen, dan is dat mogelijk door contact op te nemen met de inspecteur en om uitstel te vragen.
Kunt u toezeggen dat u de reactietermijnen binnen de Belastingdienst tegen het licht gaat houden en daar waar nodig met maatregelen zal komen om een redelijke reactietermijn vast te leggen? Bent u bereid de Kamer hierover voor de behandeling van het Belastingplan 2021 te informeren?
Bij bezwaar, beroep en administratief beroep hanteert de Belastingdienst reactietermijnen conform wet- en regelgeving. Als het gaat om informatieverzoeken hanteert de Belastingdienst de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ik zie hierom geen aanleiding om de reactietermijnen voor belastingplichtigen of de Belastingdienst te herzien.
Het inclomplete AVG verwerkingsregister en over onbeantwoorde belangrijke vragen over de kinderopvangtoeslagaffaire |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich dat ik bij het algemeen overleg over de Belastingdienst op 23 juni 2020 doorgevraagd heb of er andere zwarte lijsten (dan de Fraude Signalering Voorziening – FSV) bekend waren?1
Ja.
Herinnert u zich dat u in juli 2020 het KPMG-rapport «Rapportage verwerking van risicosignalen voor toezicht» aan de Kamer gestuurd heeft?2
Ja.
Klopt het dat KPMG de eerste versie van dit rapport al op 16 juni 2020 aan het ministerie heeft aangeboden en dat toen al bekend was dat er meer applicaties waren die niet deugden? Waarom is dat niet aan de Kamer gemeld?
Bij brief van 28 april jl. hebben wij aan uw Kamer aangegeven dat nog in kaart moest worden gebracht of er eventueel met FSV vergelijkbare systemen zijn en of deze wel voldoen aan de privacywetgeving. Om dit goed uit te zoeken is aan een externe partij (KPMG) gevraagd hiernaar onderzoek te doen. Tijdens het algemeen overleg van 23 juni 2020 heeft de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst aangegeven dat wij bij het naar de Kamer sturen van het definitieve rapport van KPMG zouden rapporteren over FSV-achtigen.
Op 16 juni jl. heeft KPMG (opdrachtnemer) een eerste conceptversie van de rapportage aan de Belastingdienst (opdrachtgever) aangeboden. Hieruit werd duidelijk dat er binnen de in het rapport beschreven context, geen primaire processen of toezichtprocessen zijn gevonden die in dezelfde mate risicosignalen verwerken, of die een sterke gelijkenis met FSV vertonen. KPMG schetst daarnaast een algemeen beeld omtrent risicosignalering en risicoselectie. Daarbij geeft KPMG duiding aan de wijze waarop zij de zoektocht naar systemen die in aanmerking komen om onderzocht te worden, gaat vormgeven. In deze conceptversie geeft KPMG aan dat zij op basis van documentenstudie en informatieverzameling door middel van interviews tot een shortlist van toezichtprocessen en bijbehorende applicaties zijn gekomen die mogelijk een vergelijkbare werking en doel hadden als waarvoor FSV werd gebruikt. Dit concept is besproken tussen KPMG en de Belastingdienst.
In de volgende twee concepten (respectievelijk op 23 juni en 2 juli jl.) heeft KPMG onder andere de resultaten van die zoektocht weergegeven en is verder onderzoek gedaan naar de toezichtprocessen en bijbehorende applicaties op de shortlist. Ook deze concepten zijn besproken tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. Dit met het doel om feitelijke onjuistheden te verbeteren en verduidelijkende vragen te kunnen stellen. Tevens is de inhoud van alle concepten besproken in de stuurgroep FSV. Aan de stuurgroep FSV nam de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane – deel. Zij heeft de conceptrapportages in die hoedanigheid ontvangen. De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst – nam geen deel aan de stuurgroep en heeft de genoemde conceptrapportages daarom ook niet ontvangen.
Er is vóór 23 juni nog geen melding gedaan aan uw Kamer, omdat het onderzoek nog niet was afgerond en de bevindingen van KPMG zoals verwoord in de concept-rapportages, daar op dat moment ook geen aanleiding toe gaven. Op 10 juli jl. is het definitieve rapport vastgesteld en dat is die dag nog aan uw Kamer toegestuurd. In onze begeleidende brief3 van 10 juli jl. hebben wij tevens aangegeven welke beheersmaatregelen wij hebben getroffen voor risico’s bij een aantal andere applicaties en verwerkingsprocessen die zouden kunnen optreden bij het mogelijk niet voldoen aan de AVG.
Wanneer wist u voor het eerst van het bestaan van project 1043 af?
Eind april ben ik, de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane, tijdens achtergrondgesprekken met journalisten van Trouw en RTL Nieuws, op de hoogte gesteld van het feit dat er in het kader van het toezicht bij de inkomstenbelasting gebruik wordt gemaakt van projectcode 1043. Ook is in die periode door uw Kamer gevraagd naar 1043. Ik heb vervolgens verzocht om een uitleg. Op 4 mei jl. heb ik naar aanleiding van mijn vragen een notitie ontvangen met toelichting. Op basis van deze toelichting was de indruk dat heel goed uitgezocht moet worden wat het gebruik van deze term inhoudt. In de brief van 10 juli jl.4 is aangegeven dat meer onderzoek gedaan moet worden naar de werking van projectcode 1043 en de gevolgen die het heeft voor belastingplichtigen. Op korte termijn wordt u over dit onderwerp nader geïnformeerd.
Beschouwt u project 1043 als een zwarte lijst of niet?
Er is geen duidelijke (juridische) definitie, ook niet in de AVG, wat een zwarte lijst is.
Dat laat onverlet dat de Belastingdienst de processen zorgvuldig en conform en wet- en regelgeving, zoals de AVG, moet uitvoeren. Dit betekent dat burgers niet onterechte gevolgen zouden mogen ondervinden van toezicht- en handhavingsprocessen. Wij kunnen ons daarbij voorstellen dat – hoewel een (juridische) definitie ontbreekt – vanuit burgerperspectief het wel de sfeer kan oproepen van een zwarte lijst.
Zoals in de Kamerbrief5 van 10 juli jl. aan uw Kamer is geïnformeerd, is project 1043 de naam van een projectcode die wordt gebruikt bij de risicodetectie van hoog risico-aangiften en mogelijke systeemfraude in de inkomstenbelasting. Voor een aanvullende toelichting t.a.v. project 1043, verwijzen wij u naar deze Kamerbrief. Binnenkort informeren wij u over de stand van zaken in het onderzoek naar projectcode 1043.
Wat betekent het dat de Belastingdienst een onderhanden versie heeft van een verwerkingsregister?
Het Ministerie van Financiën maakt gebruik van één register van verwerkingen. Niet alle beschrijvingen van de verwerkingen van de Belastingdienst in dit register hebben een definitieve status en zijn nog in bewerking. Er wordt gewerkt aan een kwaliteitsverbetering van het register van verwerkingen.
Wanneer heeft de Belastingdienst een compleet verwerkingsregister (dat niet onderhanden is)?
Ten tijde van de implementatie van de AVG heeft de Belastingdienst zich ingezet om het register zo volledig mogelijk te vullen. Hierbij zijn de bedrijfsprocessen als basis gebruikt.
De informatie benodigd voor het vullen van het register vloeit voort uit de (ontwerp)documentatie van de bedrijfsprocessen van de Belastingdienst. Deze documentatie geeft de verdieping op welke wijze de processen ontworpen zijn, inclusief de samenhang met applicaties en de samenhang met ander processen en op welke wijze er invulling gegeven wordt aan de vereisten van de AVG en andere wet- en regelgeving.
Omdat we met name daar de gebreken zien gaat de Belastingdienst, zoals aan uw Kamer geïnformeerd6, de bedrijfsprocessen systematisch, grondig en zorgvuldig doorlichten. Hierbij wordt ook getoetst of het niet alleen in opzet maar ook in de praktijk aan de eisen van de AVG en andere wet- en regelgeving voldoet. Op basis van de geactualiseerde ontwerpen wordt het register conform de vereisten bijgewerkt. Zoals eerder aan uw Kamer bericht, is voor dit traject helaas nog minimaal drie jaar voorzien. Zoals in antwoord 6 aangegeven loopt er momenteel al een eerste verbeterslag van het register.
Hierbij geldt overigens dat het register in enige mate voortdurend onderhevig zal zijn aan veranderingen omdat processen door de tijd veranderen, bijvoorbeeld door wijzigingen in wetgeving.
Herinnert u zich dat uw voorganger in mei 2019 het volgende meldde: «De periode februari-mei 2019 heeft de Belastingdienst gebruikt om de bevindingen van de ADR weg te nemen. De Belastingdienst meldt dat de bevindingen inmiddels zijn opgelost, met uitzondering van het verwijderen van oude gegevens» en «De Belastingdienst werkt aan het verbeteren van het inzicht in het gebruik van persoonsgegevens in de keten door het actualiseren en het verbeteren van de kwaliteit van het register van werkingen»?3
Ja.
Herinnert u zich dat de Auditdienst Rijk (ADR) in een vervolgonderzoek in december 2019, dat als bijlage weggefrommeld aan de Kamer gestuurd is, concludeerde: «Geen voortgang op registratie van verwerkersovereenkomsten in AVG-register ADR-bevinding uit het initiële rapport: Nog niet alle verwerkersovereenkomsten zijn aanwezig of geactualiseerd Uit de analyse van begin september 2019 blijkt dat er geen voortgang is geboekt ten opzichte van februari 2019 met betrekking tot de volledigheid en de actualiteit van de registratie van verwerkersovereenkomsten in het AVG-register van het Ministerie van Financiën.»4
Ja.
Wanneer heeft de Belastingdienst een functionerend, volledig en up-to-date verwerkingsregister dat aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) voldoet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Realiseert u zich dat uw onvolledige verwerkingsregister ertoe leidt dat KPMG moet concluderen dat het mogelijk is dat processen met gebruik van risicosignalen buiten ons gezichtsveld zijn gebleven?
Wij realiseren ons dat er onvoldoende gedetailleerde beschrijvingen beschikbaar zijn voor onderzoeken die diepgaand zijn of een volledig dekkend beeld geven van de wijze waarop de risicoselectieprocessen binnen de Belastingdienst worden uitgevoerd en hoe applicaties daarbij worden gebruikt. In antwoord op vraag 7 is aangegeven wat we gaan doen om dit te verbeteren.
Heeft u aan de Autoriteit Persoonsgegevens gemeld dat u geen volledig verwerkingsregister heeft? Zo ja, wanneer?
Wij hebben de uitkomsten van het KPMG-onderzoek actief met de AP gedeeld. Dit betreft echter geen formele melding, omdat er geen verplichting bestaat om dat aan de AP te melden.
Kunt u deze vragen een voor een en voorafgaand aan het algemeen overleg start hersteloperatie kinderopvangtoeslag op 20 augustus 2020 beantwoorden?
Het is niet gelukt deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg van 20 augustus 2020.
Kunt u ook de volgende vragen, waarvoor de originele beantwoordingstermijnen van drie weken (bijna) verstreken zijn en die betrekking hebben op de kinderopvangtoeslag, ten minste een dag voor het genoemde algemeen overleg beantwoorden:
Op 18 augustus jl. heb ik uw Kamer de antwoorden op de eerste twee genoemde sets met vragen gestuurd en een uitstelbrief over de derde set met vragen gestuurd.
De verplichte dataverstrekking van kinderopvangorganisaties aan de Belastingdienst. |
|
Peter Kwint , Renske Leijten |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u aangeven hoe het besluit tot wijziging van de Regeling Wet kinderopvang in verband met een aanscherping van de administratieve eisen ten behoeve van de gegevensverstrekking aan de Belastingdienst/Toeslagen tot stand is gekomen?1
In 2018 is SZW, samen met de Belastingdienst/Toeslagen gestart met het verbetertraject kinderopvangtoeslag. De aanleiding hiervoor was de complexiteit van de systematiek en het grote aantal hoge terugvorderingen onder ouders. Doelstelling van het programma is het verminderen, met circa tweederde, van het aantal hoge terugvorderingen (>1000,-) ten opzichte van 2015. In 2015 waren dit ruim 38.000 terugvorderingen. Het verbetertraject is gericht op het substantieel aanpakken van het probleem en het verbeteren van de dienstverlening richting ouders, ten einde ouders meer zekerheid te geven over de hoogte van de kinderopvangtoeslag, zodat hoge terugvorderingen worden geminimaliseerd. Een groot deel van de terugvorderingen ontstaat doordat wijzigingen in de situatie van ouders niet of niet tijdig worden doorgegeven aan de Belastingdienst/Toeslagen. Doordat kinderopvangorganisaties maandelijks aan de Belastingdienst/Toeslagen gegevens verstrekken, kan vroegtijdig worden gesignaleerd of er afwijkingen zijn tussen deze gegevens en de gegevens bekend bij de Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst/Toeslagen kan dan contact opnemen met de ouder en hen ondersteunen bij het eventueel bijstellen van de gegevens. Hiermee kunnen terugvorderingen in een vroeg stadium worden voorkomen.
In de Regeling Wko worden eisen gesteld aan de inrichting van de administratie van een kindercentrum of gastouderbureau. Voor de wijziging leverde het gros van de kinderopvangorganisaties alleen aan het einde van het jaar gegevens aan bij de Belastingdienst/Toeslagen over de afname van kinderopvang; de jaaropgave. Met het wijzigen van artikel 11 van de Regeling Wko is het voor kinderopvangorganisaties mogelijk de benodigde gegevens, voor het tussentijds signaleren, maandelijks aan de Belastingdienst te verstrekken en is het voor de Belastingdienst mogelijk deze gegevens bij de kinderopvangorganisaties op te vragen. Vanaf 2021 is het maandelijks leveren van deze gegevens verplicht. Met de gegevens over het gebruik van de kinderopvang van het lopende berekeningsjaar kan de Belastingdienst/Toeslagen vaker en eerder ouders ondersteunen in het tijdig doorgeven van wijzigingen.
Ik geef u hiervan graag twee voorbeelden:
Welke organisaties en stakeholders zijn geraadpleegd over het besluit dat een kinderopvang per maand gegevens over opvang moet verstrekken aan de Belastingdienst/Toeslagen, in plaats van ééns per jaar? Kunt u de Kamer informeren hoe de organisaties en stakeholders hebben gereageerd op dit voorstel?
Tijdens de uitwerking van het verbetervoorstel maandelijkse gegevenslevering zijn veldpartijen actief betrokken. Ieder kwartaal heeft een panelsessie plaatsgevonden met branche- en oudervertegenwoordiging (BK, BMK, VGOB, BOiNK en VWO) en deelnemers uit kinderopvangorganisaties en gastouderbureaus. Deze sessies waren bedoeld om met de sector in gesprek te gaan over de vormgeving van de maatregel, juist om feedback en inbreng te ontvangen van de sector op de wijziging in gegevenslevering. Met hen is onder andere de set aan gegevens die maandelijks nodig zijn besproken.
De branche en andere stakeholders hebben in het bijzonder het belang van het goed informeren van ouders over deze wijziging benadrukt. Ook is uitvoerig stilgestaan bij de juistheid van de gegevens, de verantwoordelijkheid daarvoor en hoe er wordt geacteerd op het moment een kinderopvangorganisatie onjuiste informatie verstrekt. Ouders mogen niet de dupe worden van onjuist aangeleverde gegevens. De gegevens zullen daarom alleen worden gebruikt voor het afgeven van een signaal richting de ouders. De ouder zelf voert op basis van dat signaal al dan niet een wijziging door in zijn aanvraag voor de kinderopvangtoeslag. Dit wordt op dit moment getest in een pilot met 300 ouders. De Belastingdienst/Toeslagen past op basis van deze gegevens niet zelfstandig (de hoogte van) het voorschot van ouders aan. Wel is door de Belastingdienst/Toeslagen de wens uitgesproken te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn, met instemming van ouders voor hen die dat willen, om de Belastingdienst/Toeslagen zelf te laten aanpassen.
De inbreng van de branche is, naast hun voortdurende betrokkenheid bij de ontwikkeling van de gegevenslevering, op twee momenten in het bijzonder van belang geweest: tijdens de Gateway review op het verbetertraject kinderopvangtoeslag van medio 2019 en de procedure voor de vaststelling van de concept-regeling voor maandelijkse gegevenslevering.
De Gateway review – waarin ook de branche is gehoord – liet zien dat het tempo voor invoering van gegevenslevering aanvankelijk te ambitieus is geweest. Dit heeft geleid tot een behoedzamere aanpak waarin de kwaliteit van de gegevens centraal kwam te staan. Er is daarom ook een zogenoemd ingroeijaar (2020) geïntroduceerd. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd in de voortgangsbrief van juni 2020.2
In de vaststelling van de conceptregeling Wko zijn daarnaast, ook verschillende toetsen uitgevoerd die horen bij een regelgevingstraject, zoals de MKB-toets, de Administratieve Lasten toets en de uitvoeringstoets door de Belastingdienst/Toeslagen. Daarnaast zijn adviezen ingewonnen bij de functionarissen gegevensbescherming van de Belastingdienst/Toeslagen en het Ministerie van SZW en is de Autoriteit Persoonsgegevens om advies gevraagd. De uitkomsten van deze toetsen en adviezen zijn opgenomen in de toelichting bij de regeling Wko zoals die in de Staatscourant van 29 november 2019 is gepubliceerd.3
Erkent u dat er in juni 2019 al zorgen waren over de gegevensaanlevering en de mate waarin dat op een goede manier geregeld wordt?2
Vanaf het begin van het verbetertraject zijn het ministerie en de Belastingdienst/Toeslagen in gesprek met de branche en oudervertegenwoordiging. Dit om eventuele zorgen van de branche en van ouders te horen en weg te nemen. Ook heeft de Gateway review van medio 2019 een aantal aandachtspunten naar voren gebracht, waaronder het belang van een zorgvuldige omgang met informatie en het goed informeren van ouders over de werking van de kinderopvangtoeslag. Op basis daarvan is voor een andere aanpak gekozen, zoals een groeijaar, waarover uw Kamer is geïnformeerd in de voortgangsbrief. Ook is in september een communicatiecampagne gestart om ouders beter te informeren over de werking van de toeslagen en het belang om tijdig wijzigingen door te geven die van invloed kunnen zijn op de hoogte van het te ontvangen voorschot.
Op welke wijze zijn de pilots waarover uw voorganger sprak in het algemeen overleg Kinderopvang geëvalueerd? Kunt u die evaluaties naar de Kamer sturen?
In de Kamerbrief van 17 oktober 20195 is de gefaseerde implementatiestrategie toegelicht om kinderopvangorganisaties en gastouderbureaus aan te laten sluiten bij het maandelijks leveren van gegevens. Deze aansluitstrategie is afgestemd met de branche- en oudervertegenwoordigers.
Onderdeel van deze implementatiestrategie is het uitvoeren van een aantal pilots, zodat Belastingdienst/Toeslagen kan vaststellen wat de kwaliteit is van de maandelijkse gegevenslevering.
De pilot hield in dat op basis van de maandelijkse gegevens die Belastingdienst/Toeslagen al ontvangt van convenanthouders POBR16 in 2019 een beperkte groep ouders is gebeld om hen te informeren over een afwijking tussen de gegevens in de aanvraag kinderopvangtoeslag en de gegevens die bekend waren bij de kinderopvangorganisatie.
Belangrijkste conclusie uit deze gesprekken met ouders is dat de Belastingdienst/Toeslagen de opvanggegevens van kinderopvangorganisaties niet zonder meer kan overnemen. Vanuit het Verbetertraject is met kinderopvangorganisaties geïnventariseerd wat hiervan de achterliggende oorzaken zijn en wat nodig is om de maandelijkse leveringen zorgvuldig te gebruiken met het oog op vroegsignalering en een goede dienstverlening aan ouders.
De Belastingdienst/Toeslagen neemt het lopende jaar de tijd om kinderopvangorganisaties in staat te stellen maandelijks gegevens te leveren met voldoende kwaliteit. In juli 2020 hebben 300 ouders een attentiebrief ontvangen waarin de ouders gevraagd wordt om te bekijken of het voorschot nog steeds op basis van de juiste gegevens is verleend. Indien de ouder een wijziging doorgeeft wordt het voorschot aangepast. De ouders die niet hebben gereageerd op de brief zijn na 2 weken gebeld. Het doel van het nabellen was om de ouders te helpen. Het is uitdrukkelijk niet bedoeld om toezicht te houden. Dit najaar informeer ik de Kamer over de resultaten van deze pilot.
Kunt u aangeven waarom ervoor gekozen is om de verplichte maandelijkse dataverstrekking van kinderopvangorganisaties aan de Belastingdienst/Toeslagen in een ministeriële regeling te regelen en niet via een wettelijke regeling met bijpassende toetsing door het parlement?
In de Regeling Wko worden, op basis van artikel 1.53 van de Wet Kinderopvang, eisen gesteld aan de inrichting van de administratie van een kindercentrum of gastouderbureau. De gegevens zoals die in de ministeriële regeling waren opgenomen, waren niet afdoende om tussentijds het voorschot te controleren en zo nodig ouders te informeren over het aanpassen van de gegevens in het portaal.
Met de wijziging van de regeling worden de administratieve eisen, die op verzoek aan de Belastingdienst/Toeslagen verstrekt moeten worden, uitgebreid. Het gaat om gegevens die veelal door kinderopvangorganisaties al in de administratie worden bijgehouden, bijvoorbeeld de gegevens die nodig zijn om aan hun fiscale verplichtingen te voldoen. Deze wijziging is per 1 januari 2020 in werking getreden.
Het jaar 2020 wordt gebruikt om de nieuwe wijze van levering en dienstverlening aan de ouders in te richten en uit te voeren. De Belastingdienst/Toeslagen benadert kinderopvangorganisaties gericht om op vrijwillige basis te starten met de maandelijkse gegevenslevering. Vanaf 2021 worden kinderopvangorganisaties gehouden aan de maandelijkse leveringsplicht. Tot die tijd hebben kinderopvangorganisaties de tijd om aan de nieuwe gegevenslevering te wennen.
De insteek is om de levering van gegevens aan de Belastingdienst/Toeslagen maandelijks en op eigen beweging door alle kinderopvangorganisaties te laten plaatsvinden. Op dit moment moet de Belastingdienst/Toeslagen het periodiek uitvragen bij de organisaties. Dit vergt een aanpassing van het Uitvoeringsbesluit Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Uitvoeringsbesluit Awir). De Belastingdienst/Toeslagen heeft op grond van het Uitvoeringsbesluit Awir (artikel 1a) reeds de bevoegdheid gegevens bij kinderopvangorganisaties op te vragen. In het Uitvoeringsbesluit Awir dient verduidelijkt te worden dat gegevens maandelijks door de kinderopvangorganisaties aan Belastingdienst/Toeslagen worden geleverd. De grondslag voor de eisen aan de administratie van kinderopvangorganisaties is opgenomen in de Wko, met bijbehorende uitwerking in de regeling Wko.
Deze wijziging is beoogd per 1 januari 2021 en moet nog getoetst worden door het parlement. Vanaf dat moment worden kinderopvangorganisaties gehouden aan de maandelijkse leveringsplicht.
Bent u het eens met de stelling: juist een fundamentele wijziging in het verplicht delen van persoonsgegevens behoort via een wet te worden voorgesteld, zodat die kan worden besproken in de Staten-Generaal? Zo neen, waarom niet?
De juistheid van de gegevens waarop de hoogte van de kinderopvangtoeslag is gebaseerd dient te worden vastgesteld. Door actuele gegevens maandelijks te ontvangen van kinderopvangorganisaties kan op basis van actuele informatie bekijken of de hoogte juist is. Als de gegevens afwijken neemt de Belastingdienst/Toeslagen contact op met de ouder.
Het is correct dat als er sprake is van verwerking van persoonsgegevens, er op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming toestemming moet worden gegeven voor de verwerking of moet er een wettelijke grondslag voor de gegevenslevering zijn. In dit geval is sprake van een wettelijke grondslag. Zoals ik in bovenstaande antwoorden aangeef bestaat er reeds een wettelijke grondslag voor de gegevenslevering door kinderopvangorganisaties.
De verwerking is noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust, namelijk de Belastingdienst/Toeslagen en de kinderopvangorganisatie. Op grond van de Awir wisselen de Belastingdienst/Toeslagen, de inspecteur en de ontvanger (ouder die KOT ontvangt) gegevens en inlichtingen uit die nodig zijn voor de uitvoering van de wet (artikel 39, eerste lid, Awir). Als een voorschot is verleend, is de aanvrager verplicht bepaalde wijzigingen door te geven (artikel 17 Awir jo. artikel 5 Uitvoeringsregeling Awir). Daarnaast is een aanvrager, partner of medebewoner verplicht mogelijk relevante gegevens en inlichtingen te verstrekken, als Belastingdienst/Toeslagen daarom vraagt (art. 18 Awir).
Artikel 11, eerste lid, van de Regeling Wko stelt dat de administratie van een kindercentrum of gastouderbureau zodanig is ingericht dat op verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen tijdig, de in het artikel genoemde gegevens, kunnen worden verstrekt. De Belastingdienst/Toeslagen heeft op grond van artikel 38 van de Awir en het Uitvoeringsbesluit Awir de bevoegdheid deze gegevens op te vragen. Er is dus een wettelijke grondslag voor het delen van de persoonsgegevens.
De wettelijke grondslag wordt nu aangepast, zodat onder meer deze gegevens ook op eigen beweging maandelijks worden geleverd. Het wetsvoorstel Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen beoogd de Awir met ingang van 1 januari 2021 te wijzigen. De verplichting voor onder meer administratieplichtigen en verhuurders om aan de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd de gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang zijn voor de uitvoering van de Awir, of een inkomensafhankelijke regeling, volgt vanaf dat moment uit de wet. Daarnaast wordt in de Awir een grondslag opgenomen om instanties aan te wijzen die uit eigen beweging gegevens moeten verstrekken aan de Belastingdienst/Toeslagen. Hiermee wordt een grondslag in wet in formele zin gecreëerd voor de structurele maandelijkse gegevenslevering uit eigen beweging.
De wijziging van de Awir zal meelopen in het Belastingplan 2021 en de wijziging van het Uitvoeringsbesluit Awir loopt mee met het Eindejaarsbesluit 2021 van het Ministerie van Financiën. Het Belastingplan 2021 zal besproken worden in het parlement.
Welke juridische analyses, notities of adviezen liggen ten grondslag aan het inzetten van een ministeriële regeling in plaats van een wetstraject met betrekking tot deze wijziging van de Regeling Wet kinderopvang? Kunt die analyses, notities of adviezen naar de Kamer sturen?
Zoals hiervoor is aangegeven, wordt er een wettelijke basis gecreëerd voor de structurele maandelijkse gegevenslevering van de kinderopvangorganisaties aan de Belastingdienst/Toeslagen. Een analyse waaruit blijkt dat er geen wettelijke grondslag nodig is, is er niet, aangezien er een wetstraject loopt.
Kunt u de Privacy Impact Analyse die gemaakt is naar de Kamer sturen, alsmede de adviezen die de Functionaris Gegevensbescherming heeft gegeven en die u zegt te zullen opvolgen?3
Bij beantwoording van deze Kamervragen stuur ik u tevens een set aan bijlagen8. In bijlage I vindt u de PIA voor het wijzigingen van de regeling Wko. Daarbij vindt u in bijlage II het advies van de FG hierop. In bijlage III en IV vindt u de PIA voor het rechtmatig toekennen van de kinderopvangtoeslag door proactief te signaleren, met daarbij horend advies van de FG.
Herleidbare gegevens van ambtenaren onder directeurenniveau zijn uit privacyoverwegingen weggelakt uit deze bijlagen9.
Waarom voorziet de regeling kennelijk doelbewust niet in de mogelijkheid voor ouders om toestemming te geven, zoals blijkt uit voortgangsrapportage?
De aanpassing van Wet- en regelgeving (Awir, Uitvoeringsbesluit Awir en Regeling WKO) voorziet er in dat maandelijkse gegevenslevering kan plaatsvinden op basis van de door de kinderopvangorganisaties geadministreerde gegevens. Met deze wijziging wordt geregeld dat kinderopvangorganisaties, zonder expliciete toestemming van ouders, (persoons)gegevens ook maandelijks kunnen verstrekken aan de Belastingdienst/Toeslagen. Deze gegevens werden nu reeds jaarlijks geleverd door kinderopvangorganisaties aan de Belastingdienst/Toeslagen. Aangezien er sprake is van een wettelijke grondslag voor de levering van de gegevens, is niet voorzien in de mogelijkheid voor ouders om toestemming te geven. Hiermee is het intrekken van toestemming ook niet aan de orde. In de regelgeving wordt niet voorzien in mogelijkheid van opt-out.
De gegevens worden gebruikt voor het bepalen van het recht op kinderopvangtoeslag en zijn in het belang van een grote groep ouders omdat hiermee (hoge) terugvorderingen worden voorkomen. Het alternatief dat kinderopvangorganisaties hiervoor expliciet toestemming aan ouders vragen en dit administreren, wordt als een te grote administratieve last gezien. Bovendien geldt dat voor de doelgroep die het meest gebaat is bij de levering (ouders met een lager doenvermogen) de kans juist groter is dat deze niet reageren op een verzoek om toestemming om te leveren. Deze groep zou geen baat hebben bij de maatregel als er alleen met toestemming geleverd mag worden.
Het proces van verwerking van de gegevens bij de Belastingdienst/Toeslagen is zo ingericht dat gegevens van ouders die geen kinderopvangtoeslag ontvangen, wordt verwijderd. Daarnaast hebben ouders het recht:
Indien de ouder niet wil dat zijn/haar gegevens door de kinderopvangorganisatie met de BD worden gedeeld, moet hij/zij bezwaar kenbaar maken bij de kinderopvangorganisatie. De kinderopvangorganisatie besluit vervolgens of de gegevens wel of niet worden verwijderd uit de levering.
Erkent u dat er een mogelijkheid van een opt-out moet worden geboden bij gegevensdeling van iemand met derde partijen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Erkent u dat deze massale dataverzameling in strijd is met privacy-verdragen en -grondrechten zoals het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens en de UN-resolutie 68/167? Zo nee, wat is volgens u de rechtvaardiging voor de massale dataverzameling en deze privacyregels?
Persoonsgegevens behoren tot de persoonlijke levenssfeer en worden daarom beschermd door de Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Structurele gegevenslevering door kindercentra en gastouderbureaus aan de Belastingdienst/Toeslagen is een inmenging in de persoonlijke levenssfeer («private life»), zodat de maatregel aan het EVRM moet worden getoetst. Het EVRM vereist dat de maatregel bij wet is voorzien, de betreffende wet voldoende toegankelijk is en de maatregel voldoende voorzienbaar is. De maatregel voldoet hieraan omdat hij wordt opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) dat zijn grondslag vindt in artikel 38 Awir.
Daarnaast is reeds wettelijk geregeld welke gegevens gedeeld worden. Dit zijn de gegevens die op grond van de Wet Kinderopvang (Wko) in de administratie van een kindcentrum of gastouderbureau moeten worden opgenomen. Daarbij zijn deze gegevens beperkt tot die gegevens die noodzakelijk kunnen zijn voor de uitvoering van de taak van de Belastingdienst/Toeslagen (in dit geval uitvoering van art 38 Awir): deze gegevens zijn nodig om het voorschotbedrag en definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag te bepalen.
Tot slot vereist het EVRM dat een inmenging in de persoonlijke levenssfeer noodzakelijk is in een democratische samenleving. Deze noodzaak is gelegen in de noodzaak om het ontstaan van (problematische) toeslagschulden te voorkomen. Dit is in het belang van een grote groep ouders omdat op deze manier veel hoge terugvorderingen kunnen worden voorkomen. Het alternatief, dat kinderopvangorganisaties hiervoor expliciet toestemming aan ouders vragen en dit administreren, wordt als een te grote administratieve last voor kinderopvangorganisaties gezien. Door de gegevens maandelijks te ontvangen kan de Belastingdienst/Toeslagen ouders eerder informeren dat het werkelijke gebruik van kinderopvang afwijkt van de door ouder opgegeven schatting in de toeslagaanvraag en zo een (hoge) terugvordering van de kinderopvangtoeslag voorkomen.
Op grond van welke informatie en concepttekst heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) destijds een blanco advies gegeven? Bent u bereid een hernieuwd advies te vragen met de uiteindelijke tekst van de regeling, mede ook in het licht van de nadere bevindingen die de AP in de zomer heeft gepubliceerd?
Zowel SZW als de Belastingdienst/Toeslagen hebben een PIA uitgevoerd over de maandelijkse gegevenslevering. Voor beide PIA’s is een akkoord afgegeven. Sinds dit akkoord is de set aan gegevens die geleverd moet worden door kinderopvangorganisaties niet gewijzigd. Een hernieuwd advies is dan ook niet nodig. Wel is voor de wijziging van het Uitvoeringsbesluit Awir opnieuw advies gevraagd van de AP. Dit betreft immers een aanpassing van een besluit waarbij een nieuw advies ingewonnen dient te worden. Inmiddels is het advies binnen en zijn er geen opmerkingen gemaakt door de AP.
Kunt u stapsgewijs uiteenzetten hoe de Belastingdienst de verzamelde data gaat verwerken en opslaan?
Het proces start met een opdracht om een nieuwe kinderopvangorganisatie te autoriseren voor het maandelijks leveren van de gegevens over de opvang. De kinderopvangorganisatie ontvangt een autorisatie waarmee de gegevens maandelijks kunnen worden geüpload. Na het uploaden worden de gegevens beschikbaar gemaakt voor controle op juistheid en volledigheid. Indien nodig worden ontbrekende gegevens aangevuld dan wel opnieuw opgevraagd. Vervolgens wordt deze informatie ter beschikking gesteld aan de (data-)specialisten van Belastingdienst/Toeslagen voor controle met de gegevens uit de toeslagaanvragen in het toeslagen verstrekkingen systeem. Op basis van deze vergelijking wordt vastgesteld of het voorschot voor het juiste bedrag is vastgesteld. Afhankelijk van de hoogte (en relevantie) van de vastgestelde afwijking ontvangt de burger een signaal van de eventuele afwijking.
De verzamelde data in dit hele proces wordt verwerkt conform de wet- en regelgeving (AVG, Awir). De data wordt opgeslagen op de servers, in beheer bij de IT-afdeling van de Belastingdienst/Toeslagen, conform de geldende bewaartermijnen.
Welke mogelijkheden hebben ouders om inzicht te krijgen in de verzamelde gegevens om onder andere de juistheid te controleren?
Ouders kunnen bij kinderopvangorganisaties navragen welke gegevens zij opsturen aan de Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst/Toeslagen ontvangt maandelijks deze gegevens. Wanneer de Belastingdienst/Toeslagen een afwijking constateert tussen de gegevens bij hen bekend en de geleverde set door de kinderopvangorganisatie, dan onderneemt hij actie door de ouder hierop te attenderen. Vervolgens kunnen ouders zelf controleren of de gegevens juist zijn en waar nodig de gegevens wijzigen.
Heeft u, naar aanleiding van de toeslagenaffaire, de richtlijnen voor het verzamelen van data aangepast om problemen met deze nieuwe datastromen te voorkomen? Zo ja, welke richtlijnen zijn aangepast? Zo nee, waarom niet?
Op basis van dit punt is geen aangepaste richtlijn gedefinieerd. Hiervoor was geen aanleiding omdat er geen relatie is tussen de toeslagenaffaire en de datarichtlijnen. De toeslagaffaire is met name het gevolg geweest van de aanpak van de Belastingdienst/Toeslagen in de fraudebestrijding en daarmee de beoordeling van specifieke situaties bij toeslaggerechtigden. De aanleiding voor de maandelijkse datalevering is gelegen in het verbeteren van de dienstverlening richting ouders en daarmee de problematiek van hoge terugvorderingen aan te pakken, niet in het verscherpen van het toezicht.
Kunt u zich voorstellen dat na alle recent op tafel gekomen feiten als het gaat om het niet kunnen verweren tegen verwijten van Belastingdienst/Toeslagen, alsmede als het in strijd met privacy handelen binnen de Belastingdienst, er grote zorgen leven over de gegevensdeling?
Gelet op de berichtgeving rond de Belastingdienst/Toeslagen, kan ik mij voorstellen dat burgers bezorgd kunnen zijn over privacy en de gelegenheid om in verweer te komen. Daar is dan ook nauwgezet mee omgegaan in de opzet ervan door een toets (Privacy Impact Analyse) uit te voeren op de AVG-vereisten. Daarnaast worden er Belastingdienst-breed stappen ondernomen om de rechtszekerheid van burgers te beschermen. Voor specifiek voorliggende maatregel is het ook zo dat er geen handelingen verricht worden door Belastingdienst/Toeslagen, anders dan het signaleren van een mogelijke afwijking in de gegevens richting ouders.
Wat zijn de consequenties voor ouders en/of kinderopvangorganisaties als zij weigeren mee te doen?
Kinderopvangorganisaties zijn vanaf 1 januari 2021 (na aanpassing van het Uitvoeringsbesluit Awir) verplicht maandelijks de relevante gegevens te leveren aan de Belastingdienst/Toeslagen. Wanneer organisaties weigeren gegevens te leveren, kan een vergrijpboete worden opgelegd. Ouders kunnen niet worden verplicht gegevens te leveren aan kinderopvangorganisaties. Om aanspraak te maken op kinderopvangtoeslag zijn ouders uiteindelijk wel verplicht desgevraagd relevante gegevens te delen met de Belastingdienst/Toeslagen.
Klopt het dat er in de afgelopen periode verschillende stakeholders rond de Kinderopvang hebben aangegeven dat de gegevensdeling problematisch is? Zo ja, wat is uw antwoord hierop geweest?
Bij de uitwerking van de maandelijkse gegevenslevering zijn branche- en ouderpartijen actief betrokken. Zij hebben daarbij aangegeven het doel van dit traject te ondersteunen. Dit jaar zijn diverse informatiebijeenkomsten georganiseerd voor kinderopvangorganisaties om hen te ondersteunen bij het realiseren van de maandelijkse gegevenslevering. Tijdens de informatiebijeenkomsten eerder dit jaar hebben enkele kinderopvangorganisaties hun zorg geuit over de verandering van jaarlijkse gegevenslevering naar maandelijkse gegevenslevering. De kinderopvangorganisaties waren met name bezorgd over mogelijke administratieve lasten en technische ondersteuning. De Belastingdienst zet zich in om deze kinderopvangorganisaties zo goed mogelijk te ondersteunen. Met de gefaseerde aansluiting van kinderopvangorganisaties zorgt de Belastingdienst ervoor dat stapsgewijs begeleiding aan kinderopvangorganisaties geboden kan worden. Ook de kwaliteit van de gegevenslevering is hierbij van belang. Daarnaast worden veldpartijen, zoals branchevertegenwoordiging en het Waarborgfonds Kinderopvang, betrokken bij de verdere aanpak en ondersteuning dit jaar om kinderopvangorganisaties bij de gegevenslevering te laten aansluiten.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 1 september 2020?
We doen ons best de antwoorden op gestelde Kamervragen zo snel mogelijk te formuleren. Hierbij is volledigheid leidend. Het is niet gelukt dit te doen voor 1 september 2020.
De termijntweewekentermijn die gehanteerd wordt bij informatieverzoeken aan belastingplichtigen |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u aangeven waarom de Belastingdienst wel in de media heeft gereageerd op de Kamervragen van het lid Omtzigt, maar er geen informatie naar de Kamer is gestuurd?1
Naar aanleiding van de Kamervragen die het lid Omtzigt aan mij heeft gericht zijn er in de media vragen gesteld. Op deze vragen vanuit de media is tijdens het reces gereageerd door een woordvoerder van de Belastingdienst. Sommige vragen van het lid Omtzigt behoefden iets meer uitzoekwerk, waardoor mijn volledige reactie op zich moest laten wachten.
Op welke wijze worden ouders, die de stuipen op het lijf is gejaagd, geïnformeerd dat ze langer de tijd hebben om de informatie aan te leveren?
Ouders, die eind juni (96.000 ouders) of half juli (30.000 ouders) een vraagbrief hebben ontvangen en daarop niet hebben gereageerd, hebben op of rond 5 september 2020 een rappelbrief ontvangen met het verzoek om alsnog de jaaropgave te versturen en het formulier in te vullen. In deze brief wordt, gezien de situatie, een reactietermijn van drie weken gehanteerd. De medewerkers van de Belastingtelefoon informeren de ouders hierover desgevraagd, zoals opgenomen in de reeds bestaande instructie. Deze werkwijze is niet anders dan voorgaande jaren. Gezien de hoeveelheid vragen over de brief en het responspercentage in vergelijking tot eerdere jaren was er geen noodzaak om over te gaan tot aanvullende maatregelen. Om de ouders die nog in onzekerheid zaten over dit proces in te lichten, heb ik recentelijk gezorgd dat zij ook via de website2 hierover geïnformeerd worden.
Erkent u dat het onnodig veel stress bij ouders en kosten bij de Belastingdienst oplevert als dit soort zaken via publieke ophef, in plaats van via goede interne controle, wordt opgelost? Hoe gaat dit in de toekomst voorkomen worden?
Elk jaar wordt in juni in twee tranches een uitvraagbrief verzonden naar een deel van de ouders met kinderopvangtoeslag. De vraagbrief wordt verzonden indien de informatie van de aanvraag van de ouders niet overeenkomt met de gegevens die Toeslagen heeft ontvangen van de kinderopvang-organisatie of indien geen informatie van de kinderopvang-organisatie is ontvangen. Ouders wordt gevraagd het aantal afgenomen kinderopvang-uren in te vullen en de jaaropgave van de kinderopvang mee te sturen.
In de afgelopen jaren zijn de vraagbrieven drie tot vier weken eerder verzonden dan in 2020. Dat een deel van deze brieven onverhoopt tijdens de zomervakantieperiode is verstuurd heeft te maken met de afweging om ouders in de Coronaperiode niet te noodzaken zich buitenshuis te bewegen als gevolg van informatieverzoeken. Dit zou in tegenspraak zijn met het verzoek van de regering om zoveel mogelijk thuis te blijven, waardoor gewacht is met verzending. Het weer opstarten van het proces van grootschalige informatie-uitvraag heeft enkele weken doorlooptijd gekost omdat dit zorgvuldig ingepland moet worden. Door de vertraging is de tweede zending op een ongelukkig moment, namelijk in de zomervakantie van regio Noord en regio Zuid, op de mat gevallen.
De in de brief vermelde reactietermijn was in al die jaren gelijk, namelijk twee weken.
In de afgelopen jaren heeft zo’n 80% van de ouders op de eerste vraagbrief gereageerd, ongeveer 20% heeft een rappelbrief ontvangen. Op de vraagbrief van dit jaar heeft ook zo’n 80% van de ouders gereageerd.
Ik heb uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg Start hersteloperatie kinderopvangtoeslag van 20 augustus 2020 aan het lid Lodders toegezegd binnenkort te komen met een voorstel voor een invulling van reactie- en rappeltermijnen. Ik neem daarin het vraagstuk van de schoolvakanties mee.
Daarnaast wil ik opmerken dat Toeslagen verwacht dat vanaf toeslagjaar 2020 het aantal uit te sturen brieven aanzienlijk zal afnemen. Door de wijziging van de Regeling Wet Kinderopvang (onderdeel van Verbeterprogramma Kinderopvangtoeslag) zijn kinderopvangorganisaties per 1 januari 2020 verplicht om maandelijks gegevens met betrekking tot de genoten opvang aan te leveren. Hierdoor zal de situatie dat Toeslagen géén gegevens heeft ontvangen van de organisaties, zoals nu het geval was over 2019, nauwelijks meer voorkomen en kunnen eventuele afwijkingen eerder geconstateerd en gecorrigeerd worden. Bij de definitieve toekenning zal dit tot een beperking van het aantal informatieverzoeken en als logisch gevolg een beperking van de hoeveelheid terugvorderingen moeten leiden.
Erkent u dat het niet waar is dat het door de corona-uitbraak komt dat deze brieven aan het begin van de zomervakantie, met een korte reactietijd, zijn gestuurd, maar dat dit al jaren gebeurt? Zo neen, hoe verklaart u dan dat mensen melden dat ze vorig jaar dezelfde behandeling hebben gekregen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat ook bij informatieverzoeken bij de inkomstenbelasting korte reactietermijnen gelden? Bijvoorbeeld als iemand wordt gevraagd bewijsstukken te sturen in verband met ziektekosten? Zo neen, kunt u uitsluiten dat dit gebeurt?
Voor de inkomensheffing wordt veel gebruik gemaakt van de ICT-service Oscar. Als een behandelaar met deze service een vraagbrief aanmaakt, dan geeft Oscar een reactietermijn mee van drie weken. Reageert een burger niet binnen deze termijn dan is het gebruikelijk om na een week een rappelbrief te sturen waarin een termijn wordt meegegeven van twee weken. Reageert de burger ook niet op de rappelbrief dan wordt na een week een vooraankondiging tot afwijking van de aangifte verstuurd met een reactietermijn van twee weken. Deze termijnen zijn gebaseerd op een oude handreiking uit 2003. De behandelaar kan afwijken van deze reactietermijnen ten gunste van de burger. In de ICT-service GDC waarmee ook brieven voor de IH worden aangemaakt, wordt geen reactietermijn meegegeven. De behandelaar vult zelf een uiterste reactiedatum in.
De mogelijkheid om zelf een datum in te vullen biedt de gelegenheid tot maatwerk. Zo wordt voor vragen aan buitenlandse belastingplichtigen veelal een langere termijn in acht genomen dan drie weken. Ook kan zo rekening worden gehouden met de omstandigheden waarin een burger zich bevindt. Voor vragen over ziektekosten wordt standaard de ICT-service Oscar gebruikt. Hierbij wordt dus een eerste reactietermijn van drie weken meegegeven.
Is het mogelijk dat mensen die een bepaalde code achter hun burgerservicenummer (BSN) hebben staan, bijvoorbeeld duidend op «systeemfraude», kortere reactietijd wordt gegeven als er informatie wordt opgevraagd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het bericht ‘Storing Belastingdienst: ondernemers krijgen week extra voor btw-aangifte’ |
|
Helma Lodders (VVD), Pieter Omtzigt (CDA), Steven van Weyenberg (D66), Eppo Bruins (CU) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met bericht «Storing Belastingdienst: ondernemers krijgen week extra voor btw-aangifte?»1
Ja.
Klopt het dat het portaal voor ondernemers het grootste deel van 31 juli 2020 onbereikbaar was en dat dit net de laatste dag was waarop ondernemers btw aangifte konden doen over het tweede kwartaal van 2020?
Dat klopt, tussen 30 juli 23:35 uur en 31 juli 14:15 uur was het niet mogelijk btw-aangiften in te dienen via internet omdat het betreffende portaal MijnBelastingdienst/Zakelijk onbereikbaar was. Dat gold ook voor de aangifte Loonheffingen.
Klopt het dat u alle ondernemers generiek uitstel verleend heeft tot 7 augustus voor het doen van btw aangifte over het tweede kwartaal van 2020 en dat u voor een na 31 juli gedane btw-aangifte geen boete op zal leggen?
Dat klopt, de Belastingdienst heeft uitstel verleend tot en met 7 augustus jl. voor het doen van de btw-aangifte over het tweede kwartaal 2020 c.q. de maand juni 2020 en voor de aangifte loonheffingen over de maand juni 2020. Dit is via de social-mediakanalen en op de website van de Belastingdienst naar ondernemers gecommuniceerd. In het boetebeleid van de Belastingdienst is opgenomen dat geen verzuimboete wordt opgelegd als de aangifte wordt ingediend binnen zeven dagen na afloop van de wettelijke aangiftetermijn2.
Kunt u aangeven of dit uitstel ook geldt voor de betalingsverplichting? Zo nee, waarom niet?
Ja, de Belastingdienst heeft uitstel verleend tot het doen van aangifte tot en met 7 augustus, daarmee geldt ook een uitstel van de betalingsverplichting met diezelfde termijn.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat ondernemers, die te laat aangifte doen, ook uitstel krijgen van de betalingsverpichting tot 7 augustus en geen boete op te leggen dan wel kwijt te schelden indien de betalingen geheel of gedeeltelijk niet voor 7 augustus hebben plaatsgevonden? Of gaat het kabinet dan op andere wijze voorkomen dat deze ondernemers gedupeerd worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven geldt uitstel van de betalingsverplichting tot en met 7 augustus.
Op grond van het boetebeleid krijgen ondernemers die de verschuldigde belasting binnen een week na afloop van de betalingstermijn betalen geen betaalverzuimboete opgelegd, tenzij in het voorafgaande tijdvak eenzelfde verzuim heeft plaatsgevonden3. Bij ondernemers die de verschuldigde belasting later hebben betaald maar uiterlijk binnen 14 dagen na dagtekening van de naheffingsaanslag zal de boete worden vernietigd gelet op het Besluit noodmaatregelen coronacrisis4.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk of uiterlijk binnen twee weken beantwoorden?
Het beantwoorden van deze vragen heeft helaas langer geduurd.
Het keihard liegen door de Belastingdienst/toeslagen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Belastingdienst in juli 2017 glashard loog tegen de Autoriteit Persoonsgegevens door te verklaren dat de Belastingdienst geen gegevens heeft over de dubbele nationaliteit van Nederlandse aanvragers van kinderopvangtoeslag? Heeft u er ook kennis van genomen dat de Belastingdienst destijds heeft verklaard dat nationaliteit niet werd gebruikt als selectiecriterium om juist bij deze aanvragers van kinderopvangtoeslag (extra) toezicht uit te voeren? 1
De op onderdelen onjuiste informatieverstrekking in 2017 aan de AP is al eerder aan uw Kamer gemeld. Ik verwijs onder meer naar de kabinetsreactie van 17 juli jl op het rapport van de AP en de daarin genoemde eerdere brief van 11 juni 2019 van mijn ambtsvoorganger. In de brief van 17 juli jl. heb ik beschreven dat de AP aangegeven heeft dat zij in 2017 na signalering dat nationaliteit bij de kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen verkeerd gebruikt werd, vragen stelde aan Belastingdienst/Toeslagen en dat naar aanleiding daarvan namens Belastingdienst/Toeslagen is verklaard dat hij geen gegevens met betrekking tot tweede nationaliteit had.
De medewerkers die betrokken waren bij de voorbereiding van het heropende onderzoek van de AP in 2019 zijn zich op dat moment bewust geworden van het feit dat de AP destijds inderdaad onjuist en onvolledig was geïnformeerd op de volgende punten:
De Belastingdienst/Toeslagen legt niet de afkomst van toeslaggerechtigden vast. Wel krijgt Belastingdienst/Toeslagen de actuele gegevens over de nationaliteit uit de Basisregistratie personen (Brp). Hierin wordt de tweede nationaliteit niet opgenomen, dus die informatie heeft de Belastingdienst/Toeslagen niet.
De nationaliteit wordt uiteraard niet gebruikt als selectiecriterium om juist bij deze aanvragers van kinderopvangtoeslag (extra) toezicht uit te voeren.
Deze informatie is onjuist gebleken. Uit de voorbereiding van de reactie aan de AP in juli 2017 komt het beeld naar voren dat door de betrokken medewerkers niet is stilgestaan bij de mogelijkheid dat de (dubbele) nationaliteit uit de GBA geregistreerd is gebleven in het systeem van Belastingdienst/Toeslagen (TVS genaamd) na de overgang naar de Brp. Ook zijn geen opmerkingen terug te vinden over de indicator Nederlanderschap ja/nee in het risicoclassificatiemodel, die sinds de invoering van het model in 2013 daarin was opgenomen. Wel werd een relatie gelegd met het een CAF 11-onderzoek, waarbij onder meer werd opgemerkt dat Belastingdienst/Toeslagen hierbij niet selecteerde op nationaliteit, maar dat alle gegevens van de betrokken ouders wel zichtbaar werden gemaakt. De betrokken medewerkers wisselden onderling opmerkingen uit over de vraag of het nodig was de nationaliteit in dit kader op te nemen en of Belastingdienst/Toeslagen die bevoegdheid wel had. Daarop werd aangegeven dat de registratie van nationaliteit in het kader van het CAF 11-onderzoek niet nodig leek en dat registratie van nationaliteit op grond van artikel 18 Wbp onder meer slechts mag plaatsvinden met het oog op de identificatie van de betrokkene en voor zover dit voor het doel onvermijdelijk is. In zijn algemeenheid werd genoemd dat de informatie wel nodig kan zijn voor het bepalen van het recht op een toeslag, omdat daarvoor nodig is te kunnen bepalen of iemand de Nederlandse nationaliteit heeft en zo nee, of de vreemdeling wel of niet rechtmatig verblijf in Nederland heeft. In de reactie aan de AP is in juli 2017 vervolgens alleen deze laatste algemene bepaling opgenomen onder verwijzing naar de artikelen 8 en 11 Vreemdelingenwet en artikel 9 Awir. Helaas is destijds geen opvolging gegeven aan de opmerkingen over de bevoegdheid van de registratie van nationaliteit door Belastingdienst/Toeslagen in het kader van het CAF-11 onderzoek.
De Directeur van Toeslagen heeft in het interview met de AP op 25 april 2019 de twee vorengenoemde punten in de reactie aan de AP in 2017 gerectificeerd. Zij heeft aangegeven dat de Belastingdienst/Toeslagen gegevens uit de Brp overneemt. Voorheen (tot 2014) gebeurde dit uit de GBA. Vanuit de GBA werd de dubbele nationaliteit overgenomen. In de gevallen dat de dubbele nationaliteit in de GBA aanwezig was, is deze geregistreerd gebleven in het systeem van Belastingdienst/Toeslagen na de overgang naar de Brp. Op dit punt is de reactie aan de AP in 2017 dus onjuist. Tevens heeft zij aangegeven dat in het risicoclassificatiemodel het criterium (tweede) nationaliteit niet werd gebruikt, maar dat het criterium wel/geen Nederlanderschap wel werd gebruikt. Voor de kinderopvangtoeslag is deze indicator in oktober 2018 uit het model gehaald. Voor de huurtoeslag is dit in april 2019 gebeurd. Dit is onder meer in de kamerbrief van 11 juni 2019 ook met uw Kamer gedeeld. Daarin is ook aangegeven dat in het geval, bij een dubbele nationaliteit, een van beide nationaliteiten de Nederlandse was, de burger in het risicoclassificatiemodel met Nederlanderschap werd geclassificeerd.
Gedurende het onderzoek van de AP is verder vanuit Belastingdienst/Toeslagen aangegeven dat in het kader van CAF-onderzoeken bij Belastingdienst/Toeslagen queryverzoeken werden gedaan om gegevens uit de systemen te kunnen combineren en dat onder meer gegevens over (eerste en tweede) nationaliteit hier onderdeel van uitmaakten. Dit is onder meer verwoord in de brief aan de AP van 20 september 2019, die ik als bijlage bij de Kamerbrief van 17 juli jl. heb gevoegd.
Uit het vorenstaande komt naar voren dat in 2017 weliswaar sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken, maar dat niet valt te concluderen dat dit willens en wetens gebeurde. Wel wil ik benadrukken dat het betreurenswaardig is dat destijds niet grondiger is gekeken naar dit vraagstuk.
Ten slotte wil ik voor de volledigheid vermelden dat momenteel wordt gewerkt aan de afhandeling van een WOB-verzoek over etnisch profileren waarin ook documenten aan de orde zijn of nog kunnen komen die betrekking hebben op of samenhangen met de onderhavige vraag. Waar nodig kom ik hier op terug.
Klopt het dat door het liegen van de Belastingdienst/toeslagen, die van meer dan een miljoen gezinnen wel de dubbele nationaliteit bijhield en het wel gebruikte voor automatische risicoselectie, het onderzoek gefrustreerd is en jaren duurde en dat het na te zijn afgesloten in 2017 later moest worden heropend?
Uiteraard betreur ik de in het antwoord op vraag 1 beschreven onjuiste voorstelling van zaken in 2017 en de mogelijke gevolgen die deze heeft gehad voor het onderzoek van de AP. Zoals ook aangegeven bij vraag 1 heb ik echter geen concrete aanwijzingen dat dit met opzet gebeurde. De uit de vasthoudendheid van een aantal ouders, hun vertegenwoordigers en diverse leden van de Tweede Kamer voorvloeiende (externe) signalen zijn voor de AP aanleiding geweest het onderzoek alsnog te hervatten met een informatieverzoek van 28 november 2018 en vervolgens met een onderzoek ter plaatse op 25 april 2019. In dat stadium zijn extra checks en balances aangebracht om de juistheid en de volledigheid van de beantwoording aan de AP te waarborgen. Hierdoor heeft de beantwoording toen op momenten helaas langer geduurd dan wenselijk was. De AP heeft hierbij meerdere keren gewezen op de gevolgen van niet-meewerken, zoals een last onder dwangsom of boete. Ook kwam regelmatig nieuwe informatie naar boven die tussentijds met de AP werd gedeeld. Het onderzoek heeft ook daardoor tot mijn spijt te lang geduurd. Wel wil ik hierbij benadrukken dat de voorzitter van de AP tijdens de presentatie van het rapport ook heeft aangegeven dat de situatie recentelijk merkbaar is verbeterd.
Gezien de bevindingen van de AP acht ik het van belang om het gehele traject gezamenlijk te evalueren om daar lessen uit te trekken voor de toekomst. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het rapport van de AP ga ik verder graag breder in gesprek over de effecten die de bevindingen van de AP op ouders hebben gehad of mogelijk nog steeds hebben.
Klopt het dat het al in 2017 intern bij de Belastingdienst bekend was dat er duidelijk gelogen was tegen de Autoriteit Persoonsgegevens, maar dat de Belastingdienst ervoor koos dit niet aan de Autoriteit Persoonsgegevens te vertellen?
Hier zijn voor zover mij bekend geen aanwijzingen voor; zie mijn antwoord op vraag 1.
Herinnert u zich dat de Nationale ombudsman in de Kamer ook aangaf dat de Belastingdienst niet de waarheid verteld had bij het dossier op de kinderopvangtoeslag?
Ja, dat herinner ik mij. Mijn ambtsvoorganger heeft onder meer in de Kamerbrief van 11 juni 2019 hierover aangegeven dat in het proces vanaf 2014 fouten zijn gemaakt, ook richting de NO. Dit is natuurlijk zeer ongewenst en ook hier moeten we kijken wat er kan worden geleerd. Als er onverhoopt toch – naar later blijkt – onjuiste informatie wordt verstrekt, is het zaak dit zo snel mogelijk recht te zetten.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger heeft toegegeven dat stukken achtergehouden zijn in rechtszaken? 2
Ik ben bekend met de gegeven antwoorden op de Kamervragen waar in deze vraag naar wordt verwezen.
Wat voor een straf krijgt een burger die of een bedrijf dat willens en weten liegt tegen de Belastingdienst? Kunnen zij aangemerkt worden als fraudeur en een boete krijgen?
De gevolgen van het door een burger of bedrijf willens en wetens liegen tegen de Belastingdienst hangen af van de context en de omstandigheden van het geval. Dit zal in elk geval consequenties (kunnen) hebben voor de belastingheffing of de toeslagtoekenning zelf als bijvoorbeeld is gelogen over een aftrekpost of over de voorwaarden voor een toeslag. Hierbij kan de Belastingdienst in het algemeen een vergrijpboete opleggen in de gevallen dat grofschuldig of opzettelijk onjuiste inlichtingen zijn verstrekt en daardoor te weinig belasting is geheven. De vergrijpboete bedraagt 25% (grove schuld) of 50% (opzet) van de te weinig geheven belasting. Ook in de toeslagsfeer is het alsdan opleggen van een boete mogelijk. Een burger die verplicht is tot het verstrekken van inlichtingen en dat niet, onjuist of onvolledig doet begaat verder een overtreding welke kan worden bestraft met hechtenis van maximaal zes maanden of een geldboete van de derde categorie. Doet een burger dit opzettelijk met het doel dat te weinig belasting wordt geheven dan is de gevangenisstraf ten hoogste vier jaren, een geldboete van de vierde categorie, of ten hoogste éénmaal het bedrag van de te weinig geheven belasting. Deze strafrechtelijke weg wordt overigens alleen in uitzonderlijke gevallen gevolgd (zie onder meer het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van Douane en toeslagen (Stcrt. 2015, 17 271) en het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst).
Wat zijn de gevolgen wanneer de Belastingdienst liegt tegen een Hoog College van Staat, een rechtbank of een toezichthouder?
Voor het functioneren van de rechtstaat acht ik het van groot belang dat Hoge Colleges van Staat, rechtbanken en toezichthouders over de juiste informatie beschikken die zij nodig achten voor hun onderzoek. Het met opzet delen van onjuistheden aan deze instanties staat hieraan in de weg en is dan ook niet acceptabel. In zijn algemeenheid zullen de hiervoor genoemde instanties het overheidsorgaan (publiekelijk) aanspreken indien zij onjuistheden hebben verkondigd in de procedure. De specifieke gevolgen zijn afhankelijk van de procedure waarin deze onjuistheden zouden zijn gedeeld. Zo kan de rechter het feit dat onjuistheden zijn verkondigd meewegen bij de inhoudelijke beoordeling van de zaak. Een toezichthouder kan hier bovenop een boete opleggen voor het niet meewerken aan het onderzoek.
Herinnert u zich dat u in de Kamer gezegd heeft dat u excuses zou aanbieden als de Belastingdienst gelogen heeft?
Ja.3
Kunt u aangeven wanneer en op welke wijze de Belastingdienst excuses gemaakt heeft richting de Autoriteit Persoonsgegevens, de Nationale ombudsman, de rechtspraak in Nederland en de ouder die deze zaak had aangespannen?
Met de AP en de NO heeft de Directeur Toeslagen persoonlijk gesprekken gevoerd over de onjuiste en onvolledig verstrekte informatie. Aan de NO is dit in een brief bevestigd.
In een aantal rechtszaken is gebleken dat de Belastingdienst/Toeslagen een te beperkte selectie had gemaakt van de «op de zaak betrekking hebbende» stukken. Mijn ambtsvoorganger heeft in zijn brief van 11 oktober 2018 aangegeven dat de Belastingdienst/Toeslagen de op de zaak betrekking hebbende stukken ruimhartig zal overleggen. Daar waar stukken naar nader inzicht «op de zaak betrekking hebbend» waren, zijn zij daarna alsnog en ruimhartig verstrekt. Dit heeft ertoe geleid dat daarna in (lopende) beroepszaken meer stukken zijn verstrekt.
Kunt u eventuele excuusbrieven aan de Kamer doen toekomen?
De brief aan de NO van 3 februari 2020 is eerder met uw Kamer gedeeld als bijlage bij Kamerstuk 31 066 nr. 596 en tevens te raadplegen op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/02/04/bijlage-3-brief-aan-de-nationale-ombudsman.
Begrijpt u dat een ouder geen schijn van kans heeft wanneer de Belastingdienst stukken achterhoudt of geen open kaart speelt?
Ik vind het van groot belang dat ouders in bezwaar- en beroepsprocedures de beschikking hebben over «alle op de zaak betrekking hebbende stukken». Ik meen dat de gelijkheid der procespartijen een groot goed is dat moet worden gerespecteerd. Mijn ambtsvoorganger heeft hier reeds actie op ondernomen. In lopende rechtszaken zijn vanaf eind 2018 aanvullende stukken in procedures alsnog ingediend, waarbij ruimhartig is gekeken of sprake was van een op de zaak betrekking hebbend stuk. Dat neemt overigens niet weg dat er verschil van mening kan bestaan over de vraag of een stuk «op de zaak betrekking heeft». Die vraag is dan onderdeel van het geschil waarover de rechter oordeelt. Ook kunnen er redenen zijn dat de Belastingdienst van mening is dat het belang om een stuk niet geheel ongelakt te verstrekken zwaarder weegt dan het belang van een ouder bij het ontvangen van het (ongelakte) stuk. Dat is bijvoorbeeld het geval als uit het stuk de controlestrategie van de Belastingdienst blijkt. Aan de belanghebbende en de rechter wordt dan gemeld dat de Belastingdienst een stuk niet geheel ongelakt aan de belanghebbende wil verstrekken. De rechter ontvangt dan wel het ongelakte stuk en beslist op grond van artikel 8:29 Awb of deze weigering gerechtvaardigd is.
In het kader van de hersteloperatie Toeslagen wordt ruimhartig omgegaan met het verstrekken van stukken aan ouders. Dit geldt voor alle verzoeken van de ouders in het kader van de compensatieregeling, de hardheidstegemoetkoming, de OGS-tegemoetkoming en de verzoeken om dossierinzage.
Wanneer en hoe vaak heeft de Belastingdienst gelogen in de rechtbank (inclusief Hoge Raad en Raad van State) en stukken voor ouders achtergehouden?
Vooropgesteld zij dat de Belastingdienst er altijd naar streeft om juiste en volledige inlichtingen te verstrekken, niet alleen in gerechtelijke procedures, maar ook daarbuiten. De Belastingdienst is daarbij gebonden aan wet- en regelgeving, die het verstrekken van inlichtingen onder bepaalde omstandigheden niet toestaat vanwege de verplichting tot geheimhouding die de Belastingdienst heeft. De reden daarvoor is dat burgers erop moeten kunnen vertrouwen dat de gegevens en inlichtingen die zij aan de Belastingdienst verstrekken, niet in de openbaarheid komen. Daarnaast heeft de Belastingdienst ook rekening te houden met belangen zoals het belang dat de controlestrategie niet bekend wordt, zodat burgers daarop kunnen anticiperen en de Belastingdienst zijn toezichtstaak niet meer naar behoren kan uitoefenen.
Het voorgaande neemt niet weg, dat binnen de Belastingdienst ook fouten worden gemaakt. Hoe vaak dat gebeurt, valt niet in zijn algemeenheid te zeggen. Naar aanleiding van de toezegging van mijn ambtsvoorganger van 11 oktober 2018 zijn in enige destijds lopende rechtszaken een aantal stukken nagezonden. Evenmin hebben we een beeld van situaties waarin door een medewerker bewust wordt gelogen in een rechtbank; als dit zich voordoet is dat natuurlijk absoluut niet acceptabel.
Op welke wijze gaat u de ouders tegemoet komen wanneer de Belastingdienst stukken (zoals telefoonnotities) voor hen achtergehouden heeft?
In het kader van de hersteloperatie kunnen ouders een verzoek indienen tot herbeoordeling van hun zaak. Bij de beoordeling of een ouder in aanmerking komt voor een herstelregeling zullen alle op de zaak betrekking hebbende stukken moeten worden meegewogen. Bij de beoordeling van dossiers door de hersteloperatie Toeslagen zal daarom – waar gewenst samen met de ouder – ook aandacht worden besteed aan de volledigheid van de dossiers. Zodat de herbeoordeling plaatsvindt aan de hand van alle relevante stukken en zoveel mogelijk recht kan worden gedaan aan de ouder.
Hoe vaak heeft de Belastingdienst gelogen in de rechtszaken over de kinderopvangtoeslag en hoe vaak heeft zij stukken achter gehouden?
Zie het antwoord op vraag 12.
Hoe vaak heeft de Belastingdienst dit achteraf recht gezet en excuses aangeboden?
Zie het antwoord op de vragen 9 en 12.
Deelt u de mening dat de Belastingdienst de rechtsstaat ernstig schaadt wanneer hij (willens en wetens) liegt tegen een Hoog College van Staat, een toezichthouder en/of in een rechtszaak?
Ja, die mening deel ik. Ik herken mij echter niet in het beeld dat de Belastingdienst willens en wetens liegt tegen een Hoog College van Staat, een toezichthouder en/of in een rechtszaak. Wel worden er, helaas, fouten gemaakt. Dat moet uiteraard beter. De praktijk waarbij niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken werden overgelegd, is zoals hiervoor aangegeven, na de brief van mijn ambtsvoorganger aan uw kamer van 11 oktober 2018 aangepast.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Het is niet gelukt om de vragen binnen twee weken te beantwoorden, in verband met de samenhang wordt in de beantwoording van de vragen 3, 9, 12 en 14 verwezen naar andere antwoorden die zijn opgenomen in deze beantwoording.
Een verschillend btw-tarief op verschillende vormen van educatie |
|
Helma Lodders (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Klopt het dat educatie in het basis- en hoger onderwijs is vrijgesteld van btw, dat educatie in de vorm van een muziekles (baan personen boven de 21 jaar) of een sportles (met ter beschikking stellen van de sportaccommodatie) valt onder het lage btw-tarief van 9% en dat een autorijles valt onder het hoge btw-tarief van 21%?
De btw-onderwijsvrijstelling is van toepassing op onder andere het wettelijk geregeld onderwijs en onderwijs in muziek, dans, drama en beeldende vorming aan personen jonger dan 21 jaar. Muziekles aan personen van 21 jaar of ouder is overigens belast naar het algemene btw-tarief van 21%.
Sportlessen kunnen onder een btw-vrijstelling, het verlaagde btw-tarief of het algemene btw-tarief vallen. Dit is afhankelijk van het feit of de ondernemer die de sportles verzorgt het recht verleent gebruik te maken van de sportaccommodatie én of deze ondernemer wel of niet winst beoogt.
Het klopt dat een autorijles voor het rijbewijs B belast is naar het algemene btw-tarief.
Samenvattend ontstaat het volgende beeld:
Wettelijk geregeld onderwijs
Onderwijsvrijstelling
Onderwijs in muziek, dans, drama en beeldende vorming aan personen jonger dan 21 jaar
Onderwijsvrijstelling
Onderwijs in muziek, dans, drama en beeldende vorming aan personen vanaf 21 jaar
Algemeen btw-tarief
Gelegenheid geven tot beoefening van sport of lichamelijke opvoeding door instellingen zonder winstoogmerk aan personen die aan sport of lichamelijke opvoeding doen
Sportvrijstelling
Gelegenheid geven tot sportbeoefening en baden, in combinatie met de terbeschikkingstelling van een sportaccommodatie, voor zover de sportvrijstelling niet van toepassing is, bv. door een instelling met winstoogmerk
Verlaagd btw-tarief
Sportlessen zonder het ter beschikking stellen van een sportaccommodatie
Algemeen btw tarief
Autorijles rijbewijs B
Algemeen btw-tarief
Hoe wordt bepaald welke in vraag 1 genoemde educatievorm valt binnen welk btw-tarief?
Op grond van de Europese BTW-richtlijn 2006/112 (de richtlijn) zijn de lidstaten van de EU verplicht te voorzien in een btw-vrijstelling voor bepaalde activiteiten van algemeen belang, zoals «onderwijs aan kinderen of jongeren, school- of universitair onderwijs en beroepsopleiding of -herscholing». In de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB 1968) is aan die verplichting uitvoering gegeven door het opnemen van een btw-vrijstelling (onderwijsvrijstelling) voor onder meer het wettelijk geregeld onderwijs en onderwijs in muziek, dans, drama en beeldende vorming aan personen jonger dan 21 jaar. Of de onderwijsvrijstelling van toepassing is, hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals bijvoorbeeld de leeftijd van de leerling in het geval van muziekonderwijs.
De richtlijn verplicht lidstaten van de EU om van btw vrij te stellen de diensten die nauw samenhangen met de beoefening van sport of met lichamelijke opvoeding door instellingen zonder winstoogmerk aan personen die aan sport of lichamelijke opvoeding doen. In de Wet OB 1968 is daaraan uitvoering gegeven met de sportvrijstelling voor instellingen die geen winst beogen. Daarnaast biedt de richtlijn de mogelijkheid voor lidstaten een verlaagd btw-tarief op te nemen voor diensten die bestaan uit het recht om gebruik te maken van sportaccommodaties. Van die mogelijkheid is in de Wet OB 1968 gebruik gemaakt met het verlaagde btw-tarief voor het geven van gelegenheid tot sportbeoefening door winstbeogende instellingen en baden. Zoals toegelicht in het antwoord op de eerste vraag kunnen sportlessen, afhankelijk van de situatie, onder de sportvrijstelling, onder het verlaagde btw-tarief, of onder het algemene btw-tarief vallen.
Het Europese Hof van Justitie heeft beslist dat autorijlessen om een rijbewijs B te verkrijgen geen «school of universitair onderwijs» in de zin van de richtlijn is.1 De richtlijn kent ook geen mogelijkheid voor toepassing van een (specifieke) btw-vrijstelling of verlaagd btw-tarief voor autorijlessen voor het rijbewijs B. Onderwijs dat zich primair richt op het bijbrengen en ontwikkelen van vaardigheden in de persoonlijke levenssfeer (zoals lessen voor het rijbewijs B) moet op grond van de richtlijn worden belast naar het algemene btw-tarief.
Kunt u toelichten hoe in andere EU-lidstaten de lage en hoge btw-tarieven en de vrijstelling van btw zijn vormgegeven voor educatieve doeleinden als onderwijs, sportlessen, muzieklessen en autorijlessen?
In andere lidstaten geldt net als in Nederland een verplichte btw-vrijstelling voor onderwijsprestaties. Daar waar vormen van educatie op basis van de richtlijn niet vallen onder de onderwijsvrijstelling, moeten de lidstaten het algemene btw-tarief hanteren. De richtlijn staat het de lidstaten niet toe voor deze vormen van educatie het verlaagde btw-tarief toe te passen.
In andere lidstaten geldt daarnaast, net als in Nederland, verplicht de sportvrijstelling voor sommige diensten die nauw samenhangen met de beoefening van sport of met lichamelijke opvoeding door instellingen zonder winstoogmerk aan personen die aan sport of lichamelijke opvoeding doen. Het verlaagde btw-tarief voor het recht om gebruik te maken van sportaccommodaties is een optie waar lidstaten voor kunnen kiezen. Sportlessen die in combinatie met een sportaccommodatie worden aangeboden, kunnen in andere lidstaten van de EU dus btw-vrijgesteld zijn of belast zijn naar het daar geldende algemene tarief of verlaagde tarief. Net als in Nederland zal dat afhankelijk zijn van het feit of de aanbieder winstbeogend is en wel of geen sportaccommodatie ter beschikking stelt.
De uitspraak van het Hof van Justitie over autorijlessen, genoemd in het antwoord op vraag 2, geldt voor alle lidstaten van de EU.
Bent u bekend met de onderbouwing van het Hof van Justitie van de Europese Unie dat btw-vrijstelling vanuit onderwijstechnisch oogpunt geschiedt op basis van «de overdracht van kennis en vaardigheden op het gebied van een brede en diverse reeks onderwerpen, alsmede de verdieping en de ontwikkeling van die kennis en vaardigheden»? 1
Ja.
Deelt u deze onderbouwing van het Europese Hof? Zo ja, kunt u toelichten waarom een muziekles voor mensen onder de 21 jaar wel voldoet aan de onderbouwing van «de overdracht, verdieping en de ontwikkeling van kennis- en vaardigheden op het gebied van een brede en diverse reeks onderwerpen», en daardoor dus wel vrijgesteld wordt van btw, en een sportles, een muziekles aan mensen boven de 21 jaar of een autorijles niet? Zo nee, kunt u dan toelichten waarom Nederland voor autorijlessen het hoge btw-tarief rekent en voor andere vormen van educatie het lage btw-tarief of zelfs een vrijstelling hanteert? Kunt u tevens toelichten waarom sportlessen die niet in combinatie met een terbeschikkingstelling van een sportaccommodatie gegeven worden onder het hoge 21% btw-tarief vallen, maar sportlessen in combinatie met een terbeschikkingstelling van de sportaccommodatie onder het lage 9% btw-tarief? Op basis waarvan heeft Nederland gekozen voor dit onderscheid?
Het Hof van Justitie van de Europese Unie geeft uitleg aan de bepalingen in de richtlijn. Aan deze in jurisprudentie gegeven uitleg dient Nederland uitvoering te geven. Een richtlijn komt tot stand na besluitvorming door alle lidstaten gezamenlijk. Nederland heeft geen beleidsruimte eenzijdig van die geldende Europese regelgeving af te wijken voor zover het gaat om verplichte vrijstellingen. Nederland heeft wel ruimte om al dan niet gebruik te maken van de binnen de richtlijn geboden mogelijkheden voor een verlaagd btw-tarief. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 heeft Nederland voor het ter beschikking stellen van sportaccommodaties gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
Bent u van mening dat de gemaakte keuzes in het gehanteerde btw-tarief op verschillende vormen van educatie bijdragen aan een transparant en eenvoudig btw-systeem? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Per definitie zijn uitzonderingen op de hoofdregel (belasten naar het algemene btw-tarief) omstandigheden die de transparantie en eenvoud van het systeem niet bevorderen. Bij de totstandkoming van de richtlijn hebben de lidstaten van de Europese Unie niettemin gekozen voor een aantal uitzonderingen op die algemene regel. Daar zijn de lidstaten dan bij de vaststelling van de nationale regels aan gehouden. Teneinde zo veel mogelijk transparantie te bieden heeft de Belastingdienst op zijn website informatie beschikbaar gesteld over de btw wet- en regelgeving, waaronder ook over de verlaagde tarieven en vrijstellingen.
Het bericht ‘Brussels plans attack on low tax member states’ |
|
Aukje de Vries (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Brussels plans attack on low tax member states»?1
Ja.
Kunt u meer informatie geven over dit precieze voorstel? Wat houdt artikel 116 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU) precies in? Wanneer is, conform de verdragsgeschiedenis, een gebruik van dit artikel wenselijk? Hoe verhoudt dit artikel zich tot eerdere voorstellen, zoals het inzetten van de paralelle bepaling?
Volgens het aangehaalde artikel onderzoekt de Commissie of (en zo ja, hoe) artikel 116 VwEU kan worden ingezet in de strijd tegen oneerlijke belastingconcurrentie. Artikel 116 biedt de Commissie mogelijkheid om in te ingrijpen als de nationale wetgeving van een lidstaat niet voldoet aan de mededingingsvoorwaarden en zodoende een verstoring veroorzaakt van de interne markt. De besluitvormingsprocedure is hierbij gekwalificeerde meerderheid. Mocht dit artikel gebruikt worden voor belastingaangelegenheden dan zou hiermee afgeweken worden van de geldende unanimiteitsbesluitvorming. Dit artikel is tot nu toe nog nooit eerder gebruikt en volgens het krantenbericht zit dit onderzoek nog in een verkennende fase. Op dit moment ligt er dus nog geen voorstel en is het, naar mijn mening, te prematuur om op dit onderwerp te reageren. Als de Commissie een concreet voorstel over dit onderwerp publiceert, dan ontvangt u via de gebruikelijke route van een BNC (Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen) fiche over de inzet van de Nederlandse regering.
Bent u bekend met dit voorstel? Op welke momenten is dit besproken met de Nederlandse regering of vertegenwoordigers van Nederland? Wat is de inbreng geweest van Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van dit voorstel? Deelt u de mening dat belastingen een nationale bevoegdheid zijn en moeten blijven, welke is neergelegd in de aangenomen motie Lodders/Leijten?2
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de suggestie die onder dit voorstel ligt dat de Nederlandse regering niks zou doen en niks gedaan zou hebben aan belastingontwijking en -ontduiking? Kunt u nogmaals aangeven welke stappen de afgelopen tien jaar gezet zijn tegen belastingontwijking en -ontduiking? Kunt u dit afzetten tegenover de acties van andere lidstaten, bijvoorbeeld Italië?
Nederland heeft in de afgelopen jaren inderdaad veel maatregelen getroffen om belastingontwijking en -ontduiking aan te pakken. Zo heeft Nederland, op basis van afspraken die gemaakt zijn in de Europese Unie en in de OESO, een aantal fiscale anti misbruikmaatregelen genomen en fiscale informatie uitwisselingsafspraken ingevoerd. Daarbij is Nederland bij de implementatie van deze regelgeving vaak een stap verder gegaan dan de minimumstandaarden, juist omdat het ons menens is om de strijd aan te gaan met belastingontwijking. Daar bovenop heeft Nederland ook nationaal fiscale maatregelen getroffen. Hierbij kan gedacht worden aan de bronbelasting op rente en royalty’s die per 2021 in werking zal treden en gericht is op het aanpakken van geldstromen naar laagbelaste landen en landen die op de Europees zwarte lijst staan. Verder ben ik voornemens, zoals ook al aangekondigd in het onlangs gepresenteerde belastingplan 2021, om verliesverrekening aan te passen en belastingontwijking tegen te gaan die door middel van zogenoemde informeel-kapitaalstructuren kan plaatsvinden. Kortom, ik deel uw mening dat Nederland de afgelopen jaren inderdaad veel heeft gedaan om belastingontwijking en -ontduiking aan te pakken. En daar houdt het wat mij betreft niet op. Echter, op dit moment weten wij nog niet wat het voorstel van de Commissie zal gaan inhouden. Daarom lijkt het mij voorbarig om de Nederlandse situatie af te zetten tegen die van andere lidstaten.
Valt het u ook op dat de Europese Unie vooral «inbreuken op de interne markt» ziet wanneer het gaat om kleine lidstaten, en dat grote lidstaten minder aangepakt worden, conform het credo «Frankrijk is nu eenmaal Frankrijk»? Wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat er ook andere prangende «inbreuken in de interne markt» zijn, zoals de beschermde beroepen in landen als Frankrijk en Italië, het bijna decennialang negeren van begrotingsregels door grote landen zoals Frankrijk en Italië, en het beschermen van de eigen bedrijven tegen concurrentie?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verklaart u dit voorstel van de Commissie, terwijl de Commissie eerder zelf aangaf dat «Article 116 TFEU is not a possible legal basis for proposals on tax harmonisation. [...] Articles 113 and 115 TFEU are the only legal bases allowing the Council to adopt measures of approximation of Member States’ laws, regulatory or administrative provisions concerning taxation»?3
Daarover heb ik geen informatie.
Kunt u de Kamer op de hoogte houden van de voortgang van dit voorstel?
Ja. De Kamer zal geïnformeerd worden via een BNC fiche over het standpunt van de regering op het moment dat de Commissie een concreet voorstel heeft gepubliceerd.
Tienduizenden burgers die jaren last hadden van 'fraudevermoedens' van de Belastingdienst |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de nieuwe berichtgeving over «Geheim fraudeproject: Tienduizenden burgers hadden jaren last van «fraudevermoedens»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de nieuwe berichtgeving over «Project 1043 – Belastingdienst hield nog een omstreden fraudejacht nu bij aangifte inkomen»?2
Ja.
Waarom heeft u het project 1043 verzwegen, terwijl Kamerleden u daar wel naar gevraagd hebben?
In de brief van 10 juli jl.3 hebben wij uw Kamer aangegeven dat meer onderzoek gedaan moet worden naar projectcode 1043 en de gevolgen die dit mogelijk heeft voor belastingplichtigen. Ook hebben wij toegezegd om voor het verleden te beoordelen of voldoende waarborgen aanwezig waren, en of die ook daadwerkelijk in de praktijk zijn gebracht. De afgelopen maanden heeft de Belastingdienst feitenonderzoek gedaan naar projectcode 1043. De eerste bevindingen van dit onderzoek zijn opgenomen in een feitenrelaas. Dit feitenrelaas is een eerste stap in het onderzoek naar projectcode 1043. Het onderzoek naar projectcode 1043 is dus nog niet afgerond. Onder andere het toegezegde onderzoek om te beoordelen of voldoende waarborgen aanwezig zijn, en of die ook daadwerkelijk in de praktijk zijn gebracht, moet zorgvuldig gebeuren. Hiervoor is meer tijd nodig. Om te voorkomen dat er, gedurende het vervolgonderzoek, risico’s voor een disproportionele behandeling zijn, nemen wij, in ieder geval voor de duur van het vervolgonderzoek, de volgende maatregelen. Ten eerste zullen wij extra alert zijn op signalen van burgers die aangeven dat ze in hun ogen onterecht worden bevraagd en gevolgd door de Belastingdienst. Ten tweede zullen we de komende periode het toekennen van de AKI-codes 1043 en 1044 aanhouden. Ten derde zullen we de beoordeling van uitgeworpen aangiften in het kader van de AKI-codes 1043 en 1044 extra laten toetsen door fiscaal-rechtelijke vakspecialisten. Ten vierde werken we parallel aan het onderzoek aan nieuwe handleidingen, waarin de waarborgen duidelijker zijn verwoord en die ervoor zorgen dat de werkzaamheden conform de AVG worden uitgevoerd. Deze maatregelen zijn toegelicht in de brief «Onderzoek naar projectcode 1043 en beantwoording Kamervragen» waaraan deze beantwoording is bijgevoegd.
Nemen u, het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst de Kamer nog wel serieus, nu de Kamer opnieuw onvolledig en onjuist is geïnformeerd?
Wij informeren de Kamer altijd naar eer en geweten en zo juist en volledig mogelijk.
Bent u op hoogte van het grondwettelijke recht van de Kamer (art. 68 Grondwet) om alle inlichtingen te ontvangen? Waarom leeft u de wet niet na?
Ja. Wij informeren de Kamer altijd naar eer en geweten en zo juist en volledig mogelijk.
Heeft u het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst nog wel onder controle? Hoe reageert u op de berichtgeving dat het kerndepartement en de Belastingdienst elkaar niet meer vertrouwen? Hoe reageert u op de berichtgeving dat de Belastingdienst zijn eigen gang gaat en denkt aan niemand verantwoording schuldig te zijn?
Er zijn grote fouten gemaakt. De problemen met de kinderopvangtoeslag, maar ook het recentere KMPG-rapport over FSV en het rapport van de AP over oneigenlijk gebruik van (dubbele) nationaliteit bij Toeslagen, laten dat zien. Deze problemen uit het verleden moeten wij aanpakken. In onze brief van 14 september jl.4 hebben wij uiteengezet hoe wij toe gaan werken naar de beste Belastingdienst voor Nederland. Belangrijke uitgangspunten zijn: een organisatie met oog en oor voor burgers en bedrijven, een organisatie met focus op fiscale taken en een organisatie met vakmanschap, de juiste cultuur en uitstekende ICT-voorzieningen. Een open en veilige cultuur is daar onmisbaar voor. Wij staan voor een werkomgeving waar medewerkers met vakmanschap hun werk kunnen uitvoeren, zich veilig voelen en fouten kunnen maken en daarvan kunnen leren. Veiligheid en vertrouwen zijn belangrijke randvoorwaarden om, ook op de andere vlakken, aan de gewenste cultuur te werken. De prioriteit van het programma leiderschap en cultuur ligt daarom in de eerste fase op het creëren van een open en veilig werkklimaat en het versterken van de samenwerking om de grote inhoudelijke opgaven te kunnen realiseren, met nadrukkelijke aandacht voor burgers en bedrijven. De top van het ministerie en de Belastingdienst hebben een belangrijke voorbeeldfunctie in het toewerken naar de gewenste cultuur. De afgelopen periode hebben de top van het ministerie en de Belastingdienst daarom intensief over de onderlinge samenwerking en het noodzakelijke leiderschap gesproken, mede in relatie tot actuele gebeurtenissen, zoals de aangifte. We kijken hierin niet alleen vooruit, maar reflecteren ook op het verleden om hiervan te kunnen leren. De komende periode blijft de top van het ministerie en de Belastingdienst veel tijd en aandacht besteden aan de onderlinge samenwerking. Om zo te bouwen aan het herstel en fundament van vertrouwen en veiligheid, zowel naar buiten naar de burgers en bedrijven als intern gericht naar de medewerkers in de organisatie.
Kunt u aangeven of de Belastingdienst de volgende selectiecriteria (etniciteit, tweede nationaliteit, buitenlandse achternaam en geboorteplaats) heeft gebruikt in zijn fraudejacht »project 1043»? Kunt u dit uitsluiten?
Bij de selectie van aangiften binnen projectcode 1043 spelen de in de vraag genoemde criteria etniciteit, tweede nationaliteit, buitenlandse achternaam en geboorteplaats nu geen rol meer. Het gegeven etniciteit en geboorteplaats komt in de query’s niet voor. De achternaam van belastingplichtigen komt wel in de query’s die worden gebruikt bij de analyse van de aangiften op de vermoedelijke aanwezigheid van systeemfraude voor, maar is niet gebruikt voor de selectie.
De tweede nationaliteit wordt sinds 31 januari 2015 niet meer door de Basisregistratie Personen verstrekt en is 23 juli 2015 uit de persoonsadministratie van de Belastingdienst, Beheer van Relaties (hierna: BVR) verwijderd. Wel is ons bekend geworden dat in het aantekeningenveld -een veld met vrije invoer- van de BVR soms gegevens als tweede nationaliteit of geboorteland werden ingevuld door individuele medewerkers van de Belastingdienst. Dit lichten wij nader toe in de beantwoording van het SO Nationaliteit.
Het veld met het gegeven over de eerste nationaliteit werd in juli 2019 uit de blauwdruk -het overzicht van relevante fiscale gegevens voor een aanvraag- en in november 2019 uit de query’s aan de «Poort», waar aangiften inkomensheffingen binnenkomen, verwijderd, omdat het niet werd gebruikt bij de selectie, en handhaven van het veld een ongewenst ander beeld zou kunnen geven.
Er is bij projectcode 1043 een keer een centrale selectieregel ingezet waarbij onder andere gebruik is gemaakt van het nationaliteitsgegeven. Tijdens het besloten deel van de technische briefing op 2 juli jl. is aan uw Kamer een toelichting op deze selectieregel gegeven. In de Kamerbrief «Rectificatie brief van 28 april 2020 over de Voortgangsrapportage Toeslagen» van 11 mei jl. heb ik aangegeven extra zekerheid te willen krijgen over het gebruik van nationaliteit in risicomodellen en selectieregels. De risicomodellen en selectieregels worden doorgelicht en deze doorlichting loopt mee in het onderzoeksproces dat wij in onze brief van 10 juli 2020 hebben aangekondigd. Het gebruik van de andere genoemde selectiecriteria wordt meegenomen in het vervolgonderzoek naar projectcode 1043. In de brief van 12 oktober jl. over «FSV – Plan van aanpak, beantwoording schriftelijke vragen en reactie verzoeken van uw Kamer van 10 september 2020» bent u in het plan van aanpak «Herstellen, Verbeteren en Borgen» separaat geïnformeerd over een vervolgonderzoek naar projectcode 1043.
Bent u het ermee eens dat selecteren op basis van etniciteit, tweede nationaliteit, buitenlandse achternaam of geboorteplaats in strijd is met het non-discriminatiebeginsel (artikel 1 van onze Grondwet)?
Wij zijn van mening dat de Belastingdienst, net als de andere onderdelen van de overheid, niet mag discrimineren. Discriminatie is ontoelaatbaar en moet op alle mogelijke manieren voorkomen en bestreden worden. Er ligt daarom ook bij de Belastingdienst een belangrijke verantwoordelijkheid voor de voorkoming en bestrijding van discriminatie. De Belastingdienst heeft, vanwege zijn specifieke rol in een democratische rechtsstaat, bij uitstek een verantwoordelijkheid om conform het gelijkheidsbeginsel te handelen. Zoals eerder is aangegeven vinden wij het in dit licht onwenselijk om persoonskenmerken die betrekking hebben op een dubbele nationaliteit of een etniciteit te gebruiken voor de handhavingstaak van de Belastingdienst. Daarom gaan we niet alleen analyses doen en processen en systemen aanpakken, maar ook onze medewerkers opleiden.
Bent u het ermee eens dat selecteren op basis van etniciteit, tweede nationaliteit, buitenlandse achternaam of geboorteplaats een vorm van rassendiscriminatie is?
Uit het onderzoeksrapport van de AP5 volgt dat er sprake is van discriminatie, als de verwerking van persoonsgegevens leidt tot een onderscheid naar ras of etnische afkomst. Wij onderschrijven dit en keuren dit ten strengste af.
Bent u het ermee eens dat er bij de Belastingdienst, zowel bij de Afdeling Toeslagen als bij de Afdeling Inkomstenbelasting, sprake is van institutionele vooringenomenheid en institutioneel racisme?
Het begrip «institutionele vooringenomenheid» is afkomstig uit de rapporten van de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen6. Hiervan is sprake als gesignaleerde vooringenomenheid van een overheidsonderdeel blijkt uit een institutionele houding die vastligt in instructies en organisatie. Voor de Belastingdienst/Toeslagen heeft de Adviescommissie reeds geconcludeerd dat er sprake was van institutionele vooringenomenheid. Deze conclusie delen wij. Wij hebben op dit moment geen indicatie dat sprake is van institutionele vooringenomenheid bij andere onderdelen van de Belastingdienst.
Daarnaast heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) in haar onderzoeksrapport van 17 juli jl. geconcludeerd dat de Belastingdienst/Toeslagen geen onderscheid heeft gemaakt naar ras of etnische afkomt. Wel is er volgens de AP sprake geweest van discriminerende verwerkingen. De AP heeft geconstateerd dat de handelwijze van Toeslagen bij drie verwerkingen van nationaliteit onrechtmatig was. Toeslagen heeft op deze punten in strijd gehandeld met de Wet bescherming persoonsgegevens en sinds 25 mei 2018 in strijd met de Algemene verordening gegevensbescherming. Tevens was er bij twee van deze drie verwerkingen sprake van discriminerend en daarmee onbehoorlijk handelen. De AP stelt dat er sprake is van onderscheid maken op grond van nationaliteit, zonder dat daar een objectieve rechtvaardiging voor bestaat. Het is aan de AP om te besluiten of zij consequenties verbindt aan deze constateringen. In mijn brief van 17 juli «Reactie rapport Autoriteit Persoonsgegevens»7 heb ik aangegeven dat ik de bevindingen van de AP over de werkwijze bij Toeslagen als zeer ernstig beschouw en dat de AVG en het verbod op discriminatiestrikt gerespecteerd dienen te worden. Gelijke gevallen dienen gelijk behandeld te worden. Ook heb ik aangegeven dat ik volledig mee zal werken aan een eventuele vervolgprocedure.
Klopt het dat niet alleen in de toeslagenaffaire mensen als fraudeur werden bestempeld, maar ook in en rondom het geheime «project 1043»?
Project 1043 is geen geheim project. Het is één projectcode van de toezichtprojecten van de Belastingdienst waarover in diverse halfjaarsrapportages van de Belastingdienst is gerapporteerd. Vroege rapportage over het fenomeen systeemfraude, is terug te vinden in de beheersverslagen 2009 en 2010 en in halfjaarsrapportages. Inmiddels is voorkoming en bestrijding van systeemfraude een vast onderdeel van de uitvoerings- en toezichtstrategie van de Belastingdienst. Dit is o.a. terug te vinden in het Jaarplan Belastingdienst 2019 – onderdeel Particulieren – «Systeemfraude bestrijden»8. De Tweede Kamer is over de voortgang geïnformeerd in de eerste, tweede en derde Voortgangsrapportages 2019. Bij projectcode 1043 worden aangiften uitgeworpen vanwege een verhoogd risico op systeemfraude. Dan moet de beoordeling en behandeling van een aangifte door een inspecteur nog plaatsvinden, waarbij wordt gekeken of er daadwerkelijk sprake is van systeemfraude. Dit kan leiden tot het inschakelen van de Boete- en Fraudecoördinator. Ook kan een zaak worden aangemeld bij de FIOD. Deze stappen worden pas gezet als de bevindingen van de aangiftebehandeling daartoe aanleiding geven op basis van de aanmeldingsrichtlijnen.
De betrokken belastingplichtige wordt geïnformeerd over bevindingen en in de gelegenheid gesteld om informatie aan te leveren die de juistheid van zijn aangifte onderbouwen, voordat tot correcties of andere maatregelen wordt overgegaan.
Klopt het dat tienduizenden burgers bij hun aangifte inkomstenbelasting te maken kregen met de harde fraudeaanpak van de Belastingdienst en dat deze burgers als fraudeur werden bestempeld op basis van profilering en «vermoedens van fraude»? Kunt u dit toelichten?
Vanaf het begin van het project 1043 in 2010 zijn de aangiften van circa 158.000 belastingplichtigen beoordeeld op een mogelijk risico op systeemfraude in de inkomstenbelasting. De Belastingdienst heeft tot taak om systeemfraude op te sporen. Dit gebeurt via risicoselectie, aangezien er elk jaar miljoenen aangiften te verwerken zijn. Als uitkomst van deze analyse kan een aangifte aan een inspecteur worden voorgelegd voor nadere beoordeling. Ten behoeve van de beoordeling van de aangifte kan de inspecteur bewijsstukken opvragen om bijvoorbeeld opgevoerde aftrekposten te kunnen beoordelen.
Hierbij geldt niet dat elke uitgeworpen aangifte bestempeld wordt als frauduleus.
Kunt u aangeven op welke wijze de Belastingdienst profileerde? Kunt u dit toelichten? Welke selectiemethodes zijn hierbij gebruikt?
De risicomodellen van de Belastingdienst worden vastgesteld op basis van historische patronen uit de data van de Belastingdienst en maken gebruik van contra-informatie. Daarbij kent de Belastingdienst verschillende maatregelen om zelfbevestiging te voorkomen, waaronder het gebruik van representatieve steekproeven om de risico-indicatoren in het risicomodel te toetsen en te trainen. In het Schriftelijk Overleg naar aanleiding van de brief «Rectificatie brief 28 april 2020 over de Voortgangsrapportage Toeslagen» gaan we hier verder op in.
Op basis van de modellen wordt een indicatie gegeven van de kans dat een aangifte of een verzoek onjuistheden bevat. Een risicomodel doet daarmee voorspellingen over de betrouwbaarheid van een aangifte of een verzoek. Daarbij wordt evenwel nooit een besluit tot het corrigeren van een verzoek of een aangifte automatisch door een risicomodel genomen. Een dergelijke correctie wordt altijd door een inspecteur vastgesteld en opgelegd. Daarom is het gebruik risicomodellen door de Belastingdienst op zichzelf niet in strijd met de AVG.
In de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) staat dat «profilering» elke vorm van geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens is, waarbij die persoonsgegevens gebruikt worden om persoonlijke aspecten (zoals gezondheid of beroepsprestaties) van burgers te evalueren9. In haar onderzoeksrapport naar de Belastingdienst10 hanteert de AP een beoordelingskader om vast te stellen of sprake is van profilering. Wij sluiten ons aan bij dit beoordelingskader:
Profileren wordt op zichzelf niet verboden door de AVG, maar mag nooit leiden tot automatische besluitvorming. In dat geval is de profilering in strijd met artikel 22, eerste lid van de AVG.
Naast de beschreven risicomodellen worden selectieregels gebruikt. Als uitgangspunt geldt dat de selectiecriteria worden gebaseerd op de wet- en regelgeving; bijvoorbeeld in de wet genoemde eisen en/of grensbedragen. Daarbij wordt ook rekening gehouden met antwoorden op vragen in het aangiftebiljet en bijvoorbeeld bevindingen uit controles (individueel of op basis van representatieve steekproeven uit de hele verzameling aangiften) in het lopende jaar of eerdere jaren (onderzoek en feiten). Dit wordt gecombineerd met de expertise en ervaringen van medewerkers, om informatie uit eerdere jaren nader te duiden.
In de brief van 12 oktober jl. over «FSV – Plan van aanpak, beantwoording schriftelijke vragen en reactie verzoeken van uw Kamer van 10 september 2020» bent u ook geïnformeerd over deze problematiek. In deze brief en in het concept plan van aanpak wordt aangegeven hoe wij om gaan met uw verzoek tot schoning van 10 september jl., het vervolgonderzoek en acties m.b.t. het op orde brengen van de processen. Hieronder valt ook de omgang met risico-selectie. Ook geven wij aan dat de processen rond risicoselectie en signalen van mogelijke fraude per direct worden opgepakt.
Kunt u aangeven hoe een «vermoeden van fraude» er in de praktijk uitziet bij de Belastingdienst?
In 2010 is projectcode 1043 ingevoerd voor de landelijke aanpak van systeemfraude in het aangifte- en voorlopige aanslagproces in de inkomstenbelasting. Voor het identificeren van vermoedens van fraude is een «detectie aan de Poort» ingericht. Hier komen de voorlopige teruggave-verzoeken en de aangiften inkomstenbelasting binnen. De analisten aan de Poort beoordelen op basis van verschillende query’s (waarin parameters zijn ingebouwd) of bij de binnenkomende aangiften inkomstenbelasting een verhoogd risico op systeemfraude aanwezig is. De aangiften waarbij dat het geval is, worden uitgeworpen binnen het project 1043 en krijgen een code (AKI 1043 of AKI 1044). De AKI 1043 wordt gebruikt voor risicovolle aangiften van individuele belastingplichtigen en voor risicovolle aangiften van belastingplichtigen van wie de aangifte door tussenkomst van een facilitator is ingediend. De AKI 1044 staat voor aangiften van belastingplichtigen waarvan de fiscaal dienstverlener of facilitator in een strafrechtelijk onderzoek is betrokken. Beide AKI-codes horen bij het project 1043. De AKI-code 1044 dient niet verward te worden met het project 1044. Dit project heeft betrekking op de zogenaamde «steekproef ondernemingen» en heeft geen relatie met project 1043.
De aangiften inkomstenbelasting die op basis van query’s en een analyse door de analisten bij de Poort een AKI-code krijgen toebedeeld worden, nadat ze door de selectiemodule zijn gegaan, aangeboden aan de zogenaamde intensief toezichtteams van de directie Particulieren. Hier vindt een handmatige beoordeling plaats.
Wanneer een aangifte wordt behandeld, beoordeelt de inspecteur of de aangifte juist is. Hierbij maakt de inspecteur gebruik van alle informatie die hij tot zijn beschikking heeft. Indien nodig kan de inspecteur ervoor kiezen om een vragenbrief te sturen naar de belastingplichtige om aanvullende (originele) stukken aan te leveren, die van belang kunnen zijn voor de beoordeling door de inspecteur.
Indien de inspecteur na beoordeling van de aangifte tot de conclusie komt dat deze onjuist is, wordt de belastingplichtige schriftelijk in kennis gesteld van het voornemen om van de aangifte af te wijken. In deze brief staat opgenomen met betrekking tot welk onderwerp de aangifte (naar de mening van de inspecteur) onjuist is. In deze brief wordt de belastingplichtige in staat gesteld om aanvullende (originele) stukken aan te leveren die nog van belang kunnen zijn.
Kunt u uw zienswijze geven op het feit dat burgers zelf maar moesten aantonen dat ze geen fraudeur zijn? Hoe verhoudt dit zich tot de onschuldpresumptie, en het uitgangspunt «de eiser bewijst»?
In het belastingrecht is de bewijslast zo verdeeld dat de inspecteur de bewijslast draagt voor inkomensverhogende elementen en de belastingplichtige voor de inkomensverlagende elementen. Indien een belastingplichtige een aftrekpost in zijn aangifte opvoert, leidt dat tot verlaging van het belastbaar inkomen en zal hij desgevraagd de benodigde bewijsstukken moeten overleggen om deze aftrekpost aannemelijk te maken. Hierbij gaat het lang niet altijd om fraude, maar ook om het goed toepassen van het recht op deze aftrekposten.
Binnen het project 1043 worden aangiften behandeld waarbij een verhoogd risico op systeemfraude aanwezig is. Van deze aangiften staat niet op voorhand vast dat sprake is van systeemfraude; in sommige gevallen is sprake van een vergissing of blijkt de aangifte correct te zijn. De hiervoor beschreven bewijslast die geldt in het belastingrecht is ook van toepassing op de aangiften die worden uitgeworpen in het kader van project 1043. Op die manier wordt de juistheid van de aangifte beoordeeld.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel burgers te maken kregen met forse naheffingen, omdat eerder goedgekeurde aftrekposten alsnog werden afgewezen? Bent u bereid dit overzicht met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
In de jaren 2011 tot en met 2019 zijn er circa 30.000 navorderingsaanslagen opgelegd. Het betreffen minder burgers, omdat er burgers zijn die meerdere navorderingsaanslagen opgelegd hebben gekregen. Om hoeveel burgers het gaat is niet inzichtelijk te maken. Het gaat hier overigens, over het algemeen, niet over eerder goedgekeurde aangiften, maar over inhoudelijk nog niet eerder beoordeelde aangiften.
Hierbij moet opgemerkt worden dat de Belastingdienst niet beschikt over deze gegevens over de jaren 2014 en 2015, omdat de effectmeting op het project systeemfraude inkomstenbelasting niet structureel was ingericht. De gegevens over de jaren 2011 tot en met 2013 komen uit het jaarverslag 2014 project systeemfraude inkomstenbelasting. In de beginjaren van het project werd deze informatie afzonderlijk bijgehouden en gerapporteerd. Informatie over het aantal opgelegde navorderingsaanslagen hierna is niet voorhanden gebleken.
Wat is uw zienswijze op het feit dat deze burgers «een vinkje achter hun naam» kregen, en nog jaren geconfronteerd werden met extra controle en toezicht? Hoe verhoudt deze zwarte lijst zich met die andere zwarte lijst, de Fraude Signaleringsvoorziening? Overlappen deze twee zwarte lijsten met elkaar, of staan zij los van elkaar?
De aan de Poort opgevoerde AKI’s blijven geldig voor de vijf belastingjaren volgend op het belastingjaar waarin de AKI werd opgevoerd. Deze signalering wordt opgevoerd om de aangiften van deze belastingplichtige gedurende vijf volgende belastingjaren te kunnen uitwerpen voor analyse. Als de aangifte voor het eerste jaar na de opvoering van de AKI binnenkomt, ziet de Poort de resultaten van de beoordeling van het voorgaande jaar. Die beoordeling is een zwaarwegende factor bij het bepalen van het gewenste toezicht voor het nieuwe jaar. Als de aangifte voor het nieuwe jaar geen risico’s bevat die behandeling door het Intensief Toezicht-team vereisen, dan deblokkeert de Poort de AKI. De aangifte van dat jaar heeft dan in principe geen AKI-code meer en wordt dus niet geconfronteerd met extra toezicht.
De Fraude Signaleringsvoorziening (FSV) werd gebruikt voor de aanpak van systeemfraude Inkomstenbelasting door interne en externe risicosignalen te registreren en was van 2013 tot begin 2018 in gebruik voor project 1043. Aangiften die voor nader onderzoek in aanmerking kwamen, werden geregistreerd in FSV van de ingebruikname van FSV in 2013 tot 2018.
Met het vervolgonderzoek van FSV zal worden bekeken wat of dit gevolgen heeft gehad voor burgers en zo ja welke gevolgen.
Past dit volgens u bij de slogan «leuker kunnen we het niet maken, wel gemakkelijker», die tot april 2019 door de Belastingdienst werd gebruikt?
Met deze themaregel hebben we altijd benadrukt dat de Belastingdienst burgers en bedrijven wil helpen hun belastingzaken op een eenvoudige manier goed te regelen. Dit geldt nog steeds, ook al gebruiken we de regel niet meer in onze voorlichting. In de periode waarin we de themaregel gebruikten, maakten we het vooral makkelijker door bij de aangifte gegevens vooraf in te vullen. Uw vragen onderstrepen nog eens dat daarnaast een zorgvuldig gebruik en beheer van gegevens van het allergrootste belang is.
Bent u bereid de interne documenten en de aan Trouw en RTL Nieuws vrijgegeven stukken te delen met de Kamer? Bent u bereid dit te doen op een manier dat de strekking van de documenten inzichtelijk blijkt, dus niet grotendeels zwart gelakt?
Als het eerste deel van deze vraag betrekking heeft op het Wob-verzoek van RTL Nieuws en Trouw van 2019, dan verwijs ik naar het Wob-besluit dat naar aanleiding daarvan is gepubliceerd op 15 november 201911. De relevante informatie die bij dit besluit is openbaar gemaakt is ook met de Kamer gedeeld.
Klopt het dat medewerkers van de Belastingdienst van de dienst de opdracht kregen dat zij mogelijk misbruik moesten «ontregelen, smoren en voorkomen»? Wat is uw zienswijze op dit repressieve beleid/aanpak? Is dit niet erg vergelijkbaar met de «pek en veren-aanpak» bij Toeslagen?
Voor toezichthoudende taken, waaronder het voorkomen en bestrijden van misbruik, maakt de Belastingdienst gebruik van een palet aan toezichtsinstrumenten waaronder een repressieve aanpak. Het opsporen en aanpakken van fraude moet vanzelfsprekend gebeuren met respect voor de geldende wet- en regelgeving.
Klopt het dat de toenmalig Staatssecretaris van Financiën in 2013 hierover is geïnformeerd? Bent u bereid de interne stukken (notitie en presentaties) hierover te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
In 2013 zijn twee presentaties gehouden voor de Staatssecretaris over de fraudeaanpak. Deze presentaties zijn (samen met de verslagen van het MT-fraude van de Belastingdienst) recent grotendeels openbaar gemaakt naar aanleiding van een Wob-verzoek12.
Kunt u aangeven wat het volgens u het doel was van het geheime «project 1043»? En of er in dit project oog was voor de menselijke maat en of er volgens u sprake was institutionele vooringenomenheid? Kunt u hierop een toelichting geven?
Project 1043 is geen geheim project. Mij zijn tot nu toe geen signalen bekend dat hier sprake is van institutionele vooringenomenheid. In 2010 is projectcode 1043 ingevoerd voor de landelijke aanpak van systeemfraude in de inkomstenbelasting. Het detecteren van vermoedelijke systeemfraude inkomensheffingen binnen de kaders van de uitvoerings- en toezichtstrategie is een belangrijke taak van de Belastingdienst. De detectie van de aangiften vindt plaats op basis van objectieve risicoselectie. Bij deze risicoselectie worden alle binnenkomende aangiften vergeleken met bij de Belastingdienst bekende contra-informatie zoals loon-, bank- en hypotheekgegevens. De criteria en parameters die bij dit onderzoek worden gebruikt, zijn ontleend aan reeds bekende en historische patronen van onregelmatigheden in combinatie met nieuwe ontwikkelingen die zich voordoen. Daarbij kent de Belastingdienst verschillende maatregelen om zelfbevestiging te voorkomen, waaronder het gebruik van representatieve steekproeven om de risico-indicatoren in het risicomodel te toetsen en te trainen. In het Schriftelijk Overleg naar aanleiding van de brief «Rectificatie brief 28 april 2020 over de Voortgangsrapportage Toeslagen» gaan we hier verder op in.
Het betekent uitdrukkelijk niet dat de gedetecteerde aangifte vooraf wordt betiteld of bestempeld als frauduleus, maar behelst wel een vermoeden van een verhoogd risico op systeemfraude.
Klopt het dat het er in praktijk op neer kwam dat burgers massaal werden geïdentificeerd op basis van de hoge zorgkosten, giften of uitgaven voor pensioenvoorzieningen, die zij als aftrekpost opvoerden?
De in de vraag genoemde zorgkosten, giften en uitgaven voor pensioenvoorzieningen kunnen aspecten zijn die in de risicoselectie zijn opgenomen. De detectie van de aangiften vindt plaats op basis van objectieve risicoselectie. Bij deze risicoselectie worden alle binnenkomende aangiften vergeleken met bij de Belastingdienst bekende contra-informatie zoals loon-, bank- en hypotheekgegevens. De criteria en parameters die bij dit onderzoek worden gebruikt, zijn ontleend aan reeds bekende patronen van onregelmatigheden in combinatie met nieuwe ontwikkelingen die zich voordoen.
Het betekent uitdrukkelijk niet dat de aangifte, waarin dergelijke aftrekposten zijn opgevoerd, vooraf wordt betiteld of bestempeld als frauduleus, maar behelst wel een vermoeden van een verhoogd risico op de aanwezigheid van systeemfraude.
Kunt u aangeven hoeveel burgers in de fraudeonderzoeken werden betrokken omdat de Belastingdienst hun belastingadviseurs bestempelde als «facilitator» van fraude?
Het totale aantal klanten van facilitators waarnaar een onderzoek liep, bedraagt circa 212.000.
Een groot deel van de aangiften van deze klanten is na en handmatige analyse en geautomatiseerde selectie aan de poort niet voor beoordeling door een Intensief Toezicht Team uitgeworpen en heeft dus geen AKI 1043 of AKI 1044 opgevoerd gekregen.
Vanaf 2017 is een onderscheid gemaakt tussen aangiften van belastingplichtigen waarvan de fiscaal dienstverlener betrokken was in strafrechtelijk onderzoek, die AKI-code 1044 kregen, en aangiften waarbij om andere redenen een verhoogd risico op systeemfraude aanwezig was, verzameld onder AKI-code 1043. In de jaren 2017–2019 werden de aangiften van ongeveer 10.500 belastingplichtigen onder de AKI-code 1044 bij project 1043 betrokken.
Kunt u aangeven hoeveel belastingadviseurs werden bestempeld als «facilitator» van fraude? Klopt het dat 150 tot 200 belastingadviseurs als «facilitator» zijn bestempeld door het Combiteam Aanpak Facilitators? Zo nee, waarom klopt dit volgens u niet?
In de periode 2013 tot heden heeft het CAF-team 218 casussen opgevoerd waarbij mogelijke systeemfraude in de inkomstenbelasting en de betrokkenheid van belastingadviseurs centraal stond. 18 casussen zijn om diverse redenen niet verder onderzocht en daarom afgevoerd. Van de overige 200 casussen zijn er rond de 20 waarvan het onderzoek nog niet is afgerond. Het onderzoek naar de overige 180 casussen is afgerond.
Kunt u aangeven wanneer «project 1043»is gestart en op welke wijze de Belastingdienst systeemfraude wilde tegengaan? Hoe zag dit er in theorie uit en hoe zag dit er in praktijk uit?
De oorsprong van projectcode 1043 ligt in 2007. Toen waren er signalen dat op grote schaal sprake was van georganiseerde fraude waarbij uitbetaling van voorlopige teruggaven op basis van onjuiste gegevens plaatsvond. In 2010 is projectcode 1043 ingevoerd voor de landelijke aanpak van systeemfraude in het aangifte- en voorlopige aanslagproces in de inkomstenbelasting. Op 14 april 2011 bood de Staatssecretaris de Fiscale agenda aan bij Tweede Kamer13 waarin maatregelen werden aangekondigd om systeemfraude te bestrijden. De maatregelen omvatten activiteiten gericht op het voorkomen van systeemfraude, uitvoeringsmaatregelen die plegers van systeemfraude aanpakten en activiteiten waarmee slachtoffers van identiteitsfraude werden geholpen. Alle activiteiten werden gecoördineerd door de zogeheten «antifraudebox» waarin alle disciplines binnen de Belastingdienst samenwerkten.
Verder zijn verschillende antifraudemaatregelen ingevoerd, zoals «geen voorschot bij onvoldoende gegevens over de aanvrager», «opschorting van uitbetaling bij twijfel over adres» en het «project 1 bankrekeningnummer» dat voorkwam dat meerdere BSN’s aan één bankrekeningnummer gekoppeld konden zijn. De werking van project 1043 wordt nader beschreven in het antwoord op vraag 14.
Klopt het dat het Ministerie van Financiën al bijna twee maanden geen antwoord geeft op vragen van Trouw en RTL nieuws? Zo ja, waarom is dit het geval? Zo nee, waarom klopt dit volgens u niet? Kunt u hierop een toelichting geven?
Alvorens de vragen te kunnen beantwoorden moesten de feiten over projectcode 1043 duidelijk zijn. Het onderzoek naar projectcode 1043 diende zorgvuldig uitgevoerd te worden. Hierdoor is het niet mogelijk geweest om vragen te beantwoorden voor de publicaties in Trouw en RTL Nieuws.
Klopt het dat de 150 tot 200 belastingadviseurs, die als «facilitator» zijn bestempeld door Combiteam Aanpak Facilitators, zo’n 150.000 klanten hadden, die te maken kregen met de harde fraudeaanpak van de Belastingdienst? Zo nee, waarom klopt dit volgens u niet?
In de periode 2013 tot heden heeft het CAF-team 218 casussen opgevoerd waarbij mogelijke systeemfraude in de inkomstenbelasting en de betrokkenheid van belastingadviseurs centraal stond. 18 casussen zijn om diverse redenen niet verder onderzocht. Van de overige 200 casussen zijn er rond de 20 waarvan het onderzoek nog niet is afgerond.
Een groot deel van de aangiften van deze klanten is na handmatige analyse en geautomatiseerde selectie aan de poort niet voor beoordeling door een Intensief Toezicht Team uitgeworpen en heeft dus geen AKI 1043 of AKI 1044 opgevoerd gekregen.
Vanaf 2017 is een onderscheid gemaakt tussen aangiften waarbij om andere redenen een vermoeden van fraude aanwezig was, verzameld onder AKI-code 1043, en aangiften van belastingplichtigen waarvan de fiscaal dienstverlener betrokken was in strafrechtelijk onderzoek, die AKI-code 1044 kregen. In de jaren 2017–2019 werden de aangiften van ongeveer 10.500 belastingplichtigen om deze reden onder de AKI-code 1044 bij project 1043 betrokken.
Kunt u tevens aangeven hoeveel burgers volgens u dan te maken kregen met de harde fraudeaanpak van de Belastingdienst? Kunt u hierop een toelichting geven?
Het betreft hier het proces van de inhoudelijke controle van de aangiften. In de periode 2010–2019 zijn de aangiften van circa 158.000 belastingplichtigen beoordeeld in het kader van project 1043. Binnen dit aantal bevinden zich burgers wier aangiften op basis van risicoselectie zijn uitgeworpen voor handmatige beoordeling, omdat bijvoorbeeld hoge aftrekposten werden gesignaleerd. Waar nodig kon de inspecteur aanvullende vragen stellen of onderbouwing van bijvoorbeeld hoge aftrekposten opvragen. Zoals opgenomen in de beantwoording van vraag 15 onderscheidt de bewijslast binnen project 1043 zich niet van het reguliere toezichtproces.
Klopt het dat uit vertrouwelijke informatie, die Trouw en RTL Nieuws in handen hebben, zou blijken dat de groep getroffen burgers veel groter zou zijn?
Uit de ons bekende gegevens blijkt dat de aangiften van circa 158.000 belastingplichtigen in de periode 2010–2019 zijn beoordeeld binnen project 1043.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel aangiften inkomstenbelasting tussen 2012 en 2019 geselecteerd werden onder de codenaam «1043»? Bent u bereid dit overzicht met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Voor de belastingjaren 2012, 2013 en 2015 t/m 201914 is vastgesteld dat circa 150.000 aangiften zijn beoordeeld op een vermoeden van systeemfraude.
Kunt u uw zienswijze geven op het feit dat de selectie aangiften inkomstenbelasting tussen 2012 en 2019 onder de codenaam «1043» werden voorzien van de vermelding «fraude» en «afwijkende behandeling gewenst»? Kunt u dit toelichten?
Als in een aangifte kenmerken worden aangetroffen die op een verhoogd risico op systeemfraude duiden, kan een AKI 1043 worden opgenomen voor die aangifte om duidelijk te maken dat behandeling gewenst is. In de genoemde jaren werd de term fraude gebruikt voor aangiften met AKI 1043 die werden geselecteerd voor behandeling. Met de kennis van nu zou deze term niet gebruikt worden. De vermelding «fraude» wordt nu dan ook niet meer gebruikt in de systemen.
De aangiften met deze AKI’s worden herkend door de selectiemodule en via «uitworp gewenst» voor behandeling verder geleid naar een Intensief Toezicht Team voor handmatige beoordeling. Een opgevoerd behandelvoornemen voor de beoordeling of er sprake is van systeemfraude, in dit geval door middel van een AKI 1043 en AKI 1044, betekent uitdrukkelijk niet dat de aangifte vooraf wordt betiteld of bestempeld als frauduleus, maar behelst wel een vermoeden van een verhoogd risico op systeemfraude. Dat vermoeden is gebaseerd op enerzijds contra-informatie en parameters die gebruikt worden in de selectiemodule en anderzijds op de facilitator die als intermediair betrokken is (geweest) bij het indienen van de betreffende aangifte en die bijvoorbeeld reeds is betrokken in een (strafrechtelijk) onderzoek.
Kunt u inzichtelijk maken welke bewijzen voor (vermoeden van) fraude de Belastingdienst had op het moment van selectie? Bent u bereid dit overzicht met de Kamer te delen?
Tijdens de technische briefing op 2 juli jl. is aan uw Kamer een toelichting gegeven op de risicomodellen en selectieregels. In het openbare deel van de technische briefing is de werking en totstandkoming van de centrale risicomodellen en selectiemodules voor belastingplichtigen nader toegelicht en in het besloten deel is specifiek ingegaan op de werking van een selectieregel voor verzoeken om voorlopige aanslagen in de inkomstenheffing.
Bij risicoselectie worden de aangiften of verzoeken om voorlopige teruggaven vergeleken met bij de Belastingdienst bekende contra-informatie zoals loon-, bank- en hypotheekgegevens. Op basis van deze contra-informatie kan de inspecteur een nader onderzoek instellen. De criteria en parameters die bij dit onderzoek worden gebruikt, zijn ontleend aan reeds bekende patronen van onregelmatigheden in combinatie met nieuwe ontwikkelingen die zich voordoen.
Een voorbeeld: Iemand met een bruto jaarinkomen van € 25.000 claimt een giftenaftrek van € 10.000. De giften beslaan een dusdanig deel van het inkomen dat de inspecteur hierin een gerechtvaardigde reden heeft om nadere vragen te stellen over de aangifte en bewijsstukken op te vragen.
Kunt u uw zienswijze geven op het feit dat aftrekposten standaard werden afgewezen? Zo nee, waarom niet?
Dit herken ik niet. Het is geen beleid om opgevoerde aftrekposten standaard af te wijzen. Elke aangifte die door de selectiemodule wordt aangeboden (uitgeworpen) voor beoordeling wordt individueel beoordeeld. Een aangifte kan om verschillende redenen worden uitgeworpen voor individuele beoordeling. Bijvoorbeeld als zorgkosten worden opgevoerd die het jaar er voor (deels) zijn gecorrigeerd. De belastingplichtige krijgt dan een brief van de inspecteur met het verzoek aannemelijk te maken dat de aftrekpost rechtmatig is. De bewijslast voor inkomensverlagende elementen zoals aftrekposten ligt bij de belastingplichtige. Als de belastingplichtige naar het oordeel van de inspecteur de kosten niet aannemelijk maakt of wanneer blijkt dat het om uitgaven gaat die wettelijk niet (fiscaal) aftrekbaar zijn dan zal de inspecteur afwijken van de ingediende aangifte. De inspecteur zal van dit voornemen de belastingplichtige in kennis stellen. Een eventuele reactie wordt beoordeeld en uiteindelijk leidt dit tot vaststelling van de aanslag. Deze definitieve aanslag is achtereenvolgens vatbaar voor bezwaar en beroep.
Kunt u aangeven waarom de Belastingdienst, net als in de toeslagenaffaire, de bewijslast omdraaide? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar dat op vraag 15.
Kunt u uw zienswijze geven op het feit dat bewijsstukken waaruit zou blijken dat aftrekposten terecht waren vaak niet werden geaccepteerd? Kunt u hierop een toelichting geven?
Het wordt door de Belastingdienst niet herkend dat bewijsstukken waaruit zou blijken dat aftrekposten terecht waren, vaak niet worden geaccepteerd.
Als de belastingplichtige naar het oordeel van de inspecteur de kosten niet aannemelijk maakt of wanneer blijkt dat het om uitgaven gaat die wettelijk niet aftrekbaar zijn dan zal de inspecteur afwijken van de ingediende aangifte. De inspecteur zal van dit voornemen de belastingplichtige in kennis stellen. Een eventuele reactie wordt beoordeeld en uiteindelijk leidt dit tot vaststelling van de aanslag. Deze definitieve aanslag is achtereenvolgens vatbaar voor bezwaar en beroep.
Kunt u aangeven waarom de Belastingdienst in veel gevallen aan burgers, die bestempeld zijn als fraudeur, niet vertelde wat er nodig was om de rechtmatigheid van aftrekposten te kunnen aantonen? Kunt u hierop een toelichting geven?
Wanneer de Belastingdienst voor het vaststellen van de aanslag meer informatie nodig heeft, wordt contact gezocht met de belastingplichtige. Tijdens dit contact wordt duidelijk gemaakt aan de belastingplichtige welke informatie de Belastingdienst graag wil ontvangen en wordt een reactietermijn geboden om eventueel nog aanvullende informatie te verstrekken voordat de correctie wordt opgelegd.
Kunt u aangeven waarom burgers die bestempeld zijn als mogelijke fraudeur, niet van de Belastingdienst te horen kregen dat zij betrokken waren in een onderzoek naar fraude?
Als een aangifte in het kader van project 1043 voor behandeling wordt uitgeworpen, dan is alleen nog maar sprake van een vermoeden van systeemfraude. Voor zover wij weten zijn burgers in deze fase niet bestempeld als mogelijke fraudeurs. Wel kon de indiener van hun aangiften in een onderzoek naar vermoedelijke fraude betrokken zijn waardoor hun aangifte soms inhoudelijk beoordeeld moest worden. Die beoordeling kan in sommige gevallen ook leiden tot een vermoeden van fraude inzake de aangifte zelf.
In de antwoorden op vragen 11 en 37 is ingegaan op de wijze waarop deze aangiftes worden behandeld en de belastingplichtige in staat wordt gesteld de juistheid van zijn aangifte te onderbouwen.
Kunt u toelichten waarom medewerkers van de Belastingtelefoon de instructies kregen om burgers, die bestempeld zijn als mogelijke fraudeur, niet te informeren als zij belden over het uitblijven van een reactie op hun aangifte, of naheffingen vanwege afgewezen aftrekposten?
De belastingtelefoonmedewerkers gebruiken voor het verstrekken van informatie aan belastingplichtigen (burgers en bedrijven) dialoogondersteuningen en kunnen daarnaast een aantal informatiesystemen raadplegen. De basislijn is dat belastingtelefoonmedewerkers alleen informatie verstrekken aan belastingplichtigen waarover belastingplichtigen zelf ook (kunnen) beschikken. De Belastingtelefoon heeft nadere instructies voor het informeren van de belastingplichtige bij project 1043. Deze instructies zijn als bijlage15 meegestuurd. In deze instructies is over project 1044 opgenomen dat sprake is van georganiseerde fraude. Dit is fout, aangezien projectcode 1044 gaat over «steekproef ondernemingen» en fraude nog niet bewezen hoeft te zijn. Dit heeft daarom mogelijk tot een verkeerd beeld geleid bij de behandelend medewerker van de BelastingTelefoon. We betreuren dit. De instructies worden op dit punt verbeterd en geactualiseerd.
Breder geldt dat indien er een onderzoek loopt naar fraude, dit niet altijd wordt gemeld aan de persoon of onderneming die dat betreft, om te voorkomen dat hierop kan worden geacteerd. Dat neemt niet weg dat de Belastingdienst zich in die gevallen ook dient te houden aan de reguliere bezwaar- en beroepsprocedures.
Klopt het dat op dit moment zo’n 18.000 mensen nog altijd onder een vergrootglas liggen vanwege een combinatie van de stempels «1043» en «CAF»? Zo nee, waarom niet?
Nee. Deze cijfers herkennen wij niet. Wanneer «onder een vergrootglas liggen» wordt gedefinieerd als het inhoudelijk controleren van een ingediende aangifte dan geldt het volgende. Volgens de ons bekende gegevens zijn er op dit moment ongeveer 4.000 mensen waarvan de belastingaangifte over 2019 nog niet heeft geleid tot een definitieve aanslag, die in 2017–2019 betrokken waren bij CAF en waarvan de aangifte in het kader van project 1043 is uitgeworpen.
Klopt het dat ook gedupeerde ouders uit de toeslagenaffaire zich in de groep van 18.000 mensen bevinden, omdat zij automatisch op een controlelijst zijn gezet vanwege het eerdere vermoeden van fraude met toeslagen? Kunt uw zienswijze hierop geven?
Er zijn geen belastingplichtigen automatisch op een controlelijst gezet vanwege het eerdere vermoeden van fraude met toeslagen. Het kan incidenteel wel voorkomen dat een aangifte van een gedupeerde ouder die betrokken is bij het hersteltraject van toeslagen, binnen projectcode 1043 is behandeld op basis van de gebruikelijke risicoselectie die van toepassing is op alle aangiften die worden ingediend. Onderdeel van het risico kan zijn dat de aangifte inkomstenbelasting van een ouder is ingediend door een facilitator. In het begin is door het CAF een paar keer geanalyseerd of belastingplichtigen waarbij systeemfraude in de inkomstenbelasting was geconstateerd mogelijk ook onjuiste toeslagaanvragen hadden gedaan en andersom, maar dat bleek in de overgrote meerderheid niet het geval, waarna deze analyse niet meer werd uitgevoerd.
Bent u bereid om de ouders uit de toeslagenaffaire, die momenteel in aanmerking komen voor compensatie, zo spoedig mogelijk uit deze «zwarte lijsten» te verwijderen? Zo nee, waarom niet? Hoeveel zwarte lijsten zijn er in totaal? Hoeveel van deze lijsten met mensen erop, die intensiever dan gemiddeld worden gecontroleerd, zijn er in totaal?
Er is geen duidelijke (juridische) definitie, ook niet in de AVG, wat een zwarte lijst is. Dat laat onverlet dat de Belastingdienst de processen zorgvuldig en conform en wet- en regelgeving, zoals de AVG, moet uitvoeren. Dit betekent dat burgers niet onterechte gevolgen zouden mogen ondervinden van toezicht- en handhavingsprocessen.
Ten aanzien van de Fraudesignaleringsvoorziening (FSV)16 heeft KPMG geconcludeerd dat er onvoldoende waarborgen waren om aan de zes kernbeginselen van de AVG te voldoen. Hierdoor is de behandeling van burgers niet in alle gevallen voldoende zorgvuldig geweest en is in een aantal gevallen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van burgers, bijvoorbeeld doordat signalen te lang zijn bewaard en mogelijk verder verwerkt zijn buiten FSV om.
Het KPMG-rapport concludeert dat er binnen de in het rapport beschreven context, geen primaire processen of toezichtprocessen zijn gevonden die in dezelfde mate risicosignalen verwerken, of die een sterke gelijkenis met FSV vertonen. Het rapport bevat een overzicht van in meer of mindere mate vergelijkbare toezichtprocessen.
Om nog beter in beeld te krijgen welke lijsten en applicaties er binnen de Belastingdienst zijn en waarvoor ze precies gebruikt worden, heb ik besloten om een grondige, dienstbrede analyse uit te voeren waarbij het gehele applicatie- en gegevenslandschap wordt doorlopen.
Als er ouders zouden zijn die betrokken zijn bij het hersteltraject van Toeslagen en die ten onrechte op een lijst staan, dan zullen deze daaruit verwijderd worden, wat overigens vanzelfsprekend geldt voor alle burgers. Zoals aangegeven in de Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag17 worden de uitsluitlijsten bij Toeslagen geschoond.
Bent u bereid de zogeheten AKI in het Aanslag Belasting Systeem (ABS), de automatische verscherpte controle van burgers bij de Belastingdienst, per direct te laten beëindigen? Zo nee, waarom niet?
AKI’s worden binnen de Belastingdienst ingezet als onderdeel van de uitvoerings- en toezichtstrategie waardoor toezichtcapaciteit effectiever kan worden ingezet. In het geval van de AKI 1043 en AKI 1044 betekent de aanwezigheid hiervan niet dat de belastingplichtige wordt bestempeld als fraudeur, maar is enkel sprake van een verhoogd risico op systeemfraude. Zonder de identificatie van deze risico’s is gericht toezicht niet mogelijk, daarom ben ik niet bereid het gebruik van AKI’s te beëindigen. Wel willen wij wijzen op het toegezegde vervolgonderzoek naar projectcode 1043 waarin wordt onderzocht of voldoende waarborgen aanwezig zijn, en of die ook daadwerkelijk in de praktijk zijn gebracht.
Kunt u aangeven op basis van welke criteria Belastingambtenaren zelf AKI’s konden aanmaken in onder andere het Aanslag Belasting Systeem (ABS) van de Belastingdienst? Kunt u tevens toelichten op basis van welke «risico’s» de Belastingdienst dit deed?
Met een AKI kan een inspecteur een behandelvoornemen opvoeren voor aangiften over de daaropvolgende belastingjaren. Bijvoorbeeld wanneer in een aangifte zorgkosten waren opgevoerd die gedeeltelijk niet aftrekbaar zijn gebleken of wanneer bepaalde kosten juist niet opnieuw uitgevraagd hoeven te worden. Met de beheertaak «Afwijkende behandeling» worden signalen vastgelegd die de geautomatiseerde verwerking van een aangifte kunnen beïnvloeden. De afwijkende behandeling «uitworp gewenst» in het kader van projectcode 1043 maakt dat de aangifte wordt bekeken aan de Poort. Daar wordt de vergelijking met het voorgaande jaar gemaakt en daarmee nog een keer beoordeeld of daadwerkelijke uitvraag nodig is. Als dat niet nodig blijkt wordt de AKI geschoond en de aangifte nogmaals door de standaard weegmodule geleid.
Bij het opvoeren van een AKI met «uitworp gewenst» dient een inspecteur aan te geven waarom de aangifte behandeld moet worden. Voorbeelden zijn aanmerkelijk belang, bron van inkomen, gebruikelijk loon, grensarbeid, internationaal belastingrecht, maar ook project 1043 waarin AKI 1043 en AKI 1044 worden gebruikt voor de behandelvoornemens van aangiften met een verhoogd risico op systeemfraude.
Als in een aangifte kenmerken worden aangetroffen die duiden op een verhoogd risico op systeemfraude, kan een AKI 1043 worden opgenomen voor die aangifte.
Een voor een ingediende aangifte opgevoerd behandelvoornemen, in dit geval door middel van een AKI 1043, betekent uitdrukkelijk niet dat de aangifte vooraf wordt betiteld of bestempeld als frauduleus, maar behelst wel een vermoeden van een mogelijk verhoogd risico op systeemfraude. Dat vermoeden is gebaseerd op enerzijds contra-informatie en parameters die gebruikt worden in de selectiemodule en anderzijds op de facilitator die als intermediair betrokken is (geweest) bij het indienen van de betreffende aangifte
Voor de beoordeling van de AKI 1043 wordt een belastingplichtige vervolgens op de reguliere manier gevraagd om de opgevoerde aftrekpost te onderbouwen middels (originele) bescheiden en betalingsbewijzen.
Klopt het dat in handboeken van de Belastingdienst staat dat ambtenaren betrokken burgers voor zes jaar kunnen blokkeren, en dit eventueel zelfs kunnen verlengen? Kunt u dit toelichten?
Burgers worden niet geblokkeerd. Een blokkering betekent dat een automatische definitieve aanslag door ABS18 wordt tegengehouden zolang nadere beoordeling in gang is. Wanneer in een aangifte kenmerken worden aangetroffen die op een verhoogd risico op systeemfraude wijzen, wordt een AKI 1043 of AKI 1044 opgenomen voor die aangifte.
De aan de Poort opgevoerde AKI’s blijven geldig voor de vijf belastingjaren volgend op het belastingjaar waarin de AKI werd opgevoerd. Hierdoor kan in de volgende jaren gemonitord worden of behandeling door het Intensief Toezichtteam nodig is. Als de aangifte voor het eerste jaar na de opvoering van de AKI binnenkomt, ziet de Poort de resultaten van de beoordeling van het voorgaande jaar. Die beoordeling is een zwaarwegende factor bij het bepalen van het gewenste toezicht voor het nieuwe jaar. Als de aangifte voor het nieuwe jaar geen risico’s bevat die behandeling door het Intensief Toezicht-team vereisen, dan deblokkeert de Poort de AKI. Dit gebeurt met terugwerkende kracht door de einddatum te zetten op het voorafgaande jaar. Dus vanaf het onderliggende jaar zit de AKI niet meer op de aangifte.
Zolang een belastingplichtige echter persisteert in het in aftrek brengen van bedragen die (gedeeltelijk) niet aftrekbaar zijn, zal de AKI-code 1043 niet worden verwijderd en worden de aangiften van belastingplichtige over latere belastingjaren ook uitgeworpen. Voor de beoordeling van de AKI 1043 wordt de belastingplichtige vervolgens op de reguliere manier gevraagd om de opgevoerde aftrekpost te onderbouwen middels (originele) bescheiden en betalingsbewijzen.
Ondanks deze deblokkering kan het voorkomen dat in latere belastingjaren, na analyse aan de poort, de aangiften van belastingplichtigen een nieuwe AKI 1043 of AKI 1044 rechtvaardigen. Dit doet zich bijvoorbeeld voor in de situatie dat de analisten in latere belastingjaren aan de poort opnieuw aanleiding hebben voor een vermoeden van systeemfraude. In dat geval krijgt een aangifte waarvan de AKI 1043 was verwijderd, over een volgend belastingjaar opnieuw een AKI 1043 of een AKI 1044.
Hoe de deblokkering in de praktijk werkte en hoe het zou moeten werken wordt meegenomen in het eerdergenoemde vervolgonderzoek naar de waarborgen voor projectcode 1043. Als er signalen zijn dat de deblokkeringsprocedure niet altijd juist is toegepast, dan zullen deze nader onderzocht worden.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek door een externe, onafhankelijke partij in te stellen naar de breedte van de fraudejachten van de Belastingdienst? Bent u tevens bereid de Belastingdienst breed door te lichten op etnisch profileren? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de brief van 26 mei jl.19, willen wij in zicht krijgen of er daadwerkelijk sprake is van negatieve effecten op burgers en bedrijven en hoe substantieel deze negatieve effecten dan zijn. In deze brief van 26 mei hebben wij aangegeven dat wij bij dit onderzoek, conform de wens van uw Kamer, ook partijen buiten de gebruikelijke raamovereenkomst willen betrekken.
De AP heeft op 17 juli jl. haar onderzoeksrapport over Belastingdienst/Toeslagen gepubliceerd. In dit onderzoek komt de autoriteit tot de conclusie dat Belastingdienst/Toeslagen niet (direct of indirect) de etniciteit van burgers heeft verwerkt. Op dit moment hebben wij geen indicaties dat dit anders is bij de overige onderdelen van de Belastingdienst. Binnenkort zal gestart worden met het brede onderzoek dat wij hebben aangekondigd in onze brief van 10 juli jl. Hiermee geven wij tevens invulling aan de dringende oproep van de AP om ook breder binnen de Belastingdienst te bezien of nationaliteit niet onrechtmatig in systemen aanwezig is en wordt gebruikt en een expliciete wettelijke grondslag op te nemen indien nationaliteit wel benodigd is in het toezicht. Daarnaast heeft de AP een onderzoek aangekondigd naar de verwerking van persoonsgegevens in de FSV-applicatie.
In onze brief van 10 juli jl. over FSV hebben wij een breed onderzoek aangekondigd naar de wijze waarop de Belastingdienst persoonsgegevens verwerkt. In dit onderzoek zullen alle gegevensverwerkingen van de Belastingdienst worden beoordeeld en zal worden getoetst in hoeverre zij voldoen aan de eisen van de AVG, de Baseline Informatiebeveiliging Overheid en de Archiefwet. Het concept plan van aanpak voor dit onderzoek ontvangt uw Kamer tegelijkertijd met deze brief. In dit onderzoek zullen ook de risicomodellen en selectieregels (en daarmee de selectiecriteria) van de Belastingdienst worden doorgelicht. Mocht uit een van deze onderzoeken blijken dat de Belastingdienst wel gebruik heeft gemaakt van de etniciteit van burgers in zijn toezicht, dan zullen wij daar uiteraard gepaste maatregelen op nemen. Wij willen op dit moment niet vooruitlopen op deze maatregelen.
Bent u het ermee eens dat de ingewikkelde en tijdrovende klus om de gedupeerde ouders uit de toeslagenaffaire te compenseren nog lastiger is, nu blijkt dat een deel van deze ouders ook van andere vormen van fraude worden verdacht? Welke oplossing met een spoedeisend karakter heeft u voor ogen?
Zoals ik tijdens het Algemeen Overleg van 21 augustus jl. met uw Kamer heb aangegeven, vergt het zorgvuldig helpen van gedupeerde ouders die betrokken zijn bij het hersteltraject van toeslagen meer tijd dan aanvankelijk was ingeschat. Dit is gebleken uit de eerste 108 dossiers die in juli jl. tot uitbetaling zijn gekomen. Mijn motivatie, en die van de medewerkers binnen de Herstelorganisatie, om alle gedupeerde ouders te helpen is en blijft groot. Ik heb op dit moment geen reden te veronderstellen dat het behandelen van de dossiers van gedupeerde ouders die betrokken zijn bij het hersteltraject van toeslagen en het uitbetalen van compensatie vertraging oplopen door eventuele andere onderzoeken binnen de Belastingdienst waarin zij mogelijk voorkomen. In de Voortgangsrapportages zal ik uw Kamer periodiek informeren over de voortgang van de hersteloperatie.
Kunt u aangeven waarom het Ministerie van Financiën, sinds uw aanstelling als Staatssecretaris, niet eerder openheid van zaken heeft gegeven over «fraudejachten» naast de toeslagenaffaire, terwijl hier wel meermaals naar gevraagd is door Kamerleden?
Wij hebben uw Kamer altijd zo transparant mogelijk geïnformeerd over eventuele zaken die mis zijn gegaan bij de fraudeaanpak van de Belastingdienst. Omdat wij ook zelf willen weten of er zaken niet goed zijn gegaan, hebben we naast intern onderzoek ook extern onderzoek laten uitvoeren en gaan we nog nader onderzoek laten doen.
Kunt u aangeven waarom de top van de Belastingdienst op het intranet van de Belastingdienst («de Beeldkrant») een bericht voor belastingambtenaren heeft geplaatst, waarin zij aangeven dat de Belastingdienst een «feitenonderzoek» doet naar «de wijze waarop de Belastingdienst tussen 2012 en nu systeemfraude in de inkomstenbelasting is tegengegaan»? Kunt u tevens aangeven wanneer u verwacht dat dit interne «feitenonderzoek» afgerond zal worden en wanneer de resultaten met de Kamer gedeeld zullen worden?
Het feitenrelaas is ondertussen afgerond en samen met de beantwoording van uw Kamervragen meegestuurd. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven wat u voor ogen heeft om het zelfreinigende en zelfcorrigerende vermogen van Belastingdienst te verbeteren? Kunt u dit toelichten?
Wij hechten belang aan het lerend vermogen van de organisatie en het vermogen kritisch te reflecteren, lessen te trekken, en die toe te passen in de toekomst. Wij willen dat dit vermogen verder wordt ontwikkeld binnen de Belastingdienst en dat praten over wat wel en ook wat niet goed is gegaan vanzelfsprekend wordt en signalen beter worden opgepakt. Daarom is hier veel aandacht voor in het cultuurprogramma; in de afgelopen maanden voerden medewerkers en leidinggevenden in de hele organisatie intensief het gesprek over waar zij in het dagelijkse werk trots op zijn en waar verandering nodig is. Deze gesprekken zullen we ook de komende tijd blijven voeren.
Vanaf september volgen de eerste leidinggevenden van de top van de Belastingdienst een ontwikkelassessment om hen te ondersteunen in de ontwikkeling van de gewenste leiderschapskwaliteiten. Het programma is erop gericht dat in 2021 alle circa 1500 leidinggevenden dit ontwikkelinstrument hebben gebruikt en dat feedback en reflectie vast gebruik zijn in het management van de dienst.
Bent u bereid alle interne stukken van de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën over de FSV te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Wij zijn vanzelfsprekend bereid relevante informatie met uw Kamer te delen om invulling te geven aan de inlichtingenplicht van uw Kamer. Dit doen wij door de beantwoording van deze Kamervragen en de tegelijkertijd verzonden Kamerbrief over het concept plan van aanpak vervolg FSV. Op dit moment wordt tevens een besluit voorbereid op een recent Wob-verzoek van RTL/Nieuws waarin gevraagd wordt achtergronddocumenten openbaar te maken die o.a. te maken hebben met FSV. Indien dit aanvullende inzichten oplevert, zullen wij uw Kamer daarover informeren.
Kunt u toezeggen dat de top van de Belastingdienst als gevolg van dit geheime project «1043» eventueel strafontslag zal krijgen, de leidinggevenden voorwaardelijk strafontslag, en alle andere medeplichtige ambtenaren van de Belastingdienst een waarschuwing of berisping? Zo nee, waarom niet?
Het functioneren van individuele ambtenaren maakt geen onderdeel uit van het debat met uw Kamer en het is staand beleid daarover ook geen mededelingen te doen.
Vindt u het niet schokkend dat ambtenaren willens en wetens burgers op zo een repressieve manier hebben aangepakt, zonder ze te informeren over het feit dat ze verdacht werden van fraude? Welke sancties heeft u ter beschikking? Welke sancties gaat u opleggen?
Het functioneren van individuele ambtenaren maakt geen onderdeel uit van het debat met uw Kamer en het is staand beleid daarover ook geen mededelingen te doen.
Klopt het dat het niet om incidenten ging, maar dat het om (officieel) staand beleid ging, en de top van de Afdeling Inkomstenbelasting op de hoogte was? Kunt u tevens aangeven of de (toenmalige) secretaris-generaal en welke (toenmalige) staatssecretarissen en ministers van Financiën op de hoogte waren en wanneer zij hiervan op de hoogte zijn gesteld? Bent u bereid een tijdlijn hieromtrent te delen met de Kamer?
De bestrijding van systeemfraude is een belangrijke taak van de Belastingdienst en een vast onderdeel van de uitvoerings- en toezichtstrategie. Dit is o.a. terug te vinden in het Jaarplan Belastingdienst 2019 – onderdeel Particulieren – «Systeemfraude bestrijden»20. Hieruit blijkt dat het bestrijden van systeemfraude staand beleid is. De Tweede Kamer is over de voortgang geïnformeerd in de eerste, tweede en derde Voortgangsrapportage over 2019. Vroege rapportage over het fenomeen systeemfraude, die naar de Kamer is gestuurd, is terug te vinden in o.a. het beheersverslag 2009 en 2010. Zie ook het feitenrelaas dat als bijlage21 is meegestuurd.
Wat is uw zienswijze op de huidige vormen van risicoselectie bij de Belastingdienst? Kunt u dit toelichten?
Het is voor de Belastingdienst onmogelijk om alle aangiften en verzoeken handmatig te beoordelen. Daarvoor is eenvoudigweg niet voldoende capaciteit beschikbaar. Daarom maakt de Belastingdienst voortdurend keuzes over waar de beschikbare capaciteit op wordt ingezet op basis van de uitvoerings- en toezichtstrategie. Deze strategie richt zich op het voorkomen van fouten in de aangiften en verzoeken van burgers, door het gemakkelijk te maken om een goede aangifte en aanvraag te doen, bijvoorbeeld door de vooringevulde aangifte en door dienstverlening. Ook worden interventies zoveel mogelijk afgestemd op het gedrag van burgers en bedrijven en – bij bewust niet-naleven – op het afdwingen van naleving.
Daarbij maakt de Belastingdienst onder meer gebruik van selectieregels en risicomodellen om het toezicht te kunnen richten op de aangiften en verzoeken waar de kans op niet-naleving het grootst is. De deels geautomatiseerde risicoselectie van de Belastingdienst zorgt ervoor dat veel aangiften en verzoeken snel aan een eerste beoordeling kunnen worden onderworpen. Hierdoor kunnen burgers en bedrijven in veel gevallen ook snel duidelijkheid krijgen over hun aangifte of verzoek. Burgers en bedrijven zijn hierbij gebaat.
Daarbij merken wij wel op dat het risicogestuurde toezicht door de Belastingdienst op een aantal punten moet worden verbeterd. Dit blijkt onder andere uit het onderzoeksrapport van de AP naar Belastingdienst/Toeslagen en het onderzoek van KPMG in het kader van FSV. Hier gaan wij samen met de medewerkers de komende periode hard mee aan de slag. Een aantal verbetermaatregelen die wij in dat kader willen nemen, zijn hierboven reeds toegelicht.
Deelt u de mening dat belastingbetalers het recht hebben, en een eerlijke kans dienen te krijgen, om zich tegen de aantijgingen/vermoedens van fraude te verweren? Zo nee, waarom niet?
Ja. Bij de beoordeling van de aangifte wordt de belastingplichtige gelegenheid geboden om te reageren op de voorgenomen beslissing van de inspecteur. Na vaststelling van de (navordering)aanslag staat de mogelijkheid van bezwaar open waarbij een heroverweging van het bestreden besluit door een andere inspecteur plaatsvindt. In deze fase kan de belastingplichtige ook gebruik maken van zijn recht om te worden gehoord. Indien de behandeling van het bezwaar niet leidt tot het gewenste resultaat kan de belastingplichtige beroep instellen waarbij de belastingplichtige het bestreden besluit en het handelen van de Belastingdienst in de eerdere fases kan voorleggen aan de belastingrechter.
Bent u bereid te laten onderzoeken of alle dossiers van de burgers die verdacht werden van fraude met hun inkomstenbelasting, compleet zijn en tot op heden bewaard zijn gebleven en niet per ongeluk zijn vernietigd? Zo nee, waarom niet?
Wij hechten grote waarde aan het bewaren van stukken in overeenstemming met de archiefwet. Ik zie op dit moment geen aanleiding om dit verder te laten onderzoeken. Uw Kamer heeft daarnaast een specifiek verzoek gedaan om te stoppen met schonen. Zoals aangegeven begrijpen wij dit verzoek. Eerder hebben wij aangegeven dat de lopende vernietigingsactiviteiten door Doc-Direkt voor wat betreft toeslagendossiers zijn stopgezet en dat de dossiers die voor vernietiging in aanmerking zouden komen apart zijn opgeslagen. Ook is, ten aanzien van Toeslagen, besloten om managementverslagen, mails en overige zaakgebonden informatie tot nader order niet te vernietigen.
Wij willen dit ook gaan doen ten aanzien van de omgang met risico-selectie en fraudesignalen. Wij zullen de niet-gestructureerde informatie, zoals mails en afdelingsschijven, bewaren voor verder onderzoek. Uiteraard worden de juiste juridische en technische waarborgen hierbij in acht genomen. Voor de ondersteunende systemen ten behoeve van de handhaving- en toezichtprocessen onderzoeken we hoe we kunnen waarborgen dat de informatie uit deze systemen beschikbaar blijft voor verder onderzoek.
Bent u bereid te laten onderzoeken hoeveel van de burgers die verdacht werden van fraude met hun inkomstenbelasting, op dit moment in een nijpende financiële situatie verkeren? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen signalen bekend dat belastingplichtigen in financiële nood zijn geraakt doordat een aftrekpost niet is toegekend, terwijl zij daarbinnen de fiscale wet- en regelgeving wel recht op hadden. Wanneer na beoordeling van de aangifte en de overgelegde bewijsstukken door de inspecteur wordt afgeweken van de aangifte, gebeurt dit met inachtneming van fiscale wet- en regelgeving, waarbij volgens het belastingrecht de bewijslast voor inkomensverlagende elementen bij de belastingplichtige ligt. Wanneer de inspecteur voornemens is af te wijken van de ingediende aangifte dan zal hij de belastingplichtige daarvan in kennis stellen. Een eventuele reactie wordt beoordeeld en uiteindelijk leidt dit tot vaststelling van de aanslag. Deze definitieve aanslag is achtereenvolgens vatbaar voor bezwaar en beroep. Wordt een belastingplichtige hierbij in het gelijk gesteld, dan wordt de aanslag hierop aangepast.
Belastingplichtigen die niet aan hun betalingsplicht Inkomstenbelasting kunnen voldoen, kunnen middels een formulier een betalingsregeling of kwijtschelding voor particulieren aanvragen.
Wij blijven echter openstaan voor eventuele signalen die erop zouden duiden dat dit niet altijd goed is verlopen en nemen deze signalen serieus. Een onterechte afwijzing van een aftrekpost mag niet leiden tot financiële problemen en wij hechten eraan dat dit niet gebeurt.
Op welke wijze zouden de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën deze burgers, die op dit moment in een nijpende financiële situatie verkeren, kunnen helpen om uit deze «nachtmerrie» te komen? Kunt u dit toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar dat op vraag 58.
Heeft u begrip voor de mening dat het onvoorstelbaar en onwijs scheef is, dat de Belastingdienst wel heel begripvol is bij het maken van geheime afspraken met bedrijven die belastingvoordelen toegeschoven krijgen («rulings»), maar hardwerkende burgers niet op hetzelfde begrip van de Belastingdienst kunnen rekenen? Kunt u uw zienswijze hierop geven?
Door middel van vooroverleg biedt de Belastingdienst de mogelijkheid aan bedrijven, en ook aan burgers, vooraf zekerheid te krijgen over de toepassing van wet- en regelgeving op het gebied van de Nederlandse belastingheffing. Het vooroverleg kan leiden tot een standpunt van de inspecteur over de manier waarop het recht in een specifiek geval zal worden toegepast. Dat gebeurt binnen de kaders van wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie. Zekerheid vooraf leidt voor een belastingplichtige dus niet tot een fiscaal gunstigere behandeling door de Nederlandse Belastingdienst dan de behandeling van eenzelfde feitencomplex achteraf.
Kunt u uw zienswijze geven op de mentaliteit van de Belastingdienst en verklaren waar die blinde verbetenheid, de argwaan en de weerzin jegens burgers, van de Belastingdienst, vandaan komen? Kunt u dit toelichten?
Deze kwalificaties laten wij voor rekening van de vragensteller.
Bent u bereid te onderzoeken waarom de Belastingdienst bij burgers die verdacht werden van fraude ook vragen werden gesteld over privéuitgaven die op hun bankafschriften stonden? Klopt het dat er vragen werden gesteld over geldopnames bij hun bank? Kunt u uw zienswijze geven op het feit dat er werd gedreigd dat, wanneer zij geen antwoord zouden geven op deze vragen, deze burgers hun recht op toeslagen zouden verliezen?3
Wanneer dat voor een goed en volledig feitencomplex in het kader van de beoordeling van aangiften inkomstenbelasting nodig is, kunnen bankafschriften opgevraagd worden. Zo kan in het kader van een vermogensvergelijking, waarbij wordt beoordeeld of het mogelijk is geweest om bepaalde uitgaven te doen, ook vragen worden gesteld over privéuitgaven. Wanneer de bankafschriften bij de desbetreffende bank worden opgevraagd dan dient die aanvraag gefiatteerd te worden door een afdelingshoofd. Een ander voorbeeld is de situatie waarin een aftrekpost van enige omvang contant betaald wordt; dan kan de inspecteur vragen stellen over de herkomst van het geld, waaronder bijvoorbeeld contante opnamen vanaf een bankrekening. Wanneer de herkomst van de gestelde contante uitgave niet duidelijk wordt gemaakt, kan dat een van de omstandigheden zijn die bijdragen aan het feit dat in fiscale zin niet aannemelijk wordt dat de uitgave daadwerkelijk is gedaan, dan wel tot de gedachte leiden dat er mogelijk sprake is van andere niet aangegeven inkomsten of vermogensbestanddelen. Overigens is in recente uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven ook naar voren gekomen dat dit steunbewijs in sommige gevallen benodigd is voor het door de belastingplichtige aannemelijk maken van geclaimde aftrekposten, conform de bewijslastverdeling in het belastingrecht.
Bent u bereid te onderzoeken waarom de Belastingdienst bij burgers die verdacht werden van fraude ook vragen werden gesteld over giften aan goede doelen? Zo nee, waarom niet?4
Systeemfraude kan zich ook voordoen door middel van aftrek van giften in een aangifte. Ten behoeve van de beoordeling van opgevoerde giften in een aangifte kan de inspecteur, als naar zijn oordeel feiten en omstandigheden dat rechtvaardigen, conform de bewijslastverdeling vragen om bewijsstukken en kan de inspecteur daar in het kader van het beoordelen van de aangifte ook vragen over stellen. Het opvragen van bewijstukken kan onderdeel uitmaken van een regulier fiscaal onderzoek.
Heeft u begrip voor het feit dat bij burgers het gezag van de Belastingdienst en het vertrouwen in de Belastingdienst steeds verder afbrokkelen en dat dit consequenties kan hebben voor de belastingmoraal (intrinsieke motivatie om de belastingregels na te leven)? Kunt u aangeven wat u zult ondernemen om het gezag en vertrouwen te herstellen? En wat u zult doen om te voorkomen dat de belastingmoraal de komende jaren verder zal wegzakken?5
Vertrouwen van zowel burgers en bedrijven als medewerkers in onze dienst is van groot belang om aan de gewenste cultuur te kunnen werken. Het herstel van het vertrouwen vraagt tijd. Het is daarom van groot belang dat de Belastingdienst lessen trekt uit het verleden; signalen vanaf de werkvloer moeten tijdig naar boven komen en serieus worden opgepakt door de top. Stap voor stap wordt nu gebouwd aan een stabiel functionerende organisatie met een professionele cultuur waardoor het vertrouwen van burgers en bedrijven moet herstellen. Daarom werken wij samen met de top van het ministerie en de Belastingdienst aan een verandering van de cultuur. Als resultaat zien wij een Belastingdienst die in verbondenheid toewerkt naar de gewenste dienstverlening waarin rechtstatelijk handelen centraal staat met daarbij nadrukkelijk oog voor de menselijke maat. Voor de acties die wij hiervoor in gang hebben gezet verwijzen we naar onze brief van 14 september jl.25
Wat vindt u van het feit dat de vereniging van hoge ambtenaren (VHMF) een brandbrief (over het afbreukrisico van het vertrouwen in de Belastingdienst en zijn gezag) hebben verstuurd aan de pas aangetreden secretaris-generaal?6 Kunt u uw zienswijze hierover geven?
De brief laat zien dat de betreffende ambtenaren betrokken zijn bij het functioneren van de Belastingdienst. Wij nemen de signalen van de VHMF, en die van onze eigen medezeggenschap, serieus en werken zo nauw mogelijk samen aan een betere Belastingdienst.
Wat is uw zienswijze op het feit dat burgers eerder geneigd zijn beslissingen van de Belastingdienst in twijfel te trekken en zich er tegen te verzetten? Kunt u dit toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar dat op vraag 64.
Kunt u toelichten waarom de top van de Belastingdienst nauwelijks aandacht heeft besteed aan het rapport van de Nationale ombudsman «Geen powerplay, maar fair play» en hier geen lering uit heeft getrokken?
Aan het genoemde rapport van de Nationale ombudsman is veel aandacht besteed. De aanbevelingen zijn, op basis van de destijds beschikbare kennis en inzichten, gevolgd en tot uitvoering gebracht. Op basis van nadere informatie bleek de ernst van de feiten en de gestelde problematiek omvangrijker en de omgang met de aanbevelingen niet voldoende. Daarna is de (re)actie bijgesteld en is ingezet op recht doen aan gedupeerde ouders.
Vindt u ook, net als de Nationale ombudsman, dat de overheid een meewerkende overheid moet zijn, die het volk dient? Hoe kwalificeert u het hysterische optreden van de Belastingdienst in dit licht?
Die visie deel ik met de Nationale ombudsman. In onze brieven van 27 februari27 en 14 september jl.28 beschrijven we het toekomstbeeld van de Belastingdienst: een betrouwbare, benaderbare en behulpzame dienst. Een organisatie waarin niet alleen oog is voor het goed uitvoeren van de taak, maar ook voor de manier waarop we dat doen. Het is hierbij zowel van belang dat overheidsmechanismen betrouwbaar blijven voor burgers door fraude aan te pakken, als dat de menselijke maat gehanteerd wordt wanneer hierover twijfel bestaat. In het verleden is gebleken dat het behouden van die balans uitdagingen met zich meebrengt. De Belastingdienst heeft hiervan geleerd zodat beter kan worden voldaan aan het toekomstbeeld zoals geschetst in de brief van 27 februari.
Kunt u aangeven of de ernst en urgentie van de misstanden bij de Belastingdienst inmiddels volledig doordrongen is bij de top van de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar het antwoord op vraag 6.
Kunt u uitsluiten dat de angst van precedentwerking qua afwikkeling van de toeslagenaffaire en «project 1043» regeert op het Ministerie van Financiën en bij de top van Belastingdienst? Kunt u dit toelichten?
Er is geen sprake van de angst voor precedentwerking bij het Ministerie van Financiën en bij de top van Belastingdienst.
Wanneer verwacht u dat de Belastingdienst zal stoppen met de luiken verder te sluiten en daadwerkelijk zal beginnen met de problemen voortvarend bij de hand te nemen? Kunt u dit toelichten?
Wij staan voor een professionele en open cultuur binnen de Belastingdienst die rechtsstatelijk handelt. In dit kader past ook het brede onderzoek dat wij hebben aangekondigd in onze brief van 10 juli jl.29, en waarvan uw Kamer de verdere uitwerking in het concept plan van aanpak tegelijkertijd met deze brief ontvangt. Signalen van onze medewerkers zijn cruciaal in het werken aan een transparante en open cultuur, en een rechtmatige dienstverlening. Binnen de dienst voeren we hier actief het gesprek over, onder meer via dialoogsessies waarin we de dilemma’s en uitdagingen in ons werk bespreken. De gewenste cultuur is niet morgen gerealiseerd, maar hieraan werken samen met de organisatie heeft onze volste aandacht.
Voor de rest van de activiteiten op het gebied van leiderschap en cultuur verwijzen wij u naar onze brief van 14 september jl.30
Kunt u ervoor zorgdragen dat er een volledig overzicht komt van de hoeveelheid toeslagen-stopzettingen, de hoeveelheid terugvorderingen en de totale bedragen die hiermee gemoeid zijn? Bent u in deze bereid om artikel 68 van de Grondwet na te leven?
In de Toeslagen-systemen worden grondslagen en toekenningsbedragen bijgehouden. De aanleiding voor terugvorderingen wordt daarin echter niet vastgelegd. Daardoor is voor het totaal aan stopzettingen en terugvorderingen het onderscheid tussen de verschillende aanleidingen niet te maken zonder op individueel niveau de aanleiding te reconstrueren. De aanleiding kan zowel voortkomen uit het verzoek van de burger (bv. omdat deze opmerkt geen recht meer te hebben op een toeslag), een verschil in situatie van de burger ten opzichte van de aanvraag (bv. een gewijzigd inkomen), of op basis van toezicht vanuit de Belastingdienst/Toeslagen.
Op basis van ervaring in de afgelopen jaren krijgt circa de helft van de toeslagenontvangers te maken met een terugvordering. In de meeste gevallen is dit inkomensgerelateerd.
Bij de beantwoording van deze vragen stuur ik een overzicht mee van het aantal toeslagen per soort met daarbij de totale bedragen van uitbetaling en terugvordering.
In hoeveel zaken wordt er op dit moment geprocedeerd door van fraude verdachte burgers? In hoeveel zaken hebben burgers sinds 2012 gelijk gekregen en in hoeveel zaken heeft de Belastingdienst gelijk gekregen?
Het is niet mogelijk om aantallen te noemen van procedures waarin wordt geprocedeerd door burgers die van fraude zijn verdacht. Van ongeveer 400 lopende beroepszaken is bekend dat de aangifte in het kader van project 1043 is uitgeworpen. In hoeveel van deze beroepen er ook daadwerkelijk is opgekomen tegen een correctie naar aanleiding van de uitworp en er dus een verband is met project 1043 is niet bekend, aangezien dit niet wordt geregistreerd. Bovendien staat een signalering in project 1043 niet gelijk aan een fraudeverdenking.
De Belastingdienst houdt in een systeem gerechtelijke uitspraken bij waarbij de Belastingdienst partij is, per belastingmiddel, op rijksbelastingniveau. De zaken van vóór 2015 zijn in een ouder systeem opgenomen waaruit het niet mogelijk is een betrouwbare uitdraai te maken. Er wordt niet geregistreerd wie een zaak gewonnen heeft, maar alleen of een (hoger) beroep (gedeeltelijk) (on)gegrond of niet-ontvankelijk is verklaard of is ingetrokken.
Hoeveel hebben de lopende rechtszaken inmiddels gekost aan griffie- en advocaatkosten? Hoeveel heeft de Staat inmiddels aan kosten gemaakt bij de Landsadvocaat?
Zoals beschreven in ons antwoord op vraag 73 is het niet mogelijk om vast te stellen in hoeveel zaken door van fraude verdachte burgers wordt geprocedeerd tegen de Belastingdienst. Ook wordt niet bijgehouden in welke en hoeveel procedures de BD is veroordeeld tot de vergoeding van griffierechten. In procedures met betrekking tot project 1043 wordt geen gebruik gemaakt van de Landsadvocaat.
Hoeveel burgers zijn door het ingrijpen van Belastingdienst in de bijstand of een andere uitkering terechtgekomen?
Deze vraag kunnen wij niet beantwoorden omdat daar geen registratie van wordt bijgehouden.
Deelt u de mening dat de overheid niet in zichzelf gekeerd moet zijn, maar ontlastende signalen, die burgers vrijpleiten, serieus moet nemen?
Ja.
Deelt u de mening dat de inrichting van de Belastingdienst chaotisch is, en dat deze dienst in zichzelf gekeerd is? Wat gaat u hieraan doen?
Deze mening delen wij niet. Wel zijn signalen binnen de Dienst in het verleden niet altijd goed opgepakt. Wij werken intensief aan de verbetering van de Belastingdienst, zoals beschreven in onze brief van 14 september jl.31
Is het volgens u gerechtvaardigd te stellen dat de Belastingdienst een onbestuurbare en onverbeterlijke organisatie is en vergelijkbaar met een stuurloze en zinkende olietanker, die niet of nauwelijks meer bij te sturen is?
Deze appreciatie laten wij aan de vragensteller.
Is de stelling gerechtvaardigd dat we eigenlijk rechtstreeks op een parlementaire enquête afstevenen, waarin alle verantwoordelijken in de loop der jaren op het matje zullen moeten komen?
Het instellen van een parlementaire enquête is een recht van uw Kamer.
Deelt u de mening dat het structureel kwakkelen van de Belastingdienst niet alleen begonnen is in 2006, met de invoering van de Toeslagen, maar dat de neergang van de dienst eigenlijk al begonnen is bij de brede belastingherziening in 2001?
Deze appreciatie laten wij aan de vragensteller.
Klopt het dat in 2001 begonnen is met het veel meer gebruik maken van steekproeven, in plaats van 100%-controle?
Ook voor 2001 was geen sprake van 100%-controle. De Belastingdienst heeft niet voldoende capaciteit beschikbaar om alle aangiften en verzoeken handmatig te beoordelen. De Belastingdienst moet daarom risicogericht werken. De Belastingdienst maakt daarom al vele jaren met behulp van geautomatiseerde processen een selectie in de aangifte. De mogelijkheden daartoe zijn in de jaren steeds verder uitgebreid. Het toepassen van steekproeven en deelwaarnemingen maakt onderdeel uit van het risico gestuurd toezicht.
Kunt u uitsluiten dat er naast de zwarte lijsten (toeslagenaffaire), de FSV en Project 1043 nog andere zwarte lijsten bestaan?
Zoals tevens aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van lid Omtzigt is er geen duidelijke (juridische) definitie, ook niet in de AVG, wat een zwarte lijst is. Dat laat onverlet dat de Belastingdienst de processen zorgvuldig en conform en wet- en regelgeving, zoals de AVG, moet uitvoeren. Dit betekent dat burgers niet onterechte gevolgen zouden mogen ondervinden van toezicht- en handhavingsprocessen. Wij kunnen ons daarbij voorstellen dat – hoewel een (juridische) definitie ontbreekt – vanuit burgerperspectief het wel de sfeer kan oproepen van een zwarte lijst.
Het KPMG-rapport over de Fraudesignaleringsvoorziening (FSV)32 concludeert dat er binnen de in het rapport beschreven context, geen primaire processen of toezichtprocessen zijn gevonden die in dezelfde mate risicosignalen verwerken, of die een sterke gelijkenis met FSV vertonen. Het rapport bevat een overzicht van in meer of mindere mate vergelijkbare toezichtprocessen.
Zoals beschreven in de brief van 10 juli33 wordt er binnen de Belastingdienst naast reguliere applicaties ook gebruik gemaakt van (ongestructureerde) gegevens in de vorm van lijsten, extracten en lokaal ontwikkelde applicaties (LOA’s). Deze gegevens worden door medewerkers op de persoonlijke omgeving of op samenwerkingsgebieden opgeslagen en gedeeld en zijn niet bedoeld voor risicosignalen en fraudeverdenkingen. Het is echter niet uit te sluiten dat hierin nog risicosignalen en fraudeverdenkingen aanwezig zijn.
Daarom is besloten om een grondige, dienstbrede analyse uit te voeren waarbij het gehele applicatie- en gegevenslandschap wordt doorlopen of zich nog onbekende registraties van verouderde of subjectieve risicosignalen bevinden, inclusief vrije tekstvelden.
Op basis van welke criteria zijn deze zwarte lijsten samengesteld? Wie nam hierin beslissingen? Zijn dit besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waar bezwaar en beroep tegen mogelijk is? Waarom is niemand hierover geïnformeerd? Kunt u dit alsnog doen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar de in vraag 82 genoemde analyse. Om deze vragen te beantwoorden, moet eerst de dienstbrede analyse voltooid worden. Tegen beschikkingen van de Belastingdienst, zoals een definitieve aanslag, is bezwaar en beroep mogelijk.
Hoe kan iemand van een zwarte lijst of project 1043 afkomen? Welke procedure gaat u hiervoor inrichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen we naar dat op vraag 45.
Hoeveel van de benadeelde burgers van project 1043 hebben een dubbele nationaliteit? Kunt u anders aangeven welk percentage van de ouders een dubbele nationaliteit heeft? Zo nee, waarom niet?
Informatie over dubbele nationaliteit is op 23 juli 2015 verwijderd uit het BVR-. Dit kan in specifieke gevallen anders liggen, als de burger twee niet-Nederlandse nationaliteiten heeft.
Ook query’s kunnen niet gebruikt worden om een volledig en betrouwbaar beeld te krijgen van de aantallen burgers met een dubbele nationaliteit. Query’s zijn opgesteld voor bepaalde doeleinden en vormen daardoor een gefragmenteerde bron van informatie en een deel van de resultaten uit query’s van voor juli 2015 is inmiddels verwijderd. Hierdoor kan dan ook niet worden aangegeven hoeveel burgers in het project 1043 een dubbele nationaliteit hadden.
Deelt u de mening dat de Discriminerende Overheid heel ver af staat van de Dienstbare Overheid, die ons voor ogen zou moeten staan?
Deze mening delen wij. Wij keuren discriminatie ten strengste af.
Bent u bereid om een diepgaand onderzoek te gelasten naar het gebruik van etniciteit als criterium, oftewel het discrimineren op etniciteit? En bent u bereid om, indien discrimineren op etniciteit inderdaad het geval blijkt te zijn geweest, strafrechtelijke aangifte te doen van discriminatie?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar dat op vraag 46.
Is uw aangifte van beroepsmatig discrimineren en knevelarij van mei 2020 inmiddels in behandeling genomen door het OM? In welke fase bevindt dit zich?
Het OM heeft ons gemeld dat de aangifte in behandeling is. Verder kan het OM geen mededelingen doen over individuele zaken.
Klopt het dat de afdeling van de Belastingdienst die de inkomstenbelasting uitvoert de inkomensgegevens van bijna iedereen heeft? Klopt het dat deze inkomensgegevens vaak pas na vele jaren bij de Afdeling Toeslagen terechtkomen, die dan vervolgens tot terugvordering overgaat, tot grote ergernis van de toeslaggerechtigden?
De Belastingdienst is houder van de Basisregistratie inkomen (art. 21 Algemene wet inzake rijksbelastingen). In dit register wordt het inkomen vastgelegd van alle burgers. Daarnaast krijgt de Belastingdienst bijvoorbeeld actuele inkomensgegevens van het UWV. Dat betekent echter niet dat van iedereen de actuele inkomensgegevens beschikbaar zijn. Het komt bijvoorbeeld voor dat personen om uiteenlopende redenen uitstel vragen en krijgen voor de aangifte inkomstenbelasting of dat er wordt nagevorderd, waardoor definitieve inkomensgegevens pas later bekend zijn.
Toeslagen verkrijgt gedurende het jaar doorlopend inkomensgegevens. Op basis van deze gegevens kan Toeslagen voor een aantal toeslaggerechtigden bijvoorbeeld al gedurende het toeslagjaar het voorschot aanpassen. Daarnaast kan de belanghebbende zelf de inkomensgegevens aanpassen, zodat het voorschot op het actuele inkomen gebaseerd is. Zo kunnen (hoge) terugvorderingen worden voorkomen. Het komt echter voor dat inkomensgegevens pas later bekend zijn. Voor de volledigheid wijzen wij erop dat ook andere factoren een rol kunnen spelen bij terugvorderingen. Zo kan het (wisselend) aantal opvanguren bij de kinderopvangtoeslag ook een belangrijke rol spelen.
Hoe kunt u bewerkstelligen dat deze inkomensgegevens veel sneller tussen de beide delen van de Belastingdienst worden gedeeld? Het is toch bizar dat de ene hand van de Belastingdienst niet weet wat de andere hand doet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar dat op vraag 89.
Deelt u de mening dat de Belastingdienst inmiddels de slechtst functionerende overheidsdienst van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Deze appreciatie laten wij aan de vragensteller.
Deelt u de mening dat er bij de Belastingdienst sprake is van een moeilijk uit te roeien zieke cultuur, een gesloten systeem waarin het kennelijk normaal wordt gevonden om wettelijke, morele en ethische grenzen te overschrijden? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar dat op vraag 71.
Wat gaat u doen om de zieke cultuur, het gesloten systeem waarin het kennelijk normaal wordt gevonden om wettelijke, morele en ethische grenzen te overschrijden, uit te roeien? Kunt u dit toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar dat op vraag 71.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat leidinggevenden bij de Belastingdienst nog langer ambtenaren stimuleren om wettelijke, morele en ethische grenzen te overschrijden? Kunt u dit toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar dat op vraag 71.
Kunt u uw zienswijze geven op het feit dat mensenrechtenorganisatie Amnesty stelt dat artikel 1 van de Grondwet is belangrijker is dan een grotere pakkans?7
Zoals wij eerder hebben aangegeven past discriminatie niet bij de Belastingdienst. Het recht op gelijke behandeling weegt daarom voor ons inderdaad zwaarder dan een grotere pakkans.
Wat is uw zienswijze op de stelling van Amnesty, dat etnisch profilerende medewerkers van de Belastingdienst moeten worden gestraft?8
Zoals wij eerder hebben aangegeven is discriminatie (of etnisch profileren) door de Belastingdienst ontoelaatbaar. Dat moet op alle mogelijke manieren voorkomen en bestreden worden. Het is vast beleid dat wij geen uitspraken doen over personele aangelegenheden waaronder disciplinaire maatregelen.
Het bericht ‘Consument merkt niks van lagere btw op e-books’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Consument merkt niks van lagere btw op e-books»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de btw-verlaging van 21% naar 9% op elektronische (studie-)boeken, kranten en tijdschriften, bedoeld om het onderscheid tussen belasting op fysieke en elektronische (studie-) boeken, kranten en tijdschriften weg te nemen, zou moeten leiden tot een prijsverlaging voor de consument? Zo nee, waarom niet?
Met de introductie van het verlaagde btw-tarief op elektronische uitgaven beoogt het kabinet een wat de btw-heffing betreft gelijk speelveld tussen fysieke boeken, kranten en tijdschriften en het via elektronische weg leveren van de gedigitaliseerde inhoud daarvan. Het doel van de maatregel is dus primair het creëren van een gelijk speelveld.
Herinnert u zich de woorden van uw voorganger tijdens de behandeling van het Belastingplan; «Als je bepaalde belasting verlaagt, doe je dat ook met een bepaalde reden. Normaal gesproken hebben de mensen die de betreffende producten gebruiken daar dan voordeel van»2 en «Iedereen, inclusief ikzelf en natuurlijk ook de consument, zou graag willen dat je een btw-verlaging terugziet in de prijs. Dat deel ik volledig»?3 Deelt u deze woorden van uw voorganger nog altijd?
Ja.
Herinnert u zich het doel van de btw-verlaging welke een aantal politieke partijen voor ogen had, namelijk een prijsverlaging voor de consument?
Ja.
Is het voordeel voor de consument nog altijd het belangrijkste doel? Kunt u aangeven waarom u nu lijkt te zeggen dat het primaire doel van de btw-verlaging een andere was?4
Het doel van de maatregel is primair het creëren van een gelijk speelveld in de btw-behandeling van fysieke boeken, kranten en tijdschriften en het via elektronische weg leveren van de gedigitaliseerde inhoud daarvan. In het ideale geval leidt dit tot een prijsverlaging voor de consument. Echter, zoals ook eerder benoemd gaan bedrijven zelf over het bepalen van hun prijsbeleid en heeft de overheid geen instrumenten om een verlaging van de consumentenprijs af te dwingen.
Deelt u de mening dat een evaluatiedatum in 2023 te laat is om in de bres te springen voor de consument, omdat nu al blijkt dat de verlaging niet leidt tot lagere prijzen voor de consument? Zo nee, waarom niet?
De prijzen van elektronische uitgaven worden bepaald in een vrije markt. Doordat de markt voor elektronische publicaties relatief nieuw is, werkt het marktmechanisme mogelijk nog niet optimaal. Komende jaren zouden de prijzen alsnog kunnen dalen. De uitkomsten van de prijsmeting van het CBS zetten wel vraagtekens bij nut en noodzaak van het verlaagde btw-tarief voor elektronische uitgaven. Dit is daarom aanleiding om de geplande evaluatie een jaar te vervroegen. Ik zal in 2022 een evaluatie laten uitvoeren naar doeltreffendheid en doelmatigheid van het verlaagde btw-tarief voor boeken en dergelijke (fysiek en elektronisch). De prijsontwikkeling van elektronische publicaties zal tot die tijd worden gemonitord door het CBS.
Kunt u aangeven of u een verzoek heeft gedaan aan de Autoriteit Consument en Markt om de prijsontwikkeling van elektronische (studie-)boeken, kranten en tijdschriften met name in relatie tot de btw-verlaging te onderzoeken? Zo nee, waarom niet, gezien ook de toezegging van uw voorganger tijdens de behandeling van het Belastingplan 2020?
Er is contact gezocht met de ACM. Net als de andere benaderde partijen, beschikken zij niet over de juiste marktinformatie. Vervolgens is contact gezocht met het CBS. Zij beschikken wel over de juiste informatie, maar op macroniveau.
Wat vindt u van de houding van de Mediafederatie, die jarenlang gelobbyd heeft voor de btw-verlaging, maar dit blijkbaar niet doorvertaalt naar de consument?
Om die reden is het rapport gelijktijdig met de Kamerbrief van 3 juli 2020 naar de sector verzonden, met het verzoek inhoudelijk te reageren op het rapport van het CBS. Op dit moment hebben wij nog geen inhoudelijke reactie ontvangen.
Bent u bereid om actief op de bres te staan om de btw-verlaging op elektronische (studie-) boeken, kranten en tijdschriften alsnog plaats te laten vinden voor leerlingen die nu hun elektronische studieboeken moeten aanschaffen en/of mensen die een digitaal abonnement hebben op een krant of tijdschrift? Bent u bereid om snel met de sector hierover in gesprek te gaan en de Kamer hierover te informeren?
Het kabinet zal de btw-verlaging op zowel fysieke als elektronische uitgaven betrekken in een beleidsevaluatie in 2022. Tijdens de beleidsevaluatie wordt onderzocht of de maatregelen doeltreffend en doelmatig zijn, waarbij ook aandacht wordt besteed aan de vraag of de recente maatregel op langere termijn heeft geleid tot een prijsdaling voor elektronische uitgaven. Naar aanleiding van het rapport van het CBS over de kortetermijnprijsontwikkeling heb ik de sector bovendien al verzocht inhoudelijk te reageren op het rapport. Zodra ik een reactie ontvang, zal ik deze met uw Kamer delen.
Bent u bereid hiervoor het middel «naming en shaming» niet uit de weg te gaan als blijkt dat dit nodig is?
Zoals mijn ambtsvoorganger tijdens de behandeling van het Belastingplan 2020 heeft aangegeven, beschik ik niet over een lijst van de meest verkochte elektronische uitgaven. Daarna is hiervoor contact gezocht met diverse partijen, waaronder de ACM, de Mediafederatie, het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek en de GAU. Zij gaven allemaal aan niet te beschikken over representatieve overzichten van elektronische uitgaven. Door de evaluatie met een jaar te vervroegen zullen we wel eerder zicht krijgen op de effectiviteit van een verlaagd btw-tarief op fysieke en elektronische uitgaven.
De fraudejacht bij de inkomstenbelasting |
|
Renske Leijten |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Sinds wanneer bent u bekend met de code 1043 in relatie tot fraudebestrijding bij de inkomstenbelasting?1 2
Eind april heb ik, mede naar aanleiding van vragen van uw Kamer, uitleg gevraagd over de projectcode 1043. Op 4 mei jl. heb ik een notitie ontvangen met een toelichting. Op basis van deze toelichting was de indruk dat heel goed uitgezocht moet worden wat het gebruik van deze term inhoudt en dat dit nog onvoldoende duidelijk was. In de brief van 10 juli jl.3 is aangegeven dat meer onderzoek gedaan moet worden naar de werking van projectcode 1043 en de gevolgen die het heeft voor belastingplichtigen.
Sinds wanneer bent u bekend met de werking van Combiteam Aanpak Facilitators (CAF)-onderzoeken buiten Toeslagen die mogelijk vooringenomen zijn?
Mij is geen informatie bekend dat hiervan (mogelijk) sprake is. Sinds mijn aantreden als Staatssecretaris ben ik uiteraard bekend met het feit dat het Combiteam Aanpak Facilitators ook onderzoek heeft gedaan buiten Toeslagen.
Hoeveel mensen staan op de uitworplijst 1043?
Allereerst dient opgemerkt te worden dat geen sprake is van een uitworplijst, maar een projectcode voor het toezicht op aangiftes met een verhoogd risico op systeemfraude.
Vanaf het begin van het project 1043 in 2010 zijn de aangiften van circa 158.000 belastingplichtigen beoordeeld op een mogelijk risico op systeemfraude.
Kunt u aangeven hoe mensen op de uitworplijst kwamen en hoe zij geïnformeerd werden over de reden van controle van hun aangifte?
Een ingediende aangifte inkomstenbelasting wordt bij binnenkomst aan de «Poort» -een afdeling van de Belastingdienst in Heerlen- door analisten geanalyseerd. Deze analyse vindt plaats aan de hand van verschillende query’s. Uit deze zogenaamde «detectie aan de poort» kan volgen dat de analisten van mening zijn dat op basis van de uitgevoerde analyse een verhoogd risico op systeemfraude aanwezig is. Wanneer de analisten van mening zijn dat sprake is van een verhoogd risico op systeemfraude hebben zij de mogelijkheid tot het opvoeren van twee soorten Aanslagbelastingensysteemklantinformatie-codes (hierna AKI): AKI 1043 en AKI 1044.
De AKI 1043 staat voor aangiften van belastingplichtigen waarbij sprake is van een risicovolle aangifte van een individuele belastingplichtige dan wel van een belastingplichtige wiens risicovolle aangifte door tussenkomst van een facilitator is gedaan. De AKI 1044 staat voor aangiften van belastingplichtigen waarvan de fiscaal dienstverlener of facilitator in een strafrechtelijk onderzoek is betrokken. Door het opnemen van AKI’s worden de aangiften vervolgens herkend door de selectiemodule en via uitworp gewenst voor behandeling verder geleid naar een Intensief Toezicht Team binnen de directie Particulieren.
Naast het opvoeren van (nieuwe) AKI’s hebben de analisten ook de mogelijkheid om een bestaande AKI te verwijderen, als de binnengekomen aangifte geen risico’s bevat die intensief toezicht opnieuw noodzakelijk maken. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren als bij de beoordeling van de vorige aangifte van de betreffende belastingplichtige gebleken is deze geen verhoogd risico op systeemfraude bevatten.
Naast het opvoeren van AKI 1043 bij binnenkomst van de aangifte bij de «Poort» kan een AKI 1043 ook worden opgevoerd door een behandelaar als sprake is van een handmatige behandeling. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als een behandelaar uit een regulier toezichtteam een aangifte ter beoordeling van een reguliere uitworpreden (dus niet AKI 1043 of 1044) krijgt aangeboden, maar die naar zijn professionele oordeel kenmerken bevat die kunnen wijzen op systeemfraude. Het Intensief Toezicht Team neemt dan de behandeling over van deze behandelaar van het reguliere team.
Wanneer een aangifte wordt behandeld beoordeelt de inspecteur of de aangifte juist is. Hierbij maakt de inspecteur gebruik van alle informatie die hij tot zijn beschikking heeft. Indien nodig kan de inspecteur ervoor kiezen om een vragenbrief te sturen naar de belastingplichtige om aanvullende (originele) stukken aan te leveren, die van belang kunnen zijn voor de beoordeling door de inspecteur.
Indien de inspecteur na beoordeling van de aangifte tot de conclusie komt dat deze onjuist is, wordt de belastingplichtige schriftelijk in kennis gesteld van het voornemen om van de aangifte af te wijken. In deze brief staat opgenomen met betrekking tot welk onderwerp de aangifte (naar de mening van de inspecteur) onjuist is. In deze brief wordt de belastingplichtige in staat gesteld om aanvullende (originele) stukken aan te leveren die nog van belang kunnen zijn.
Klopt het dat mensen jaar na jaar te maken konden krijgen met controle? In hoeverre is dit proportioneel geweest?
De aan de Poort opgevoerde AKI’s blijven geldig voor de vijf belastingjaren volgend op het belastingjaar waarin de AKI werd opgevoerd. Hierdoor kan in de volgende jaren gemonitord worden of behandeling door het Intensief Toezichtteam nodig is. Als de aangifte voor het eerste jaar na de opvoering van de AKI binnenkomt, ziet de Poort de resultaten van de beoordeling van het voorgaande jaar. Die beoordeling is een zwaarwegende factor bij het bepalen van het gewenste toezicht voor het nieuwe jaar. Als de aangifte voor het nieuwe jaar geen risico’s bevat die behandeling door het Intensief Toezicht-team vereisen, dan deblokkeert de Poort de AKI. Dit gebeurt met terugwerkende kracht door de einddatum te zetten op het voorafgaande jaar. Dus vanaf het onderliggende jaar zit de AKI niet meer op de aangifte.
Indien een belastingplichtige persisteert in het in aftrek brengen van bedragen die (gedeeltelijk) niet aftrekbaar zijn, zal de AKI-code 1043 niet worden verwijderd en worden de aangiften van belastingplichtige over latere belastingjaren ook uitgeworpen. Voor de beoordeling van de AKI 1043 wordt de belastingplichtige vervolgens op de reguliere manier gevraagd om de opgevoerde aftrekpost te onderbouwen middels (originele) bescheiden en betalingsbewijzen.
Ondanks deze deblokkering kan het voorkomen dat in latere belastingjaren, na analyse aan de poort, de aangiften van belastingplichtigen een nieuwe AKI 1043 of AKI 1044 rechtvaardigen. Dit doet zich bijvoorbeeld voor in de situatie dat de analisten in latere belastingjaren aan de poort opnieuw aanleiding hebben voor een vermoeden van systeemfraude. In dat geval krijgt een aangifte waarvan de AKI 1043 was verwijderd, over een volgend belastingjaar opnieuw een AKI 1043 of een AKI 1044.
Hoe de deblokkering in de praktijk werkte en hoe het zou moeten werken wordt meegenomen in het eerdergenoemde vervolgonderzoek naar de waarborgen voor projectcode 1043. Als er signalen zijn dat de deblokkeringsprocedure niet altijd juist is toegepast, dan zullen deze nader onderzocht worden. Op dit moment zijn deze signalen ons niet bekend.
Welke andere uitworplijsten zijn er die werking hebben als ware het een zwarte lijst?
Zoals tevens aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Omtzigt4 is er geen duidelijke (juridische) definitie, ook niet in de AVG, wat een zwarte lijst is. Dat laat onverlet dat de Belastingdienst de processen zorgvuldig en conform en wet- en regelgeving, zoals de AVG, moet uitvoeren. Dit betekent dat burgers niet onterechte gevolgen zouden mogen ondervinden van toezicht- en handhavingsprocessen.
Ten aanzien van de Fraudesignaleringsvoorziening (FSV) heeft KPMG geconcludeerd5 dat er onvoldoende waarborgen waren om aan de zes kernbeginselen van de AVG te voldoen. Hierdoor is de behandeling van burgers niet in alle gevallen voldoende zorgvuldig geweest en is in een aantal gevallen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van burgers, bijvoorbeeld doordat signalen te lang zijn bewaard en mogelijk verder verwerkt zijn buiten FSV om. Het KPMG-rapport concludeert dat er binnen de in het rapport beschreven context, geen primaire processen of toezichtprocessen zijn gevonden die in dezelfde mate risicosignalen verwerken, of die een sterke gelijkenis met FSV vertonen. Het rapport bevat een overzicht van in meer of mindere mate vergelijkbare toezichtprocessen.
Om nog beter in beeld te krijgen welke lijsten en applicaties er zijn en waarvoor ze precies gebruikt worden, heb ik besloten om een grondige, dienstbrede analyse uit te voeren waarbij het gehele applicatie- en gegevenslandschap wordt doorlopen.
Totdat het onderzoek is afgerond, zorgen wij voor extra waarborgen rondom de toezichtprocessen (o.m. meerogenprincipes). We zorgen ook voor extra waarborgen ten aanzien van de criteria op basis waarvan aangiften worden geselecteerd voor behandeling, de rechtsstatelijkheid van de beoordeling, de mogelijkheid van belastingplichtigen om in bezwaar en beroep te gaan als zij het niet eens zijn met het oordeel en het tijdig verwijderen van onterecht gebleken vermeldingen van gegevens. We laten uw Kamer voor het AO Belastingdienst weten hoe we dat precies gaan inrichten.
Specifiek voor 1043 geldt dat we de komende periode geen AKI-codes 1043 en 1044 aan aangiften koppelen en de beoordeling van uitgeworpen aangiften in het kader van de AKI-codes 1043 en 1044 extra laten toetsen door fiscaal-rechtelijke vakspecialisten. Deze periode stopt zodra helder is welke waarborgen getroffen zijn die de rechtstatelijke toekenning van deze AKI’s garanderen. Deze maatregelen zijn toegelicht in de brief van 12 oktober jl. «Onderzoek naar projectcode 1043 en beantwoording Kamervragen» waaraan deze beantwoording is bijgevoegd.
Is er intern aan de bel getrokken over uitworplijsten die de werking van een zwarte lijst hebben?
Er zijn mij geen signalen bekend dat er intern aan de bel is getrokken over problemen omtrent dergelijke lijsten. Wel is de Belastingdienst begonnen aan een uitgebreide inventarisatie van de gebruikte lijsten en applicaties en hun werking. De resultaten van deze zoekactie zullen zorgvuldig geanalyseerd worden. Ten behoeve van dit onderzoek worden oude gegevens bewaard.
Uw Kamer heeft daarnaast een specifiek verzoek gedaan om te stoppen met schonen. Zoals aangegeven begrijpen wij dit verzoek. Eerder hebben wij aangegeven dat de lopende vernietigingsactiviteiten door Doc-Direkt voor wat betreft toeslagendossiers zijn stopgezet en dat de dossiers die voor vernietiging in aanmerking zouden komen apart zijn opgeslagen. Ook is, ten aanzien van Toeslagen, besloten om managementverslagen, mails en overige zaakgebonden informatie tot nader order niet te vernietigen.
Wij willen dit ook gaan doen ten aanzien van de omgang met risico-selectie en fraudesignalen. Wij zullen de niet-gestructureerde informatie, zoals mails en afdelingsschijven, bewaren voor verder onderzoek. Uiteraard worden de juiste juridische en technische waarborgen hierbij in acht genomen. Voor de ondersteunende systemen ten behoeve van de handhaving- en toezichtprocessen onderzoeken we hoe we kunnen waarborgen dat de informatie uit deze systemen beschikbaar blijft voor verder onderzoek.
Kunt u de gespreksinstructies van de BelastingTelefoon om mensen te woord te staan die onderwerp waren van fraudeonderzoeken, van CAF, zowel binnen Toeslagen als daarbuiten, als ook van uitworplijsten als 1043, naar de Kamer sturen?
Ja, deze instructies zijn als bijlage6 meegestuurd. De belastingtelefoonmedewerkers gebruiken voor het verstrekken van informatie aan belastingplichtigen (burgers en bedrijven) dialoogondersteuningen en kunnen daarnaast een aantal informatiesystemen raadplegen. De basislijn is dat belastingtelefoonmedewerkers alleen informatie verstrekken aan belastingplichtigen waarover belastingplichtigen zelf ook (kunnen) beschikken. De Belastingtelefoon heeft nadere instructies voor het informeren van de belastingplichtige bij project 1043 en 1044. In deze instructies is over project 1044 opgenomen dat sprake is van georganiseerde fraude. Dit is fout, aangezien projectcode 1044 ziet op «Steekproef Ondernemingen» en niet ziet op systeemfraude. Dit heeft daarom mogelijk tot een verkeerd beeld geleid bij de behandelend medewerker van de BelastingTelefoon. We betreuren dit. De instructies worden op dit punt verbeterd en geactualiseerd. Daarnaast staat in de dialoogondersteuning op enkele plekken project 1043/1044 waar AKI-code 1043/1044 wordt bedoeld (zie bijlage »Criteria niet opstarten AVA-proces aangifte IB en bijlage »DO 1043/1044). Ook deze instructie wordt verbeterd.
Kunt u de handboeken voor de zogeheten AKI's naar de Kamer sturen?
Ja, de Handleiding ABS Beheertaken is als bijlage7 meegestuurd.
Welke methoden gebruikt de Belastingdienst in zijn wens fraude aan te tonen? Is dit enkel boekencontrole en het uitvragen van gegevens, of zijn er ook andere methoden, zoals het plaatsen van spyware in computers van bijvoorbeeld mensen die veel aangiften doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Belastingdienst plaatst geen spyware in computers van mensen.
Voor het opsporen van systeemfraude hanteert de Belastingdienst verschillende methoden. Dit gebeurt met name middels de hiervoor beschreven controles bij binnenkomst van de aangifte aan de «Poort», door middel van reguliere risicoselectie, door de aanpak van facilitators door het CAF (Combiteam Aanpak Facilitators) en de samenwerking met externe (overheids)organisaties.
Zoals ook genoemd in de brief van 10 juli jl.8 is het werk van het CAF-team per 3 juli jl. opgeschort.
Door middel van controles bij binnenkomst van de aangifte aan de «Poort» kunnen vroegtijdig aan de hand van diverse soorten gegevens en contra-informatie onjuiste uitbetalingen van gelden worden voorkomen.
Voor uitgeworpen aangiften die worden geselecteerd voor een inhoudelijke beoordeling, geldt dat aanvullende bewijsstukken en gegevens kunnen worden opgevraagd. Indien stukken worden opgevraagd, wordt de aangifte na ontvangst van de gevraagde bewijsstukken beoordeeld op fiscale juistheid aan de hand van alle relevante gegevens (waaronder de overgelegde bewijsstukken). In geval van afwijking van de ingediende aangifte wordt belastingplichtige in kennis gesteld van (het voornemen tot) afwijking. Een eventuele reactie wordt beoordeeld en uiteindelijk leidt dit tot vaststelling van de aanslag. Deze definitieve aanslag is achtereenvolgens vatbaar voor bezwaar en beroep.
De samenwerking met andere overheidsorganisaties en private partijen, zoals banken, de Financial Intelligence Unit (FIU) en het Anti Money Laundering Centre (AMLC), is bedoeld om fraude te bestrijden, de compliance te verhogen, eventueel witwassen te bestrijden en ervaring op te doen met publiek-private informatiedeling en samenwerking.
De Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag en de verdwenen dossiers |
|
Mahir Alkaya , Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u limitatief aangeven wie er zit in het Strategisch Crisis Team (SCT) dat tweemaal per week bijeen komt?1
De samenstelling van het SCT bestaat uit:
Is het mogelijk om de Kamer te informeren over wat daar besproken en besloten wordt, bijvoorbeeld door verslagen te voegen bij de voortgangsrapportages kinderopvangtoeslag? Zo nee, waarom niet?
Het SCT is mijn overleg met de ambtelijke top die betrokken is bij de uitvoerings-en hersteloperatie. Van deze bijeenkomsten, momenteel twee per week, worden actie- en besluitenlijsten vastgelegd, geen verslagen. Over de behandelde onderwerpen zal ik u via de reguliere voortgangsrapportages informeren zodat ik u daar ook mijn politieke afweging bij kan geven.
Wanneer reageert u op het verzoek van het ouderpanel tot het instellen van een studiefonds voor kinderen die door de toeslagenaffaire schade hebben opgelopen?
Op 24 juni en op 8 juli jl. is het studiefonds besproken in het ouderpanel. Ik heb gesproken met de ouders over hun advies om een studiefonds in te richten, wat hier precies mee bedoeld wordt en wat een studiefonds voor hen kan betekenen. De ouders vragen om een fonds dat de mogelijkheid biedt voor iets praktisch zoals bijvoorbeeld een laptop benodigd voor de studie.
Ik heb de ouders per brief beloofd nader te onderzoek wat de mogelijkheden voor een fonds zijn. In dat onderzoek zal ik ook bestaande initiatieven betrekken. In september zal ik mijn bevindingen met hen delen.
Erkent u dat een reactie op deze zeer pijnlijke brief van de ouders, met verslag van wat de kinderen meemaakten, van een gedegen inhoudelijk antwoord dient te worden voorzien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat erken ik. Naast voornoemd gesprek met het ouderpanel, heb ik daarom op 17 juli jl. ook een schriftelijke reactie verzonden aan het ouderpanel. Hierin beschrijf ik onder andere dat de verhalen mij zeer hebben aangegrepen. Verder ligt ik toe hoe ik het belang van de kinderen zo goed mogelijk tegemoet wil komen en geef ik een reactie op de adviezen die de ouders mij gaven in hun brief. Zo worden de kinderen door de inrichting van het kindpanel betrokken bij vragen, ideeën en oplossing van problemen, waarbij zij als gelijkwaardige gesprekspartners en op een niet-vrijblijvende manier meedenken met beleidsmakers. Indien er psychische en/of sociale schade bij de kinderen naar boven komt tijdens de deelname aan het kindpanel, zullen de professionele en ervaren gespreksleiders dit met de grootst mogelijke aandacht oppakken en indien nodig worden andere externe partijen ingeschakeld. Hierover hebben we al contact gehad met experts van het RIVM en Slachtofferhulp Nederland. Maar ook de lijnen naar ondersteuning vanuit gemeenten zijn kort en kunnen, als het nodig blijkt, worden ingezet. De leeftijdsgrens van het kindpanel is op advies van de ouders opgehoogd naar 18 jaar. Verder heb ik de ouders zoals hiervoor beschreven geïnformeerd over het onderzoek naar een eventueel in te richten studiefonds. In gesprek met de ouders heb ik ook toegezegd dat in alle gevallen expliciet stil wordt gestaan bij de materiele en immateriële schade die kinderen hebben geleden. Dit moet gebeuren zowel in het gesprek met de persoonlijk zaakbehandelaar als in het dossier van de ouder.
Erkent u dat de samenwerking met gemeenten niet mag betekenen dat de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) haar verantwoordelijkheid afschuift op gemeenten? Zo ja, hoe ziet u de verantwoordelijkheidsverdeling voor zich? Hoe wordt voorkomen dat mensen wederom van het kastje naar de muur worden gestuurd en op deze wijze op geen enkele manier hun vertrouwen terugwinnen in de overheid?
De samenwerking met gemeenten is ontstaan omdat gemeenten vanuit hun rol een vorm van hulp kunnen bieden die de Belastingdienst niet kan bieden (bijvoorbeeld op het gebied van werk, huisvesting, gezondheid, financiën en gezinssituatie). Ik doe daarmee enerzijds een beroep op gemeenten om hun zorgtaak te vervullen, zoals ze dat ook doen voor andere burgers. Anderzijds neemt UHT een actieve rol bij het informeren van ouders over de beschikbare hulp en bij de warme overdracht aan gemeenten wanneer ouders daar behoefte aan hebben. Om nog beter bij te kunnen dragen aan het oplossen van de algehele problematiek die is ontstaan bij gedupeerde ouders heb ik gemeenten gevraagd om zich tot de Belastingdienst te wenden als zij zich geconfronteerd zien met exceptionele gevallen. Om te voorkomen dat ouders van het kastje naar de muur worden gestuurd, wordt het Plan van Aanpak voor de ondersteuning door gemeenten geschreven in nauwe samenwerking met de Vereniging Nederlands Gemeenten (VNG) en zal regelmatig contact met hen worden gehouden tijdens de uitvoering. Het is daarbij belangrijk om op te merken dat deze samenwerking niet betekent dat alle problematiek bij deze ouders direct kan worden verholpen. We zijn daarin afhankelijk van de actuele mogelijkheden bij gemeenten. Ik ben nog in gesprek met gemeenten over exacte afspraken op dit gebied.
Kunt u aangeven hoe uitvoering wordt gegeven aan de aangenomen motie Leijten, waarin is vastgelegd dat in het afhandelingsproces altijd eerst de ouders hun verhaal mogen doen, voordat zij geconfronteerd worden met de feiten die de UHT heeft «vastgesteld»? Is het nu al de praktijk dat de tijd wordt genomen om het hele verhaal van ouders te horen?2
Start van het afhandelingsproces zal altijd het verhaal van de ouder zijn. In het behandelkader van de eerste 100 zaken waar in juli mee is gestart is opgenomen dat de persoonlijk zaakbehandelaar (PZB), voor de behandeling van het dossier, contact opneemt met de burger. Doel van het eerste gesprek is om de rol van PZB uit te leggen en kennis te maken. Instructie is om de burger alle ruimte te geven de persoonlijke situatie toe te lichten. Ook wordt door de PZB het voorstel aan de burger gedaan voor een (uitgebreid) persoonlijk gesprek voorafgaand aan de start van de behandeling, als de burger daar behoefte aan heeft. Als bewijsstukken ontbreken, wordt ook met de ouder besproken of deze eventueel nog aanvullende informatie heeft. Dit betekent dat de ouder gedurende de herbeoordeling actief wordt betrokken. Voordat de beoordeling wordt geformaliseerd, wordt met de burger gebeld om de uitkomst door te spreken. De reactie kan worden verwerkt voor een definitieve beschikking. Deze beschikking staat vervolgens open voor bezwaar en beroep. De ervaringen die daar zijn opgedaan zijn waardevol en zullen gebruikt worden in de overige zaken die de komende maanden worden behandeld.
Klopt het dat u voor de eerste ervaringen met een «testgroep» werkt? Zo ja, hoeveel ouders zitten daarin en hoe wordt de «testgroep» geëvalueerd? Door wie en met welke verslaglegging?
In de maand juni heeft een proefperiode plaatsgevonden. In die periode hebben medewerkers van UHT analysewerk met betrekking tot de dossiers verricht en is met ongeveer 50 betrokken ouders gesproken, om ervaring op te doen met het werk en de onderliggende regelgeving. Vanuit deze werkzaamheden kwamen diverse bespreekpunten op die de komende tijd vertaald worden naar nadere instructies voor de medewerkers. In de maand juli is gewerkt aan het voorbereiden van en het uitbetalen van compensatie aan de eerste 100 ouders. Hierbij zijn persoonlijk zaakbehandelaren, vaktechnische specialisten en het management van UHT nauw betrokken geweest. Ook is veelvuldig afgestemd binnen de vaktechnische escalatielijn en zijn vraagpunten besproken met het SCT. Deze maand vindt interne evaluatie van het proces plaats en worden de lessons learned gebruikt ter verdere verbetering van het werkproces binnen UHT.
Erkent u dat er niet opnieuw een valse start kan worden gemaakt – die is er immers al geweest – en dat de werkwijze bij de eerste testgroep direct goed moet zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat erken ik. Daarom heb ik bij de werkwijze rondom de eerste 100 uitbetalingen vaktechnische waarborgen ingebouwd, zodat alle compensatieberekeningen vaktechnisch zijn getoetst door vaktechnisch specialisten bij UHT, de corporate dienst Vaktechniek en de concerndirectie Fiscaal Juridische Zaken. Pas na vaktechnisch akkoord zijn de beoordelingen afgerond. Dit is een arbeidsintensief proces gebleken, waarbij voortdurend een balans wordt gezocht tussen zorgvuldigheid en snelle duidelijkheid voor de ouders. Ik meen ook realistisch te moeten zijn, want dit proces zal niet foutloos kunnen gebeuren. De complexiteit en diversiteit in de oudercasuïstiek is enorm en daarnaast moeten alle systemen en onderdelen van de Belastingdienst die in dit proces nodig zijn goed op elkaar zijn aangesloten. Ik heb er echter alle vertrouwen in, dat we met elkaar de enorme klus gaan klaren en zo een oplossing voor de gedupeerde ouders bereiken.
Zijn u, het SCT en de UHT zich er terdege van bewust dat de werkwijze écht andersom moet; in die zin dat ouders centraal moeten staan, hun behoeften en vragen en niet het proces van de UHT? Kunt u toelichten hoe dit overgebracht wordt aan contactpersonen of persoonlijk zaakwaarnemers?
Ja, daar ben ik zeer bewust van. De ouders staan centraal in de werkwijze van UHT. De persoonlijk zaakbehandelaar staat in direct contact met de ouder en bespreekt ook zijn behoefte om geholpen te worden. Ook worden actief alle regelingen in een keer meegenomen, om de best mogelijke oplossing voor de ouder te bereiken. De medewerkers van UHT worden voortdurend geïnformeerd over het doel en het belang van deze werkwijze.
Hoe kan het dat meerdere ouders contactpersoon hadden gekregen en nu geconfronteerd worden met nieuwe zaakwaarnemers? Wat is daar precies de reden van?
Er is een zeer kleine groep ouders die inderdaad een andere persoonlijk zaakbehandelaar heeft dan bij de aanvang van de behandeling van hun dossier. Dit is deels gebeurd op verzoek van de ouder zelf, deels vanwege persoonlijke omstandigheden van de persoonlijk zaakbehandelaar.
Kunt u uitleggen hoe er met ouders wordt omgegaan waarbij wordt gezegd «een deel van uw situatie is CAF11-gelijk, maar een deel ook niet»? Is het mogelijk dat ouders doordat ze in een CAF-onderzoek zijn beland, ze ook voor de jaren daarvóór zijn aangepakt? Zo nee, hoe is deze samenloop dan verklaarbaar?
De ouder wordt integraal behandeld, dit wil zeggen dat voor elke ouder wordt beoordeeld welke regeling(en) voor hem van toepassing zijn. In het geval sprake is van een CAF-zaak die als vergelijkbaar met CAF-11 is beoordeeld, worden alle onderzoeksjaren van die zaak meegenomen in de compensatieberekening. Afhankelijk van de individuele situatie komt het voor dat de ouder in de toeslagjaren ervoor of erna vooringenomen is behandeld of te maken heeft gehad met de hardheid van het stelsel. Door de integrale benadering, wordt dit in één keer beoordeeld en wordt de juiste regeling voor elk van de jaren toegepast. Ook hierover vindt nauw contact met de ouder plaats, waarmee naar een zo goed mogelijk passende oplossing wordt gewerkt.
Wordt voor 57 bezwaren in de CAF 11-groep een juiste beslistermijn volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehanteerd als zij in mei bezwaar maakten en pas eind van deze zomer een besluit krijgen? Zo nee, hoe wordt omgegaan met de wachttijd?
De ouders die bezwaar hadden gemaakt tegen de eerste compensatiebetaling, hebben inhoudelijk zowel gereageerd tegen de hoogte van de compensatie op basis van de compensatieregeling als verzocht om een aanvullende schadevergoeding voor werkelijke schade. De Bezwaarschriftenadviescommissie en de Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade zijn gestart met het beoordelingstraject. De beslistermijnen uit de Awb worden hierbij gehanteerd waarbij rekening wordt gehouden met de eerste pro-forma indiening, waarop nog geen inhoudelijke beoordeling mogelijk was en de beslistermijn van twaalf weken die bij inschakeling van deze commissies geldt. Deze termijnen kunnen wettelijk gezien worden verlengd.
Wat hield de nabetaling van de CAF 11-groep in april precies in? Op basis waarvan is de nabetaling vastgesteld?
De nabetaling zag op de proceskostenvergoeding die de ouders naar aanleiding van de vooraankondiging hebben doorgegeven. Ook is er een herberekening gemaakt van de compensatie, omdat het deel voor immateriële schadevergoeding is gebaseerd op de periode vanaf de eerste verlaging tot het moment van het volledige herstel. Aangezien de ouders tot 26 maart 2020 hebben moeten wachten op de definitieve berekening, heeft een aanvullende compensatie plaatsgevonden.
Zijn er stukken ontvangen van ouders uit de CAF 11-groep die een onderbouwing gaven van de schade om aan te tonen dat de toegekende schadevergoeding van december 2019 niet toereikend was? Zo ja, is er na ontvangst van de stukken met de gedupeerden gezamenlijk bezien of er tot een oplossing kon worden gekomen?
De stukken die zijn ingediend worden door de ingestelde Commissie Werkelijke Schade beoordeeld. Deze commissie adviseert UHT in hoeverre de toegekende compensatie niet toereikend was en zal waar van toepassing een aanvullende schadevergoeding voorstellen. De ouders zijn over dit traject in de compensatiebeschikking geïnformeerd. Vanwege de opstartfase voor de commissie zijn de stukken nog niet met de gedupeerden gezamenlijk bezien. UHT zal in overleg met de commissie proactief de ouders benaderen tot aanvulling en/of onderbouwing van hun verzoek tot aanvullende schadevergoeding om zodoende de Commissie Werkelijke Schade in staat te stellen om een advies inzake aanvullende schadevergoeding te verstrekken. Het is aan de commissie om haar eigen werkwijze hierin te bepalen. De commissie heeft mij laten weten dat zij voornemens is ook ouders te horen op locaties in het land.
Klopt het dat een deel van deze groep gerappelleerd heeft met verzoek om duidelijkheid omtrent de definitieve beslissing? Zo ja, hoe is dat rappel ontstaan en hoe is daarop geantwoord?
Een deel van de groep heeft een pro-forma bezwaar ingediend, vooruitlopend op het instellingsbesluit Commissie Werkelijke Schade. De pro-forma bezwaren worden als bezwaar behandeld. Met de indieners is via hun gemachtigden contact, waarbij afspraken zijn gemaakt over de procedurele aanpak en behandeling van de pro-forma bezwaren. Deze afspraken zien op aanvulling van gronden en motivering van het bezwaar en het onderscheid tussen «bezwaar» en verzoek om aanvullende schadevergoeding. De pro-forma bezwaren worden in dit geval dan ook voorgelegd aan voornoemde Commissie Werkelijke Schade. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 12.
Klopt het dat deze werkwijze voor de CAF 11-groep zal betekenen dat er meerdere besluiten in de afwikkeling worden genomen, waarmee in strijd wordt gehandeld met de wens van de Kamer om in één keer alles onderdelen af te ronden en procederen en bezwaarprocedures te vermijden?
Dat klopt. Vorig jaar is aan de Kamer toegezegd de CAF-11-groep nog in december 2019 te compenseren op basis van het «beleidsbesluit compensatieregeling CAF-11» en niet te wachten op het eindrapport van de commissie AUT. Die toezegging is waargemaakt. Dit betekent ook dat, wanneer ouders voor andere toeslagenjaren dan betrokken in de CAF-11-zaak in aanmerking zouden komen voor een regeling, de wens van uw Kamer niet zou kunnen worden nagekomen. Ik bezie met UHT en de betrokken commissie(s) hoe de ouders het beste hierin kunnen worden geholpen. Voor de ouders die niet in de CAF-11 zaak waren betrokken, wordt het traject zodra het is opgestart in een keer doorlopen. Daar kan zich echter ook de situatie voordoen dat al wel de compensatie en/of hardheidstegemoetkoming wordt uitbetaald, maar dat een eventuele aanvullende vergoeding voor werkelijke schade op een later moment volgt omdat de Commissie van Wijzen en de Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade hierbij een nadrukkelijke rol hebben of omdat de ouder dat wenst.
Kunt u verklaren dat de toekenning van compensatie opzet/grove schuld (O/GS-compensatie) eerder op 80 miljoen euro werd geraamd, maar in de voortgangsrapportage op 20 miljoen euro uitkomt? Kunt u een cijfermatige toelichting geven?
In de huidige schatting, tabel 1 (regeling 3) in de voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag, wordt weergegeven dat er € 92 miljoen nodig is voor het uitvoeren van de regeling voor ouders met een onterechte O/GS-kwalificatie. De overschrijding van € 20 miljoen is het gedeelte van de extra kosten om het amendement ten aanzien van de O/GS-regeling te dekken dat niet met de beschikbare € 390 miljoen gedekt kan worden. Indien deze inzichten wijzigen wordt uw Kamer hier middels de eerstvolgende voortgangsrapportage over geïnformeerd.
Kunt u – per regel – aangeven hoe de aantallen in tabel 1 tot stand zijn gekomen ten opzichte van eerdere ramingen zoals vermeld in uw brief van 13 maart 2020 en gemeld bij behandeling van de Wet hardheidsaanpassing Awir?
In tabel 1 van de voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag zijn de aantallen ouders opgenomen die nu in beeld zijn en waarvoor beoordeeld wordt of zij in aanmerking komen voor een van de genoemde regelingen. In de brief van 13 maart j.l. is een eerste ruime schatting gemaakt van deze aantallen. In de voortgangsrapportage zijn de aantallen opgenomen die als gevolg van nader onderzoek tot stand zijn gekomen. Zoals genoemd in deze voortgangsrapportage is het belangrijk om op te merken dat er een overlap bestaat tussen de verschillende doelgroepen. De omvang van deze overlap is nog niet volledig in beeld. De hier genoemde aantallen kunnen dus niet bij elkaar worden opgeteld om het totaal aantal betrokken ouders te berekenen. Regel 1 heeft betrekking op compensatie voor institutionele vooringenomenheid. Het genoemde aantal is opgebouwd uit de volgende categorieën: ouders uit een CAF-onderzoek dat is aangemerkt als vergelijkbaar met CAF-11, ouders uit overige CAF-onderzoeken en een deel van de ouders die zichzelf zullen melden en daarom aangemerkt zijn als zelfmelders. Regel 2 «hardheidstegemoetkoming» ziet op ouders uit de categorie CAF-overig en de categorie zelfmelders die niet voor compensatie in aanmerking komen, maar eventueel wel voor een tegemoetkoming als gevolg van de hardheid van het stelsel. Regel 3 «persoonlijke betalingsregeling en compensatie O/GS» heeft betrekking op ouders met een (onterechte) O/GS-kwalificatie die KOT-gerelateerd is. De genoemde bedragen in de overige regels van de tabel zijn globale inschattingen. Middels de eerstvolgende voortgangsrapportage wordt uw Kamer geïnformeerd over eventuele wijzigingen of specificaties in deze inschattingen.
Kunt u tevens de verschillen – per regel – van tabel 1 verklaren, ten opzichte van de eerdere twee ramingen? Welke inzichten spelen hier een rol?
Naar aanleiding van de behandeling van de Wet hardheidsaanpassing Awir en de nadere uitwerking van de exacte regeling rondom onterechte O/GS-kwalificaties (o.a. ten aanzien van rentecomponenten) verwacht ik dat genoemde bedragen nog onderhevig zullen zijn aan mutaties. Gedurende de uitvoering van het herstel zullen deze ramingen dan ook continu worden bijgesteld en aangescherpt. Hierop zal ik u in toekomstige voortgangsrapportages Kinderopvangtoeslag rapporteren.
Kunt u aangeven hoe in regel 3 een verdeling wordt gemaakt voor mensen waarvan verwacht wordt dat ze een persoonlijke betalingsregeling krijgen en zij die vallen onder de compensatie O/GS?
Regel 3 geeft het aantal ouders weer met een O/GS kwalificatie die gerelateerd is aan de kinderopvangtoeslag. Binnen deze groep zal beoordeeld worden of er sprake is van een terechte of onterechte O/GS-kwalificatie. Alle ouders met een onterechte O/GS-kwalificatie die die gerelateerd is aan de kinderopvangtoeslag, zullen een forfaitaire compensatie aangeboden krijgen. Een deel van deze ouders heeft een openstaande schuld. Deze ouders zullen tevens een persoonlijke betalingsregeling aangeboden krijgen. Daarbij merk ik op dat wanneer er ook samenloop is met de compensatieregeling en/of hardheidstegemoetkoming, de openstaande schuld al verminderd kan worden.
Waarom moeten de kaders voor terecht of onterecht O/GS nog worden opgesteld? Waarom was dit niet in beeld bij de vormgeving van het amendement Leijten c.s. over een O/GS-tegemoetkoming?3
Ten tijde van de vormgeving van het amendement bestond er, mede dankzij de inspanningen van uw Kamer, een goed beeld van de ingrijpende gevolgen voor de ouders die geconfronteerd zijn met een onterechte O/GS-kwalificatie, het – daardoor – niet toekennen van een persoonlijke betalingsregeling en de gehanteerde praktijk die dit heeft veroorzaakt. Vanwege de noodzakelijke voortgang van deze spoedwetgeving voor de hersteloperatie is op basis van deze informatie het amendement vormgegeven. Ik vind het erg belangrijk dat deze beoordelingen nu juist zullen worden uitgevoerd. Daarom worden momenteel ook de details omtrent de gehanteerde praktijk in kaart gebracht. Op basis hiervan worden thans de kaders opgesteld waarmee de O/GS-tegemoetkoming wordt uitgevoerd.
Wordt bij de kaders de notitie van 5 november 2019 over O/GS gehanteerd? Zo nee, waarom niet?4
Voor de beoordeling of een in het verleden toegekende O/GS-kwalificatie voor de toepassing van de O/GS-tegemoetkomingsregeling terecht of onterecht is, zal niet zozeer maatgevend zijn of deze kwalificatie naar het toenmalige beleid en de toenmalige jurisprudentie terecht en zorgvuldig is opgelegd. Een dergelijke beoordeling zou, door bijvoorbeeld de ontwikkelingen in die jurisprudentie, vaak verre van eenvoudig zijn. Mede op basis van het voortschrijdende inzicht in de ingrijpende gevolgen van een O/GS-kwalificatie en het weigeren van een persoonlijke betalingsregeling, zal voor de O/GS-tegemoetkoming een nieuw kader worden gehanteerd waarbij alleen in meest evidente gevallen het standpunt zal worden ingenomen dat de O/GS-kwalificatie terecht was (en dus geen recht bestaat op de O/GS-tegemoetkoming). De kaders uit de notitie van 5 november 2019 zullen hierbij slechts een beperkte rol spelen, omdat die nog uitgingen van het toenmalige beleid. Ik zal uw Kamer in de voortgangsrapportage (VGR) nader berichten over de te hanteren kaders.
Erkent u dat als te beperkt wordt erkend dat de werking van O/GS desastreus uitwerkte voor ouders, u dan in strijd handelt met uitspraken van de Raad van State?5
De ingrijpende gevolgen van de O/GS-kwalificatie zijn reden geweest voor het tot stand brengen van de O/GS-tegemoetkomingsregeling. Voor de beoordeling of sprake is van een onterechte O/GS-kwalificatie zal, zoals hiervoor aangeven, een aan de huidige inzichten aangepast kader worden gehanteerd. Daarmee wordt beoogd om alleen nog in evidente gevallen het standpunt in te nemen dat de O/GS-kwalificatie terecht was en er dus geen recht bestaat op de O/GS-tegemoetkoming. De kaders hiervoor worden op dit moment uitgewerkt. Daarbij hecht ik eraan te benadrukken dat voorafgaand aan een eventuele afwijzing op de O/GS-kwalificatie de vaktechnische lijn hiermee akkoord moet gaan en dat tevens een voorgenomen afwijzing in alle gevallen aan de Commissie van Wijzen wordt voorgelegd. Met deze benadering blijven we naar mijn mening ruim binnen de grenzen van de jurisprudentie van de Raad van State. Ik zal uw Kamer in de Voortgangsrapportage hierover nader informeren.
Bent u bereid de kaders te laten toetsen door juristen die de kaders langs de juridische uitspraken kunnen leggen en de Kamer hierover actief te informeren? Zo nee, waarom niet?
Een voorgenomen afwijzing van een verzoek om een O/GS-tegemoetkoming zal aan de Commissie van Wijzen worden voorgelegd, waarmee een onafhankelijke toetsing gewaarborgd is. Voor een verdere onafhankelijke toetsing zie ik op dit moment geen aanleiding.
Welke fouten zijn er gemaakt in de voorselectie die de UHT en Belastingdienst/Toeslagen hebben aangeleverd bij de Commissie van Wijzen? Waar zien deze fouten precies op?
De UHT en de Commissie hebben gekeken naar de vijf criteria uit het eindrapport van de Adviescommissie uitvoering toeslagen (hierna: AUT) om vergelijkbaarheid met CAF 11 te beoordelen. Eén daarvan is het aantal verzonden rappels. De wet bepaalt dat na het opvragen van bewijsstukken bij burgers voor het beoordelen van het recht op toeslagen een rappelbrief aan de burger dient te worden gestuurd. De burger heeft zodoende een tweede gelegenheid om stukken aan te leveren voordat eventueel de toeslag wordt stopgezet. Zogenaamde «combi rappel/stops», waarbij gelijktijdig met het versturen van het rappel de toeslag al werd stopgezet, tellen hiervoor niet als een echt rappel en moesten dan ook niet meegeteld worden in deze beoordeling. Dat komt omdat deze werkwijze niet past in de rappel-systematiek zoals deze voortvloeit uit de wet- en regelgeving zoals ook toegelicht bij brief van 18 december 2019.6 Bij CAF-Anker is bij het rapporteren over dit onderzoek aan de Commissie van Wijzen deze foutief toegepaste rappelsystematiek ten onrechte meegenomen als wettelijk rappel. In een gedane deelwaarneming in het onderzoeksdossier, waarbij dertien dossiers van individuele ouders zijn beoordeeld, zijn de combi rappel/stops in 12 gevallen foutief geteld als regulier/wettelijke rappel. Dit heeft geleid tot een (foutief) percentage van «95% verzonden rappels» dat aan de Commissie is meegegeven. Dit had «0%» moeten zijn, waardoor de Commissie wellicht tot een andere conclusie was gekomen.
Beseft u dat het degelijk beantwoorden van vraag 25 echt van belang is voor het vertrouwen in het verdere verloop? En onderschrijft u dat als nu duidelijk is wat er misgaat het van belang is dat dit gedeeld wordt teneinde nieuwe fouten te voorkomen?
Dit realiseer ik mij terdege. Zoals eerder aangegeven vind ik het belangrijk om transparant te zijn richting uw kamer en de informatie aan te leveren die kan voorkomen dat dergelijke fouten in de toekomst opnieuw worden gemaakt. Aanvullend hierop heb ik ook intern onderzocht wat we kunnen doen om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen. In mijn brief van 23 juni jl. heb ik een aantal acties benoemd zodat de werkzaamheden in de toekomst zorgvuldiger verlopen. Fouten zijn helaas nooit 100% uit te sluiten, maar deze acties zijn erop gericht om alles te doen om ze te voorkomen en ze te signaleren voordat ze nadelige consequenties kunnen hebben.
Kunt u aangeven wie de opzet en de werking van de UHT zal doorlichten en met welke onderzoeksvragen?
Het onderzoek naar de opzet en werking van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) wordt uitgevoerd door de Boston Consultancy Group (BCG). De onderzoekvragen zijn:
Kunt u verklaren waarom binnen vier maanden na het aankondigen van de UHT het nodig is om een extern onderzoek te laten doen naar de opzet en de werking van die organisatie? Wat is er misgegaan bij de opzet? Is er sprake van tunnelvisie of verkeerde bemensing? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
In mijn brief van 10 juli jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd hoe het kon gebeuren dat de Commissie van Wijzen op basis van onjuiste en onvolledige informatie tot haar advies heeft kunnen komen.7 Dat heeft mij doen besluiten dat het noodzakelijk is om een extern bureau de opzet en de werking van UHT te laten doorlichten. Ik vind het belangrijk om dat externe beeld van UHT nu al te hebben, om de organisatie nog beter te kunnen laten functioneren. Ik heb grote waardering voor de medewerkers binnen UHT die de afgelopen periode met grote inzet hebben gewerkt aan het beoordelen van de dossiers van ouders. De hersteloperatie is een enorme klus waarbij in korte tijd tientallen mensen hun werkzaamheden bij hun onderdeel binnen de Belastingdienst achter zich hebben gelaten, zijn ingestroomd bij UHT (terwijl de opbouw van de organisatie nog in volle gang is) en met daadkracht en compassie naar de ouders toe aan de slag zijn gegaan. Ik heb uw Kamer eerder aangegeven dat in een dergelijk proces van opbouw fouten helaas nooit volledig zijn uit te sluiten, al is dat natuurlijk vervelend. Dat besef ik terdege. Ik blijf met UHT zoeken naar een precaire balans tussen zorgvuldigheid en snelheid. Met de opgedane ervaringen in de afgelopen periode ben ik ook op zoek gegaan naar versterking van de organisatie. Deze versterking zal ook de komende tijd nodig blijken, omdat de taak waarvoor UHT zich gesteld ziet enorm is.
Kunt u aangeven op basis van welke informatie zal worden vastgesteld of iemand in een bepaalde categorie valt en hoe ouders deze documentatie ook krijgen, conform amendement Omtzigt/Leijten? 6
Dit vindt plaats op basis van alle relevante informatie die nodig is voor de herbeoordeling. Tijdens het gehele proces onderhoudt de persoonlijk zaakbehandelaar nauw contact met de ouder, ook om na te gaan welke informatie de ouder wil inbrengen die van belang kan zijn om vast te stellen welke categorie van toepassing is. De informatie die ten grondslag ligt aan de beoordeling, is toegankelijk voor de ouders.
Hoe zit het met wachtgeld voor mensen die hun dossier al maanden geleden hebben opgevraagd en waarvoor het samenstellen van de dossiers pas half augustus wordt hervat?
In de antwoorden op de Kamervragen van de heer Omtzigt van 29 mei jl. heb ik aangegeven dat het samenstellen van de dossiers geruime tijd vergt. De Awb schrijft hiervoor geen formele termijn voor, maar geeft aan dat beantwoording binnen een redelijke termijn dient te gebeuren. Deze termijn hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de complexiteit van de zaak en de grootte van het dossier. Er zijn hierbij geen bepalingen van toepassingen die zien op wachtgeld of een dwangsom. Ik heb tevens aangegeven dat de planning voor de dossierverzoeken na medio juni zou worden opgesteld, nadat alle verzoekers zijn gebeld. De planning is afhankelijk van de informatiebehoefte van de verzoekers. Hierop kom ik terug in de volgende voortgangsrapportage (VGR).
Kunt u begrijpen dat wij niet begrijpen hoe ouders beoordeeld kunnen worden zonder dat het dossier is samengesteld? Kunt u proberen ons te overtuigen dat het beoordelen kan zonder de beschikking te hebben over het hele dossier?
In de antwoorden op de Kamervragen van de heer Omtzigt van 29 mei jl. heb ik benadrukt dat het voor de beoordeling van de situatie van de ouders niet noodzakelijk is om over hun volledige dossier te beschikken om in aanmerking te komen voor de compensatieregeling of hardheidstegemoetkoming. Inmiddels kan ik daaraan de OGS-tegemoetkoming toevoegen. Het samenstellen van de dossiers kost met name veel tijd omdat alle aanwezige stukken over alle toeslagen en alle toeslagjaren uit de systemen gehaald moeten worden, waarna alle documenten moeten worden nagelopen op aanwezigheid van privacy-gevoelige informatie. Daarna worden alle documenten geprint en in mappen opgenomen voor de ouder. Dit zijn veel tijdrovende handmatige werkzaamheden. Ik vind het belangrijk om aan te geven dat dit een andere werkstroom is dan het beoordelen van de individuele situatie van de ouder. De beoordeling van de ouders vindt plaats op basis van alle op de zaak betrekking hebbende stukken ten aanzien van de correctie of nihilstelling van de kinderopvangtoeslag. De beoordelaar kan in de systemen zien welke stukken aan die correctie ten grondslag lagen en hoe het vervolgproces verliep met bijvoorbeeld bezwaar en beroep. De medewerker weegt deze stukken in het licht van de compensatieregeling, hardheidstegemoetkoming en/of OGS-tegemoetkoming. Waar van toepassing heeft de beoordelaar ook de beschikking over de stukken uit de onderzoeksfase van de CAF-zaak. Ik heb er vertrouwen in dat dit de beoordeling op de juiste wijze gebeurt en er maximale transparantie voor de ouders is. De ouders krijgen ook inzicht in de stukken.
Hoe is mogelijk dat naar aanleiding van het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) nieuwe relevante queryverzoeken zijn gevonden? Hoe is dit gelopen? Vond de AP deze query’s? Zo nee, wie vond die query’s dan wel en hoe zijn ze boven water gekomen? Kunt u een uitgebreide reconstructie geven?
De nadere vragen van de AP hebben geleid tot aanvullend zoekwerk aan de zijde van Belastingdienst/Toeslagen. Daarbij is ook gekeken naar bestanden die eerder op een persoonlijke schijf van een medewerker stonden en die de medewerker begin 2019 met Belastingdienst/Toeslagen deelde. Deze medewerker was voorheen bij CAF-onderzoeken betrokken en is door de AP ook tijdens het onderzoek geïnterviewd. In deze zeer omvangrijke door de medewerker beschikbaar gestelde bestanden is eerder gericht gezocht naar specifieke CAF-zaken. Nu is specifiek gezocht naar query’s en queryverzoeken. Daarbij is het queryverzoek gevonden zoals genoemd in het antwoord op vraag 1a van de brief van 23 juni 2020 aan de AP. Een kopie van de brief is meegestuurd aan uw Kamer als bijlage bij de brief van 17 juli 2020.
In de brief van 23 juni 2020 is eveneens aangegeven dat een andere medewerker onlangs naar voren is gekomen. Deze gaf aan op reguliere basis in een groepspostbus een query te ontvangen, die zij en de andere gebruiker van die postbus echter niet gebruiken. Aangezien wederom aan alle medewerkers is gevraagd aan te geven of zij nog relevante informatie hebben, heeft deze medewerker de query geopend en gezien dat nationaliteit ook in deze query voorkomt. Het aanmaken van deze query is onmiddellijk gestopt en er wordt nu opnieuw onderzocht of er nog query’s lopen op basis van oude verzoeken die eerder gemist zijn.
Uit het hiervoor bedoelde aanvullend zoekwerk is daarnaast recent gebleken dat Belastingdienst/Toeslagen beschikte over enkele query’s die met name gericht waren op het monitoren van handelingen via internet ten aanzien van toeslagen vanuit het buitenland (niet zijnde de directe omliggende landen) dan wel gericht op betalingen naar het buitenland. Dit werd ten tijde van het queryverzoek als een risico ingeschat. De queryresultaten bevatten het persoonsgegeven «nationaliteit». De uitvoering van de query’s is bij het bekend worden onmiddellijk opgeschort en inmiddels definitief gestopt. Beperkt nader onderzoek heeft uitgewezen dat de query’s geen bijdrage leverden aan het toezicht op het verstrekken van toeslagen. Deze query’s zijn op 16 juli 2020 aan de AP gemeld.
Wanneer precies is ontdekt dat «een gespecificeerd deel van het archief» dat betrekking heeft op 9000 beroepsdossiers is vernietigd?
Het is ontdekt op 10 juni 2020, dit is na het verschijnen van de onderzoeken van de ADR en de Adviescommissie uitvoering toeslagen die ik op 12 maart 2020 aan uw kamer heb gezonden.9
Was het ten tijde van de onderzoeken van de ADR en de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen al bekend dat de 9000 beroepsdossiers waren vernietigd?
Zie antwoord vraag 33.
Wie heeft ontdekt dat de dsossiers zijn vernietigd?
Een medewerker van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen heeft bij de opvraag van een beroepsdossier bij Doc-DireKt te horen gekregen dat het betreffende dossier vernietigd was. Doc-Direkt is de interne dienstverlener op het gebied van informatiehuishouding voor de rijksoverheid.
Wat betekent «een gespecificeerd deel»? Kunt u toelichten of dit dossiers betrof die een bepaalde specificatie of toekenning hebben gehad waardoor ze opgeslagen zijn op de selectielijst van Belastingen?
Met «een gespecificeerd deel» wordt een archiefblok bedoeld. Een archiefblok is een (logisch) te onderscheiden deel van het archief, waarvoor geldt dat naam en vernietigingsjaar voor het gehele blok van kracht zijn. Bij Belastingen en daarmee ook bij Toeslagen is in het verleden voor de beroepsdossiers een template gebruikt om het vernietigingsjaar te bepalen waarna dit de indicatie 9999 heeft gekregen. Dit werden Stukken Blijvende Waarde (SBW) genoemd. Dit betrof een werkwijze bij het Centraal Archief van de Belastingdienst om SBW-dossiers (waaronder beroepsdossiers) voorlopig uit te sluiten van vernietiging, omdat de daadwerkelijke vernietigingstermijn onbekend was. Er is gebruik gemaakt van dezelfde template als bij het voormalige onderdeel Belastingen, omdat er voor Toeslagen nog geen selectielijst bestond. Hierdoor is het in hetzelfde archiefblok opgeslagen (zelfde naam, zelfde termijn).
Op welke specifieke selectielijst van Belastingen waren deze 9000 «per ongeluk» opgeslagen?
Bij het bepalen van de vernietigingstermijn van deze dossiers is de selectielijst Belastingregio's van 21 februari 2012 gebruikt.10 Dit omdat er destijds nog geen aparte selectielijst voor Toeslagen beschikbaar was.
Wie of welk team binnen Toeslagen of Belastingdienst heeft dit «gespecificeerd deel» opgeslagen op de betreffende selectielijst?
Dat werd conform de afgesproken werkwijze gedaan door de behandelaar bij Toeslagen.
Wie gaat over tot het vernietigen van dossiers die op een selectielijst staan?
Dat doet het onderdeel Doc-Direkt van BZK, in opdracht van de Belastingdienst.
Hoe veel verschillende selectielijsten bestaan er waarin dossiers van mensen worden opgeslagen? Kunt u dit gelimiteerd aangeven voor Toeslagen en voor Belastingdienst?
Dossiers worden niet in een selectielijst opgeslagen. Een selectielijst is een instrument dat wordt toegepast bij het archiveren van documenten/dossiers en om te bepalen of een document/dossier permanent bewaard moet worden. Deze krijgen dan een code B(ewaren) of V(ernietigen) + termijn. De meeste termijnen voor Belastingen bedragen 7 jaar, die voor Toeslagen voornamelijk 12 jaar na beëindiging toeslag. Voor de fiscale werkprocessen van Belastingen als voor de werkprocessen van Toeslagen worden momenteel bij het archiveren een tweetal selectielijsten toegepast:
Daarnaast zijn er aparte selectielijsten voor de Douane, FIOD en de Centrale Administratie.11
Kunt u verklaren hoe het kan dat u tijdens de behandeling van de Wet hardheidsaanpassing Awir vele malen onderstreepte dat de regeling en het herstelproces «ruimhartig» moet zijn en dat in de Tweede Voortgangsrapportage géén één keer het woord «ruimhartig» is terug te vinden?
Tijdens de behandeling van de Wet hardheidsaanpassing Awir heb ik in debatten vele malen benadrukt hoe belangrijk ik het vind dat er ruimhartig wordt gehandeld. In de tweede Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag heb ik de ontwikkelingen uiteengezet sinds de vorige Voortgangsrapportage van 28 april. Deze ontwikkelingen, waarvan onder andere het aannemen van de wetwijziging, onderstrepen mijn standpunt over ruimhartige afhandeling binnen het proces. Ik kan u verzekeren dat er in recente weken niets veranderd is aan dat standpunt.
Klopt het dat de AP ook kan besluiten om een rapport – zeker op aandringen van degene die onderzocht is – niet openbaar te maken? Zo ja, zult u voorkomen dat het onderzoek naar etnisch profileren bij de Belastingdienst en Belastingdienst/Toeslagen in de la verdwijnt?7
De AP heeft op 17 juli 2020 het onderzoeksrapport «De verwerking van de nationaliteit van aanvragers van kinderopvangtoeslag» gepubliceerd. Op dezelfde dag heb ik het rapport aan uw Kamer gestuurd, samen met de kabinetsreactie op het rapport.13
9000 dossiers die onterecht vernietigd zijn |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger op 29 november 2019 een lijst naar de Kamer stuurde met alle beroepszaken kinderopvangtoeslag met vermelding van de uitkomst van die zaken?1?
Ja dat herinner ik mij, mijn ambtsvoorganger heeft op 29 november 2019 naar aanleiding van een verzoek van de Kamer uit het systeem van de Belastingdienst een (ongepersonaliseerd) overzicht van 149 pagina’s van alle rechtszaken vanaf 2010 waarbij de kinderopvangtoeslag een rol speelde gestuurd. Hierin zijn uitspraken van rechtbanken en Raad van State opgenomen.2
Herinnert u zich dat u de Kamer een zeer lange lijst ontving van alle 15085 beroepszaken in de kinderopvangtoeslag?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich dat maar liefst 4468 zaken ingetrokken waren, waarbij in de toelichting stond: «Intrekken van beroep door betrokkene kan ook het gevolg zijn van het (gedeeltelijk) toekennen van het eerder afgewezen bezwaar»?
Ja dat herinner ik mij. In antwoord 36 van de op 29 november 2019 gestuurde antwoorden is een tabel weergegeven van de uitkomsten van alle rechtszaken rondom kinderopvangtoeslag vanaf toeslagjaar 2006. Het gaat hierbij om 4.080 zaken bij rechtbanken die door de toeslaggerechtigde zijn ingetrokken en 388 zaken bij de Raad van State die zowel door de toeslaggerechtigden als de Belastingdienst/Toeslagen kunnen zijn ingetrokken. Om zo transparant mogelijk te zijn over de post «Ingetrokken» is in een voetnoot opgenomen: «Intrekken van beroep door betrokkene kan ook het gevolg zijn van het (gedeeltelijk) toekennen van het eerder afgewezen bezwaar. De betrokkene dient dan zelf het beroep in te trekken. Er zijn geen cijfers voorhanden in hoeveel gevallen dit optrad.»
Snapt u dat er argwaan is en was omdat zoveel zaken ingetrokken waren en dat het er dus alle schijn van heeft dat de Belastingdienst zeer regelmatig een eerder afgewezen bezwaar vlak voor een zitting alsnog toekende om jurisprudentie ten nadele van de Belastingdienst te voorkomen?
Ik betreur dat dit beeld is ontstaan. In de voorbereiding op de zitting in de beroepsfase, vindt door Belastingdienst/Toeslagen een heroverweging plaats op basis van alle, dan beschikbare informatie. Indien in de beroepsfase informatie ontbreekt, dan wordt deze opgevraagd. Indien de Belastingdienst/Toeslagen in de voorbereiding op de zitting tot de conclusie komt dat de burger in het recht staat, wordt de eerdere beslissing herzien. Daarmee wordt voorkomen dat een zitting plaats moet vinden en op de uitspraak moet worden gewacht. Doel is niet om jurisprudentie ten nadele van de Belastingdienst te voorkomen, maar om de burger zo snel als mogelijk recht te doen als duidelijk is geworden dat de burger in het recht staat.
Klopt het dat op 29 november 2019 de dossiers dus nog niet vernietigd waren?
In de tweede Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag, die ik u op 2 juli jl. stuurde, heb ik u geïnformeerd dat bij circa 9.000 beroepsdossiers inzake toeslagen er ten onrechte een vernietigingsstermijn van 7 jaar is aangehouden in plaats van 12 jaar.3 Het grootste deel van deze dossiers (7.087) is inderdaad vernietigd na 29 november 2019, namelijk in 2020. Daarnaast zijn er in 2014 144 dossiers vernietigd. Bij deze 144 dossiers is ten onrechte ook de 7 jaarstermijn niet aangehouden. In 2019 zijn er daarnaast 1707 dossiers vernietigd. Niet bekend is op welke toeslagjaren de in 2014, 2019 en 2020 vernietigde dossiers exact zien aangezien dit niet is opgenomen in het archiefbeheersysteem. Wel is bekend dat alle beroepsdossiers over toeslagen die tot en met 2012 zijn gearchiveerd vernietigd zijn, alle beroepsdossiers die vanaf 2013 zijn gearchiveerd zijn nog beschikbaar.
Kunt u de ondertekende processen-verbaal van de vernietiging van de beroepszaken tussen 2009 en 2012 aan de Kamer doen toekomen?
Na afloop van een jaar waarin dossiers vernietigd zijn wordt een Verklaring van Vernietiging opgemaakt. In dit document wordt na afloop van een jaar formeel vastgesteld, mede naar aanleiding van een bericht van Doc-Direkt, dat dossiers vernietigd zijn. U treft deze aan in bijlage 1 en 2.4Bijlage 1 betreft de vernietiging van de dossiers in 2014, de toeslagen beroepsdossiers zijn opgenomen onder selectielijst 19 handeling 54; bijlage 2 bevat de vernietiging van de dossiers in 2019, de toeslagen beroepsdossiers zijn hier nummer 201 handeling 24. Voor de vernietiging van de dossiers in 2020 wordt begin 2021 een Verklaring van Vernietiging opgesteld.
Bent u bereid onderzoek te (laten) doen naar de illegale vernietiging van deze processen-verbaal?
De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed heeft inmiddels laten weten dat ze de vroegtijdige vernietiging van dossiers in haar onderzoek naar het informatie- en archiefbeheer bij Belastingdienst/Toeslagen zal meenemen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Nee dat is niet gelukt, op 22 juli jl. heb ik u daarom een uitstelbrief gestuurd, in verband met de samenhang zijn vraag 1 en 2 gezamenlijk beantwoord.
Het lopende onderzoek van de FIOD naar scheepsbouwbedrijf Damen Shipyards |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u inmiddels aangeven wanneer de FIOD het onderzoek naar mogelijke corruptie door Damen Shipyards, waaraan u refereert in uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen, zal afronden? Zo nee, waarom kunt u dit nog steeds niet, en wanneer verwacht u dit wel te kunnen?1
Over lopende strafrechtelijke onderzoeken kunnen geen mededelingen worden gedaan. Defensie beschikt niet over informatie of andere bedrijven die deelnemen aan haar aanbestedingstrajecten, onderwerp zijn of zijn geweest van een strafrechtelijk onderzoek.
Is er inmiddels een uitkomst beschikbaar van het hoger beroep dat Damen Shipyards heeft ingesteld tegen het openbaar maken van informatie omtrent deze zaak door het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Zo nee, wanneer is deze uitspraak voorzien?
Damen Shipyards heeft in september 2019 het hoger beroep tegen het openbaar maken van informatie door het Ministerie van Buitenlandse Zaken ingetrokken. De documenten die het betrof zijn vervolgens op 16 september 2019 via een Wob-besluit openbaar gemaakt, zie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2019/09/16/beslissing-op-bezwaar-wob-verzoek-levering-van-vaartuigen-door-damen-shipyards
Acht u het wenselijk dat binnen de bestaande aanbestedingsregels voor Defensiematerieel lopende strafrechtelijke onderzoeken naar aanbieders niet worden meegewogen? Zo ja, waarom? Zo nee, staat iets u in de weg om dit aan te passen?
Een lopend strafrechtelijk onderzoek en vermoedens van fraude en omkoping zijn geen grond voor uitsluiting van een aanbesteding. In de aanbestedingsregelgeving is bepaald dat (pas) een onherroepelijke veroordeling voor een strafrechtelijk delict als fraude of omkoping die is uitgesproken in een periode van vier jaar voorafgaande aan het indienen door een partij van het verzoek tot deelneming of de inschrijving aan een aanbesteding, in beginsel leidt tot uitsluiting van die partij van de aanbesteding. Defensie verlangt bij de aanvang van een aanbesteding van de deelnemende partijen een verklaring dat zij niet onherroepelijk veroordeeld zijn voor bijvoorbeeld fraude of omkoping.
Deze regelgeving berust op Europese richtlijnen en is in overeenstemming met een universeel erkend grondbeginsel van het recht, de zogenoemde «onschuldpresumptie», waarbij een ieder voor onschuldig dient te worden gehouden tot het tegendeel is bewezen. Het afwijken van deze regelgeving zou ook op gespannen voet staan met een van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, namelijk het proportionaliteitsbeginsel.
Deelt u de mening dat het feit dat Damen Shipyards eerder met de Wereldbank heeft geschikt in een sanctie voor corruptie in Sierra Leone an sich al een overweging dient te zijn in het betrekken van het bedrijf in aanbestedingsprocedures? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Heeft u indicaties op basis waarvan u kunt aannemen dat Damen Shipyards inmiddels de bedrijfsvoering dusdanig heeft aangepast dat er redelijke grond is om te vertrouwen dat corruptie in de toekomst niet meer voor zal komen? Zo ja, welke?
Nadat Damen in 2016 door de Wereldbank voor achttien maanden werd uitgesloten van aanbestedingen heeft de Staat een aantal maatregelen genomen. Zo werd Damen uitgesloten van de mogelijkheid om gebruik te maken van OS-financiering gedurende de disbarment periode van de Wereldbank en werd de toegang van Damen tot de exportkredietverzekering (ekv) tijdelijk opgeschort.
Parallel aan deze maatregelen heeft Atradius Dutch State Business (ADSB), dat de ekv’n uitvoert, een zorgvuldig onderzoek uitgevoerd naar de ekv-portefeuille van Damen waarbij aanvullende informatie door Damen werd aangeleverd. Hieruit bleek Damen in veertien gevallen onvoldoende of onjuiste informatie te hebben gegeven met betrekking tot betaalde agentencommissies. De Staat heeft in 2016 op basis van deze aanvullende informatie de veertien gevallen opnieuw beoordeeld. Dit heeft bij tien van de veertien transacties geleid tot het treffen van maatregelen door het recht op schadevergoeding te laten vervallen.
Damen heeft onder toezicht van de Wereldbank een verbeterprogramma op het terrein van compliance doorgevoerd. Er was onder meer gebleken dat het interne compliance-beleid van Damen onvoldoende tot alle medewerkers was doorgedrongen. Inmiddels zijn de interne maatregelen van Damen aangescherpt. Er is onder meer een nieuwe gedragscode opgesteld en het eigen personeel is getraind in het herkennen van verdachte situaties.
De Wereldbank heeft Damen vervolgens in 2017 van haar uitsluitingslijst afgehaald. Ook heeft de Staat, na afronding van het onderzoek naar de ekv-portefeuille van Damen en het treffen van de genoemde maatregelen, Damen weer toegelaten tot de ekv, zij het onder een regime van verscherpt toezicht. Dat betekent dat Damen bij ekv-aanvragen extra informatie moet aanleveren over de mogelijke betrokkenheid van derden. Damen heeft per 1 januari 2020 een interne commissie ingesteld die alle overeenkomsten met agenten goedkeurt en periodiek alle bestaande agenten beoordeelt.
Acht u het denkbaar dat Defensie materieel verwerft bij een bedrijf dat opereert met steekpenningen voor het verkrijgen van opdrachten doordat op het moment van aanbesteding het strafrechtelijk onderzoek nog niet is afgerond? Zo ja, kunt u de rationale van de moraliteit achter die stellingname toelichten?
Zie het antwoord op vraag 3.
Zijn u lopende of afgeronde strafrechtelijke onderzoeken bekend tegen andere aanbieders in lopende aanbestedingstrajecten van Defensie? Zo ja, om welke aanbieders gaat het, en van welke feiten worden zij verdacht?
Zie het antwoord op vraag 1.