De stijgende energielasten |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Forse stijging energierekening dreigt voor 5,5 miljoen huishoudens per 1 juli»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat het te schandalig voor woorden is dat de zoveelste stijging van de energierekening (tussen gemiddeld 160 euro en 400 euro per jaar) in aantocht is, mede door de enorm gestegen prijs voor CO2?
Zoals het artikel van RTL Nieuws ook aangeeft zijn de leveringstarieven voor veel consumenten gestegen. Na een periode waarin de leveringstarieven juist lager lagen vanwege de coronacrisis, nemen de leveringstarieven met name toe door de wereldwijde stijging van de prijzen van olie en gas. De energierekening bestaat uit drie componenten: de belastingen op energie, de nettarieven en de leveringstarieven. Op de leveringstarieven, de commerciële prijzen voor energie, heeft het kabinet geen invloed, deze worden bepaald door de markt en halfjaarlijks door de energieleveranciers vastgesteld. De prijsstijging volgt met name uit de gestegen groothandelsprijzen voor energie, die toenemen door de stijgende vraag in de markt. Ook de gestegen CO2-prijs in het Emission Trade System (ETS) is van invloed op de leveringstarieven. Om de omslag van fossiele bronnen naar hernieuwbare energie op een efficiënte wijze te bewerkstelligen is een goede beprijzing van CO2 cruciaal. Het ETS helpt hierbij.
De exacte invloed die hogere gas- en elektriciteitsprijzen hebben op de energierekening van een huishouden hangt af van het type contract met de energieleverancier. Zoals het artikel aangeeft kunnen consumenten bezien of overstappen naar een andere energieleverancier de stijging van hun energielasten kan verlichten. Het kabinet monitort de ontwikkeling van de energierekening nauwgezet en kijkt jaarlijks integraal naar de koopkrachtontwikkeling van huishoudens.
Hoe ver wilt u de energielasten nog laten oplopen? Wanneer zegt u: «Genoeg is genoeg»?
Het kabinet heeft alleen directe invloed op de belastingen op energie en kan daarom niet sturen op de ontwikkeling van de totale energierekening. Uiteraard heeft het kabinet oog voor de lastenverdeling. Zo is bij het Klimaatakkoord de lastenverdeling in de Opslag duurzame energie (ODE) aangepast om tot een evenwichtigere verdeling van de lasten tussen burgers en bedrijven te komen. Hierdoor zijn de energiebelastingen voor een huishouden met een gemiddeld verbruik in 2020 met € 100 gedaald en stijgen ze dit jaar niet. De huidige prijsstijgingen worden veroorzaakt door een stijging in de marktprijs van energie. Zoals hierboven aangegeven bestaat de energierekening uit drie componenten: de leveringstarieven, de belastingen op energie en de nettarieven. Het kabinet heeft alleen directe invloed op de belastingen op energie en kan daarom niet sturen op de ontwikkeling van de totale energierekening.
Deelt u de mening dat energie een basisbehoefte is en voor iedereen betaalbaar hoort zijn? Zo ja, hoe is het dan mogelijk dat de energierekening blijft stijgen, ondanks dat vele honderdduizenden huishoudens nu al in energiearmoede leven?
Het is belangrijk dat Nederlanders gebruik kunnen maken van energie zonder dat dit een te groot beslag legt op hun inkomen. Het uitgangspunt van het kabinet is dat de energietransitie haalbaar en betaalbaar moet zijn. Uit het rapport van Planbureau voor de Leefomgeving, «Meten met twee maten» uit december 2018 blijkt dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent. Ook uit Europese rapportages, zoals het EU Energy Poverty Observatory (EPOV), volgt dat Nederland minder energiearmoede kent dan het Europees gemiddelde. Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van het huishouden. Het kabinet weegt in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks integraal alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat huishoudens die de energierekening nauwelijks tot niet meer kunnen betalen, moeten opdraaien voor stijgende CO2-prijzen en andere onbetaalbare klimaatbelastingen voor een verwaarloosbaar, praktisch onmeetbaar klimaateffect?
Het is van belang dat we als Nederland gezamenlijk met andere landen inzetten op het beperken van klimaatverandering. Klimaatverandering levert grote risico's op voor Nederland, doordat bijvoorbeeld de zeespiegel stijgt en extreme weersomstandigheden vaker voorkomen. Door onder andere hittegolven, droogte en overstromingen komen Nederland en de Nederlandse biodiversiteit verder onder druk te staan.
Juist om ons land en de wereld om ons heen goed te kunnen doorgeven aan de generaties na ons, voeren we klimaatbeleid. Zonder klimaatbeleid zullen de maatschappelijke kosten van klimaatverandering in Nederland naar verwachting sterk stijgen. Daarom werkt het kabinet samen met bedrijven, maatschappelijke organisaties en decentrale overheden aan de uitvoering van het Klimaatakkoord en steunt Nederland het ETS. Het ETS zorgt er namelijk voor dat uitstoters een adequate prijs betalen voor hun uitstoot van CO2, en dat zij binnen een gelijk Europees speelveld een prikkel krijgen om te verduurzamen. Zo zorgen we er niet alleen voor dat de industrie verduurzaamt, maar dat dit ook gebeurt op een wijze dat de banen in ons land blijven.
Bent u ervan op de hoogte dat de helft van de energierekening uit belastingen bestaat? Bent u ertoe bereid een eind te maken aan de stapeling van (klimaat)belastingen en ervoor te zorgen dat de energierekening substantieel omlaaggaat?
Ja, daarom stijgen volgens het beeld van het CBS van begin dit jaar de energiebelastingen voor een huishouden met een gemiddeld verbruik niet in 2021 ten opzichte van 2020, conform de afspraken in het Klimaatakkoord. De energierekening van een huishouden met een gemiddeld verbruik in 2021 bestaat voor ongeveer 29% uit energiebelasting (EB) en ODE2. Daarnaast betaalt een huishouden net als over andere goederen en diensten ook btw over de leveringstarieven en nettarieven. Instrumenten zoals de energiebelasting, de ODE en het ETS zijn nodig om de Nederlandse en Europese klimaatdoelen op een kosteneffectieve manier te realiseren. Deze maatregelen zorgen ervoor dat uitstoters van CO2 een adequate prijs betalen voor hun uitstoot. Tegelijk waarborgt bijvoorbeeld het ETS dat er in Europa een gelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven blijft bestaan. Het kabinet stemt beleidsinstrumenten zoveel mogelijk op elkaar af, om een zo effectief mogelijke beleidsmix te realiseren waarmee de juiste prikkels worden gecreëerd.
Zoals eerder aangegeven wil het kabinet dat de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is en streeft het kabinet ernaar om het klimaatbeleid kosteneffectief vorm te geven. Daarnaast heeft het kabinet ook oog voor de lastenverdeling. Daarom zijn, conform de afspraken in het Klimaatakkoord, de ODE-tarieven voor grootverbruikers verhoogd zodat huishoudens een derde in plaats van de helft van de ODE-opbrengst betalen. Door de wijzigingen zijn de lasten voor huishoudens verlaagd, de grootverbruikerstarieven verhoogd en is het kleine mkb zoveel mogelijk ontzien. Het kabinet monitort de ontwikkeling van de energierekening nauwgezet. Het CBS en het PBL publiceren vanaf 2020 jaarlijks een update van de energierekening van huishoudens.
De motie Alkaya, 31066, nr. 827 |
|
Mahir Alkaya , Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u, gezien uw oordeel dat de motie-Alkaya die de regering oproept om de beoordeling binnen één dag-aanpak vóór september 2021 landelijk uit te rollen onhaalbaar zou zijn, per pilot (Leeuwarden, Almere en Zaanstad) aangeven om hoeveel dossiers het gaat en hoeveel medewerkers hierbij zijn betrokken?1
Onderstaand treft u de gevraagde informatie over de pilots. De eerste is 3 juni gestart en de volgende zal op dinsdag 15 juni in Leeuwarden van start. De cijfers betreffen aantallen medewerkers, zowel van UHT als andere organisaties, die hieraan meewerken en niet FTE. Een aantal betrokkenen in de voorbereiding is ook bij de pilots zelf aanwezig. Benadrukt dient te worden dat de omvang van de eerste pilots vanwege de opstart beperkt is en bij iedere nieuwe pilot zal toenemen. Hiermee wordt een beheerste uitrol gewaarborgd. Op basis van de uitkomsten van deze kleinschalige pilots wordt bekeken hoe vervolg kan worden geven aan onderdelen die succesvol blijken, zoals bijvoorbeeld door een vervolg pilot of bredere implementatie.
geplande datum pilot
–
3 juni
15-jun
28 en 29 juni
nnb
Juli
aantal dossiers
–
30
2
4
max 6
20
betrokkenen voorbereiding
40
12
10
10
nnb
nnb
betrokkenen pilot-dag
–
nvt
12
17
nnb
nnb
betrokken na-traject
30
nvt
7
16
nnb
nnb
Het hele traject «behandeling in een dag» bestaat uit 2 fasen:
Fase 1: «betekenisvol herstel», waarin heling een nadrukkelijke rol heeft
Fase 2: «de behandeling met resultaat»
Er wordt komende maand gestart met twee pilots fase 1 «betekenisvol herstel» (Leeuwarden en Almer) waarin het heling proces een nadrukkelijke rol heeft. Voor de derde pilot in fase 1 wordt met Zaanstad nog een startdatum vastgesteld.
Daarnaast onderzoekt UHT in een afzonderlijke pilot van het reguliere proces in Zwolle, die gestart is op 3 juni, of de doorlooptijden van het bestaande behandelproces en/of aanpassingen in het behandelproces kunnen leiden tot de behandeling in één dag. Tenslotte zal er nog een laatste pilot gestart worden waarin de «behandeling in een dag» in aanwezigheid van de ouder op locatie uitgeprobeerd wordt. UHT is vergaand in gesprek met een gemeente, het streven is deze pilot in juli te laten plaatsvinden.
Ik wil hierbij graag onderstrepen dat de pilots enerzijds en de uiteindelijke uitrol als die pilots succesvol zijn anderzijds verschillende zaken zijn. Na besluit tot implementatie van de mogelijkheid om in één dag te behandelen moet de planning van medewerkers, ouders en eventueel advocaten hierop aangepast worden, moeten locaties worden geregeld, communicatiemiddelen aangepast, werkinstructies gemaakt, opleiding gegeven en een aanpassing van de systemen om dit te ondersteunen. Met name de logistieke aspecten van behandeling op één dag op een locatie vormen een grote uitdaging en vergen veel extra capaciteit.
Kunt u de bovenstaande vraag nog deze week beantwoorden, zodat dit betrokken kan worden bij de beoordeling van deze motie?
Het is niet geluk om de vraag nog dezelfde week te beantwoorden maar wel gelukt voorafgaand aan de stemmingen.
Heeft u kennisgenomen van de brieven, met als titel «vooraankondiging navorderingsaanslag», die de Belastingdienst in Heerlen heeft gestuurd aan Nederlandse pensioengerechtigden1 die wonen in België en pensioen- en lijfrente-uitkeringen ontvangen uit Nederland?2
Ja.
Klopt het dat de vooraankondiging ziet op het feit dat de Belastingdienst Nederlandse inkomstenbelasting wil navorderen over de jaren 2016, 2017 en 2018?
Het klopt dat deze personen3 zijn aangeschreven met een brief waarin hen is aangekondigd dat de inspecteur over het jaar 2018 voornemens is de uitkering te belasten. Afhankelijk van de individuele situatie, zal dit plaatsvinden door middel van een ambtshalve aanslag, een correctie op de aangifte of een navorderingsaanslag. Daarnaast bevat de brief een verzoek om informatie over de jaren 2016 en 2017. Indien uit de informatie blijkt dat ook in de jaren 2016 en 2017 de pensioenuitkeringen niet volledig in België zijn belast, worden die uitkeringen ook in Nederland belast. Betrokkenen wordt in de brief de mogelijkheid geboden om gegevens aan te leveren waaruit blijkt dat de uitkeringen in België wel volledig belast zijn, of dat er een specifieke uitzonderingsituatie geldt op grond waarvan het heffingsrecht aan België toe zou vallen. Om een snelle communicatie mogelijk te maken is in de brief een rechtstreeks e-mailadres opgenomen waar betrokkenen met vragen terecht kunnen en wordt de mogelijkheid geboden om een telefonische afspraak te maken. Hierna ga ik in op de aanleiding voor de brieven.
De Nederlandse en Belgische bevoegde autoriteiten hebben op 5 maart 2018 een overeenkomst gesloten over de toepassing van artikel 18 van het belastingverdrag tussen Nederland en België.4 Deze overeenkomst is gesloten nadat – als gevolg van Belgische rechtspraak – onduidelijkheid was ontstaan over de Belgische fiscale behandeling van uit Nederland afkomstige pensioenen. Om te vermijden dat zowel Nederland als België het pensioen belast (dubbele belasting) en te voorkomen dat beide landen het pensioen niet belasten (ontgaan van belasting / dubbele niet-heffing) is – kort weergegeven – in deze overeenkomst vastgelegd dat Nederland het heffingsrecht heeft over uit Nederland afkomstige pensioen- en lijfrente-uitkeringen als, naast enkele andere voorwaarden, deze in België feitelijk niet volledig in de (progressieve) belastingheffing zijn betrokken. Daarnaast is in de overeenkomst vastgelegd dat België jaarlijks informatie aanlevert over de wijze waarop de uit Nederland afkomstige pensioenen in België feitelijk worden belast.
Op basis van de door de Belgische belastingdienst over 2018 aangeleverde gegevens heeft de Nederlandse Belastingdienst een selectie gemaakt van de personen waarvan de uitkeringen in België waarschijnlijk niet volledig belast zijn. In die gevallen zou wèl geprofiteerd zijn van de Nederlandse fiscale faciliëring (in de opbouwfase is de pensioenaanspraak niet belast), terwijl de uitkeringen in België niet volledig belast zouden zijn. Het heffingsrecht komt dan op grond van het belastingverdrag tussen Nederland en België aan Nederland toe.
Klopt het dat deze pensioengerechtigden mede op grond van de Overeenkomst van 5 maart 2018 tussen de bevoegde autoriteiten van België en Nederland met betrekking tot toepassing van artikel 18 van het Verdrag, reeds vragenbrieven hebben ontvangen over hun situatie en deze vragenbrieven hebben beantwoord?
Meestal is dit niet het geval. In uitzonderingssituaties is er wel al eerder over deze problematiek gecorrespondeerd. Sommige belastingplichtigen zijn eerder aangeschreven naar aanleiding van de Belgische gegevens over het jaar 2016. Die correspondentie had dan betrekking op belastingjaren van vóór 2018, terwijl er nu informatie is verkregen over het jaar 2018. Over die samenloop is in de brief aangegeven dat de al verstrekte informatie niet nogmaals hoeft te worden aangeleverd. In andere situaties heeft de betrokkene eerder verzocht om een vrijstellingsverklaring voor de inhouding van loonheffingen. In die gevallen is de vrijstelling verleend met het uitdrukkelijk voorbehoud dat deze zou worden ingetrokken indien uit informatie van de Belgische belastingdienst mocht blijken dat de vrijstelling ten onrechte werd verleend.
Klopt het verder dat daarbij van geval tot geval door de Belastingdienst is beoordeeld welk land bevoegd is belasting te heffen over de pensioen- en lijfrente-uitkeringen?
Zoals eerder aangegeven is er met enkele van de aangeschreven belastingplichtigen in een eerder stadium over deze problematiek gecorrespondeerd. In die situaties heeft doorgaans ook een beoordeling plaatsgevonden. Deze beoordeling had dan echter betrekking op een ander belastingjaar (met mogelijk andere feitelijke omstandigheden) dan 2018, of heeft plaatsgevonden onder een uitdrukkelijk voorbehoud.
Klopt het dat dit vaak ingewikkelde puzzels zijn omdat België en Nederland anders tegen de uitkeringen aankijken en omdat het belastingverdrag tussen Nederland en België in artikel 18 van het verdrag een ingewikkelde regeling op dit punt bevat?
Achtergrond van deze bepaling is dat in het verleden pensioenen die in Nederland fiscaal gefacilieerd waren (in de opbouwfase is de pensioenaanspraak niet belast) na emigratie naar België, vanwege een verschil in systematiek, niet volledig werden belast. Met deze bepaling wordt dus ook nadrukkelijk dubbele niet-heffing voorkomen. De regeling uit het huidige verdrag vind ik niet te ingewikkeld, maar het is daarbij uiteraard wel van belang dat de Belastingdienst op de hoogte is van de fiscale behandeling in België van de uit Nederland afkomstige uitkeringen. De overeenkomst van 5 maart 2018 – waarin afspraken zijn opgenomen over informatie-uitwisseling – is hierbij behulpzaam. Om een onterechte heffing te voorkomen hebben belastingplichtigen uiteraard de mogelijkheid om aan te tonen dat de Nederlandse uitkeringen wel feitelijk volledig in België belast zijn.
Klopt het dat in de afgelopen jaren van geval tot geval overeenstemming is bereikt met de betreffende pensioengerechtigden welk land bevoegd is te heffen over welke uitkeringen en dat daarmee de zaak leek afgedaan?
Welk land tot heffing bevoegd is, hangt af van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval. Daarom dient ook ieder belastingjaar op zichzelf beoordeeld te worden. Ook in de uitzonderingsgevallen waarin er over een eerder jaar reeds een beoordeling heeft plaatsgevonden, kunnen opnieuw vragen worden gesteld indien de Belgische gegevens daar aanleiding toe geven. Zie ook het antwoord op vraag 3 en 4.
Is bij het verzenden van de brieven door de Belastingdienst in Heerlen rekening gehouden met deze afstemmingen?
Ja, zie het antwoord op de vragen 3, 4 en 6.
Hoe kan worden voorkomen dat in sommige gevallen pensioengerechtigden zowel in Nederland als België dreigen te worden belast, waarbij dus een dubbele belastingheffing ontstaat?
De afspraken uit het belastingverdrag en de hiervoor genoemde nadere overeenkomst van 5 maart 2018 zijn uitdrukkelijk bedoeld om zowel een situatie van dubbele heffing als een situatie van dubbele niet-heffing te voorkomen. Beide situaties vind ik natuurlijk ongewenst. Met de informatie die wordt verkregen van de Belgische autoriteiten en/of de informatie die belastingplichtigen verstrekken over het volledig belasten van Nederlandse uitkeringen wordt dit voorkomen. Nederland is daarmee immers op de hoogte van de feitelijke heffing in België. Indien België feitelijk onvoldoende heeft geheven, komt het heffingsrecht aan Nederland toe en dient België alsnog vrijstelling te verlenen voor de Nederlandse uitkeringen. Ingeval belastingplichtigen van oordeel zijn dat desondanks een (dubbele) belastingheffing in strijd met het belastingverdrag dreigt, kunnen zij in woonland België een verzoek doen tot een zogenoemde onderlinge overlegprocedure (zoals beschreven in artikel 28 van het belastingverdrag en voor Nederland uitgewerkt in het Besluit onderlinge overlegprocedures, Stcrt. 2020, 32 689). De ervaringen met deze procedure met België zijn positief en in de relatie tot België leidt deze procedure doorgaans tot een tijdige oplossing, dat wil zeggen binnen twee jaar na start van de procedure, voor de dubbele belastingheffing.
Kunt u uw visie toelichten op het feit dat pensioenen in de regel worden geindexeerd terwijl de doelmatigheidsgrens van € 25.000 van artikel 18 paragraaf 2 van het verdrag is ingevoerd begin deze eeuw toen overeenstemming werd bereikt over het huidige belastingverdrag?
Het uitgangspunt van artikel 18 van het belastingverdrag is een woonstaatheffing, waarbij een bronstaatheffing passend werd geacht om een onevenwichtige verhouding te voorkomen tussen de verleende fiscale faciliteiten tijdens de opbouwfase in het bronland en de belastingheffing in de uitkeringsfase in het woonland van de (pensioen)gerechtigde. Om praktische redenen is kort gezegd voor pensioenen die € 25.000 niet overschrijden gekozen voor een uitsluitende woonstaatheffing. Het is door de geleidelijk stijging van het gemiddelde pensioen inmiddels mogelijk bij meer pensioenen dan in het verleden relevant of deze in het woonland volledig worden belast. Gegeven de verleende fiscale faciliteiten en gegeven het praktische karakter van de overeengekomen doelmatigheidsgrens (waarbij niet is gekozen voor indexatie), vind ik dit gevolg niet onwenselijk.
Wordt bij de (lopende) besprekingen met de Belgische regering rekening gehouden met deze kwestie en/of wordt aangestuurd op een eenvoudige(re) woonstaatheffing dan wel een eenvoudige bronstaatheffing, zodat de onduidelijkheid en ongerustheid bij deze groep belastingplichtigen weggenomen kan worden?
In algemene zin is de door mij voorgestane Nederlandse onderhandelingsinzet uiteengezet in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020. Over lopende onderhandelingen doe ik in het belang van de vertrouwelijkheid (ook richting verdragspartners) geen inhoudelijke mededelingen. Wel merk ik op dat informatie die van belang is bij de Nederlandse verdragsinzet zorgvuldig in beschouwing wordt genomen.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Omdat het antwoord op een aantal vragen vanwege de onderlinge samenhang onlosmakelijk met elkaar verbonden is, zijn enkele vragen gezamenlijk beantwoord.
Temper |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Flexwerkapp gedraagt zich als een uitzendbureau, en dus ís het een uitzendbureau»1 en «Voor de fiscus is een flexkracht van Temper voorlopig een zzp'er»?2
Ja.
Vindt u het ook onbegrijpelijk dat de overheid aan de ene kant, via de Inspectie SZW, Temper aanmerkt als uitzendbureau terwijl de Belastingdienst vervolgens Temper als opdrachtgever beschouwt?
De uitingen van twee overheidsinstanties over dezelfde organisatie verschillen duidelijk van elkaar. Dat roept inderdaad vragen op en vereist toelichting. Eerst wil ik echter ingaan op de bredere vraag die hier ook aan de orde is. Werkenden met een kwetsbare arbeidsmarktpositie hebben bij uitstek behoefte aan duidelijkheid over hun rechtspositie. Dat hier verschillende uitingen zijn gegeven over Temper is dan ook in het bijzonder voor deze groep werkenden nadelig. Wanneer een werkende niet weet wat haar rechten zijn (is zij werknemer of zzp’er) is het eventueel opeisen van rechten immers complexer. De vraag die u stelt, is tegen deze achtergrond voor mij dan ook breder dan een vraag over toezicht, maar raakt aan de discussie over de kwetsbaarheden op de arbeidsmarkt en hoe die kwetsbaarheden te reduceren.
Onder meer door de WRR3, de Commissie Regulering van Werk4 en intussen ook door de SER5, zijn bouwstenen en voorstellen aangereikt om de arbeidsmarkt verder te hervormen. Een belangrijk element in de bouwstenen die zijn aangereikt is het versterken van de positie van kwetsbare werkenden en het reduceren van de tweedeling op de arbeidsmarkt langs contractvormen. Onderwerpen waar het huidige demissionaire kabinet al stappen op heeft gezet. In de kabinetsreactie op de Commissie Regulering van Werk en de WRR6 is aangegeven dat het aan een volgend kabinet is om de bouwstenen en voorstellen voor hervorming van de arbeidsmarkt uit te werken.
Vanwege de onduidelijkheid rondom de rechtspositie van platformwerkers, heeft dit kabinet in de brief van 11 november 2020 in de kabinetsreactie op de adviezen van de Commissie Regulering van Werk en de WRR aangekondigd dat een start zal worden gemaakt met de uitwerking van de vraag of en hoe een rechtsvermoeden bij platformwerk geoperationaliseerd kan worden. Daarbij is tegelijkertijd aangegeven dat het inmiddels demissionaire kabinet de eventuele implementatie van een dergelijke maatregel niet ter hand zal nemen.
Naast deze bredere context wil ik graag toelichten hoe de verschillende uitingen door twee overheidsinstanties over dezelfde organisatie kunnen ontstaan. De verschillen zijn te verklaren gelet op het feit dat de doelen van beide instanties niet altijd volledig overlappen, er vanuit verschillende wettelijke doelen en bepalingen onderzoek wordt gedaan en de werkwijze van onderzoek kan verschillen. Om dit toe te lichten heb ik hieronder beschreven op welke wijze er bij de Belastingdienst en de Inspectie SZW over het algemeen gewerkt wordt in processen die (mede) gericht zijn op het borgen van een juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie. Beide organisaties hebben ook – met behoud van hun zelfstandige taken en verantwoordelijkheden – de mogelijkheid om onderling overleg te voeren over de uitkomsten van een onderzoek. Vanwege artikel 15 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) en de geheimhoudingsplicht van de Belastingdienst (artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen) kan hier niet worden ingegaan op individuele gevallen.
De Belastingdienst controleert bij het beoordelen van een modelovereenkomst op basis van de tekst of geen sprake is van een dienstbetrekking of een fictieve dienstbetrekking, waarin onder andere de vragen besloten liggen of sprake is van uitzending, tussenkomst of bemiddeling. Dit gebeurt met het doel van het vooraf geven van voorwaardelijke zekerheid voor het werken buiten dienstbetrekking in het kader van de loonheffingen. De modelovereenkomst geeft alleen zekerheid indien ook conform de overeenkomst wordt gewerkt. Wanneer er in de praktijk wordt afgeweken van de modelovereenkomst, kan alsnog binnen dienstbetrekking worden gewerkt. De Belastingdienst toetst risicogericht, door middel van steekproeven of op andere wijze of er in de praktijk gewerkt wordt conform de modelovereenkomsten. Deze toetsing vindt in het algemeen plaats door middel van een boekenonderzoek.
Anders dan het geval is bij de voorafgaande beoordeling modelovereenkomsten, wordt bij het doen van onderzoek door de Inspectie SZW bezien of in de praktijk het arbeidsrechtelijk wettelijk kader wordt nageleefd. De Inspectie SZW doet dit met als doel om de sociale partners te ondersteunen door op hun verzoek onderzoek te doen naar naleving van de cao-voorwaarden en de Waadi, zoals de loonverhoudingsnorm (artikel 8 en 8a) en het belemmeringsverbod (artikel 9a). De Inspectie SZW doet daarbij onderzoek naar feiten en omstandigheden waaronder in de praktijk wordt gewerkt. Veelal wordt daarbij een fysiek onderzoek ter plaatse uitgevoerd naar de situatie op de werkvloer en worden werkenden en bij de arbeidsrelatie betrokken partijen bevraagd. Dit betreft de bedrijven zelf, maar dus ook eventuele administratiekantoren en andere aanverwante bedrijven, de bedrijven bij wie het werk wordt verricht en de betrokken werkenden. De resultaten van dit onderzoek worden in de vorm van een rapportage gedeeld met de in artikel 15 van de Waadi genoemde betrokken personen en instanties, zoals de sociale partners. Indien uit het onderzoek blijkt dat niet aan de verplichtingen in de Waadi is voldaan, wordt dat oordeel opgenomen in de rapportage. De bevindingen kunnen door belanghebbenden worden gebruikt in een procedure voor de civiele rechter. In een eventuele procedure toetst de rechter aan de hand van alle feiten en omstandigheden van het geval. Een oordeel over de aard van de specifieke arbeidsrelatie kan daar deel van uitmaken. Dergelijke onderzoeken van de Inspectie SZW leiden niet tot bestuursrechtelijke maatregelen: het onderzoek is uitsluitend ten dienste van belanghebbenden en desgewenst hun juridische procedure.
In september ontvangt uw Kamer tevens de reactie op vragen die gesteld zijn in het schriftelijk overleg over de beantwoording van de Kamervragen over Deliveroo7 waar onder meer uitgebreider ingegaan zal worden op het toezicht en beleid op het gebied van platformwerk.
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat de Belastingdienst het oordeel van de Inspectie SZW onderuit haalt, waardoor Temper door kan gaan met het inzetten van schijnzelfstandigen? Ondermijnt de uitspraak van de Belastingdienst niet het gezag van de Inspectie SZW?
Bij de beantwoording op vraag 2 is duidelijk gemaakt dat het opstellen van modelovereenkomsten ten behoeve van voorwaardelijke zekerheid vooraf voor de loonheffingen afwijkend is van het achteraf in de praktijk toetsen of de Waadi wordt nageleefd. Ik deel, gelet op de eigen doelen en aard van beide processen binnen deze overheidsorganisaties, niet de opvatting dat de uitspraak van de Belastingdienst het oordeel van de Inspectie onderuit haalt of dat het gezag van de Inspectie SZW wordt ondermijnd.
Klopt het namelijk dat de Inspectie SZW Temper heeft aangegeven dat er bij de «freeflexers» bij Temper geen sprake is van een overeenkomst van opdracht, maar van een uitzendovereenkomst?
Over individuele zaken en onderzoeken van de Inspectie SZW kan ik geen mededelingen doen. Als de Inspectie SZW op verzoek van bijvoorbeeld sociale partners een onderzoek doet naar naleving van de Waadi, verwerkt ze alle relevante feiten en omstandigheden die uit het onderzoek zijn gebleken in een rapport. Conform artikel 15 van de Waadi wordt een dergelijk rapport uitsluitend verstrekt aan de betrokken arbeidskracht, aan de werkgever, aan degene die de arbeidsbemiddeling heeft verricht, aan de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging en aan de daarvoor in aanmerking komende organisaties van werkgevers en werknemers en niet aan anderen. Het is vervolgens aan deze belanghebbenden om zelf te bepalen of zij de bevindingen van de Inspectie SZW desgewenst gebruiken voor een civiele procedure bij de rechtbank.
Klopt het verder dat de Inspectie SZW de werknemers bij Temper als schijnzelfstandigen beschouwt?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft de Inspectie SZW inmiddels ook al maatregelen genomen tegen Temper en zijn er dus al boetes uitgedeeld?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens dat door de uitspraak van de Belastingdienst de kwetsbare werknemers van Temper zich niet gesterkt voelen om zelf een eventuele rechtszaak te starten?
De beslissing om een modelovereenkomst goed te keuren gebeurt met het oog op het geven van voorwaardelijke zekerheid voor het werken buiten dienstbetrekking in het kader van de loonheffingen. Belanghebbenden kunnen desgewenst een civiele procedure starten waarbij de rechter toetst aan de hand van alle feiten en omstandigheden. Daarnaast is er van overheidswege risicogericht, door middel van steekproeven of op andere wijze toezicht of in de praktijk wordt gewerkt conform de modelovereenkomst en op de naleving van fiscale, sociale zekerheids- en arbeidswetgeving.
Om de onduidelijkheid over Temper weg te nemen, bent u bereid het inspectierapport van de Inspectie SZW over Temper openbaar te maken?
In de Waadi is geregeld dat bepaalde inspectiegegevens openbaar kunnen worden gemaakt. Die gegevens worden op www.inspectieresultatenszw.nl geplaatst. Het bedoelde inspectierapport heeft betrekking op de naleving van bepalingen die aan een civiele rechter kunnen worden voorgelegd en maakt geen deel uit van de inspectieresultaten die openbaar gemaakt kunnen worden.
Indien Temper inderdaad als uitzendbureau moet worden aangemerkt, kunt u aangeven of Temper zich ook heeft geregistreerd als uitzendbureau in Handelsregister? Zo nee, klopt het dat, volgens de Wet Allocatie Arbeidskrachten Door Intermediairs (Waadi), er een directe boete staat op het niet-registreren als uitzendbureau in het Handelsregister? En kunt u daarom aangeven of deze boete al is opgelegd bij Temper?
In de Waadi is geregeld dat onder andere uitzendbureaus als uitlener geregistreerd moeten staan in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (artikel 7a Waadi). Indien niet is voldaan aan deze registratieplicht, kan de Inspectie SZW nader onderzoek doen. Als een overtreding wordt geconstateerd, kan conform de beleidsregel boeteoplegging Waadi8 een boete worden opgelegd. Ik kan niet ingaan op individuele zaken of onderzoeken.
Het bericht waaruit blijkt dat gepensioneerden grote schade hebben door nabetaling van hun pensioen |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Duizenden euro’s schade bij gepensioneerden door nabetaling pensioen»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel mensen door nabetaling van het pensioen financiële schade ondervinden?
Het is het mij niet bekend hoeveel mensen door een nabetaling van ABP financiële schade ondervinden. De nabetaling van pensioen is een afspraak tussen de uitkeerder en de pensioengerechtigde. Het is natuurlijk bijzonder vervelend als mensen financiële schade ondervinden als gevolg van nabetaling van het pensioen.
Zijn de mensen vooraf voldoende op de hoogte gesteld van de financiële consequenties van een nabetaling in één keer?
Ik vind het belangrijk dat pensioenfondsen hun deelnemers vooraf goed informeren over de mogelijke gevolgen van bepaalde uitkeringen (incl. de fiscale gevolgen) en daar – waar mogelijk natuurlijk – al rekening mee houden bij het uitkeren. Ik begrijp dat ABP deelnemers in deze zin informeert als er grote bedragen worden uitgekeerd en de mogelijkheden die deelnemers hebben om de financiële gevolgen te beperken, actief onder de aandacht brengt.
Een nabetaling zoals in dit geval komt op grond van de wettelijke regels die daarvoor gelden bovenop de reguliere betalingen. Op een dergelijke nabetaling is op grond van wettelijke regelingen voor de loonheffing de zogeheten tabel bijzondere beloning van toepassing. Om toepassing van deze tabel hoeft niet te worden verzocht; deze wordt toegepast door de inhoudingsplichtige, in dit geval ABP. De nabetaling is een brutobedrag waarover ABP loonheffing op basis van tarief voor bijzondere beloningen inhoudt (dit is een voorheffing). Vervolgens wordt dit brutobedrag meegenomen bij de vaststelling van de verschuldigde inkomstenbelasting, waarbij rekening wordt gehouden met het reeds ingehouden bedrag uit de voorheffing. Voor een rol in de afspraken tussen ABP en de pensioengerechtigden zie ik geen plaats voor mijzelf of de Belastingdienst.
Op een bijzondere bate kan de zogeheten middelingsregeling in de inkomstenbelasting van toepassing zijn. Via deze regeling wordt, kort gezegd, de belasting herrekend over de inkomens over drie zelf gekozen aaneengesloten jaren waarvan de aanslag onherroepelijk vaststaat, bijvoorbeeld 2018-2019-2020. Er bestaat recht op teruggave als deze herrekening leidt tot een teruggave die hoger is dan € 545. Mede omdat de keuze voor het tijdvak van drie jaren van invloed is op de uitkomst, kan de Belastingdienst hierover niet actief informeren. Wel is er vanzelfsprekend algemene informatie over middeling te vinden op de website van de Belastingdienst (www.belastingdienst.nl).
Van afspraken met de bestuursvoorzitter is mij niets bekend.
Welke tijdsduur vindt u redelijk voor het pensioenfonds ABP om deze mensen te compenseren? Hoe ziet u uw rol hierin? Bent u bereid aan te dringen op een spoedige afhandeling?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat mensen niet actief worden geïnformeerd over maatregelen die zij zelf moeten nemen om de financiële gevolgen te beperken, zoals het laten aanmerken van de nabetaling als bijzonder inkomen bij de Belastingdienst, of het laten middelen van het inkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u op de hoogte van het feit dat in 2019 al afspraken waren met de bestuursvoorzitter van ABP over deze zaak? Hoe kan het dat dit in de uitvoering zo is misgegaan? Had de Belastingdienst hier niet proactief in moeten optreden vanuit de gedachte voorkomen is beter dan genezen?
Zie antwoord vraag 3.
Past de Belastingdienst inzake de wachttijd van enkele weken of zelfs maanden bij het vergoeden van schade door ABP dan ook coulance toe bij terugbetalingen?
ABP heeft op de nabetaling loonheffing ingehouden volgens de tabel voor bijzondere beloningen, om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de juiste belastingheffing. De hoogte van de inhouding is afhankelijk van het jaarinkomen, hierop is het percentage voor bijzondere beloningen gebaseerd. Bij een klein pensioen is dit een laag jaarinkomen en daarom geldt een laag percentage voor deze bijzondere beloning. Dit kan zelfs 0% zijn. De percentages lopen op van 0%, 19,2% en 37,1% naar 49,5%. Dat de toepassing van het tarief voor bijzondere beloningen in een aantal situaties toch tot nabetalingen leidt is helaas inherent aan de wettelijke regeling en het feit dat de uitkerende instantie enkel over de eigen uitkeringen gaat en geen weet heeft van de overige persoonlijke inkomsten en omstandigheden.
Mochten burgers als gevolg van de nabetaling een terugvordering van toeslagen hebben ontvangen, dan kunnen zij voor deze terugvordering gebruikmaken van de standaardbetalingsregeling van 24 maanden. Mocht dat deze burgers desondanks in financiële problemen brengen, dan kunnen zij een betalingsregeling op maat aanvragen waarbij rekening wordt gehouden met hun betalingscapaciteit. In de toeslagenbeschikking en aanslag inkomstenbelasting wordt de gepensioneerde gewezen op de mogelijkheid om een betalingsregeling aan te vragen.
Wat kunnen mensen die door deze nabetaling van het ABP in de financiële problemen zijn gekomen in de tussentijd doen? Worden mensen hierover actief geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 7.
Kan de Belastingdienst niet naar een generieke oplossing voor alle gedupeerden kijken in plaats van dat mensen proactief bij de Belastingdienst moeten vragen om een oplossing?
Een nabetaling van, in dit geval pensioenen, kan leiden tot een piek in het inkomen. Deze heeft gevolgen voor de te betalen belasting en mogelijk voor het recht op inkomensafhankelijke regelingen en toeslagen. Het is daarom goed dat de ontvanger van de nabetaling over deze gevolgen wordt geïnformeerd. Dat is met name een taak voor de uitkerende partij.
Tot slot merk ik op dat ABP via zijn website compensatie aanbiedt in gevallen van nabetaling waarin na toepassing van de fiscale middelingsregeling nog sprake is van restschade.
Het onterecht aanmerken van mensen als fraudeur. |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Fiscus verstuurt 60.000 excuusbrieven na frauderegistratie, ontvangers reageren geagiteerd»?1
Ja.
Klopt het dat 60.000 mensen een excuusbrief hebben ontvangen? Waarom hebben niet meteen alle getroffenen een brief ontvangen?
In de brief van 25 maart jl.2 gaven wij aan dat de brieven aan burgers in FSV gefaseerd verzonden worden omdat het cruciaal is dat individuele vragen en eventuele inzageverzoeken voortvarend en goed beantwoord kunnen worden. Wij willen de mensen waarover signalen in FSV stonden goed informeren. De Belastingdienst is er onvoldoende op ingericht om de toestroom van vragen en inzageverzoeken te behandelen wanneer alle brieven in één keer verzonden zouden worden. Dat zou betekenen dat burgers lange tijd met onbeantwoorde vragen blijven zitten. Omdat inzageverzoeken tijdig moeten worden beantwoord, hebben wij voor gespreide verzending gekozen. In de brief van 22 april jl.3 is een update gegeven over het aantal tot dan toe verzonden brieven. Tot en met 16 juni zijn er ruim 200.000 brieven verzonden.
Op welke gronden werden mensen opgenomen in het register van de Fraude Signalering Voorziening (FSV)? In hoeverre waren deze gronden toegestaan? In hoeverre waren deze gronden in strijd met wet- en regelgeving, zoals de privacywetgeving?
De Kamerbrief van 25 maart jl.4 bevat de aan burgers in FSV gerichte brief als bijlage. Daarin zijn voorbeelden opgenomen van waarom iemand in FSV kon worden opgenomen. Deze zijn in het antwoord hieronder nader toegelicht.
Zoals wij uw Kamer hebben geïnformeerd op 2 maart5, 28 april6 en 10 juli7 2020, voldeed FSV niet aan bepaalde eisen van de AVG en is FSV daarom in februari 2020 buiten werking gesteld. Op 28 april 2020 schreven wij uw Kamer dat signalen van mogelijke fraude in het systeem werden geregistreerd waarbij onduidelijk was of en zo ja hoe er onderscheid gemaakt moest worden in de betekenis en het gewicht van de melding. Deze signalen konden ook door veel medewerkers bekeken worden. Daarbij had FSV geen archieffunctie en werden gegevens niet geschoond. Ook was er sprake van een summiere logging binnen het systeem. Al deze aspecten kunnen er samen voor zorgen dat er informatie in het systeem staat die bijvoorbeeld onvolledig, onjuist of achterhaald is of die meer context vergt. Het KPMG-onderzoek dat wij middels de brief van 10 juli 2020 met uw Kamer gedeeld hebben, gaat zowel in op de vraag welke signalen werden opgenomen in FSV als op de punten waarop FSV niet voldeed aan de privacywetgeving.
Welk doel had het FSV-register en hoe kan het dat ook mensen zijn opgenomen die niet als fraudeur gezien werden?
De Belastingdienst en Toeslagen verwerken per jaar miljoenen belastingaangiften en aanvragen van toeslagen. Om dit werk goed uit te kunnen voeren, is het belangrijk om te kunnen beoordelen of de aangifte of aanvraag naar alle waarschijnlijkheid juist en volledig is, of dat nader onderzoek nodig is. De Belastingdienst toetst de aangifte of aanvraag aan de gegevens die hij tot zijn beschikking heeft, waaronder informatie en signalen van derden. FSV werd gebruikt voor de registratie van deze gegevens. Hierin registreerde de Belastingdienst signalen die konden duiden op fouten of (bewuste) niet-naleving van wet- en regelgeving door burgers en bedrijven. Bijvoorbeeld als iemand hoge reiskosten opgaf, terwijl hij dicht bij zijn werk woonde. Zo’n registratie noemden we een risicosignaal. En dit kon aanleiding zijn om een belastingaangifte of een aanvraag voor een toeslag handmatig te controleren. Daarnaast werden er in FSV verzoeken geregistreerd van bijvoorbeeld een gemeente of UWV waarbij het inkomen van iemand opgevraagd werd. FSV werd daarbij als logistiek systeem ingezet om te zorgen dat de aanvragen tijdig afgehandeld werden. Tenslotte kon FSV ook worden gebruikt om te registreren dat iemand mogelijk slachtoffer was van (identiteits)fraude, bijvoorbeeld bij sommige meldingen bij het Meldpunt Slachtoffers Fraude. FSV was dus een systeem om verschillende signalen te registreren, niet alleen signalen van risico’s in een aangifte of mogelijke fraude. De naam Fraudesignaleringsvoorziening was daarmee dus ongelukkig gekozen. Het doel van FSV hebben wij uitvoeriger beschreven in onze brief van 28 april 20208.
Klopt het dat in veel gevallen niet bekend is waarom mensen in het register zijn opgenomen? Zo ja, hoe kan dat?
Dat klopt. FSV werd voor uiteenlopende doeleinden gebruikt, waardoor burgers om verschillende redenen in FSV konden worden opgenomen. Zoals beschreven in de brief van 26 mei 20219 is een significant deel (ca. 100.000) van de registraties afkomstig uit een oudere applicatie (het dagboek PIT, dat ook is beschreven in de brief van 28 april 202010). Bij het overzetten van deze registraties naar FSV is de oorsprong niet herleidbaar vastgelegd. Ook voor veel nieuwere registraties is er geen bruikbare bron waaruit de aanleiding voor de registratie blijkt, bijvoorbeeld als er «overig» is ingevuld.
Begrijpt u dat mensen graag willen weten waarom zij in het register zijn opgenomen, zeker als zij zich niet bewust hiervan waren en altijd netjes hun belastingen hebben betaald? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er voor alle betrokkenen duidelijkheid komt over de gronden van opname in het FSV-register?
Dat begrijp ik. De brief zal voor veel mensen een verrassing zijn geweest, zeker als zij nooit iets gemerkt hebben van hun registratie. Zoals beschreven in de brieven van 25 maart11 en 22 april12 is een speciaal telefoonnummer FSV geopend om mensen te helpen met vragen. Mensen kunnen hier ook geholpen worden met het doen van een inzageverzoek. In de brief van 26 mei jl.13 leg ik uit hoe de Belastingdienst mensen waar mogelijk uitsluitsel zal geven over de oorsprong van hun registratie. Zij zullen na de zomer een brief krijgen met daarin de informatie die we middels data-analyse hebben kunnen achterhalen.
Wanneer is het in de brief aangekondigde onderzoek naar onterechte gevolgen die mensen hebben ondervonden van opname in het register afgerond? Op welke wijze worden mensen hierover geïnformeerd?
Zoals aangegeven in de brief van 22 april14 onderzoekt PwC de effecten van het gebruik van FSV op burgers en bedrijven en streven wij ernaar het onderzoek in september 2021 te laten afronden. Vervolgens zullen de bevindingen met de Kamer worden gedeeld. Zoals aangegeven in de brief van 26 mei jl.15 wordt deze informatie, indien mogelijk, betrokken in de brief na de zomer met de reden van registratie. Ook deze brieven zullen gespreid verzonden worden.
Wat beschouwt u als onterechte gevolgen? Valt hieronder ook intensieve controle? Op welke wijze kunnen mensen nagaan of zij het slachtoffer zijn van onterechte gevolgen?
De opdracht van het hierboven genoemde onderzoek is breed geformuleerd; wij hebben PwC gevraagd de effecten van FSV in kaart te brengen zonder beperkingen vooraf aan welke gevolgen onderzocht mogen worden. Dit gezegd hebbende beschouw ik een afwijkende behandeling als onterecht wanneer die niet wordt gerechtvaardigd door de ernst en betrouwbaarheid van een geregistreerd signaal. Een enkel signaal mag niet leiden tot een nadelige behandeling zonder verdere inhoudelijke beoordeling. Als voorbeeld zij hier de mogelijke afwijzing van verzoeken tot minnelijke schuldsanering gegeven. Bij de brief van 27 januari jl.16hebben wij uw Kamer een werkinstructie doen toekomen waaruit zou blijken dat dergelijke verzoeken konden worden afgewezen op basis van de FSV-registratie «melding fraudepost» in combinatie met een schuldhoogte boven de € 10.000. Zoals gesteld vinden wij dit onacceptabel en wordt hier een separaat onderzoek naar uitgevoerd waarover wij uw Kamer op 22 april jl.17 een stand van zaken hebben gegeven.
Een intensieve controle op een aangifte of een toeslagenaanvraag vind ik niet op voorhand onterecht. De Belastingdienst heeft de taak toe te zien op de juistheid van aangiften. Het is onmogelijk deze taak uit te voeren zonder controles uit te voeren. Daarbij wordt gewerkt met risicogericht toezicht, waarbij een aangifte die naar verwachting meer risico’s bevat een intensievere controle krijgt dan een aangifte zonder risico’s. Wel moet het toezicht proportioneel en zorgvuldig zijn, en moeten beslissingen met verstrekkende gevolgen voor burgers alleen genomen worden na zorgvuldige behandeling met inachtneming van de professionele kernwaarden.
Zoals aangegeven in de brieven van 25 maart18 en 22 april jl.19 is er een meldpunt FSV opgericht voor burgers die mogelijk onterechte gevolgen van een FSV-registratie hebben ondervonden. Verder verwijs ik naar het antwoord op de vorige vraag; wij informeren mensen in FSV over de uitkomsten van het onderzoek naar de effecten van FSV.
De Fraude Signaleringsvoorziening (FSV) |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u op hoogte van de berichtgeving over de brieven, die de Belastingdienst rondstuurt over de Fraude Signalering Voorziening (FSV)?1
Ja.
Klopt het dat er inmiddels 60.000 brieven verstuurd zijn en er in totaal 240.000 mensen op deze zwarte lijst stonden?
In mijn brief van 26 mei jl.2 ben ik, de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, ingegaan op de laatste aantallen van de gefaseerde3 verzending van brieven. Met de verzendingen tot en met 16 juni zijn er ruim 200.000 brieven verstuurd.
Zoals wij in onze brieven van 10 juli 20204, 27 januari5 en 26 mei 20216 hebben aangegeven bedraagt het aantal burgers/natuurlijke personen in FSV ongeveer 240.000 en het aantal rechtspersonen ongeveer 85.000. Zoals aangegeven in de brief van 26 mei en in de brief van 25 maart jl.7 informeren we naast burgers/natuurlijke personen ook ondernemers in de zin van de Wet Inkomstenbelasting (IB). Deze laatste groep valt onder de categorie rechtspersonen. In de beantwoording van het Schriftelijk Overleg van 22 april8 meldden we dat het om ongeveer 30.000 van de 85.000 geregistreerde rechtspersonen gaat. Het maximaal aantal te verzenden brieven komt daarmee op 270.000. Vanwege de uitzonderingsgronden krijgt een groot deel van deze mensen geen brief.
Kunt u uitsluiten dat deze mensen op enigerlei manier benadeeld zijn?
Een externe partij, PwC, onderzoekt de effecten van het gebruik van FSV op burgers en bedrijven. Wij streven ernaar het onderzoek in september 2021 te laten afronden. Vervolgens zullen de bevindingen met de Kamer worden gedeeld. Ook zijn er een onderzoek naar de verstrekking van gegevens uit FSV aan convenantpartners en een analyse van de impact van FSV-registratie of de kwalificatie Opzet/Grove schuld (O/GS) bij een aanvraag van een minnelijke schuldsanering. Zoals ook in de brief aan mensen in FSV is aangegeven, is de verwachting dat veel mensen geen gevolgen hebben ondervonden van hun FSV-registratie. Als uit de lopende onderzoeken blijkt dat FSV-registraties onterechte gevolgen hebben gehad, gaan we over tot herstel.
Kunt u uitsluiten dat deze mensen op enigerlei manier etnisch geprofileerd zijn, dan wel gediscrimineerd zijn?
Nee, dit kan ik niet uitsluiten. FSV bevatte geen kolom voor nationaliteit of etniciteit. Dergelijke informatie werd dan ook niet standaard in FSV geregistreerd. Wel konden medewerkers in vrije tekstvelden zelf informatie opnemen over burgers of bedrijven. Er valt niet uit te sluiten dat hierbij informatie was opgenomen die direct of indirect informatie verschafte over de etniciteit van een specifieke burger.
KPMG schrijft in zijn rapport9 dat in 313 van 263.087 onderzochte signalen in het vrije tekstveld woorden voorkomen die kunnen duiden op de nationaliteit van de geregistreerde. Daarbij geeft KPMG aan dat de nationaliteit voor bepaalde belastingen een relevant of noodzakelijk gegeven kan zijn, zoals bij Inkomensheffing of bij inburgering, en dat de vastgelegde informatie in een deel van de gevallen direct is overgenomen vanuit een binnengekomen «Tips- en kliks»-melding van een burger en daarmee geen duiding van een medewerker van de Belastingdienst bevat. Een onderbouwing van de wettelijke grondslag en/of noodzakelijkheid ontbrak evenwel in de Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB), waardoor deze verwerkingen mogelijk onrechtmatig waren.
PwC onderzoekt de effecten van het gebruik van FSV op burgers en bedrijven. Daarbij kijkt PwC ook naar de oorsprong van signalen, om vast te stellen of een signaal door de Belastingdienst zelf is gegenereerd als risicosignaal of dat een signaal van een andere overheidsorganisatie kwam in het kader van een verzoek om informatie. Ook doet de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) onderzoek naar het gebruik van FSV door de Belastingdienst. Als uit een van deze onderzoeken aanvullende informatie naar voren komt zal ik indien nodig actie ondernemen en uw Kamer informeren.
Kunt u uitsluiten dat een tweede nationaliteit gebruikt is om de lijst samen te stellen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitsluiten dat, eenmaal samengesteld, een tweede nationaliteit in de FSV is gebruikt om mensen te onderwerpen aan een zwaardere controle dan gemiddeld?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is er overlap tussen deze groep van ca. 240.000 mensen en de ca. 30.000 mensen die te maken hebben met de kinderopvangtoeslagenaffaire?
Ongeveer 7.000 personen die zich bij de herstelorganisatie kinderopvangtoeslag hebben aangemeld, staan in FSV geregistreerd. Dit aantal kan nog veranderen, bijvoorbeeld doordat er nog steeds nieuwe aanmeldingen bij de herstelorganisatie binnenkomen. Ouders in de hersteloperatie kinderopvangtoeslag worden separaat over een eventuele FSV-vermelding benaderd. Dit gebeurt door hun persoonlijk zaakbehandelaars.
Is er ook door andere uitvoeringsdiensten, zoals bijvoorbeeld de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gebruik gemaakt van de FSV?
Buiten de Belastingdienst hadden er geen andere organisaties toegang tot FSV. Mogelijk is wel informatie uit FSV gedeeld met overheidspartners. De Belastingdienst onderzoekt of en zo ja, in welke mate, gegevens uit FSV extern zijn gedeeld. Op 22 april jl.10 hebben wij uw Kamer hierover een stand van zaken gegeven.
Klopt het dat er in de FSV rijpe en groene meldingen stonden, variërend van uitgebreide onderzoekdossiers tot losse flodders, zoals telefonische klikmeldingen van de buren, of informatie-uitvragen van medeoverheden?
FSV bevatte inderdaad een verzameling van signalen met een verschillende oorsprong. De Belastingdienst en Toeslagen verwerken per jaar miljoenen belastingaangiften en aanvragen van toeslagen. Om dit werk goed uit te kunnen voeren, is het belangrijk om te kunnen beoordelen of de aangifte of aanvraag juist en volledig is, of dat nader onderzoek nodig is. De Belastingdienst toetst de aangifte of aanvraag aan de gegevens die hij tot zijn beschikking heeft, waaronder informatie en signalen van derden. FSV werd gebruikt voor de registratie van deze gegevens. Hierin registreerde de Belastingdienst signalen die konden duiden op fouten of (bewuste) niet-naleving van wet- en regelgeving. Bijvoorbeeld als iemand hoge reiskosten opgaf, terwijl hij dicht bij zijn werk woonde. Ook klikmeldingen van bijvoorbeeld Meld Misdaad Anoniem konden in FSV worden geregistreerd. Daarnaast werden er in FSV verzoeken geregistreerd van bijvoorbeeld een gemeente of UWV waarbij het inkomen van iemand opgevraagd werd. FSV werd daarbij als logistiek systeem ingezet om te zorgen dat de aanvragen tijdig afgehandeld werden. Tenslotte kon FSV ook worden gebruikt om te registreren dat iemand mogelijk slachtoffer was van (identiteits)fraude, bijvoorbeeld bij sommige meldingen bij het Meldpunt Slachtoffers Fraude. FSV was dus een systeem om verschillende signalen te registreren, niet alleen signalen van mogelijke risico in een aangifte of mogelijke fraude. De naam Fraudesignaleringsvoorziening was daarmee dus ongelukkig gekozen.
Wat was de wettelijke basis van deze FSV? Kunt u een instellingsbesluit van de FSV aan de Kamer doen toekomen?
Zoals bij het antwoord bij vraag 9 aangegeven is, werd FSV gebruikt voor de registratie van signalen. De registratie van deze signalen is nodig om de toezichthoudende taak van de Belastingdienst uit te voeren. Er is geen instellingsbesluit voor een applicatie nodig, maar de verwerkingen dienen wel te voldoen aan de wettelijke verplichtingen. FSV voldeed niet aan bepaalde eisen van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Daarom is FSV in februari 2020 uitgezet.
Bestaan er nog meer vergelijkbare zwarte lijsten? Kunt u ook van deze lijsten de instellingsbesluiten aan de Kamer doen toekomen?
Er is geen duidelijke (juridische) definitie, ook niet in de AVG, van wat een zwarte lijst is. KPMG heeft in de zomer van 2020 onderzoek gedaan naar andere applicaties en processen die mogelijk niet voldoen aan de AVG. Hierover is uw Kamer in juli 202011 geïnformeerd. Daarnaast lopen er verschillende onderzoeken naar lijsten met risicosignalen en applicaties. Hierover is uw Kamer op 13 oktober 202012, op 27 januari 202113 en op 22 april jl.14 geïnformeerd. Zoals gesteld is er geen instellingsbesluit nodig voor het maken van een lijst of applicatie.
Waarom waren de wettelijke waarborgen van de Awb kennelijk niet van toepassing op de FSV?
De Awb is van toepassing op de Belastingdienst. Zoals wij uw Kamer hebben geïnformeerd op 2 maart15, 28 april16 en 10 juli17 2020, voldeed FSV niet aan bepaalde eisen van de AVG en is FSV daarom in februari 2020 uitgezet.
Hoe verhoudt de FSV en de andere zwarte lijsten zich tot de AVG en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)?
Er is geen duidelijke (juridische) definitie, ook niet in de AVG, wat een zwarte lijst is. Dat laat onverlet dat de Belastingdienst de processen zorgvuldig en conform wet- en regelgeving zoals de AVG moet uitvoeren. Dit betekent dat burgers geen onterechte gevolgen mogen ondervinden van handhavingsprocessen. In vragen 11 en 24 gaan wij nader in op de verhouding van FSV en andere lijsten tot de AVG. De Wbp was de voorganger van de AVG.
Bent u bereid alvast een bedrag te reserveren voor eventuele boetes van de Autoriteit Persoonsgegevens?
In de Kamerbrief van 10 juli 202018 is aangegeven dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) een onderzoek gestart is naar de verwerking van persoonsgegevens in en rond FSV. Dit onderzoek loopt nog. Mocht de AP besluiten dat er naar aanleiding van haar onderzoek een boete wordt opgelegd, dan zullen wij vanzelfsprekend aan onze verplichtingen voldoen. Hiervoor is geen bedrag gereserveerd.
Wie heeft er besloten tot de totstandkoming van de FSV?
In onze brief van 28 april 202019 zijn wij ingegaan op de totstandkoming van FSV en hebben wij tevens een tijdlijn FSV toegevoegd. Voordat de Belastingdienst beschikte over een registratiesysteem voor mogelijke fraudesignalen werden signalen lokaal eerst op papier en vervolgens in Excelsheets bijgehouden. De Belastingdienst heeft deze Excelsheets doorontwikkeld tot een overzicht voor Persoonsgericht Intensief Toezicht (het dagboek PIT). Vanaf 2001 ontstond er veel aandacht voor Belastingdienstbrede systeemfraude. Om een gerichte aanpak mogelijk te maken, ontstond de behoefte om een systeem te ontwikkelen om ook alle signalen rondom mogelijke systeemfraude overzichtelijk te krijgen. Omdat men op een lokaal kantoor van de Belastingdienst beschikte over dagboek PIT, is dit in 2009 vanuit praktische overwegingen breder binnen de Belastingdienst beschikbaar gesteld. Vanaf dat moment werken medewerkers uit diverse dienstonderdelen en lokale kantoren van de Belastingdienst met de applicatie. In 2014 werd dagboek PIT omgebouwd tot FSV vanuit de wens om lokaal ontwikkelde applicaties voor de hele Belastingdienst te laten werken.
Is de FSV tot stand gekomen in 2012, of zoals eerder gesteld is, in 2001?
In onze brief van 28 april 202020 zijn wij ingegaan op de totstandkoming van FSV en hebben wij tevens een tijdlijn FSV toegevoegd. Daarin staat dat FSV in 2014 is ontstaan uit een voorloper, het dagboek PIT.
Klopt het dan dat de FSV tot stand gekomen is onder politieke verantwoordelijkheid van Staatssecretaris Frans Weekers (VVD)?
Zoals aangegeven in de tijdlijn bijlage bij de brief van 28 april 202021 is FSV in 2014 voortgekomen uit het landelijk dagboek PIT.
Was Staatssecretaris Frans Weekers op de hoogte van de totstandkoming van de FSV?
De Belastingdienst gebruikt meer dan negenhonderd applicaties. Het is ons niet bekend of Staatssecretaris Weekers van de ontwikkeling van deze applicatie op de hoogte was.
Of was dit een autonoom initiatief van ambtenaren? Zo ja, wat zegt dit over de taakopvatting van deze ambtenaren?
De totstandkoming van FSV is beschreven in de brief van 28 april 202022 en de bijgevoegde tijdlijn. In het kader van het robuust maken van bedrijfskritische lokaal ontwikkelde applicaties, is in 2014 het dagboek PIT omgebouwd tot door de IV-organisatie van de Belastingdienst beheerde voorziening.
Zullen de mensen, die op de FSV staan, een schadevergoeding tegemoet kunnen zien?
De motie Snels23 verzoekt de regering in kaart te brengen hoeveel mensen door een vermelding in FSV ten onrechte geschaad zijn en welke schade deze mensen ondervonden hebben en op basis hiervan een mogelijke compensatieregeling uit te werken voor onterecht geraakte burgers. De eerste stap is het bepalen van eventueel onrechtmatig handelen. Hiertoe zijn er het externe onderzoek naar de effecten van FSV op burgers en bedrijven, het onderzoek naar de externe verstrekking van gegevens uit FSV en de analyse door de Belastingdienst van de impact van een FSV-registratie of de kwalificatie O/GS bij een aanvraag van minnelijke schuldsanering. Zoals aangegeven in onze brief van 25 maart jl.24 is de Belastingdienst bezig met de vormgeving van een tijdelijk organisatieonderdeel om onder andere (voor zover mogelijk) op individueel niveau in kaart te brengen of de registratie in FSV onterechte gevolgen heeft gehad en burgers hierover te informeren. Er wordt vooruitlopend op eventuele conclusies uit de lopende onderzoeken ook al nagedacht over oplossingen. Hiermee willen we burgers zo goed mogelijk helpen bij de informatievoorziening over FSV en – als daar op basis van de onderzoeken aanleiding toe blijkt te zijn – eventueel onrechtmatig handelen zo snel mogelijk rechtzetten.
Wanneer zal het onderzoek van de Belastingdienst naar de benadeling door de FSV afgerond zijn?
PwC onderzoekt de effecten van het gebruik van FSV op burgers en bedrijven. Wij streven ernaar het in september 2021 te laten afronden. Vervolgens zullen de bevindingen met de Kamer worden gedeeld. De mensen in FSV zullen hierover geïnformeerd worden.
Kunt u deze onderzoeken afronden voor 1 september 2021? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet mogelijk. Het onderzoek wordt door PwC uitgevoerd met een planning die niet te verkorten is zonder dat de kwaliteit van de conclusies eronder lijdt.
Kunt u aangeven waarom de FSV op 27 februari 2020 uit de lucht is gehaald?2
Zoals wij uw Kamer hebben geïnformeerd op 2 maart26, 28 april27 en 10 juli28 2020 voldeed FSV niet aan bepaalde eisen van de AVG en is FSV daarom in februari 2020 uitgezet.
Kunt u aangeven op welke manieren de FSV niet voldeed aan de AVG en de Wbp?
Zoals wij hebben aangegeven in onze brief van 28 april 202029 voldeed de manier waarop meldingen werden geregistreerd in het FSV-systeem niet aan de AVG en was dit onacceptabel. Signalen van mogelijke fraude werden in het systeem geregistreerd waarbij onduidelijk was of en zo ja hoe er onderscheid gemaakt moest worden in de betekenis en het gewicht van de melding. Deze signalen konden ook door (te) veel medewerkers bekeken worden. Daarbij had FSV geen archieffunctie en werden gegevens niet geschoond. Ook was er sprake van een summiere logging binnen het systeem. Al deze aspecten kunnen er samen voor zorgen dat er informatie in het systeem staat die bijvoorbeeld onvolledig, onjuist of achterhaald is of die meer context vergt. KPMG heeft ook onderzoek gedaan naar de mate waarin FSV (niet) voldeed aan de AVG. Dit onderzoek is op 10 juli 202030 aan uw Kamer gestuurd.
Kunt u aangeven welke gegevens onterecht waren opgenomen in de FSV?
FSV voldeed niet aan de AVG en had daarom niet gebruikt mogen worden. Zoals beschreven in het KMPG-rapport31 bevatten sommige vrije tekstvelden informatie over nationaliteit, maar heeft de Belastingdienst in de GEB of in het register van verwerkingsactiviteiten niet aangegeven dat dit persoonsgegeven in de verwerkingsprocessen mag worden gebruikt. Een onderbouwing van de wettelijke grondslag en/of noodzakelijkheid ontbreekt. Daarmee waren deze verwerkingen mogelijk onrechtmatig. Zoals aangegeven doet PwC onderzoek naar de effecten van FSV op burgers en bedrijven. Wij streven ernaar het onderzoek in september 2021 te laten afronden. Vervolgens zullen de bevindingen met de Kamer worden gedeeld.
Hoeveel medewerkers hadden toegang tot de FSV? Welk aantal was volgens u acceptabel geweest?
In de beantwoording die op 10 juli 2020 aan uw Kamer is gestuurd32 van het schriftelijk overleg over FSV zijn wij hierop ingegaan. Er waren op enig moment ruim 5.000 autorisaties voor FSV. Het aantal autorisaties is eerder al teruggebracht van ruim 5.000 naar 1.229 op het moment van uitschakelen van FSV. Hiervan waren 695 autorisaties voor het alleen kunnen zien of er een signaal in FSV was, zonder de inhoud daarvan te kunnen raadplegen en 534 autorisaties voor het raadplegen en/of opvoeren/wijzigen van een signaal in FSV. Het is niet aan te geven wat een acceptabel aantal is. Wel is op grond van de AVG van belang dat alleen medewerkers voor wie gebruik van (gevoelige) persoonsgegevens noodzakelijk is voor de uitoefening van de taak, toegang hebben tot een systeem, waarbij ook processen zo worden ingericht dat deze groep medewerkers zo klein mogelijk is.
Kunt u aangeven waar burgers terecht kunnen die een brief hebben ontvangen over het feit dat zij vermeld waren op de FSV? Zo nee, waarom niet?
Er zijn verschillende mogelijkheden voor mensen die in FSV geregistreerd stonden en die behoefte hebben aan meer informatie of zich willen melden als ze denken mogelijk nadelige gevolgen te hebben ondervonden. Dit staat ook in de brief die mensen hebben ontvangen over hun FSV-registratie. Er is een speciaal telefoonnummer voor vragen over FSV opgericht. Daarnaast kunnen mensen zich melden bij twee meldpunten als ze verwachten onterechte nadelige gevolgen van FSV te hebben ondervonden. Zij kunnen zich via belastingdienst.nl/meldpunt melden als zij vermoeden dat ten onrechte geen minnelijke schuldsanering is toegekend of via belastingdienst.nl/fsv als zij vermoeden andere onterechte gevolgen te hebben ondervonden. Ze kunnen ook een AVG-inzageverzoek doen om inzicht te krijgen in de persoonsgegevens waarmee ze in FSV geregistreerd stonden. Zoals aangegeven in de brief van 26 mei jl.33 informeren wij burgers, voor zover mogelijk, na de zomer over de oorsprong van hun registratie in FSV.
Bent u bereid om hiervoor een speciaal loket/meldpunt en/of telefoonnummer te openen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals beschreven in het antwoord bij vraag 27 zijn hier in maart een speciaal meldpunt en telefoonnummer voor geopend. Uw Kamer is hierover op 25 maart34 en 22 april jl.35 geïnformeerd.
Kunt u alle documenten die betrekking hebben op de FSV aan de Kamer doen toekomen, conform art. 68 van de Grondwet over het inlichtingenrecht van de Kamer?
Zoals het kabinet in zijn reactie op het advies van de Raad van State van 29 september 202036 heeft aangegeven, zal het kabinet gerichte verzoeken om specifieke documenten beantwoorden op eenzelfde wijze als onder de Wet openbaarheid van bestuur. Daarnaast heeft het kabinet in zijn reactie op het rapport «Ongekend Onrecht» van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag van 15 januari jl.37 aangegeven de grond «persoonlijke beleidsopvattingen» niet langer te willen hanteren als invulling van de weigeringsgrond «belang van de staat» uit artikel 68 Grondwet. Uiteraard willen wij zoveel mogelijk voldoen aan uw verzoek. Daarvoor is het van belang dat het gericht is. De vragen 29 en 30 zijn niet voldoende gericht om aan het verzoek te kunnen voldoen. Daarom is het lastig goed te zoeken naar de door uw Kamer verzochte documenten, en is de toezegging van het kabinet niet op het verzoek van toepassing. Om toch tegemoet te kunnen komen aan het verzoek wil ik het als volgt interpreteren: documenten die betrekking hebben op de beslissingen die genomen zijn ten aanzien van het ontstaan en gebruik van FSV. De Belastingdienst is daarom bezig met het inventariseren van deze documenten. Vervolgens zullen ze aan uw Kamer worden verstrekt. Ik wil daarbij alvast wel opmerken dat, zoals we ook in de tijdlijn bij de brief van 28 april 202038 hebben aangegeven, de voorloper van FSV is ontstaan vanuit de behoefte om in kaart te brengen welke werkstromen binnen een toenmalig fraudeteam aanwezig waren en de latere landelijke uitrol van deze behoefte. De verwachting is dan ook dat, omdat dit vanuit de uitvoering is ontstaan, de besluitvorming uit de periode 2014–2019 niet volledig gedocumenteerd te vinden zal zijn.
Daarnaast verwijs ik u graag naar het Besluit Wob-verzoek FSV/zwarte lijsten39 dat wij op 27 januari 2021 openbaar hebben gemaakt. Als bijlage bij het besluit vindt u de openbaar gemaakte stukken. Bij de brieven van 10 juli 202040 en 27 januari jl.41 hebben wij tevens al werkinstructies met betrekking tot FSV openbaar gemaakt.
Kunt u daarbij in ieder geval de werkinstructies/handboeken en alle managementverslagen betrekken?
Zie antwoord vraag 29.
Het feit dat de Belastingdienst ervoor gezorgd heeft dat ouders onterecht weer zijn belaagd door deurwaarders |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat de Belastingdienst een verkeerde lijst met gegevens van gedupeerde ouders naar gerechtsdeurwaarders heeft gestuurd?1
Op basis van het amendement Lodders/Van Weyenberg is het moratorium tot stand gekomen.2 Voor alle ouders die zich vóór 15 februari bij UHT hebben gemeld, gold het moratorium in elk geval tot 1 mei. Na 1 mei geldt het moratorium voor ouders die aanspraak maken op een herstelregeling, de Catshuisregeling van € 30.000, of een aanvulling tot € 30.000 ontvangen vanuit de Cathuisregeling. Dit moratorium duurt 1 jaar vanaf het moment van uitbetaling.
Op 5 mei hebben we met de Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders (SNG) nieuwe gegevens gedeeld van de gedupeerde voor wie het moratorium na 1 mei van toepassing blijft. Op zondag 16 mei werd duidelijk dat de gedeelde informatie onvolledig was; de lijst bevatte alleen de gegevens van ouders die via de Catshuisregeling € 30.000 hebben ontvangen. De ouders die al via de integrale beoordeling herstel hadden ontvangen, stonden niet op de lijst. Tevens ontbraken er ouders die zich hadden gemeld bij UHT en die ook toeslagpartner zijn van een gedupeerde. Dit waren ongeveer 1.500 ouders. Daarnaast ontbrak een groep ouders die wel recht heeft op de € 30.000 vanuit de Cathuisregeling, maar deze nog niet heeft ontvangen, bijvoorbeeld omdat we deze ouders nog niet hebben kunnen bereiken.3 Dit betreft ongeveer 4.400 ouders.
Gedupeerden die schulden hebben en van ons al een positief bericht over herstel hadden ontvangen, hebben daardoor plots een brief ontvangen waarin stond dat zij hun schulden moeten afbetalen. Door deze situatie zijn ouders in verwarring gebracht en hebben we hen opnieuw in onzekerheid gebracht. Ik vind dat heel naar en bied daar deze ouders mijn excuses voor aan.
Wat vindt u ervan dat gedupeerde ouders wederom te maken hebben gehad met incasso’s en bezoeken van deurwaarders?
Ik kan niet voldoende benadrukken hoe vervelend ik het vind dat de gedupeerde ouders weer te maken krijgen met incasso’s en bezoeken van deurwaarders. Het zorgt voor verwarring, onduidelijkheid, en vooral stress. Dat is het laatste dat een gedupeerde wil ervaren; hij of zij wil een oplossing en duidelijkheid. Wij proberen deze duidelijkheid en deze oplossing te verschaffen door de pauzeknop in te drukken. Het delen van onvolledige gegevens is daarbij buitengewoon spijtig.
Wie heeft de met deurwaarders gedeelde lijst gecontroleerd en goedgekeurd? Waarom is dit niet zorgvuldig gedaan? Hoe worden dit soort fouten in de toekomst voorkomen?
De gedeelde gegevens zijn gecontroleerd en goedgekeurd door UHT. Helaas is deze controle echter uitgevoerd op basis van de specificatie voor het opleveren van ouders uitbetaald als onderdeel van de Catshuisregeling. Terwijl de intentie was om alle ouders die herstel hebben ontvangen mee te nemen.
Zodra duidelijk werd dat de gegevens die wij met de deurwaarders hadden gedeeld onvolledig waren, hebben de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) en gerechtsdeurwaarderskantoor GGN hard met ons gewerkt om zo spoedig mogelijk uit te zoeken wat er is gebeurd en om verdere nadelige gevolgen te voorkomen. De KBvG heeft naar hun leden gecommuniceerd dat de lijst onvolledig was. Met de deurwaarders is afgesproken om geen verdere acties te ondernemen op basis van de onvolledige lijst. Mochten er onverhoopt toch beslagen zijn uitgewonnen gaan wij dit uiteraard herstellen.
Tevens zijn we direct aan de slag gegaan om dit in de toekomst te voorkomen. Er is een werkgroep opgericht om de gegevensdeling te verbeteren en daarmee ondernemen we onder andere de volgende stappen. Ten eerste gaan we striktere eisen stellen aan het proces van het opvragen en leveren van gegevens. Daarbij horen checks en balances in alle stappen van het proces. Ten tweede werken we aan een duidelijkere definitie van rollen en verantwoordelijkheden. Daarbij betrekken we alle organisaties in de keten. Daarnaast zullen we de gegevensdeling specifiek meenemen in de volgende doorlichting van UHT. In dit proces van verbetering staan we in nauw contact met de deurwaarders en andere partijen waarmee wij gegevens uitwisselen. Wij zullen er alles aan doen wat in onze macht ligt om dergelijke fouten in de toekomst te voorkomen.
Wij zullen op korte termijn ge-update gegevens met de deurwaarders delen, met een volledig overzicht van alle ouders waarvoor het moratorium doorloopt of ingaat. In alle gevallen moedigen wij ouders aan om, als zij vermoeden dat voor hen de invorderingen niet herstart zouden moeten worden, contact op te nemen met de betreffende deurwaarder en/of het Service Team van UHT. Alle ouders die een herstelbetaling krijgen, ontvangen vanuit UHT een brief ontvangen met een code die zij kunnen gebruiken om bij schuldeisers, deurwaarders, of andere aan te tonen dat zij gedupeerd zijn. Deze code kan worden opgezocht in het register en toont aan dat ouder gedupeerde is of dat het de huidige toeslagpartner van een gedupeerde betreft.
Hoeveel ouders stonden op de gedeelde lijst vermeld en hoeveel ouders hadden daar eigenlijk op moeten staan?
In eerste instantie is een bestand met alleen BSN’s verstuurd naar de SNG van alle mensen die zich hadden gemeld voor 15 februari. Dit betrof ongeveer 25.000 ouders. Daarna is er een bestand verstuurd met ongeveer 12.000 toeslagpartners. Dat is ook door de gerechtsdeurwaarders verwerkt. Op 5 mei is een bestand gestuurd met daarin de ouders die € 30.000 hebben ontvangen, ongeveer 11.000 ouders. In dit bestand ontbraken ongeveer 6.000 ouders. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 1. Door de SNG worden alleen die BSN’s verstrekt aan de gerechtsdeurwaarder die ook in het klantenbestand van de betreffende gerechtsdeurwaarder zitten. De gegevensdeling vanuit de SNG vindt plaats naar het gerechtsdeurwaarderskantoor GGN. Hoeveel gedupeerden of mogelijk gedupeerden bij GGN zitten is bij de Belastingdienst niet bekend omdat deze informatie niet wordt verstrekt vanuit privacy oogpunt.
Van hoeveel ouders is onterecht doorgegeven dat de incasso’s weer kunnen opstarten? Bij hoeveel van deze ouders heeft ook daadwerkelijk een incasso plaatsgevonden?
Zie het antwoord op vraag 1. Met de deurwaarders is afgesproken dat op dit moment geen acties worden uitgevoerd naar aanleiding van de gestuurde lijst. Reeds in gang gezette (executoire) beslagen zouden onverhoopt plaats kunnen vinden, maar ze doen alles wat in hun macht ligt om hier vroegtijdig op te ageren. Daarin trekken we nauw samen op met de KBvG, GGN en andere deurwaarderskantoren. Uiteraard zullen we eventueel uitgevoerde beslagen terug laten draaien en eventuele kosten hiervoor op onze rekening nemen.
Kunt u in kaart brengen wat de gevolgen zijn geweest voor ouders? In hoeveel gevallen is er onterecht een incasso uitgevoerd, onterecht beslag gelegd, onterecht verrekend of andere acties ondernomen?
In eerste instantie betreft deze brief een vooraankondiging van het opstarten van de incassomaatregelen. Het daadwerkelijk incasseren gebeurt in de meeste gevallen op dit moment nog niet. In samenspraak met de deurwaarders hebben we gevraagd om pas op de plaats te maken en indien ouders bezwaar maken of aan de bel trekken daar extra alert op te zijn en bij twijfel in samenspraak met de Belastingdienst te kijken naar mogelijkheden en oplossingen. We hebben geprobeerd het volledig te voorkomen, maar we hebben op dit moment geen precieze aantallen. We roepen daarom iedereen op om zich te melden bij de deurwaarder of het serviceteam van UHT.
Zijn alle ouders die een brief hebben ontvangen van de onterecht opgestarte incasso’s reeds op de hoogte gesteld?
Na 1 mei geldt het moratorium voor ouders die aanspraak maken op een herstelregeling, de Catshuisregeling van € 30.000, of een aanvulling tot € 30.000 ontvangen vanuit de Cathuisregeling. Dit moratorium duurt 1 jaar vanaf het moment van uitbetaling. Ook ouders die een brief hebben ontvangen dat ze gedupeerd zijn, vallen onder het moratorium/pauzeknop. Ouders kunnen deze gevallen het beste contact opnemen met de gerechtsdeurwaarder. Indien ouders hierover twijfelen kunnen ze altijd contact opnemen met de het serviceteam van UHT of de gemeente.
Wij sturen ouders die onterecht niet in het geleverde bestand van 1 mei genoemd zijn niet een losse brief. In samenspraak met de deurwaarders hebben we gevraagd om een pas op de plaats te maken en indien ouders bezwaar maken of aan de bel trekken daar extra alert op te zijn en bij twijfel in samenspraak met de Belastingdienst te kijken naar mogelijkheden en oplossingen. Wij zullen op korte termijn ge-update gegevens met de deurwaarders delen, met een volledig overzicht van alle ouders waarvoor het moratorium doorloopt of ingaat. Deurwaarders zullen dan aan ouders laten weten of voor hen het moratorium van toepassing is.
Bent u bereid om eerst aan de ouders een beschikking te sturen of zij wel of niet op de lijst geplaatst worden – waartegen ouders bezwaar kunnen maken – voordat namen wel of niet worden doorgegeven aan incassobureaus?
Zoals in het antwoord van vraag 1 is benoemd worden gegevens alleen gedeeld met de deurwaarders. Een ouder is conform het amendement Lodders/Van Weyenberg beschermd door het moratorium. Er is gegevensdeling met de SNG nodig om dit te realiseren. Schuldeisers en incassobureaus kunnen alleen op initiatief van een ouder, met de aan ouders gestuurde code, verifiëren of een ouder gedupeerde is.
Ouders die gedupeerd zijn hebben een brief ontvangen met een code, deze correspondeert met een register waar opgezocht kan worden of het moratorium voor deze ouder geldt en vanaf welk moment. Een ouder kan opvragen of en wie zijn/haar gegevens heeft opgevraagd. Deze mogelijkheden zijn gerealiseerd conform de wens van uw Kamer dat schuldeisers moeten kunnen verifiëren of iemand gedupeerd is en dat ouders deze verzoeken ook kunnen raadplegen zodat ze aan schuldeisers kunnen aantonen dat ze tot de groep gedupeerden behoren.
Is het doorgeven van namen aan de incassobureaus waardoor er weer dwangvorderingen kunnen worden opgelegd een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (art. 1.3), aangezien het toch behoorlijke rechtsgevolgen heeft voor de betrokken ouders?
De gegevensverstrekking naar gerechtsdeurwaarders is conform artikel 49i Awir. Toeslagen is dus ook verplicht de gegevens van gedupeerde ouders met de gerechtsdeurwaarders te delen zodat zij zich aan het moratorium kunnen houden. Het moratorium is daarmee het rechtsgevolg van het delen van gegevens. Gerechtsdeurwaarders en private schuldeisers mogen de gegevens alleen voor dit doel gebruiken en hier geen andere (rechts)gevolgen aan verbinden.
Als een ouder niet wil dat schuldeisers of incassobureaus weten dan een ouder gedupeerd is, hoeft de ouder niets te doen. Toeslagen deelt deze gegevens niet met schuldeisers of incassobureaus. Alleen als de ouder de code die hij of zij ontvangt deelt met derden kunnen die in het register verifiëren of een ouder gedupeerd is.
Bent u zich ervan bewust dat desbetreffende ouders door GGN van fraude zijn beschuldigd, omdat zij aangaven gedupeerde ouders te zijn, maar zij niet op de lijst van de Belastingdienst stonden?
Ik vind het heel naar dat ouders opnieuw het gevoel hebben gekregen dat zij van fraude worden beschuldigd. GGN kan aangeven dat iemand nog niet aangemerkt staat als gedupeerde. GGN geeft aan dat zij deze mensen niet beschuldigen van fraude.
Hoeveel deurwaardersorganisaties hebben een verkeerde lijst gekregen? En is bij de deurwaarders zelf geen belletje gaan rinkelen dat de lijst niet klopt, naar aanleiding van signalen van de ouders?
Alle deurwaarders hebben een onvolledige lijst ontvangen. De deurwaarders gaan uit van juiste gegevens van de Belastingdienst en hebben dan ook na de signalen van de ouders direct contact opgenomen met de Belastingdienst om samen te kijken naar de oorzaak en mogelijke oplossingen. De KBvG heeft daarop direct gecommuniceerd met alle gerechtsdeurwaarders dat de lijst onvolledig was. Ik ben de KBvG en de deurwaarders kantoren zeer erkentelijk voor hun hulp bij het opsporen en corrigeren van deze fout.
Wanneer en waardoor is het doorgeven van de onjuiste lijst bij de Belastingdienst bekend geworden en welke actie is er toen ondernomen?
Toen wij op zondag 16 mei via diverse kanalen vernamen dat gedupeerde ouders werden benaderd door gerechtsdeurwaarders, terwijl zij beschermd zouden moeten zijn onder het moratorium, hebben wij in samenspraak met de gerechtsdeurwaarders als eerste gekeken waar de eventuele fout vandaan kwam en zijn we gaan werken aan een gemeenschappelijke boodschap. Deze hebben we maandagavond intern en extern gedeeld. Tegelijk met deze actie zijn we intern begonnen aan een analyse om de precieze situatie volledig in kaart te brengen. Ook zijn we, zoals in het antwoord op vraag 3 benoemd, direct aan de slag gegaan om dit in de toekomst te voorkomen.
Wie is verantwoordelijk voor de rechtsgevolgen van deze pijnlijke fout? Is de Belastingdienst aansprakelijk voor de extra kosten die bij deze ouders in rekening zijn gebracht?
Toeslagen is verantwoordelijk voor het leveren van de onvolledige lijst. Als blijkt dat bij een gedupeerde ouder extra kosten als gevolg van deze actie in rekening zijn gebracht door de deurwaarder zullen we in overleg met de deurwaarder hier een oplossing voor vinden. De gedupeerde ouder zal natuurlijk geen extra kosten hoeven te betalen ten gevolge van het delen van een onvolledige lijst.
Op welke manier gaat u de ouders tegemoet komen bij wie onterecht een incasso is opgestart en hoe gaat u zo snel mogelijk rechtzetten dat gedupeerde ouders wederom onterecht zijn beschuldigd van fraude en te maken hebben gekregen met deurwaarders en alle stress en onrust van dien?
Zie ook het antwoord op vraag 3. We hebben richting ouders en gerechtsdeurwaarders aangegeven dat we zo snel mogelijk voor het juiste bestand met gedupeerden zorgen en gevraagd om tot die tijd een pas op de plaats te maken. Op die manier hopen we ervoor te zorgen dat deze vervelende situatie voor gedupeerde ouders zo snel mogelijk hersteld wordt. Tevens kunnen ouders die twijfelen aan hun situatie altijd contact opnemen met het Service Team.
Bent u zich ervan bewust dat ouders die bij de Stadsbank zitten aangeven dat de Stadsbank de € 30.000 compensatie achterhoudt voor schuldenaren? Is dat de bedoeling van de regeling en welke afspraken zijn er gemaakt?
Hier ben ik mij niet van bewust, ik zal deze situatie uit laten zoeken.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat van 27 mei 2021 over de Hersteloperatie Kinderopvangtoeslag?
Ja.
De belastingheffing over Duitse oorlogsgerelateerde uitkeringen |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
In het geval van inkomsten of vermogen uit het buitenland kan een navorderingsaanslag worden opgelegd binnen twaalf jaar waarin de belastingschuld is ontstaan; kijkt u ook naar de mogelijkheid om over de afgelopen twaalf jaar een navordering van inkomstenbelasting, premies volksverzekeringen en/of inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet op te leggen?1
Zoals ik in de beantwoording op de voorgaande schriftelijke vragen van het lid Omtzigt heb opgenomen, bedraagt de navorderingstermijn in beginsel vijf jaar en is een langere termijn (twaalf jaar) van toepassing indien het gaat om een voorwerp van belasting dat in het buitenland wordt gehouden of is opgekomen. Hiervoor is vereist dat de inkomsten buiten het zicht van de Belastingdienst zijn gehouden. Per geval wordt beoordeeld of en voor hoeveel jaren een navordering moet worden opgelegd, daarbij wordt ook bekeken of de verlengde navorderingstermijn (van twaalf jaren) kan worden toegepast.
Worden bij de navordering van inkomstenbelasting, premies volksverzekeringen en/of inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet ook verzuim- en/of vergrijpboetes opgelegd?
Een verzuimboete kan niet worden opgelegd bij navordering maar (uiterlijk) bij het vaststellen van de initiële aanslag indien de aangifte niet (tijdig) is ingediend. Voor het opleggen van een vergrijpboete bij navordering moet worden geoordeeld dat het aan opzet of grove schuld van belastingplichtige is te wijten dat de aanslag te laag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven. Per geval wordt beoordeeld of bij het vaststellen van de aanslag/navordering ook een boete moet worden opgelegd.
Wordt een dergelijke navordering ook opgelegd bij de nabestaanden van de geïdentificeerde overleden personen?
Een navordering wordt ook opgelegd bij de nabestaanden van de geïdentificeerde overleden personen. Indien de belastingplichtige is overleden kan geen boete worden opgelegd.
Waarom was het volgens u wel mogelijk dat de Belastingdienst veelvuldig niet volgens de regels van de AVG heeft gehandeld bij fraudebestrijding, en zoals we nu weten ook de persoonsgegevens van vele onschuldige burgers heeft gedeeld, maar dat de AVG nu wel mogelijke oorlogsmisdadigers beschermt?
Zoals beantwoord in de eerdere schriftelijke vragen van het lid Omtzigt (CDA) is mij niet bekend of zich onder de uitkeringsgerechtigden veroordeelde oorlogsmisdadigers bevinden. Deze informatie is niet door de Duitse autoriteiten met de Belastingdienst gedeeld. Bovendien mag de Belastingdienst niet over dergelijke (strafrechtelijke) informatie beschikken, aangezien deze informatie niet relevant en noodzakelijk is voor de wettelijke taak van de Belastingdienst. Voor de belastingheffing in onderhavige gevallen is slechts relevant dat een in Nederland belastingplichtig natuurlijk persoon inkomen heeft genoten.
In het kader van de omgang en bescherming van persoonsgegevens heb ik op 13 oktober 2020 samen met de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane de opzet en aanpak van het programma «Herstellen, Verbeteren en Borgen» (HVB) aan uw Kamer toegezonden.2 Dit plan is de uitwerking van de acties, die we sinds maart 2020 hebben ingezet om problemen op te lossen in de wijze waarop de Belastingdienst is omgegaan met (persoons)registraties, risicomodellen en het gebruik van persoonsgegevens zoals nationaliteit. Onderdeel van het programma is dat onze bedrijfsprocessen voldoen aan de eisen van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) en Archiefwet. Op 22 april 2021 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de laatste stand van zaken van het verbeterprogramma HVB.3
Belastingontwijking door Pfizer |
|
Bart Snels (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Pfizer sluist miljardenwinst weg via Nederland»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het maatschappelijk ongewenst is dat bedrijven doelbewust hun onderneming zo structureren dat belastingafdrachten (in Nederland en daarbuiten) geminimaliseerd worden, terwijl Nederland met publiek geld bijdraagt aan het onderzoek en de ontwikkeling van medicijnen? Zeker als het gaat om bedrijven die al jarenlang miljardenwinsten maken?
De aanpak van belastingontwijking is al vanaf het begin van deze kabinetsperiode een van de speerpunten van dit kabinet.2 Het kabinet vindt het belangrijk dat iedereen, ook grote bedrijven, hun eerlijke deel aan belasting betalen en daarmee bijdragen aan de collectieve voorzieningen. De afgelopen jaren heeft het kabinet verschillende maatregelen tegen belastingontwijking genomen die reeds in werking zijn getreden of binnen afzienbare tijd in werking zullen treden. In een recente factsheet zijn alle maatregelen van dit kabinet opgenomen, met een toelichting op de manier waarop het kabinet hiermee belastingontwijking en -ontduiking voorkomt.3 In enkele recente brieven die ik naar uw Kamer heb verzonden ben ik uitgebreid ingegaan op de aanpak van belastingontwijking.4
Over de cv/bv-structuur merk ik graag het volgende op. Dit kabinet acht het gebruik van hybridemismatches tussen Nederland en derde landen om zo belasting te ontwijken ongewenst. Hybridemismatches zijn situaties waarin een belastingvoordeel wordt behaald door gebruik te maken van de verschillen tussen vennootschapsbelastingstelsels van verschillende landen. Dit kan ertoe leiden dat een vergoeding of betaling in een zeker land aftrekbaar is, maar de corresponderende opbrengst nergens wordt belast, of dat een en dezelfde vergoeding of betaling meerdere malen aftrekbaar is. De zogenoemde cv/bv-structuur is een van de hybridemismatchstructuren. Deze werd vooral in internationale structuren gebruikt om belastingheffing uit te stellen. Per 1 januari 2020 heeft dit kabinet de tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD2)5 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.6 Dit is een belangrijk instrument om belastingontwijking door middel van hybridemismatches en ook de beschreven cv/bv-structuur te voorkomen. Hiermee is het fiscale voordeel van de cv/bv-structuur weggenomen. Uit signalen uit de praktijk blijkt dat na de aankondiging van deze wetgeving in 2016 vrijwel geen nieuwe cv/bv-structuren zijn opgezet en de huidige structuren worden verlaten.7 Naar verwachting zijn structuren die voor inwerkingtreding van deze maatregelen gebruik maakten van hybridemismatches tussen Nederland en derde landen dan ook niet meer in trek. Op dit moment zijn echter nog geen aangiftegegevens bekend bij de Belastingdienst. Ik vind het belangrijk om de effecten van deze wetgeving op het gebruik van hybridemismatches in de praktijk grondig te monitoren. Daarom heb ik in mijn brief van 29 mei 2020 toegezegd dat ik uw Kamer op de hoogte zal stellen van de impact van de maatregelen. Hierin zullen ook de gevolgen van de implementatie van ATAD2 op de cv/bv-structuur worden meegenomen. Deze rapportage zal in 2024 worden opgeleverd. Er kunnen immers pas betrouwbare uitspraken over de impact worden gedaan nadat de wetgeving enige tijd van kracht is.
Naast de maatregelen die het kabinet al heeft getroffen wil het kabinet de strijd tegen belastingontwijking en -ontduiking voortvarend voortzetten. Uitdagingen die samenhangen met belastingontwijking zijn immers vaak internationaal van aard en kunnen het beste worden aangepakt door middel van internationale afspraken. In dit verband steunt Nederland internationale initiatieven om tot een verdere gecoördineerde aanpak van belastingontwijking te komen, zoals ik ook tot uitdrukking heb gebracht in mijn brief van 14 juni 2021.8
Deelt u de mening dat Nederland er geen enkel belang bij heeft om een vorm van belastingontwijking te faciliteren die de Nederlandse schatkist niks oplevert? Hoe kijkt u vanuit dat vertrekpunt naar de wenselijkheid van het voortbestaan van hybride mismatches tussen Nederland en derde landen middels de zogenaamde cv-bv-structuur, ondanks initiatieven als Anti-Tax Avoidance Directive (ATAD) II?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel grote farmaceutische bedrijven zijn er in Nederland geregistreerd en wat is de effectieve belastingdruk over hun Nederlandse fiscale winst? Zijn er farmaceutische bedrijven die in hun openbare jaarverslag melding maken van het gegeven dat zij met Nederlandse entiteiten gebruik maken van hybride mismatches?
De Belastingdienst heeft geen gegevens over de effectieve belastingdruk van de in Nederland geregistreerde grote farmaceutische bedrijven. Uit een blik in enkele openbare jaarverslagen van farmaceuten met aanwezigheid in Nederland blijkt niet of zij gebruik maken van hybridemismatchstructuren. De Adviescommissie belastingheffing van multinationals heeft in haar rapport wel onderzoek gedaan naar de effectieve belastingdruk in Nederland. Hierbij is geen onderscheid gemaakt per sector. Uit dit onderzoek concludeert de Adviescommissie dat de effectieve belastingdruk van winstgevende multinationals niet afwijkt van de effectieve belastingdruk van niet-multinationals.9
Heeft Nederland via subsidies of fiscale kortingen op enigerlei wijze onderzoek en ontwikkeling van producten die uiteindelijk door Pfizer op de markt zijn gebracht, financieel ondersteund? Zo ja, wat is de omvang van deze financiële steun?
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft met betrekking tot subsidies bezien in hoeverre bedrijven handelend onder de naam Pfizer (Nederland) een begunstigde partij is geweest daarvan. De periode waarover gegevens beschikbaar zijn verschilt per regeling, maar bedraagt in ieder geval de laatste vijf jaar. In de verschillende systemen waar RVO mee werkt is in het bijzonder gekeken naar subsidieregelingen die onderzoek en ontwikkeling bevorderen. Pfizer is binnen die verschillende bekeken regelingen niet als begunstigde partij gevonden.
Op grond van fiscale geheimhoudingplicht die is neergelegd in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan het kabinet niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. In zijn algemeenheid kan worden opgemerkt dat de stimulering van onderzoek en ontwikkeling met publieke middelen ten behoeve van bedrijven qua financiële omvang voor het overgrote deel plaatsvindt door middel van fiscale regelingen zoals de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO) en de innovatiebox in de vennootschapsbelasting. De WBSO is niet winstafhankelijk en komt in mindering op de verschuldigde loonbelasting. Van de innovatiebox kan gebruik worden gemaakt als de winst die hiervoor in aanmerking komt in Nederland belast wordt. Bovendien dient het onderzoek en de ontwikkeling in Nederland te worden uitgevoerd. De hiermee gemoeide publieke middelen stimuleren dat activiteiten in Nederland plaatsvinden en worden belast.
Wat kunt u zeggen over de omvang van de praktijk waarbij via hybride mismatches met derde landen (niet-EU) de belastingdruk van Nederlandse vennootschappen geminimaliseerd wordt? Is de Nederlands-Amerikaanse cv-bv-structuur de voornaamste wijze waarop via hybride mismatches een mogelijke belastingclaim in Nederland omzeild wordt? Welke andere structuren zijn in trek om gebruik te maken van hybride mismatches tussen Nederland en derde landen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zeggen de Europese staatssteunregels over het gebruik van een cv-bv-structuur? Aan welke voorwaarden moet voldaan worden om te spreken van ongeoorloofde staatssteun? Klopt het dat het gebruik van een Nederlands-Amerikaanse cv-bv-structuur geldt als ongeoorloofde staatssteun? Waarom wel of niet? Kunt u de ambtelijke notitie van 26 februari 2016 over precies dit vraagstuk ongelakt aan de Kamer doen toekomen (in lijn met de nieuwe bestuurscultuur)?
De Europese staatssteunregels zijn opgenomen in het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Artikel 107, eerste lid, VWEU omschrijft de voorwaarden waaraan voldaan moet zijn om te spreken van een steunmaatregel in de zin van dit artikel. De maatregel moet afkomstig zijn van of toe te rekenen zijn aan de staat, de begunstigde moet een onderneming zijn (een entiteit die economische activiteiten verricht), de maatregel moet een economische voordeel opleveren, de maatregel moet selectief zijn en de maatregel moet leiden tot een (potentiële) vervalsing van de mededinging en een ongunstige beïnvloeding van de handel tussen de lidstaten.
Staatssteun is in beginsel verboden, tenzij sprake is van geoorloofde staatssteun op grond van artikel 107, tweede of derde lid, VWEU.
Voor de staatssteunbeoordeling in de fiscaliteit geldt dat bepalend is of door een maatregel van de staat een belastingplichtige een (selectief) belastingvoordeel heeft genoten ten opzichte van andere belastingplichtigen die zich feitelijk en juridisch in een vergelijkbare positie bevinden.
Voor een cv/bv-structuur gelden geen specifieke regels. Een cv/bv-structuur is namelijk geen zelfstandige entiteit voor de belastingheffing die een selectief voordeel zou kunnen genieten dat tot staatssteun zou leiden. Niet de structuur zelf, maar de commanditair vennootschap (cv) en de besloten vennootschap (bv) zijn de belastingplichtigen die eventueel een voordeel zouden kunnen genieten. Van belang is daarom of de aan Nederlandse belasting onderworpen entiteit evenveel belasting betaalt als andere belastingplichtigen die zich feitelijk en juridisch in een vergelijkbare positie bevinden. Hoeveel belasting betaald moet worden, hangt af van de belastingwetgeving in het land van vestiging van de (vennoten van de) cv en de bv. Zolang evenveel belasting betaald wordt als door andere belastingplichtigen die feitelijk en juridisch in vergelijkbare positie verkeren, kan er geen sprake zijn van staatssteun, omdat niet voldaan wordt aan de hiervoor genoemde voorwaarden (geen voordeel en geen selectiviteit).
De ongelakte versie van de notitie van 26 februari 2016 is als bijlage10 bij de aanbiedingsbrief die hoort bij de beantwoording van deze Kamervragen toegevoegd.
Op welke manier vermoeilijkt de huidige fiscale regelgeving (met name ATAD II) de opzet van een cv-bv-structuur die enkel tot doel het ontwijken van een dividendbelastingplicht heeft? Welke mogelijkheden houden bestaande regelingen, bijvoorbeeld ATAD II, tegelijkertijd nog open voor commanditaire vennoten om via deze structuur geen dividendbelasting af te hoeven dragen?
De implementatie van ATAD2 in Nederlandse regelgeving verhindert dat in structuren waarin een hybride entiteit wordt gebruikt een aftrek in het land van de betaler niet gecompenseerd wordt door belasting in een ander land. Dat gaat dus over aftrekbare betalingen van bijvoorbeeld royalty’s.
Het al dan niet bestaan van een verplichting tot inhouding van Nederlandse dividendbelasting wordt niet in ATAD2 geregeld. Wel heeft Nederland zelf maatregelen genomen om te voorkomen dat bij hybridemismatchstructuren als de genoemde cv/bv-structuur een belastingverdrag ertoe kan leiden dat geen Nederlandse dividendbelasting wordt ingehouden ondanks dat de verdragspartner het uitbetaalde dividend niet ziet als inkomen van een inwoner. Het is Nederlands verdragsbeleid om in belastingverdragen een bepaling op te nemen die ervoor zorgt dat verdragsvoordelen niet gelden indien een hybridemismatch ertoe leidt dat een dividend of een ander inkomensbestanddeel door de verdragspartner niet in de heffing wordt betrokken. Nederland heeft er onder meer voor gekozen om deze bepaling door middel van het Multilateraal instrument (MLI) in belastingverdragen te laten doorwerken.
Tegen de hybridemismatch als gevolg van de genoemde cv/bv-structuur is in het verdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten in het vierde lid van artikel 24 al een dergelijke bepaling opgenomen. Een besluit waarin die bepaling onder voorwaarden buiten werking werd gesteld11 is met ingang van 1 januari 2020 ingetrokken.12 In de genoemde cv/bv-structuur in relatie tot de Verenigde Staten kan daarom geen beroep worden gedaan op het verdrag.
De antimisbruikbepalingen in het verdrag met de Verenigde Staten kennen verder geen uitzondering voor (vennoten van) hybride lichamen die substantiële economische activiteiten ontplooien. Een onderzoek hiernaar lijkt daarom niet zinvol.
Wat is bekend over de mate waarin het gebruik van de Nederlands-Amerikaanse cv-bv-structuur is teruggedrongen sinds het ingaan van ATAD II, gezien de doelstelling van deze richtlijn om hybride mismatches met derde landen tegen te gaan? Wat zegt het gegeven dat nog steeds gebruik gemaakt wordt van een cv-bv-structuur over de effectiviteit van ATAD II?
Zie antwoord vraag 2.
Aan welke voorwaarden moet een commanditaire vennootschap voldoen om binnen een Nederlands-Amerikaanse cv-bv-structuur substantiële economische activiteiten te ontplooien, waardoor de dividendbelastingplicht voor de vennoten vervalt? Wat zijn de overwegingen om deze voorwaarden op deze wijze vast te stellen? Hoe wordt periodiek beoordeeld of commanditaire vennootschappen aan deze voorwaarden voldoen?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat de in vraag 1 genoemde casus aanleiding biedt om te onderzoeken of de voorwaarden die bepalen of een commanditaire vennootschap substantiële activiteiten onderneemt in Nederland, voldoende scherp zijn? Waarom wel/niet? Wanneer zijn deze voorwaarden wat u betreft scherp genoeg?
Zie antwoord vraag 8.
Welke verdere stappen zou Nederland mogelijk kunnen zetten om misbruik via hybride mismatches, bijvoorbeeld via de cv-bv-structuur, tegen te kunnen gaan? Hoe weegt u de wenselijkheid van deze stappen?
Met de implementatie van ATAD2 is het niet langer mogelijk om belasting te ontwijken door het creëren van een hybridemismatch, bijvoorbeeld door middel van een cv/bv-structuur. Dit neemt niet weg dat er nog stappen te zetten zijn om misbruik van de Nederlandse belastingwetgeving in specifieke situaties tegen te gaan. Zo heeft het kabinet aangekondigd om het arm’s-lengthbeginsel aan te passen om zo verrekenprijsmismatches tegen te gaan. Naast deze nationale stappen is er een aantal vraagstukken dat het beste in internationaal verband kan worden aangepakt. De Europese Commissie heeft hiervoor onlangs weer een volgende stap gezet.13 Het kabinet blijft inzetten op een internationaal gecoördineerde aanpak. Zo wordt in OESO-verband actief meegedacht over een minimumniveau aan belasting (pijler 2).14
Kunt u bovenstaande vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
De fiscale verschillen tussen werknemers en zelfstandigen |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Acht fouten in het bruto/netto werknemer/zzp-model van Financiën. Toch ligt het straks op de formatietafel»?1
Ja.
Wat zijn de aannames onder de figuren 4, 5 en 6 en tabel 9 bij de nota naar aanleiding van het verslag over het Belastingplan 2021?2
In de figuren 4 en 5 wordt de gemiddelde druk van een werknemer, een directeur-grootaandeelhouder (dga) en een ondernemer voor de inkomstenbelasting (IB-ondernemer) vergeleken voor verschillende jaren.
Bij de onderliggende berekeningen is aangenomen dat de belastingplichtige alleenstaand is en geen kinderen heeft. De belastingplichtige heeft ook geen recht op hypotheekrenteaftrek of andere aftrekposten, wel profiteert de IB-ondernemer van de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling. Daarnaast heeft de belastingplichtige geen recht op huurtoeslag. De zorgtoeslag is in deze berekeningen wel meegenomen.
Verder zijn enkele aannames nodig om de werknemer, de dga en de IB-ondernemer zo goed mogelijk vergelijkbaar te maken (zie ook het antwoord op vraag 6). Die aannames en rekenwijze worden hieronder opgesomd en toegelicht:3
In de genoemde figuur 6 en tabel 9 wordt de marginale druk weergegeven voor werknemers en IB-ondernemers. Bij de berekening van de marginale druk in die tabellen is voor de IB-ondernemer geen rekening gehouden met de opbouw van een oudedagsvoorziening, premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering en reserveringen voor werkloosheid en loondoorbetaling bij ziekte.
Wat is op dit moment ongeveer het omslagpunt voor ondernemers om vanwege fiscale redenen als IB-ondernemer te opereren in plaats van als directeur-grootaandeelhouder (DGA), nog afgezien van andere gronden om daar tussen te kiezen?
Onder de bovenstaande aannames is de gemiddelde druk voor een dga lager dan voor een IB-ondernemer vanaf een winst van ongeveer € 243.000. Bij een winst kleiner dan € 243.000 zou het dus gunstiger zijn om als IB-ondernemer te opereren.
Kunt u per inkomensgroep van € 5.000 onder dat punt aangeven wat de gemiddelde en marginale belastingdruk is? En hoe de gemiddelde en marginale belastingdruk in de structurele situatie zal zijn?
Gemiddelde druk uitgedrukt als percentage van de werkgeverslasten of winst
Brutoinkomen werknemer
Werkgeverslasten of winst
Werknemer
IB-ondernemer
Dga
€ 0
€ 0
0,0%
0,0%
0,0%
€ 5.000
€ 6.127
0,0%
0,0%
0,0%
€ 10.000
€ 12.255
12,8%
3,6%
8,6%
€ 15.000
€ 18.503
18,7%
8,6%
13,6%
€ 20.000
€ 25.188
22,6%
12,6%
20,9%
€ 25.000
€ 30.845
26,3%
15,6%
30,1%
€ 30.000
€ 38.483
35,4%
20,4%
37,9%
€ 35.000
€ 45.122
39,6%
27,6%
42,3%
€ 40.000
€ 51.760
42,4%
33,0%
44,9%
€ 45.000
€ 58.399
44,9%
36,4%
46,6%
€ 50.000
€ 65.037
46,9%
38,9%
47,9%
€ 55.000
€ 71.676
48,6%
41,3%
48,9%
€ 60.000
€ 78.314
49,9%
43,5%
49,7%
€ 65.000
€ 84.389
50,7%
45,1%
50,2%
€ 70.000
€ 90.110
51,2%
46,1%
50,5%
€ 75.000
€ 95.831
51,8%
46,7%
50,7%
€ 80.000
€ 101.552
52,5%
47,2%
50,9%
€ 85.000
€ 107.273
53,1%
47,5%
51,1%
€ 90.000
€ 112.994
53,7%
47,7%
51,2%
€ 95.000
€ 118.715
54,2%
48,0%
51,3%
€ 100.000
€ 124.436
54,6%
48,2%
51,4%
€ 105.000
€ 130.157
55,0%
48,4%
51,4%
€ 110.000
€ 135.878
55,4%
48,6%
51,4%
€ 115.000
€ 141.285
55,5%
48,7%
51,3%
€ 120.000
€ 146.448
55,4%
48,5%
51,0%
€ 125.000
€ 151.611
55,2%
48,4%
50,7%
€ 130.000
€ 156.774
55,1%
48,3%
50,4%
€ 135.000
€ 161.937
55,0%
48,2%
50,2%
€ 140.000
€ 167.100
54,8%
48,1%
49,9%
€ 145.000
€ 172.263
54,7%
48,0%
49,7%
€ 150.000
€ 177.426
54,6%
47,9%
49,5%
€ 155.000
€ 182.589
54,5%
47,8%
49,4%
€ 160.000
€ 187.752
54,4%
47,8%
49,2%
€ 165.000
€ 192.915
54,3%
47,7%
49,0%
€ 170.000
€ 198.078
54,3%
47,6%
48,9%
€ 175.000
€ 203.241
54,2%
47,6%
48,7%
€ 180.000
€ 208.404
54,1%
47,5%
48,6%
€ 185.000
€ 213.567
54,0%
47,4%
48,4%
€ 190.000
€ 218.730
54,0%
47,4%
48,3%
€ 195.000
€ 223.893
53,9%
47,3%
48,2%
€ 200.000
€ 229.056
53,8%
47,3%
48,0%
In de structurele situatie verandert de druk voor de IB-ondernemer door de geleidelijke afbouw van de zelfstandigenaftrek naar € 3.240. In 2021 is deze € 6.670. Het verschil met de werknemer wordt hierdoor kleiner. Vooral bij brutoinkomens van werknemers tussen de € 30.000 en € 75.000 neemt het verschil met een kwart tot een derde af.
Gemiddelde druk uitgedrukt als percentage van de werkgeverslasten of winst
Brutoinkomen werknemer
Werkgeverslasten of winst
Werknemer
IB-ondernemer
Dga
€ 0
€ 0
0,0%
0,0%
0,0%
€ 5.000
€ 6.127
0,0%
0,0%
0,0%
€ 10.000
€ 12.255
12,7%
4,9%
8,6%
€ 15.000
€ 18.503
18,6%
9,5%
13,5%
€ 20.000
€ 25.188
22,5%
13,2%
20,8%
€ 25.000
€ 30.845
26,3%
17,1%
30,0%
€ 30.000
€ 38.483
35,4%
25,1%
37,8%
€ 35.000
€ 45.122
39,5%
31,7%
42,2%
€ 40.000
€ 51.760
42,4%
36,0%
44,8%
€ 45.000
€ 58.399
44,9%
38,9%
46,5%
€ 50.000
€ 65.037
46,9%
41,1%
47,8%
€ 55.000
€ 71.676
48,5%
43,2%
48,8%
€ 60.000
€ 78.314
49,9%
45,3%
49,6%
€ 65.000
€ 84.389
50,7%
46,6%
50,1%
€ 70.000
€ 90.110
51,2%
47,4%
50,4%
€ 75.000
€ 95.831
51,8%
47,8%
50,7%
€ 80.000
€ 101.552
52,5%
48,2%
50,9%
€ 85.000
€ 107.273
53,1%
48,6%
51,0%
€ 90.000
€ 112.994
53,6%
48,8%
51,2%
€ 95.000
€ 118.715
54,1%
49,0%
51,3%
€ 100.000
€ 124.436
54,6%
49,2%
51,3%
€ 105.000
€ 130.157
55,0%
49,4%
51,4%
€ 110.000
€ 135.878
55,4%
49,5%
51,4%
€ 115.000
€ 141.285
55,5%
49,5%
51,2%
€ 120.000
€ 146.448
55,3%
49,4%
50,9%
€ 125.000
€ 151.611
55,2%
49,2%
50,7%
€ 130.000
€ 156.774
55,1%
49,1%
50,4%
€ 135.000
€ 161.937
54,9%
49,0%
50,1%
€ 140.000
€ 167.100
54,8%
48,8%
49,9%
€ 145.000
€ 172.263
54,7%
48,7%
49,7%
€ 150.000
€ 177.426
54,6%
48,6%
49,5%
€ 155.000
€ 182.589
54,5%
48,5%
49,3%
€ 160.000
€ 187.752
54,4%
48,4%
49,2%
€ 165.000
€ 192.915
54,3%
48,3%
49,0%
€ 170.000
€ 198.078
54,2%
48,2%
48,9%
€ 175.000
€ 203.241
54,2%
48,2%
48,7%
€ 180.000
€ 208.404
54,1%
48,1%
48,6%
€ 185.000
€ 213.567
54,0%
48,0%
48,4%
€ 190.000
€ 218.730
53,9%
48,0%
48,3%
€ 195.000
€ 223.893
53,9%
47,9%
48,1%
€ 200.000
€ 229.056
53,8%
47,8%
48,0%
Tabellen 3 en 4 geven de marginale wig voor werknemers, IB-ondernemers en dga’s met hun bv onder dezelfde aannames als in tabellen 1 en 2. In de marginale wig is het gehele verschil tussen werkgeverslasten of winst en netto-inkomen na toeslagen en reserveringen meegenomen. Hiermee wijkt deze berekening van de marginale druk af van de berekening zoals in figuur 6 en tabel 9 in de nota naar aanleiding van het verslag bij Belastingplan 2021. In die figuren is namelijk alleen het stelsel van belastingen en toeslagen en het werknemersdeel van de pensioenpremie meegenomen bij de berekening van de marginale druk. Dat is vanuit het oogpunt van werknemers een logische keuze, maar voor de vergelijkbaarheid van werknemers, IB-ondernemers en dga’s ligt een berekening van de marginale wig meer voor de hand.
Brutoinkomen werknemer
Werkgeverslasten of winst
Werknemer
IB-ondernemer
Dga
€ 0
€ 0
€ 5.000
€ 6.127
20,7%
12,4%
17,6%
€ 10.000
€ 12.255
26,0%
15,8%
20,7%
€ 15.000
€ 18.503
30,2%
18,4%
23,3%
€ 20.000
€ 25.188
33,3%
23,6%
41,1%
€ 25.000
€ 30.845
43,2%
29,2%
71,2%
€ 30.000
€ 38.483
72,1%
39,7%
69,2%
€ 35.000
€ 45.122
63,7%
69,5%
67,8%
€ 40.000
€ 51.760
61,6%
69,9%
62,8%
€ 45.000
€ 58.399
64,5%
62,9%
59,6%
€ 50.000
€ 65.037
64,5%
61,0%
59,2%
€ 55.000
€ 71.676
64,5%
64,1%
58,8%
€ 60.000
€ 78.314
64,5%
67,5%
58,5%
€ 65.000
€ 84.389
61,2%
65,6%
56,3%
€ 70.000
€ 90.110
58,8%
60,6%
54,7%
€ 75.000
€ 95.831
61,0%
57,2%
54,4%
€ 80.000
€ 101.552
64,0%
54,7%
54,2%
€ 85.000
€ 107.273
64,0%
53,1%
53,9%
€ 90.000
€ 112.994
64,0%
52,3%
53,7%
€ 95.000
€ 118.715
64,0%
53,1%
53,5%
€ 100.000
€ 124.436
64,0%
53,1%
53,0%
€ 105.000
€ 130.157
64,0%
53,1%
52,2%
€ 110.000
€ 135.878
64,0%
53,1%
52,0%
€ 115.000
€ 141.285
58,1%
48,8%
47,0%
€ 120.000
€ 146.448
51,1%
45,1%
42,7%
€ 125.000
€ 151.611
51,1%
45,1%
42,6%
€ 130.000
€ 156.774
51,1%
45,1%
42,5%
€ 135.000
€ 161.937
51,1%
45,1%
42,4%
€ 140.000
€ 167.100
51,1%
45,1%
42,3%
€ 145.000
€ 172.263
51,1%
45,1%
43,3%
€ 150.000
€ 177.426
51,1%
45,1%
43,6%
€ 155.000
€ 182.589
51,1%
45,1%
43,4%
€ 160.000
€ 187.752
51,1%
45,1%
43,3%
€ 165.000
€ 192.915
51,1%
45,1%
43,2%
€ 170.000
€ 198.078
51,1%
45,1%
43,0%
€ 175.000
€ 203.241
51,1%
45,1%
42,9%
€ 180.000
€ 208.404
51,1%
45,1%
42,8%
€ 185.000
€ 213.567
51,1%
45,1%
42,7%
€ 190.000
€ 218.730
51,1%
45,1%
42,6%
€ 195.000
€ 223.893
51,1%
45,1%
42,5%
€ 200.000
€ 229.056
51,1%
45,1%
42,4%
Omdat de zelfstandigenaftrek niet afhangt van het inkomen, wijzigt de marginale druk in de structurele situatie bij de meeste inkomens niet. Wel verschuift het verloop van de marginale druk door de afbouw van de zelfstandigenaftrek (de denkbeeldige figuur verschuift naar links), waardoor de voorbeelden net in een ander traject kunnen vallen. Dat effect is in de tabel met name te zien bij een winst van € 38.483.
Brutoinkomen werknemer
Werkgeverslasten of winst
Werknemer
IB-ondernemer
Dga
€ 0
€ 0
€ 5.000
€ 6.127
20,7%
14,1%
17,6%
€ 10.000
€ 12.255
25,9%
16,8%
20,6%
€ 15.000
€ 18.503
30,1%
18,4%
23,2%
€ 20.000
€ 25.188
33,3%
23,6%
41,1%
€ 25.000
€ 30.845
43,1%
34,1%
71,1%
€ 30.000
€ 38.483
72,1%
57,5%
69,1%
€ 35.000
€ 45.122
63,6%
69,8%
67,7%
€ 40.000
€ 51.760
61,5%
65,7%
62,8%
€ 45.000
€ 58.399
64,5%
60,9%
59,6%
€ 50.000
€ 65.037
64,5%
60,9%
59,2%
€ 55.000
€ 71.676
64,5%
64,0%
58,8%
€ 60.000
€ 78.314
64,5%
67,4%
58,5%
€ 65.000
€ 84.389
61,2%
64,2%
56,3%
€ 70.000
€ 90.110
58,8%
58,1%
54,7%
€ 75.000
€ 95.831
60,9%
54,6%
54,4%
€ 80.000
€ 101.552
64,0%
54,6%
54,2%
€ 85.000
€ 107.273
64,0%
55,5%
53,9%
€ 90.000
€ 112.994
64,0%
53,1%
53,7%
€ 95.000
€ 118.715
64,0%
53,1%
53,5%
€ 100.000
€ 124.436
64,0%
53,1%
53,0%
€ 105.000
€ 130.157
64,0%
53,1%
52,2%
€ 110.000
€ 135.878
64,0%
53,1%
52,0%
€ 115.000
€ 141.285
58,1%
48,8%
47,0%
€ 120.000
€ 146.448
51,1%
45,1%
42,7%
€ 125.000
€ 151.611
51,1%
45,1%
42,6%
€ 130.000
€ 156.774
51,1%
45,1%
42,5%
€ 135.000
€ 161.937
51,1%
45,1%
42,4%
€ 140.000
€ 167.100
51,1%
45,1%
42,3%
€ 145.000
€ 172.263
51,1%
45,1%
43,3%
€ 150.000
€ 177.426
51,1%
45,1%
43,6%
€ 155.000
€ 182.589
51,1%
45,1%
43,4%
€ 160.000
€ 187.752
51,1%
45,1%
43,3%
€ 165.000
€ 192.915
51,1%
45,1%
43,2%
€ 170.000
€ 198.078
51,1%
45,1%
43,0%
€ 175.000
€ 203.241
51,1%
45,1%
42,9%
€ 180.000
€ 208.404
51,1%
45,1%
42,8%
€ 185.000
€ 213.567
51,1%
45,1%
42,7%
€ 190.000
€ 218.730
51,1%
45,1%
42,6%
€ 195.000
€ 223.893
51,1%
45,1%
42,5%
€ 200.000
€ 229.056
51,1%
45,1%
42,4%
Kunt u daarbij in ieder geval rekening houden met het maximale bedrag dat een IB-ondernemer voor zijn oudedagreserve mag aftrekken?
In de praktijk mag de IB-ondernemer maximaal 9,44% van de winst toevoegen aan de fiscale oudedagreserve (FOR). Hierbij geldt een maximaal bedrag van € 9.395 in 2021.
Tabel 5 geeft de gemiddelde druk voor een IB-ondernemer wanneer rekening wordt gehouden met de maximale toevoeging aan de FOR. Bij relatief lage inkomens is de pensioenpremie van een werknemer lager dan 9,44% van de winst van een ondernemer. In dat geval is voor de vergelijkbaarheid uitgegaan van een opbouw van een oudedagsvoorziening die gelijk is aan die van de werknemer. Anders gezegd, de IB-ondernemer zet geen groter bedrag opzij voor zijn oudedagsvoorziening dan de werknemer (ook al kan formeel gesproken niet worden gekozen voor een gedeeltelijke FOR-opbouw). Ook is in deze tabel aangenomen dat IB-ondernemers met een relatief hoge winst evenveel sparen voor hun oudedagsvoorziening als de werknemer. Deze IB-ondernemers worden beperkt door het maximum van de FOR. Daarom is aangenomen dat zij het verschil met de pensioenpremie van de werknemer aanvullen uit hun netto inkomen. Hiervoor is – net als bij de reservering voor werkloosheid en ziekte – een factor van 50% aangenomen. Hierdoor zijn vanaf een winst van € 40.000 kleine verschillen in de gemiddelde druk zichtbaar in vergelijking met de uitkomsten in tabel 1.
Brutoinkomen werknemer
Werkgeverslasten of winst
Gemiddelde druk IB-ondernemer als percentage van de winst
€ 0
€ 0
0,0%
€ 5.000
€ 6.127
0,0%
€ 10.000
€ 12.255
3,6%
€ 15.000
€ 18.503
8,6%
€ 20.000
€ 25.188
12,6%
€ 25.000
€ 30.845
15,6%
€ 30.000
€ 38.483
20,4%
€ 35.000
€ 45.122
27,6%
€ 40.000
€ 51.760
33,1%
€ 45.000
€ 58.399
36,4%
€ 50.000
€ 65.037
38,9%
€ 55.000
€ 71.676
41,3%
€ 60.000
€ 78.314
43,5%
€ 65.000
€ 84.389
45,1%
€ 70.000
€ 90.110
46,0%
€ 75.000
€ 95.831
46,5%
€ 80.000
€ 101.552
47,0%
€ 85.000
€ 107.273
47,4%
€ 90.000
€ 112.994
47,7%
€ 95.000
€ 118.715
48,0%
€ 100.000
€ 124.436
48,2%
€ 105.000
€ 130.157
48,4%
€ 110.000
€ 135.878
48,6%
€ 115.000
€ 141.285
48,6%
€ 120.000
€ 146.448
48,5%
€ 125.000
€ 151.611
48,4%
€ 130.000
€ 156.774
48,3%
€ 135.000
€ 161.937
48,2%
€ 140.000
€ 167.100
48,1%
€ 145.000
€ 172.263
48,0%
€ 150.000
€ 177.426
47,9%
€ 155.000
€ 182.589
47,8%
€ 160.000
€ 187.752
47,7%
€ 165.000
€ 192.915
47,7%
€ 170.000
€ 198.078
47,6%
€ 175.000
€ 203.241
47,5%
€ 180.000
€ 208.404
47,5%
€ 185.000
€ 213.567
47,4%
€ 190.000
€ 218.730
47,4%
€ 195.000
€ 223.893
47,3%
€ 200.000
€ 229.056
47,3%
Brutoinkomen werknemer
Werkgeverslasten of winst
Marginale wig IB-ondernemer
€ 0
€ 0
€ 5.000
€ 6.127
12,4%
€ 10.000
€ 12.255
15,8%
€ 15.000
€ 18.503
18,4%
€ 20.000
€ 25.188
23,6%
€ 25.000
€ 30.845
29,2%
€ 30.000
€ 38.483
39,7%
€ 35.000
€ 45.122
69,5%
€ 40.000
€ 51.760
70,1%
€ 45.000
€ 58.399
62,6%
€ 50.000
€ 65.037
60,9%
€ 55.000
€ 71.676
64,0%
€ 60.000
€ 78.314
67,4%
€ 65.000
€ 84.389
65,5%
€ 70.000
€ 90.110
60,5%
€ 75.000
€ 95.831
54,4%
€ 80.000
€ 101.552
54,0%
€ 85.000
€ 107.273
55,8%
€ 90.000
€ 112.994
53,1%
€ 95.000
€ 118.715
53,1%
€ 100.000
€ 124.436
53,1%
€ 105.000
€ 130.157
53,1%
€ 110.000
€ 135.878
53,1%
€ 115.000
€ 141.285
48,8%
€ 120.000
€ 146.448
45,1%
€ 125.000
€ 151.611
45,1%
€ 130.000
€ 156.774
45,1%
€ 135.000
€ 161.937
45,1%
€ 140.000
€ 167.100
45,1%
€ 145.000
€ 172.263
45,1%
€ 150.000
€ 177.426
45,1%
€ 155.000
€ 182.589
45,1%
€ 160.000
€ 187.752
45,1%
€ 165.000
€ 192.915
45,1%
€ 170.000
€ 198.078
45,1%
€ 175.000
€ 203.241
45,1%
€ 180.000
€ 208.404
45,1%
€ 185.000
€ 213.567
45,1%
€ 190.000
€ 218.730
45,1%
€ 195.000
€ 223.893
45,1%
€ 200.000
€ 229.056
45,1%
Kunt u aangeven wat de fiscale verschillen worden als rekening gehouden wordt met wat er daadwerkelijk wordt afgetrokken voor pensioensparen en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen? Hoeveel IB-ondernemers maken bijvoorbeeld maximaal gebruik van de fiscale oudedagsreserve (FOR)?
Het doel van de modelmatige vergelijking zoals eerder gepubliceerd is om de gevolgen te laten zien van verschillen in de fiscale behandeling van verschillende contractvormen. Om alleen dit effect te laten zien, zijn alle andere kenmerken zoveel mogelijk gelijk gehouden (ceteris paribus). Er is uitgegaan van gelijke kosten voor de opdrachtgever/werkgever, van gelijke huishoudsituaties, en van zoveel mogelijk vergelijkbare bescherming/reserveringen.
In de praktijk zijn de kenmerken en omstandigheden bij bijna elke werkende anders. Ook op groepsniveau naar contractvorm zijn er verschillen. IB-ondernemers en dga’s zijn in de praktijk bijvoorbeeld vaak minder verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid en bouwen minder aan oudedagsvoorziening op. Ook deze verschillen leiden tot verschillen in de uitkomsten. Wie minder premie betaalt, houdt netto meer over. Het verschil in netto inkomen is kleiner dan het verschil in premies. Dit komt door de fiscale omkeerregel, die zegt dat premies aftrekbaar zijn en uitkeringen belast. Minder premies betalen betekent dus ook minder premies aftrekken en meer belasting betalen. En tegenover de lagere premiebetalingen staan lagere uitkeringen (en lagere belastingen) bij eventuele arbeidsongeschiktheid en/of bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Anderzijds bouwen IB-ondernemers en dga’s vaak vermogen binnen hun onderneming op dat zij bij hun pensionering te gelde kunnen maken.
Een indruk van verschillen in de praktijk:
Hoewel het in beginsel mogelijk is allerlei casussen door te rekenen, acht ik het methodologisch niet correct om in de vergelijking van de fiscale behandeling naar contractvorm rekening te houden met andere verschillen. Dan zouden de verschillen in de uitkomsten immers ook (deels) veroorzaakt worden door die andere verschillen en dus niet uitsluitend het gevolg zijn van verschillen in fiscale behandeling naar contractvorm.
Kunt u aangeven wat de fiscale verschillen worden als ook rekening gehouden wordt met het daadwerkelijke gebruik van ondernemersregelingen?
In de vergelijking is uitgegaan van een werkende die een voltijds jaarinkomen verdient door als werknemer, als IB-ondernemer of als dga arbeid te verrichten voor een werkgever/opdrachtgever. Om de verschillen als gevolg van het verschil in contractvorm te kunnen laten zien, zijn de overige omstandigheden zoveel mogelijk gelijk gehouden.
Bij elke contractvorm is rekening gehouden met de regelingen waarop min of meer per definitie recht bestaat. Er is dus bijvoorbeeld wel rekening gehouden met de arbeidskorting, omdat die geldt voor alle werkenden, maar niet met de inkomensafhankelijke combinatiekorting (iack), omdat die alleen geldt voor een deel van de werkenden. Bij de IB-ondernemer is rekening gehouden met de MKB-winstvrijstelling en de zelfstandigenaftrek omdat alle voltijds als zelfstandige/ondernemer werkende IB-ondernemers daar recht op hebben. Er is geen rekening gehouden met eventuele andere ondernemers- of ondernemingsregelingen, omdat die slechts voor een deel van de IB-ondernemers van toepassing zijn.
Is het mogelijk om een vergelijking te maken van de fiscale behandeling voor een aantal beroepen en sectoren waar zowel werknemers als zelfstandigen werken, waarbij rekening wordt gehouden met beloningsverschillen?
Hoewel het in beginsel mogelijk is allerlei casussen door te rekenen, acht ik het methodologisch niet correct om in de vergelijking van de fiscale behandeling naar contractvorm rekening te houden met andere verschillen. Dan zouden de verschillen in de uitkomsten immers ook (deels) veroorzaakt worden door die andere verschillen, in dit geval verschillen in de hoogte van de beloning, en dus niet uitsluitend het gevolg zijn van verschillen in fiscale behandeling naar contractvorm.
De brandstofprijzen in Nederland |
|
Barry Madlener (PVV), Edgar Mulder (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Waarom de benzineprijs blijft stijgen: «Het wordt nog erger»»?1
Ja.
Realiseert u zich dat Nederlanders de hoogste prijs voor brandstof ter wereld betalen? Vindt u ook dat dit volledig onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Op basis van openbare bronnen blijkt dat Nederland voor wat betreft de benzine in de hoogste regionen zit als het gaat om de brandstofprijs. Voor diesel geldt dat de prijs in bijvoorbeeld Frankrijk, Italië, België, Finland, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en Zweden hoger is. De prijs van brandstof is opgebouwd uit een aantal elementen: de kostprijs van de brandstof, de accijns en de btw. De kostprijs van de brandstof is de laatste tijd door kenmerken van de wereldoliemarkt gestegen. De vraag naar olie, de grondstof van de autobrandstoffen, neemt relatief toe en het aanbod van olie neemt relatief af. Daarin zit het grootste deel van de stijging van de afgelopen maanden. Deze stijging heeft zich ook bij onze buurlanden voorgedaan. De groei van de brandstofprijzen aan de pomp is een kwestie van vraag en aanbod tussen afnemers en leveranciers.
Waarom moeten Nederlanders de hoogste brandstofprijs ter wereld betalen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de stelling dat deze hoge prijzen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de koopkracht van Nederlanders?
De koopkracht van de Nederlanders is afhankelijk van een groot aantal factoren. Een daarvan is het prijsniveau van de brandstoffen ten opzichte van het reële inkomen. Het kabinet onderkent dat de hogere brandstofprijzen invloed kunnen hebben op de totale koopkracht.
Kunt u deze absurd hoge bedragen nog met droge ogen uitleggen aan de pompstationhouder in de grensregio?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de financiële consequenties voor kleine ondernemers in de grensstreek die inkomsten mislopen vanwege deze hoge brandstofprijzen?
Indien afnemers besluiten elders hun auto te tanken dan kan dat inderdaad financiële consequenties hebben voor de ondernemers in de grensstreek.
Zijn er mogelijk gevaarlijke situaties ontstaan doordat veel mensen maximaal 240 liter brandstof (in jerrycans) over de grens vervoeren?
De grens van 240 liter brandstof (in jerrycans van maximaal 60 liter) is algemeen geaccepteerd en vastgelegd in internationale regelgeving (Overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg). Kleinere hoeveelheden worden daarin vrijgesteld. Er zijn mij geen gegevens bekend die er op wijzen dat deze regels worden overtreden waardoor gevaarlijke situaties zouden ontstaan.
Bent u bereid om eindelijk de veel te hoge belastingen op autobrandstoffen te verlagen voor de Nederlanders? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is niet voornemens de belastingen op brandstoffen te verlagen. De prijs van brandstof wordt bepaald door de fabrikanten/leveranciers. De kostprijs van de brandstof is de laatste tijd door kenmerken van de wereldoliemarkt gestegen. De vraag naar olie, de grondstof van de brandstoffen, neemt relatief toe en het aanbod van olie neemt relatief af. Daarin zit het grootste deel van de stijging van de afgelopen maanden. Dit is een kwestie van vraag en aanbod tussen afnemers en leveranciers.
De consultatie op het conceptwetsvoorstel Wet aanpassing fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met de plannen van president Biden om rijke Amerikanen meer te laten bijdragen aan de Amerikaanse schatkist? Welke inspiratie geeft dit u om in Nederland de vlucht van rijken van box 3 naar box 2 aan te pakken voor zover het beleggingsvermogen betreft?
Ja, ik ben bekend met de belastingplannen van president Biden. Het huidige lek in de fiscale wetgeving van de Verenigde Staten van Amerika dat president Biden wil bestrijden, heeft betrekking op een hiaat in de vermogenswinstbelasting. In Amerika vervalt de belasting op vermogenswinsten bij overlijden van de belastingplichtige waardoor het aantrekkelijk is om dergelijke winsten niet bij leven te verzilveren. In Nederland wordt op grond van de Successiewet 1956 erfbelasting geheven over de waarde van al wat krachtens erfrecht wordt verkregen door het overlijden van iemand die ten tijde van het overlijden in Nederland woonde. Afgezien van de in de Successiewet 1956 opgenomen vrijstellingen, zoals de voorwaardelijke vrijstellingen in het kader van de bedrijfsopvolgingsregeling, wordt het gehele vermogen van de erflater bij de erfrechtelijk verkrijgers in de heffing betrokken, ongeacht of eventuele vermogenswinsten bij leven van de erflater zijn gerealiseerd. In de Nederlandse fiscale wetgeving zit geen met Amerika vergelijkbaar lek. De door de Amerikaanse overheid voorgestelde uitzondering voor familiebedrijven bij voortzetting van het bedrijf door de erfgenamen lijkt overigens op de Nederlandse bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956 en op de doorschuifregeling in de Wet inkomstenbelasting 2001.
Ik deel uw kwalificatie niet dat sprake is van een box 2-lek. Lichamen waarin een aanmerkelijk belang wordt gehouden zijn vennootschapsbelasting verschuldigd over de winst, waaronder het werkelijk gemaakte rendement, dat het lichaam gedurende haar bestaan realiseert (in 2021 geldt hiervoor een tarief van 15% voor winsten tot € 245.000 en 25% over het meerdere). Indien de winst van het lichaam als dividend aan de aanmerkelijkbelanghouder wordt uitgekeerd, is de aanmerkelijkbelanghouder daarover in box 2 inkomstenbelasting verschuldigd (in 2021 geldt hiervoor een tarief van 26,9%). Wel kan sprake zijn van belastinguitstel in box 2, indien bijvoorbeeld een aanmerkelijkbelanghouder in privé behoefte heeft aan liquiditeiten en besluit om geen (belast) dividend aan zichzelf te laten uitkeren uit de eigen vennootschap, maar een lening afsluit bij deze vennootschap. In het rapport «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel» zijn in deel 5 «belasten van (inkomen uit) aanmerkelijk belang», bijlage 3, meerdere fiches opgenomen met voorstellen om belastinguitstel in box 2 tegen te gaan.
Vanuit de praktijk zijn situaties bekend waarin aanmerkelijkbelanghouders privévermogen via een kapitaalstorting in de eigen vennootschap inbrengen om box 3-heffing daarover te voorkomen, waarna de vennootschap vervolgens de ingebrachte vermogensbestanddelen aan de aanmerkelijkbelanghouder ter beschikking stelt. Bij bank- en spaartegoeden is dan sprake van een zogeheten kasrondje. Het kabinet acht dergelijke kasrondjes, die voortkomen uit fiscale motieven, onwenselijk. Via het wetsvoorstel Wet excessief lenen bij de eigen vennootschap worden schulden van de aanmerkelijkbelanghouder bij de eigen vennootschap, voor zover de totale som van de schulden meer bedraagt dan € 500.000, ontmoedigd.1
Wanneer een aanmerkelijkbelanghouder vermogensbestanddelen als onroerend goed of spaar- en beleggingstegoeden ter beschikking stelt aan de eigen vennootschap, dan worden de inkomsten hieruit, zoals huurinkomsten en renten, als resultaat uit overige werkzaamheden belast tegen het progressieve tarief in box 1. Deze zogenoemde terbeschikkingstellingregeling beoogt te voorkomen dat de inkomsten uit hoog renderende vermogensbestanddelen bij de belastingplichtige vanwege het forfaitaire stelsel van box 3 relatief laag worden belast, terwijl de werkelijke kosten daarvan bij de vennootschap voor de berekening van de vennootschapsbelasting van de winst aftrekbaar zijn.2 Het voorstel om vorderingen op de eigen vennootschap te belasten in box 3 gaat in tegen de doelstelling van de terbeschikkingstellingregeling. Juist bij de terbeschikkingstellingregeling en bij het box 2-stelsel wordt, in tegenstelling tot box 3, belasting geheven over het werkelijk behaalde rendement. Een wetsaanpassing acht ik daarom niet wenselijk.
In het rapport «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel» zijn de knelpunten van het huidige box 3-stelsel beschreven.3 Een van de knelpunten is dat het stelsel ruimte geeft voor boxarbitrage. Doordat gerekend wordt met een forfaitair rendement, is het mogelijk dat het werkelijke rendement lager of hoger is dan het forfaitaire rendement dat de belastinggrondslag vormt. Indien het in aanmerking te nemen forfaitaire rendement in box 3 voor een specifieke belastingplichtige hoger is dan het werkelijk te behalen rendement, kan het vanuit fiscaal perspectief interessant zijn het spaar- en beleggingsvermogen bijvoorbeeld onder te brengen in een vennootschap in box 2. De omgekeerde beweging kan zich ook voordoen. Hierdoor heeft de fiscaliteit een onwenselijk invloed op beslissingen van de belastingplichtige.
Het is een breed gedragen wens van de Tweede Kamer om het forfaitaire stelsel van box 3 los te laten en te heffen over het werkelijke rendement uit vermogen. Met het heffen over het werkelijke rendement in box 3 kan de prikkel tot boxarbitrage worden verminderd. Om meer zicht te krijgen op de mogelijkheden om te komen tot een heffing over het werkelijk rendement heeft het kabinet onderzoek laten doen naar de praktische mogelijkheden voor de Belastingdienst om over de (digitale) informatie te beschikken die noodzakelijk is voor een moderne en uitvoerbare heffing over het werkelijk behaalde rendement. Het onderzoeksrapport zal op korte termijn aan de Tweede Kamer worden gezonden. Het is aan het volgende kabinet om op basis van de uitkomsten van dit rapport de mogelijkheden voor een stelsel naar werkelijk rendement nader in kaart te brengen en desgewenst een voorstel voor een heffing naar werkelijk rendement uit te werken.
Voorziet u, gelet op de reacties in de consultatie op het conceptwetsvoorstel Wet aanpassing fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen, dat entiteiten mogelijk hun rechtsvorm dan wel structuur zullen wijzigen om te voorkomen dat hun vermogen in box 3 belast zal gaan worden? Zo ja, hoe gaat u hierop effectief anticiperen om dit te voorkomen?
In het conceptwetsvoorstel Wet aanpassing fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen is voorgesteld om de zelfstandige vennootschapsbelastingplicht voor de open cv te laten vervallen. Dit heeft tot gevolg dat alle bestaande open cv’s als fiscaal transparant worden aangemerkt. De bezittingen en schulden van de fiscaal transparante cv worden daardoor direct toegerekend aan de commanditaire vennoten naar rato van ieders gerechtigdheid. Afhankelijk van de aard van de toe te rekenen bezittingen en schulden worden inkomsten uit het aandeel van natuurlijke personen in de fiscaal transparante cv belast in respectievelijk box 1 (als medegerechtigde tot het vermogen van de cv indien sprake is van ondernemingsvermogen), box 2 (indien de toegerekende bezittingen een aanmerkelijk belang vormen) of box 3 (sparen of beleggen).
Voor commanditaire vennoten die een aanmerkelijk belang hebben in een open cv is in het conceptwetsvoorstel in artikel VIII een faciliteit opgenomen waarbij op verzoek de box 2-claim op het aandeel in de open cv via een aandelenfusie kan worden doorgeschoven naar een – eventueel nieuw op te richten – vennootschap, zoals een besloten vennootschap (bv). Hierbij verkrijgt de bv tegen uitreiking van eigen aandelen het aandeel van de commanditaire vennoot in de cv. Dit heeft tot gevolg dat het belang van de commanditaire vennoot in de fiscaal transparante cv, dat voortaan via de (nieuwe) bv wordt gehouden, belast zal blijven in box 2. Ik acht het niet onwenselijk als belastingplichtigen gebruik zullen maken van deze in het conceptwetsvoorstel opgenomen faciliteit.
Zou het niet beter zijn om Aanmerkelijk belang-vermogen en/of vorderingen in/op onder meer bv’s, die beleggen als belangrijkste activiteit hebben, uiteindelijk (mede) te belasten in box 3 in plaats van en/of naast box 2? Zo ja, bent u bereid om de wet hierop aan te passen? En indien u daartoe bereid bent, wilt u die wetswijziging dan zo vormgeven dat alle op belastingontwijking gerichte activiteiten via box 2 en box 1 effectief de pas worden afgesneden?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u kans gelet op uw creativiteit en deskundigheid bij het conceptwetsvoorstel Wet aanpassing fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen deze ook in te zetten om het box 2-lek te dichten inzake beleggingsvermogen? Ofwel om op korte termijn verdere voorstellen uit te werken om beleggingsvermogen dat nu niet in box 3 belast wordt, uiteindelijk jaarlijks gelijkwaardig te belasten als box 3-vermogen en/of ook in box 3 te belasten met ingangsdatum 1 januari 2022, vanzelfsprekend op een wijze die uitvoerbaar is voor de Belastingdienst?
Zie antwoord vraag 1.
Is de beoogde inwerkingtreding op 1 januari 2022 overigens realistisch? En is het niet verstandiger dit wetsvoorstel los van het Belastingplan 2022 in te dienen en te behandelen, gelet ook op eerdere discussies over het altijd weer «te» omvangrijke Belastingplan en daarmee samenhangend het risico van niet zorgvuldige (behandeling van) belastingwetgeving?
De voorgenomen aanpassingen van het fiscale kwalificatiebeleid van (buitenlandse) rechtsvormen waren aanvankelijk voorzien om onderdeel uit te maken van het Pakket Belastingplan 2022 met een beoogde inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2022. Gezien de vele inhoudelijke reacties tijdens de recent afgesloten internetconsultatie heb ik besloten hiervan af te wijken, om te bezien waar en in hoeverre recht kan worden gedaan aan de tijdens de internetconsultatie geuite zorgen. De verwachting is dat het wetsvoorstel daarom in de winter als afzonderlijk wetsvoorstel zal worden aangeboden aan uw Kamer. Bovendien is het afzonderlijk indienen van dit wetsvoorstel inderdaad in lijn met de wens van beide Kamers en mijzelf om wetsvoorstellen zoveel mogelijk gespreid te behandelen. Gezien de substantiële inhoud van dit wetsvoorstel wordt daarvoor nu een serieuze stap gezet.
Kunt u bij benadering een schatting geven welke bedrag de overheid jaarlijks aan belasting misloopt door constructies om box 3 te ontwijken, daarbij inbegrepen ook het effect van spaar-bv's die bij de huidige rentestand jaarlijks geen belasting betalen en alleen gebruikt worden om box 3 te ontlopen?
Er zijn meerdere redenen waarom aandeelhouders vermogen in een bv inbrengen. Welk deel daarvan gebaseerd is op fiscale motieven valt niet af te bakenen.
Wat denkt u dat het effect is op de belastingmoraal van goedwillende belastingplichtigen als de overheid hier niet adequaat gaat optreden tegen belastingontwijking?
Zoals in het antwoord op vragen 1, 3 en 4 is aangegeven, is geen sprake van een box 2-lek. Los daarvan is het uiteraard van belang dat belastingontwijking wordt aangepakt, niet alleen vanwege de belastingmoraal, maar ook om ervoor te zorgen dat iedereen in Nederland zijn deel bijdraagt aan de collectieve voorzieningen. Dit geldt voor zowel (internationale) bedrijven als particulieren. Dit kabinet heeft in de afgelopen kabinetsperiode grote stappen gezet in de aanpak van belastingontwijking, zoals de implementatie van de eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD1)4, de invoering van de conditionele bronbelasting op renten en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties (de bronbelasting)5 en de maatregelen tegen hybridemismatches die volgen uit de implementatie van ATAD2. Het overgrote deel van de belastingplichtigen is goedwillend en is het eens dat belastingontwijking bestreden moet worden.
Hoeveel zal, geredeneerd vanuit de huidige belastingopbrengst in box 3, het tarief in deze belastingbox kunnen dalen als de huidige ontwijkingsmogelijkheden zouden worden dichtgeschroeid?
Zie antwoord vraag 6.
Vastlopende hersteloperatie toeslagenschandaal. |
|
Pieter Grinwis (CU), Don Ceder (CU) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Kent u de berichten «Hersteloperatie van schade in toeslagenaffaire loopt vast» en «Wanorde bij fiscus door terugbetaling» in Trouw?1 Wat is uw reactie daarop? Bent u zelf van mening dat de hersteloperatie vastloopt? Is er sprake van wanorde?
Ik ben bekend met deze berichten. In de artikelen wordt aangegeven dat er sprake is van een hoge werkdruk bij onze werknemers en dat de deadline van 1 mei waarschijnlijk niet gehaald zou worden. Het klopt dat er sprake van een hoge werkdruk bij de medewerkers van UHT, de afgelopen tijd hebben zij onverminderd hard gewerkt en grote inspanningen verricht om de gedupeerde ouders te compenseren. Hierdoor is het gelukt om alle ouders die zich voor 15 februari gemeld hebben ook voor 1 mei met een lichte toets te bekijken en indien kon worden vastgesteld dat zij gedupeerd zijn uit te betalen (met uitzondering van de ouders die we niet konden bereiken). Daarnaast is het ook gelukt om tijdens deze periode te werken aan het uitvoeren van integrale beoordelingen. Ik deel de opvatting dat de hersteloperatie vastloopt dan ook niet.
Ik besef wel dat dit veel heeft gevraagd, en nog steeds vraagt, van de medewerkers, juist vanwege hun enorme betrokkenheid. Het verloop onder medewerkers is, met gemiddeld 2% per maand, niet uitzonderlijk hoog in vergelijking met vergelijkbare organisaties. Het verloop in de maanden februari en maart van dit jaar lag wel hoger (3,8% en 7,5%) wat voor een groot deel te verklaren doordat detacheringen van medewerkers vanuit diverse onderdelen binnen de Belastingdienst aflopen en het aflopen van contracten met externe partijen. UHT is continu bezig met het werven van nieuwe medewerkers. Tegelijk melden zich ook nieuwe medewerkers vanuit de Belastingdienst en elders binnen de overheid die met volle overtuiging de gedupeerde ouders willen helpen. Zij gaan de komende periode met volle overtuiging door met het bieden van erkenning en compensatie aan gedupeerde ouders.
In de afwijzingsbrief van de Belastingdienst naar aanleiding van de lichte toets wordt aangegeven: «Pas als we u hebben gesproken sturen wij u een besluit. U kunt bezwaar maken tegen dat besluit. Op dit moment is dat nog niet nodig. Uw herbeoordeling is namelijk nog niet klaar. Voor meer informatie over het maken van bezwaar kijk op toeslagen.nl/bezwaar-herstel. Of bel het Serviceteam»; waarom staat er in de beschikking naar aanleiding van de lichte toets geen bezwaarclausule, zoals dat voor andere beschikkingen van de Belastingdienst wel geldt? Waarom wordt de beslissing niet gemotiveerd, zodat de burger weet waarom hij niet op dit moment in aanmerking komt? Wat betekent dit volgens u voor de juridische houdbaarheid en de rechtspositie van gedupeerde ouders? Deelt u de opvatting dat het uiteindelijk niet aan de Belastingdienst of afdeling toeslagen is om te beoordelen of bezwaar nodig is maar aan de burger zelf? En dat het de facto wegschrijven van de bezwaarmogelijkheid derhalve niet kies is?
In de brief die ik bij deze beantwoording meestuur ga ik uitgebreid in op de dilemma’s die speelden bij de groep waar in de lichte toets geen aanwijzingen voor herstel werden gevonden. En op welke manieren gestreefd is naar een zo zorgvuldig mogelijk proces voor alle ouders.
In mijn brief van 30 april jl.2 heb ik uw Kamer aangegeven dat ouders niet in bezwaar hoeven te gaan tegen de brief over de lichte toets, omdat het geen definitieve beslissing is. Het is heel nadrukkelijk een tussenstand waarin we melden dat we nu geen reden zien voor uitbetaling van de Catshuisregeling, maar dit graag in een integrale beoordeling, samen met de ouder, in meer detail willen bekijken. Ouders komen automatisch in aanmerking voor deze integrale beoordeling; ze hoeven zich hier niet apart of opnieuw voor aan te melden. Bij deze integrale beoordeling komen ze ook nog steeds volledig in aanmerking voor de uitbetaling van tenminste 30.000 euro. Ook heb ik in mijn brief aangegeven dat als ouders wel bezwaar willen maken deze mogelijkheid er voor hen is. Dan wordt opnieuw bekeken of de lichte toets in hun situatie zorgvuldig is uitgevoerd.
In de brief aan de ouders stond initieel geen rechtsmiddelverwijzing (een verwijzing naar de mogelijkheid van bezwaar) opgenomen, maar werd wel aangegeven waar op de website van UHT meer informatie over bezwaar is te vinden. De reden hiervoor was dat we wilden voorkomen dat ouders onterecht in de veronderstelling zouden verkeren dat een formeel bezwaar noodzakelijk zou zijn voor een vervolg, de integrale beoordeling.
Vanuit de vaktechnische lijn is geconcludeerd dat de brief aan de ouders naar aanleiding van de lichte toets door een burger kan worden opgevat als een voor bezwaar vatbaar besluit waardoor een rechtsmiddelverwijzing vereist is. Als gevolg van deze conclusie is in de brief een verwijzing naar de website van UHT opgenomen waar meer informatie over bezwaar is opgenomen. De vaktechnische en ambtelijke adviezen die ten grondslag lagen aan het besluit vindt u in de bijlage3. U ziet in deze bijlage ook dat in de weken voorafgaand aan deze keuze steeds meer inzichten op tafel kwamen, bijvoorbeeld rondom de vraag of de brief voor bezwaar vatbaar was. Gedurende dit hele proces is mijn streven geweest om tot een uitkomst te komen die zo veel mogelijk recht zou doen aan de situatie van de ouders in kwestie.
Zoals besproken met uw Kamer in het debat op 29 april zou ik nagaan waar de brief verwarring oplevert bij ouders en hier nu en in toekomstige communicatie rekening mee houden. Naar aanleiding hiervan is de brief aangepast en is de volledige rechtsmiddelverwijzing wel opgenomen.
Om ervoor te zorgen dat UHT iedereen voor 1 mei kon informeren over de uitkomst van de lichte toets is gekozen voor een uniforme en geen persoonlijke brief. Bij een integrale beoordeling en in geval van bezwaar tegen de uitkomst van de lichte toets zal dit uiteraard wel het geval zijn.
Ouders met vragen kunnen altijd bellen met ons Serviceteam, en we hebben ook een speciaal nazorgteam ingericht. Dit team staat sinds 1 mei klaar om ouders die vragen hebben te helpen, en heeft ook het mandaat om in geval van aanvullende informatie vanuit de ouder waar nodig de uitkomst van de lichte toets te herzien. Over de werkzaamheden en voortgang van dit nazorgteam vindt u ook meer informatie in de brief bij deze beantwoording.
Is de afwijzing in de brief naar aanleiding van de lichte toets wel of niet een juridisch besluit in de zin van de Awb? Bent u van mening dat de kwalificatie in de brief dat dit geen (bestuursrechtelijk) besluit is onterecht is en burgers hiermee onjuist zijn geïnformeerd? Kunt u met uw antwoord de ambtelijke, dan wel vaktechnische adviezen meesturen welke u ontvangen hebt bij het vorm geven van deze brief aan de ouders?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zet u erop in de communicatie richting ouders naar aanleiding van het besluit na de lichte toets te verbeteren en duidelijker te zijn over de motivatie van eventuele afwijzing, de mogelijkheid van bezwaar en de verwachte afhandelingstermijn?
Via de integrale beoordeling en het persoonlijke contact met de ouder zullen de medewerkers van UHT steeds de individuele situatie van de ouder bekijken, zodat we er zeker van zijn dat iedere ouder het herstel krijgt waar hij/zij recht op heeft. In de tussentijd kunnen het Serviceteam of het nazorgteam antwoorden geven op vragen van ouders waarom ze nu geen € 30.000 ontvangen.
Naar aanleiding van de signalen dat er verwarring is ontstaan over de brief met de uitkomst van de lichte toets is deze aangepast met een rechtsmiddelenverwijzing.
Zoals aangegeven in het debat met uw Kamer op 29 april jl. is UHT erop gericht om brieven aan ouders zo leesbaar mogelijk te maken door het Ouderpanel en de Stichting Lezen en Schrijven mee te laten kijken. Daarnaast is de website toeslagen.nl/herstel voortdurend in ontwikkeling, om in de informatiebehoefte van ouders te (blijven) voorzien. Ook draagt de actuele communicatie op Facebook bij aan proactieve en actuele communicatie met ouders. Hier vindt de ouder bijna dagelijks updates. Dit neemt niet weg dat er altijd verbeterpunten zijn of gaandeweg het proces punten naar boven komen die extra aandacht vergen. We blijven dan ook voortdurend inzetten op communicatie richting ouders die begrijpelijk is en die niet tot nieuwe vermijdbare vragen leidt.
Bent u van mening dat de Catshuisregeling inherent in zich heeft dat de snelheid ten koste gaat van de zorgvuldigheid in de uitvoering? Ergo, dat deze regeling per definitie onzorgvuldig is? Hoe zet u erop in om de onzorgvuldigheid in de uitvoering weg te nemen? Is de Catshuisregeling uitgekristalliseerd als het gaat om de toepassing? Is het niet verstandiger om voor de ouders die zich na 15 februari jl. hebben gemeld gelijk over te gaan tot een integrale beoordeling? Hoe lang zou dat gaan duren?
In de vijfde Voortgangsrapportage4 en in mijn brieven van 8 februari5 en 25 maart6 heb ik aangegeven dat het mijn hoogste prioriteit is om alle gedupeerde ouders zo snel mogelijk te helpen. Het kiezen tussen snelheid en het integraal helpen van de ouders is een lastig dilemma. Ik ben er echter van overtuigd dat om ouders echt verder te helpen de zorgvuldige integrale beoordeling van belang is. Bij deze integrale beoordeling staat het verhaal van de ouder voorop en wordt in detail gekeken naar de situatie van de ouder. Omdat in de loop van 2020 bleek dat het doorlopen van een goed proces met ouders tijd kost – en het deze tijd ook meer dan waard is – is eind 2020 besloten tot de «Catshuisregeling». Alle ouders die gedupeerd zijn door problemen met de kinderopvangtoeslag ontvangen sowieso 30.000 euro. De betaling van de 30.000 euro is geen vervanging van de integrale beoordeling – de ouders kunnen immers recht hebben op meer dan 30.000 euro – maar zorgt dat zij al sneller een eerste bedrag op hun rekening kunnen hebben en in aanmerking komen voor de schuldenaanpak. Via deze regeling en deadline heeft UHT nu veel gedupeerden in een paar maanden tijd kunnen uitbetalen. Daarnaast zetten we de lichte toets voort voor ouders die zich na 15 februari gemeld hebben en hebben we een deel van deze ouders reeds uitbetaald. Zie voor de voortgang van behandeling van deze ouders met de lichte toets de brief die ik meestuur bij het beantwoorden van deze vragen. Door de inzet van een meer-ogenprincipe en het eventueel bellen van de ouders, met daarnaast ook nog steekproeven, ben ik ervan overtuigd dat we een goede balans hebben tussen zorgvuldigheid en snelheid in de uitvoering. Uit steekproeven op groepen ouders waarbij met de lichte toets recht op herstel is vastgesteld blijkt slechts een zeer beperkt percentage toch geen recht te hebben op herstel (2–5%).
Alle ouders die zich voor 15 februari gemeld hebben zijn voor 1 mei met een lichte toets bekeken en waar mogelijk uitbetaald. De ouders waarbij nog geen aanwijzing is gevonden dat ze in aanmerking komen voor de € 30.000 komen mogelijk nog in aanmerking voor compensatie na de integrale beoordeling.
Voor alle ouders de zich na 15 februari hebben gemeld, geldt dat ze binnen 6 maanden na aanmelding worden beoordeeld via de lichte toets. Op basis van de lichte toets zal worden bekeken of zij in aanmerking komen voor het forfaitaire bedrag van € 30.000. Vervolgens volgt een integrale beoordeling, tenzij een ouder hier expliciet van afziet. Wanneer voor de ouders die zich na 15 februari jl. hebben gemeld gelijk zou worden overgegaan tot een integrale beoordeling dan zou het voor hen voor langer duren voordat voor hen duidelijk is of zij gedupeerd zijn; ze moeten dan langer wachten op deze erkenning, de uitbetaling van € 30.000 en op bijkomende effecten zoals aanspraak op brede hulp en de schuldenaanpak. Dat vind ik ongewenst.
Bent u bereid de ouders die zich voor 15 februari 2021 hebben aangemeld voor de Catshuisregeling en een afwijzing hebben ontvangen na de lichte toets als eerste integraal te laten beoordelen met het oog op hun mogelijk benarde schuldenpositie en daarmee het principe first-in-first-out gedeeltelijk los te laten? En als u daartoe niet bereid bent, hoe voorkomt u dat het nodeloos lang duurt voordat de ouders die – mogelijk ten onrechte – een afwijzing hebben gekregen moeten wachten op de integrale beoordeling en het daarbij behorende besluit.
Nogmaals wil ik graag benadrukken dat bij de ouders die zich voor 15 februari 2021 hebben aangemeld en waar nog geen reden is gevonden dat ze in aanmerking komen voor de € 30.000 geen sprake is van een afwijzing. Iedere ouder die dat wenst, krijgt een integrale beoordeling waarin zorgvuldig wordt beoordeeld of er recht is op compensatie. Via deze integrale beoordeling en het contact met de ouder zullen we de individuele situatie bekijken zodat iedereen het herstel krijgt waar hij/zij recht op heeft. In de brief bij deze beantwoording ga ik in detail in op de aanpak rondom de lichte toets, en de dilemma’s die daarbij speelden.
We hebben steeds de belofte aan de ouders gedaan dat wij, behalve in acute probleemsituaties, werken op basis van aanmelddatum. Ik ben er nog steeds van overtuigd dat dit de meest faire aanpak is. Wanneer deze werkwijze wordt losgelaten kan dit namelijk leiden tot de situatie dat ouders die zich in 2019 gemeld hebben en waarschijnlijk recht hebben op meer dan € 30.000 ook later worden behandeld. De ongeveer 15.000 ouders bij wie reeds recht is vastgesteld, en die in veel gevallen al heel lang wachten op een integrale beoordeling, zouden dan allemaal later aan de beurt komen dan de ongeveer 10.000 ouders bij wie geen recht is vastgesteld. In plaats hiervan zijn meerdere waarborgen ingebouwd – in de lichte toets, en daarna – waarmee ouders die twijfels hebben bij de uitkomst snel bij UHT terecht kunnen. Deze waarborgen worden uitgebreid beschreven in de brief bij deze beantwoording.
Daarnaast blijft gelden dat ouders die in acute problemen zitten zich kunnen melden bij het serviceteam. Deze ouders worden dan zo snel mogelijk geholpen middels een versnelling in de behandeling of een andere maatwerkoplossing.
Bent u bereid om de afgewezen ouders die ook na een integrale beoordeling niet in aanmerking lijken te komen zo nodig te begeleiden richting schuldhulpverlening en specifiek een minnelijke regeling dan wel een schuldsanering?
Ook na de integrale beoordeling zullen er ouders zijn die niet in aanmerking komen voor compensatie. Dit zullen onder andere ouders zijn die in enig toeslagjaar wel geconfronteerd zijn met een terugvordering, maar waarvan die terugvordering volgt uit het systeem van de kinderopvangtoeslag. Dit zullen bijvoorbeeld ouders betreffen die geld hebben moeten terugbetalen omdat zij een hoger voorschot hebben ontvangen dan zij op basis van hun feitelijk inkomen of opvanguren hadden moeten ontvangen. Ik ben mij er terdege van bewust dat een terugvordering door wijziging van uren of inkomen zeer vervelend is voor ouders en flinke financiële problemen kan opleveren. Deze ouders kunnen zich altijd melden bij de gemeente die ze kan helpen met hun schuldproblemen. Vanuit UHT zullen we ouders waar nodig en gewenst ook actief in contact brengen met hun gemeente. Zoals ook in de kabinetsreactie op de POK aangekondigd houden we ook de invorderingsstrategie van de Belastingdienst en Toeslagen in brede zin tegen het licht, in het bijzonder voor mensen die langdurig te maken hebben met hoge schulden.7 We kijken daarbij zowel naar regelgeving als naar verbeteringen in de uitvoering.
Is het correct dat na 1 mei a.s. het moratorium verloopt dat op dit moment in het leven geroepen is? Heeft u de gevolgen van dit aflopen in kaart gebracht voor de getroffen burgers? Hoe voorkomt u dat met het verlopen van het moratorium voor schuldeisers op 1 mei deze eisers meteen weer zullen aankloppen bij ouders die vooralsnog zijn afgewezen na de lichte toets en in afwachting zijn van de integrale beoordeling? Bent u bereid het moratorium in ieder geval voor de ouders die na de lichte toets een afwijzing hebben ontvangen te verlengen tot het moment dat zij een definitief besluit hebben ontvangen?
Allereerst wil ik graag opmerken dat UHT iedereen die recht heeft op de Catshuisregeling en zich voor 15 februari heeft gemeld reeds via de lichte toets heeft beoordeeld. In mijn brief van 30 april jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik ernaar streef om alle gedupeerde ouders met schulden te helpen en een nieuwe start te bieden. Zodra bij hen is vastgesteld dat ze in aanmerking komen voor herstel en daarmee minimaal € 30.000, gaat het moratorium (de pauzeknop) vanaf het moment van uitbetaling met één jaar in.
Voor ouders waarbij wij na de lichte toets op dit moment geen aanwijzingen hebben gevonden dat zij in aanmerking komen voor herstel verviel het moratorium na 1 mei. Ook voor deze ouders geldt dat hun dossier integraal beoordeeld zal worden. Publieke schulden worden niet geïnd tot de integrale beoordeling is afgerond. Als bij de integrale beoordeling blijkt dat iemand alsnog recht heeft op (minimaal) € 30.000, dan zal het moratorium vanaf het moment van uitbetaling voor de periode van een jaar van toepassing zijn. Er zijn dus mogelijk ouders waarbij het moratorium na 1 mei afliep en na vaststellen van recht bij de integrale beoordeling op het moment van uitbetaling weer van kracht wordt.
Vanuit haar rol als schuldeiser heeft de overheid besloten om gedurende de periode dat ouders in afwachting zijn van hun integrale beoordeling geen publieke schulden te innen of te verrekenen. Er zijn echter twee redenen die het verlengen van de pauzeknop bij private schulden minder wenselijk maken. Op de eerste plaats is de kans aanwezig dat de private schulden zullen oplopen voor ouders die uiteindelijk geen recht blijken te hebben. Schuldeisers weten namelijk niet wie de gedupeerde zijn en kunnen gedurende het moratorium zo onverhoopt nog wel verhogingen en kosten in rekening brengen. Verlenging van het moratorium zou de schuldenproblematiek van deze ouders vergroten en dat is onwenselijk. Daarnaast wil ik ook zorgvuldig omgaan met de rechten van schuldeisers. Dit zijn niet alleen grote partijen, het gaat ook over de aannemer die wacht op zijn of haar geld of iemand die wacht op een uitstaande alimentatieschuld. Het moratorium is voor hen alleen een goede regeling als zij op een later moment, via de schuldenregeling, hun schulden vergoed krijgen. Echter, bij de groep waar nu het moratorium voor afloopt zijn er op dit moment geen aanwijzingen gevonden voor recht op herstel en dus ook niet voor het recht op een schuldenaanpak. Gezien het bovenstaande ben ik terughoudend met het verlengen van het moratorium. Omdat de datum van 1 mei bij het moratorium wettelijk is vastgelegd, zoals opgenomen in het amendement Lodders/van Weyenberg, is voor het formeel verlengen van de afkoelingsperiode, wegens de rechten van de schuldeisers, bovendien een wetswijziging nodig.
Om te voorkomen dat de kleine groep die toch gedupeerd blijkt te zijn (en schulden heeft) hiervan hinder ondervindt heb ik, zoals vermeld, met publieke schuldeisers afspraken gemaakt over het verlengen van de schuldenpauze tot het moment dat er duidelijkheid is vanuit een integrale beoordeling. Deze verlenging volgt dus niet uit een wetswijzing, maar is gebaseerd op een afspraak die in principe met elke schuldeiser gemaakt dient te worden. Door afspraken te maken over bijvoorbeeld rentematiging, zal het verder oplopen van schulden bij publieke partijen beperkt blijven. Bij private partijen kunnen vergelijkbare afspraken niet gemaakt worden. Wel maken wij afspraken met de deurwaarders over de wijze waarom de invorderingen herstart zullen worden en kunnen ouders in alle gevallen contact opnemen met ons serviceteam. Wanneer er zich onwenselijke situaties voordoen zullen we een gesprek opstarten tussen de deurwaarders en de herstelorganisatie. In situaties waarin achteraf blijkt dat een ouder tóch recht heeft en er hebben invorderingen plaatsgevonden dan zullen we dat oplossen. Dit zullen we laten we meelopen in de schuldenoplossing. Ik verwijs ook naar de brief waarbij deze Kamervragen zijn gevoegd.
Hoe vaak en voor welke periodes kan het moratorium verlengd worden? En wat betekent dit voor de juridische houdbaarheid van het moratorium?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom is ervoor gekozen om – met het oog op de tijd – ouders de mogelijkheid te bieden om geen aanspraak te doen op integrale beoordeling, zoals u in de Voortgangsrapportage aangeeft? Hoe waarborgt u dat de ouders deze keuze kunnen overzien en een goede inschatting kunnen maken?
Wij willen ouders op geen enkele manier ontmoedigen om een integrale beoordeling te vragen. Zonder expliciete intrekking van het verzoek van de ouder is de standaard werkwijze dat UHT elke individuele aanmelding volledig integraal zal beoordelen. We weten echter ook dat er ouders zijn die aangeven dat zij met de 30.000 euro echt geholpen zijn en daarnaast geen aanvullende hulp nodig hebben. Hen willen we uiteraard de mogelijkheid bieden om na uitbetaling van 30.000 euro af te zien van een verdere integrale beoordeling. De keuze is volledig aan hen. Zij kunnen hierbij altijd nader advies vragen, bijvoorbeeld via de regeling voor gratis juridische bijstand.
Deelt u de conclusie dat het voor (mogelijk) gedupeerde ouders bijna onmogelijk is zich te verweren wanneer zij hun dossier niet of erg laat ontvangen wanneer zij afgewezen worden na de lichte toets?
Nee, die conclusie deel ik niet. Alle ouders krijgen na de lichte toets een zorgvuldige integrale beoordeling. De integrale beoordeling start altijd met het verhaal van de ouder. Alle, voor de beoordeling, relevante documenten uit het dossier worden met de ouder gedeeld en besproken. Waar nodig kan dit worden aangevuld met aanvullende documenten. Uitgangspunt is en blijft dat in geval van twijfel bij de beoordeling van documenten van een ouder of er recht op compensatie bestaat, de beslissing uitvalt in het voordeel van de ouder.
Krijgt elke ouder die zijn of haar dossier wil hebben dat dossier? Hoe zet u erop in om de duur van het opvragen van de dossiers door ouders (115 uur) te verkorten? Krijgen ouders een volledig dossier of een aangepast dossier?
Zoals in antwoord 11 aangegeven, wordt de ouder in staat gesteld alle, voor de beoordeling relevante documenten, in te zien. Elke ouder die daarom verzoekt kan los daarvan zijn of haar volledige dossier krijgen. Dit volledige dossier bevat alle over de ouder bekende informatie bij Toeslagen, en ziet daarmee ook op jaren en/of toeslagen die geen rol spelen bij de beoordeling in het kader van de hersteloperatie.
Het kost inderdaad veel tijd om op een zorgvuldige wijze volledige dossiers en samenvattingen op te leveren. Ook na de procesoptimalisatie, waarover ik in de 5e VGR heb bericht, kost het gemiddeld circa 115 uur per dossier. Dossiers zijn opgebouwd uit vaak honderden documenten (en in totaal soms duizenden pagina’s) die herbenoemd moeten worden en op de juiste volgorde geplaatst. Om te voldoen aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) worden persoonsgegevens van andere personen dan de ouder geanonimiseerd. Dit gaat bijvoorbeeld over namen, user ID, en telefoonnummers van Belastingdienstmedewerkers, BSN-nummers van familieleden van de aanvrager, persoonsgegevens van ex-toeslagenpartners, en persoonlijke gegevens van gastouders. Het is een zeer tijdrovend proces om dit voor gehele dossiers handmatig uit te voeren. Ook worden meerdere controles op de dossiers uitgevoerd door ervaren medewerkers met expertise op het gebied van gegevensdeling. Hierbij werken wij altijd met het uitgangspunt om zo transparant mogelijk te zijn, mede gezien de lessen uit het verleden.
Op dit moment verkorten we de wachttijd door op te schalen in capaciteit. Extra medewerkers worden geworven en opgeleid. In de brief die meegestuurd is met deze beantwoording vindt u de meest actuele status van de oplevering van dossiers.
Hoe anticipeert u op de mogelijkheid dat door de onzorgvuldigheid en problemen in de uitvoering de groep ouders die onterecht deze € 30.000 (zullen) ontvangen te groot wordt? Of op het feit dat ouders twee keer dat bedrag ontvangen, omdat ze sinds hen onrecht is aangedaan, gescheiden zijn?
Zoals ik in mijn brieven van 8 februari8, 25 maart9 en 30 april10 heb aangegeven zullen er ook betalingen plaatsvinden aan mensen die in werkelijkheid geen recht hebben op de forfaitaire € 30.000. Dit zijn naar verwachting betalingen die als onrechtmatig zullen worden aangemerkt door de Auditdienst Rijk bij de controle van het jaarverslag van het Ministerie van Financiën. Op basis van een steekproefmethode wordt het risico op (achteraf) onterechte uitbetalingen geschat op 2–5%. Ik acht het belang van zo snel mogelijk zo veel mogelijk gedupeerden het herstel bieden waar ze recht op hebben echter groter dan het volledig voorkomen van onrechtmatige betalingen. Door de inzet van extra data-analyse en handmatige toetsen zet ik zoveel als mogelijk in op voorkomen van onrechtmatige betalingen.
De positie van de (ex-)toeslagpartner heeft ook mijn aandacht. In het Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling, gepubliceerd op 19 maart jl., is aangegeven dat het herstelbedrag van ten minste € 30.000 eenmalig wordt uitbetaald aan de ouder die de kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd. En dat de forfaitaire regeling is ontworpen vanuit het uitgangspunt dat een ouder en diens toeslagpartner in de jaren waarover herstel plaatsvindt, samen één keer voor het bedrag in aanmerking komen. Naar aanleiding van vragen vanuit ouders, de Commissie Werkelijke Schade en de Kamer over (ex-) toeslagpartners wordt verkend of de positie van (ex-) toeslagpartners hiermee voldoende gewaarborgd is, of dat nog een andere vorm van hulp en/of herstel nodig. De uitkomsten hiervan zal ik bij de zevende Voortgangsrapportage, in de vorm van een concreet voorstel, aan uw Kamer voorleggen.
Worden de beslissingen van de commissie werkelijke schade openbaar? Hoe denkt u over het idee om schade-experts, in om te beginnen bijvoorbeeld 100 dossiers, mee te laten lopen om inzicht te krijgen in hoe burgers schade financieel moeten vertalen?
In de zesde Voortgangsrapportage11 heb ik de Kamer geïnformeerd over de adviezen die de Commissie Werkelijke Schade tot dan toe had gegeven. Dit betroffen toen twaalf adviezen die allemaal door UHT zijn overgenomen. Ik heb daarbij aangegeven dat het aantal toen nog te gering was om er al een rode draad uit te kunnen halen en dat ik de Kamer in de volgende Voortgangsrapportage met meer geaggregeerde informatie kan informeren. Daarnaast heb ik in reactie op schriftelijke vragen van het lid Leijten aangegeven dat de individuele adviezen niet kunnen worden gedeeld met de Kamer vanwege de persoonlijke aard van de adviezen.12 De Commissie Werkelijke Schade werkt verder onafhankelijk en heeft een eigen werkwijze en daarin wordt momenteel geen gebruik gemaakt van extra schade-experts. Wel zijn wij constant in gesprek met de Commissie voor het bieden van eventuele ondersteuning zodat zij hun werkzaamheden goed kunnen uitoefenen. We zullen het idee om schade-experts mee te laten lopen meenemen in deze gesprekken.
Hoe beziet u de bevindingen, zoals opgetekend in Trouw, over het vertrek van meerdere persoonlijke zaakbehandelaars en juristen – vaak juist bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) begonnen vanuit een intrinsieke motivatie om het ongekende onrecht te herstellen – vanwege uiteenlopende redenen als werkdruk, juridische bezwaren, gebrek aan ruimte voor eigen initiatief en professionaliteit en de vele bureaucratische lagen die per definitie doorlopen moeten worden? Hoe zet u erop in om dit in de toekomst te voorkomen? Hoe voorkomt u overbodige bureaucratie bij de UHT? Bent u van mening dat de uitvoeringscapaciteit momenteel voldoende is? Wat moet gedaan worden om de uitvoeringscapaciteit voldoende te maken?
Ik beaam dat de medewerkers van UHT vaak onder grote druk en in hoog tempo moeten presteren. Er wordt veel van hen gevraagd, de contacten met gedupeerde ouders zijn intensief en soms emotioneel. Zoals in de beantwoording van vraag 1 aangegeven is er verloop zichtbaar van circa 2% per maand. Het verloop is voor een deel te verklaren doordat detacheringen van medewerkers vanuit andere onderdelen binnen de Belastingdienst aflopen en deels door het aflopen van contracten met externe partijen. UHT is in februari en maart volop bezig geweest met de verdere bemensing van de herstelteams en beoordelingsteams om ouders snel en efficiënt van dienst te kunnen zijn. Ook de werkzaamheden voor de € 30.000-regeling noopten ertoe dat uitbreiding van het aantal medewerkers noodzakelijk was. Dat heeft er uiteindelijk toe geleid dat UHT is uitgebreid met 156 persoonlijk zaakbehandelaars, waarvan er 90 specifiek ingezet worden op de € 30.000-regeling en een deel van de medewerkers vrijgekomen vacatures heeft ingevuld bij UHT. Ook zijn er 15 beoordelaars en 13 medewerkers brede hulpverlening; nieuwe teamleiders en ondersteunende stafmedewerkers aangenomen. Het bezwarenteam is met 15 personen uitgebreid. Daarnaast werkt UHT continu aan het verbeteren van werkprocessen om medewerkers beter hun werk te kunnen laten doen.
Bent u – met het oog op de toenemende problemen in de uitvoering van het compenseren van gedupeerde ouders, zoals blijkt uit het artikel van Trouw – bereid om mee te werken aan een onafhankelijk onderzoek naar of een apart en onafhankelijk gremium dat verantwoordelijk is voor de compensatie haalbaar en passend zou zijn, aangezien met een dergelijk onderzoek waarbij grote ruimte is voor ouders en vertegenwoordigers de haalbaarheid en wenselijkheid vanuit de ouders om tot echte schadeloosstelling en duurzame ondersteuning aan al deze ouders te komen nader in beeld kan worden gebracht?
Over het herstel van ouders die door het stopzetten en/of terugbetalen van kinderopvangtoeslag in de problemen zitten of zaten is het afgelopen jaar veelvuldig gesproken in de vorige samenstelling van de Kamer. Het resultaat hiervan is een «hersteloperatie» waarbij recht doen aan gedupeerden en erkenning van wat er mis is gegaan voorop staat. Alles er is op gericht om hen hiervoor te compenseren, hun de kans te bieden op een nieuwe start met een schone lei, en te werken aan herstel van vertrouwen.
Naast de financiële regeling is in het gesprek met de Kamer ook veel aandacht gegaan naar het proces dat nodig is om ouders herstel te bieden en bij te dragen aan herstel van vertrouwen. Een belangrijk element hierbij is dat het verhaal van de ouder centraal staat. De beoordeling is ruimhartig, waarbij niet gezocht hoeft te worden naar «het laatste stukje bewijs» als een ouder een plausibel verhaal heeft, en waarbij altijd gezocht wordt naar de meest ruime regeling waar een ouder voor in aanmerking komt. Daarnaast zijn om te voorkomen dat ouders bij twijfel over de beoordeling direct aangewezen zijn op een juridisch traject verschillende onafhankelijke commissies ingesteld, die op verschillende momenten mee kijken met de uitvoering en beoordeling. Zoals ik uw Kamer medio 2020 heb toegezegd laat ik de hersteloperatie periodiek doorlichten om de kwaliteit van de processen en producten in beeld te brengen. Momenteel loopt weer een nieuwe doorlichting. De resultaten daarvan verwacht ik bij de 7e VGR met uw Kamer te kunnen delen. Tegen de achtergrond van dit met waarborgen omklede proces acht ik onderzoek naar een apart en onafhankelijk gremium dat verantwoordelijk is voor de compensatie dan ook niet opportuun.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden ruim voor het geplande commissiedebat over de Hersteloperatie kinderopvangtoeslag van 27 mei a.s.?
Ja.
Belastingontwijking door Uber |
|
Mahir Alkaya |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Een goedkoop ritje: Hoe Uber met Nederlandse bv’s wereldwijd belastingen ontwijkt»?1
In het bericht worden de resultaten beschreven van een onderzoek van het Centre for International Corporate Tax Accountability and Research (CICTAR) naar de belastingafdracht van het bedrijf Uber.
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
Dit neemt niet weg dat de aanpak van belastingontwijking een speerpunt is van dit kabinet. Het internationaal georiënteerde belastingstelsel van Nederland, passend bij onze open economie, is namelijk onbedoeld aantrekkelijk geworden voor structuren waarmee belasting wordt ontweken. De afgelopen jaren heeft het kabinet verschillende maatregelen tegen belastingontwijking genomen die reeds in werking zijn getreden of binnen afzienbare tijd in werking zullen treden. Het kabinet wil de strijd tegen belastingontwijking en -ontduiking voortvarend voortzetten. Om te voorkomen dat Nederland nog langer wordt gebruikt als toegangspoort naar laagbelastende jurisdicties en om het risico van belastingontwijking door het verschuiven van de (Nederlandse) belastinggrondslag naar laagbelastende jurisdicties te verkleinen, is vanaf het begin van dit jaar een conditionele bronbelasting op renten en royalty’s in werking getreden. Daarnaast heeft het kabinet aangekondigd per 2024 aanvullende maatregelen te nemen tegen dividendstromen naar laagbelastende jurisdicties.
Daarnaast draagt dit kabinet bij aan een evenwichtigere belastingheffing van multinationals. De aanbevelingen van de Adviescommissie belastingheffing van multinationals (de Adviescommissie) bevatten in dat kader een aantal belangrijke aanknopingspunten voor een robuuster stelsel van belastingheffing van multinationals.2 Het kabinet heeft daarom meteen in het Belastingplan 2021 een belangrijke maatregel van de Adviescommissie omgezet in wetgeving. Met deze maatregel wordt – kort gezegd – vanaf 2023 de verliesverrekening beperkt in de vennootschapsbelasting. De tweede maatregel die het kabinet treft naar aanleiding van het advies van de Adviescommissie betreft een aanpassing in de gevolgen van de toepassing van het zogenoemde «arm’s-lengthbeginsel». Tot slot heeft het kabinet in februari 2021 als vervolg op de Adviescommissie een commissie ingesteld om onderzoek te doen naar doorstroomvennootschappen (zie ook het antwoord op vraag 3).
Bovendien steunt Nederland internationale initiatieven om tot een verdere gecoördineerde aanpak van belastingontwijking te komen. Zo draagt Nederland actief bij om tot internationale oplossingen te komen op het gebied van de winstbelasting. Gelukkig zijn er op dit vlak momenteel veel positieve ontwikkelingen. Binnen de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) wordt met Pijler 1 gewerkt aan modernisering van de internationale regels over belastbare aanwezigheid en winsttoerekening aan landen. Grote bedrijven die in een land geen fysieke aanwezigheid hebben, maar er wel veel omzet halen, kunnen dan ook worden belast in het land waar de omzet wordt behaald. Met Pijler 2 worden daarnaast stappen gezet om internationale afspraken te maken om een minimumniveau van belastingheffing te waarborgen. Ook de Europese Commissie heeft recent aangekondigd voortvarend aan de slag te gaan met de uitkomsten van de OESO op dit punt. Het kabinet is blij met deze ontwikkelingen en draagt hier actief aan bij.
Wat vindt u ervan dat Nederland nog altijd een draaideur is voor enorme geldstromen, vanwege het feit dat hierdoor belasting elders kan worden ontlopen?
Het kabinet heeft de afgelopen jaren verschillende maatregelen tegen belastingontwijking genomen. Sommige maatregelen zijn pas recentelijk in werking getreden. De conditionele bronbelasting op renten en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties is bijvoorbeeld vanaf 1 januari van dit jaar in werking getreden. Hierdoor zijn de effecten van de maatregel nog niet zichtbaar. Daarnaast is de aanpak van het kabinet nog niet afgerond. Om belastingontwijking verder aan te pakken heeft het kabinet nadere maatregelen aangekondigd. Zo heeft het kabinet een wetsvoorstel ingediend om per 2024 aanvullende maatregelen te nemen tegen dividendstromen naar laagbelastende jurisdicties. Tot slot kan internationale belastingontwijking alleen effectief worden aangepakt op internationaal niveau. Daarom draagt Nederland actief bij om in internationaal verband tot oplossingen te komen op het gebied van winstbelastingen.
Het kabinet vindt het van groot belang om in kaart te brengen of de maatregelen tegen belastingontwijking ook daadwerkelijk effect sorteren. In de Kamerbrief over het monitoren van de effecten van de maatregelen tegen belastingontwijking beschrijft het kabinet hoe het van plan is de effecten van de verschillende maatregelen in kaart te brengen.3
Wat vindt u ervan wanneer bedrijven Nederland gebruiken als doorstroomparadijs waar, puur vanwege fiscale motieven, grote delen van hun wereldwijde omzet doorheen worden gesluisd – belastingvrij? Wat gaat u hiertegen doen?
Het kabinet erkent dat de internationale oriëntatie van het Nederlandse belastingstelsel gebruikt is voor structuren die belasting ontwijken. Tegelijkertijd is het kabinet al enige jaren bezig om belastingontwijking tegen te gaan. Sommige structuren konden gebruik maken van in Nederland gevestigde vennootschappen met slechts beperkte reële economische aanwezigheid in Nederland («doorstroomvennootschappen»). Het kabinet heeft daartegen al meerdere maatregelen genomen, zoals de introductie van een bronbelasting op renten en royalty’s en de implementatie van een antimisbruiktoets in Nederlandse belastingverdragen conform het Multilaterale Instrument. Het kabinet heeft daarnaast bij uw Kamer een wetsvoorstel ingediend om vanaf 2024 aanvullende maatregelen te nemen tegen dividendstromen die onder de huidige wetgeving binnen concernverband onbelast kunnen worden uitgekeerd aan lichamen die zijn gevestigd in laagbelastende jurisdicties.
Als vervolg op de Adviescommissie heeft het kabinet in februari 2021 een commissie ingesteld om onderzoek te doen naar doorstroomvennootschappen. De commissie is gevraagd welke fiscale en niet-fiscale beleidsopties er zijn om ongewenst gebruik van doorstroomvennootschappen te bestrijden. Het doel is dat de voorstellen van de commissie kunnen worden meegenomen in de volgende kabinetsperiode.
Waarom is er bij de invoering van de bronbelasting niets gedaan met de verschillende waarschuwingen dat deze weinig effect zouden sorteren zolang er slechts 25 landen onder vallen?2 Erkent u dat deze aanpak ervoor zorgt dat bedrijven kunnen doorgaan met het verschuiven van winsten door Nederland? Wanneer gaat u deze wetgeving aanscherpen?
Dit kabinet heeft grote stappen gezet om belastingontwijking tegen te gaan. Een belangrijk onderdeel hiervan is de invoering van de Wet bronbelasting 2021. Per 1 januari van dit jaar zijn renten- en royaltybetalingen naar zogenoemde laagbelastende en niet-coöperatieve landen onderworpen aan een bronbelasting van 25%. Recentelijk heeft het kabinet een wetsvoorstel ingediend om ook de dividendstromen naar deze landen tegen 25% te belasten. Laagbelastende landen zijn landen die minder dan 9% winstbelasting heffen en niet-coöperatieve landen zijn landen die door de Europese Unie als zodanig zijn aangemerkt. Dit zijn onder andere de Bahama’s, Bermuda en de Kaaimaneilanden. Maar ook Panama is vanaf begin dit jaar in de lijst opgenomen. Het gaat om een uitgaande stroom (renten, royalty’s en dividenden) van in totaal € 37 miljard (cijfers 2018). Het is de verwachting dat deze stroom op zal drogen of wordt verlegd. Indien en voor zover deze stromen blijven bestaan zullen deze zijn onderworpen aan een bronbelasting van 25%. Ik ben het dus niet eens met de suggestie dat de bronbelasting weinig effect zou sorteren. In de monitoringbrief is uitgelegd hoe het kabinet zal bijhouden of de bronbelasting effectief zal zijn.5 Daarbij monitor ik niet alleen of de stromen door de bronbelasting daadwerkelijk ophouden te bestaan, maar ook of verlegging plaatsvindt van stromen naar landen die tot de categorie offshore financial centers behoren. Met deze stappen voorkomt het kabinet dat Nederland nog langer wordt gebruik als toegangspoort naar belastingparadijzen. Ook verkleint de bronbelasting het risico van belastingontwijking door het verschuiven van de (Nederlandse) belastinggrondslag naar laagbelastende landen. Waar we kunnen, zetten we zelf stappen. Dit neemt niet weg dat belastingontwijking een wereldwijd probleem is dat internationaal het meest effectief kan worden aangepakt, zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat dergelijke winst- en verliesverschuiving volstrekt amoreel is en hard dient te worden aangepakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De aanpak van belastingontwijking is speerpunt van dit kabinet. Wanneer bedrijven door internationale ontwijkingstructuren de belastingheffing kunnen uitstellen of afstellen, dan worden de kosten van algemene voorzieningen afgewenteld op burgers en bedrijven die wel gewoon (op tijd) hun belasting betalen. Dat is onrechtvaardig, te meer omdat degenen die zich aan de belastingheffing onttrekken wel profijt hebben van met belastinggeld gefinancierde voorzieningen als een goede infrastructuur en hoogopgeleide werknemers.
Acht u de genoemde interne lening met een opslag van zes procent reëel? Is deze volgens u in overeenstemming met het «arm's length principle»?
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. In zijn algemeenheid geldt dat interne verrekenprijzen in overeenstemming moeten zijn met geldende wet- en regelgeving, dus ook met het «arm’s length principle» zoals opgenomen in artikel 8b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Of een interne lening binnen die kaders past is afhankelijk van de feiten en omstandigheden. Hierbij spelen bijvoorbeeld maximale leencapaciteit, kredietwaardigheid van de debiteur, looptijd van het instrument, aanwezigheid van zekerheden en eventuele garantstellingen een belangrijke rol. In de analyse wordt tevens betrokken onder welke condities een groep op de markt gelden aantrekt.
Kunt u uitsluiten dat de Belastingdienst akkoord gaat met interne verrekenprijzen die strijdig zijn met dit «arm's length principle» en dat zoiets dus nooit in een Advance Pricing Agreement (APA) terecht kan komen?
In een APA wordt door de Belastingdienst alleen binnen daarvoor geldende kaders van wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie zekerheid vooraf gegeven over de vaststelling van een zakelijke beloning of een methode voor de vaststelling van een zakelijke beloning voor grensoverschrijdende transacties (goederen en diensten) tussen gelieerde organisaties en bedrijven, of tussen onderdelen van eenzelfde organisatie of bedrijf. Bij het geven van zekerheid vooraf en bij de beoordeling achteraf (aan de hand van de ingediende aangifte) zijn dezelfde wettelijke kaders van toepassing, waaronder dus ook het «arm’s length principle» zoals opgenomen in artikel 8b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
Bent u bereid te laten onderzoeken of alle afspraken met dit bedrijf in overeenstemming zijn met de geldende regelgeving maar ook met de geest van de wet? Indien neen, waarom niet?
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. Dus ook niet over het al dan niet bestaan van afspraken met een belastingplichtige. In zijn algemeenheid merk ik op dat er regelmatig onderzoek plaatsvindt naar afgegeven rulings. Zo wordt sinds 2018 jaarlijks door een onafhankelijke commissie onderzoek gedaan naar de afgifte van rulings. De bevindingen van deze commissie worden extern gepubliceerd.6 Daarnaast heeft de Algemene Rekenkamer, op verzoek van de Tweede Kamer, recent nog onderzoek gedaan naar belastingontwijking en de rulingpraktijk in 2018 (dus voor de aanscherping per 1 juli 2019). Ook de Algemene Rekenkamer heeft in haar brief van 15 april jl. geconcludeerd dat de onderzochte rulings door de Belastingdienst, behoudens een enkele kanttekening, zijn afgegeven in overeenstemming met de op dat moment geldende wet- en regelgeving.7 Gegeven de uitkomsten van deze onderzoeken zie ik dan ook geen reden om naar aanleiding van deze vraag nader onderzoek te laten uitvoeren.
Hoe pakt u zogenaamde facilitators, bedrijven of individuen die betrokken zijn bij het opzetten of bedenken van agressieve fiscale structuren, aan?
De aanpak van belastingontwijking van dit kabinet richt zich niet alleen op de bedrijven die belasting ontwijken. Een deel van de maatregelen is gericht op bedrijven of individuen die betrokken zijn het opzetten of bedenken van fiscale structuren. Daarbij moet onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds de aanpak van onwenselijke maar toegestane structuren (belastingontwijking) en anderzijds de aanpak van structuren die erop gericht zijn minder belasting te betalen dan is toegestaan (belastingontduiking). Belastingontwijking is daarmee niet straf- of beboetbaar, terwijl belastingontduiking dat wel is.
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 1 neemt dit kabinet veel maatregelen om belastingontwijking te bestrijden. Bij de aanpak van belastingontwijking zal wetgeving alleen echter niet de oplossing zijn. Het bedrijfsleven en belastingadviseurs vervullen vanuit hun maatschappelijke verantwoordelijkheid ook een essentiële rol. De NOB en VNO-NCW hebben aangegeven in 2021 volgende stappen te zetten op het vlak van tax governance. Zo heeft VNO-NCW aangekondigd dat het bedrijfsleven het voortouw zal nemen bij de ontwikkeling van een Tax Governance Code en de daar bijbehorende principes. Bij de verdere uitwerking van de gedragscode zal VNO-NCW stakeholders betrekken uit de wetenschap, de vakbeweging en bijvoorbeeld NGO’s. De ontwikkeling hiervan geeft verdere invulling aan die maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Met ingang van 1 januari 2021 moeten intermediairs en/of belastingplichtigen ingevolge de Wet implementatie EU-richtlijn meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies (ook wel «DAC6») potentieel agressieve grensoverschrijdende constructies aan de Belastingdienst melden die vanaf 25 juni 2018 zijn opgezet. Tot en met 31 maart 2021 heeft de Belastingdienst 4.561 meldingen ontvangen. Deze meldingen worden beoordeeld en recent is gestart met het toezicht op het ten onrechte niet (goed) melden van constructies. Ten slotte wordt de informatie over die constructies tussen de belastingautoriteiten van EU-lidstaten uitgewisseld. Voor een uitgebreidere toelichting verwijs ik naar de 3e Voortgangsrapportage Belastingdienst 2020.8
De melding bevat bijvoorbeeld een samenvatting van de inhoud van de constructie en de identificatiegegevens van de belastingplichtigen waarop de constructie van invloed zal zijn. De meldingsplicht berust in beginsel bij de zogeheten intermediair. Een intermediair is een persoon die een meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie bedenkt, aanbiedt, opzet of beschikbaar maakt voor implementatie of de implementatie ervan beheert, of die daarbij hulp, bijstand of advies verstrekt. Als bij een dergelijke constructie bijvoorbeeld geen intermediair is betrokken, kan de meldingsplicht verschuiven naar de relevante belastingplichtige, zijnde de persoon voor wie de betreffende constructie is bedoeld. De belastingautoriteiten van de EU-lidstaten kunnen naar aanleiding van de ontvangen en uitgewisselde informatie over potentieel agressieve grensoverschrijdende constructies onder meer gerichter belastingcontroles uitoefenen en betere risicobeoordelingen verrichten. Daarnaast is een preventief effect beoogd wat betreft betrokkenheid van intermediairs bij dit soort constructies.
Als het aan de opzet of grove schuld van een intermediair of relevante belastingplichtige is te wijten dat een dergelijke constructie ten onrechte niet (goed) wordt gemeld, kan aan die intermediair of belastingplichtige een bestuurlijke boete van ten hoogste € 870.000 worden opgelegd.
Het bestuurlijke boeterecht voorziet sinds 1 juli 2009 in de mogelijkheid om vergrijp- en verzuimboetes op te leggen aan anderen dan de belastingplichtige zelf, zoals belastingadviseurs. Sinds 1 januari 2014 is dit uitgebreid met de mogelijkheid een boete op te leggen wegens doen plegen, medeplichtigheid en uitlokken. Dit ziet op situaties waarbij respectievelijk de belastingplichtige zich niet bewust is geweest van de fraude, de belastingadviseur slechts een ondergeschikte rol heeft vervuld bij het plegen van fraude en het geval waarbij het initiatief bij de belastingadviseur heeft gelegen. Daarnaast kunnen sinds 1 januari 2020 vergrijpboetes, die zijn opgelegd aan personen die als beroepsbeoefenaar opzettelijk belastingfraude hebben medegepleegd, openbaar worden gemaakt. Daarmee acht ik de mogelijkheden om bestuursrechtelijk op te treden tegen intermediairs zoals belastingadviseurs, accountants en financiële instellingen vooralsnog toereikend. Tegelijkertijd vind ik het belangrijk om alert te blijven op mogelijke problemen en ontwikkelingen in de praktijk. Om die reden zullen de hiervoor benoemde (boete)maatregelen goed worden gemonitord om de effectiviteit en inzet van deze instrumenten vast te kunnen stellen.
Voor wat betreft trustkantoren is in 2018 de regulering aangescherpt9 met als doel het bevorderen van de integriteit van de trustsector. In het kader van het toezicht is er ook aandacht voor fiscale integriteitsrisico’s.10 In het wetsvoorstel plan van aanpak witwassen is bovendien een maatregel opgenomen op grond waarvan het wordt verboden voor trustkantoren om diensten te verlenen aan cliënten die gevestigd zijn in 1) derde hoog-risico landen volgens de lijst van de EC11 en 2) landen die staan op de lijst van non-coöperatieve landen op belastinggebied van de EU12.
Bent u bereid te stoppen met het afgeven van belastingrulings (APA’s/Advance Tax Rulings (ATR’s)) aan bedrijven die een schimmige kerstboom aan bv’s optuigen? Zo nee, waarom niet?
Het verstrekken van zekerheid vooraf is een kernelement van de toezichtstrategie van de Belastingdienst en een belangrijk aspect van het Nederlandse vestigingsklimaat. Zekerheid vooraf betreft zekerheid over de toepassing van de Nederlandse fiscale wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie, zoals deze toepassing ook zonder zekerheid zou luiden. Bovendien is het beleid voor het afgeven van internationale rulings met ingang van 1 juli 2019 aangescherpt op de onderdelen transparantie, inhoud en proces van afgifte. Zo wordt – met het oog op het tegengaan van belastingontwijking – niet langer zekerheid vooraf gegeven indien het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting de enige dan wel doorslaggevende beweegreden is voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties. Tevens dienen er voldoende economische activiteiten in Nederland te zijn en mogen er geen transacties met zogenoemde laagbelastende en niet-coöperatieve landen zijn. Ook wordt van elke ruling met een internationaal karakter een geanonimiseerde samenvatting op de website van de Belastingdienst gepubliceerd. Zo kan iedereen inzicht krijgen in de internationale rulings die de Belastingdienst met bedrijven sluit. Voorts wordt er informatie over elke tot stand gekomen ruling met een internationaal karakter uitgewisseld met de relevante buitenlandse belastingdiensten. Ik zie daarom geen aanleiding om te stoppen met het verstrekken van zekerheid vooraf.
Bent u zich ervan bewust dat het niet deponeren van een jaarverslag bij de Kamer van Koophandel door bedrijven de aanpak van belastingontwijking kan bemoeilijken?
Het in kaart brengen of bestrijden van belastingontwijking is geen doel van de verplichting van de onderneming om de jaarrekening te deponeren. Het kabinet acht echter transparantie door bedrijven van groot belang. In de economische literatuur zijn aanwijzingen te vinden dat een grotere discrepantie tussen fiscale winst (die volgt uit de belastingaangifte) en commerciële winst (die volgt uit de jaarrekening) bij multinationals dan bij nationaal opererende bedrijven verband kan houden met belastingontwijking.13 Naar aanleiding van het rapport van de Adviescommissie onderzoekt het kabinet daarom de verschillen tussen de fiscale en commerciële winstbepaling bij multinationals.
Daarnaast kan het openbaar maken van een jaarlijkse rapportage door multinationals over de belastingen die zij wereldwijd betalen een effectief middel zijn om fiscale transparantie te bevorderen. Hiermee kan namelijk meer inzicht worden verkregen in de belastingdruk en activiteiten van multinationals en hoe die is verdeeld. Nederland heeft zich dan ook constructief opgesteld bij de onderhandelingen over het voorstel voor een Europese richtlijn voor openbare country-by-country reporting, die naar verwachting binnenkort kunnen worden afgerond.
Hoeveel bedrijven zijn verplicht jaarlijks een jaarverslag aan te leveren bij de Kamer van Koophandel? Hoeveel daarvan doen dit jaarlijks en hoeveel niet?
Voor het antwoord wordt gebruik gemaakt van de cijfers over verslagjaar 2019, omdat voor verslagjaar 2020 de wettelijke deponeringstermijn van 12 maanden na afloop van het boekjaar nog niet is verstreken.
Het totale aantal in beginsel deponeringsplichtige bedrijven bedraagt circa 900.000. Het aantal gedeponeerde vastgestelde jaarrekeningen tot en met mei 2021 bedraagt 733.601. Daarnaast zijn ook nog 18.466 voorlopige jaarrekeningen gedeponeerd, waarvoor later de vastgestelde jaarrekening wordt gedeponeerd. Over het boekjaar 2019 zijn dus inmiddels ruim 750.000 jaarrekeningen gedeponeerd. Uit onderzoek blijkt voorts dat er nog lang na afloop van het verslagjaar jaarrekeningen binnenkomen.
Uit deze cijfers kan overigens niet worden geconcludeerd dat voor verslagjaar 2019 150.000 jaarrekeningen onrechtmatig ontbreken. Er is namelijk geen rekening gehouden met mogelijke vrijstellingen. Zo kan bijvoorbeeld sprake zijn van vrijstelling op grond van consolidatie. In ieder geval bijna 12.000 dochterbedrijven en bijna 12.500 moederbedrijven hebben de daarvoor vereiste verklaringen op basis van art. 403, Boek 2 BW gedeponeerd. Ook voor een onbekend aantal pensioen- en stamrecht-BV’s geldt een vrijstelling. En ook bij, kort gezegd, alternatieve verslaglegging zoals bijvoorbeeld via een faillissementsverslag (dit betrof ca. 3.200 ondernemingen in 2019), geldt een vrijstelling. Welk deel van de jaarrekeningen onrechtmatig ontbreekt, is echter niet bekend. De Kamer van Koophandel kan namelijk niet zien of op een rechtmatige wijze gebruik is gemaakt van deze vrijstellingsmogelijkheden. Dit blijkt pas bij een eventueel handhavingsonderzoek (zie ook antwoord op vraag 13).
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle bedrijven die verplicht zijn tot het aanleveren van een jaarverslag dit in het vervolg ook gaan doen?
De verantwoordelijkheid voor het deponeren van het jaarverslag berust bij de bestuurder(s) van de onderneming. Civielrechtelijk riskeert de bestuurder, die nalatig is in het naleven van de jaarrekeningplicht, de sanctie van bestuurdersaansprakelijkheid als de onderneming insolvent raakt. De aandeelhouders kunnen het bestuur erop aanspreken als zij zien dat de jaarrekeningen niet worden gepubliceerd. Ook tucht van de markt speelt voorts een rol in het doen naleven van de deponeringsplicht. Ondernemingen vragen met grote regelmaat gedeponeerde jaarstukken op van beoogde zakenrelaties, om hun eigen besluitvorming te ondersteunen. Ontbrekende jaarstukken geven in dat geval geen gunstig beeld van een beoogde wederpartij. De Kamer van Koophandel is als houder van het register verantwoordelijk voor de volledigheid en juistheid van de verwerking van aangeleverde informatie in het Handelsregister. Het Bureau Economische Handhaving (BEH) van de Belastingdienst/Grote Ondernemingen en het OM handhaven op basis van signalen van de Kamer van Koophandel. Deze handhavingstaak moet daarbij samen met een groot aantal andere (handhavings-)taken worden ingepast in de beschikbare capaciteit van BEH en het OM. Daarbij wordt een risico-afweging gemaakt. Het kabinet is van mening dat met de bestaande maatregelen sprake is van een adequate inzet van publieke middelen op dit punt.
Wat vindt u van het in artikel genoemde verbod dat in sommige landen geldt om bv's op te zetten puur voor het ontwijken van belastingen? Bent u bereid een dergelijk verbod ook in te stellen?
Het kabinet erkent dat de internationale oriëntatie van het Nederlandse belastingstelsel kan worden misbruikt voor structuren die belasting ontwijken. Sommige structuren maken gebruik van in Nederland gevestigde vennootschappen met slechts beperkte reële economische aanwezigheid in Nederland. Het kabinet heeft daartegen al meerdere maatregelen genomen, zoals de introductie van een bronbelasting op renten en royalty’s en de implementatie van een antimisbruiktoets in Nederlandse belastingverdragen conform het Multilaterale Instrument. Als vervolg op de Adviescommissie heeft het kabinet in februari 2021 een commissie ingesteld om onderzoek te doen naar doorstroomvennootschappen. De commissie is gevraagd welke fiscale en niet-fiscale beleidsopties er zijn om ongewenst gebruik van doorstroomvennootschappen te bestrijden. Doel is dat de voorstellen van de commissie kunnen worden meegenomen in de volgende kabinetsperiode.
Bent u bereid het genoemde CICTAR-onderzoek van een kabinetsreactie te voorzien en deze samen met het onderzoek aan de Kamer te doen toekomen?
Het rapport behandelt de fiscale positie van een individueel bedrijf. Daarop kan het kabinet geen reactie geven op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Onterecht verstuurde berekeningen Toeslagen |
|
Mahir Alkaya , Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Belastingdienst opnieuw veel huishoudens de stuipen op het lijf heeft gejaagd met het bericht dat zij, in sommige gevallen, tienduizend euro aan toeslagen moeten terugbetalen, zelfs nog over het jaar 2014?1, 2
Het is hier erg misgegaan. Ik heb de betrokkenen inmiddels hiervoor excuses gemaakt. Graag zal ik in antwoord op deze vraag een uitgebreide toelichting geven.
In de periode tussen 12 februari en 12 maart jl. hebben 224 toeslaggerechtigden ten onrechte één of meer toeslagenbeschikkingen gekregen waarin staat dat zij geen recht meer hebben op toeslagen, omdat zij geen verblijfstatus zouden hebben. De dagtekeningen van deze in totaal 1.127 beschikkingen liggen tussen 4 maart en 24 april. Deze beschikkingen varieerden flink met maximaal € 6.800 per beschikking en waren in totaal een bedrag van € 2,4 mln. Naast deze formele beschikking vanuit Toeslagen werden ook terugvorderingsbeschikkingen met acceptgiro’s eraan gestuurd. Gemiddeld was dat bij deze 224 toeslaggerechtigden ruim € 11.000 per persoon of € 2.100 per beschikking. Deze burgers hebben wel een verblijfstatus, maar wij hebben de gegevens van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) niet goed verwerkt. Van de 1.127 beschikkingen waren er inmiddels 3 betaald met een totaal van € 461 dit wordt uiteraard zo spoedig mogelijk teruggestort.
Dagelijks ontvangt (en verwerkt) Toeslagen gegevens over de «verblijfsstatus» vanuit de IND, in de periode 12 februari tot 12 april betrof dat 160.000 berichten. Op basis van de verblijfstatus wordt het recht op en de hoogte van toeslagen bepaald. De IND verstrekt zowel gegevens over de verblijfstatus in de actualiteit (het huidige toeslagjaar) als mutaties over de verblijfstatus in het verleden (met terugwerkende kracht). Voor een correcte afhandeling van mutaties met terugwerkende kracht was tot februari 2021 een handmatig proces ingericht. In februari 2021 is een aanpassing ingevoerd waarbij dit handmatige proces is geautomatiseerd. Deze geautomatiseerde afhandeling, zo blijkt nu, werkt niet in alle gevallen correct. Er was een ontwerpfout gemaakt waardoor wijzigingen van de ingangsdatum van een verblijfstatus met terugwerkende kracht niet in alle gevallen juist worden afgehandeld. De verblijfstatus werd daardoor onterecht geschoond waardoor er ten onrechte sprake was van «niet rechtmatig verblijf» en daarmee onterecht geen recht op toeslag zou zijn. Hierop is meteen actie ondernomen om dit te herstellen. We hebben op de site een bericht geplaatst over de onterecht verstuurde brieven en uitgelegd hoe wij de fout herstellen.3 Van de 224 toeslaggerechtigden waren er 28 die via het reguliere proces in maart behandeld en hersteld waren. De situatie van de overige 196 toeslaggerechtigden waar het om gaat is heel verschillend, daarom hebben we deze 196 toeslaggerechtigden in 3 groepen verdeeld. De eerste groep (64) betreft de berekening bij een definitieve toekenning van toeslagjaren van 2014 tot en met 2019. Deze groep is hersteld, ze hebben inmiddels een nieuwe beschikking gekregen, zowel in de berichtenbox als op papier. De verkeerde verwerking heeft er ook voor gezorgd dat herzieningen van definitieve beschikkingen voor de toeslagjaren 2014 en 2015 zijn ontstaan. 5 Jaar na afloop van een berekeningsjaar mag een toeslag (in principe) niet meer herzien worden. Door deze fout is dit toch gebeurd. Door de softwareaanpassing zal dit ook opgelost worden. De tweede groep (ook 64) betreft voornamelijk de berekening van voorlopige toekenning voor het jaar 2021 en ook enkele oude jaren. Ook deze groep is helemaal hersteld en zij hebben op 20 april ook het juiste voorschot gekregen. De toeslaggerechtigden uit groep 1 en 2 waarvan we het telefoonnummer hebben zijn gebeld. Zij hebben ook een excuusbrief gekregen. De derde groep (68) betreft complexere situaties rondom onder meer partnerschappen, verhuizingen en medebewoners. Deze situaties zijn inmiddels ook onderzocht en zijn inmiddels behandeld en hersteld. Zij hebben inmiddels een telefoontje gekregen en ontvangen een excuusbrief.
De ontwerpfout wordt zo spoedig mogelijk rechtgezet. Tot die tijd worden meldingen van de IND die vergelijkbaar zijn met de groep van 224 «geparkeerd» zodat ze niet de verkeerde behandeling krijgen.
Waarom hebt u de Kamer niet van deze fout van de Belastingdienst op de hoogte gesteld?
Zelf ben ik op 7 april op de hoogte gesteld van deze verstoring. Ik heb toen eerst gezorgd dat de mensen die hierdoor zijn geraakt op een juiste wijze worden geïnformeerd. Het is niet gebruikelijk om de Kamer proactief in te lichten over alle verstoringen die er plaatsvinden. Ik heb echter begrip voor uw informatiebehoefte om uw controlerende taak goed uit te kunnen oefenen. In het vervolg zal ik dit nadrukkelijker meewegen.
Hoeveel mensen hebben deze brief gekregen? Klopt het dat het om 200 huishoudens gaat?
Ja, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 1 in totaal gaat het om 224 toeslaggerechtigden.
Hebben alle onterecht verstuurde brieven te maken met foutief verwerkte gegevens van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)? Zo niet, wat zijn de andere oorzaken voor de onterecht verstuurde brieven?
Ja, zie hiervoor het antwoord op vraag 1.
Wat is er verkeerd gegaan met de gegevens van de IND waardoor mensen een onjuiste brief hebben ontvangen? Hoe heeft dit kunnen gebeuren?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat er – zonder tussenkomst van de ontvangers van de toeslag – gegevens van andere instanties zijn gebruikt? Kunt u dit uitleggen?
Op basis van de wet dient Toeslagen bij personen zonder EER-nationaliteit de verblijfsstatus te weten om het recht op en de hoogte van toeslagen te kunnen vaststellen. Op basis van de wet bestaat hiervoor een permanente reguliere informatiestroom vanuit de IND via de Basisregistratie Personen.
Is deze gang van zaken, namelijk dat mensen via een beschikking, zonder hun tussenkomst, op de hoogte worden gesteld van het feit dat zij duizenden euro’s aan toeslagen uit 2014 moeten terugbetalen en vervolgens maar bezwaar moeten aantekenen als zij dit anders zien, wel in lijn met de geldende regelgeving? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik betreur het zeer dat dit gebeurd is. Zie hiervoor ook de antwoorden op vraag 1. Voor toeslagjaren vanaf 2021 is inmiddels de wet aangepast zodat een toeslaggerechtigde eerst benaderd wordt bij definitieve beschikkingen van meer dan € 1.500. Zie hiervoor de antwoorden op vragen 14 tot en met 17.
Indien het antwoord op de vorige vraag «ja» luidt, zou deze regelgeving dan niet moeten worden aangepast? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Hadden degenen die deze brief hebben ontvangen al een definitieve beschikking van de toeslagen?
Zie hiervoor ook de antwoorden op vraag 1. Er zijn inmiddels nieuwe definitieve beschikkingen voor 2014–2019 verzonden waarmee de oorspronkelijke situatie hersteld is.
Op welke data van de IND heeft de Belastingdienst zich gebaseerd?
Gegevens over de (ingangsdatum van de) verblijfstatus.
Met welk doel zijn deze gegevens gedeeld met de Belastingdienst?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 6.
Welk deel hiervan heeft de brief terecht gekregen en welk deel onterecht?
In de periode 12 februari tot 12 april jl. zijn er 160.000 berichten van de IND die betrekking hebben op de verblijfsstatus ontvangen en verwerkt. Dit leverde, naast de 1.055 foute beschikkingen, circa 7.000 nieuwe of gewijzigde beschikkingen op. In deze verwerking is dus 87% juist gegaan, 13% onjuist.
Ik wil hierbij benadrukken dat het grootste deel van de circa 7.000 terechte wijzigen een positieve toekenningen of nabetaling van toeslagen betrof, dat was namelijk bij 89% van de beschikkingen het geval. Circa 1% betrof een terugvordering uit een oud jaar en 10% een verlaging van het voorschot voor het toeslagjaar 2021.
Hoeveel geld moet er in totaal worden terecht worden terugbetaald door degenen die deze brief hebben gekregen? Wat is het gemiddelde bedrag per huishouden?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 1. Alle 1.127 beschikkingen waren fout en hoeven dan uiteraard ook niet betaald te worden. Het totaal aan foutieve beschikking was € 2,4 mln, het gemiddelde bedrag ruim € 11.000.
Klopt het dat er geen automatische processen meer zouden voorkomen die tot grote terugvorderingen zouden leiden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Jaarlijks verwerkt Toeslagen miljoenen mutaties waardoor het recht op en de hoogte van de toeslagen kan wijzigen. Dit kan zijn door mutaties die toeslaggerechtigden zelf invoeren, signalen vanuit externen (zoals van de IND) en vanuit de Belastingdienst/Toeslagen zelf (zoals een gewijzigd inkomen). Dit zijn massale geautomatiseerde processen. De Belastingdienst/Toeslagen spant zich in om al in de voorschotfase (hoge) terugvorderingen zoveel mogelijk te voorkomen. Automatische processen kunnen helpen om in een vroegtijdig stadium te signaleren dat (mogelijk) een hoge terugvordering ontstaat. Zo kan eerder een signaal worden afgegeven aan burgers, zodat zij voorschotten kunnen aanpassen om hoge terugvorderingen later te voorkomen.
Om de praktische rechtsbescherming voor burgers te verbeteren, in het bijzonder bij hoge terugvorderingen, is in de Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen geregeld dat burgers in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijze te geven voordat definitieve toekenningsbeschikkingen met een terugvordering van minimaal € 1.500,- vastgesteld worden. Door de belanghebbende in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze in te brengen, krijgt de Belastingdienst/Toeslagen belangrijke feiten en omstandigheden in beeld die nodig zijn voor een zorgvuldige belangenafweging. Indien daar aanleiding toe is, kan de terugvordering worden gematigd alvorens definitief te worden vastgesteld. Met deze maatregel kan de evenredigheid van deze beschikkingen verbeterd worden en kunnen mogelijk bezwaar en beroepsprocedures voorkomen worden. De maatregel gaat in per toeslagjaar 2021.
Waarom is het toch opnieuw gebeurd dat er geautomatiseerd wordt teruggevorderd? Kunt u dit uitleggen?
Zie antwoord vraag 14.
Wat gaat u er aan doen om te voorkomen dat dit opnieuw kan voorkomen?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u toezeggen dat er niet opnieuw automatisch brieven met terugvorderingen worden verstuurd naar toeslagontvangers?
Zie antwoord vraag 14.
Het bericht dat de Belastingdienst opnieuw in de fout is gegaan met toeslagen. |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Belastingdienst weer in de fout is gegaan met toeslagen?1
Het is hier erg misgegaan. Ik heb de betrokkenen inmiddels hiervoor excuses gemaakt. Graag zal ik in antwoord op deze vraag een uitgebreide toelichting geven.
In de periode tussen 12 februari en 12 maart jl. hebben 224 toeslaggerechtigden ten onrechte één of meer toeslagenbeschikkingen gekregen waarin staat dat zij geen recht meer hebben op toeslagen, omdat zij geen verblijfstatus zouden hebben. De dagtekeningen van deze in totaal 1.127 beschikkingen liggen tussen 4 maart en 24 april. Deze beschikkingen varieerden flink met maximaal € 6.800 per beschikking en waren in totaal een bedrag van € 2,4 mln. Naast deze formele beschikking vanuit Toeslagen werden ook terugvorderingsbeschikkingen met acceptgiro’s eraan gestuurd. Gemiddeld was dat bij deze 224 toeslaggerechtigden ruim € 11.000 per persoon of € 2.100 per beschikking. Deze burgers hebben wel een verblijfstatus, maar wij hebben de gegevens van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) niet goed verwerkt. Van de 1.127 beschikkingen waren er inmiddels 3 betaald met een totaal van € 461 dit wordt uiteraard zo spoedig mogelijk teruggestort.
Dagelijks ontvangt (en verwerkt) Toeslagen gegevens over de «verblijfsstatus» vanuit de IND, in de periode 12 februari tot 12 april betrof dat 160.000 berichten. Op basis van de verblijfstatus wordt het recht op en de hoogte van toeslagen bepaald. De IND verstrekt zowel gegevens over de verblijfstatus in de actualiteit (het huidige toeslagjaar) als mutaties over de verblijfstatus in het verleden (met terugwerkende kracht). Voor een correcte afhandeling van mutaties met terugwerkende kracht was tot februari 2021 een handmatig proces ingericht. In februari 2021 is een aanpassing ingevoerd waarbij dit handmatige proces is geautomatiseerd. Deze geautomatiseerde afhandeling, zo blijkt nu, werkt niet in alle gevallen correct. Er was een ontwerpfout gemaakt waardoor wijzigingen van de ingangsdatum van een verblijfstatus met terugwerkende kracht niet in alle gevallen juist worden afgehandeld. De verblijfstatus werd daardoor onterecht geschoond waardoor er ten onrechte sprake was van «niet rechtmatig verblijf» en daarmee onterecht geen recht op toeslag zou zijn. Hierop is meteen actie ondernomen om dit te herstellen. We hebben op de site een bericht geplaatst over de onterecht verstuurde brieven en uitgelegd hoe wij de fout herstellen.2 Van de 224 toeslaggerechtigden waren er 28 die via het reguliere proces in maart behandeld en hersteld waren. De situatie van de overige 196 toeslaggerechtigden waar het om gaat is heel verschillend, daarom hebben we deze 196 toeslaggerechtigden in 3 groepen verdeeld. De eerste groep (64) betreft de berekening bij een definitieve toekenning van toeslagjaren van 2014 tot en met 2019. Deze groep is hersteld, ze hebben inmiddels een nieuwe beschikking gekregen, zowel in de berichtenbox als op papier. De verkeerde verwerking heeft er ook voor gezorgd dat herzieningen van definitieve beschikkingen voor de toeslagjaren 2014 en 2015 zijn ontstaan. 5 Jaar na afloop van een berekeningsjaar mag een toeslag (in principe) niet meer herzien worden. Door deze fout is dit toch gebeurd. Door de softwareaanpassing zal dit ook opgelost worden. De tweede groep (ook 64) betreft voornamelijk de berekening van voorlopige toekenning voor het jaar 2021 en ook enkele oude jaren. Ook deze groep is helemaal hersteld en zij hebben op 20 april ook het juiste voorschot gekregen. De toeslaggerechtigden uit groep 1 en 2 waarvan we het telefoonnummer hebben zijn gebeld. Zij hebben ook een excuusbrief gekregen. De derde groep (68) betreft complexere situaties rondom onder meer partnerschappen, verhuizingen en medebewoners. Deze situaties zijn inmiddels ook onderzocht en zijn inmiddels behandeld en hersteld. Zij hebben inmiddels een telefoontje gekregen en ontvangen een excuusbrief.
De ontwerpfout wordt zo spoedig mogelijk rechtgezet. Tot die tijd worden meldingen van de IND die vergelijkbaar zijn met de groep van 224 «geparkeerd» zodat ze niet de verkeerde behandeling krijgen.
Kunt u aangeven hoeveel mensen ten onrechte een brief van de Belastingdienst/Toeslagen hebben ontvangen met de boodschap dat ze toeslagen moeten terugbetalen, om wat voor bedragen het gaat en welke toeslagen het over welke jaren betreft?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 1. Het betreft 224 toeslaggerechtigden en 1.127 beschikkingen. Het totaal aan foutieve beschikking was € 2,4 mln, het gemiddelde bedrag per toeslaggerechtigde ruim € 11.000. Het gaat hierbij om de jaren 2014–2021 en betreft alle vier de toeslagen.
Kunt u aangeven hoe en per wanneer u dit probleem oplost?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 1. Er wordt hiervoor een softwareaanpassing doorgevoerd.
Kunt u aangeven hoe u dit probleem in de toekomst wilt voorkomen?
Jaarlijks verwerkt Toeslagen miljoenen mutaties waardoor het recht op en de hoogte van de toeslagen kan wijzigen. Dit kan zijn door mutaties die toeslaggerechtigden zelf invoeren, signalen vanuit externen (zoals van de IND) en vanuit de Belastingdienst/Toeslagen zelf (zoals een gewijzigd inkomen). Dit zijn massale geautomatiseerde processen. De Belastingdienst/Toeslagen spant zich in om al in de voorschotfase (hoge) terugvorderingen zoveel mogelijk te voorkomen. Automatische processen kunnen helpen om in een vroegtijdig stadium te signaleren dat (mogelijk) een hoge terugvordering ontstaat. Zo kan eerder een signaal worden afgegeven aan burgers, zodat zij voorschotten kunnen aanpassen om hoge terugvorderingen later te voorkomen.
Om de praktische rechtsbescherming voor burgers te verbeteren, in het bijzonder bij hoge terugvorderingen, is in de Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen geregeld dat burgers in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijze te geven voordat definitieve toekenningsbeschikkingen met een terugvordering van minimaal € 1.500,– vastgesteld worden. Door de belanghebbende in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze in te brengen, krijgt de Belastingdienst/Toeslagen belangrijke feiten en omstandigheden in beeld die nodig zijn voor een zorgvuldige belangenafweging. Indien daar aanleiding toe is, kan de terugvordering worden gematigd alvorens definitief te worden vastgesteld. Met deze maatregel kan de evenredigheid van deze beschikkingen verbeterd worden en kunnen mogelijk bezwaar en beroepsprocedures voorkomen worden. De maatregel gaat in per toeslagjaar 2021.
Kunt u aangeven wanneer de Belastingdienst dit signaal heeft ontvangen en welke acties sindsdien zijn en worden ondernomen om deze mensen te informeren en hun zorgen en onrust weg te nemen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven of deze verkeerde brief ook al directe financiële gevolgen heeft gehad? Zijn er bijvoorbeeld mensen die al geld naar de Belastingdienst hebben overgemaakt of van wie een toeslag is stopgezet?
Alle foutieve beschikkingen zijn inmiddels rechtgezet. Alle getroffen toeslaggerechtigden die op 22 maart en 20 april hun toeslagen voor de maanden april respectievelijk mei zouden krijgen zijn inmiddels uitbetaald. Er waren inmiddels wel 3 betalingen met een totaal van € 461 ontvangen, dit wordt uiteraard zo spoedig mogelijk teruggestort.
In hoeverre heeft het bericht dat de Belastingdienst van 9 april jl. over onterecht verstuurde berekeningen Toeslagen2 geleid tot nieuwe reacties en signalen van ontvangers van deze brief?
Er zijn verschillende communicatiekanalen en manieren waarop dergelijke reacties kunnen worden geuit door de ontvangers van deze brief – denk aan de BelastingTelefoon, Twitter, Facebook, Instagram etc. Uit een eerste rondgang zijn er geen reacties gebleken, maar gezien de veelheid aan mogelijkheden valt niet uit te sluiten dat er vanaf 9 april nog reacties en signalen door deze ontvangers zijn geuit
Heeft u overwogen om naast de plaatsing van een bericht op de website van de Belastingdienst nog andere instrumenten in te zetten om mogelijke gedupeerden te informeren? Hoeveel mensen kijken er maandelijks op het verstoringenoverzicht van de Belastingdienst?
Met alle getroffen toeslaggerechtigden wordt contact opgenomen. Zij zijn inmiddels gebeld en ontvangen een (excuus) brief met uitleg. Op de site www.belastingdienst.nl zijn er twee pagina's waarop verstoringen worden gemeld: een algemene verstoringspagina en een verstoringspagina Particulier. De meest actuele verstoringen worden daarnaast ook gemeld op de homepage van www.belastingdienst.nl én die van Toeslagen. De informatie over de verstoringen die hierop staat is dusdanig beknopt, dat het doorklikken op een individuele verstoringsmelding noodzakelijk is om de inhoud en impact van een verstoringsmelding te kunnen begrijpen. In 2020 is er in totaal ruim 90.000 keer geklikt op een dergelijke verstoringsmelding, hetgeen een gemiddelde is van 7.650 keer per maand. De maandgemiddelden variëren echter: zo werd in maart 2020 ruim 20.000 keer geklikt op een verstoringsmelding. Dit is relatief hoog en wordt veroorzaakt door de start van de aangiftecampagne IH in die maand waardoor er meer digitale interactie is dan gemiddeld met de Belastingdienst. In oktober 2020 werd bijvoorbeeld echter slechts een kleine 2.000 keer op een verstoringsmelding geklikt.
Hoe verklaart u dat het brieven tussen 5 maart en 21 april 2021 betreft? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de brieven met een verzenddatum in de toekomst? Kunt u nog voorkomen dat deze brieven worden verzonden? Zo nee, waarom niet?
Dit betreft de gebruikelijke gang van zaken waarbij doorgaans een beschikking wordt verzonden met een datum die circa twee weken in de toekomst ligt. In de massale processen wordt hiermee geborgd dat de toeslaggerechtigden geen nadeel ondervinden van vertragingen bij de verzendingen. Door te late bezorging zou bijvoorbeeld de bezwaartermijn voor toeslaggerechtigden korter worden, dit is onwenselijk.
Klopt het dat de verkeerde verwerking van gegevens van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de oorzaak is van de onterechte terugvorderingen? Op welke manier zijn deze gegevens verkeerd verwerkt? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de vraag of deze verkeerde verwerking van gegevens een gevolg is van een verkeerde aanlevering door de IND of een verkeerde verwerking door de Belastingdienst?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 1. De verkeerde verwerking ligt aan de kant van Toeslagen.
Bij welke toeslagen zijn de gegevens van de IND belangrijk voor de toekenning en hoogte van de toeslag?
Bij alle toeslagen. Op basis van de wet dient Toeslagen bij personen zonder EER-nationaliteit de verblijfsstatus te weten om het recht op toeslagen te kunnen vaststellen. De gegevens van de IND kunnen voor de hoogte van de toeslagen ook relevant zijn bijvoorbeeld bij het vaststellen van een één of meerpersoonshuishouden.
Om de verwerking van wat voor soort gegevens van de IND gaat het? Gaat het bij de verwerking van de gegevens van de IND naast de verwerking van de verblijfstatus ook om andere gegevens, zoals een (tweede) nationaliteit? Speelt de verblijfstatus een rol in de risicomodellen en het toezicht van de Belastingdienst? Hoe lang bewaart de Belastingdienst gegevens over een (voormalige) verblijfstatus als iemand met een verblijfstatus de Nederlandse nationaliteit krijgt?
Een melding van de IND bevat; BSN, datum verblijfstatus, datum einde verblijfsstatus, nationaliteit en de verblijfstatus. De verblijfstatus speelt geen rol in de risicomodellen en het toezicht, anders dan dat een geldige verblijfstatus noodzakelijk is voor het ontvangen van toeslagen. Als iemand de Nederlandse nationaliteit heeft behaald blijven deze gegevens conform de Archiefwet 1995 voor 12 jaar bewaard.
Kunt u toelichten hoe het proces er tussen de aanlevering van gegevens door de IND en een automatisch aangemaakte brief van de Belastingdienst uitziet? Welke checks worden er uitgevoerd om te controleren dat gegevens kloppen, goed worden verwerkt en er niet onterecht brieven op de deurmat of in de inbox van MijnOverheid.nl belanden?
Allereerst wil ik hierbij benadrukken dat de door de IND geleverde gegevens juist waren. Zoals ook in het antwoord op vraag 1 beschreven is door een ontwerpfout in het systeem bij Toeslagen de verwerking fout gegaan. In het kort gaat de aanlevering van de gegevens van de IND als volgt; de IND gegevens worden verwerkt in de Basisregistratie Personen (BRP), de gegevens uit de BRP worden door de Belastingdienst verwerkt in het Belastingdienst systeem Beheer van Relaties (BvR), deze worden weer doorgeleverd aan TVS. Op basis van ingekomen mutaties wordt door TVS vervolgens het recht op en de hoogte van de toeslagen berekend. De BRP is een door de overheid officieel aangewezen registratie van persoonsgegevens waarnaar de AWIR wetgeving verwijst en die door Toeslagen wordt gebruikt voor de uitvoering van haar taken.
Kunt u deze vragen in ieder geval binnen drie weken en uiterlijk voor het eerstvolgende debat over toeslagen beantwoorden?
Ja dit is gelukt.
Het bericht ‘Janet Yellen calls for global minimum corporate tax’. |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met de ontwikkelingen zoals beschreven, bijvoorbeeld, in het bericht «Janet Yellen calls for global minimum corporate tax»1 en de opinie in het FD «Belastinginitiatieven Biden verdienen steun»?2
Ja.
Kunt u aangeven wat de implicaties zijn voor Nederland ten aanzien van het feit dat de nieuwe regering van de Verenigde Staten recentelijk voorstellen heeft gedaan voor een wereldwijde minimum winstbelasting en een andere verdeling van de winstafdracht?
De Verenigde Staten hebben recentelijk gepleit voor een stevig minimumniveau van belastingheffing voor grote internationale bedrijven. Tevens hebben de Verenigde Staten voorstellen gedaan voor de concrete invulling van een nieuw systeem voor de verdeling van rechten tussen landen om winstbelasting te heffen van grote bedrijven. De voorstellen van de Verenigde Staten passen binnen de discussies over de herziening van het internationale winstbelastingsysteem die in het Inclusive Framework3 worden gevoerd over de zogenoemde Pijler 1 en Pijler 2.4 Nederland steunt dit werk van het Inclusive Framework en zet zich er voor in om halverwege 2021 tot overeenstemming te komen. Ik zie de voorstellen van de Verenigde Staten als een forse stap in de goede richting om dat doel te bereiken.
Grijpt de Nederlandse regering deze ontwikkelingen aan en is zij voornemens gebruik te maken van het momentum om versneld tot internationale afspraken binnen OESO-verband te komen?
Ja. Het Inclusive Framework van de OESO zet erop in om halverwege 2021 tot wereldwijde afspraken te komen over een herziening van het internationale belastingsysteem. Nederland steunt dit ambitieuze doel. Het feit dat de Verenigde Staten nu met concrete voorstellen komen, laat zien dat de Verenigde Staten ook gecommitteerd zijn aan het vinden van een multilaterale oplossing met 139 landen in het Inclusive Framework. Het momentum is er nu om met een grote groep landen afspraken te maken over een herziening van het internationale belastingsysteem. Dat momentum moeten we gebruiken.
Zo ja, verwacht u, zoals sommige van uw Europese collega’s, dat deze zomer een akkoord zou kunnen worden bereikt op dit terrein?
Ja, ik ben hoopvol dat het lukt om halverwege 2021 een akkoord te bereiken in het Inclusive Framework.
Welke obstakels ziet u bij het bereiken van bovenbedoeld akkoord?
Afspraken over het herzien van het internationale belastingsysteem zijn – door de internationale aard van de problematiek – het effectiefst als de afspraken in een zo breed mogelijk verband worden gemaakt. Tegelijkertijd ligt daar ook de uitdaging. Met 139 landen wordt geprobeerd het eens te worden over een herziening die raakt aan de fundamenten van het internationale belastingsysteem. De uitgangspunten van landen kunnen daarbij uiteenlopen en die verschillen moeten worden overbrugd. Voor Pijler 1 speelt dit bijvoorbeeld bij het vaststellen van de reikwijdte van de voorstellen en de vraag in hoeverre afspraken over bindende geschilbeslechting wenselijk zijn. Bij Pijler 2 zal het Inclusive Framework het onder meer eens moeten worden over de hoogte van het minimum effectieve tarief. Deze discussies met een grote groep landen zijn complex en het tijdpad is ambitieus. Desalniettemin heb ik er vertrouwen in dat het lukt om een akkoord te bereiken. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3, is het momentum er nu om met een grote groep landen afspraken te maken over het internationale belastingsysteem.
Kunt u een stand van zaken geven over de discussies die hieromtrent worden gevoerd in EU- en OESO-verband?
In het Inclusive Framework van de OESO zijn de onderhandelingen in een vergevorderd stadium. Zoals gezegd is het doel om halverwege 2021 een akkoord te hebben over de oplossingen. Op dit moment zijn er regelmatig vergaderingen van de verschillende (technische) werkgroepen van de OESO, waarin de voorstellen verder worden uitgewerkt. Eind juni/begin juli 2021 staat de volgende plenaire vergadering van het Inclusive Framework gepland en de verwachting is dat landen dan zal worden gevraagd in te stemmen met een rapport. Voorafgaand aan de plenaire vergadering van het Inclusive Framework zal ik uw Kamer daarover verder informeren.
Op basis van de hierboven genoemde uitkomst binnen het Inclusive Framework van de OESO, zal de Europese Commissie met een richtlijnvoorstel komen om deze mondiale oplossingen te implementeren in de nationale wetgeving van lidstaten. Op deze manier wordt er een gelijk speelveld gecreëerd binnen de EU over de precieze toepassing en wordt er verzekerd dat de implementatie voldoet aan het EU recht in den brede (zoals de EU-verdragsvrijheden).
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Één mondiaal minimumtarief voor winstbelasting |
|
Mahir Alkaya , Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «VS willen weer hogere winstbelasting»?1
Het artikel bespreekt het pleidooi van de Minister van Financiën van de Verenigde Staten voor mondiale afspraken over een minimumniveau van belastingheffing voor grote multinationals. In het Inclusive Framework georganiseerd door de OESO2 wordt al geruime tijd gesproken over een herziening van het internationale belastingsysteem. Ook een minimumniveau van belastingheffing bij internationaal opererende bedrijven staat daar op de agenda (Pijler 2). Dat de Verenigde Staten nu pleiten voor sterke wereldwijde afspraken hierover vind ik een positief signaal. De uitlatingen van de Amerikaanse Minister van Financiën laten zien dat de Verenigde Staten volledig gecommitteerd zijn aan het vinden van een multilaterale oplossing met 139 landen in het Inclusive Framework. Nederland steunt het doel van het Inclusive Framework om halverwege 2021 tot overeenstemming te komen over een herziening van het internationale belastingsysteem. Ik zie deze ontwikkeling als een forse stap in de goede richting om dat doel te bereiken.
Deelt u de mening dat een mondiaal minimumtarief voor winst- en vennootschapsbelasting een goed middel is tegen een race to the bottom waarbij landen een steeds lagere winstbelasting rekenen om bedrijven aan te trekken?
Ja, mondiale afspraken over een minimumniveau van belastingheffing zijn een goed middel om belastingconcurrentie te verminderen. Een minimumniveau van belastingheffing reduceert de prikkel voor landen om een laag belastingtarief te hanteren. Als landen een (te) laag belastingtarief hanteren, krijgen andere landen namelijk de mogelijkheid om over de winst die bedrijven in dat laagbelastende land maken alsnog belasting bij te heffen tot het minimumtarief. Een minimumniveau van belastingheffing draagt daarnaast bij aan het tegengaan van belastingontwijking. Het minimumniveau reduceert namelijk de prikkel voor bedrijven om winsten te verschuiven naar laagbelastende landen. Bovendien kunnen dit soort internationale afspraken bijdragen aan de aantrekkelijkheid van het Nederlandse vestigingsklimaat voor het reële bedrijfsleven. Een minimumniveau van belastingheffing verkleint namelijk het verschil tussen de belasting die bedrijven in Nederland betalen en de lagere belastingdruk die deze bedrijven mogelijk in andere landen zouden ervaren. De invloed van het niveau van (vennootschaps)belastingheffing op investeringsbeslissingen neemt daarmee af en de concurrentiekracht van ons bedrijfsleven wordt verbeterd. Het belang van andere factoren die Nederland aantrekkelijk maken als vestigingsplaats neemt daarmee toe.
Deelt u het pleidooi van de Amerikaanse Minister van Financiën Janet Yellen om een dergelijk mondiaal minimumtarief in te stellen? Zo nee, wat onderneemt u tegen de mondiale race to the bottom?
Ja. Nederland heeft zich in het Inclusive Framework van de OESO steeds voorstander getoond van afspraken in (een zo breed mogelijk) internationaal verband over een herziening van het internationale belastingstelsel, waaronder een minimumniveau van belastingheffing voor grote bedrijven.3 Nederland pleit daarbij voor eenvoudige en uitvoerbare maatregelen die zo effectief mogelijk de prikkel tot belastingconcurrentie verminderen. Nederland zal zich ervoor blijven inzetten om halverwege 2021 tot afspraken te komen in het Inclusive Framework van de OESO.
Deelt u de mening dat het invoeren van een minimumtarief iets anders is dan de zogenoemde CCCTB (Common Consolidated Corporate Tax Base ofwel de gemeenschappelijke geconsolideerde belastinggrondslag) waarmee lidstaten hun soevereiniteit over belastingheffing van multinationals grotendeels kwijtraken? Deelt u voorts de mening dat een minimumtarief en minimumgrondslag minstens zo effectief zouden zijn om de race to the bottom tegen te gaan?
Ja, de maatregelen die in het Inclusive Framework worden besproken om een minimumniveau van belastingheffing te waarborgen, verschillen van de voorstellen van de Europese Commissie voor een CCCTB. De CCCTB ziet op het creëren van een gemeenschappelijke geconsolideerde belastinggrondslag zodat er een Europees gelijk speelveld wordt gecreëerd. Op basis van de CCCTB zou in alle EU-lidstaten op dezelfde manier de belastbare winst worden berekend en wordt grondslaguitholling in de EU tegen gegaan. De CCCTB heeft daarmee inderdaad tot gevolg dat de soevereiniteit van lidstaten wat betreft de invulling van de winstbelasting verder wordt ingeperkt.
Op basis van de Pijler 2-voorstellen die in het Inclusive Framework worden besproken, wordt achteraf gekeken of er feitelijk genoeg belasting is geheven. Indien dit niet het geval is, kan extra belasting worden bijgeheven om een minimumniveau van belastingheffing te bereiken. Daarnaast zet dit OESO-initiatief erop in om een wereldwijd gelijk speelveld te creëren. Kortom, beide systemen kunnen eraan bijdragen om het risico op een zogenaamde race to the bottom tegen te gaan.
Deelt u de mening dat mondiale afstemming op financieel gebied nodig is om het doorgeslagen kapitalisme te beteugelen, waarbij het grootbedrijf massaal profiteert van de onderlinge belastingconcurrentie?
Afspraken over de belastingheffing van multinationals zijn het effectiefst als ze in een zo breed mogelijk internationaal verband worden gemaakt. Nederland heeft zich daarom steeds een voorstander getoond van afspraken in internationaal verband over een herziening van het internationale belastingsysteem.
Wat onderneemt u om te voorkomen dat Nederland bekend staat als «een belastingparadijs dat meehelpt aan het ontwijken van winstbelastingen»?
Al vanaf het begin van deze kabinetsperiode is het aanpakken van belastingontwijking een van de speerpunten geweest van dit kabinet.4 De afgelopen jaren zijn in dit kader veel maatregelen genomen. In een recente factsheet zijn alle maatregelen van dit kabinet opgenomen, met een toelichting op de manier waarop het kabinet hiermee belastingontwijking en -ontduiking voorkomt.5 Ook verwijs ik graag naar enkele recente brieven die ik naar uw Kamer heb verzonden waarin ik uitgebreid inga op de aanpak van belastingontwijking.6 Naast de wetgeving die al is ingevoerd, of binnen afzienbare tijd in werking zal treden of reeds is aangekondigd, is het van belang dat de strijd tegen belastingontwijking- en ontduiking voortvarend wordt voortgezet. Internationale samenwerking is hierbij essentieel. Uitdagingen die samenhangen met belastingontwijking zijn immers vaak internationaal van aard en kunnen het beste worden aangepakt door middel van internationale afspraken. In dit verband steunt Nederland initiatieven om tot een verdere gecoördineerde aanpak van belastingontwijking te komen. Zo draagt Nederland actief bij om tot internationale oplossingen te komen op het gebied van de winstbelasting.
Bent u bereid om het plan van Minister Yellen actief te ondersteunen en te promoten op internationale fora en de G20? Zo nee, waarom niet?
Het pleidooi van de Minister van Financiën van de Verenigde Staten gaat over mondiale afspraken over een minimumniveau van belastingheffing voor grote multinationals. In het Inclusive Framework van de OESO wordt al geruime tijd gesproken over dergelijke afspraken. Nederland heeft zich steeds positief en constructief opgesteld in deze discussies. Nederland zal zich ervoor blijven inzetten om halverwege 2021 overeenstemming te bereiken over effectieve en (ook voor ontwikkelingslanden) uitvoerbare afspraken over de herziening van het internationale belastingsysteem. Ook in G20-verband zal Nederland zich voorstander blijven tonen van het werk dat in de OESO wordt gedaan.
Het bericht dat een op de vier belastingbetalers meer betaalt dan nodig is |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat een op de vier belastingbetalers meer betaalt dan nodig is?1
Ja, dit bericht is bij mij bekend.
Klopt het dat de Belastingdienst garandeert dat iedereen die vóór 8 april 2021 aangifte doet meestal vóór 1 juli 2021 een definitieve aanslag ontvangt?
Dit klopt deels. De garantieregeling houdt in dat iedereen die vóór 8 april 2021 zijn aangifte indient vóór 1 juli 2021 een bericht ontvangt. Dit kan een definitieve aanslag zijn, maar in sommige gevallen kan ook sprake zijn van een voorlopige aanslag of een brief, waarin wordt aangegeven welke nadere informatie de Belastingdienst nodig heeft om de aanslag op te leggen. De garantieregeling rond de aangiftecampagne houdt normaal gesproken in dat iemand die vóór 1 april aangifte doet een bericht krijgt vóór 1 juli. Maar omwille van de problemen die belastingplichtigen hebben kunnen ondervinden tijdens de eerste week van de aangiftecampagne, is ervoor gekozen om de termijn voor de garantieregeling dit jaar met een week te verlengen, tot 8 april 2021.
Klopt het dat belastingplichtigen alleen bij het doen van aangifte inkomstenbelasting de mogelijkheid hebben om hun inkomen toe te delen tussen hun fiscale partner en zichzelf en dat zes weken na ontvangst van hun definitieve aanslag daarna deze keuze vaststaat?
Ja, dit klopt. Indien sprake is van fiscaal partnerschap gedurende het gehele jaar of men heeft gekozen voor fiscaal partnerschap gedurende het gehele jaar, kunnen de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen, de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen en de als voorheffing in aanmerking te nemen geheven dividendbelasting tussen fiscale partners worden verdeeld.
De verdeling tussen fiscale partners kan gewijzigd worden, tot het moment dat beide aanslagen onherroepelijk vaststaan. Onherroepelijk wil zeggen, dat er geen bezwaar, beroep of cassatie meer mogelijk is tegen de aanslag. Dit is zes weken na dagtekening van de aanslag of uitspraak. Zolang de aanslag van een van de fiscale partners nog niet onherroepelijk vaststaat, kan de verdeling dus nog worden gewijzigd.
Kunt u een opsomming geven van alle inkomensbestanddelen en aftrekposten die door belastingplichtigen vrij kunnen worden toebedeeld tussen fiscale partners in de inkomstenbelasting bij het doen van aangifte?
De belastingplichtige die gedurende het gehele kalenderjaar dezelfde fiscale partner heeft, of wanneer gekozen wordt voor fiscaal partnerschap gedurende het gehele jaar, kan samen met diens fiscale partner een onderling overeengekomen verdeling toepassen per gemeenschappelijk inkomensbestanddeel, de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen (box 3) en de als voorheffing in aanmerking te nemen geheven dividendbelasting.
Als gemeenschappelijk inkomensbestanddeel wordt aangemerkt:
Is bij u bekend hoeveel belastingplichtigen jaarlijks hun inkomen niet optimaal toedelen aan zichzelf en hun fiscale partner waardoor de belastingdruk hoger is dan noodzakelijk?
Nee, dit is niet bekend. Het is voor de Belastingdienst niet mogelijk om te onderzoeken in welke individuele situaties sprake is van een optimale toedeling, mede gelet op de redenen die in het antwoord op vraag 7 worden uitgewerkt. Wel maakt het aangifteprogramma voor fiscale partners inzichtelijk wat de gevolgen voor de hoogte van de belastingaanslag zijn bij een gekozen toedeling.
Herkent u het beeld dat door de Bond van Belastingbetalers2 en in het hiervoor genoemde artikel wordt genoemd van het aantal belastingplichtigen dat onbewust te veel belasting afdraagt?
Nee, dit herken ik niet. Het bericht is niet gebaseerd op gegevens van de Belastingdienst. De Belastingdienst spant zich in om belastingplichtigen te helpen bij het indienen van een juiste aangifte, waarbij nadrukkelijk wordt gewezen op de mogelijkheden om optimaal gebruik te maken van faciliteiten waarop de belastingplichtige recht heeft. In het bericht wordt gedoeld op de mogelijkheid bepaalde inkomensbestanddelen optimaal te verdelen tussen fiscale partners, waardoor de belastingdruk voor de partners samen zo laag mogelijk is.
Het is mij niet bekend in hoeveel gevallen van deze optimale toerekening geen gebruik wordt gemaakt en evenmin wat daar dan de reden voor is.
Zie voor een verdere inhoudelijke verdieping de antwoorden bij vraag 5 en 7.
Wat zouden redenen kunnen zijn voor belastingplichtigen om af te wijken van toedeling die de belastingdruk zo laag mogelijk houdt?
In veel gevallen zullen fiscale partners kiezen voor een verdeling waarbij de belastingdruk zo laag mogelijk is. Het aangifteprogramma helpt hierbij door inzichtelijk te maken wat de gekozen verdeling voor gevolgen heeft voor de belastingaanslag. Fiscale partners kunnen er echter ook voor kiezen om op een andere wijze te verdelen. Dit kan het geval zijn als fiscale partners de financiële zaken gescheiden houden en ieder individueel aangifte doet van het door hemzelf genoten inkomen of door hemzelf gemaakte kosten. De tussen fiscale partners gemaakte financiële afspraken vormen dan de grondslag voor een gemaakte keuze met betrekking tot de toedeling. Hiervan kan sprake zijn ingeval fiscale partners een gescheiden financiële situatie hanteren in een relatie.
Daarnaast kan de gemaakte verdeling invloed hebben op Toeslagen of andere inkomensafhankelijke regelingen. Deze doorwerking kan een argument voor fiscale partners zijn om een verdeling te kiezen die fiscaal niet de meest gunstige is.
Voor de Belastingdienst zijn de beweegredenen voor de verdeling van fiscale partners niet relevant, in die zin: zij hebben immers de mogelijkheid naar eigen wens te verdelen. Wel is van belang dat de verdeling tussen fiscale partners voor 100% wordt toegepast. Hierop wordt door de Belastingdienst gecontroleerd.
Wat is de reden van het niet meer kunnen aanpassen van de inkomenstoedeling na zes weken na ontvangst van hun definitieve aanslag?
Fiscale faciliteiten, zoals de toedeling bij fiscale partners, zijn van invloed op de vaststelling van de materiële belastingschuld. Bij het opleggen van de aanslag wordt de materiële belastingschuld geformaliseerd en kunnen belastingplichtigen hiertegen in bezwaar/beroep komen.
In de wet is expliciet opgenomen dat de herziening van de toedeling bij partners enkel mogelijk is tot het moment dat de aanslag van beiden onherroepelijk vaststaat.
Waarom is het mogelijk om voor andere posten tot vijf jaar terug iets aan te passen en waarom is dit niet mogelijk voor de inkomenstoedeling tussen fiscale partners?
De begrenzing van deze keuzetermijn wordt noodzakelijk geacht voor de uitvoerbaarheid van de regeling. Iedere aanpassing in de verdeling heeft gevolgen voor de aanslagen van beide fiscale partners.
Bovendien kan dit ook een doorwerking hebben naar Toeslagen en andere inkomensafhankelijke regelingen. Om deze reden is bij de totstandkoming van de regeling gekozen voor een begrenzing in de termijn waarbinnen aanpassing mogelijk is. Deze begrenzing is opgenomen in de wet.
De verwijzing naar de periode van vijf jaar ziet op de bevoegdheid van de inspecteur om een navorderingsaanslag op te leggen of een ambtshalve vermindering van de aanslag toe te passen. Het gaat hier om gevallen van een onjuiste belastingaanslag. Een andere verdeling tussen partners valt hier niet onder.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat de aangiftetermijn voor 2021 is verlopen?
Nee, dit is helaas niet gelukt.