Het arrest van de Hoge Raad op 24 december 2021 over Box 3 |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het arrest van de Hoge Raad, waarin zij de vermogensrendementsheffing over de jaren 2017 en 2018 in strijd vindt met het eigendomsrecht en het discriminatieverbod en de overheid gelast over te gaan tot rechtsherstel?1
Ja.
Herinnert u zich dat de indiener meerdere keren zeer precieze vragen gesteld heeft over box 3 en mogelijke strijdigheid met het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM), die nu is vastgesteld door de Hoge Raad?
Ja.
Herinnert u zich met name nog de schriftelijke vragen van het lid Omtzicht over de houdbaarheid van box 3 en het EVRM (Aanhangsel Handelingen 2019–2020, 594)?
Ja.
Is het u duidelijk dat er vanuit de Tweede Kamer nu al enkele jaren op gewezen wordt dat de rechter het stelsel van box 3 strijdig acht met het EVRM, gezien het eerdere vonnis van de Hoge Raad over de jaren tot en met 2016 en twee adviezen van de advocaat-generaal Wattel (maart 2021) en Advocaat-Generaal Niessen (1 november 2021) over box 3?
Ja. Overigens heeft de Hoge Raad het box 3-stelsel over de jaren tot en met 2016 niet strijdig met het EVRM verklaard2. Wel is de Hoge Raad van oordeel dat het box 3-stelsel tot en met 2016 op stelselniveau in strijd is met artikel 1 Eerste Protocol van het EVRM, als het nominaal zonder (veel) risico’s gemiddeld haalbare rendement voor de jaren 2013 en 2014 lager is dan 1,2 procent. De Hoge Raad stelde voor het stelsel over de jaren tot en met 2016 geen schending van het EVRM vast, omdat hij bij een eventuele schending het bieden van rechtsherstel aan de wetgever wilde overlaten.
Herinnert u zich de eerdere vragen naar een lijst van alle (interne en externe, inclusief de landsadvocaat) adviezen die sinds 2010 (mede) uitgebracht zijn over de vraag of de box 3-tarieven mogelijk een schending van het eerste protocol van het EVRM opleveren?
Ja.
Herinnert u zich het antwoord dat zo’n lijst niet voorhanden was?
Ja.
Wilt u een lijst met alle uitgebrachte adviezen (interne en externe, inclusief de landsadvocaat) over box-3 vanaf 2010 samenstellen en doen toekomen aan de Tweede Kamer?
Ja. Deze lijst moet, zoals het lid Omtzigt zelf aangeeft in de vraag, nog worden samengesteld. Daarvoor is uitgebreid uitzoekwerk nodig, juist omdat ik de vraag van het genoemde lid zo volledig mogelijk wil beantwoorden. Ik ga er daarom vanuit dat de heer Omtzigt ook interne notities bedoelt die als advies aan de bewindspersonen zijn gegaan. Dit betreft dan ook stukken die tot nu toe niet aan uw Kamer zijn overhandigd. Daarom vergt dit meer tijd dan uw Kamer mij voor de beantwoording van deze Kamervragen gunt. De gevraagde lijst met eventueel de daarbij nog niet gepubliceerde stukken zal ik binnen twee maanden aan uw Kamer sturen.
Als u niet van plan bent deze lijst op te sturen, wilt u dan deugdelijk gemotiveerd uitleggen waarom de uitzondering in artikel 68 van de Grondwet (belang van de staat) hierop van toepassing zou zijn?
Zie het antwoord op vraag 7.
Welke voorbereidingen heeft u het afgelopen jaar getroffen voor deze uitspraak, die na de twee adviezen van de advocaten-generaal niet geheel onverwacht was?
Het afgelopen jaar zijn verschillende stappen gezet om te komen tot een rechtvaardiger box 3 stelsel. Allereerst is per 1 januari 2021 het heffingvrije vermogen verhoogd naar € 50.000. Drie deskundigen hebben een advies uitgebracht over de (on)mogelijkheden van de introductie van een tegenbewijsregeling voor enkel spaargeld. Daarnaast is er door PwC een onderzoek uitgevoerd naar de beschikbaarheid van data voor een stelsel op basis van werkelijk rendement. Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek van PwC wordt wetgeving voor een stelsel op basis van werkelijk rendement voorbereid.
De Advocaat-Generaal Wattel3 adviseerde de Hoge Raad om de box 3-heffing onverenigbaar te verklaren met het discriminatieverbod, maar vond niet dat de Hoge Raad verplicht is om de discriminatie op te heffen. De Advocaat-Generaal Niessen4 was ook van mening dat de box 3-heffing in strijd is met het discriminatieverbod maar hij adviseerde de Hoge Raad, in tegenstelling tot Advocaat-Generaal Wattel, wel om de strijdigheid op te lossen. Zijn oplossing ging echter minder ver dan de oplossing die de Hoge Raad in zijn arrest biedt voor het opheffen van de strijdigheid. Verder hebben enkele lagere rechters het sinds 2017 geldende stelsel niet in strijd geacht met artikel 1 Eerste Protocol van het EVRM. In zo verre kwam de oplossing van de Hoge Raad om de box 3-heffing te baseren op het genoten werkelijke rendement onverwacht.
Er is gekeken naar wat de gevolgen zouden kunnen zijn van mogelijke uitkomsten van de Hoge Raad. Voor het geval een vergaand rechtsherstel zou moeten worden geboden is een begin gemaakt van een onderzoek op welke wijze dit voor de burger efficiënt zou kunnen gebeuren binnen de uitvoeringstechnische mogelijkheden van de Belastingdienst. Daarnaast is onderzoek gedaan naar en zijn contouren uitgewerkt voor een stelsel van werkelijk rendement en wordt het heffingvrije vermogen opgehoogd.
Wanneer gaat u de Tweede Kamer informeren over hoe u rechtsherstel gaat bieden over 2017 en 2018?
Op 2 februari is een debat ingepland waarbij wij hierover met elkaar van gedachte zullen wisselen.
Gaat u alleen rechtsherstel bieden voor mensen die bezwaar gemaakt hebben of gaat u rechtsherstel bieden voor iedereen die teveel box 3 belasting betaald heeft?
De reikwijdte van de groep belastingplichtigen die in aanmerking komen voor herstel is op dit moment nog niet bepaald, maar wij zullen zeer serieus meewegen of de groep die geen bezwaar heeft gemaakt ook onder het rechtsherstel zal vallen. Zodra de uitwerking helder is, zal ik de Kamer hierover informeren.
Deelt u de mening dat de Hoge Raad met zeer grote waarschijnlijkheid zal vaststellen dat het stelsel ook in de jaren 2019, 2020 en 2021 in strijd was/is met het EVRM en dat u gedwongen zult worden rechtsherstel te bieden?
Het arrest is geldend recht per 24 december 2021. Naast de aanslagen van burgers die zijn aangesloten bij de massaal bezwaarprocedure over de jaren 2017 en 2018 heeft het arrest ook gevolgen voor alle aanslagen die per 24 december 2021 nog moeten worden opgelegd, voor alle aanslagen waarover al wordt geprocedeerd of zal worden geprocedeerd. De bezwaren tegen de box 3 heffing over 2019 en 2020 zijn aangewezen als massaal bezwaar, inmiddels circa 80.000 bezwaarschriften. De in de procedures over 2019 en 2020 geformuleerde rechtsvraag is nagenoeg gelijk aan die van de procedures 2017 en 2018. Het aan de Hoge Raad voorleggen van de rechtsvraag over het box 3 stelsel zal daarom voor 2019 en 2020 niet tot een ander oordeel over het box 3-stelsel leiden dan het oordeel gegeven in het arrest van 24 december 2021.
Op welke wijze gaat u het rechtsherstel voor die jaren voorbereiden?
De bezwaarschriften tegen de aanslagen over de jaren 2019 en 2020 zullen naar verwachting op dezelfde wijze worden afgedaan als de bezwaarschriften tegen de aanslagen over de jaren 2017 en 2018. Voor de voorbereiding van de hersteloperatie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 14.
Verwacht u net als de indiener van deze vragen dat u een lawine van bewaarschriften over 2021 kunt verwachten en mogelijk ook nog over 2020, voor mensen voor wie de termijn nog niet in verstreken? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er een uitvoerbaar en beheersbaar proces komt?
Over het jaar 2021 zijn nog geen definitieve aanslagen opgelegd. Voorlopige aanslagen 2022 die niet in overeenstemming zijn met het arrest van de Hoge Raad worden later bij de vaststelling van de definitieve aanslagen 2022 door de Belastingdienst hersteld. De burger hoeft nu geen actie te ondernemen. Daarnaast wordt momenteel uitgewerkt op welke wijze tot herstel wordt gekomen van de op of na 24 december 2021 opgelegde definitieve aanslagen en navorderingen. Daarvoor hoeven de betrokken burgers nu geen actie te ondernemen. Het herstel van aanslagen is een grote uitdaging voor de Belastingdienst. Voor een uitvoerbare wijze van herstel dient een oplossing te worden gekozen die voor de verschillende belastingjaren zo eenvormig mogelijk is en zoveel mogelijk geautomatiseerd en massaal kan worden uitgevoerd, zodat het uitvoerbaar is voor de Belastingdienst en de betrokken belastingplichtigen. Verschillende opties voor de vormgeving van de hersteloperatie worden momenteel in kaart gebracht.
Deelt u de mening dat er ook voor het jaar 2022 sprake zal zijn van een schending van het EVRM?
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het sinds 2017 geldende box 3-stelsel in strijd is met het EVRM. Dat betekent dat de Hoge Raad over het jaar 2022 waarschijnlijk eenzelfde oordeel zal vellen over het box 3-stelsel dat dezelfde tekortkomingen bevat als dat van 2017 en 2018.
Bent u bereid met een tegenbewijsregeling te komen over 2022 of een andere wijziging waarmee het stelsel in overeenstemming gebracht wordt met het EVRM?
Uitgangspunt is dat definitieve aanslagen 2022 in lijn met het arrest worden opgelegd. De precieze vormgeving wordt op dit moment uitgewerkt.
Kunt u een berekening geven hoeveel u verwacht dat de belastingdienst zal moeten nabetalen? Hoe is dat bedrag opgebouwd?
Het bieden van rechtsherstel heeft grote budgettaire consequenties. De omvang van de budgettaire gevolgen is onder andere afhankelijk van de interpretatie van het arrest en de omvang van de groep burgers die in aanmerking komt voor rechtsherstel. De budgettaire gevolgen van de verschillende opties worden momenteel in kaart gebracht.
Herinnert u zich het rapport van de drie deskundigen, waarin deze deskundigen aangaven dat inzake de box 3 kwesties jaren 2013–2016 er niet gewacht moet worden (p. 8 advies) tot het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) uitspraak doet in die massaal bezwaarprocedures?2
Ja.
Bent u bereid hun advies op te volgen en dus niet af te wachten tot het EHRM oordeelt, maar nu op redelijk korte termijn over te gaan tot een vorm van compensatie inzake de jaren 2013–2016, waarbij het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 als richtsnoer wordt genomen (tegenbewijs op basis van werkelijk rendement)?
Nee.
Indien antwoord op vraag 19 nee is, waarom – indachtig de substantiële budgettaire risico’s die hieraan kleven voor de Staat – dan niet?
Het arrest van de Hoge Raad heeft betrekking op het sinds 2017 geldende box 3-stelsel. Het EHRM heeft nog niet geoordeeld over de jaren 2013 tot en met 2016. Het bieden van rechtsherstel over die jaren terwijl de juridische procedure bij het EHRM nog niet is afgerond is prematuur.
Mijn ambtsvoorganger heeft toegezegd dat als het EHRM in de procedures over de jaren 2013 en 2014 op regelniveau een schending van artikel 1 Eerste Protocol van het EVRM vaststelt en in die procedures een financiële genoegdoening voor de jaren 2013 en 2014 toekent aan de indieners van de klacht, deze overeenkomstig wordt toegekend aan de belastingplichtigen die onder de massaal bezwaarprocedure uit de aanwijzing voor 2013 en 2014 vallen, ervan uitgaande dat het EHRM voor hen eveneens een dergelijke schending zou hebben vastgesteld en aan hen een financiële genoegdoening zou hebben toegekend.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
In mijn brief van 24 januari 2022 heb ik de Tweede Kamer verzocht om uitstel van de beantwoording van de Kamervragen omdat nog niet alle gevolgen van het arrest helder zijn. De vragen zijn uiteindelijk niet binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoord.
Bijlage: Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl
Het bericht ‘Arrest vermogenstaks volgend hoofpijndossier voor fiscus’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van bovenstaand artikel?1
Ja.
Herinnert u zich mijn vragen van 16 augustus 2021 naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland dat de belasting op spaartegoeden en beleggingen zoals de fiscus sinds 2017 oplegt strijdig is met het Europees discriminatieverbod, en dat ik u onder meer vroeg of u van mening was dat deze uitspraak wederom aantoont dat nog meer snelheid is geboden om de forfaitaire heffing in box 3 op basis van een veronderstelde vermogensmix die niet overeenstemt met werkelijk behaald rendement aan te pakken?2
Ja.
Kunt u gezien de zeer recente uitspraak van 24 december 2021 van de Hoge Raad nogmaals antwoord geven op de vraag of u van mening bent dat de huidige box 3 heffing nog tot 2025 overeind kan blijven, nu naast bovengenoemde uitspraak ook deze uitspraak er van de Hoge Raad er ligt? Indien ja, zou u dat dan willen onderbouwen?
De wetgeving is momenteel niet in lijn met het arrest van de Hoge Raad. Het is onwenselijk om deze situatie voort te laten bestaan tot de invoering van de vermogensrendementsheffing over het werkelijke rendement met de beoogde inwerkingtredingsdatum 2025. Onderzocht wordt wat de mogelijkheden zijn om de wetgeving eerder aan te passen.
Hoewel systeemtechnische uitdagingen er mede verantwoordelijk voor zijn dat de datum van het invoeren van een heffing op werkelijk rendement nu staat op 2025, zou u kunnen aangeven welke acties wel mogelijk zijn om deze datum naar voren te kunnen halen? Welke processen en systeemaanpassingen kunnen versneld worden, tegen welke kosten, en wat zijn de consequenties voor andere projecten met ICT-gevolgen bij de belastingdienst? En wat zou dan een zo vroeg mogelijke datum zijn om de heffing op werkelijk rendement, of elementen daarvan, eerder uit te voeren?
De mogelijkheden om de wetgeving op een verantwoorde wijze eerder aan te passen dan per 2025 zijn onder andere afhankelijk van de technische maakbaarheid van de systemen van de Belastingdienst, de uitvoerbaarheid waaronder de ruimte in het IV-portofolio, de aanlevering van gegevens door ketenpartners, het doenvermogen van burgers en de beschikbare tijd voor een zorgvuldig wetgevingsproces. Momenteel worden diverse opties onderzocht om de wetgeving aan te passen.
Wanneer kan de kamer een reactie van het kabinet op de uitspraak van de Hoge Raad tegenmoet zien, inclusief hoe om te gaan met de bezwaarschriften?
Op 2 februari is een debat ingepland waarbij wij hierover met elkaar van gedachte zullen wisselen.
Bijlage: Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl
Het bericht dat de compensatie van toeslagenschandaal soms verkeerd terecht komt |
|
Renske Leijten , Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoe lang bent u al op de hoogte van interne berichten dat de compensatie van de toeslagen verkeerd terecht komt?1
Het gevolg van de wens om gedupeerden snel en ruimhartig te compenseren, is dat er ook personen compensatie zullen ontvangen voor wie dit niet bedoeld is. Bij verschillende beoordelingsmomenten (eerste toets, integrale beoordeling etc.) wordt steeds de afweging tussen ruimhartigheid, snelheid en rechtmatigheid gemaakt. Daarbij wordt ook het gesprek over mogelijk onterechte uitkeringen gevoerd. Uw Kamer is op verschillende momenten over deze risico’s geïnformeerd, zoals bij de brieven van 8 februari en 30 april 2021.2 Het percentage van achteraf onterechte uitbetalingen na de eerste toets wordt geschat op 2–5%, zoals uw Kamer in de brief van 30 april 2021 is medegedeeld. Het artikel waar u aan refereert stelt dat het ministerie op het moment van publiceren van het artikel al wist dat ouders betrokken bij de casus Alabama compensatie hebben ontvangen. Dat klopt. Mijn voorganger is hier op 16 december jl. over geïnformeerd. Zij was voornemens dit tijdens het debat met uw Kamer te delen. Echter, dit debat is uitgesteld tot 2 februari 2022. Zodoende heeft zij u op 21 december jl. met een brief nader geïnformeerd.3 Het is daarbij wel belangrijk te herhalen dat het niet op voorhand vast staat dat de personen die deze compensatie ontvangen hebben daar geen recht op hebben en de compensatie verkeerd terecht komt.
Kunt u aangeven hoeveel mensen compensatie hebben ontvangen die ook betrokken waren bij de «Bulgarenfraude»?
Zoals mijn ambtsvoorganger in de brief van 21 december aan uw Kamer heeft medegedeeld, is aan 14 personen die in het verleden betrokken zijn geweest bij de fraudeonderzoeken «Alabama» en «Florida» het forfaitaire bedrag van € 30.000 toegekend. Het fraudeonderzoek «Alabama» stond ook wel bekend als de «Bulgarenfraude». Deze 14 personen krijgen ook nog een integrale beoordeling, waarbij er meer nauwkeurig bekeken wordt of de terugvorderingen terecht waren. Zij lopen mee in het reguliere beoordelingsproces. Het fraudeonderzoek «Florida» is een vergelijkbaar onderzoek dat, net als Alabama, heeft geleid tot een strafrechtelijke veroordeling van bepaalde betrokkenen.
Is er onderzoek bijvoorbeeld gedaan naar de aantallen onjuist gecompenseerde burgers in de stad Ivanski of elders die voorheen fraude gepleegd hebben en daarvoor veroordeeld zijn?
Er is geen onderzoek gedaan dat gericht is op ouders uit specifieke steden of gebieden. Voor de eerste toets bij de Catshuisregeling is wel gecontroleerd of er bij de gemelde ouder sprake is van een strafrechtelijke veroordeling of vergrijpboete. De ouder krijgt dan geen eerste toets maar een integrale beoordeling. Bij de vervolganalyse van de fraudeonderzoeken «Alabama» en «Florida», waarover ik u heb geïnformeerd met mijn brief van 21 december jl., is alleen gekeken waar de 83 personen die zich gemeld hebben voor herstel staan in het beoordelingsproces.
Is daar een onderzoeksrapport van beschikbaar? Zo ja, kunt u dit rapport aan de kamer toezenden.
De beschikbare informatie met betrekking tot deze analyse heeft mijn ambtsvoorganger in haar brief van 21 december jl. met uw Kamer gedeeld.
Kunt u aangeven wat er is gebeurd met de interne berichten met klachten/zorgen over de compensatieregeling? Kunt u deze vraag uitputtend beantwoorden?
De interne berichten met zorgen over de compensatieregeling neem ik zeer serieus. Mijn ambtsvoorganger is hierover veelvuldig in gesprek geweest met medewerkers. Dat zal ik ook blijven doen. De signalen zijn divers. Zo zijn er bijvoorbeeld signalen van overcompensatie of oneigenlijk gebruik van de herstelregelingen. Enerzijds is dit het gevolg van de opzet van de herstelregelingen en de gevraagde ruimhartigheid en snelheid. Medewerkers vinden dit soms moeilijk uitlegbaar, hierover gaan we met elkaar het gesprek aan. Anderzijds kan er gekeken worden of er in specifieke gevallen anders gehandeld kan worden, zo worden schulden bijvoorbeeld niet kwijtgescholden ten aanzien waarvan een vergrijpboete of strafrechtelijke veroordeling heeft plaatsgevonden. Ik blijf uiteraard nauw kijken naar interne en externe signalen dat compensatie mogelijk verkeerd terechtkomt. In een volgende Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag zal ik u hierover nader informeren.
Bent u ervan op de hoogte dat u onder artikel 68 van de Grondwet een actieve inlichtingenplicht heeft en zeker wanneer het grote problemen in de uitvoering betreft bij nog aanhangige wetgeving?
Naast de passieve inlichtingenplicht die ligt besloten in artikel 68 van de Grondwet wordt ook een actieve inlichtingenplicht onderscheiden. Ik ben mij bewust van beide inlichtingenplichten en streef ernaar daar te allen tijde aan te voldoen. Daarnaast worden op grond van de beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s sinds 1 juli 2021 beslisnota’s in de categorieën beleidsvorming en wetgeving actief openbaar gemaakt. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Waarom heeft u zelf niet het initiatief genomen om de Kamer te informeren dat er uitbetalingen zijn gedaan waarover interne zorgen leven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij het inrichten van het gehele herstelproces, zowel van de eerste toets als de integrale beoordeling, is een afweging gemaakt tussen zorgvuldigheid en snelheid. Gevolg van de terechte wens om gedupeerden ruimhartig en snel te compenseren is dat onvermijdelijk personen uiteindelijk compensatie ontvangen voor wie deze niet bedoeld was. Op verschillende momenten is de Kamer geïnformeerd over het risico van achteraf bezien onterechte uitkeringen door die afweging. Zo is in de brief van 30 april jl. het percentage van achteraf onterechte uitbetalingen na de eerste toets geschat op 2–5%. Dat is op dit moment nog steeds ons beeld.
Komen de meldingen vanuit de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) of andere delen van de Belastingdienst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgen over (over)compensatie komen vanuit verschillende onderdelen van de Belastingdienst en Toeslagen, maar ook van bijvoorbeeld gemeenten of van samenwerkingsverbanden. Bij die meldingen is er sprake van verschillende soorten signalen. Er zijn bijvoorbeeld zorgen over overcompensatie, signalen dat er sprake is van ernstig misbruik op een ander terrein, zoals inkomstenbelasting of de bijstand, of zorgen dat iemand onterecht compensatie heeft ontvangen. In veel situaties betreft het signalen die niet wegnemen dat een ouder gedupeerde kan zijn. Ik blijf uiteraard nauw kijken naar interne en externe signalen.
Komen de meldingen van mensen die bij Intensief Toezicht werken? Zo ja, hoe zij zijn precies betrokken bij de UHT en de uitvoering van de compensatie?
Er zijn meldingen gedaan door medewerkers werkzaam binnen intensief toezicht van meerdere uitvoeringsdirecties. Zij zijn niet betrokken bij de uitvoering van de compensatieregeling. Op dit moment wordt nagegaan of medewerkers een bijdrage kunnen leveren in het correct reconstrueren van de feiten en omstandigheden en vormgeven van afwegingskaders voor het wel of niet kwijtschelden van belastingschulden en bestuurlijke boetes.
Hoe komt het dat de melders feiten van fraude zeggen kennen maar dat dit geen belemmerende factor is in de uitbetaling van compensatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie ook antwoord bij vraag 8. Als er sprake is van fraude op andere terreinen, bijvoorbeeld in de inkomstenbelasting, dan heeft dit geen gevolgen voor de uitbetaling van de forfaitaire vergoeding. Echter de schulden van de uit die fraude voortvloeiende aanslagen inkomstenbelasting worden niet kwijtgescholden. De regelgeving met betrekking tot de hersteloperatie laat compensatie aan dezelfde burger toe indien hij kwalificeert in het kader van de kinderopvangtoeslagaffaire. Het kan namelijk zo zijn dat iemand op andere terreinen fraude heeft gepleegd maar ook gedupeerde is van de kinderopvangtoeslag. Indien bijvoorbeeld over het jaar 2013 fraude door de Belastingdienst is vastgesteld in de inkomstenbelasting maar de betreffende burger is door Toeslagen «vooringenomen (CAF-11 vergelijkbare zaken)» bejegend, kwalificeert deze burger voor compensatie. Als gevolg van de «Catshuisregeling» bedraagt de compensatie dan minimaal € 30.000. Dit voorbeeld is ook toepasbaar bij geconstateerde fraude in andere domeinen (zoals bijvoorbeeld het sociale domein Gemeenten).
Kunt u de interne meldingen – geanonimiseerd – naar de Kamer sturen?
In de Eindrapportage Raadspersonen die op 12 oktober jl. naar uw Kamer gezonden is wordt benoemd dat verschillende melders hun zorgen hebben geuit over de Uitvoeringorganisatie Herstel Toeslagen (UHT).4 Veel van deze zorgen hebben betrekking op de zogenoemde Catshuisregeling. De meldingen die zijn gedaan bij de raadspersonen zijn conform het Besluit Personeelsraadspersonen Belastingdienst 2020 in vertrouwen gedaan.5 Over die meldingen beschik ik niet. Signalen in de organisatie over mogelijk oneigenlijk en ongericht gebruik van de herstelregelingen bij mijn ambtsvoorganger of het hogere management zijn van persoonlijke aard en zijn vaak herleidbaar tot individuele medewerkers. Ik vind het belangrijk dat medewerkers zich voldoende veilig voelen om deze en andere signalen te blijven delen. Het integraal delen met uw Kamer van deze signalen vind ik daarom onwenselijk. Om uw Kamer desondanks wel een zo goed mogelijk beeld te geven, zal ik, zoals ook toegezegd in de 9e Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag6 en de brief van 21 december jl., de onderwerpen uit de interne signalen inventariseren en uw Kamer hier in de brief die ik u volgende week stuur ten behoeve van het debat op 2 februari nader over berichten. Tevens zal ik hier in de Voortgangsrapportages kinderopvangtoeslag aandacht aan besteden. Hierbij wordt dan recht gedaan aan de vertrouwelijkheid van deze signalen.
Kunt u tevens alle signalen over het oneigenlijk en ongericht gebruik van de Catshuisregeling en aanverwante regelingen die u, de Secretaris-Generaal, de plaatsvervangend Secretaris-Generaal en Directeur-generaal ontvangen hebben, aan de Kamer doen toekomen (vanaf december 2020)?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat het extreem zorgelijk is dat mensen die werken bij de Belastingdienst/UHT geen gehoor krijgen als zij in de uitvoering tegen problemen aanlopen? Zo ja, hoe gaat u dit verhelpen?
Signalen en zorgen vanuit medewerkers zijn zeer waardevol en worden daarom uiterst serieus genomen. Binnen de Belastingdienst, Toeslagen en Douane wordt dezelfde gedragslijn gehanteerd als binnen het gehele rijk: medewerkers kunnen met hun signalen terecht bij hun leidinggevenden, naast- of hoger gelegen leidinggevenden of een vertrouwenspersoon die hierover met de medewerker in gesprek gaan. Afhankelijk van de aard van het signaal wordt eventueel ook een melding gemaakt bij het interne Meldpunt Integriteit en worden deze signalen met de DG en SG gedeeld. Als medewerkers dit wenselijk vinden gaan de DG en SG ook met hen in gesprek over deze signalen.
Omdat UHT een organisatie in opbouw is, waar periodiek nieuwe medewerkers aan de slag gaan, is het van belang de bekendheid met het protocol te vergroten en blijvend onder de aandacht te brengen. Hiervoor wordt niet alleen geïnvesteerd in interne communicatie hierover, maar zijn en worden medewerkers ook actief uitgenodigd signalen te delen.
Kunt u aangeven wat intern bij de Belastingdienst/Douane/Toeslagen en UHT veranderd is in de afgelopen tijd om te zorgen dat signalen van de uitvoeringspraktijk wel goed gehoord en opgelost worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Erkent u dat het foutief uitbetalen van compensatie het draagvlak onder de compensatieregeling ondermijnt?
Ik begrijp dat het moeilijk uitlegbaar is dat sommige betalingen mogelijk bij personen terecht komen die hier geen recht op hebben. Tegelijkertijd willen we gedupeerden snel en ruimhartig helpen. Op dit punt is een bewuste afweging gemaakt. Zoals eerder met uw Kamer is gedeeld, betekent dit onvermijdelijk dat sommige mensen compensatie ontvangen zonder dat zij daar recht op hebben. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 1.
Erkent u tevens dat verkeerde uitbetalingen mensen die terecht zijn gecompenseerd opnieuw verdacht maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals u eerder is gemeld, is onze inschatting dat het percentage gedupeerden dat terecht een herstelbetaling ontvangt tussen de 95% en 98% ligt. Dit beeld hebben wij nog steeds. We gaan uit van vertrouwen in de mensen die zich melden bij UHT. Dat er ook enkele mensen tussen zitten die hier misbruik van proberen te maken is betreurenswaardig, maar dit zegt niets over de mensen die gedupeerd zijn en daartoe een terechte compensatie ontvangen.
Kunt u uitleggen waarom de meldingen de schuld leggen bij het aangenomen amendement Leijten c.s. (Kamerstuk 35 468, nr. 20)?
In de op 4 december 2020 aan uw Kamer gezonden vierde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag is uitgelegd dat bij een steekproef naar O/GS kwalificaties 96% van de vorderingen met de huidige maatstaven en op basis van de beschikbare informatie onterecht zijn.7 Dit is op basis van de nieuwe criteria die we hiervoor hanteren, namelijk: 1) er moet voldoende documentatie aanwezig zijn, 2) er is sprake van evident misbruik, en 3) in communicatie met de burger is uitvoerig ingegaan op de vraag waarom er sprake is van misbruik. Deze criteria zijn in lijn met de wijze van beoordelen van de bewijslast conform het amendement Leijten c.s. In 53% van de gevallen was er sprake van onvoldoende documentatie in de systemen. Het kan dus zijn dat iemand compensatie ontvangt terwijl er toch sprake was van misbruik, maar dit kan niet meer naar huidige maatstaven worden bewezen of dit is toentertijd niet goed naar de burger gecommuniceerd.
Vanwege het hoge percentage onterechte O/GS kwalificaties is besloten om bij de eerste toets compensatie toe te kennen als er sprake is van een O/GS kwalificatie en een terugvordering van ten minste 1.500 euro in enig toeslagjaar. Als dit het geval is dan wordt niet gekeken of de O/GS kwalificatie terecht was. Het kan daardoor voorkomen dat mensen met een terechte O/GS kwalificatie, ook volgens de huidige criteria, toch forfaitaire compensatie krijgen.
In dit proces wordt er uitgegaan van vertrouwen in de burger en ruimhartig gecompenseerd. Uitgangspunt daarbij is dat ouders snel duidelijkheid krijgen. Deze afweging is zo gemaakt omdat voor ouders die een onterechte O/GS kwalificatie hebben gekregen, de gevolgen zeer verstrekkend konden zijn.
Kunt u heel precies aangeven waarom het mogelijk maken van compensatie voor mensen die via de kwalificatie Opzet Grove Schuld (OGS) zijn aangepakt leidt tot verkeerde uitbetalingen?
Zie antwoord vraag 17.
Klopt het dat het mogelijk maken om mensen die onterecht via OGS zijn aangepakt niet het probleem is, maar de forfaitaire regeling die bekend is onder de Catshuisregeling?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u aangeven of nog altijd de inschatting is dat OGS in 96% van de gevallen verkeerd is «opgelegd»?2
Zie ook antwoord bij vragen 17, 18 en 19. De inschatting van 96%9 «onterechte OGS kwalificatie» is gebaseerd op een steekproef medio 2020, waarbij uit een populatie van 8.500 burgers mét OGS kwalificatie aselect 110 burgers zijn getrokken. Van deze 110 burgers had de OGS kwalificatie betrekking op 84 burgers met kinderopvangtoeslag. De OGS kwalificatie van deze burgers is, met de kaders zoals genoemd in de beantwoording van vragen 17 en 18, getoetst. Deze kaders zijn ongewijzigd. Voor 5 burgers (= 4% van de totaal betrokken vorderingen mét OGS kwalificatie, maar dit is 6% van de in de steekproef betrokken burgers mét kinderopvangtoeslag) is de OGS kwalificatie terecht vastgesteld. Toen vervolgens tijdens de uitvoering van de Catshuisregeling bleek dat de 1.100 tot dan toe beoordeelde O/GS-kwalificaties allemaal als «onterecht» waren beoordeeld, is besloten de beoordeling niet meer uit te voeren en bij de eerste toets uit te gaan van een onterechte O/GS.
Waarom is de eerste aanbeveling van het «zwartboek stopgezette kinderopvangtoeslag» nooit opgevolgd? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De eerste aanbeveling luidde «alle stopzettingen en terugbetalingen waar opzet/grove schuld is gebruikt moeten opnieuw beoordeeld worden.» Daar is opvolging aan gegeven door alle ouders die een O/GS kwalificatie op een KOT terugvordering hebben gehad op te roepen zich te melden voor herstel. Zij worden dan herbeoordeeld. In de praktijk wordt in de eerste toets ervanuit gegaan dat een O/GS kwalificatie onterecht is geweest, omdat uit een steekproef medio mei 2020 bleek dat 94% van de O/GS kwalificatie achteraf bezien onterecht waren. Zie ook het antwoord op vraag 19.
Heeft u inmiddels al zicht op hoe er omgegaan is met OGS bij het «blauwe» gedeelte van de Belastingdienst? Kunt u de Kamer hier snel nader over informeren?
De ADR zal onderzoek doen om te reconstrueren wat er bij belastingschulden precies is gebeurd en hoe dit heeft kunnen gebeuren. Naar verwachting zal de ADR in april beginnen met het onderzoek.
Kunt u ons een reflectie sturen over de instelling van de Cathuisregeling en de omgang met andere regelingen die geen wettelijk basis kennen?
Een deel van de maatregelen in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag is vooruitlopend op wetgeving in werking getreden via beleidsbesluiten. Het gaat hierbij om maatregelen waarvoor het onwenselijk was om deze pas na afronding van een formeel wetgevingstraject in werking te laten treden. Dat zou namelijk tot gevolg hebben dat gedupeerde ouders langer op herstel moeten wachten. Ik onderken de nadelen die gepaard gaan met het gebruik van beleidsbesluiten. De nadelen heb ik zoveel mogelijk proberen te mitigeren door de beleidsbesluiten aan uw Kamer voor te leggen, voordat deze in werking traden, en met uw Kamer in gesprek te gaan over de inhoud van deze beleidsbesluiten. Voor nieuwe regelingen in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag zal het instrument beleidsbesluit zoveel mogelijk worden vermeden, vanwege bovengenoemde nadelen.
De middelen die nodig zijn voor de hersteloperatie kinderopvangtoeslag zijn middels verschillende incidentele suppletoire begrotingen en de reguliere begrotingscyclus aan uw Kamer voorgelegd en door het parlement geautoriseerd. In onderstaand overzicht zijn de betreffende beleidsbesluiten opgenomen en de vindplaats daarvan:
€ 30.000-regeling
Besluit forfaitair bedrag en verruiming compensatieregeling.
(Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag)
Besluit van 18 maart 2021, nr. 2021-30659
(Staatscourant nr. 14691, 19 maart 2021)
30.000 euro regeling, inclusief kwijtschelding publieke schulden en compensatie voor reeds afgeloste publieke schulden en boetes (o.g.v. de Awir)
Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag
Besluit van 31 mei 2021, nr. 2021-103578.
€ 750-regeling
(miv 1-1-2021 vervallen!) Besluit eenmalige tegemoetkomingsregeling herstel & artikel 49g Awir
Besluit van 12 november 2020, nr. 2020-219953.
(Staatscourant nr. 60165,
16 november 2020)
Art. 49g Awir
€ 500-noodvoorziening
Besluit noodvoorziening toeslagen
Besluit van 11 december 2020, nr. 2020-243355.
(Staatscourant nr. 62981,
15 december 2020)
Compensatieregeling
Besluit compensatieregeling CAF-11 en vergelijkbare (CAF)-zaken & Art. 49b Awir
Besluit van 28 augustus 2020, nr. 2020-157030.
(Staatscourant nr. 45904,
7 september 2020)
Art. 49b Awir
Hardheid van het stelsel
– herziening < 5 jaar
– hardheidsregeling > 5 jaar
Herzieningsmogelijkheid o.g.v. onderdeel 2.1 en 3.1 Verzamelbesluit Toeslagen (< 5 jaar) & hardheidsregeling art. 49a Awir, jo. Art. 9b UR Awir (> 5 jaar)
Art. 49a Awir jo. art. 9b UR Awir.
Verzamelbesluit Toeslagen van 11 januari 2021, nr. 2020-179259.
(Staatscourant nr. 2142, 14 januari 2021)
O/GS-tegemoetkoming
O/GS-tegemoetkomingsregeling art. 49c Awir & Besluit aanvullende tegemoetkoming werkelijke schade bij O/GS
Art. 49c Awir
Besluit van 30 november 2020, nr. 2020-231500.
(Staatscourant nr. 63420, 3 december 2020.)
Compensatie ouder en diens toeslagpartner WSNP en buitengerechtelijke schuldregeling
Besluit van 28 mei 2021, nr. 2021-103575
Besluit betalen private schulden (overname private schulden en compensatie afgeloste private schulden)
Besluit van 21 oktober 2021, nr. 2021-211658
Erkent u dat de Catshuisregeling en een tiental andere regelingen per beleidsbesluit zijn goedgekeurd, zodat er miljarden zonder dat er een wettelijke basis beschikbaar zijn?
Zie antwoord vraag 23.
Kunt u toelichten waarom het wetsvoorstel «Wet Hersteloperatie Toeslagen» niet gereed is?
Uw Kamer is er bij brief d.d. 21 september 2021 over geïnformeerd dat het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (de Afdeling) over de Wet hersteloperatie toeslagen aanleiding heeft gegeven om deze wet niet op Prinsjesdag 2021 in te dienen. De Afdeling merkt onder andere op dat het niet duidelijk is hoe dat wetsvoorstel zich verhoudt tot de herijking, terwijl duidelijkheid over de hersteloperatie nodig is.11 Op dit moment wordt nog gewerkt aan de herijking en de beleidsmatige uitwerking van de kindregeling, de regeling voor gedupeerden in de zorgtoeslag, huurtoeslag en het kindgebonden budget en de ex-partnerregeling. Het commissiedebat over deze beleidsvoornemens is verplaatst naar 2 februari. Zodra de beleidsontwikkeling is afgerond dient nog een aantal stappen te worden gezet om het nieuwe wetsvoorstel Wet hersteloperatie toeslagen in te kunnen laten dienen. Zo moet het wetsontwerp worden afgerond, uitvoeringstoetsen worden gedaan, adviesorganen worden geraadpleegd (zoals de Autoriteit Persoonsgegevens en de Raad voor de Rechtspraak) en het wetsvoorstel voor advies worden voorgelegd aan de Afdeling. Na het opstellen van een nader rapport kan het herziene en aangevulde wetsvoorstel hersteloperatie toeslagen bij uw Kamer worden ingediend. Ik streef ernaar het wetsvoorstel voor de zomer in te kunnen dienen bij uw Kamer.
Kunt u ook toelichten wat u gedaan heeft met het vernietigende rapport van de Raad van State over het wetvoorstel «Wet Herstel Toeslagen» (Bijlage bij Kamerstuk 35 510, nr. 90)?
Het advies van de Afdeling bij de (oude) Wet hersteloperatie toeslagen is inclusief conceptwetsvoorstel, anders dan gebruikelijk, op 25 oktober 2021 ter informatie aangeboden aan uw Kamer.12 Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 25, is de vertraging bij de indiening van de genoemde wet juist opgetreden, omdat gehoor is gegeven aan het kritische advies van de Afdeling. Op dit moment wordt het wetsvoorstel hersteloperatie toeslagen naar aanleiding van genoemd advies van de Afdeling aangepast en aangevuld. Omdat het aangepaste wetsvoorstel ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel ingrijpend wordt gewijzigd, wordt opnieuw een advies gevraagd aan de Afdeling.13
Klopt het dat nu de stemming over de «wet delegatiebepalingen hersteloperatie toeslagen» en «wet delegatiebepalingen tegemoetkoming schrijnende gevallen» uitgesteld zijn door de coalitie, er over geen van de herstelregelingen gestemd is?
Genoemde wetsvoorstellen beogen het mogelijk maken om herstelregelingen op te nemen in algemene maatregelen van bestuur (amvb’s). Zo lang deze wetsvoorstellen niet aanvaard zijn door het parlement kunnen deze niet in werking treden en kunnen de herstelregelingen niet worden opgenomen in amvb’s. Als al wel over deze wetsvoorstellen zou zijn gestemd, dan zou nog niet over de inhoud van de regelingen zijn gestemd. Zoals in het antwoord op vraag 25 aangegeven wordt op dit moment nog gewerkt aan de beleidsmatige uitwerking van de kindregeling, de regeling voor gedupeerden in de zorgtoeslag, huurtoeslag en het kindgebonden budget en de ex-partnerregeling en het omzetten van de in mijn brief van 29 oktober 2021 geschetste contouren van genoemde regelingen in regelgeving.14
Kunt u opsommen welke regelingen zijn getroffen zonder wettelijke basis?
Zie antwoord vraag 23.
Kunt u deze vragen ruim beantwoorden voor het einde van het kerstreces?
In verband met het reces en de kabinetswissel konden deze vragen niet binnen de door deze leden gestelde termijn beantwoord worden.
Bijlage raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl
De uitspraak van de Hoge Raad dat de vermogenstaks 2017 en 2018 in strijd zijn met het eigendomsrecht |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht over de de uitspraak van de Hoge Raad dat de vermogensbelasting 2017 en 2018, vanwege de heffing op een fictief rendement, in strijd wordt geacht met het eigendomsrecht?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze verregaande en principiële uitspraak, welke consequenties zitten er volgens u aan vast en had het eerder overstappen naar heffen op basis van gerealiseerd rendement niet voor de hand gelegen?
Het arrest van de Hoge Raad heeft grote impact voor zowel burgers als de Belastingdienst en hoe om te gaan met de gevolgen van het arrest zijn voor mij van de grootste prioriteit. Er wordt hard gewerkt aan een werkbare oplossing voor de uitvoering van het arrest. Momenteel zijn nog niet alle gevolgen van het arrest helder. Daarnaast is de beoordeling welke oplossingsrichtingen maakbaar en haalbaar zijn voor de uitvoering, wat oplossingsrichtingen vragen van burgers en of dit voor hen haalbaar is nog niet afgerond.
De overgang naar een stelsel op basis van werkelijk rendement is een complexe wijziging. In het verleden zijn op dit vlak diverse stappen gezet om deze overgang voor te bereiden. Vorig jaar heeft het kabinet PwC gevraagd onderzoek te doen naar de praktische mogelijkheden om over de (digitale) informatie te beschikken die noodzakelijk is voor een moderne en uitvoerbare heffing over het werkelijk behaalde rendement. De resultaten uit dit onderzoek dragen bij aan het werk dat wordt verricht om een voorstel voor een heffing naar werkelijk rendement uit te werken.
Betekent dit dat in beginsel alle vermogensbelastingplichtigen een deel van de betaalde vermogensbelasting (over de jaren waarin er een heffing plaats vond over een fictief rendement) kunnen terugvragen, of geldt dat voor een specifiek deel van de belastingplichtigen?
De reikwijdte van de groep belastingplichtigen die in aanmerking komen voor herstel is op dit moment nog niet bepaald. Zodra de uitwerking helder is, zal ik de Kamer hierover informeren. Volledigheidshalve wil ik er wel op attent maken dat box 3 geen vermogensbelasting, maar een vermogensrendementsheffing is.
Kunt u een inschatting maken van de financiële omvang van mogelijk door de fiscus terug te betalen vermogensbelasting?
Het bieden van rechtsherstel heeft grote budgettaire consequenties. De omvang van de budgettaire gevolgen is onder andere afhankelijk van de interpretatie van het arrest en de omvang van de groep burgers die in aanmerking komt voor rechtsherstel. De budgettaire gevolgen van de verschillende opties worden momenteel in kaart gebracht.
Welke maatregelen overweegt u nu te nemen om te voorkomen dat dit een al te grote kostenpost wordt danwel een arbeidsintensief en tijdrovend terugavetraject?
Het herstel van aanslagen is een grote uitdaging voor de Belastingdienst. Voor een uitvoerbare wijze van herstel dient een oplossing te worden gekozen die voor de verschillende belastingjaren zo eenvormig mogelijk is en zoveel mogelijk geautomatiseerd en massaal kan worden uitgevoerd. Verschillende opties voor de vormgeving van de hersteloperatie worden momenteel in kaart gebracht. Ik zal uw Kamer op 4 februari nader informeren over de contouren van de hersteloperatie.
Bent u bereid, sneller dan gepland, over te stappen op het heffen van vermogensbelasting op basis van reëel rendement in plaats van een fictief rendement?
De wetgeving is momenteel niet in lijn met het arrest van de Hoge Raad. Het is onwenselijk om deze situatie voort te laten bestaan tot de invoering van de vermogensrendementsheffing over het werkelijke rendement met de beoogde inwerkingtredingsdatum 2025. Onderzocht wordt wat de mogelijkheden zijn om de wetgeving eerder aan te passen.
Welke obstakels staan een snellere invoering van deze ook in het coalitieakkoord opgenomen aanpassing, eventueel in de weg, en wat is er per obstakel nodig om dit weg te nemen en/of te verkleinen?
De mogelijkheden om de wetgeving op een verantwoorde wijze eerder aan te passen dan per 2025 zijn onder andere afhankelijk van de technische maakbaarheid van de systemen van de Belastingdienst, de uitvoerbaarheid waaronder de ruimte in het IV-portofolio, de aanlevering van gegevens door ketenpartners, het doenvermogen van burgers en de beschikbare tijd voor een zorgvuldig wetgevingsproces. Momenteel worden diverse opties onderzocht om de wetgeving aan te passen.
Bent u bereid iedere vraag afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Het coalitieakkoord |
|
Wybren van Haga (BVNL), Caroline van der Plas (BBB), Chris Stoffer (SGP), Teun van Dijck (PVV), Henk Nijboer (PvdA), Lammert van Raan (PvdD), Laurens Dassen (Volt), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Tom van der Lee (GL), Liane den Haan (Fractie Den Haan), Farid Azarkan (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kunt u onderstaande vragen behandelen als feitelijke vragen, waarbij de gestelde vragen doorgaans niet van alle bovengenoemde fracties het standpunt vertegenwoordigen?
Kunt u onderstaande (feitelijke) vragen, voorafgaand aan het debat over de regeringsverklaring, een voor een beantwoorden of, indien een antwoord op een bepaalde vraag nog niet beschikbaar is, aangeven op welke datum het antwoord op deze vraag wel beschikbaar is?
Wordt de aanbeveling van de 16e Studiegroep Begrotingsruimte omtrent brede welvaart volledig overgenomen? Dat wil zeggen, wordt er expliciet gestuurd op brede welvaart, wordt bij de formatie duidelijk gemaakt wat de belangrijkste doelen zijn, wordt er jaarlijks gerapporteerd over de politiek gekozen indicatoren en wordt de rapportagecyclus van het Planbureau voor de Leefomgeving en Sociaal en Cultureel Planbureau aangesloten op de begrotingscyclus?
Klopt het dat de lasten (inclusief basispad) voor gezinnen de komende vier jaar gaan stijgen? Waarom spreekt u van «lastenverlichting» als mensen «minder meer belasting» gaan betalen?
Is er (per begroting) een budgettaire ondergrens afgesproken waar maatregelen in het coalitieakkoord aan moeten voldoen in het kader van «een akkoord op hoofdlijnen»?
Kunt u aangeven welke maatregelen wél in het coalitieakkoord zijn opgenomen, maar (nog) geen plek hebben gekregen in de budgettaire bijlage? Wat gaat er met deze maatregelen gebeuren?
Is het gebruikelijk om te werken met een inverdieneffect van 42%? Welke percentages zijn gehanteerd bij vorige regeerakkoorden? Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn bij dit coalitieakkoord als het inverdieneffect van het vorige regeerakkoord werd gehanteerd?
Wat zijn de inverdieneffecten na de kabinetsperiode?
Kunt u de ramingen van de staatsschuld ook weergeven voor de jaren na 2026?
Kunt u tabel 1 (samenvatting financieel beeld) & tabel 2 (beleidsmatige lastenontwikkeling) van de budgettaire bijlage uitbreiden met de jaren 2026–2030?
Kunt u de beleidsmatige lastenontwikkeling uitsplitsen in de categorieën (inkomen & arbeid, vermogen & winst, milieu, overig)?
Kunt u de koopkrachttabel ook uitsplitsen per jaar (2022, 2023, 2024 en 2025)? Hoe komt de koopkrachttabel eruit te zien als de meest recente inflatiecijfers worden meegenomen in plaats van de achterhaalde inflatiecijfers?
Hoe verhoudt het creëren van steeds meer fondsen zich tot budgetdiscipline?
Hoe zal uitvoering worden gegeven aan de aangenomen motie Van Raan/Nijboer over verkennen op welke manier de Monitor Brede Welvaart en de Klimaat- en Energie Verkenning gesynchroniseerd kunnen worden met de begrotingscyclus (Kamerstuk 35 925, nr. 140) en de motie Van Raan c.s. over de MBW en de KEV integreren in de besluitvorming rondom het Belastingplan (Kamerstuk 35 927, nr. 72)?
Welke mogelijkheden zijn er om coronasteungelden in te zetten voor zowel herstel als voor verduurzaming, zodat het mes aan twee kanten snijdt?
Hoe gaat de coalitie aan de slag met de aanbevelingen uit de initiatiefnota van GL, D66, CU en CDA «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector»? Welke plannen heeft de coalitie voor verduurzaming van de financiële sector?
Wanneer zal het kabinet de nationale plannen aangaande de Recovery and Resilience Facility (RRF) gelden indienen bij de Europese Commissie? En welke afspraken uit het coalitieakkoord worden hierin meegenomen?
Zijn er concrete afspraken gemaakt over het terugkeren naar begrotingsregels?
Welke uitgavenkaders zijn vastgesteld voor de komende kabinetsperiode?
Waarom is er bij het bepalen van het coalitiedoel van het EMU-saldo van -1,75% gerekend met een rente van 0% en een structurele bbp-groei van 3%. Waar zijn deze getallen op gebaseerd en hoe realistisch zijn deze variabelen?
Kunt u de uitgaven van het Stikstoffonds en het Klimaat- en transitiefonds per jaar uitsplitsen in de periode 2026–2030?
Klopt het dat in het coalitieakkoord wordt uitgegaan van 0% rente en een jaarlijkse groei van het bbp met 3%? Waarop zijn die aannames gebaseerd?
Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn als de rente gaat stijgen?
Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn als het bbp minder hoog uitkomt?
Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn als de aannames omtrent de het bbp, de rente en de inflatie niet uitkomen?
Kunt u vanaf het basispad per jaar de beleidsmatige lastenontwikkeling weergeven en dit uitsplitsen naar burgers, bedrijven, buitenland en totaal lastenverzwaring (vergelijkbaar met tabel 2 uit de budgettaire bijlage coalitieakkoord, maar dan vanaf het basispad)?
Kunt u het basispad per jaar geven van de uitgaven en lasten, en dit uitsplitsen naar ombuigingen, intensiveringen, lastenverlichting en lastenverzwaring (vergelijkbaar met tabel 1 uit de budgettaire bijlage coalitieakkoord)?
Klopt het dat met het voorliggende coalitieakkoord de beleidsmatige lasten over de gehele periode voor alle groepen alsnog toenemen (namelijk voor burgers met 1,6 miljard, voor bedrijven met 19,9 miljard en voor het buitenland met 0,6 miljard)?
Welke maatregelen uit het basispad zorgen alsnog voor een (structurele) lastenverzwaring eind 2025? Kunt u deze maatregelen opsommen, toelichten en uitsplitsen naar burgers, bedrijven en buitenland?
Kunt u in de medianentabel uit de budgettaire bijlage coalitieakkoord per inkomensgroep aangeven hoeveel de groep wat betreft koopkracht er in euro’s op vooruit gaat? Graag tevens per jaar tot en met 2025 uitsplitsen.
Kunt u verklaren waarom de beleidsmatige lastenontwikkeling over de kabinetsperiode toeneemt en de koopkracht eveneens toeneemt?
Welke aannames omtrent de inflatie, uitvoering van verschillende maatregelen, hervorming van de huurtoeslag, invulling van de 3 miljard lastenverlichting en de loonontwikkeling liggen ten grondslag aan de koopkrachtcijfers?
Kunt u aangeven hoe de lastenverlichting van 3 miljard precies is verdeeld onder gezinnen, werkenden en middeninkomens?
Kunt u per jaar een overzicht opstellen van de geraamde inkomsten van het Rijk onderverdeeld naar: directe belastingen, indirecte belastingen, Zorgverzekeringswet, premies werknemersverzekeringen en premies volksverzekeringen?
Nemen de sociale lasten als percentage van de loonkosten toe of af op basis van het regeerakkoord? Kunt u een overzicht geven per jaar en onderscheid maken tussen werkgevers en werknemers?
Met hoeveel loopt de overheidsschuld op in 2025 in miljarden?
Met hoeveel loopt het begrotingstekort op in 2025 in miljarden?
Hoeveel zal het kabinet in totaal extra uitgeven in 2025?
Kunt u, in lijn met de aangenomen motie Van Weyenberg c.s. (Kamerstuk 35 572, nr. 60), de gevolgen van het coalitieakkoord op de vermogensongelijkheid in Nederland in kaart brengen?
Wat is uw doelstelling op het gebied van vermogensongelijkheid? Welke Gini-coëfficiënt in 2025 is voor u acceptabel?
Klopt het, op basis van de budgettaire raming van € 400 miljoen per jaar, dat de vliegticketbelasting gemiddeld wordt verhoogd met € 14 per ticket?
Welke inkomens vallen er onder uw definitie van een «middeninkomen» (bruto/netto, individueel en per huishouden)?
Waarom is er geen geld ingeboekt in de budgettaire tabel voor de maatregel om de btw op groente en fruit naar 0% te verlagen? Wanneer verwacht u deze maatregel ingevoerd te hebben?
Wat zijn precies de gevolgen van de versoepeling van de wet excessief lenen? In hoeverre gaat deze versoepeling bijdragen aan het voorkomen van onevenwichtige situaties?
Wordt beoogd om per 2025 alle huurinkomsten te belasten op basis van werkelijk rendement?
Klopt het dat de hypotheekrenteaftrek de komende kabinetsperiode niet verder wordt afgebouwd?
Waarom wordt de jubelton pas in 2024 afgeschaft? Is het technisch mogelijk om de jubelton al eerder af te schaffen?
Is de aanpak van belastingontwijking een speerpunt voor dit nieuwe kabinet?
Kunt u zowel voor pakket A als pakket B uit het advies van de Commissie ter Haar (deel 1) aangeven welke maatregelen niet worden overgenomen en hoeveel belastinginkomsten er hierdoor worden mislopen?
Welke maatregelen uit het advies van Commissie ter Haar (deel 2) worden wel overgenomen en welke niet?
Wat is uw doelstelling in 2025 voor het aantal onbelaste miljarden dat via Nederland naar belastingparadijzen wordt gesluisd?
Klopt het dat er in het coalitieakkoord geen afspraken zijn gemaakt over het initiatiefwetsvoorstel «conditionele exitheffing in de dividendbelasting»? Is het daarmee een vrije kwestie voor de Kamer of hebben coalitiepartijen afspraken gemaakt hierover buiten het coalitieakkoord om?
Klopt het dat niet het volledige toeslagenstelsel wordt afgeschaft, maar alleen de kinderopvangtoeslag, en dat er voor de andere toeslagen herzieningen binnen hetzelfde stelsel gepland staan? Indien dit klopt, waarom gaat het toeslagenstelsel niet volledig op de schop, gezien het leed dat het met zich mee heeft gebracht en de overeenstemming die er leek te zijn over het afschaffen van toeslagen? Indien het toeslagenstelsel volledig op de schop gaat, wat gaat ervoor zorgen dat mensen genoeg overhouden om normaal van rond te komen?
Kan er per fiche met bouwsteen uit bijlage 1 van het syntheserapport Bouwstenen voor een beter belastingstelsel worden aangeven of de coalitie de beleidsoptie heeft overgenomen en in welke vorm (overgenomen dan wel gedeeltelijk overgenomen of niet overgenomen)?
Kunt u nader duiden aan welke wijziging in de tariefstructuur van de energiebelasting gedacht wordt?
Welke lastenverzwaring door onder meer de wijzigingen in de energiebelasting brengt het coalitieakkoord met zich mee voor de glastuinbouw?
Uit het lastenoverzicht blijkt dat zelfstandigen voor de verlaging van de zelfstandigenaftrek meer dan gecompenseerd worden via een verhoging van de arbeidskorting. Welke afspraken zijn gemaakt over die verhoging van de arbeidskorting, nu blijkbaar al wel duidelijk is dat deze verhoging de verlaging van de zelfstandigenaftrek meer dan compenseert?
Op welke wijze is opvolging gegeven aan de aangenomen motie Van der Staaij/Omtzigt (Kamerstuk 35 925, nr. 48) waarin uitgesproken is dat een volgend kabinet concrete maatregelen moet nemen om de belastingkloof tussen een- en tweeverdieners te verkleinen?
Wordt de verhuurderheffing per 2023 geheel afgeschaft of wordt de heffing vanaf 2023 geleidelijk afgeschaft?
Kunt u een indicatie geven hoe de klimaatlasten neerslaan bij zowel het grootbedrijf, het middenbedrijf als kleine ondernemers?
Kunt u in een tabel inzage geven in de voorgenomen wijzigingen in de tarieven van de energiebelasting en Opslag Duurzame Energie- en Klimaattransitie (ODE), voor beide zowel gas als elektriciteit?
Kunt u aangeven hoe de tax payers advocate vormgegeven zal worden en hoeveel budget hij ter beschikking krijgt?
Is er in de koopkrachtberekeningen rekening mee gehouden dat ongeveer 92% van de huishoudens nog op gas stookt?
Met hoeveel gaat de energierekening voor een huishouden omhoog dan wel omlaag bij een gebruik van 3.500 kwh aan elektriciteit en 1.500 m3 aan gas?
Kunt u de vennootschapsbelasting lastenverzwaring nader toelichten en de opbrengsten nader specificeren, welke aannames zijn bij deze maatregel gemaakt?
Kunt u de stelling nader specificeren dat de (versnelde) afbouw van de zelfstandigenaftrek ruim wordt gecompenseerd door de verhoging van de arbeidskorting?
Kunt u in het kader van tabaksaccijns nader toelichten wat een pakje sigaretten ongeveer gaat kosten?
Kunt u aangeven wat de lastenverzwaring die samenhangt met de aanscherping verbruiksbelasting niet-alcoholische dranken nader uitsplitsen in niet-alcoholische dranken en verhoging van het minimumtarief voor bier, doet met de prijs voor 1 liter frisdrank respectievelijk bier?
Wat is het effect van de accijnsverhogingen op de inflatie?
Hoe concreet is het voornemen om het btw-tarief op groente en fruit te verlagen naar 0%?
Hoeveel huishoudens maken gebruik van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK)?
Wat is de budgettaire opbrengst per jaar van de afbouw van de IACK?
Kunt u nader toelichten wat u bedoelt met: «We ondersteunen de voorstellen van de Europese Commissie voor een belasting op kerosine op EU-niveau.»?
Wat is het effect van het afschaffen van de middelingsregeling voor werkenden?
Het coalitieakkoord |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan), Farid Azarkan (DENK), Teun van Dijck (PVV), Lammert van Raan (PvdD), Tom van der Lee (GL), Wybren van Haga (BVNL), Chris Stoffer (SGP), Laurens Dassen (Volt), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Caroline van der Plas (BBB), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kunt u onderstaande vragen behandelen als feitelijke vragen, waarbij de gestelde vragen doorgaans niet van alle bovengenoemde fracties het standpunt vertegenwoordigen?
Ja.
Kunt u onderstaande (feitelijke) vragen, voorafgaand aan het debat over de regeringsverklaring, één voor één beantwoorden of, indien een antwoord op een bepaalde vraag nog niet beschikbaar is, aangeven op welke datum het antwoord op deze vraag wel beschikbaar is?
De vragen zijn zoveel mogelijk één voor één beantwoord. In een aantal gevallen bestaat er echter dusdanig veel overlap in de strekking van de vragen dat gebruik is gemaakt van een gecombineerd antwoord.
Wordt de aanbeveling van de 16de Studiegroep Begrotingsruimte omtrent brede welvaart volledig overgenomen? Dat wil zeggen, wordt er expliciet gestuurd op brede welvaart, wordt bij de formatie duidelijk gemaakt wat de belangrijkste doelen zijn, wordt er jaarlijks gerapporteerd over de politiek gekozen indicatoren en wordt de rapportagecyclus van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) aangesloten op de begrotingscyclus?
De adviezen van de Studiegroep Begrotingsruimte neemt het kabinet ter harte. In het coalitieakkoord worden tal van beleidsdoelen gesteld ten aanzien van bijvoorbeeld veiligheid, klimaat, onderwijs en zorg, waarmee het kabinet zijn invulling geeft aan het concept brede welvaart. In het licht van het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte en ook ter uitvoering van motie Hammelburg (Kamerstuk 35 925, nr. 88) onderzoekt het kabinet hoe het brede welvaart in zijn begrotingsstukken kan opnemen. Ook overlegt het kabinet met het PBL en SCP over het laten aansluiten van de brede welvaartsrapportage op de begrotingscyclus.
Klopt het dat de lasten (inclusief basispad) voor gezinnen de komende vier jaar gaan stijgen? Waarom spreekt u van «lastenverlichting» als mensen «minder meer belasting» gaan betalen?
Volgens de laatste cijfers uit de startnota stijgen de beleidsmatige lasten voor burgers in de periode 2022–2025 met 2,4 miljard euro. Zonder dit coalitieakkoord (d.w.z. in het zogenoemde basispad) zouden de beleidsmatige lasten voor burgers stijgen met 4,7 miljard euro. Het geïsoleerde effect van dit coalitieakkoord is daarmee een lastenverlichting van 2,3 miljard euro voor burgers. Deze cijfers wijken af van het coalitieakkoord, met name door de invulling van het pakket lastenverlichting middeninkomens van 3 miljard euro. Dit verschil wordt toegelicht in paragraaf 4.2 van de startnota.
Voor bedrijven geldt dat volgens de laatste cijfers uit de startnota de beleidsmatige lasten in de periode 2022–2025 met 6 miljard euro stijgen. Zonder dit coalitieakkoord zouden de beleidsmatige lasten voor bedrijven stijgen met 5 miljard euro. Het geïsoleerde effect van dit coalitieakkoord is daarmee een lastenverzwaring van 1 miljard euro voor bedrijven.
Voor het buitenland geldt dat volgens de laatste cijfers de beleidsmatige lasten in de periode 2022–2025 met 0,2 miljard euro stijgen, dit is ook gelijk het geïsoleerde effect van het coalitieakkoord. Zonder dit coalitieakkoord zouden de beleidsmatige lasten voor het buitenland namelijk gelijk blijven.
De cijfers in het coalitieakkoord en de Startnota zijn weergeven in standen in plaats van de gebruikelijke weergave in mutaties. Dit zorgt ervoor dat je de cijfers niet bij elkaar hoeft op te tellen om het totale effect op de beleidsmatige lasten gedurende de kabinetsperiode te berekenen, maar de stand in 2025 kunt aflezen.
Is er (per begroting) een budgettaire ondergrens afgesproken waaraan maatregelen in het coalitieakkoord moeten voldoen in het kader van «een akkoord op hoofdlijnen»?
Er is geen budgettaire ondergrens afgesproken. Budgetten die zijn toegevoegd aan de begrotingen vallen onder de reguliere begrotingssystematiek. Dat betekent dat de middelen op grond van het budgetrecht onderdeel uitmaken van een maximum aan uitgaven op artikelniveau van de betreffende begroting.
Kunt u aangeven welke maatregelen wél in het coalitieakkoord zijn opgenomen, maar (nog) geen plek hebben gekregen in de budgettaire bijlage? Wat gaat er met deze maatregelen gebeuren?
Voor de budgettaire verwerking van het coalitieakkoord zijn de bedragen zoals opgenomen in de budgettaire bijlage leidend. Departementen kunnen conform de begrotingsregels binnen de begroting ruimte vrij maken voor het uitvoeren van maatregelen die niet zijn opgenomen in de budgettaire bijlage.
Is het gebruikelijk om te werken met een inverdieneffect van 42 procent? Welke percentages zijn gehanteerd bij vorige regeerakkoorden?
Voorgaande regeerakkoorden waren voorzien van een integrale doorrekening door het CPB waarbij uit de modellen het inverdieneffect volgde. Dit is afhankelijk van de precieze maatregelen. Dit regeerakkoord is niet op voorhand doorgerekend waardoor de formerende partijen aannames hebben gemaakt. De daadwerkelijke inverdieneffecten volgen uit de volledige CPB-doorrekening van het Regeerakkoord, voor de jaren die het planbureau publiceert.
Bij het Regeerakkoord van Rutte III kwamen uit de doorrekening van CPB de volgende inverdieneffecten (bron: CPB1)
2018
2019
2020
2021
Initieel effect pakket (% bbp)
– 0,6
– 0,8
– 1,5
– 1,8
Doorwerkingseffect pakket (% bbp)
0,3
0,6
0,6
0,6
Bovenstaande tabel laat zien dat het inverdieneffect van de maatregelen in 2018 uitkwam op ongeveer 50 procent en in 2021 op ongeveer 33 procent (doorwerkingseffect betekent hetzelfde als inverdieneffect). Er komt voor elk jaar een inverdieneffect uit het model, afhankelijk van de precieze combinatie van de maatregelen en hoe deze doorwerken. Er is dus niet één specifiek inverdieneffect voor het vorige regeerakkoord. Het CPB heeft inmiddels een eerste doorrekening van het effect van de maatregelen uit het coalitieakkoord gepubliceerd. Daarna, uiterlijk bij CEP, volgt een integrale doorrekening van het CPB, waarbij de doorwerking van de maatregelen wordt uitgerekend in combinatie met het nieuwe macro-economisch beeld. Hierna worden de uitgavenplafonds nog herijkt.
Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn bij dit coalitieakkoord als het inverdieneffect van het vorige regeerakkoord werd gehanteerd?
Zie antwoord vraag 7.
Wat zijn de inverdieneffecten na de kabinetsperiode?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u de ramingen van de staatsschuld ook weergeven voor de jaren na 2026?
Er zijn geen macro-economische ramingen van het CPB beschikbaar voor de jaren na de kabinetsperiode. Daarom kan er voor deze jaren geen raming van de staatsschuld gepresenteerd worden.
Kunt u tabel 1 (samenvatting financieel beeld) en tabel 2 (beleidsmatige lastenontwikkeling) van de budgettaire bijlage uitbreiden met de jaren 2026–2030?
In de Startnota zijn de uitgavenreeksen t/m 2026 verwerkt conform de looptijd van de begrotingen. Bij miljoennota worden de uitgaven geëxtrapoleerd naar 2027. Hieronder is tabel 1 (samenvatting financieel beeld) uitgebreid met het jaar 2026.
2022
2023
2024
2025
2026
Struc
Uitgaven
6.533
15.898
24.829
27.853
26.897
12.840
w.v. ombuigingen
325
345
18
– 1.176
– 2.076
– 5.886
w.v. intensiveringen
6.208
15.553
24.811
29.029
28.973
18.726
In deze startnota is een voorlopige invulling van de koopkrachtmaatregelen gegeven. In lastentermen komt de gepresenteerde lastenontwikkeling daardoor in 2025 lager uit dan gepresenteerd bij coalitieakkoord. Dat heeft drie redenen:
Op basis van de actualisatie van het macro-economische beeld van het CPB bij het CEP zal het kabinet uiterlijk bij voorjaarsnota 2022 de concrete invulling en fasering van dit indicatieve pakket nader bezien, waarbij bij uitzondering ook geschoven kan worden tussen inkomsten en uitgaven. Hierbij blijft het mogelijk om ook al in de jaren 2023–2025 3 miljard euro lastenverlichting per jaar te geven.
2022
2023
2024
2025
2026
2027
2028
2029
2030
w.v. burgers
0,0
– 2,0
– 2,3
– 2,3
– 2,2
– 2,2
– 2,1
– 2,1
– 2,0
w.v. bedrijven
0,0
0,9
1,0
1,0
1,0
1,0
1,0
1,0
1,0
w.v. buitenland
0,0
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
w.v. burgers
– 1,4
0,9
1,3
2,4
3,0
3,4
3,9
4,4
4,8
w.v. bedrijven
3,4
5,1
5,5
6,0
6,4
6,4
6,5
6,7
6,9
w.v. buitenland
0,0
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
0,2
Kunt u de beleidsmatige lastenontwikkeling uitsplitsen in de categorieën inkomen en arbeid, vermogen en winst, milieu en overig?
Dat is niet mogelijk. De categorieën waarin de beleidsmatige lastenontwikkeling wordt weergeven zijn burgers, bedrijven en buitenland.
Kunt u de koopkrachttabel ook uitsplitsen per jaar, 2022, 2023, 2024 en 2025?
Het kabinet neemt diverse maatregelen met gevolgen voor de koopkracht, waaronder een structurele lastenverlichting van 3 mld. euro. Qua uitvoerbaarheid is aangesloten bij het beeld dat volgt uit eerdere beleidsverkenning zoals de Kansrijk Beleid-studies van het CPB en de ombuigings- en intensiveringslijst. Bij nadere uitwerking en besluitvorming van maatregelen in het coalitieakkoord wordt uitvoerbaarheid scherp voor ogen gehouden. In de budgettaire bijlage van het coalitieakkoord is een voorlopig cumulatief koopkrachtbeeld opgenomen voor de kabinetsperiode. Dit betrof een koopkrachtraming gemaakt op basis van de meest recente raming van het CPB (MEV, uitgekomen op Prinsjesdag 2021) aangevuld met enkele maatregelen n.a.v. de motie Hermans (onder meer verhoging van de algemene heffingskorting) en koopkrachtrelevante maatregelen uit het coalitieakkoord (waaronder een voorlopige invulling van het lastenverlichtingspakket). De autonome ontwikkeling van lonen en prijzen sinds het uitkomen van de MEV-raming, bijvoorbeeld door oplopende energieprijzen, was nog niet beschikbaar bij het opstellen van deze cijfers en zit derhalve niet in dit beeld. Derhalve geven onderstaande cijfers een indicatief beeld.
Inmiddels heeft het CPB haar doorrekening van het coalitieakkoord gepubliceerd, hierin staan een overzicht van maatregelen in het coalitieakkoord en het gemiddelde koopkrachtbeeld per jaar in de kabinetsperiode. De doorrekening van het CPB toont een koopkrachtbeeld waar geen geactualiseerd macro-economisch beeld aan ten grondslag ligt, maar waarin wel een correctie is doorgevoerd voor hogere inflatie dan bij de MEV werd verwacht. Dit gebeurt bij de volgende raming (CEP) die het CPB in het voorjaar publiceert. Het koopkrachtbeeld uit de doorrekening is daarmee ook indicatief. Op basis van de actualisatie van het macro-economische beeld bij het CEP zal het kabinet uiterlijk bij de voorjaarsbesluitvorming de concrete invulling en fasering van dit indicatieve lastenverlichtingspakket nader bezien, waarbij ook geschoven kan worden tussen inkomsten en uitgaven. Dit leidt tot een definitieve raming van het koopkrachtbeeld voor de kabinetsperiode, dat cumulatief en per jaar kan verschillen van de beelden die tot dan toe zijn verschenen. Op dat moment is het mogelijk om een jaar-op-jaar-uitsplitsing van de koopkracht en de bijbehorende effecten in euro’s in beeld te brengen.
Hoe komt de koopkrachttabel eruit te zien als de meest recente inflatiecijfers worden meegenomen in plaats van de achterhaalde inflatiecijfers?
Een opwaartse bijstelling van de inflatiecijfers heeft een negatief effect op het koopkrachtbeeld. Hierbij geldt dat de inflatie weinig invloed heeft op de verschillen tussen groepen in het koopkrachtbeeld. De meest recente inflatiecijfers, die overigens geen jaar- maar maandcijfers zijn, zullen ook een macro-economische doorwerking hebben op onder andere de lonen die ook meegenomen moeten worden om de koopkrachteffecten te kunnen bepalen. Er is dus een nieuwe macro-economische raming van het CPB nodig. De verwachting is dat het CPB een nieuw macro-economisch beeld in maart bij CEP presenteert.
Hoe verhoudt het creëren van steeds meer fondsen zich tot budgetdiscipline?
Zoals in de Startnota is aangegeven zal uiterlijk bij Voorjaarsnota een voorstel voor inrichting van de fondsen worden gedaan. Middelen in begrotingsfondsen zijn geoormerkt voor het doel van het fonds en worden apart beheerd. Begrotingsfondsen gaan daarmee potentieel ten koste van de integrale weging. Tegelijk geldt in zijn algemeenheid dat voor de uitgaven die worden gedaan via begrotingsfondsen veelal dezelfde begrotingsregels en waarborgen gelden voor reguliere uitgaven. Dit houdt ten eerste in dat het budget van het fonds zoals dit is begroot niet mag worden overschreden. Dreigende overschrijdingen moeten worden gecompenseerd binnen de eigen begroting. Ten tweede is de controle op de fondsen net als op departementale begrotingen ingericht langs de three lines of defence, waarbij respectievelijk de directie FEZ, het Ministerie van Financiën en de Auditdienst Rijk toezicht houden op de bestedingen. Ten derde wordt ook voor begrotingsfondsen periodiek een beleidsdoorlichting uitgevoerd naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de uitgaven. Ten slotte heeft de Tweede Kamer bij de begrotingswetten van begrotingsfondsen het recht van amendement, net als bij reguliere begrotingen.
Hoe zal uitvoering worden gegeven aan de aangenomen motie Van Raan/Nijboer over verkennen op welke manier de Monitor Brede Welvaart (MBW) en de Klimaat- en Energie Verkenning (KEV) kunnen worden gesynchroniseerd met de begrotingscyclus (Kamerstuk 35 925, nr. 140) en de motie Van Raan c.s. over de MBW en de KEV integreren in de besluitvorming rondom het Belastingplan (Kamerstuk 35 927, nr. 72)?
De Monitor Brede Welvaart sluit aan bij de begrotingscyclus doordat het in mei, voorafgaand aan verantwoordingsdag, wordt gepubliceerd. De publicatie kan zodoende bij het verantwoordingsdebat worden betrokken. Wat de KEV betreft zal het kabinet met het PBL in overleg treden hoe de aansluiting van de KEV op de begrotingscyclus en het belastingplan versterkt kan worden. Hierbij zal worden aangesloten bij de herziening van de Klimaatwet. In het kader van het belastingplan zal het PBL worden gevraagd om het emissiereductie-effect en de kosteneffectiviteit van het voorgestelde wetgevingspakket te analyseren. Tot slot ontwikkelen de planbureaus (CPB, PBL en SCP) een set kernindicatoren brede welvaart, welke in het voorjaar zal worden gepubliceerd en daarmee aansluit bij de voorjaarsbesluitvorming.
Welke mogelijkheden zijn er om coronasteungelden in te zetten voor zowel herstel als voor verduurzaming, zodat het mes aan twee kanten snijdt?
Voor Nederland is er circa 5,8 miljard euro beschikbaar aan steungelden uit het Europees herstelfonds, de Recovery and Resilience Facility (RRF). De RRF heeft tot doel het economisch en sociale herstel, het groeipotentieel en de veerkracht van lidstaten te bevorderen. Mede door de goede budgettaire uitgangspositie heeft Nederland snel op het uitbreken van de coronacrisis kunnen reageren en het herstel stevig ondersteund. Vanuit conjunctureel perspectief is er geen directe noodzaak om meer te doen op het gebied van investeringen. De rationale voor Nederland voor het Recovery and Resilience Plan (RRP) kan eerder worden gezocht in het bevorderen van noodzakelijke transities en het versterken van de economische veerkracht via gerichte hervormingen en investeringen.
Dit kabinet hecht veel belang aan een stevig en ambitieus RRP. Door in te zetten op structurele hervormingen en investeringen die aansluiten bij de landspecifieke aanbevelingen en de groene en digitale transities, kan maximaal gebruik gemaakt worden van de Europese middelen uit de RRF. Het coalitieakkoord bevat ambitieuze toekomstplannen op het gebied van onder andere klimaatverandering, arbeidsmarkonevenwichtigheden, onderwijs en innovatie. Deze ambities zijn ook in lijn met de RRF-verordening.
Hoe gaat de coalitie aan de slag met de aanbevelingen uit de initiatiefnota van GroenLinks, D66, CU en CDA «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector»?
Het vorige kabinet heeft in de kabinetsreactie op de initiatiefnota (Kamerstuk 35 446, nr. 3) en in het verslag van een schriftelijk overleg over financiële markten dd. 17 december jl. (Kamerstuk 32 545, nr. 156) aangegeven de noodzaak tot verduurzaming van de financiële sector met de initiatiefnemers te delen en is daarbij ingegaan op de manieren waarop het invulling heeft gegeven aan de voorstellen. Daarnaast heeft het vorige kabinet in verschillende andere Kamerstukken haar beleid gericht op de verduurzaming van de financiële sector uiteengezet, zoals in de Verkenning markt voor groene financiering (Kamerstuk 32 013, nr. 220), de Kamerbrief bij voortgangsrapportage klimaatcommitment (Kamerstuk 32 013, nr. 252) en de BNC-fiches Beoordeling herziening richtlijn Solvency II (Kamerstuk 22 112, nr. 3236) en Beoordeling wijziging verordening en richtlijn kapitaalvereisten (Kamerstuk 22 112, nr. 3250).
De coalitie hecht aan de continuïteit van dit ingezette beleid en zal hier op een ambitieuze wijze nadere invulling aan geven langs verschillende sporen op nationaal, Europees en mondiaal niveau. Daarbij gaat het in eerste instantie om het versterken van inzicht in, transparantie over en beheersing van duurzaamheidsrisico’s binnen de financiële sector. Zo blijft Nederland zich in Europa wat de coalitie betreft inzetten voor meer inzicht in en beter adresseren hiervan binnen de financiële sector onder meer via additionele prudentiële en transparantie-eisen. Daarnaast zal de coalitie zich inzetten voor het stimuleren van de financiële sector om een bijdrage te leveren aan de verduurzaming van de gehele economie. Zowel als het gaat om het verkleinen van negatieve duurzaamheidsimpact (bijvoorbeeld door de fossiele blootstellingen af te bouwen), als om het vergroten van de positieve impact (bijvoorbeeld door een bijdrage aan de financiering van de energietransitie). Het Klimaatcommitment biedt hiervoor in Nederland een adequaat platform, waarbij de coalitie de voortgang hierop nauwlettend zal volgen en de sector waar mogelijk ondersteuning zal bieden bij de ambitieuze invulling ervan.
De coalitie hecht er ook belang aan dat het Klimaatcommitment goed aansluit op de bredere duurzaamheidsdoelen en instrumenten van de coalitie. Daarnaast zal de coalitie zich inzetten voor het stellen van duidelijke normen binnen de energietransitie (zodat de transitiepaden helder en voorspelbaar zijn) en het beprijzen van CO2-uitstoot (zodat de business cases van duurzame investeringen aantrekkelijker worden). Ook zal zij zich parallel inzetten op verschillende stimulerende maatregelen (zoals risicoregelingen en subsidies), faciliterend optreden (zoals via platforms voor kennisuitwisseling) en het stellen van goede voorbeeld (bijvoorbeeld door in te zetten dat de EU-taxonomie een basis vormt voor de groene overheidsobligaties). Daarbij zal de coalitie een goede balans trachten te treffen tussen enerzijds de regulerende en verplichtende en anderzijds overige instrumenten, met het oog op de effectiviteit van het duurzame financieringsbeleid, het draagvlak ervoor en het gelijke speelveld.
Welke plannen heeft de coalitie voor verduurzaming van de financiële sector?
Zie antwoord vraag 18.
Wanneer zal het kabinet de nationale plannen aangaande de Recovery en Resiliance Facility (RRF)-gelden indienen bij de Europese Commissie? Welke afspraken uit het coalitieakkoord worden hierin meegenomen?
De zomer van 2022 geldt als uiterste moment voor formele indiening van het Nederlandse Recovery and Resilience Plan (RRP). Dit is gebaseerd op het uiterste moment waarop de Commissie 70% van de RRF-middelen moet committeren aan lidstaten, namelijk 31 december 2022, en de termijn die voorafgaand daaraan nodig is voor de beoordeling en goedkeuring van een plan. Nadat een plan formeel is ingediend door een lidstaat heeft de Commissie volgens de RRF-verordening twee maanden om dit te beoordelen en een voorstel te doen voor een uitvoeringsbesluit van de Raad. De Raad heeft vervolgens in de regel een maand de tijd om dit uitvoeringsbesluit aan te nemen. Dit gezegd hebbende zal het kabinet streven naar het tijdig indienen van een plan zodat een overschrijding van de deadline niet dreigt.
Het kabinet heeft ervoor gekozen om de middelen uit het RRF in te zetten om een aantal begrote uitgaven uit onder andere het coalitieakkoord te financieren. De projectdirectie die per 1 januari 2022 van start is gegaan bij het Ministerie van Financiën is verantwoordelijk voor het opstellen (schrijven) van het plan. Welke afspraken uit het coalitieakkoord hierin meegenomen worden, hangt af van zowel de RRF-verordening als het consultatie- en afstemmingsproces. Zo dient het plan een coherent geheel te zijn van investeringen en structurele hervormingen, dient ten minste 37 procent besteed te worden aan klimaat en 20 procent aan digitaal en dient het te gaan om projecten die voor 31 augustus 2026 afgerond kunnen worden. Ook moet het RRP bijdragen aan een doeltreffende aanpak van alle of een significant deel van de landenspecifieke aanbevelingen. Sinds 1 februari 2020 zijn hiertoe al een belangrijke stappen gezet dan wel aangekondigd, door het vorige en door dit kabinet.
Zijn er concrete afspraken gemaakt over het terugkeren naar begrotingsregels?
De Startnota die inmiddels naar uw Kamer is verzonden bevat de begrotingsregels die het kabinet de komende kabinetsperiode zal hanteren. Dit volgt uit de financiële bijlage bij het coalitieakkoord waarin staat dat de al geldende begrotingsregels worden bestendigd en de aanpassingen die de 16de SBR heeft geadviseerd worden overgenomen.
Welke uitgavenkaders zijn vastgesteld voor de komende kabinetsperiode?
In de Startnota bent u geïnformeerd over de uitgavenplafonds die volgen uit het Coalitieakkoord. Dit zijn echter ex-ante plafonds, dat wil zeggen exclusief macro-economische doorwerking van de maatregelen. Deze kunnen pas berekend worden na integrale doorrekening van het CPB, waarna de plafonds (uiterlijk bij Voorjaarsnota) definitief zullen worden vastgesteld. Hierbij geldt wel dat de begrotingsregels direct bij Startnota gelden.
Waarom is er bij het bepalen van het coalitiedoel van het EMU-saldo van –1,75 procent gerekend met een rente van nul procent en een structurele groei van het Bruto binnenlands product (BBP) van drie procent. Waarop zijn deze getallen gebaseerd en hoe realistisch zijn deze variabelen?
Met deze aannames is gerekend op verzoek van de onderhandelende partijen. Deze cijfers zijn ongeveer in lijn met de ramingen van het CPB bij MEV: een nominale bbp-groei van 3 procent en een rente van 0,1 procent in 2025.
Kunt u de uitgaven van het Stikstoffonds en het Klimaat- en transitiefonds per jaar uitsplitsen in de periode 2026–2030?
In onderstaande tabel zijn de geraamde uitgaven voor het stikstoffonds en Klimaat- en transitiefonds per jaar uitgesplitst voor de periode 2026–2030.
2026
2027
2028
2029
2030
Stikstoffonds
3.300
3.300
3.300
3.300
3.300
Klimaat- en transitiefonds
5.782
5.782
5.782
5.782
5.782
Klopt het dat in het coalitieakkoord wordt uitgegaan van nul procent rente en een jaarlijkse groei van het BBP met drie procent? Waarop zijn die aannames gebaseerd?
Zie antwoord vraag 23.
Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn als de rente gaat stijgen?
De rente-uitgaven vallen onder plafond Rijksbegroting. Dat wil zeggen dat wanneer meer uitgegeven wordt aan rente als gevolg van rentestijgingen, er elders bezuinigd moet worden. Per saldo zijn er dan dus geen budgettaire effecten. Door een rentestijging van 1 procent zal de extra jaarlijkse rentelast naar verwachting oplopen van ongeveer 1 miljard euro in 2022 tot ongeveer 2,6 miljard euro in 2027.
Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn als het BBP minder hoog uitkomt?
Wanneer het bbp minder groeit dan nu aangenomen heeft dat geen directe gevolgen voor de uitgavenkaders. Dit betekent echter naar alle waarschijnlijkheid wel dat er minder inkomsten gegenereerd worden en hogere werkloosheidsgerelateerde uitgaven plaatsvinden. Per saldo leidt dit tot een verslechtering van het EMU-saldo en de EMU-schuld. Er is geen eenduidige formule te geven, omdat het type BBP-groei (vanuit export, overheidsuitgaven etc.) ook uitmaakt voor de doorwerking op saldo en schuld. Het CPB neemt dit mee in de macro-economische modellen.
Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn als de aannames omtrent de het BBP, de rente en de inflatie niet uitkomen?
Zie ook bovenstaande antwoorden op vragen 26 en 27. In iedere begroting worden aannames gedaan ten aanzien van de ontwikkeling van het bbp, de rente en de inflatie. De definitieve uitgavenkaders worden vastgesteld na een integrale macro economische doorwerking inclusief het meest recente economische beeld in het voorjaar. De al geldende begrotingsregels worden bestendigd. Dit betekent dat eventuele tegenvallers worden opgevangen binnen het desbetreffende plafond, meevallers onder de plafonds komen ten gunste van het saldo.
Kunt u vanaf het basispad per jaar de beleidsmatige lastenontwikkeling weergeven en dit uitsplitsen naar burgers, bedrijven, buitenland en totale lastenverzwaring (vergelijkbaar met tabel 2 uit de budgettaire bijlage coalitieakkoord, maar dan vanaf het basispad)?
Naast de maatregelen uit het coalitieakkoord worden de beleidsmatige lastenontwikkeling in belangrijke mate bepaald door het basispad. Het BLO basispad is de stand vanaf het niveau van 2022, de start van deze kabinetsperiode. In onderstaande tabel kunt u het basispad van de beleidsmatige lastenontwikkeling vinden, uitgesplitst naar burgers, bedrijven en buitenland. Onderstaande cijfers zijn weergegeven in standen (mutatie t.o.v. 2021), in miljarden euro’s. Een min betekent een lastenverlichting. Deze tabel is de laatste stand zoals gepresenteerd in de starnota en verschilt nog van het basispad waarmee gerekend is in het coalitieakkoord. Dit verschil is te wijten aan de verlenging van de fiscale coronamaatregelen die nog niet in het basispad bij het coalitieakkoord zaten. Dit zorgt voor een verschuiving in beleidsmatige lastenontwikkeling voor bedrijven in de periode 2022–2023. Aangezien deze fiscale coronamaatregelen incidentele lastenverlichting betreft, heeft dit geen effect op de stand in 2025.
In het BLO basispad zit een stijging van de beleidsmatige lasten van 9,7 miljard euro. Deze stijging komt onder meer door het aflopen van fiscale coronamaatregelen, wijzigingen in de vennootschapsbelasting (vpb) en oplopende zorgpremies (nominale premies en IAB-premies) als gevolg van verwachte hogere Zvw-uitgaven.
2022
2023
2024
2025
Totaal
2,1
7,1
8,1
9,7
w.v. burgers
– 1,4
2,9
3,6
4,7
w.v. bedrijven
3,4
4,2
4,5
5,0
w.v. buitenland
0,0
0,1
0,1
0,1
Kunt u het basispad per jaar geven van de uitgaven en lasten en dit uitsplitsen naar ombuigingen, intensiveringen, lastenverlichting en lastenverzwaring (vergelijkbaar met tabel 1 uit de budgettaire bijlage coalitieakkoord)?
Dit is niet mogelijk. Het basispad bestaat uit alle budgettaire besluiten die in het verleden zijn genomen. Dit zou een optelling zijn van alle besparingen en intensiveringen die ooit zijn besloten, en nu ten grondslag liggen aan het huidige stelsel. Buiten dat dit tot een ontelbare lijst van besparingen en intensiveringen leidt, is het ook niet meer mogelijk om precies te onderscheiden welk budgettair effect toe te wijzen is aan welke besparing of intensivering in het verleden.
Klopt het dat met het voorliggende coalitieakkoord de beleidsmatige lasten over de gehele periode voor alle groepen alsnog toenemen (namelijk voor burgers met 1,6 miljard euro, voor bedrijven met 19,9 miljard euro en voor het buitenland met 0,6 miljard euro)?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen uit het basispad zorgen alsnog voor een (structurele) lastenverzwaring eind 2025? Kunt u deze maatregelen opsommen, toelichten en uitsplitsen naar burgers, bedrijven en buitenland?
Zie antwoord vraag 29.
Kunt u in de medianentabel uit de budgettaire bijlage van het coalitieakkoord per inkomensgroep aangeven hoeveel de groep wat betreft koopkracht er in euro’s op vooruit gaat? Kunt u dit tevens per jaar t/m 2025 uitsplitsen?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u verklaren waarom de beleidsmatige lastenontwikkeling over de kabinetsperiode toeneemt en de koopkracht eveneens toeneemt?
De koopkrachtontwikkeling hangt niet alleen af van de beleidsmatige lastenontwikkeling, maar ook van de verdeling hiervan over groepen en andere factoren zoals de loonontwikkeling en inflatie. Bovendien zitten een aantal uitgavenmaatregelen zoals de toeslagen die de koopkracht verbeteren niet in de beleidsmatige lastenontwikkeling. Hierdoor kan het dat de beleidsmatige lasten over de kabinetsperiode toenemen, maar de koopkrachtontwikkeling nog steeds toeneemt. De koopkrachttabel in het coalitieakkoord is wel gebaseerd op de meest recente raming van het CPB ten tijde van MEV en een indicatieve doorrekening. De uitvoering en effecten van deze maatregelen wordt nader bezien. Op basis van de Startnota en een actualisatie van het macro-economische beeld door het CPB bij de CEP-raming kan een nieuwe raming van de koopkrachtontwikkeling worden gemaakt.
Welke aannames omtrent de inflatie, uitvoering van verschillende maatregelen, hervorming van de huurtoeslag, invulling van de drie miljard euro lastenverlichting en de loonontwikkeling liggen ten grondslag aan de koopkrachtcijfers?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven hoe de lastenverlichting van drie miljard euro precies is verdeeld onder gezinnen, werkenden en middeninkomens?
In de Startnota is een voorlopige invulling van de lastenverlichting middeninkomens van 3 miljard euro structureel opgenomen. Het belangrijkste onderdeel van deze invulling is de verhoging en snellere afbouw van de arbeidskorting. Daarnaast wordt de ouderenkorting verhoogd, de jonggehandicaptenkorting gehalveerd, de eerste schijf ingekort en het tarief eerste schijf verhoogd. Dit pakket bevat ook de snellere afbouw van de dubbele AHK in de bijstand. Tot slot wordt als onderdeel van de verhoging van het wettelijk minimumloon de zorgtoeslag steiler afgebouwd. Dit staat tegenover de hogere zorgtoeslag- en WKB-uitgaven. Hiermee blijven de toeslagen bij de WML-verhoging budgetneutraal. De steilere afbouw van de zorgtoeslag wordt echter weer teruggedraaid in het pakket lastenverlichting middeninkomens. Het pakket lastenverlichting middeninkomens komt hiermee structureel op 3 miljard euro uit. Op basis van de actualisatie van het macro-economische beeld door het CPB bij het CEP zal het kabinet uiterlijk bij de Voorjaarsnota 2022 de concrete invulling en fasering van dit indicatieve pakket nader bezien.
Kunt u per jaar een overzicht opstellen van de geraamde inkomsten van het Rijk onderverdeeld naar: directe belastingen, indirecte belastingen, Zorgverzekeringswet, premies werknemersverzekeringen en premies volksverzekeringen?
Een doorgerekend overzicht van de geraamde inkomsten van het Rijk inclusief de gevraagde uitsplitsing is nog niet beschikbaar. Het laatste doorgerekende overzicht dateert van de Miljoenennota 2022. Onderstaande tabel geeft dit overzicht weer, en geeft aanvullend weer wat de ex ante impact is van de maatregelen die door het vorige kabinet nadien zijn getroffen en de maatregelen uit het coalitieakkoord. «Ex ante» wil zeggen dat de doorwerking van deze maatregelen en die aan de uitgavenkant op de economie niet is meegenomen. Een volledig doorgerekend overzicht van de inkomsten van het Rijk op basis van een actueel economisch beeld van het CPB komt beschikbaar na het CEP.
2022
2023
2024
2025
Belastingen en premies volksverzekeringen
253.709
267.582
268.007
276.711
wv belastingen1
215.495
227.392
229.941
235.946
wv premies volksverzekeringen
38.214
40.190
38.066
40.765
Premies werknemersverzekeringen
73.099
77.650
80.967
84.175
wv zorgpremies
46.368
48.969
51.170
53.571
wv overige premies werknemersverzekeringen
26.731
28.681
29.798
30.604
Budgettair effect omvorming ProRail voor vergelijkbaarheid met terugwerkende kracht van 2022 naar 2023 verplaatst.
Hierbij zijn vooral relevant het APB-pakket en het pakket energierekening.
Excl. ODE-maatregelen die op begroting EZK neerslaan.
Nemen de sociale lasten als percentage van de loonkosten toe of af op basis van het regeerakkoord? Kunt u een overzicht geven per jaar en onderscheid maken tussen werkgevers en werknemers?
Het coalitieakkoord heeft per saldo geen effect op de sociale lasten. Voor werkgevers stijgen weliswaar de IAB premies als gevolg van hogere zorguitgaven in de periode 2021–2025, deze worden echter weer gecompenseerd door lagere aof-premies. Het aandeel van de sociale lasten in de totale loonkosten hangt niet alleen af van de premietarieven die de overheid vaststelt maar ook van pensioenpremies en de loonstijging. Die laatste twee ontwikkelingen worden door het CPB geraamd en is nog niet beschikbaar op het moment van beantwoording van de vraag.
Met hoeveel loopt de overheidsschuld op in 2025 in miljarden euro?
In de gehanteerde cijfers van het CA komt de geraamde overheidsschuld in 2025 komt uit op 594,3 miljard euro en het geraamde tekort op 24,3 miljard euro. De extra uitgaven in 2025 bedragen 27,9 miljard. De gebruikte veronderstellingen staan uitgelegd in de budgettaire bijlage bij het coalitieakkoord.
Met hoeveel loopt het begrotingstekort op in 2025 in miljarden euro?
Zie antwoord vraag 39.
Hoeveel zal het kabinet in totaal extra uitgeven in 2025?
Zie antwoord vraag 39.
Kunt u, in lijn met de aangenomen motie Van Weyenberg c.s. (35.572), de gevolgen van het coalitieakkoord op de vermogensongelijkheid in Nederland in kaart brengen?
De motie van het lid Van Weyenberg c.s. ziet op het stelselmatig in kaart brengen van de impact van (fiscaal) beleid op de vermogensverdeling. Hier is niet direct een pasklaar instrument of maatstaf voor, omdat de relatie tot overheidsbeleid en vermogensverdeling niet direct is en ook wordt beïnvloed door externe factoren. Het coalitieakkoord kent ook geen expliciete doelstelling op het gebied van vermogensongelijkheid en het CPB berekent ook geen effect van het coalitieakkoord op de gini-coefficient van de vermogensverdeling. Zoals ook gemeld in de Miljoenennota 20222 vindt in opdracht van het kabinet in de ronde interdepartementale beleidsonderzoeken (IBO) 2021/2022 onderzoek plaats naar het onderwerp vermogensverdeling. Het doel van dit IBO is om in kaart te brengen hoe beleidsmatig tegen de vermogensverdeling moet worden aangekeken en of een maatstaf hiervoor een rol moet spelen in het besluitvormingsproces en zo ja, welke dan.
Wat is uw doelstelling op het gebied van vermogensongelijkheid? Welke Gini-coëfficiënt in 2025 is voor u acceptabel?
Zie antwoord vraag 42.
Klopt het, op basis van de budgettaire raming van 400 miljoen euro per jaar, dat de vliegticketbelasting gemiddeld wordt verhoogd met 14 euro per ticket?
De aanpassing van de vliegbelasting moet nog nader uitgewerkt en onderzocht worden. Het is daarom niet mogelijk om nu al aan te geven hoeveel de verhoging per ticket is.
Welke inkomens vallen er onder uw definitie van een «middeninkomen», bruto/netto, individueel en per huishouden?
Bij middeninkomens gaat het om inkomens die tussen de lage en hoge inkomensgroepen inzitten. Hierbij ligt in het coalitieakkoord geen exacte afbakening aan ten grondslag. Het is daardoor ook niet precies te zeggen welke inkomens (bruto/netto, individueel en per huishouden) hieronder vallen.
Waarom is er geen geld ingeboekt in de budgettaire tabel voor de maatregel om de btw op groente en fruit naar 0 procent te verlagen? Wanneer verwacht u deze maatregel te hebben ingevoerd?
Het kabinet beziet de mogelijkheden voor het op termijn verlagen van de btw op groente en fruit naar 0% en het invoeren van een suikerbelasting. De mogelijkheden voor deze maatregelen worden in samenhang onderzocht. Het is daardoor te vroeg om nu al te kunnen aangeven wat de mogelijkheden zijn, op welke termijn dat zou kunnen en wat het eventuele per saldo budgettaire effect is.
Wat zijn precies de gevolgen van de versoepeling van de Wet excessief lenen?
De versoepeling van de Wet excessief lenen bij eigen vennootschap betreft een verhoging van het maximumbedrag van € 500.000 naar € 700.000. Indien een aanmerkelijkbelanghouder een schuld heeft bij zijn eigen vennootschap van meer dan € 700.000 wordt het meerdere belast als inkomen uit aanmerkelijk belang in de inkomstenbelasting (box 2). Door de hogere drempel van € 700.000 in plaats van € 500.000 zal een kleiner deel van de aanmerkelijkbelanghuishoudens geraakt worden door de maatregel (2,2% ten opzichte van 3%) en een kleiner deel van de schulden van aanmerkelijkbelanghouders aan de eigen vennootschap (€ 9,9 miljard ten opzichte van € 11,8 miljard).
In hoeverre gaat deze versoepeling bijdragen aan het voorkomen van onevenwichtige situaties?
Het doel van het wetsvoorstel is het tegengaan van belastinguitstel en mogelijk -afstel dat zich voordoet in box 2 van de inkomstenbelasting. Door het excessief lenen bij de eigen vennootschap door aanmerkelijkbelanghouders kan de box 2-heffing worden uitgesteld. Via het aangaan van een lening bij de eigen vennootschap kan een aanmerkelijkbelanghouder namelijk, ondanks het niet uitkeren van dividend, toch beschikken over middelen uit de eigen vennootschap zonder hierover op dat moment belasting te betalen. Daarom regelt het wetsvoorstel dat bij leningen op de peildatum van 31 december van meer dan € 700.000 het meerdere als fictief regulier voordeel in box 2 wordt belast. De maatregel heeft naar verwachting een preventieve werking. Verwacht wordt dat aanmerkelijkbelanghouders hun schulden tot onder het maximumbedrag zullen brengen en houden.
Wordt beoogd om per 2025 alle huurinkomsten te belasten op basis van werkelijk rendement?
In het coalitieakkoord is afgesproken dat per 2025 een nieuw box 3 stelsel op basis van reëel rendement wordt ingevoerd, waarbij inkomsten uit vermogen worden belast op basis van werkelijk rendement. In dit nieuwe box 3-stelsel zal sparen en beleggen direct op reëel rendement worden belast, bestaande uit reguliere voordelen zoals rente, dividend en huurinkomsten en waardeontwikkelingen. De waardeontwikkeling van vastgoed zal aanvankelijk echter nog forfaitair worden belast, waarbij zo snel als mogelijk de overstap wordt gemaakt naar werkelijk rendement.
Klopt het dat de hypotheekrenteaftrek de komende kabinetsperiode niet verder wordt afgebouwd?
In het coalitieakkoord zijn geen maatregelen opgenomen die zien op de afbouw van de hypotheekrenteaftrek. Wel leiden enkele maatregelen binnen de eigenwoningregeling die voorafgaande aan de kabinetsperiode zijn ingevoerd tot wijziging van (het fiscale voordeel van) de belastbare inkomsten uit eigen woning tijdens de kabinetsperiode.
Waarom wordt de jubelton pas in 2024 afgeschaft? Is het technisch mogelijk om de jubelton al eerder af te schaffen?
In het coalitieakkoord is afgesproken dat de schenkingsvrijstelling eigen woning per 2024 wordt afgeschaft. Deze verhoogde eenmalige schenkingsvrijstelling voor de eigen woning is onderdeel van de aangifte schenkbelasting. Bij het afschaffen van deze schenkingsvrijstelling moet het onderdeel uit de aangifte worden verwijderd. Dit vraagt aanpassingen in de aangifte zelf en in de achterliggende systemen voor de verwerking van de gegevens uit de aangifte. Deze aanpassingen vragen tijd en capaciteit van de Belastingdienst. In 2022 is de beschikbare capaciteit nodig voor afronding van de overgang naar het nieuwe systeem voor de schenk- en erfbelasting. Capaciteit voor het verwijderen van de schenkingsvrijstelling is beschikbaar vanaf 2023. Dit maakt verwijdering mogelijk per 1 januari 2024.
Is de aanpak van belastingontwijking een speerpunt voor dit nieuwe kabinet?
Het voorgaande kabinet heeft verschillende maatregelen genomen die zien op het tegengaan van belastingontwijking. Deze maatregelen, die primair zijn gericht tegen belastingontwijking, zorgen ook voor een verbreding van de belastinggrondslag en een meer evenwichtige belastingheffing van multinationals. Ook dit kabinet zal zich blijven inzetten om belastingontwijking tegen te gaan. Het kabinet zal de voortgang en effectiviteit van de aanpak van belastingontwijking blijven monitoren en hierover aan de Kamer rapporteren.4 De volgende stappen op dit terrein zullen voor een belangrijk deel voortkomen uit internationale samenwerking. Nederland werkt actief samen om in internationaal verband tot oplossingen te komen, bijvoorbeeld op het gebied van het tegengaan van belastingontwijking.
Kunt u zowel voor pakket A als pakket B uit het advies van de Commissie ter Haar (deel 1) aangeven welke maatregelen niet worden overgenomen en hoeveel belastinginkomsten hierdoor worden misgelopen?
De basisvariant uit het rapport van de Adviescommissie Belastingheffing van multinationals (pakket A) bestaat uit zeven aanbevelingen. Daarnaast formuleert de commissie negen aanvullende maatregelen (pakket B) waarbij de commissie geen consensus over de wenselijkheid heeft bereikt.5
Het voorgaande kabinet heeft reeds verschillende aanbevelingen en maatregelen overgenomen. Zo is in de afgelopen kabinetsperiode de mogelijkheid om verliezen te verrekenen beperkt tot 50% van de belastbare winst. Daarnaast zijn met de Wet tegengaan mismatches bij toepassing zakelijkheidsbeginsel6 maatregelen getroffen die er voornamelijk op zijn gericht om dubbel niet-heffing weg te nemen die ontstaat als gevolg van een verschillende toepassing van het zakelijkheidsbeginsel in met name internationale situaties. Verder heeft het vorige kabinet met de tweede nota van wijziging op het wetsvoorstel Belastingplan 2022 door middel van de fiscale uitwerking van de moties Hermans7 en Hijink/Bikker8 vanaf 2022 het hoge vennootschapsbelastingtarief verhoogd van 25% naar 25,8% en de earningsstrippingmaatregel aangescherpt. De earningsstrippingmaatregel – een generieke renteaftrekbeperking in de vennootschapsbelasting – beperkt de aftrekbaarheid van het verschil tussen de rentelasten en de rentebaten ter zake van geldleningen (oftewel het saldo aan renten), voor zover dat saldo meer bedraagt dan het hoogste van 30% van de gecorrigeerde winst of € 1 miljoen. Dit percentage is vanaf 2022 aangescherpt tot 20% als dekking voor de maatregelen uit het aanvullende pakket van de motie Hermans.
De belangrijkste aanbevelingen die niet zijn overgenomen betreffen het beperken van de aftrek van aandeelhouderskosten tot een maximum percentage van de belastbare winst, het beperken van de aftrek van rente en aandeelhouderskosten (en eventueel royalty’s) gezamenlijk tot een maximum percentage van de belastbare winst, het effectiever maken van de CFC-regels en het beperken van de afschrijving op vermogensbestanddelen die binnen concern zijn overgedragen en niet voldoende belast zijn geweest. Wat betreft de wenselijkheid van het beperken van de aftrek van aandeelhouderskosten en royalty’s wordt nader onderzoek gedaan naar de aard en omvang van deze kosten. Dit onderzoek wordt verwacht in 2022.
Het coalitieakkoord heeft de ambitie om 1 miljard euro aan extra belastingopbrengsten op te halen binnen het domein van de vennootschapsbelasting. In het coalitieakkoord is ten eerste opgenomen om de CFC-regels aan te scherpen. Ten tweede worden in internationaal verband belangrijke stappen gezet richting een herziening van het belastingsysteem. De budgettaire impact daarvan wordt nog onderzocht en hangt deels samen met de aanbevelingen en maatregelen van de Adviescommissie. Vanwege deze samenloop tussen de maatregelen bestaat op dit moment geen exact zicht op de resterende budgettaire impact van de niet overgenomen aanbevelingen en maatregelen, na invoering van de voorgestelde maatregelen uit het coalitieakkoord.
Welke maatregelen uit het advies van Commissie ter Haar (deel 2) worden wel overgenomen en welke niet?
Het advies van de Commissie Doorstroomvennootschappen onder leiding van Bernard ter Haar gaat over de rol van doorstroomvennootschappen in Nederland. Het rapport is eind november 2021 door het vorige kabinet in ontvangst genomen. De adviescommissie erkent dat op nationaal niveau al veel stappen zijn gezet om belastingontwijking tegen te gaan. De aanbevelingen zien daarom voornamelijk op de inzet van Nederland met betrekking tot internationale wetgeving. De Europese Commissie heeft recentelijk een voorstel gepresenteerd om ongewenste doorstroom via brievenbusfirma’s tegen te gaan. Het kabinet bestudeert dit voorstel en zal binnenkort in de vorm van een BNC fiche een inhoudelijke reactie geven. Daarbij betrekt het kabinet ook de aanbevelingen van de Commissie Doorstroomvennootschappen.
Wat is uw doelstelling in 2025 voor het aantal onbelaste miljarden dat via Nederland naar belastingparadijzen wordt gesluisd?
Het vorige kabinet heeft met ingang van 2021 een bronbelasting op renten en royalty’s ingevoerd. De uitbreiding van deze bronbelasting naar dividenden treedt vanaf 2024 in werking. Het doel van de bronbelasting is dat deze stroom renten, royalty’s en dividenden naar laagbelastende jurisdicties nagenoeg zal verdwijnen. Het CPB onderschrijft de verwachting van het kabinet dat er geen inkomensstromen meer via Nederland direct naar laagbelastende jurisdicties zullen gaan.9 Het kabinet zal de effectiviteit van de aanpak van belastingontwijking blijven monitoren en hierover aan de Kamer rapporteren.
Klopt het dat er in het coalitieakkoord geen afspraken zijn gemaakt over het initiatiefwetsvoorstel «conditionele exitheffing in de dividendbelasting»? Is het daarmee een vrije kwestie voor de Kamer of hebben coalitiepartijen afspraken gemaakt hierover buiten het coalitieakkoord om?
In het coalitieakkoord is geen afspraak opgenomen met betrekking tot dit initiatiefwetsvoorstel. Afgelopen december is het wetsvoorstel ter advisering voorgelegd aan de Raad van State. Het kabinet kijkt met belangstelling uit naar dit advies en de verdere behandeling van het wetsvoorstel.
Klopt het dat niet het volledige toeslagenstelsel wordt afgeschaft, maar alleen de kinderopvangtoeslag en dat er voor de andere toeslagen herzieningen binnen hetzelfde stelsel gepland staan? Indien dit klopt, waarom gaat het toeslagenstelsel niet volledig op de schop, gezien het leed dat het met zich mee heeft gebracht en de overeenstemming die er leek te zijn over het afschaffen van toeslagen? Indien het toeslagenstelsel volledig op de schop gaat, wat gaat ervoor zorgen dat mensen genoeg overhouden om normaal van rond te komen?
Het kabinet heft de ambitie om de toeslagen af te schaffen, zodat mensen niet meer verdwalen in de ingewikkelde regelingen of te maken krijgen met hoge terugvorderingen. Een volledige afschaffing zal niet binnen deze kabinetsperiode plaatsvinden. Wel worden deze kabinetsperiode stappen gezet passend bij deze ambitie. In gang gezette verbeteringen en herstel van fouten uit het verleden vergen veel capaciteit van Toeslagen, er is daarnaast deze kabinetsperiode beperkte ruimte voor grote stappen in de hervorming van de toeslagen. Ook gaat het kabinet in de tussentijd door met verbeteringen in het huidige toeslagenstelsel (mede naar aanleiding van de motie Lodders/van Weyenberg), dit naast de grotere hervormingen in de huurtoeslag en kinderopvangtoeslag. In het coalitieakkoord heeft het kabinet afgesproken om de komende jaren een fundamentele herziening van de kinderopvangtoeslag door te voeren. De vergoeding van de kinderopvang wordt verhoogd tot 95% voor werkende ouders voor kinderen tot 12 jaar. De toeslag wordt straks direct uitgekeerd aan kinderopvanginstellingen zodat er minder sprake is van terugvorderingen. Op basis van de praktijkervaringen en gedragseffecten beziet het kabinet de ambitie om het vergoedingspercentage op te hogen naar 100%. Tegelijkertijd wordt de huurtoeslag hervormd en vereenvoudigd door de maximale huurgrens af te schaffen en over te stappen naar een systeem van genormeerde huren, waarbij de hoogte van de toeslag niet meer afhankelijk is van de daadwerkelijke huur. Het kabinet zal bij deze hervormingen oog hebben voor de inkomenspositie van de betrokken burgers.
Kan er per fiche met bouwsteen uit bijlage 1 van het syntheserapport Bouwstenen voor een beter belastingstelsel worden aangeven of de coalitie de beleidsoptie heeft overgenomen en in welke vorm (overgenomen dan wel gedeeltelijk overgenomen of niet overgenomen)?
Het rapport Bouwstenen voor een beter belastingstelsel bevat uitgebreide analyses van de verschillende brede vraagstukken omtrent het Nederlandse belastingstelsel. De inzichten uit deze analyses zijn waardevol geweest voor de gedachtenvorming van het kabinet. Het kabinet acht het tevens van groot belang om bij de parlementaire behandeling van de wetsvoorstellen verantwoording af te leggen over de voorgestelde beleidskeuzes en eventuele alternatieven.
Kunt u nader duiden aan welke wijziging in de tariefstructuur van de energiebelasting wordt gedacht?
Het Coalitieakkoord bevat meerdere voorgenomen maatregelen in de energiebelasting (EB) en opslag duurzame energie- en klimaattransitie (ODE). Deze hebben allen invloed op de tariefstructuur van de EB en ODE gezamenlijk. Allereerst maatregel «8a. Tariefstructuur energiebelasting EB». Bij deze maatregel wordt eraan gedacht om de tariefstructuur van de energiebelasting minder degressief te maken door de tarieven in de hogere verbruiksschijven gas en elektriciteit te verhogen. Ten tweede zal ook de maatregel «8b. verlagen tarief ODE 2de en 3de schijf» invloed hebben op de tariefstructuur van de energiebelasting en ODE gezamenlijk. Ten derde zal de maatregel «15. Schuif energiebelasting 1e schijf» ervoor zorgen dat het tarief van elektriciteit in de eerste schijf zal dalen en het tarief van gas in de eerste schijf zal stijgen. Daarnaast zullen er specifieke vrijstellingen of verlaagde tarieven voor sectoren of toepassingen worden afgeschaft (maatregelen «9. Afschaffen vrijstellingen EB – mineralogische en metallurgische procedés», «18a. beperken inputvrijstelling WKK» en «18b. afschaffen verlaagd tarief glastuinbouw»).
Hoe deze maatregelen exact doorwerken in de tariefstructuur van de energiebelasting (EB) is afhankelijk van de nog te bepalen maatvoering. De maatvoering vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover tijdig nader geïnformeerd.
Welke lastenverzwaring door onder meer de wijzigingen in de energiebelasting brengt het coalitieakkoord met zich mee voor de glastuinbouw?
Zoals in het antwoord hiervoor (59) aangegeven bevat het Coalitieakkoord meerdere voorgenomen maatregelen in de EB en ODE. Het gaat daarbij om zowel lastenverzwaringen als lastenverlichtingen. Naar verwachting zullen met name de maatregelen 18a. beperken inputvrijstelling WKK», «18b. afschaffen verlaagd tarief glastuinbouw» en «8b. verlagen tarief ODE 2de en 3de schijf» een effect hebben op de lasten voor de glastuinbouwsector. De gevolgen zullen verschillen tussen verschillende type bedrijven in de sector. Deze maatregelen vergen nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover tijdig nader geïnformeerd.
Uit het lastenoverzicht blijkt dat zelfstandigen voor de verlaging van de zelfstandigenaftrek meer dan gecompenseerd worden via een verhoging van de arbeidskorting. Welke afspraken zijn gemaakt over die verhoging van de arbeidskorting, nu blijkbaar al wel duidelijk is dat deze verhoging de verlaging van de zelfstandigenaftrek meer dan compenseert?
Als onderdeel van de lastenverlichting middeninkomens zal de arbeidskorting waarschijnlijk significant worden verhoogd. Naar verwachting is dit tijdens de kabinetsperiode voldoende om de extra verlaging van de zelfstandigenaftrek te compenseren. De verhoging van de arbeidskorting is ook opgenomen in de indicatieve invulling van de lastenverlichting middeninkomens in de Startnota. Op basis van de actualisatie van het macro-economische beeld door het CPB bij het CEP zal het kabinet uiterlijk bij de Voorjaarsnota 2022 de concrete invulling en fasering van dit indicatieve pakket nader bezien.
Op welke wijze is opvolging gegeven aan de aangenomen motie Van der Staaij/Omtzigt (Kamerstuk 35 925, nr. 48) waarin is uitgesproken dat een volgend kabinet concrete maatregelen moet nemen om de belastingkloof tussen een- en tweeverdieners te verkleinen?
Op basis van de Startnota en een actualisatie van het macro-economische beeld door het CPB zal een nieuwe raming van de koopkrachtontwikkeling worden gemaakt. Hierin zullen ook de koopkrachteffecten van het coalitieakkoord voor een- en tweeverdieners zichtbaar zijn en worden meegewogen.
Wordt de verhuurderheffing per 2023 geheel afgeschaft of wordt de heffing vanaf 2023 geleidelijk afgeschaft?
De verhuurdersheffing wordt per 2023 in zijn geheel afgeschaft.
Kunt u een indicatie geven hoe de klimaatlasten neerslaan bij zowel het grootbedrijf, het middenbedrijf als kleine ondernemers?
Het kabinet presenteert in principe geen cijfers voor de lastenontwikkeling uitgesplitst voor het grootbedrijf, kleine/middelgrote bedrijven en kleine ondernemers (microbedrijven).10 Reden is dat dit vaak moeilijk te bepalen is. Een exact bedrag van de lastenontwikkeling uitgesplitst naar grootbedrijf, middenbedrijf en kleine ondernemers door de maatregelen van dit kabinet kan daarom niet worden gegeven.
Om toch enige inschatting te geven wordt hieronder per lastenmaatregel van de klimaatmaatregelen uit het regeerakkoord een grove indicatie gegeven waar de lasten in eerste instantie primair zouden neerslaan.
1.
Aanscherpen CO2-heffing industrie
Grootbedrijf
1a.
Oplopende CO2 minimumprijs (een bodemprijs; geen vlakke heffing)
Grootbedrijf
2a.
Tariefstructuur energiebelasting EB (Fit for 55) (gas en elektra)
Grootbedrijf en kleine/middelgrote ondernemingen
2b.
Verlagen tarief ODE 2e en 3e schijf (elektra)
Grootbedrijf en kleine/middelgrote ondernemingen
3.
Afschaffen vrijstellingen EB – mineralogische en metallurgische procedés
Grootbedrijf
4a
verhoging 1e schijf energiebelasting gas (+5,23 ct)
Huishoudens
4b
verlaging 1e schijf energiebelasting elektriciteit (– 5,23 ct)
Huishoudens
5
Compensatie energierekening groen gas
Huishoudens
6a
Beperken inputvrijstelling WKK
Grootbedrijf en middelgrote ondernemingen
6b
Afschaffen verlaagd tarief glastuinbouw
Kleine/middelgrote ondernemingen
7
MRB++ EV/Fossiel (km-stand)
Nader in te vullen
8
Vrijstelling bpm bestelauto naar 0% in 2026
Kleine ondernemer
9
Verhogen onbelaste reiskostenvergoeding
Huishoudens
10
Verhogen vliegbelasting (400 mln taakstellend)
Huishoudens en grootbedrijf (en buitenland)
11
Verhogen budget EIA
Kleine ondernemer en kleine/middelgrote ondernemingen
12
Verhogen budget MIA/VAMIL
Kleine ondernemer en kleine/middelgrote ondernemingen
Kunt u in een tabel inzage geven in de voorgenomen wijzigingen in de tarieven van de energiebelasting en de Opslag Duurzame Energie- en Klimaattransitie (ODE) voor zowel gas als elektriciteit?
Er is gevraagd om middels een tabel inzage te geven in de voorgenomen tariefwijzigingen van de energiebelasting (EB) en de Opslag Duurzame Energie- en Klimaattransitie (ODE) voor zowel gas als elektriciteit.
In het coalitieakkoord zijn zowel voor de EB als ODE meerdere beleidsmaatregelen aangekondigd. Het betreft hier veelal nader in te vullen taakstellende tariefmaatregelen en daarnaast is in het coalitieakkoord onder meer aangekondigd dat conform het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte (SBR) de koppeling tussen de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie (SDE) en de ODE vanaf 2022 wordt losgelaten.
Aangezien deze beleidsmaatregelen nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet behoeven kan daarom op dit moment geen overzicht van de ontwikkeling van de EB- en ODE-tarieven voor 2023 en later worden verstrekt. Over de invulling van de overige voor de EB en ODE relevante maatregelen in het coalitieakkoord en de impact daarvan op de toekomstige fiscale energietarieven wordt uw Kamer te zijner tijd geïnformeerd
Kunt u aangeven hoe de tax payers advocate vormgegeven zal worden en hoeveel budget hij ter beschikking krijgt?
In het coalitieakkoord is afgesproken dat er een laagdrempelige onafhankelijke fiscale rechtshulp komt, naar voorbeeld van de Amerikaanse «Taxpayers Advocate Service». Om meer te kunnen zeggen over de precieze vormgeving van deze onafhankelijke rechtshulp is nadere uitwerking nodig. Zo moet onder meer worden gekeken naar waar in het huidige bestel reeds mogelijkheden voor rechtshulp bestaan en hoe de nieuw vorm te geven onafhankelijke rechtshulp zich daartoe zal verhouden. Voor deze fiscale rechtshulp en directe bijstand aan burgers wordt structureel € 14 miljoen gereserveerd.
Is er in de koopkrachtberekeningen rekening mee gehouden dat dat ongeveer 92 procent van de huishoudens nog op gas stookt?
In de koopkrachtberekeningen loopt het energieverbruik niet direct mee. Dat komt omdat de energieprijzen via de inflatie meelopen in de koopkrachtberekeningen. In de inflatieberekening van het CBS wordt de prijsontwikkeling en het aandeel van gas en elektriciteit in de totale uitgaven van huishoudens, voor een zeer grote steekproef van Nederlandse huishoudens berekend. De koopkrachtberekeningen in de bijlage van het coalitieakkoord zijn gebaseerd op het economisch beeld uit de MEV van afgelopen september. Dat was op dat moment het recentste economische beeld van het CPB. De inflatie is sindsdien gestegen. Bij de eerstkomende raming (CEP) die het CPB in het voorjaar publiceert actualiseert het CPB de totale macro economische verwachting.
Met hoeveel euro gaat de energierekening voor een huishouden omhoog dan wel omlaag bij een gebruik van 3.500 kwh aan elektriciteit en 1.500 m3 aan gas?
Er kan op dit moment nog niet precies worden aangegeven hoe het Coalitieakkoord de energierekening zal beïnvloeden. Het Coalitieakkoord bevat meerdere voorgenomen maatregelen in de energiebelasting (EB) en opslag duurzame energie- en klimaattransitie (ODE). Denk hierbij aan de «Schuif energiebelasting 1e schijf», die ervoor zorgt dat het tarief van elektriciteit in de eerste schijf zal dalen en het tarief van gas in de eerste schijf zal stijgen. En verder kan gedacht worden aan de «Compensatie energierekening huishoudens groen gas», waarbij ter compensatie voor de verwachte stijging van de leveringstarieven door de bijmengverplichting groen gas is besloten om de belastingvermindering in de energiebelasting per 2023 structureel met taakstellend 225 miljoen euro te verlagen.
Kortom, de ontwikkeling van het belastingdeel van de energierekening is nog niet geheel bekend. Hoe deze maatregelen exact doorwerken is afhankelijk van de nog te bepalen maatvoering. De maatvoering vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet.
Kunt u de lastenverzwaring in de vennootschapsbelasting (VPB) nader toelichten en de opbrengsten nader specificeren? Welke aannames zijn bij deze maatregel gemaakt?
Het coalitieakkoord voorziet in grondslagverbreding in de vennootschapsbelasting. Hiermee wordt een structurele budgettaire opbrengst van 1 miljard euro voorzien. In eerste instantie gaat het bij deze grondslagverbreding om de aanscherping van de CFC-maatregel, zoals voorgesteld door de Adviescommissie Belastingheffing van multinationals (Ter Haar 1), en de implementatie van pijler II in het kader van de herziening van het internationale belastingsysteem, waarmee wordt voorzien in een wereldwijd minimumtarief van 15%. De Europese Commissie heeft 22 december jongstleden zijn richtlijnvoorstel voor pijler II gepubliceerd waarbij inwerkingtreding is voorzien per 1 januari 2023.11 Een precieze specificatie van de budgettaire opbrengst van pijler II is nog niet beschikbaar. Daarom gaat het coalitieakkoord uit van verdere grondslagverbreding indien de gewenste besparing van 1 miljard euro niet wordt bereikt. Hierbij wordt gekeken naar de hoogte en reikwijdte van het lage vpb-tarief, waar bij de uitwerking het vestigingsklimaat en de positie van het mkb in ogenschouw wordt genomen.
Kunt u de stelling nader specificeren dat de (versnelde) afbouw van de zelfstandigenaftrek ruim wordt gecompenseerd door de verhoging van de arbeidskorting?
Zie antwoord vraag 61.
Kunt u in het kader van tabaksaccijns nader toelichten wat een pakje sigaretten ongeveer gaat kosten?
De tabaksaccijns wordt verhoogd zodat een pakje sigaretten van 20 stuks ongeveer € 10 gaat kosten in 2024. Dit gebeurt in twee gelijke, opvolgende stappen, zoals voorgesteld in het Nationaal Preventieakkoord.
Kunt u aangeven wat de lastenverzwaring die samenhangt met de aanscherping verbruiksbelasting niet -alcoholische dranken, nader uitgesplitst in niet-alcoholische dranken en verhoging van het minimumtarief voor bier, doet met de prijs voor één liter frisdrank, respectievelijk bier?
De hoogte van de verbruiksbelasting niet- alcoholische dranken moet nog nader onderzocht en uitgewerkt worden. Het is daarom niet mogelijk om nu al aan te geven hoeveel de verhoging betekent voor één liter frisdrank respectievelijk bier. Om te voorkomen dat over bier minder accijns moet worden betaald dan over frisdrank moet het minimumtarief van bier ook worden verhoogd. Het aantal hectoliters lichte bieren is een klein aandeel van de totale hectoliters bier.
Wat is het effect van de accijnsverhogingen op de inflatie?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe concreet is het voornemen om het btw-tarief op groente en fruit te verlagen naar 0 procent?
Het kabinet beziet de mogelijkheden voor het op termijn verlagen van de btw op groente en fruit naar 0% en het invoeren van een suikerbelasting. De mogelijkheden voor deze maatregelen worden in samenhang onderzocht. Het is daardoor te vroeg om nu al te kunnen aangeven wat de mogelijkheden zijn, op welke termijn dat zou kunnen en wat het eventuele per saldo budgettaire effect is.
Hoeveel huishoudens maken gebruik van de Inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK)?
In 2021 hebben ongeveer 950.000 huishoudens recht op de IACK. Hoeveel huishoudens daadwerkelijk gebruik maken van de IACK is afhankelijk van andere factoren. Zo moeten rechthebbende huishoudens deze korting aangeven in de belastingaangifte.
Wat is de budgettaire opbrengst per jaar van de afbouw van de IACK?
De Inkomensafhankelijke Combinatiekorting (IACK) wordt voor nieuwe gevallen afgeschaft na 2024. Dit wordt gedaan door vanaf 2025 een leeftijdsondergrens op basis van geboortejaar te hanteren. Kinderen die in 2025 geboren worden, tellen in 2025 niet meer mee voor de IACK. In 2026 tellen ook kinderen geboren in 2026 niet meer mee, enzovoort. De IACK wordt op deze wijze in 13 jaar tijd met ingang van 2037 afgeschaft. Dat levert het volgende budgettaire beeld op.
2022
2023
2024
2025
Structureel
IACK dekking (nieuwe gevallen na 2024)
0
0
0
€ 55
€ 1.561
Kunt u nader toelichten wat u bedoeld met: «We ondersteunen de voorstellen van de Europese Commissie voor een belasting op kerosine op EU-niveau.»?
Nederland staat positief kritisch tegenover het uitbreiden van de reikwijdte van de Richtlijn energiebelastingen door het belasten van brandstoffen die worden gebruikt in de luchtvaart. Het belasten van luchtvaartbrandstoffen binnen de EU past bij de oproep van Nederland aan de Europese Commissie en acht andere lidstaten om een voorstel te doen voor een Europees initiatief op het gebied van beprijzing van luchtvaart. Dit neemt echter niet weg dat de effecten van het belasten van brandstof in de luchtvaart in samenhang moeten worden beoordeeld met de andere voorstellen uit het Fit for 55 pakket waarin de luchtvaart voor komt, en waardoor stapelingseffecten en bijbehorende kosten voor de sector kunnen ontstaan.
Wat is het effect van het afschaffen van de middelingsregeling voor werkenden?
Het afschaffen van de middelingsregeling houdt in dat 2022–2024 het laatste tijdvak is waarover gemiddeld kan worden. Dit heeft effect voor werkenden die gedurende de drie middelingsjaren een (sterk) fluctuerend box1-inkomen hebben, dat in een deel van die jaren in de hoogste schijf valt (meer dan € 69.398, grens 2022). Deze belastingplichtigen hebben straks niet meer de mogelijkheid om box1-inkomens over drie jaren te middelen en daardoor een belastingteruggave wegens middeling te ontvangen.
Het artikel 'Zelfs betrokkenen ‘Bulgarenfraude’ krijgen tienduizenden euro’s compensatie' |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zelfs betrokkenen «Bulgarenfraude» krijgen tienduizenden euro’s compensatie»1?
Ja, mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer hierover op 21 december jl. een brief gestuurd met nadere duiding.2
Is het artikel inhoudelijk en feitelijk correct?
Zoals mijn ambtsvoorganger in de brief van 21 december aan de Kamer heeft medegedeeld, is aan 14 personen die in het verleden betrokken zijn geweest bij de fraudeonderzoeken «Alabama» en «Florida» het forfaitaire bedrag van € 30.000 toegekend. Het fraudeonderzoek «Alabama» stond ook wel bekend als de «Bulgarenfraude». Het fraudeonderzoek «Florida» is een vergelijkbaar onderzoek dat, net als Alabama, heeft geleid tot een strafrechtelijke veroordeling van bepaalde betrokkenen.
Het staat nog niet vast of uitbetaalde herstelbedragen aan deze personen onterecht zijn geweest. Voor ouders die zich aanmelden voor herstel, geldt dat via een eerste toets wordt bepaald of zij recht hebben op het forfaitaire bedrag van € 30.000. Als sprake is van een OG/S kwalificatie en een terugvordering van ten minste € 1.500 in enig toeslagjaar dan wordt compensatie toegekend. Er wordt in de eerste toets niet gekeken of de O/GS-kwalificatie ook met de kennis van nu terecht was. Indien aan een persoon echter een vergrijpboete is opgelegd of diegene strafrechtelijk is veroordeeld in verband met de kinderopvangtoeslag, krijgt deze persoon geen beoordeling bij de eerste toets maar bij de integrale beoordeling. Bij de integrale beoordeling wordt er meer nauwkeurig bekeken of terugvorderingen terecht waren naar de huidige criteria en of iemand in aanmerking komt voor de herstelregelingen. Ook de 14 personen die bij de eerste toets de forfaitaire vergoeding hebben ontvangen, krijgen nog een integrale beoordeling.
Waarom heeft De Correspondent de beschikking over een intern onderzoek van het Ministerie van Financiën en weet de Kamer nog van niets?
Uit de berichtgeving van de Correspondent blijkt dat zij op de hoogte is van de resultaten van een inventarisatie die is gedaan binnen UHT. Ik weet niet op welke wijze de Correspondent inzicht heeft gekregen in die resultaten. Mijn ambtsvoorganger was, zoals opgenomen in de brief van 21 december, voornemens uw Kamer hier zo snel mogelijk te informeren in het debat van 16 december over te informeren. Wegens het verplaatsen van het debat is dat niet gelukt, en heeft zij u per brief geïnformeerd.
Klopt het dat exact dezelfde IP-adressen die betrokken waren bij de Bulgarenfraude, nu worden gebruikt om onterecht compensatie inzake de Toeslagenaffaire aan te vragen? Zo ja, waarom zijn die IP adressen nog steeds in gebruik?
Het is niet onderzocht of dezelfde IP-adressen worden gebruikt die destijds betrokken waren. Een IP-adres is een unieke code die wordt gekoppeld aan een apparaat dat verbinding maakt met het internet en Toeslagen kan dus niet voorkomen of dit apparaat wordt gebruikt. Voor de herstelregeling is er geen wettelijke basis om aanvragen voor compensatie via bepaalde IP-adressen te weigeren.
Zijn de daders van deze fraude opnieuw Bulgaren? Zo niet, welke nationaliteit hebben de daders?
Er is geen onderzoek gedaan dat gericht is op burgers uit specifieke landen of met een bepaalde nationaliteit. Bij de vervolganalyse van de fraudeonderzoeken «Alabama» en «Florida», waarover mijn ambtsvoorganger u heeft geïnformeerd in de brief van 21 december jl., is alleen bekeken waar de 83 personen die zich gemeld hebben voor herstel staan in het beoordelingsproces.
Ik wil benadrukken dat op dit moment nog niet duidelijk is of bij één van de 14 betrokkenen het toekennen van het forfaitaire bedrag achteraf bezien onterecht was. Dit zal blijken bij de integrale beoordeling. Ook als dit in een enkele situatie het geval zou zijn, staat niet vast dat deze persoon ook daadwerkelijk gefraudeerd heeft bij de aanvraag en/of toekenning van compensatie.
Waarom kwam bij de lichte, zogenaamd zorgvuldige, toets niet naar voren dat de aanvragers geen recht hadden op compensatie?
Het is op dit moment niet duidelijk of deze aanvragers wel of niet recht hebben op compensatie. Zoals ook in het antwoord bij vraag 2 aangegeven, doet UHT voor ouders die zich aanmelden een eerste toets tenzij aan de persoon een vergrijpboete is opgelegd of diegene strafrechtelijk is veroordeeld in verband met de kinderopvangtoeslag. Bij de eerste toets wordt mede aan de hand van data-analyse eerst bekeken of een ouder onderdeel was van een CAF-11 vergelijkbaar onderzoek en/of een terugvordering met O/GS kwalificatie. Als dit het geval is, wordt € 30.000 toegekend. In het inrichten van de eerste toets is daarbij een afweging gemaakt tussen snelheid en zorgvuldigheid. Uit eerdere steekproeven is gebleken dat 94% van de O/GS kwalificaties achteraf bezien onterecht is. Zodoende is er rekening mee gehouden dat een klein percentage van de toegekende compensatie achteraf onterecht blijkt. Op dit moment is ons beeld nog steeds dat dit een klein percentage betreft.
Hoeveel geld dat is bestemd voor echte slachtoffers van de Belastingdienst is er inmiddels onterecht uitgekeerd?
Uw Kamer is eerder geïnformeerd over het risico van achteraf bezien onterechte uitkeringen door die afweging. Zo is in de brief van 30 april 2021 het percentage van achteraf onterechte uitbetalingen na de eerste toets geschat op 2–5%.3 Dat is op dit moment nog steeds ons beeld.
Hoe gaat u de onterecht uitgekeerde compensatie terugvorderen?
Bij de brief over de Catshuisregeling van 8 februari 2021 en daarop volgende brieven heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat in het proces van data-analyse en handmatige toets sprake zal zijn van betalingen aan personen die – indien onmiddellijk een integrale beoordeling zou zijn uitgevoerd – geen recht op uitbetaling zouden hebben gehad.4 Dit is onvermijdelijk. Ik wil echter geen onzekerheid creëren bij ouders door in deze situaties betalingen weer terug te vorderen. Alleen in geval van evident misbruik van de herstelregelingen kan compensatie worden teruggevorderd. Ik beraad mij momenteel om te kijken in welke gevallen een terugvordering op zijn plaats zou zijn. Dit vereist echter zeer grote zorgvuldigheid. Voorop staat het vertrouwen dat de ouders kunnen hebben en houden dat zij zorgvuldig behandeld zullen worden.
In het artikel wordt verwezen naar een presentatie uit oktober 2020 die nooit is gedeeld met de Kamer. Kunt u die alsnog aan de Kamer doen toekomen?
Ja, die presentatie over opzet/grove schuld is bijgesloten bij deze antwoorden.
Waarom is die presentatie uit oktober 2020 nooit gedeeld met de Kamer?
Het is niet gebruikelijk om een presentatie te delen met de Kamer als daar geen besluitvorming mee gemoeid is. Indien de presentatie bijdraagt aan bijvoorbeeld nieuw beleid, wordt deze in het kader van actieve openbaarmaking sinds 1 juli 2021 meegestuurd met de brief aan de Tweede Kamer waarin dit nieuwe beleid wordt voorgesteld.
Welke brandbrieven omtrent «grove overcompensatie» doen de ronde binnen de Belastingdienst en/of het Ministerie van Financien? Kunt u die aan de Kamer doen toekomen?
In de Eindrapportage Raadspersonen die op 12 oktober jl. naar uw Kamer gezonden is wordt benoemd dat verschillende melders hun zorgen hebben geuit over de Uitvoeringorganisatie Herstel Toeslagen (UHT).5 Veel van deze zorgen hebben betrekking op de zogenoemde Catshuisregeling. De meldingen die zijn gedaan bij de raadspersonen zijn conform het Besluit Personeelsraadspersonen Belastingdienst 2020 in vertrouwen gedaan.6 Over die meldingen beschik ik niet. Signalen in de organisatie over mogelijk oneigenlijk en ongericht gebruik van de herstelregelingen bij mijn ambtsvoorganger of het hogere management zijn van persoonlijke aard en zijn vaak herleidbaar tot individuele medewerkers. Ik vind het belangrijk dat medewerkers zich voldoende veilig voelen om deze en andere signalen te blijven delen. Het integraal delen met uw Kamer van deze signalen vind ik daarom onwenselijk. Om uw Kamer desondanks wel een zo goed mogelijk beeld te geven, zal ik, zoals ook toegezegd in de 9e Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag7 en de brief van 21 december jl., de onderwerpen uit de interne signalen inventariseren en uw Kamer hier in de brief die ik u volgende week stuur ten behoeve van het debat op 2 februari nader over berichten. Tevens zal ik hier in de Voortgangsrapportages kinderopvangtoeslag aandacht aan besteden. Hierbij wordt dan recht gedaan aan de vertrouwelijkheid van deze signalen.
Is er ook maar één aspect van de herstelorganisatie waarop u wel grip heeft?
De hersteloperatie is veelomvattend en complex. Voorop staat het belang dat ouders en kinderen goed en snel geholpen worden. Uit de 9e Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag blijkt dat wij voortgang boeken in het realiseren van deze missie.
Het artikel 'Jeugdzorgkenner: Kans op terugplaatsing kinderen toeslagenouders 'vrijwel nihil’' |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Sander Dekker (VVD) |
|
Waarom bent u niet ingegaan op het dringende verzoek van de toeslagenouders om zo snel mogelijk een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar mogelijke terugplaatsing van kinderen, en zet u in plaats daarvan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid in die mogelijk niet onafhankelijk zijn richting toeslagenouders en wantrouwen bij de gedupeerden opwekken?1
De inspecties zullen zich met hun onderzoek richten op het functioneren van de keten en haar taakuitvoering. De inspecties gaan (1) in kaart brengen of gedupeerde gezinnen vaker dan andere gezinnen (en dus disproportioneel) te maken kregen met de jeugdbescherming. Vervolgens zullen de inspecties (2) nagaan waarom gedupeerde gezinnen (al dan niet disproportioneel) te maken kregen met de jeugdbescherming en of en hoe dit redelijkerwijs voorkomen had kunnen worden. Zij zullen in hun onderzoek geen uitspraken doen over of een ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing in individuele situaties terecht is verzocht of opgelegd. Evenmin onderzoeken zij de mogelijkheden voor terugplaatsing van kinderen die uit huis zijn geplaatst. Meer informatie over het onderzoek is te vinden in de aankondiging van het onderzoeksprogramma van de inspecties.2
De inspecties zijn onafhankelijk en beschikken over de noodzakelijke bevoegdheden, deskundigheid, onafhankelijkheid en mogelijkheden om de werking van de jeugdbeschermingsketen grondig te onderzoeken. Bovendien zullen de inspecties na afronding van hun onderzoek de uitvoering van de aanbevelingen kritisch volgen en daarover zo nodig opnieuw rapporteren. Dit vinden wij zeer waardevol.
Op 19 januari 2022 is tijdens het debat over de regeringsverklaring door de Minister-President toegezegd dat uw Kamer medio februari per brief nader zal worden geïnformeerd over het onderzoek van de inspecties.
Op welke wijze kunt u de daadwerkelijke onafhankelijkheid van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid garanderen?
De noodzaak van onafhankelijk onderzoek staat buiten kijf. Het is begrijpelijk dat gedupeerde ouders en Kamerleden hier aandacht voor vragen. Om de onafhankelijkheid van rijksinspecties te waarborgen zijn de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties opgesteld. In de Aanwijzingen is bepaald dat de beleidsverantwoordelijk Minister de inhoud van de taakuitoefening van de inspecties niet mag beïnvloeden. Zo mag de Minister de inspecties er niet van weerhouden een bepaald onderzoek of toezicht wel of niet uit te voeren, mag niet ingegrepen worden in de bevindingen of oordelen die uit een toezicht of onderzoek volgen. Een Minister kan openbaarmaking van bevindingen van de inspectie ook niet tegenhouden ingevolgde de Aanwijzingen.
De inspecties voeren toezicht uit op de bredere jeugdketen en zijn daar geen onderdeel van. Zij onderzoeken waar zich risico’s voordoen, waar het goed gaat en waar het beter kan. In die hoedanigheid hebben de inspecties al laten zien dat zij er niet voor terugdeinzen kritisch te zijn over de jeugdbeschermingsketen, zoals in het rapport Kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd (2019).3 Dit laat zien dat de inspecties hun taak als toezichthouder van de keten onafhankelijk en kritisch uitvoeren.
Voor dit specifieke onderzoek hebben de inspecties aangegeven dat zij vanwege het grote belang ervan aanvullende kritische tegenspraak organiseren, zoals zij dat bij enkele eerdere onderzoeken ook hebben gedaan. Dat doen zij door zich op belangrijke momenten in het onderzoek te laten adviseren door externen. Zo gaan de inspecties bij het opzetten en uitvoeren van het onderzoek gedupeerden betrekken en daarnaast ook deskundigen uit de wetenschap en vanuit diverse relevante instanties en instituten. Bijvoorbeeld op het gebied van het (non-discriminatie) recht en de jeugdbescherming. Ook zullen de inspecties actief communiceren (via hun website) over de processtappen die zij nemen in het onderzoek. Zo hebben de inspecties op 17 januari 2022 het onderzoeksprogramma «Hoe ging de Jeugdbescherming om met gezinnen gedupeerd door de Toeslagenaffaire» aangekondigd, waarin onder andere ook wordt ingegaan op het betrekken van gedupeerden.4
Zoals bij de beantwoording van vraag 1 is toegelicht, zal uw Kamer medio februari nader geïnformeerd worden over het onderzoek door de inspecties.
Bent u op de hoogte van het feit dat de lange duur van het nu voorgestelde onderzoek onherstelbare schade aan gezinnen dreigt te veroorzaken, wegens het grote risico op het verstrijken van de termijn voor terugplaatsing na onterechte uithuisplaatsing – welke niet voor niets als richtlijn is opgenomen?
De uitkomst van het onderzoek van de inspecties wordt niet afgewacht om extra hulp en ondersteuning aan de getroffen gezinnen te bieden. De duur van dat onderzoek vormt daarmee geen risico op het verstrijken van de aanvaardbare termijn.
Welke acties gaat u ondernemen om de betrokken ouders in deze situatie direct te ondersteunen, uitgaande van uw reactie op het artikel waarin u stelt dat er niet wordt gewacht op de uitkomst van het onderzoek om de betrokken ouders hulp en ondersteuning te bieden? Gaat u in navolging hiervan ook hulp en ondersteuning bieden aan de betrokken kinderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke vormen van hulp en ondersteuning zal aan hen worden geboden?
De aanpak die we op dit moment aan het ontwikkelen en toetsen zijn, voorziet in de individuele ondersteuning van betrokken ouders en kinderen. We hebben uw Kamer op 26 november 2021 geïnformeerd over het doel en de uitgangspunten van deze aanpak, alsmede over de inzet van het landelijke ondersteuningsteam.5 Ik verwijs u graag naar deze brief. In de brief die de Minister-President in het debat over de regeringsverklaring heeft toegezegd voor medio februari zullen wij u nader informeren over de invulling van de extra ondersteuning voor ouders en kinderen en de stand van zaken van de voorbereiding.
Wij richten ons erop dat de extra ondersteuning aan het begin van het tweede kwartaal landelijk beschikbaar is. Vooruitlopend daarop kunnen ouders en kinderen die extra ondersteuning willen nu al terecht bij het bestaande aanspreekpunt bij hun gemeente voor brede ondersteuning op de vijf leefgebieden (wonen, werk/opleiding, gezin, geldzaken en zorg). Zij kunnen ook naar hun jeugdbeschermer of, indien bij het gezin betrokken, de Raad voor de Kinderbescherming. Ouders en kinderen kunnen daarnaast gebruik maken van een vertrouwenspersoon van de Stichting Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ).
Kinderen van gedupeerde ouders kunnen eveneens gebruik maken van de ondersteuning door het ondersteuningsteam dat wij aan het inrichten zijn. Voor overige ondersteuning aan deze kinderen sluiten wij aan bij de initiatieven van de Staatssecretaris voor Toeslagen en Douane.
Op welke wijze werkt u eraan om de problemen binnen jeugdzorg aan te pakken, zoals u stelt in reactie op het artikel?
Alle kinderen, jongeren en gezinnen verdienen het om tijdig passende hulp en bescherming te krijgen wanneer zij die nodig hebben. Helaas ontvangen nog niet alle kinderen goede zorg. Over de voortgang van de aanpak om de jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering te verbeteren hebben wij u ter voorbereiding op het Wetgevingsoverleg Jeugd van 29 november 2021 uitgebreid geïnformeerd bij brief van 22 november 2021.6
Samen met cliënten, professionals, aanbieders en gemeenten wordt eraan gewerkt om kinderen en gezinnen die zorg nodig hebben beter te kunnen helpen, zoals:
Bent u bereid om uw recente Kamerbrief aan te passen zodat er op zeer korte termijn door een onafhankelijke commissie onderzoek kan worden gedaan naar terugplaatsing van onterecht uit huis geplaatste kinderen van toeslagenouders? Zo nee, waarom niet?2
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 2.
Welke acties gaat u ondernemen om de schade die de staat heeft toegebracht aan uit huis geplaatste kinderen van toeslagenouders zoveel mogelijk te herstellen? Indien geen acties, waarom niet?
Zoals bij de beantwoording van vraag 4 is toegelicht, zal er ook voor kinderen van gedupeerde ouders die te maken hebben (gehad) met een uithuisplaatsing door het ondersteuningsteam extra ondersteuning worden geboden. Daarnaast wordt in het kader van brede hersteloperatie van de Staatssecretaris van Toeslagen en Douane bezien hoe kinderen naast de reeds toegezegde financiële compensatie ook nog op andere wijzen ondersteund kunnen worden.
Welke andere herstelacties of compensaties gaat u bieden aan de toeslagenouders die hun kinderen uit huis geplaatst hebben zien worden?
De Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) biedt aan alle gedupeerde ouders een eerste financieel herstel via de Catshuisregeling (€ 30.000,–). Ouders die recht hebben op een hoger bedrag krijgen dat na een integrale beoordeling. Eventueel kan na een verzoek van de gedupeerde ouder aan de Commissie Werkelijke Schade een additioneel bedrag uitgekeerd worden. Een vergoeding voor schade die gedupeerde ouders hebben geleden ten gevolge van een uithuisplaatsing die direct of indirect het gevolg is van de problemen met de kinderopvangtoeslag, kan ook via deze route worden verzocht.
Het bericht 'Is belasting betalen weer iets voor de dommen?' |
|
Tom van der Lee (GL), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Is belasting betalen weer iets voor de dommen?»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Welke signalen heeft u ontvangen dat de verruiming van de eerste schijf in de vennootschapsbelasting (vpb) voor nieuwe mogelijkheden zorgt om belasting te ontwijken? Bent u het met de Partij van de Arbeid en GroenLinks eens dat deze signalen zeer zorgelijk zijn?
In het Belastingplan 2021 is de schijfgrens tussen het lage tarief (15%) en het hoge tarief (25% in 2021 en 25,8% in 2022) in de vennootschapsbelasting verhoogd van € 245.000 in 2021 naar € 395.000 per 2022. Op dit moment valt dan ook nog niet goed aan te geven of en in hoeverre belastingplichtigen gebruik zullen maken van de mogelijkheid die zij hebben om activiteiten te spreiden over meerdere vennootschappen (en dus belastingplichtigen) vanwege deze verhoging. Bij de afweging om activiteiten op deze wijze te spreiden zijn verschillende overwegingen van belang (zie ook antwoord vraag 4). Conform de motie van de leden Hammelburg en Grinwis2 zal worden gemonitord of en op welke schaal en wijze bedrijven opsplitsen teneinde gebruik te maken van de verhoging van de schijfgrens in de vennootschapsbelasting en, als de monitoring hiertoe aanleiding geeft, kan worden bezien of er aanleiding is om wettelijke maatregelen te nemen die ongewenste fragmentatie bestrijden. Het verkrijgen van een goed inzicht kost tijd. De eerste conclusies zullen, zoals eerder aangegeven, naar verwachting in de loop van volgend jaar kunnen worden gedeeld.
Wat is het concrete fiscale voordeel om een BV die één miljoen euro winst maakt op de te splitsen in twee BV’s met ieder de helft van de winst? Is dit mogelijk door simpelweg een werk-BV tussen te schuiven als Directeur-Grootaandeelhouder (DGA), zoals het artikel beschrijft?
Ingeval de activiteiten van een besloten vennootschap (bv) die € 1 miljoen winst maakt worden verspreid over twee bv’s, waardoor beide bv’s ieder de helft van de winst toekomt, kan tot aan de schijfgrens tweemaal gebruik worden gemaakt van het lage tarief in de vennootschapsbelasting, alvorens het hoge tarief toepassing vindt. In dat geval is er jaarlijks sprake van een besparing in de vennootschapsbelasting van circa € 40.000, zijnde het verschil tussen het hoge tarief en het lage tarief vermenigvuldigd met de schijfgrens (op basis van de parameters die gelden in 2022). Om de winst die toekomt aan een bv te verspreiden over meerdere bv’s is het wel vereist dat de activiteiten en daarmee samenhangende winst ook daadwerkelijk toerekenbaar is aan deze verschillende bv’s.
In hoeverre zal deze vorm van belastingontwijking toenemen, in overweging nemende dat het tariefverschil tussen het lage en hoge tarief in de vpb groter is geworden en de eerste schijf in de vpb is verlengd?
De afweging om activiteiten op te splitsen is afhankelijk van verschillende overwegingen. De voorgenoemde verhoging van de schijfgrens naar € 395.000 per 2022 en de verhoging van het vennootschapsbelastingtarief van 25% naar 25,8% met ingang van 1 januari 2022 kunnen meespelen in die overwegingen. Hiermee wordt ook rekening gehouden bij de raming van het budgettaire effect.3 Er bestaan echter ook fiscale overwegingen om activiteiten juist niet op te splitsen. Als activiteiten in verschillende belastingplichtige lichamen worden ondergebracht, zullen bijvoorbeeld transacties tussen de verschillende lichamen tot winstneming leiden. Verder geldt dat wanneer de activiteiten die in het ene lichaam zijn ondergebracht tot verlies leiden, deze niet kunnen worden verrekend met de winst van de activiteiten van het andere lichaam. Ook zullen niet-fiscale overwegingen een rol spelen bij de afweging om de activiteiten van een bedrijf over verschillende vennootschappen te verspreiden, zoals bedrijfseconomische overwegingen ten aanzien van aansprakelijkheden of het aantrekken van financiering van een bank. Hoe deze verschillende fiscale en niet-fiscale overwegingen door een belastingplichtige worden gewogen zal afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval.
Welke categorie belastingplichtigen zal naar verwachting vooral gebruik maken van deze ontwijkingsmogelijkheid?
Naar verwachting zullen belastingplichtigen die (substantieel) meer winst behalen dan de hoogte van de schijfgrens en hun activiteiten (en daarmee hun winst) relatief eenvoudig over verschillende vennootschappen kunnen verdelen, gebruik maken van voorgenoemde schijfverlenging.
Hoeveel BV’s worden gehouden door advocaten, fiscalisten, notarissen en andere beroepsbeoefenaren die meer dan 400.000 euro winst per jaar maken?
Bij een aandeelhouderstructuur is niet meteen duidelijk of de uiteindelijke eigenaar een natuurlijk persoon is. Daarnaast is de beroepsgroep van personen ook niet exact af te bakenen op basis van gegevens in de aangifte. Het is daarom niet mogelijk deze vraag op korte termijn te beantwoorden. Op de onderverdeling tussen typen eigenaren zal nader worden ingegaan in het onderzoek naar fragmentatie in de vennootschapsbelasting, dat met de eerste resultaten van de monitoring in de eerste helft van volgend jaar naar de Kamer wordt verzonden.
Hoe beoordeelt u in het licht van de signalen over de nieuwe mogelijkheden die de verruiming van de eerste schijf van de vpb biedt om belasting te ontwijken, de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze verruiming, conform artikel 3.1 van de comptabiliteitswet?
De schijfverlenging heeft als doel om winsten, die lager zijn dan € 395.000, minder te belasten. Daarmee is deze maatregel doeltreffend. Ook acht het kabinet de maatregel doelmatig, waarbij het kabinet onder andere de lagere vennootschapsbelastingontvangsten en het mogelijke opknippen van bedrijven heeft meegewogen. Ik heb aan uw Kamer toegezegd het opsplitsen te zullen monitoren. In de eerste helft van volgend jaar zullen de eerste resultaten met betrekking tot de monitoring aan uw Kamer worden toegezonden.
In hoeverre is het fiscale evenwicht tussen de inkomstenbelasting en vpb/box 2 verstoord door het lage vpb-tarief? Kunt u een overzicht geven hoe dit fiscale evenwicht de afgelopen vijf jaren is veranderd, en kunt u daarbij de situatie in 2022 tevens betrekken?
Bij deze vraag ga ik ervan uit dat de vragensteller doelt op het globaal evenwicht in de belastingdruk van dga’s, IB-ondernemers en werknemers. Onderstaande figuur toont de ontwikkeling van de (gecombineerde) marginale toptarieven sinds de herziening van de inkomstenbelasting in de inkomstenbelasting (IB) in 2001 tot en met 20224 en geeft daarmee een beeld van de ontwikkeling in het globale evenwicht in de marginale belastingdruk van werknemers, IB-ondernemers en dga’s. Dit zowel over de gehele periode vanaf het moment van IB2001 waarin het boxenstelsel is ingevoerd (waarbij het globaal evenwicht als uitgangspunt gold) als over de afgelopen 5 jaar en het jaar 2022.
Tussen 2001 en 2022 is het verschil in de (gecumuleerde) marginale tarieven van een IB-ondernemer, dga en werknemer toegenomen. Dit is ten eerste het gevolg van de introductie en verruiming van de MKB-winstvrijstelling waar IB-ondernemers recht op hebben. Ten tweede is dit verschil veroorzaakt door verlagingen van het tarief in de vennootschapsbelasting. Tegenover deze lagere tarieven heeft geen gelijkwaardige verhoging van het box 2-tarief gestaan waardoor de (gecumuleerde) belastingdruk van de dga, de IB-ondernemer en de werknemer ten opzichte van 2001 meer uiteen is gaan lopen. In de derde plaats is sinds 2001 het verschil tussen het lage en het hoge tarief in de vennootschapsbelasting toegenomen. Tot slot is de schijfgrens waarop het lage Vpb-tarief van toepassing is per 2021 verlengd van € 200.000 naar € 245.000 en per 2022 naar € 395.000.
De ontwikkelingen in de Vpb-tarieven en de schijfgrens wordt geïllustreerd in onderstaande figuur.
Onderstaande tabel toont de ontwikkelingen van de tarieven in box 1, box 2, de tarieven in combinatie met de schrijfgrens in de vennootschapsbelasting en de gecumuleerde toptarieven.
Vpb algemeen tarief
25,0%
25,0%
25,0%
25,0%
25,8%
Vpb opstaptarief
20,0%
19,0%
16,5%
15,0%
15,0%
Vpb schijfgrens
€ 200.000
€ 200.000
€ 200.000
€ 245.000
€ 395.000
box 2 tarief
25,0%
25,0%
26,3%
26,9%
26,9%
gecumuleerd toptarief over winst boven Vpb-schijfgrens
43,8%
43,8%
44,7%
45,2%
45,8%
gecumuleerd toptarief over winst tot Vpb-schijfgrens
40,0%
39,3%
38,4%
37,9%
37,9%
toptarief werknemer box 1
52,0%
51,8%
49,5%
49,5%
49,5%
toptarief IB-ondernemer box 1
44,7%
44,5%
43,1%
43,5%
43,9%
Op welke wijze kan het opknippen van BV’s om zoveel mogelijk gebruik te maken van het lage tarief in de vpb worden voorkomen?
Het spreiden van activiteiten over meerdere vennootschappen om optimaal gebruik te maken van het lage tarief in de vennootschapsbelasting kan worden voorkomen door de prikkel die hiertoe aanleiding geeft te beperken. Dit kan door zowel de hoogte van de schijfgrens te beperken, alsmede door het lage en het hoge tarief in de vennootschapsbelasting minder uiteen te laten lopen. Daarnaast kan opknippen mogelijk worden voorkomen door (complexe) bepalingen. Indien in toekomst voor de introductie van een dergelijke bepaling zou worden gekozen, zal – naast de complexiteit – ook aandacht moeten worden besteed aan de vormgeving, uitvoerbaarheid, inpasbaarheid en budgettaire gevolgen.
Hoe kan het dat u zelf aangeeft dat het een «waarheid als een koe» is dat de vpb-verruiming zorgt voor belastingontwijkingsconstructies maar hier vervolgens wetgevingstechnisch niets tegen doet? Wat zegt dit over het commitment van de het kabinet om te voorkomen dat er ondoelmatige wetgeving wordt gemaakt en om belastingontwijkingsconstructies te voorkomen?
Het kabinet heeft er vorig jaar in het Belastingplan 2021 voor gekozen om de schijfgrens tussen het lage tarief en het hoge tarief in de vennootschapsbelasting te verhogen van € 245.000 in 2021 naar € 395.000 per 2022. Ik heb inderdaad tijdens de behandeling van het Belastingplan dit jaar benoemd dat een groter tariefverschil de prikkel tot arbitrage ook groter maakt. Daar noemde ik ook bij dat het opknippen van bedrijven van meerdere – ook niet fiscale – factoren afhankelijk is, zoals beschreven in het antwoord op vraag 4. Het kabinet zal monitoren of en op welke schaal en wijze bedrijven opsplitsen teneinde gebruik te maken van de verhoging van de schijfgrens in de vennootschapsbelasting. Vervolgens zal worden bezien of er aanleiding is om wettelijke maatregelen te nemen die ongewenste fragmentatie bestrijden. Voorgaande doet niet af aan het commitment van dit kabinet om belastingontwijking aan te pakken.
Overweegt u wijzigingen in het fiscale eenheidsregime om deze vorm van belastingontwijking tegen te gaan? Zo ja, welke wijzigingen overweegt u?
Het fiscale-eenheidsregime in de vennootschapsbelasting is een keuzeregime. Een bedrijf dat ervoor kiest om verschillende activiteiten onder te brengen in afzonderlijke bv’s kan zo toch voor de vennootschapsbelasting als één belastingplichtige worden behandeld. Die keuze heeft voor- en nadelen. Een voordeel van het vormen van een fiscale eenheid is dat vermogensbestanddelen kunnen worden overgedragen tussen de verschillende maatschappijen van een fiscale eenheid zonder dat dat (op dat moment) leidt tot heffing van vennootschapsbelasting. Daarnaast kan binnen een fiscale eenheid ook het verlies van de ene maatschappij worden verrekend met de winst van de andere maatschappij. Een groter verschil tussen het lage (15%) en het hoge tarief (25% in 2021 en 25,8% in 2022) in de vennootschapsbelasting in combinatie met de verhoogde schijfgrens (€ 245.000 in 2021 en € 395.000 per 2022) kan echter wel een prikkel vormen om de fiscale eenheid te verbreken. Het vormen van een fiscale eenheid betreft een fiscale afweging. In welke mate het tariefverschil en de schijfgrens in de vennootschapsbelasting hierop van invloed zijn is niet goed aan te geven en sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval. Binnen de huidige vormgeving van het fiscale-eenheidsregime laat een dwingende keuze zich niet denken. De keuze voor een nieuwe groepsregeling en de vormgeving daarvan is aan een volgend kabinet.5
Zou het onder omstandigheden verplichten van een fiscale eenheid een mogelijkheid zijn om deze vorm van ontwijking tegen te gaan? Of een dwingende keuze, hetgeen wil zeggen dat indien voor een fiscale eenheid is gekozen, het verbreken van die fiscale eenheid in beginsel niet meer mogelijk is?
Zie antwoord vraag 11.
Wat vindt u in het licht van het gegeven dat het kabinet de strijd tegen belastingontwijking de afgelopen jaren tot speerpunt benoemd heeft, van het feit dat het kabinet hiermee – terwijl het kabinet zich hiervan zelf nu gewoon bewust is – nieuwe mogelijkheden creëert om belasting te ontwijken?
Zoals eerder benoemd in de beantwoording van vraag 10 is de strijd tegen belastingontwijking een belangrijk speerpunt van dit kabinet. Gedurende deze kabinetsperiode heeft het kabinet met een groot aantal maatregelen tegen belastingontwijking laten zien dat de aanpak van belastingontwijking hoog op de agenda staat. Het is nog onduidelijk of en in welke mate gebruik van het tariefverschil en de schijfverlenging plaatsvindt door het verspreiden van activiteiten over meerdere vennootschappen. Ik heb aan uw Kamer toegezegd dit te zullen monitoren. Het is aan een volgend kabinet om de resultaten de evalueren en indien nodig actie te ondernemen.
Klopt het dat deze nieuwe vorm van belastingontwijking vooral geschikt is voor de rijken en tot veel gederfde belastingopbrengsten zal leiden?
Het verspreiden van activiteiten over meerdere vennootschappen of het verbreken van een fiscale eenheid om in te spelen op het lage tarief is geschikt voor bedrijven die meer dan € 395.000 winst maken, waarbij de te behalen voordelen opwegen tegen de nadelen die hiermee mogelijk gepaard gaan (zie onder andere het antwoord op vraag 4). Hier profiteren in eerste plaats de achterliggende aandeelhouders van. Zij kunnen hierdoor een lagere belastingdruk realiseren. Bij de berekening van het budgettaire effect van een verhoging van het hoge tarief wordt nu als verwachte gedragsreactie een «opsplitsingseffect» meegenomen. Bij een verhoging van het hoge tarief wordt een additioneel gedragseffect van 10% gehanteerd.6
Klopt het dat het verlaagde tarief reeds 3,4 miljard euro per jaar aan gederfde belastinginkomsten kost en dat dit de komende jaren alleen maar zal toenemen?
Met de verhogen van het algemene tarief naar 25,8% is het verschil in de tarieven van 10 procentpunt naar 10,8 procentpunt gestegen. De gederfde belastinginkomsten zijn daarmee van € 3,4 miljard naar 3,4*10,8/10 = € 3,7 miljard gestegen.
Bent u bereid de verlenging van de eerste schijf in de vennootschapsbelasting terug te draaien? Zo nee, bent u bereid dit dan in ieder geval bij het volgende Belastingplan te doen indien blijkt dat de vermoedens juist zijn en het opsplitsen van BV’s om gebruik te maken van het verlaagde tarief een grote vlucht neemt?
Het kabinet heeft er tijdens de augustusbesluitvorming 2020 voor gekozen om de schijfgrens tussen het lage tarief (15%) en het hoge tarief (25% in 2021 en 25,8% in 2022) in de vennootschapsbelasting te verhogen van € 245.000 in 2021 naar € 395.000 per 2022. Dit is opgenomen in het Belastingplan 2021.7 Conform de motie van de leden Hammelburg en Grinwis8 zal worden gemonitord of en op welke schaal bedrijven opsplitsen teneinde gebruik te maken van het lage tarief van de vennootschapsbelasting. Als de monitoring hiertoe aanleiding geeft, kan worden bezien of er aanleiding is om wettelijke maatregelen te nemen die ongewenste fragmentatie bestrijden. Bij dergelijke maatregelen kan zowel worden gedacht aan het mitigeren van de prikkel door het terugdraaien van de verhoging van de schijfgrens als aan het opnemen van een mogelijke specifieke bepaling. Indien in de toekomst voor de introductie van een dergelijke bepaling zou worden gekozen, zal – naast de complexiteit – ook aandacht moeten worden besteed aan de vormgeving, uitvoerbaarheid, inpasbaarheid en budgettaire gevolgen. Het kost echter tijd om een goed inzicht te verkrijgen in deze problematiek. De conclusies zullen naar verwachting in de loop van volgend jaar kunnen worden gedeeld. Het is aan een volgend kabinet om een besluit te nemen of en welke maatregelen noodzakelijk zijn.
Welke andere opties onderzoekt u nu om ontwijking tegen te gaan, omdat nu al duidelijk is en u zelf ook al heeft aangegeven dat de vpb-verruiming tot ontwijkingsgedrag gaat leiden? Op welke manier worden amendementen op het wetsvoorstel met kamerstuknummer 35 927 (Belastingplan 2022), nummers 37 en 38, hierin betrokken?
Zie antwoord vraag 16.
Bent u bereid de mogelijkheden om deze vorm van belastingontwijking te voorkomen in kaart te brengen en de Kamer hierover zo snel mogelijk te informeren?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en aan de Kamer doen toekomen voorafgaand het wetgevingsoverleg over het Belastingplan 2022 in de Eerste Kamer?
Ja. Ik heb de vragen zoveel mogelijk één voor één beantwoord, met dien verstande dat enkele in elkaars verlengde liggende vragen tezamen zijn beantwoord.
Het bericht 'Conflicten bij Deloitte en EY leggen bom onder verdienmodel Zuidas' |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Conflicten bij Deloitte en Ernst en Young (EY) leggen bom onder verdienmodel Zuidas»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht. Dit betreft een geschil waarbij de Staat der Nederlanden geen procespartij is. Op grond van fiscale geheimhoudingplicht die is neergelegd in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik bovendien niet ingaan op de fiscale positie van individuele belastingplichtigen. In zijn algemeenheid kan ik wel ingaan op veel dergelijke situaties. Hierbij zal ik het verschil schetsen tussen de situatie waarin een partner die werkt bij een kantoor en zodoende direct – als natuurlijk persoon – participeert en de situatie waarin een partner indirect participeert in het kantoor. Daarbij ga ik ervan uit dat de rechtsvorm van het kantoor een bv, een coöperatie of een maatschap is.
In de situatie dat de partner direct participeert in het kantoor dat de rechtsvorm van een bv of een coöperatie heeft, dan is de vraag of het belang in het kantoor ten minste 5% of meer bedraagt. Als het belang ten minste 5% is, dan is sprake van een aanmerkelijk belang. Een aanmerkelijk belanghouder die tevens werkzaam is in de vennootschap wordt een directeur-grootaandeelhouder (hierna: dga) genoemd. De voordelen uit het aanmerkelijk belang, zoals dividenden, behoren dan tot het inkomen uit box 2. Een dga moet zichzelf daarnaast een (gebruikelijk) loon toekennen dat belast is in box 1. Indien het belang minder dan 5% is, dan behoort het belang tot de grondslag van box 3.
In de situatie dat de partner indirect participeert, houdt de partner de aandelen in het kantoor via een persoonlijke houdster bv (hierna: houdster). De partner houdt alle aandelen in de houdster en heeft derhalve een aanmerkelijk belang in de eigen houdster. De voordelen uit het aanmerkelijk belang die de partner ontvangt van de houdster zijn belast in box 2. De partner zal daarnaast ook (gebruikelijk) loon genieten vanuit zijn houdster dat belast is in box 1. De houdster is belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Het dividend dat de houdster ontvangt van het kantoor (werk-bv) zal zijn vrijgesteld door middel van de deelnemingsvrijstelling, indien het belang in het kantoor ten minste 5% bedraagt (het kantoor heeft de bv als rechtsvorm) of indien er sprake is van een lidmaatschapsrecht in een coöperatie (het kantoor heeft de coöperatie als rechtsvorm). Het kantoor is ook belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting, zowel in het geval de rechtsvorm een bv als een coöperatie is.
De rechtsvorm van een kantoor kan ook een maatschap zijn. Bij directe participatie in de maatschap wordt de partner als ondernemer voor de inkomstenbelasting aangemerkt. Hierbij wordt het winstaandeel belast in box 1 als winst uit onderneming. De partner kan aanspraak maken op diverse ondernemingsfaciliteiten zoals de MKB-winstvrijstelling en de zelfstandigenaftrek (indien voldaan wordt aan het urencriterium). Een partner kan er ook voor kiezen om indirect te participeren in de maatschap via een houdster (of via een dochtervennootschap van die houdster). Via een dergelijke structuur kunnen meer dan 20 partners via hun houdster participeren in de maatschap en tegelijkertijd aanmerkelijkbelanghouder zijn, namelijk van hun eigen houdster. De maatschap zelf is fiscaal transparant en is daarmee niet zelfstandig belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. De deelnemingsvrijstelling is niet van toepassing op de participatie in de maatschap en de winstverdeling door de maatschap is dus niet vrijgesteld bij de houdster-bv’s. De (dochtervennootschappen van de) houdsters van de maten worden direct in de heffing van vennootschapsbelasting betrokken voor hun winstaandeel. De overige fiscale gevolgen met betrekking tot het gebruikelijk loon en de belastingheffing in box 2 zijn in beginsel hetzelfde als in de vorige alinea beschreven.
Hoe zitten BV-constructies van Zuidas-partners in elkaar? Kunt u daarbij ingaan op zowel situaties waarbij de partner een belang heeft van meer dan 5 procent in de organisatie en waarbij de partner een belang van minder dan 5 procent heeft, zoals bij Deloitte en EY het geval is?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre verschilt de belastingdruk van Zuidas-partners met die van andere werknemers?
Figuur 1 geeft het marginale toptarief weer over de jaren sinds de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001. Bij de invoering van het boxenstelsel in 2001 is er voor gezorgd dat het marginaal toptarief van de dga niet veel afweek van dat van de werknemer2 en was er sprake van een globaal evenwicht. Het verschil in de (gecumuleerde) marginale tarieven is steeds meer toegenomen, onder meer door opeenvolgende verlagingen van het tarief in de vennootschapsbelasting. Tegenover deze lagere tarieven heeft geen gelijkwaardige verhoging van het box 2-tarief gestaan waardoor de (gecumuleerde) belastingdruk van de dga en de werknemer ten opzichte van 2001 meer uiteen is gaan lopen. Daarnaast is sinds 2001 het verschil tussen het lage en het hoge tarief in de vennootschapsbelasting en de hoogte van de schijfgrens sterk toegenomen. Per 2022 wordt de schijfgrens voor het lage tarief in de vennootschapsbelasting verhoogd van € 245.000 naar € 395.000. Circa 97% van de vennootschapsbelastingplichtigen valt dan geheel onder het lage tarief.
Figuur 1: marginaal toptarief sinds 2001
Onderstaande figuur 2 geeft de gemiddelde belastingdruk weer van werknemers in loondienst en dga’s voor 2022. De aannames die gemaakt zijn om een dergelijke vergelijking te maken zijn uitgebreid uitgeschreven in eerdere schriftelijke antwoorden.3 Uiteraard kan de praktijk bij een specifieke groep dga’s afwijken van de aannames die zijn gemaakt om het plaatje te maken.
Figuur 2: gemiddelde belastingdruk
Is er een box 2 constructie te maken door eenvoudigweg een werk-BV toe te voegen? Zo ja, wat vindt u ervan dat de belastingregels zo eenvoudig te ontwijken zijn en wat gaat u hieraan doen?
De keuze voor een rechtsvorm of de vormgeving van een arbeidsrelatie zijn van veel factoren afhankelijk. Er zijn verschillende redenen om een houdster op te richten. In de context van een advieskantoor zal een belangrijke reden zijn het beperken van aansprakelijkheid. Bij een maatschap is iedere maat in beginsel voor een gelijk deel aansprakelijk voor de schulden van de maatschap. Wanneer de houdster van een partner maat is van de maatschap, is de houdster in beginsel aansprakelijk voor de schulden van de maatschap in plaats van de partner in privé.4 Daarnaast heeft de keuze voor een rechtsvorm of de vormgeving van een arbeidsrelatie gevolgen voor de belastingheffing.
Op grond van de fiscale geheimhoudingplicht van artikel 67 AWR kan ik niet ingaan op individuele belastingplichtigen. Meer in het algemeen deel ik niet de mening dat sprake is van belastingontwijking door het hanteren van een houdster-constructie. De partner geniet (gebruikelijk) loon vanuit de houdster dat belast is (tegen het toptarief) in box 1. Winstuitkeringen vanuit de houdster zijn belast in box 2 en over de winst van het kantoor is vennootschapsbelasting verschuldigd op het niveau van het kantoor zelf of op het niveau van de houdster. Dit laatste is afhankelijk van de gekozen rechtsvorm van het kantoor.
Wel ben ik van mening dat de fiscaliteit niet de doorslaggevende factor zou moeten zijn bij de keuze van een rechtsvorm of de vormgeving van de arbeidsrelatie; hetgeen wel het gevolg zou kunnen zijn als gevolg van het verschil in belastingdruk. In de bijgevoegde brief5 aan de Eerste Kamer in reactie op de motie van de leden Essers (CDA) en Geerdink (VVD) c.s. wordt nader ingegaan op het verminderen van het verschil in belastingdruk tussen IB-ondernemers, resultaatgenieters, werknemers en dga’s met hun bv om daarmee meer neutraliteit in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting te bewerkstelligen. Daarin zijn verschillende beleidsopties in kaart gebracht op basis van de rapporten Brede Maatschappelijke Heroverwegingen, Bouwstenen voor een beter belastingstelsel en Commissie Regulering van Werk (Commissie-Borstlap).
Bent u verbaasd dat bedrijven die het faciliteren van belastingontwijking als business hebben zelf ook aan belastingontwijking doen?
Zie antwoord vraag 4.
Uit het artikel blijkt dat partners niet in loondienst werken, maar belast worden als ondernemers. Klopt dit?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat partners belast worden als directeur-grootaandeelhouders, terwijl zij met 247 respectievelijk 254 personen in een maatschap zitten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe wordt de gebruikelijkloonregeling toegepast op partners van advieskantoren? Deelt u de mening dat dit gebruikelijk loon bij advieskantoren bijna de gehele beloning zou moeten bevatten nu het ondernemersrisico zeer gering is en er weinig tot geen kapitaal wordt verschaft?
Zoals beschreven in het antwoord op de vragen 1, 2, 6 en 7 is het uitgangspunt dat een partner loon uit zijn bv ontvangt voor de werkzaamheden die hij verricht. Uit de gebruikelijkloonregeling volgt hoe hoog dat loon ten minste moet zijn. Partners van advieskantoren worden voor de toepassing van de gebruikelijkloonregeling hetzelfde behandeld als andere belastingplichtigen. Voor de berekening van het gebruikelijk loon zijn onder meer de begrippen «meest vergelijkbare dienstbetrekking» en «verbonden vennootschappen» van belang. Dit is maatwerk en daarom is in zijn algemeenheid niet te zeggen of het gebruikelijk loon bij partners van advieskantoren bijna de gehele beloning zou moeten bevatten.
Vindt u het in het licht van goed ondernemingsbestuur wenselijk dat partners niet in loondienst zijn?
Een goede governance is belangrijk. Regels omtrent ondernemingsbestuur zijn neergelegd in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en voor beursgenoteerde vennootschappen in de herziene Nederlandse corporate governance code van 8 december 2016 (de Code). De wet biedt het geraamte met de belangrijkste regels voor de inrichting van een onderneming. De Code geeft hier met principes en best practice bepalingen verdere invulling aan voor Nederlandse beursgenoteerde vennootschappen en reguleert de verhoudingen tussen het bestuur, de raad van commissarissen en de (algemene vergadering van) aandeelhouders. Daarnaast gelden specifieke wet- en regelgeving en zelfregulering voor bepaalde (beurs)ondernemingen, mede gegeven de maatschappelijke rol die deze ondernemingen vervullen. Een voorbeeld hiervan is de Wet toezicht accountantsorganisaties of de Wet op het financieel toezicht voor de financiële sector.
De wet- en regelgeving en gedragscodes gericht op goed ondernemingsbestuur staan toe dat partners van ondernemingen (evenals bestuurders) in loondienst zijn of niet. De inrichting en vormgeving hiervan is – binnen de wettelijke kaders – primair aan de onderneming en betrokkenen zelf.
Indien partners daadwerkelijk vrije ondernemers zijn zonder gezagsrelatie, hoe kan de onderneming dan sturen op kwaliteit en verbeteringen doorvoeren, zoals noodzakelijk is in bijvoorbeeld de accountancysector?
Een zorgvuldige kwalitatieve dienstverlening en naleving van wet- en regelgeving alsmede gedragscodes is primair aan een onderneming zelf. Naleving hiervan is met het oog op de langetermijnwaardecreatie en continuïteit van de onderneming niet alleen van belang voor de onderneming, maar ook de direct betrokkenen bij de onderneming (de zogenoemde stakeholders), waaronder partners die vergoed worden door middel van een winstdeling en partners die in loondienst zijn. Bestuurders zijn op grond van de wet daarbij gehouden om in het belang van de vennootschap te handelen. Indien geen sprake is van een zorgvuldige kwalitatieve dienstverlening of wet- en regelgeving niet wordt nageleefd, kunnen stakeholders de onderneming en betrokkenen hierop aanspreken, bijvoorbeeld tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders of in de vorm van een vordering tot schadevergoeding. Ook kunnen – indien van toepassing – strafrechtelijke en bestuursrechtelijke maatregelen worden getroffen.
Voor wat betreft de accountancysector merk ik op dat aanvullende wet- en regelgeving van toepassing is met additionele waarborgen, gegeven de maatschappelijke rol die accountants vervullen. Vertrekpunt is dat een externe accountant verantwoordelijk is voor de uitvoering van de wettelijke controle en daarbij moet voldoen aan de eisen die bij of krachtens afdeling 3.2 van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) worden gesteld. De accountantsorganisatie dient vervolgens over een stelsel van kwaliteitsbeheersing te beschikken (artikel 18 Wta) en heeft de verantwoordelijkheid om ervoor zorg te dragen dat haar externe accountants voldoen aan het bij of krachtens afdeling 3.2 bepaalde (artikel 14 Wta). Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen accountants in loondienst en accountants die op een andere manier verbonden zijn aan de accountantsorganisatie. De Autoriteit Financiële Markten ziet (risicogeoriënteerd) toe op de naleving hiervan. Daarnaast werkt de Minister van Financiën momenteel aan een wetsvoorstel waarin ook de interne governance van de grootste accountantsorganisaties versterkt wordt, door het verplichten van een intern toezichtsorgaan. Deze maatregel is erop gericht te waarborgen dat kwaliteit de belangrijkste leidraad is voor beslissingen die worden genomen in de accountantsorganisatie. Deze verplichting geldt nu alleen voor de accountantsorganisaties die een vergunning hebben om organisaties van openbaar belang te controleren, maar het voornemen is om dit uit te breiden naar de «grootste accountantsorganisaties».
Verder geldt dat accountants, evenals beroepsbeoefenaren zoals advocaten en notarissen, persoonlijk zijn onderworpen aan tuchtrecht. De Accountantskamer behandelt klachten over accountants ten aanzien van de uitoefening van hun beroep. Het gaat dan om gedragingen van de accountant in strijd met de wet of de gedrags- en beroepsregels en om gedragingen van de accountant in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep. In geval van tuchtrechtelijk laakbaar handelen door een accountant, kan de Accountskamer tuchtrechtelijke maatregelen aan de accountant opleggen, waaronder in het uiterste geval een doorhaling uit het accountantsregister. Deze mogelijkheden staan los van de vraag of een externe accountant in loondienst is of niet.
Deelt u de mening dat het gevaarlijk is als dit niet mogelijk is en er te weinig onderlinge controle is, zoals recent ook weer bleek bij de Landsadvocaat?
Ik acht een goede governance bij ondernemingen van belang, onder andere op het terrein van risicobeheersing en audit. In de beantwoording van de vragen 9 en 10 heb ik wet- en regelgeving en zelfregulering beschreven gericht op (goed) ondernemingsbestuur en toegelicht dat er waarborgen zijn voor een onderneming om te sturen op kwaliteit en het doorvoeren van verbeteringen, ook indien er sprake is van partners zonder gezagsrelatie. Dit laat onverlet dat in een individueel geval van niet-naleving van (zelf)regulering sprake kan zijn. In dat geval kunnen stakeholders de onderneming en betrokkenen hierop aanspreken en kunnen – indien van toepassing – strafrechtelijke en bestuursrechtelijke maatregelen worden getroffen en hieruit lessen voor de toekomst worden getrokken.
In hoeverre treedt de Belastingdienst op tegen belastingontwijking door Zuidaskantoren en in hoeverre heeft de Belastingdienst afdoende capaciteit om hier goed toezicht op te houden?
Advieskantoren en hun partners worden hetzelfde behandeld als andere belastingplichtigen. Belastingplichtige kan een verzoek om vooroverleg indienen, bijvoorbeeld over te toepassing van de gebruikelijkloonregeling. De inspecteur geeft vooraf een standpuntbepaling wanneer uit het verzoek van belastingplichtige de feiten, de rechtsregels en de conclusie duidelijk blijken. De Belastingdienst toetst achteraf door middel van (boeken)onderzoeken. In het geval het onderzoek achteraf leidt tot de conclusie dat er sprake is van een onjuiste of onvolledige aangifte (inkomstenbelasting dan wel loonheffingen) treedt de Belastingdienst corrigerend op. De Belastingdienst doet vanwege de geheimhoudingsplicht geen uitspraken over het toezicht op de aangiften van specifieke belastingplichtigen. Gegeven het feit dat de capaciteit voor toezicht in verhouding tot het aantal aangiftes beperkt is, vindt risicogericht toezicht plaats.
Bent u bereid in kaart te brengen hoe groot de belastingontwijking door Zuidaskantoren jaarlijks is?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voorts bereid deze constructies onmogelijk te maken en de Kamer hierover bij het volgende Belastingplan te informeren?
Zie antwoord vraag 4.
Gemeenten helpen gedupeerden toeslagaffaire: ‘Het kan in kleine dingen zitten’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het hierboven genoemde artikel?1
Ja.
Deelt u de mening van de gemeenten dat de het de Belastingdienst, ondanks de belofte gedaan door de Staatssecretaris aan de ouders, nog onvoldoende lukt de menselijke kant te laten zien?
Vanuit de hersteloperatie willen we gedupeerde ouders bijstaan. Het tonen van een menselijk gezicht is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Dat geldt zowel voor UHT als voor gemeenten. Lessen hierover hebben we ook eerder al getrokken. UHT heeft juist om de menselijke maat te waarborgen, in elke fase van het proces persoonlijk contact met ouders. Na de aanmelding neemt het serviceteam contact op, bij de beoordeling op de lichte toets is er persoonlijk contact en wanneer een integrale beoordeling werkt de UHT met persoonlijke zaakbehandelaren die intensief contact onderhouden met gedupeerde ouders. Ook het nazorgteam heeft persoonlijk contact heeft met ouders. Dat contact is belangrijk om een vertrouwensband op te bouwen en gedurende het gehele proces van compensatie samen op te kunnen trekken. Die vertrouwensband helpt de persoonlijk zaakbehandelaren ook in het samenstellen van het dossier. De zoektocht naar de informatie die kan leiden tot een toekenning van 30k is een flinke klus waar de persoonlijk zaakbehandelaar veel tijd in steekt. Het blijkt dat veel ouders deze werkwijze prettig vinden en positief waarderen. Voor ouders die nog geen persoonlijke zaakbehandelaar hebben kan ik me voorstellen dat zij deze menselijke kant minder zien.
Zoals ook in het artikel duidelijk wordt springen gemeenten soms bij. Gemeenten staan in nauw contact met gedupeerde ouders en spelen een belangrijke rol bij het herstel van vertrouwen in de overheid. In de herijking is met veel ouders gesproken over hoe zij het proces ervaren. In de brief over de herijking die gezamenlijk met de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer wordt verzonden, ga ik dieper in op de conclusies uit die gesprekken alsmede welke stappen ik ga nemen om het proces voor ouders te verbeteren.
Is deze hulp van gemeenten bij de Belastingdienst bekend en neemt de Belastingdienst dit mee in de beoordeling of ouders echt gedupeerd zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Trekt u lessen uit de omgang van de gemeenten met mensen en het laten zien van het menselijke gezicht, zoals bijvoorbeeld Esther van der Meulen tegen Nieuwsuur zegt: «mensen zijn heel blij, maar vaak ook verrast dat je de telefoon opneemt, dat je een direct nummer geeft, dat mensen je kunnen terugbellen, dat je laat weten of iets gedaan is en waarom niet»?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de uitspraak dat gedupeerden de gemeentelijke aanpak niet gewend zijn na hun soms jarenlange contact met de Belastingdienst?
Ik vind het fijn om te zien dat ouders in veel gevallen de gemeentelijke ondersteuning waarderen. In de hersteloperatie is een belangrijke rol weggelegd voor gemeenten juist omdat zij dicht bij de ouders staan. Ook bij UHT stellen we een persoonlijke aanpak voorop, daarom krijgen alle ouders bij de integrale beoordeling een Persoonlijk Zaakbehandelaar toegewezen. En, zoals in antwoord 4 is aangegeven, hebben we ook op andere punten geïnvesteerd in een meer persoonlijke benadering. De lessen die we daarmee leren bij de hersteloperatie graag meenemen bij de uitvoering van Toeslagen en delen met mijn collega’s bij de Belastingdienst.
Kan de Belastingdienst ook zo’n gemeentelijke aanpak gaan hanteren en hoe denkt u dat medewerkers van de Belastingdienst hierbij kunnen worden geholpen?
Gemeenten staan dicht bij de burger en hebben het beste beeld welke brede ondersteuning gedupeerde ouders nodig hebben. Ik heb grote waardering voor de rol van gemeenten en de VNG bij de hulp aan gedupeerde ouders. Die hulp is onmisbaar om, samen met de herstelorganisatie (UHT), te komen tot emotioneel en financieel herstel voor deze ouders. In dit herstel staat écht hulp bieden centraal. Ook binnen de herijking wordt gekeken hoe UHT en gemeenten meer in gemeenschappelijkheid kunnen werken aan herstel voor ouders. Ik zie dat daar nog ruimte is voor verdere verbetering waarbij we gedupeerde ouders nog beter kunnen bijstaan, juist samen met gemeenten. UHT probeert ook nu al de menselijk maat nog verder in de praktijk te brengen. Er staat een organisatie waarin gemotiveerde en deskundige persoonlijk zaakbehandelaars dagelijks gedupeerde ouders helpen hun leven weer op de rit te krijgen. Ouders ervaren de contacten met hun persoonlijk zaakbehandelaar ook als positief. Hoewel de Belastingdienst, met de grote getallen burgers die zij bedient, nooit even dicht bij een burger kan staan als de gemeente, zijn wij heel actief bezig onze reguliere dienstverlening ook verder te verbeteren. Binnen de Belastingdienst loopt het Programma Vernieuwing Dienstverlening, waarbinnen het hanteren van de menselijke maat een van de pijlers is. Ook een proactieve werkwijze naar burgers toe maakt onderdeel uit van dit programma. Deze werkwijze brengt UHT in de praktijk. De Belastingdienst signaleert, waar mogelijk, dat actie door de burger nodig is en wijst de burger hierop. Binnen de directie Toeslagen is een team Persoonlijke Begeleiding actief (onderdeel van de verbetermaatregelen van het Verbeterprogramma Kinderopvangtoeslag). Dit team begeleidt burgers met een grote kans op hoge terugvorderingen. Het gaat om ouders die een aanvraag voor kinderopvangtoeslag hebben ingediend en extra hulp nodig hebben bij het tijdig doorgeven van wijzigingen in de aanvraaggegevens van hun kinderopvangtoeslag. Een persoonlijke begeleider gaat – indien de ouder dit wenst aan de slag met de ouder om er samen voor te zorgen dat de juiste toeslag wordt toegekend. Indien nodig wordt de ouder langdurig begeleid.
Hoe beoordeelt u dat gemeenten ouders helpen met het aanleveren van goede bewijslast en het op een rij zetten van de stukken, zodat zij na een afwijzing door de Belastingdienst wel de gedupeerdenstatus kunnen krijgen? Vindt u de hulp van de Belastingdienst aan ouders voldoende zorgvuldig als met gemeentelijke hulp een aanvraag wel wordt geaccepteerd?
Bij een aanvraag is een mogelijk gedupeerde ouder niet verantwoordelijk voor het organiseren van de bewijslast. Dat is een verantwoordelijkheid van UHT. De persoonlijk zaakbehandelaars en andere medewerkers van UHT doen al het mogelijke om ouders te helpen hun dossier op orde te krijgen. Op basis van de verzamelde informatie neemt de persoonlijk zaakbehandelaar contact op met de ouder, bespreekt de situatie en neemt het verhaal van de gedupeerde ouder mee in het onderzoek. In geval van twijfel bij de beoordeling op grond van de beschikbare informatie zal de weegschaal doorslaan in het voordeel van de ouder. Als blijkt dat een ouder toch niet gedupeerd is maar wel financiële ondersteuning nodig heeft, wordt er contact gezocht met gemeenten voor ondersteuning. Indien de ouder het toch niet eens is met de beoordeling dan bestaat altijd de mogelijkheid voor de ouder om bezwaar en beroep aan te tekenen. Indien de ouder over het traject van bezwaar en beroep vragen heeft, dan zal de persoonlijk zaakbehandelaar de ouder hierin helpen en indien nodig begeleiden, uiteraard kan ook de gemeenten hierin ondersteunen. In de herijking doen we voorstellen over het intensiveren van de samenwerking tussen UHT en gemeenten. Dit kan voorkomen dat gemeenten namens ouders bezwaar moeten aantekenen. Dat is uiteindelijk beter en sneller voor het herstel van ouders.
Vindt u dat de tijd die gemeenten nu bijvoorbeeld besteden aan hulp bij het bezwaar maken tegen de afwijzing van de schadevergoeding of het schrijven van een ingebrekestelling aan de Belastingdienst als die te laat is, niet beter besteed zou kunnen worden aan het uitvoeren van de gemeentelijke taken zoals het helpen van ouders op andere gebieden voor herstel?
Ik zou het onwenselijk vinden als dit op grote schaal gebeurt. En dat is ook niet onze indruk. Gemeenten bieden brede ondersteuning op vijf leefgebieden aan (mogelijk) gedupeerde ouders, in ieder geval tot en met de integrale beoordeling. Hoe die ondersteuning er precies uit ziet, kan per ouder of gezin anders zijn. Wanneer gemeenten ouders kunnen helpen bij ingebrekestelling of het maken van bezwaar, dan is dat feitelijk mogelijk binnen de afspraken die zijn gemaakt. Ik begrijp dat dit in met name de grotere gemeenten met veel gedupeerde ouders veel tijd in beslag kan nemen. Ouders kunnen voor het maken van bezwaar of een ingebrekestelling overigens ook gebruik maken van de gratis juridische bijstand. Ik kan me wel voorstellen dat gemeenten in bijzondere gevallen, bijvoorbeeld bij ouders die de taal niet goed beheersen, of ouders die onder zo’n hoge druk staan dat ze dergelijke stappen even niet zelf kunnen doorlopen, ook deze ondersteuning voor hun rekening nemen. Vanuit Toeslagen wordt alles op alles gezet om aanvragen op tijd en correct af te handelen. Het is natuurlijk wenselijk om het aantal ingebrekestellingen en bezwaarschriften tot een minimum te kunnen beperken. Door het grote aantal aanmeldingen van ouders is het een uitdaging om alles op tijd te behandelen. De herijking is erop gericht het proces voor de ouder persoonlijker te maken en waar mogelijk te versnellen. Dit punt wordt hierbij meegenomen.
Hoe kan worden voorkomen dat gemeente en Belastingdienst elkaar op deze manier aan het werk houden en hoe kan worden gezorgd dat de afstemming en samenwerking tussen hen wordt verbeterd?
Het uitgangspunt is dat gemeenten en UHT complementair aan elkaar hulp bieden aan ouders. In de praktijk gaat dat op veel punten ook goed. Het artikel laat echter zien dat dit nog niet altijd het geval. De samenwerking tussen UHT en gemeenten en het voeren van het juiste gesprek met de ouder krijgt daarom ook de nodige aandacht binnen de herijking. Maar ook de afgelopen tijd is er al veel verbeterd in de samenwerking tussen UHT en gemeenten. In lijn met motie van Dijk2 zijn ingangen gerealiseerd voor gemeenten om urgente situaties onder de aandacht van UHT te brengen, te bespreken en te bekijken of voorrang gegeven kan worden, als dat vanuit het perspectief van gemeentelijke ondersteuning nodig is. Gemeenten nemen regelmatig contact op met het Brede Hulp Team en het Serviceteam van UHT, en andersom neemt UHT ook regelmatig contact op met gemeenten, om urgente situaties onder de aandacht te brengen, te bespreken en te bekijken hoe het beste hulp geboden kan worden en of het mogelijk is voorrang te verlenen. Er is ook een Casuïstiek-overleg waar specifieke situaties besproken worden. Tenslotte is er veelvuldig contact tussen UHT en de VNG om knelpunten in de dienstverlening op te lossen.
Worden gemeenten voldoende gecompenseerd voor de extra hulp die zij burgers bieden naast de basishulp, zodat ook de mensen geholpen kunnen worden die nog wachten op hulp?
De kosten die gemeenten maken voor (mogelijk) gedupeerde ouders kunnen zij opgeven onder de regeling specifieke uitkering (SPUK) gemeentelijke hulp aan gedupeerden kinderopvangtoeslagen-problematiek op basis van nacalculatie. De specifieke uitkering is in nauwe samenwerking met VNG en gemeenten tot stand gekomen, om deze zo uitvoerbaar mogelijk te maken voor gemeenten zonder dat er zware administratieve lasten bij komen kijken. Een voorbeeld hiervan is dat gemeenten gebruik kunnen maken van normbedragen voor de hulp die zij aan gedupeerden hebben aangeboden.
Gemeenten ondersteunen (mogelijk) gedupeerde ouders die daar behoefte aan hebben. Ondersteuning wordt geboden vanaf het moment dat een ouder zicht meldt bij UHT en is een vrije keus van de ouder. Dat heeft als voordeel dat ouders direct geholpen kunnen worden en niet hoeven te wachten op de uitkomst van het beoordelingsproces. De ouder kan op ieder moment het ondersteuningsaanbod aannemen of stoppen. De ondersteuning valt financieel tot en met de integrale beoordeling onder de SPUK.
Naast de positieve verhalen vernemen de leden van de CDA-fractie ook klachten van ouders over gemeenten waar de hulp nog minder goed is georganiseerd. Hoe worden deze gemeenten ondersteund?
We hebben goede en duidelijke afspraken gemaakt met gemeenten over de te bieden ondersteuning aan ouders en daar ook de benodigde middelen voor beschikbaar gesteld. Alle ouders die daar behoefte aan hebben, kunnen brede ondersteuning krijgen van hun gemeente op de vijf leefgebieden. Gemeenten zijn hier ook al hard mee aan de slag. De manier waarop de ondersteuning aan (mogelijk) gedupeerde ouders is georganiseerd verschilt per gemeente. Zo zijn er bijvoorbeeld gemeenten die speciale steunpunten hebben ingericht voor gedupeerde ouders.
Onzekerheid over de precieze kaders en regelingen leidde bij gemeenten soms tot terughoudendheid bij de uitvoering van de hersteloperatie, en bijvoorbeeld bij het starten met kwijtschelding van schulden. De publicatie van de nieuwe Specifieke Uitkeringen (SPUK’s) maakt een eind aan die onzekerheid. Gemeenten kunnen dus, voor zover ze dat nog niet deden, aan de slag met de hersteloperatie.3
In de praktijk kan het echter voorkomen dat gemeenten vragen hebben of tegen knelpunten aanlopen. De VNG heeft een Steunpunt Hersteloperatie ingericht om gemeenten bij de staan bij het inrichten en organiseren van de ondersteuning van (mogelijk) gedupeerde ouders. In het steunpunt komen verschillende expertises (implementatie, juridische expertise, communicatie) bij elkaar, worden kennis en ervaring samengebracht en proactief diensten, producten en advies met gemeenten gedeeld. Het delen van ervaringen is een belangrijk onderdeel van de ondersteuning. Dit gebeurt onder andere door wekelijkse nieuwsbrieven, het twee keer per week organiseren van inmiddels al ruim 60 (be)spreekuren met gemeenten met gemiddeld zo'n 45 deelnemers, een routekaart met handreikingen en een website met artikelen waarin ervaringen zijn beschreven. Op deze wijze worden initiatieven gedeeld onder alle gemeenten. Daarnaast beantwoorde VNG dit jaar al 1500 van vragen van gemeenten per mail en telefoon. Ook bevragen gemeenten het ouderpanel en maken zij gebruik van ervaringsdeskundige ouders om de benadering en dienstverlening zo goed mogelijk vorm te geven.
Het afschaffen van de dividendbelasting |
|
Mahir Alkaya , Lilian Marijnissen |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat het kabinet steun zoekt of heeft gezocht bij partijen in de Tweede Kamer voor het afschaffen van de dividendbelasting?1
Zondag 14 november 2021 is het kabinet geïnformeerd over het voorgenomen vertrek van het hoofdkantoor van Shell. Het voorstel tot vertrek betreft beursgevoelige informatie. Het is daarom niet toegestaan om dergelijke informatie vooraf vanuit het bedrijf met derden te delen. De leden van het kabinet zijn hierop geen uitzondering. Nadat de meest betrokken leden van het kabinet zondagmiddag over het vertrek zijn geïnformeerd, heeft er een gesprek met het bestuur van Shell plaatsgevonden. In dit gesprek heeft het kabinet aangegeven het voornemen te betreuren en is Shell gevraagd een toelichting te geven. Daarnaast hebben wij ook met een aantal Kamerfracties kort contact gehad om ook bij hen te peilen hoe zij aankijken tegen deze ingrijpende stap van Shell en tegen maatregelen die er eventueel zouden kunnen worden genomen. Zie tevens de toelichting van de Minister van Economische Zaken en Klimaat hieromtrent naar aanleiding van mondelinge vragen tijdens het vragenuur van dinsdag 16 november 2021.
Met welke vertegenwoordiger van het kabinet, of namens welke vertegenwoordiger van het kabinet, is hierover met een Kamerlid of vertegenwoordiger van een Kamerlid, gesproken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wanneer de plannen voor het afschaffen van de dividendbelasting zijn opgesteld en door wie?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wie met welke partijen contact heeft gezocht om opnieuw de afschaffing van de dividendbelasting te agenderen?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer heeft u precies van Shell vernomen dat Shell Nederland mogelijk verlaat en is het afschaffen van de dividendbelasting in het desbetreffende gesprek aan de orde gekomen? Zo ja, wat is er precies besproken?
Zie antwoord vraag 1.
Is het afschaffen van de dividendbelasting reeds besproken aan de formatietafel? Zo ja, wanneer en op welke manier?
Voor vragen over de formatie kunt u terecht bij de informateur.
Hoeveel kost het afschaffen van de dividendbelasting momenteel?
Het afschaffen van de dividendbelasting betekent een budgettaire derving van circa € 2 miljard per jaar. Hierin is nog geen rekening gehouden met het mogelijke vertrek van Shell uit Nederland. De verwachting is dat het vertrek van Shell uit Nederland een aanzienlijke impact heeft op de dividendbelasting opbrengst.
Hoeveel banen kost het vertrek van het hoofdkantoor van Shell naar het Verenigd Koninkrijk?
Het directe effect van het vertrek van Shell op het aantal arbeidsplaatsen in Nederland is beperkt tot het vertrek van de topman en enkele overige leidinggevenden. De zorgen van het kabinet ten aanzien van het vertrek van Shell zien daarom ook niet op dit directe effect, maar op de mogelijke consequenties van het verlies van een besliscentrum voor toekomstige afwegingen jegens investeringen, innovatie en dus ook werkgelegenheid.
Kun u aangeven wat de urgentie is om dit nu op te pakken, zeker in relatie tot de andere onderwerpen waarbij de urgentie wordt verwezen naar de formatietafel?
Shell is een belangrijk bedrijf voor onze economie en voor de energietransitie waar we voor staan. Shell biedt niet alleen aan duizenden mensen in Nederland werkgelegenheid, maar het bedrijf is ook een van de grootste investeerders in onderzoek en ontwikkeling, specifiek in onderzoek en ontwikkeling op het belangrijke gebied van de energietransitie. Het is een grote investeerder in bijvoorbeeld de nieuwe waterstofeconomie en wind op zee, naast natuurlijk de traditionele rol die Shell speelde en speelt op het gebied van olie- en gaswinning en chemie.
Het is om deze redenen logisch dat het kabinet bij een ingrijpende beslissing van een dergelijk bedrijf de beweegredenen en mogelijke gevolgen voor de activiteiten in Nederland onderzoekt. Om die reden is het kabinet met de top van Shell in gesprek. Daarnaast hebben wij ook kort contact gehad met verschillende Kamerfracties om te horen hoe er wordt gedacht over het vertrek en de mogelijk te nemen maatregelen.
Bent u, nu er geen meerderheid lijkt te zijn voor het afschaffen van de dividendbelasting, bereid een belasting af te schaffen die wél veel schade aanricht, namelijk de verhuurderheffing?
In de ontwerpbegroting 2022 is een verlaging van de verhuurderheffing met € 180 miljoen per jaar opgenomen met ingang van 2022 als tegemoetkoming voor de effecten van huurbevriezing. Daarnaast stelt dit kabinet naar aanleiding van de motie-Hermans € 651 miljoen beschikbaar voor een structurele tariefsverlaging van de verhuurderheffing. Dit is verwerkt bij nota van wijziging. De totale verlaging in 2022 bedraagt derhalve € 831 miljoen (€ 180 miljoen plus € 651 miljoen).
Gezien de demissionaire status van het kabinet kunnen wij verder geen oordeel geven over een eventuele afschaffing van de heffing, dit is aan een volgend kabinet.
Acht u het niet beschamend om grote problemen zoals de wooncrisis, tekorten in de zorg, het toeslagenschandaal, kinderen die opgroeien in armoede en de Groningers die nog altijd wachten op herstel en genoegdoening te laten bestaan, maar wel meteen in actie te komen wanneer de topbestuurders met hun kantoor mogelijk van ons land naar het Verenigd Koninkrijk vertrekken?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven hoeveel belasting Nederland is misgelopen vanwege het feit dat Shell in Nederland geen winstbelasting betaalt?
Er kan geen inzicht worden gegeven in de belastingpositie van een specifiek bedrijf vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht (artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen).
Herinnert u zich nog dat de afschaffing van de dividendbelasting een slordige twee miljard kost die voor het overgrote deel bij een aantal buitenlandse beleggers terechtkomt? Zo ja, vindt u dit echt een zinnige besteding van belastinggeld?
Het klopt dat de netto opbrengst van de dividendbelasting hoofdzakelijk afkomstig is van buitenlandse aandeelhouders. Op dit moment is de afschaffing van dividendbelasting niet aan de orde.
Het bericht 'Ook 200 belastingadviseurs bestempeld als fraudeur: onterecht volgens Achmed, die nu dak- en werkloos is' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het EenVandaag-bericht van 29 oktober 2021 «Ook 200 belastingadviseurs bestempeld als fraudeur: onterecht volgens Achmed, die nu dak- en werkloos is»?1
Ja
Hoeveel belastingadviseurs zijn er middels de onderzoeken van het CAF in beeld gebracht?
Bij de start van het Combiteam Aanpak Facilitators (hierna: CAF) in september 2013 waren er diverse casussen in beeld waarbij mogelijke systeemfraude in de inkomstenbelasting en de betrokkenheid van belastingadviseurs centraal stond. Deze casussen zijn door het CAF beoordeeld en waar nodig verder onderzocht. In de periode van 2014 tot 3 juli 2020 heeft het CAF in totaal 218 casussen opgevoerd waarbij mogelijke systeemfraude in de inkomstenbelasting en de betrokkenheid van belastingadviseurs centraal stond. Het onderhanden werk van het CAF is per 3 juli 2020 opgeschort.
Welke rol speelden belastingadviseurs in de onderzoeken die gedaan zijn door het CAF?
Het CAF is in september 2013 ingericht met als doel het detecteren, analyseren en stoppen van fraude door «facilitators». In de hiervoor genoemde 218 casussen stonden belastingadviseurs als «facilitator» van mogelijke fraude centraal in de onderzoeken van het CAF.
Op basis van welke specifieke criteria kwamen de belastingadviseurs in beeld bij het CAF?
Het CAF richtte zich op facilitators waarvan het vermoeden bestond dat zij massaal onjuiste aanvragen en/of verzoeken indienden ten behoeve van hun cliënten van een bepaalde financiële omvang. Het CAF ontving signalen over facilitators en ging die signalen vervolgens onderzoeken.
Wat was de werkwijze van het CAF op het moment dat de belastingadviseurs in beeld kwamen bij het CAF? Op welke wijze zijn de dossiers rondom de belastingadviseurs intern overgedragen nadat het CAF is opgeheven?
Zoals ik in mijn brief van 25 januari 2022 aan uw Kamer heb aangegeven, acht ik het wenselijk dat er volledige duidelijkheid komt over de onderzoeken en werkwijze van CAF. Eerder heeft mijn ambtsvoorganger aan het lid Omtzigt een onderzoek toegezegd. Ik heb besloten dit onderzoek door een externe partij te laten uitvoeren. De eerdere toezegging om uw Kamer in januari te informeren, is niet gelukt omdat de uitvoering van het onderzoek eerst moet worden aanbesteed. Via de kwartaalrapportage HVB zal ik uw Kamer informeren over de opzet en planning van het externe onderzoek.
Klopt het – zoals in het artikel wordt beweerd – dat aftrekposten die hoger dan gemiddeld waren ervoor hebben gezorgd dat de belastingadviseurs als fraudeurs werden bestempeld? Zo ja, acht u hoger dan gemiddelde aftrekposten als een voldoende criterium voor het stempel fraudeur? Zo nee, op basis van welke specifieke criteria worden belastingadviseurs tot fraudeurs bestempeld?
Indien bij een belastingadviseur werd geconstateerd, dat in de aangiften van zijn/haar cliënten, de opgevoerde aftrekposten in zeer ruime mate uitstegen boven het landelijk gemiddelde, kon dit in combinatie met andere signalen aanleiding zijn om een onderzoek in te stellen. Er werd dan onderzocht of deze belastingadviseur de aangiften die hij/zij voor de cliënten indiende (on)juist of (on)volledig heeft ingevuld. Als uit onderzoek bleek dat sprake was van onjuiste en/of onvolledige ingevulde aangiften van een bepaalde financiële omvang dan werd door het CAF contact gezocht met de contactambtenaar. Deze trad vervolgens in overleg met de FIOD en het Openbaar Ministerie (OM) om te bezien of de belastingadviseur die de aangiften heeft ingediend, strafrechtelijk vervolgd moest worden door het OM. Een besluit tot vervolging vraagt een serieuze weging en is enkel aan de orde als er volgens het strafrecht sprake is van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit. Of een belastingadviseur de wet opzettelijk heeft overtreden werd door middel van een gerechtelijke procedure door de rechter vastgesteld. Deze werkwijze volgt uit de afspraken die zijn vastgelegd in het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van Douane en Toeslagen (AAFD).
Klopt het – zoals in het artikel wordt beweerd – dat de bewijsstukken en bonnen van de verdachte belastingadviseurs in meerdere gevallen niet te vinden of afgekeurd werden? Zo ja, op basis van welke overwegingen is ervoor gekozen om strafzaken en navorderingen voort te zetten?
Conform artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen kan niet worden ingaan op individuele gevallen. De Belastingdienst gaat zorgvuldig om met bewijstukken en bonnen die de Belastingdienst ontvangt van belastingplichtigen en/of hun belastingadviseurs op grond waarvan zij aannemelijk willen maken dat de ingediende aangifte juist is. Deze bonnen en bewijsstukken zijn van belang voor onderzoek en oordeelsvorming over mogelijk misbruik. In het geval er geen bewijsstukken (bij voorbeeld bonnen) worden aangeleverd ontbreekt een onderbouwing van de aftrekpost en dat kan ertoe leiden dat de aftrekpost niet wordt geaccepteerd. In het geval sprake is van veelvuldige en omvangrijke onrechtmatige opvoering van aftrekposten kan worden overgegaan tot navordering of een strafrechtelijke vervolging.
Zoals gezegd zal ik een extern onderzoek laten uitvoeren. Over de uitkomsten van het onderzoek zal ik uw Kamer nader informeren.
Vindt u de beslaglegging op het geld van de belastingadviseur, en daarmee diepgaande impact op zijn leven, op basis van de verdenking tot fraude proportioneel? Zo ja, volgens welke wet was de beslaglegging mogelijk?
Conform artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen kan niet worden ingaan op individuele gevallen. In zijn algemeenheid geldt dat indien een belastingaanslag niet binnen de wettelijke termijn wordt betaald deze invorderbaar is. De Belastingdienst kan dan dwanginvordering toepassen, waaronder het leggen van beslag op een bankrekening of contant geld. Hiervoor moet wel een dwangbevel zijn betekend voor de betreffende aanslag.
Als de Belastingdienst aannemelijk maakt dat gegronde vrees bestaat dat goederen van een belastingschuldige zullen worden verduisterd, dan is een belastingaanslag terstond invorderbaar. In dat geval kan dwanginvordering worden toegepast terstond na het opleggen van die belastingaanslag. De Belastingdienst zal zorgvuldig moeten afwegen of dit in dat geval het juiste middel is.
De mogelijkheid om dwanginvordering, al dan niet versneld, toe te passen ontleent de Belastingdienst aan de Invorderingswet 1990. Beslag leggen op een bankrekening of contant geld kan de Belastingdienst doen op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Zijn er door het CAF als fraudeur bestempelde belastingadviseurs en diens klanten die zich gemeld hebben bij de hersteloperatie? Zo nee, is er op dit moment een beeld van hoeveel belastingadviseurs en cliënten van hen door het CAF als fraudeurs zijn bestempeld? Zo nee, zou u dit in kaart willen brengen?
In mijn brief van 25 januari 2022 en in de beantwoording van bovenstaande vragen heb ik aangegeven, dat ik het wenselijk acht dat er volledige duidelijkheid komt over de onderzoeken en werkwijze van CAF. Ik laat het door mijn voorganger aan het lid Omtzigt toegezegde onderzoek naar het CAF extern uitvoeren.
Ik heb geen beeld van het aantal belastingadviseurs en hun klanten die zich gemeld hebben bij de hersteloperatie. Wel is bekend dat inmiddels bijna 52.000 ouders zich gemeld hebben als gedupeerden voor de kinderopvangtoeslag. Een deel hiervan kan klant van een belastingadviseur zijn geweest en niet uit te sluiten is dat ook belastingadviseurs zich als gedupeerden gemeld hebben. Ouders waarvan is vastgesteld dat ze gedupeerd zijn, zullen compensatie ontvangen, een excuusbrief krijgen en een verklaring geen fraudeur. Er is geen aparte herstelregeling voor belastingadviseurs.
Biedt de huidige opzet van de hersteloperatie ruimte voor het compenseren van belastingadviseurs en hun cliënten die mogelijk onterecht tot fraudeurs zijn bestempeld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis van welke afwegingen worden de belastingadviseurs en hun cliënten mogelijk wel of niet gecompenseerd?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht 'Belastingdienst gaf advies over omgaan met klagers in Jeugdzorg' |
|
René Peters (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat jeugdzorg aan de Belastingdienst advies heeft gevraagd over de vraag hoe om te gaan met klachten van ouders?1
Ja.
Klopt dit bericht en zo ja, wanneer is dat advies gevraagd en wat was hiervoor de (directe) aanleiding?
Het klopt dat de Belastingdienst om advies is gevraagd. De directe aanleiding daarvoor was de door uw Kamer aangenomen motie Tielen/Peters waarnaar in vraag zes wordt verwezen. In deze motie wordt de regering verzocht te onderzoeken hoe de verschillende procedures met betrekking tot klachtbemiddeling en/of geschilbeslechting bij elkaar te voegen en te stroomlijnen zijn met als doel de zorgprofessional zo veel mogelijk te ontlasten. Op 7 maart 2019 hebben de Ministeries van JenV en VWS ter uitvoering van deze motie een rondetafelbijeenkomst georganiseerd waarbij naar verschillende aspecten van klachten is gekeken. Een van die aspecten betrof de vraag hoe een organisatie zou kunnen omgaan met situaties waarin sprake is van een zwaar verstoorde verhouding tussen organisatie en cliënt. De Belastingdienst is om advies gevraagd, omdat deze hiervoor destijds een gespecialiseerde aanpak had ontwikkeld met als doel om ook bij zwaar verstoorde verhoudingen zo goed mogelijk op klachten te kunnen reageren en daarmee de rechtsbescherming van de cliënten te verbeteren. Op het moment van de bijeenkomst was het rapport «Ongekend Onrecht» van de in juli 2020 ingestelde parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag nog niet uitgebracht. Dit is in december 2020 gepresenteerd.
Waarom is uitgerekend aan de Belastingdienst, die in de toeslagenaffaire heeft laten zien niet of slecht met klachten van ouders om te gaan, om advies gevraagd?
Zie antwoord vraag 2.
Is het juist dat het advies van de Belastingdienst ertoe heeft geleid dat de regels voor het indienen van klachten over professionals zijn aangescherpt?
De presentatie van de Belastingdienst over hun aanpak heeft er niet toe geleid dat de regels voor het indienen van (tucht)klachten zijn aangescherpt. De jeugdbescherming is met eigen oplossingsrichtingen aan de slag gegaan bij het verbeteren van de klachtafhandeling.
Zo ja, hoe zien deze regels er precies uit?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich de ingediende en aangenomen motie Tielen/Peters van 21 juni 2018 bij de evaluatie van de Jeugdwet, waarin de regering wordt verzocht om te onderzoeken hoe de verschillende procedures met betrekking tot klachtbemiddeling en/of geschilbeslechting bij elkaar gevoegd en gestroomlijnd kunnen worden?2
Ja.
Hoe staat het met de uitvoering van deze motie, waarin tevens wordt aangegeven dat «het indienen van een klacht en het voeren van hoger beroep altijd mogelijk moet zijn en blijven»?
Met de in de Voortgangsbrief Jeugd van 17 juni 2021 onder «Klacht en tucht» beschreven acties is aan deze motie tegemoetgekomen.3 De inhoud van de motie blijft evenwel onze voortdurende aandacht hebben. Te weten de vraag hoe de verschillende procedures met betrekking tot klachtbemiddeling en/of geschilbeslechting bij elkaar te voegen en te stroomlijnen zijn met als doel de zorgprofessional zo veel mogelijk te ontlasten. En daarbij wel voor ogen te houden dat het indienen van een klacht en het voeren van hoger beroep altijd mogelijk moet zijn en blijven. Zoals ik in de meest recente Voortgangsbrief Jeugd van 22 november jl.4 heb aangegeven, wordt er hard gewerkt aan het verbeteren en stroomlijnen van klacht en tuchtrecht, dit met het oog op zowel het belang van de cliënt als van de professional. Zo werkt het Advies en Klachtenbureau (AKJ) in samenwerking met de partners uit het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek (RvdK, VT en GI) een aantal actielijnen uit die moeten leiden tot beter voorgelichte cliënten en beter voorbereide (toekomstige) jeugdprofessionals. Om het «stapelen» van klachten te voorkomen kan een klager bij Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) vanaf 1 oktober jl. (uitzonderingen daargelaten) niet-ontvankelijk worden verklaard in het geval de klacht is ingediend over het individueel handelen van de beklaagde en datzelfde handelen van de beklaagde al aanhangig is gemaakt of is beoordeeld door een andere klachtinstantie. Daarbij is wel aandacht voor het feit dat het ingewikkeld kan zijn om een klacht helder te formuleren en met feiten te onderbouwen.
Deelt u de mening dat ouders met klachten niet gezien en afgedaan moeten worden als «klagers», maar dat zij serieus moeten worden genomen in de door hen ervaren zorgen over het welzijn van hun kinderen?
Ja, die mening deel ik. In de jeugdbescherming is een belangrijk uitgangspunt dat ieder kind en iedere ouder het recht heeft een klacht in te dienen, waarbij zij recht hebben op ondersteuning van een vertrouwenspersoon via bijvoorbeeld het Advies en Klachtenbureau (AKJ). Het AKJ biedt ondersteuning bij het verwoorden, indienen en afhandelen van klachten over de jeugdhulp. Ook organisaties binnen de jeugdbeschermingsketen zijn zich bewust van het feit dat klachten serieus moeten worden genomen. Zo loopt bij Jeugdbescherming west het project «Klacht als Waardewerk», dat als doel heeft om effectiever te reageren op onvrede en beter in staat te zijn om te leren van klachten. Dit kan en wordt als goed voorbeeld gedeeld met andere gecertificeerde instellingen. Ook de Raad voor de Kinderbescherming is bezig met een traject gericht op verbetering van zijn klachtenprocedure, waarbij men het lerend effect van klachten wil vergroten.
Waar kunnen ouders met hun zorgen en/of klachten terecht? Moeten zij nog steeds de voor zowel ouders als zorgprofessionals te lange route bewandelen door eerst bij de jeugdbeschermer zelf hun zorgen en/of klachten neer te leggen, dan bij de interne klachtencommissie en dan bij de SKJ (Stichting Kwaliteitsregister Jeugd)?
Als een ouder of kind niet tevreden is over het handelen van een instelling, kan hij of zij daarover direct een formele klacht indienen bij de klachtencommissie van die instantie. De ervaring leert dat het goed is een klacht eerst te bespreken met bijvoorbeeld de gezinsvoogd om samen naar een oplossing te zoeken, maar dat hoeft niet. Als de klager niet tevreden is over de wijze waarop de formele klacht is afgehandeld, dan kan deze zich wenden tot de Nationale ombudsman.
Als een ouder of kind een klacht heeft over het individueel beroepsmatig handelen van een professional kan hij of zij rechtstreeks een tuchtklacht indienen bij het College van Toezicht van SKJ. Daarbij moet het wel gaan om ernstige beroepsfouten of het overschrijden van ethische grenzen.
Het is niet het geval (geweest), zoals het bericht van het Algemeen Dagblad van 13 november 2021 vermeldt, dat een cliënt eerst elders een klachtenprocedure moet doorlopen, voordat deze met een klacht over het handelen van een professional bij het SKJ terecht kan.
Wat is uw reactie op de mening van ervaringsdeskundigen dat de SKJ er meer lijkt te zijn voor de bescherming van de professional dan voor de zorgen van de ouder?
Die mening deel ik niet. Het SKJ is er voor ouders die een klacht hebben over het handelen van een professional. Het SKJ heeft veel oog voor de bescherming van klagers. Omdat het ingewikkeld kan zijn om een klacht helder te formuleren en met feiten te onderbouwen, wordt een klager vaak benaderd door het SKJ met advies om de klacht beter te formuleren. Als dit klager zelf niet lukt, wordt die doorverwezen naar professionele, en doorgaans kosteloze, ondersteuning, bijvoorbeeld van het AKJ. Ook bijvoorbeeld het terugbrengen van het aantal klachtonderdelen waarover in het bericht van het Algemeen Dagblad van 13 november 2021 wordt gesproken is niet bedoeld om de positie van de klager te beperken. De verwachting is dat dit ontlastend is voor zowel klager als beklaagde. Ook de pilot die in januari 2022 start waarbij klachten over het handelen van SKJ-geregistreerde professionals niet meer per definitie worden behandeld door het tuchtcollege, maar vooral in de vorm van professionele consultatie waar het lerend vermogen – zowel individueel als van de hele beroepsgroep – voorop staat, is in het belang van zowel cliënten als professionals. Immers, deze pilot moet leiden tot het hogere doel: betere zorg. Ook als een klacht wordt afgehandeld door de zogenoemde commissie van consultatie wordt de klager gehoord. Het gesprek zal evenwel een andere insteek hebben dan bij behandeling door het tuchtcollege. De tuchtcolleges tot slot zijn onafhankelijk en toetsen aan de hand van de beroepscodes en de richtlijnen of een SKJ-geregistreerde professional volgens deze professionele standaarden juist gehandeld heeft.
Wat is uw reactie op het beeld dat het indienen van een klacht ertoe kan leiden dat een ouder bestempeld wordt als een strijdende ouder die niet meewerkt met jeugdzorg?
Uitgangspunt is, zoals hierboven al aangegeven, dat iedere cliënt het recht heeft een klacht in te dienen. Iedere klager dient serieus te worden genomen. Tegelijkertijd bestaat het risico dat door de ruime mogelijkheden voor het indienen hiervan een stapeling van klacht- en tuchtprocedures ontstaat die professionals onnodig zwaar belast. Ook dit belang dient goed voor ogen te worden gehouden. Uw Kamer heeft hier onder meer in bovengenoemde motie Tielen/Peters terecht aandacht voor gevraagd. Bij het verbeteren van klacht- en tuchtrecht zullen dan ook steeds beide belangen moeten worden gewogen. Wat overigens niet wil zeggen dat een maatregel niet beide belangen kan dienen. Dat een cliënt zo goed mogelijk wordt geholpen de juiste weg van een procedure te bewandelen, komt zowel de cliënt als de jeugdprofessional ten goede.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ouders snel en adequaat geholpen worden met het melden en behandelen van zorgen en/of klachten over jeugdzorg en «hun verhaal» kunnen doen, zonder dat zij bang hoeven te zijn dat dit tegen hen gebruikt wordt door jeugdzorg?
Organisaties binnen de jeugdbeschermingsketen willen graag leren van klachten. Een klager heeft, als deze een klacht wil indienen, recht op ondersteuning van een vertrouwenspersoon. Kinderen en ouders kunnen als ze vragen hebben over het indienen van een klacht of als ze ontevreden zijn over de afhandeling ervan ook terecht bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag verder naar het antwoord op vraag 8.
Herinnert u zich u de vragen over het cruciale memo-Palmen, het officiële juridische advies over de CAF 11-zaak aan het managementteam van de Belastingdienst/Toeslagen, dat 2,5 jaar voor bijna iedereen is achtergehouden (Kamervragen 2020/21, nr. 1363), waarop al twee keer een aanvullend antwoord gegeven is (2020/21, 1538 en 2021/22, nr. 125) omdat de oorspronkelijke antwoorden (meer dan tien keer «zie vraag 8») nou niet bepaald een antwoord waren?
Ja, naar aanleiding van deze vragen en de daarop gegeven antwoorden is opdracht gegeven aan PwC om hier onderzoek naar te doen. Ik betreur ten zeerste dat er in 2017 beleidsmatig en in de uitvoering geen adequate opvolging is gegeven aan het advies in het memo van de vaktechnisch coördinator. Ook betreur ik dat het memo niet tijdig met de politieke leiding, de Tweede Kamer en de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag is gedeeld. PwC heeft onderzoek gedaan naar de gang van zaken, dit onderzoek heb ik u op 30 september jl. toegestuurd.1 In de toekomst mag het niet meer gebeuren dat een dergelijk belanghebbend memo zo lang niet bekend is bij de leiding, wij werken daarom hard aan een ruime informatievoorziening aan de Kamer en verbetering van de informatiehuishouding binnen Toeslagen. Ik zal u hierover ook informeren in de Stand van de Uitvoering Toeslagen.
Herinnert u zich dat deze vragen gaan over het memo-Palmen, waarin het oordeel luidde dat de Belastingdienst laakbaar had gehandeld en het advies luidde dat de ouders gecompenseerd dienden te worden?
Ja.
Herinnert u zich dat u het met de indiener van de vraag eens was dat adequate uitvoering van het advies van mevrouw Palmen veel leed bespaard zou hebben (antwoord 5, Kamervragen 2020/21, nr. 1363)?
Ja. Het memo bevat een zeer treffende analyse van de problematiek in de CAF-11 zaak, zoals die later ook door de ADR en de Adviescommissie uitvoering toeslagen (AUT) is beschreven. Ik betreur het dan ook zeer dat het advies destijds niet is opgevolgd.
Heeft u kennisgenomen van de brief met bijlage van PwC Nederland inzake antwoorden op de resterende vragen van de commissie Financiën van 29 oktober jongstleden, betreffende de reconstructie en tijdlijn memo-Palmen?
Ja.
Heeft u kennisgenomen op de aanvulling naar aanleiding van een vraag van het Kamerlid Omtzigt (pagina 7 van de bijlage) waarin – ter correctie van een hoorzitting met PwC waarin dit werd ontkend – onder meer staat: «Het woord «laakbaar» is in één van de interviews genoemd. Op basis van de ons ter beschikking staande informatie (interviews, emails en agenda’s) is het niet mogelijk geweest eenduidig te reconstrueren of het woord laakbaar is genoemd tijdens een bijeenkomst op 4 juni 2019.»
Ja.
Realiseert u zich dat dit een kernpunt is in de reconstructie van de juni-week 2019, waarvoor u PwC opdracht gaf?
Nee dit is voor mij geen kernpunt in de reconstructie. PwC heeft in haar onderzoek ondermeer interviews afgenomen en documenten zoals mails en memo´s onderzocht. Op basis hiervan hebben zij een beeld geschetst wat er gebeurd is in de juni week van 2019. In de brief van 29 oktober jl.2 heeft PwC hierover het volgende verklaard:
PwC heeft uw Kamer hier op 12 november jl. een aanvullende toelichting op gezonden.3
Realiseert u zich dat RTL (en Trouw) al lang hadden gereconstrueerd dat het memo-Palmen op 4 juni was rond gegaan en dat het woord laakbaar was genoemd in het bijzijn van de toenmalige Staatssecretaris, de secretaris-generaal en de directeur-generaal Belastingdienst?
Ik heb de berichtgeving van RTL en Trouw ook gezien en gelezen. Zoals aangegeven in de antwoorden op bovenstaande vragen stelt PwC dat het niet mogelijk is geweest eenduidig te reconstrueren of het woord «laakbaar» is genoemd tijdens een bijeenkomst op 4 juni 2019.
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 33 in de brief van 24 oktober jl.4 van PwC en de aanvulling naar aanleiding van een vraag van het Kamerlid Omtzigt in de brief van 29 oktober jl. van PwC en de aanvullende toelichting van 12 november jl.
Realiseert u zich dat elke reconstructie van Pieter Klein en Jan Kleinijenhuis in deze zaak accuraat gebleken is?1
Ik ben de heren Klein en Kleinijenhuis zeer erkentelijk dat hun vasthoudendheid in dit dossier er mede toe geleid heeft dat de gedupeerde ouders gecompenseerd worden. Hun reconstructies en de rapporten van onder meer de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen, de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag en van PwC hebben allemaal geholpen bij een vollediger beeld van de gebeurtenissen rondom de Kinderopvangtoeslag.
Deelt u de mening dat het buitengewoon merkwaardig zou zijn als de PwC-onderzoekers van dit artikel geen kennis genomen zouden hebben, dit niet onderzocht zouden hebben en verbaasd zouden zijn als hiernaar gevraagd zou worden?
PwC heeft ook onderzoek gedaan naar de juni week in 2019. De conclusie uit het artikel dat het memo besproken is met de toenmalige Staatssecretaris, de secretaris-generaal en de directeur-generaal Belastingdienst wordt niet ondersteund door het onderzoek van PwC.
Kunt u navraag laten doen hoe het kan dat deze verklaring (over het noemen van de term laakbaar) niet is opgenomen in het concept-rapport van 17 september en evenmin in het eindrapport van 28 september?
In de brief van 29 oktober jl. heeft PwC hier de volgende verklaring voor gegeven:
PwC heeft uw Kamer hier op 12 november jl. een aanvullende toelichting op gezonden.
Is de strekking van de verklaring rond het noemen van het laakbaar handelen op 4 juni 2019 voorgelegd aan andere functionarissen, bijvoorbeeld via hoor- en wederhoor? Wilt u per (hoge) functionaris aangeven wat hierover is verklaard?
PwC heeft een zorgvuldig proces van hoor- en wederhoor ingericht waarbij betrokkenen de gelegenheid hebben gehad om op de bevindingen in het rapport te reageren. Op basis van het onderzoek en de hoor- en wederhoor heeft PwC geconstateerd dat onvoldoende onderbouwd is dat het woord «laakbaar» is gebezigd in een bijeenkomst op 4 juni 2019 en heeft PwC dit niet als feit in het rapport opgenomen.
Wilt u – als opdrachtgever van PwC – navraag laten doen aan welke bijeenkomst op dinsdag 4 juni 2019 hier door de betrokken ambtenaar wordt gerefereerd en de Kamer over de uitkomst informeren?
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 11 en de aanvullende toelichting van PwC van 12 november jl. Hierbij constateert PwC:
Klopt het dat dit een bijeenkomst was waarbij zowel uw ambtsvoorganger alsmede de toenmalig secretaris-generaal en de directeur-generaal Belastingdienst aanwezig waren?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 12. De Staatssecretaris, de directeur-generaal en de secretaris-generaal waren aanwezig bij verschillende bijeenkomsten op 4 juni. Maar PwC heeft geconcludeerd dat onvoldoende onderbouwd is dat tijdens een bijeenkomst op 4 juni het woord «laakbaar» is gebezigd.
In de aanvullende antwoorden van PwC van 29 oktober wordt gesteld: «...hadden wij ter plekke onvoldoende scherp wat er in de gespreksverslagen is opgenomen». Wilt u in dit licht opheldering vragen aan PwC over de eerdere beantwoording van vragen van de commissie Financiën van 24 oktober, waaronder antwoord op de vragen 27, 28, 29 en 30, waarin wordt gesteld: «Geen van de geïnterviewden heeft aan ons aangegeven dat het memo-Palmen aan de orde is gesteld in de betreffende bijeenkomst van 4 juni.» Hoe kan het dat de Tweede Kamer ook bij die gelegenheid onjuist is geïnformeerd over de gang van zaken?
In de aanvullende antwoorden van 29 oktober jl. heeft PwC aangegeven:
Dat staat los van de constatering van PwC in de antwoorden op vragen 27, 28, 29 en 30 die in de vraagstelling beschreven wordt. Samengevat stelt het PwC onderzoek, inclusief de aanvullingen via de vragen/antwoorden van uw Kamer, dat er door één persoon aangegeven is dat het woord laakbaar gevallen is in één van de besprekingen op 4 juni 2021 maar dat geen van de geïnterviewden verklaard heeft dat het memo, waarin het woord laakbaar eveneens is opgenomen, aan de orde is gesteld in de betreffende bijeenkomst.
In het PwC-rapport staat beschreven dat uw ambtsvoorganger zich in het overleg op 4 juni 2019 afvroeg «of niemand eerder signalen had opgevangen dat er problemen waren met het CAF-11 dossier». Wilt u PwC verzoeken alsnog antwoord te geven op vraag 29, te weten: «Is in het antwoord op die vraag van de Staatssecretaris aangegeven wat de kern van het memo-Palmen was (laakbaar handelen en compensatie)?»?
PwC heeft naar deze omstandigheden uitgebreid onderzoek gedaan. Deze treft u in alinea’s 262–271 van het rapport van PwC.
Wilt u PwC opdracht geven alsnog antwoord te geven op vraag 30, die luidt: «Heeft de ambtenaar die deze vergadering verliet om de opsteller van het memo-Palmen te bellen (de VaCo 2017) bij terugkeer iets gezegd over het bestaan van het memo-Palmen en over de kern van het memo-Palmen?»?
PwC heeft hier al antwoord op gegeven. Ze verwijzen naar antwoord 28, deze luidt:
Hoe duidt u het feit dat PwC op vraag 29 geen antwoord geeft en antwoordt «zie vraag 28» waarin juist op deze vraag geen antwoord wordt gegeven?
In het antwoord op 28 staat hiervoor:«Geen van de geïnterviewden heeft aan ons aangegeven dat het «memo-Palmen» aan de orde is gesteld in de betreffende bijeenkomst van 4 juni. Er zijn ook geen notulen of aantekeningen van deze vergadering beschikbaar om dit te verifiëren.»
Hoe duidt u het feit dat PwC op vraag 30 geen antwoord geeft en antwoordt «zie vraag 28» waarin juist op deze vraag geen antwoord wordt gegeven?
Vraag 30 luidt:
In het antwoord op 28 staat hiervoor:
De ambtenaar die deze vergadering verliet om de opsteller van het memo-Palmen te bellen was één van de geïnterviewden.
Hoe duidt u het feit dat PwC op de mondelinge vraag tijdens de hoorzitting van de vaste commissie voor Financiën van de Kamer op 26 oktober 2021 ontkent dat er over het memo-Palmen en het woord laakbaar verklaard is?
Ik ben de onderzoekers van PwC zeer erkentelijk dat zij in een hoorzitting u het onderzoek hebben kunnen toelichten. Een aantal vragen die ter plekke niet beantwoord konden worden zijn zoals met uw Kamer afgesproken later nagezonden. Op een aantal vragen die beantwoord waren is nog een aanvulling gekomen zoals dat uit de gespreksverslagen blijkt dat één van de geïnterviewden verklaard had dat er zou zijn gesproken over laakbaar handelen bij een overleg op 4 juni 2019.
Heeft u kennisgenomen van de vraag en het antwoord onder 33 (in de beantwoording van vragen door PwC op 24 oktober), waarin wordt gesteld: «Wij hebben het al dan niet rondgaan van het memo (fysiek dan wel digitaal) uitdrukkelijk en herhaaldelijk ter sprake gebracht gedurende de interviews met betrokkenen bij de «juni-week» van 2019, maar dit is door geen van de geïnterviewden aan ons bevestigd.»? Wilt u PwC vragen te verhelderen/bevestigen of dit klopt?
Ja. PwC staat achter haar onderzoek en de gegeven antwoorden.
Wat heeft de ambtenaar die sprak van het noemen van «laakbaar» handelen en het memo-Palmen verklaard over het al dan niet rondgaan van het memo-Palmen (fysiek of digitaal) in de vergadering van 4 juni 2019?
In het antwoord op 28 uit de brief van PwC van 24 oktober jl. staat hierover:
«Geen van de geïnterviewden heeft aan ons aangegeven dat het «memo-Palmen» aan de orde is gesteld in de betreffende bijeenkomst van 4 juni. Er zijn ook geen notulen of aantekeningen van deze vergadering beschikbaar om dit te verifiëren.»
De ambtenaar die «laakbaar» handelen noemde was één van de geïnterviewden. PwC heeft in haar brief van 12 november jl. hier een aanvullende toelichting op gegeven.
Herinnert u zich het openbare verhoor onder ede van de vaktechnisch coördinator uit 2017 ten overstaan van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK)?
Ja
Herinnert u zich dat zij aangaf dat zij dinsdag 4 juni 2019 door de Lavaco is gebeld en dat hij het memo heeft doorgemaild?
Ja. Dit staat ook beschreven in het PwC rapport (alinea 263).
Heeft u kennisgenomen van paragraaf 263 van de Reconstructie en tijdlijn van PwC, waarin de volgende formulering is opgenomen: «De Lavaco Toeslagen verliet even de vergadering en belde vervolgens de Vaco Toeslagen (2017) om te vragen of er bij Toeslagen iets bekend was ten aanzien van het CAF-11 Hawaï dossier.» Wilt u bij PwC navraag doen wat er voorafging aan dit telefoontje van de Lavaco, in de vergadering van 4 juni 2019?
Dit staat beschreven in alinea 262 en 263 van het rapport van PwC.
Antwoord 262
Antwoord 263
Wilt u bevorderen dat daarbij ook de volgende vragen worden beantwoord: Heeft iemand in die bijeenkomst gesteld dat er een signaal of een memo uit 2017 was? Kreeg de Lavaco de opdracht of een verzoek de Vaco 2017 te bellen? Wat is hier door betrokkene over verklaard? Heeft de Lavaco iets verklaard over een terugkoppeling in de bewuste vergadering van 4 juni?
Dit wordt in het PwC rapport beschreven in met name de alinea’s 262–271.
Wilt u als opdrachtgever van PwC bevorderen dat de Kamer inzage krijgt in het geaccordeerde gespreksverslag van de ambtenaar die heeft verklaard dat het woord laakbaar in de vergadering van 4 juni 2019 is genoemd? Zo nee, waarom niet?
PwC heeft in haar brief van 12 november jl. hier een aanvullende toelichting op gegeven.6 De verslagen waar u op doelt zijn in het bezit van PwC. Het ministerie heeft en krijgt hier geen afschrift van deze verklaringen. Deze verklaringen zijn vrijwillig afgelegd door betrokkenen onder de toezegging dat de verslagen vertrouwelijk blijven. Die belofte kan en wil ik niet breken en ik heb begrepen dat dit ook geldt voor PwC. Ook het vertrouwelijk delen met de Kamer van de gespreksverslagen zou die afspraak tenietdoen. Deze belofte breken zou het vertrouwen schenden en waarheidsvinding nu en in de toekomst hinderen.
Indien u niet bereid zou zijn dit gespreksverslag ter inzage te leggen, wilt u er dan voor zorgdragen dat er een sluitende, kloppende samenvatting over deze verklaring wordt verstrekt? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van PwC is als een samenvatting hiervan te beschouwen. PwC heeft in haar rapport in de alinea’s 52–58 de beperkingen in haar onderzoek aangegeven.
Heeft de Vaco Toeslagen (2017) tegenover PwC verklaard of zij in die juni-week van 2019 of nadien van medewerkers van Belastingdienst/Toeslagen dan wel van het kerndepartement terugkoppeling heeft gehad over wat er over haar memo aan de orde is gesteld in vergaderingen en waarom het andermaal van de radar verdween? Wilt u haar geaccordeerde gespreksverslag ter inzage leggen, dan wel bevorderen dat er een sluitende, kloppende samenvatting over deze verklaring wordt verstrekt? Zo nee, waarom niet?
De verslagen waar u op doelt zijn in het bezit van PwC. Het ministerie heeft en krijgt hier geen afschrift van deze verklaringen. Deze verklaringen zijn vrijwillig afgelegd door betrokkenen onder de toezegging dat de verslagen vertrouwelijk blijven. Die belofte kan en wil ik niet breken en ik heb begrepen dat dit ook geldt voor PwC. Ook het vertrouwelijk delen met de Kamer van de gespreksverslagen zou die afspraak tenietdoen. Deze belofte breken zou het vertrouwen schenden en waarheidsvinding nu en in de toekomst hinderen.
Wilt u PwC verzoeken nadere helderheid te verschaffen over de zogenoemde «rode draden rapportage» die zou worden geleverd? Bestaan daar concepten van? Wordt in die concepten gewag gemaakt van de informatie over het noemen van laakbaar handelen of verwijzen naar het memo-Palmen?
PwC heeft in de hoorzitting toegelicht welke afwegingen zij gemaakt hebben over het rode draden verslag. Er is geen apart rode draden verslag. De rode draden uit de verslagen zitten verwerkt in het rapport op de relevante plekken zodat deze beter tot zijn recht komen.
Kunt u PwC vragen waarom kennelijk meer waarde wordt toegekend aan verklaringen van hoge ambtenaren die volgens PwC mogelijk in verband worden gebracht met meineed (aldus verslag van begeleidingscommissie) dan aan ambtenaren die verklaren dat het woord «laakbaar» viel in een vergadering en dat de ambtelijke top dus wist van het bestaan en de strekking van het memo-Palmen.
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 6. PwC heeft in haar onderzoek ondermeer interviews afgenomen en documenten zoals mails en memo´s onderzocht. Op basis hiervan hebben zij een beeld geschetst wat er gebeurd is in de juni week van 2019. In de brief van 29 oktober jl. heeft PwC hierover het volgende verklaard:
Valt uit de verklaring van de betrokken ambtenaar betreffende het noemen van het laakbaar handelen een redelijk vermoeden af te leiden dat meineed is gepleegd voor de POK? Zo nee, waarom niet?
Het eindrapport van PwC biedt voor mij geen aanleiding om aangifte te doen.
Wat gaat u doen om te bewerkstelligen dat alsnog waarheidsvinding zal plaatsvinden over die cruciale juni-week in 2019?
Op verzoek van uw Kamer heeft PwC een diepgravend onderzoek uitgevoerd naar wat er precies gebeurd is met het memo. In het onderzoek zijn interviews gehouden en zijn de relevante mailboxen van de personen onderzocht die rechtstreeks of zijdelings op de hoogte waren of konden zijn van het bestaan en de inhoud van het memo. Dit geldt ook voor de personen waarvan de onderzoekers wilden vaststellen dat zij geen betrokkenheid bij het memo hadden. De onderzoekers hadden toegang tot de archieven van het ministerie. Van een aantal personen is ook de (privé)telefoon onderzocht. Het eindrapport van PwC, ondanks de beperkingen die het heeft zoals beschreven in alinea's 52–58, levert voor mij een goed beeld op van de feitelijkheden rondom het memo-Palmen en de juni week van 2019. Zoals PwC ook aangaf in de hoorzitting is de juni-week 2019 meerdere jaren geleden. Herinneringen gaan dan soms door elkaar lopen waardoor niet alles meer exact te reconstrueren is. Aanvullend onderzoek zou naar mijn mening geen nieuwe inzichten opleveren.
Voldoet het PwC onderzoek aan de professionele standaarden die u voor de prijs van het onderzoek mocht verwachten?
Ja.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden evenals de andere vragen die over het PwC rapport gesteld zijn?
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Hulp blijkt moeilijk: Stad krijgt niet alle gegevens toeslagenslachtoffers»1?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de gemeente Rotterdam is gehinderd in haar werk om slachtoffers van de Toeslagenaffaire te kunnen helpen doordat zij niet over de juiste gegevens beschikken?
Alle beschikbare gegevens die doorgegeven mogen worden, deelt UHT ook met gemeenten. Dat betekent niet dat alle geleverde informatie ook 100% compleet en correct is. Soms ontbreekt bepaalde informatie ook bij UHT. Sinds 1 september geven ouders tijdens het aanmeldproces bij UHT aan of hun gegevens doorgegeven mogen worden aan de gemeente waar de ouder woont om gemeentelijke ondersteuning aan te kunnen bieden. Indien ouders daarvoor toestemming geven, deelt UHT de beschikbare gegevens met de gemeente, zodat gemeenten het contact kunnen leggen. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft deze aanpassing geadviseerd. Deze werkwijze is conform artikel 49h Awir. Dit wetsartikel komt voort uit het amendement Lodders c.s. dat met algemene stemmen is aangenomen.2
De aangepaste werkwijze heeft twee belangrijke voordelen: ten eerste geven ouders altijd expliciet toestemming voor het delen van hun gegevens, en ten tweede kunnen gemeenten vanuit hun eigen rol en taken contact opnemen met de ouder. Dit stelt gemeenten in de gelegenheid om direct een integrale intake en breed hulpaanbod te doen. Dat laatste is een belangrijke verbetering ten opzichte van de situatie van voor 1 september. Gemeenten benaderden tot 1 september ouders op basis van het machtigingsbesluit, omdat een zelfstandige gegevensoverdracht niet conform AVG kon plaatsvinden.3 Gemeenten legden namens UHT contact met de ouders, om hen te wijzen op de mogelijkheden voor ondersteuning. Pas na toestemming van de ouder, kon de gemeente overgaan tot een integrale intake en het bieden van hulp op de vijf leefgebieden.
Gemeenten ontvangen om de twee weken de contactgegevens van nieuwe aanmeldingen. Het kan voorkomen dat er in deze lijsten gegevens ontbreken of niet kloppen. Soms kiezen ouders ervoor om niet alle (contact)gegevens door te geven of hebben zij per ongeluk foutieve gegevens doorgegeven. In andere gevallen willen ouders niet benaderd worden door hun gemeente. In een enkel geval zal ook sprake zijn van fouten bij het registreren van gegevens. Dit laatste kwam met name voor in de oude situatie waarbij gewerkt werd op basis van het machtigingsbesluit. Wij onderkennen dat het daardoor voor gemeenten in sommige gevallen moeilijker wordt om gedupeerde ouders daadwerkelijk te bereiken. Gemeenten kunnen de aangeleverde gegevens naast de BRP-administratie houden, zodat ouders op diverse manieren – bijvoorbeeld schriftelijk – benaderd kunnen worden voor hulp. Ouders kunnen op ieder moment hun besluit om wel of geen gebruik te maken van het brede ondersteuningsaanbod wijzigen.
Kunt u aangeven of meer gemeenten binnen Nederland bij dit proces hiervan hinder ondervinden? Zo nee, gaat u dit nader onderzoeken en wanneer?
Zowel Toeslagen als de VNG hebben de afgelopen tijd signalen ontvangen dat er soms foutieve of ontbrekende data worden geleverd. Echter niet op grote schaal. Er is uitgezocht wat hier de oorzaak van is. Er zijn daarbij geen structurele fouten gevonden. Er worden alleen gegevens doorgegeven van ouders die in het systeem «ja» hebben staan voor toestemming gegevensdeling gemeenten. Dit sluit niet uit dat er soms menselijke fouten kunnen optreden bij de registratie. Daarnaast kan het voorkomen dat een deel van de ouders tijdens een gesprek ja zegt, terwijl ze niet goed beseffen waarop ze ja zeggen. Bijvoorbeeld vanwege alle informatie die ze te verwerken krijgen en vanwege de spanning die een gesprek met zich meebrengt. We gaan hier tijdens het eerste contact extra aandacht aan geven.
Gemeenten kunnen met vragen over de gegevenslevering altijd contact opnemen met Toeslagen, en doen dat ook regelmatig. Er wordt dan gekeken hoe het komt dat er gegevens ontbreken of onjuist zijn. Deze signalen worden zeer serieus genomen en verder uitgezocht, wat er vaak voor zorgt dat problemen ook kunnen worden opgelost.
Bent u ook van mening dat een snelle en goede ondersteuning van de gedupeerden prioriteit zou moeten zijn? En dat hierbij een goede vertrouwensband met de gedupeerden voorop staat?
Ja. Mede hierom is ook gekozen om te werken met persoonlijke zaakbehandelaren die intensief contact onderhouden met gedupeerde ouders. Dat contact is belangrijk om een vertrouwensband op te bouwen en gedurende het gehele proces van compensatie samen op te kunnen trekken. Het blijkt dat veel ouders deze werkwijze prettig vinden en positief waarderen. Daarnaast kunnen ouders ook altijd terecht bij het Service Team. Gemeenten staan in nauw contact met gedupeerde ouders en spelen een belangrijke rol bij het herstel van vertrouwen in de overheid. Ik werk nauw samen met gemeenten en de VNG. Gezamenlijk hebben wij de ambitie om gedupeerde ouders snel, maar ook zo goed mogelijk te helpen.
Kunt u toelichten hoe u de werkwijze gaat vormgeven of veranderen om de gemeente, via hun speciale informatiepunt in staat te stellen de gedupeerden zo snel mogelijk hulp te kunnen bieden?
De nieuwe werkwijze bestaat sinds 1 september en is conform 49h Awir. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven is de werkwijze aangepast op aandringen van de Autoriteit Persoonsgegevens zodat de gegevensuitwisseling in lijn is met geldende privacywetgeving. Deze aanpassing is gedaan mede in het belang van gedupeerde ouders. Bij de nieuwe systematiek heeft de ouder zelf de regie. De ouder bepaalt of UHT zijn of haar contactgegevens aan de gemeente verstrekt, zodat de gemeente een hulpaanbod kan doen. De kwaliteit van de data is een ander punt. Het is niet te voorkomen dat er soms informatie ontbreekt of dat invoerfouten leiden tot het verstrekken van foutieve informatie. Het blijft uiteindelijk mensenwerk. Zoals aangegeven wordt bij meldingen hierover altijd bekeken wat daar de oorzaak van is. En als een medewerker van UHT ziet dat iemand met een ander nummer belt, wordt standaard gevraagd of het nummer dat geregistreerd staat nog klopt.
Om het proces verder te verbeteren zullen medewerkers van het Serviceteam aan de telefoon nog meer verduidelijken dat de gemeente contact op zal nemen met de ouder, als die toestemming geeft voor gegevensuitwisseling. Aan gemeenten gaat worden gevraagd of zij in hun gesprek met ouders nog duidelijker dan heden al gebeurt willen aangeven dat ze contact opnemen omdat de ouder bij het UHT heeft aangegeven met de gemeente te willen spreken over mogelijke ondersteuning. Daar is al vanaf maart 2021 aandacht voor in de handreiking die gemeenten gebruiken bij het eerste contact met ouders. Daarnaast gaat het UHT controleren of de reeds getroffen maatregelen voldoen om te voorkomen dat gemeenten een gegevenslevering voor brede ondersteuning dubbel ontvangen.
Tenslotte wil ik benadrukken dat ouders zich op welk moment dan ook kunnen melden wanneer zij toch ondersteuning nodig hebben. Een ouder kan zich zowel bij UHT als bij de gemeente melden. Gemeenten bieden ondersteuning aan alle ouders die zich gemeld hebben. Dus ook aan ouders die nog niet door het beoordelingsproces heen zijn. Mochten ouders na integrale beoordeling niet gedupeerd blijken, kunnen zij reguliere ondersteuning krijgen vanuit de gemeente, op basis van geldende decentrale (wettelijke) kaders bijvoorbeeld in het sociaal domein.
Bent u bekend met het bericht «Rechter deelt tik uit aan Belastingdienst»2?
Ja.
Klopt het dat door de oplopende wachttijden bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS) de gedupeerde ouder niet tijdig kon worden geholpen en gecompenseerd, waardoor deze ouder wegens een huurachterstand uit huis zou worden gezet als deze gedupeerde niet deze rechtszaak had aangespannen?
In algemene zin kan ik niet met uw Kamer in gesprek over individuele ouders. Omdat in het openbare vonnis reeds specifieke informatie bekend is geworden, kan ik hier in deze specifieke situatie wel enkele opmerkingen over maken.5
Wachttijden van de CWS vormden niet als zodanig de aanleiding voor de rechtszaak. Zoals elke ouder die een beroep kan doen op CWS heeft de ouder in deze casus al zowel de lichte toets op grond van de Catshuisregeling als de integrale beoordeling doorlopen. Deze ouder heeft op grond daarvan in april in totaal een bedrag van circa € 47.000 ontvangen, zo blijkt ook uit de betreffende uitspraak van de rechter. Deze ouder heeft zich vervolgens met urgentie bij de CWS en UHT gemeld met een verzoek om zeer spoedige betaling van een voorschot op de vergoeding van werkelijke schade. UHT heeft de urgentie beoordeeld en vervolgens, na een desgevraagd spoedadvies over een voorschot van de CWS en op basis van de op dat moment beschikbare stukken die de werkelijke schade zouden moeten onderbouwen, een voorschot van € 5.000 betaald. Vervolgens heeft de CWS het dossier met voorrang opgepakt. Bij het afgeven van de beslissing over het voorschot is aan de gemachtigde van de ouder gevraagd om, in het geval er een hoger voorschot nodig is, een nadere onderbouwing te geven van het verzoek zodat UHT het verzoek om een voorschot opnieuw kon bekijken. Daar heeft de gemachtigde niet op gereageerd.
Ik wil hierbij verduidelijken dat een voorschot niet het enige instrument is waarmee UHT gedupeerde ouders in een acute situatie kan helpen. Als ouders dat willen en daar toestemming voor geven, dan zoekt het Brede Hulp Team samen met gedupeerde ouders naar een oplossing, zoals contact met gemeenten, verhuurders of andere schuldeisers, om bijvoorbeeld een huisuitzetting te voorkomen.
Klopt het dat de Belastingdienst aanvankelijk weigerde het gevraagde voorschot te betalen, omdat de Belastingdienst het advies van de CWS wilde afwachten?
Op grond van de compensatieregelingen vergoedt UHT op verzoek van een ouder in voorkomende gevallen bovenop de compensatie ook «werkelijke schade» en wordt over een verzoek daartoe advies gevraagd aan de CWS. UHT hecht, in verband met de daarvoor benodigde expertise en de onafhankelijke positie, ook zeer aan een dergelijk advies alvorens tot betaling van werkelijke schade over te gaan.
UHT heeft in de onderhavige casus halverwege september een voorschot van € 5.000 betaald op basis van een daartoe strekkend spoedadvies van de CWS. CWS heeft dat advies gebaseerd op de op dat moment beschikbare stukken en vooruitlopend op de verdere behandeling van het verzoek van de ouder. UHT heeft daarbij ook aangegeven dat de ouder recht kan hebben op een hoger voorschot indien er een nadere onderbouwing van de werkelijke schade komt. Immers om tot (een voorschot op de) vergoeding van werkelijke schade te kunnen komen moet het bestaan en de omvang van de schade ten minste aannemelijk worden gemaakt. De ouder heeft vervolgens bij de rechtbank een verzoek om een voorlopige voorziening aanhangig gemaakt en kort voor de zitting de nadere onderbouwing verstrekt. Mede op basis van die nadere onderbouwing heeft de rechter vervolgens geoordeeld dat een aanvullend voorschot kon worden verstrekt.
Kunt u toelichten waarom de Belastingdienst uiteindelijk heeft besloten om te wachten op het advies van de CWS?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 8.
Kunt u toelichten wat de vervolgstappen zullen zijn om de (oplopende) wachttijden bij de CWS aan te pakken?
De huidige wachttijd bij de CWS is 6 tot 9 maanden, deze loopt niet verder op. De CWS streeft naar een wachttijd van 3 tot 6 maanden. De CWS wil dit bewerkstellingen door verdere opschaling. In de 9e Voortgangsrapportage geeft CWS een nieuwe stand van zaken met een prognose over het verkorten van de wachttijd. Versnelling van de procedure is ook onderwerp van de herijking, waarover ik uw Kamer begin december zal informeren.
Kunt u toelichten op welke gronden een schade als voldoende of onvoldoende onderbouwd wordt gezien door de CWS?
Zoals toegezegd naar aanleiding van de motie Grinwis c.s. zal, zodra er 50 representatieve adviezen zijn uitgebracht door de CWS, hierover in de eerstvolgende Voortgangsrapportage aan uw Kamer verslag worden uitgebracht.6 Ik heb in het debat over het Belastingplan 2022 aangegeven dat dit in de 9e Voortgangsrapportage zal worden gedaan.
De Compensatieregeling bepaalt dat de ouder de omvang van de werkelijke schade en het causaal verband met de terugvordering van de KOT aannemelijk dient te maken. Deze lat wordt door de CWS lager gelegd dan in een reguliere civiele procedure. De CWS is zich bewust van het tijdsverloop en de beperktere mogelijkheden van de ouder om de schadeposten aannemelijk te maken. De CWS vraagt dan ook niet om schriftelijk bewijs van alle geleden schade maar kijkt of door het opvragen van specifieke informatie bij de ouder, bijvoorbeeld in het hoorgesprek, en UHT tot een onderbouwing van de geleden schade kan worden gekomen.
Hoe wordt hierbij rekening gehouden met de wachttijden van het advies bij de CWS?
De wachttijden zijn niet van invloed op de inhoudelijke beoordeling door de CWS. Ik lees deze vraag als de interactie tussen de vraag naar het aannemelijk maken van de schade door een gedupeerde ouder en het advies van CWS daarover. De CWS bekijkt alle opgegeven schadeposten en zal bij geval van twijfel of te weinig onderbouwing een verzoek doen bij de gedupeerde ouder voor een nadere toelichting of onderbouwing. Op een eventuele invloed van het tijdsverloop op de mogelijkheden van ouders ben ik in mijn antwoord op de voorgaande vraag al ingegaan. Daarnaast krijgen de gedupeerde ouders altijd ook de mogelijkheid een gesprek met de CWS te hebben om hun verzoek toe te lichten.
Hoe verhoudt zich het feit dat voor acute nood gedupeerden worden verwezen naar de Belastingdienst of de gemeente, maar vervolgens door deze instanties worden doorverwezen naar de CWS tot het feit dat bij de CWS de wachttijden al zijn opgelopen tot meer dan een half jaar?
De CWS beoordeelt of de geleden schade door de ouder hoger is dan de reeds uitgekeerde compensatie en of er recht bestaat op een aanvullende vergoeding. Dit proces is niet bedoeld om acute financiële nood op te lossen. Een snellere beoordeling door de CWS zou dus niet nodig moeten zijn om noodsituaties te voorkomen. Aan de procedure bij de CWS gaat immers vooraf dat een compensatie van ten minste € 30.000 is uitgekeerd, schulden zijn gepauzeerd en worden kwijtgescholden of afbetaald. Als er niettemin sprake is van acute financiële nood kan het Brede Hulp Team van UHT vervolgens samen met de gemeenten naar oplossingen zoeken.
Klopt het dat de de Belastingdienst de bevoegdheid heeft om in deze gevallen een voorschot te verlenen, zonder advies in te winnen bij de CWS? Zo ja, bent u voornemens om deze bevoegdheid te gaan inzetten?
Op grond van de compensatieregelingen vergoedt UHT op verzoek van een ouder in voorkomende gevallen bovenop de compensatie ook «werkelijke schade» en wordt over een verzoek daartoe advies gevraagd aan CWS. UHT hecht, in verband met de daarvoor benodigde expertise en de onafhankelijke positie, ook zeer aan een dergelijk advies, ook bij de beoordeling van een verzoek om het verlenen van een voorschot, alvorens tot betaling van werkelijke schade over te gaan.
In zeer uitzonderlijke situaties bestaat de mogelijkheid dat ouders door CWS met voorrang worden behandeld en een voorschot op de vergoeding van werkelijke schade kunnen ontvangen voordat de behandeling bij de Commissie volledig is afgerond. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen de UHT en de CWS en een dergelijke procedure is dit jaar tot dusver vijf keer gevolgd. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Kunt u toelichten wat uw plannen zijn voor de de samenwerking tussen de Belastingdienst en de CWS hierbij, om dit soort gevallen te voorkomen?
In beantwoording van de overige vragen heb ik toegelicht wat de werkwijze van UHT en de CWS is, waaronder in acute situaties en in de genoemde casus. UHT en de CWS werken continu samen om vanuit hun rol ouders recht te kunnen doen.
In de herijking van de aanpak wordt het hele proces voor ouders tegen het licht gehouden, waaronder eventuele verbeteringen aan de werkwijze rondom werkelijke schade. Ik ga hierover graag met uw Kamer in gesprek in het eerstvolgende commissiedebat.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Onderzoeker: truc met dividend hield zeker 12 miljard euro weg van Nederlandse Belastingdienst’. |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoeker: truc met dividend hield zeker 12 miljard euro weg van Nederlandse Belastingdienst»1?
Ja.
Bent u op de hoogte dat dit soort «trucs» met dividenden («dividendstripping») op dit niveau plaats kunnen vinden binnen Europa? Zo ja, heeft u hierover contact gehad met andere landen binnen de Europese Unie, het Duitse Collectiv, Follow the Money of een andere partij?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat dividendstripping plaatsvindt in de praktijk. Dividendstripping is geen nieuw fenomeen. Reeds in 2001 is een antimisbruikbepaling in de wet opgenomen om dividendstripping tegen te gaan. De Belastingdienst pakt dividendstripping aan, maar in de praktijk blijkt dit lastig te zijn. In de beantwoording van vraag 7 ga ik daar nader op in.
De Belastingdienst heeft in het kader van de aanpak van dividendstripping contact met belastingautoriteiten in diverse landen binnen de Europese Unie. Hierbij worden kennis en ervaringen uitgewisseld. Verder wordt in Brussel beleidsmatig bezien welke maatregelen op fiscaal gebied of op het gebied van het toezicht op de financiële wereld kunnen worden genomen. Op dit moment zijn er geen wetgevingsvoorstellen om dividendstripping beter te kunnen tegengaan in Europees verband.
Voorafgaand aan de publicatie van Follow the Money (FTM) heeft FTM contact opgenomen met het Ministerie van Financiën en de berekeningen door FTM/Collectiv/Universiteit van Mannheim voorgelegd voor een reactie. Het ministerie heeft vervolgens gereageerd op de bevindingen uit dit onderzoek. FTM heeft de reactie van het ministerie verwerkt in de publicatie.
Kunt u meer informatie verstrekken over (deze vormen van) dividendstripping en hoe dit mogelijk is en was binnen de Nederlandse (belasting)wetgeving?
Er is sprake van dividendstripping indien een buitenlandse aandeelhouder met behoud van het economisch belang bij de aandelen het juridisch eigendom van de aandelen tijdelijk overdraagt aan een ander persoon met als doeldividendbelasting (deels) te ontlopen. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat deze andere persoon recht heeft op een gunstigere behandeling voor de dividendbelasting (recht op verrekening, teruggaaf of vermindering van Nederlandse dividendbelasting) dan de oorspronkelijke (juridische) aandeelhouder. Dit is bijvoorbeeld het geval als de andere persoon op basis van een belastingverdrag de dividendbelasting kan terugvragen terwijl de oorspronkelijke aandeelhouder geen recht heeft op teruggaaf. Een ander voorbeeld is de situatie waarin de andere persoon een rechtspersoon is die in Nederland is gevestigd en die, in tegenstelling tot de oorspronkelijke aandeelhouder die in het buitenland is gevestigd, de ingehouden dividendbelasting kan verrekenen met de door haar verschuldigde vennootschapsbelasting. De transactie die ten grondslag ligt aan de dividendstripping is er steeds op gericht om de ingehouden dividendbelasting gunstiger te verrekenen of een teruggaaf te bewerkstelligen waardoor een belastingvoordeel wordt behaald. Het aldus behaalde belastingvoordeel wordt over het algemeen tussen de bij de dividendstripping betrokken partijen verdeeld. Hierbij kan ook een (professionele) tussenpersoon betrokken zijn die beide partijen bij elkaar brengt.
Dividendstripping komt voor in verschillende verschijningsvormen en onderscheidt zich van normale effectentransacties doordat in de periode waarin juridisch afstand wordt gedaan van de aandelen het economisch belang bij die aandelen achterblijft bij de oorspronkelijke aandeelhouder waardoor de oorspronkelijke aandeelhouder het belang bij de inkomsten en waardestijgingen van de aandelen blijft houden, met als doel het ontwijken van dividendbelasting. Verder wil ik wijzen op mijn brief van 3 december 2018 waar ik in meer detail ben ingegaan op het handelen van bedrijven rondom de dividendbelasting en de eventuele ontwijking daarvan of fraude daaromtrent.2
Kunt u de cijfers tonen met hoeveel euro de Nederlandse schatkist is misgelopen de afgelopen twintig jaar door dividendstripping?
Het is heel moeilijk inzichtelijk te maken hoeveel belastinggeld door fraude en ontwijking niet wordt betaald. Het is immers vaak de bedoeling van kwaadwillende belastingplichtigen om dergelijke gegevens buiten het zicht van de fiscus te houden. Ook voor de specifieke vorm «dividendstripping» bestaat geen model om de mogelijke misgelopen dividendbelasting op dit vlak in beeld te brengen. Uit een inventarisatie binnen de Belastingdienst komt naar voren dat over de jaren 2000–2020 de Belastingdienst voor ongeveer 250 miljoen euro aan correcties heeft opgelegd vanwege dividendstripping. Dit betreft 59 casus. Door het feit dat betrokken partijen informatie over de structuren buiten het zicht van de fiscus willen houden heeft de Belastingdienst niet in alle gevallen zicht op de situaties waarin dividendstripping plaatsvindt. Het feit dat op de inspecteur een zware bewijslast rust, maakt dat niet in alle gevallen waarin sprake is van een vermoeden van dividendstripping naheffingen en boetes kunnen worden opgelegd.
Bent u bereid een gedetailleerd en diepgaand onderzoek naar deze situatie te doen om dividendstripping beter in kaart te kunnen brengen en te kunnen bestrijden?
Het Financieel Expertise Centrum (FEC), een samenwerkingsverband van autoriteiten in de financiële sector, heeft een diepgaand onderzoek gedaan naar dividendstripping. De resultaten hiervan zijn weergegeven in een recent gepubliceerd kennisdocument.3 In het kennisdocument over dividendstripping is de kennis van vijf partners binnen het FEC gebundeld: de Belastingdienst, de FIOD, de AFM, de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU-NL) en het Openbaar Ministerie. Het doel van het document is de kans te vergroten dat de FEC-partners in hun reguliere dagelijks werk signalen van dividendstripping eerder herkennen, wat de aanpak van dividendstripping kan verbeteren. In het kennisdocument is een beschrijving gegeven van de diverse vormen van dividendstripping. Het kennisdocument maakt ook duidelijk welke gereedschappen de FEC-partners binnen de bestaande regelgeving tot hun beschikking hebben om dividendstripping te detecteren en terug te dringen.
Tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan 2022 heb ik uw Kamer toegezegd te proberen te onderzoeken hoe groot de omvang is van dividendstripping. Daarbij heb ik op voorhand aangegeven dat een dergelijk onderzoek complex is. De in nieuwsberichten genoemde grote bedragen zijn gebaseerd op de zeer ruwe aanname, zonder verdere onderbouwing, dat de helft van de buitenlandse portfolio-aandeelhouders betrokken zou zijn bij dividendstripping.4 Er lijkt bijvoorbeeld geen rekening te zijn gehouden met het feit dat veel aandeelhouders in principe geen financieel belang hebben bij dividendstripping omdat zij de dividendbelasting reeds kunnen verrekenen in hun vestigingsland. Ik ben nagegaan of een onderzoek denkbaar is waarbij de omvang van dividendstripping met enige betrouwbaarheid vast te stellen is. Ik kom tot de conclusie dat dit niet het geval is. Hieronder licht ik deze conclusie toe.
Allereerst is het moeilijk inzichtelijk te maken hoeveel belastinggeld door fraude en ontwijking niet betaald wordt. Het is immers de bedoeling van kwaadwillende belastingplichtigen om dat buiten het zicht van de fiscus te houden. In hoofdstuk 4 van het kennisdocument is aangegeven hoe detectie van dividendstripping niettemin zou kunnen plaatsvinden. Kort samengevat zijn drie soorten gegevensbronnen van belang: aangiften en teruggaafverzoeken bij de Belastingdienst, meldingen van constructies en ongebruikelijke transacties bij de verschillende toezichthouders, en transactiedata van Nederlandse aandelen en afgeleide instrumenten bij de AFM. Het FEC geeft hierbij aan dat vanwege het ontbreken van informatie op transactieniveau de aangiften en teruggaafverzoeken geen sterk detectie-instrument zijn. Verder is het opvallend dat ondanks het vermeende belang van dividendstripping het aantal meldingen van constructies bij de Belastingdienst en de AFM alsmede van ongebruikelijke transacties bij de FIU NL beperkt is. Het kennisdocument geeft tot slot aan dat detectie van dividendstripping op basis van de transactiemeldingen die de AFM ontvangt mogelijk kansrijk is, maar dat het moeilijk is om transacties aan elkaar te koppelen. Bij het volgen van deze laatstgenoemde werkwijze ontvangt de Belastingdienst van de AFM meldingen van opvallende transactiecombinaties rond de dividenddatum die vervolgens door de Belastingdienst kunnen worden beoordeeld op mogelijke aanwezigheid van dividendstripping. Op basis van de eerste (beperkte) ervaringen met deze werkwijze geeft de Belastingdienst aan dat de ontvangen meldingen aanwijzingen zouden kunnen zijn voor dividendstripping. Daarmee is ook direct gezegd dat het combineren van alle bij de FEC-partners beschikbare data op zijn best een indicatie oplevert dat sprake is van een bijzondere handelstransactie die mogelijk te maken kan hebben met dividendstripping. Om vervolgens te kunnen bepalen of sprake is van dividendstripping, is nader detailonderzoek op transactieniveau vereist. Voor een betrouwbare schatting van de totale omvang van dividendstripping zouden alle, of in ieder geval een groot deel van, deze aanknopingspunten met detailonderzoek op transactieniveau moeten worden onderzocht. Dit is niet realistisch omdat het voor de Belastingdienst juist erg complex en zeer tijdrovend is om aanvullende informatie te verzamelen. Uit gedetecteerde casus blijkt dat commerciële partijen vaak gebruik maken van ingewikkelde structuren en rechtsbetrekkingen verhullen tussen de verschillende actoren waarbij vaak buitenlandse partijen betrokken zijn. Dit betekent dat veel informatie over deze structuren zich in het buitenland bevindt. Tot slot zal elke benadering van de omvang van dividendstripping in Nederland per definitie gestoeld zijn op tal van aannamen, wat de waarde van de einduitkomsten vermindert evenals de toegevoegde waarde van een dergelijk onderzoek.
Het kabinet zet in op alternatieve maatregelen waarmee, met behulp van de bij de FEC-partners beschikbare data, dividendstripping effectiever kan worden aangepakt waardoor het fenomeen zal worden teruggedrongen. Voor deze alternatieven wordt er op dit moment gewerkt aan een consultatiedocument met betrekking tot de aanpak van dividendstripping. Dat consultatiedocument brengt mogelijke alternatieven in kaart om de aanpak van dividendstripping te versterken. Ik verwacht dit document voor het einde van het jaar voor internetconsultatie te publiceren.5
Kunt u toelichten of, en zo ja op welke wijze en op welke termijn, u deze situatie van belastingontwijking en -ontduiking gaat aanpakken?
In de schriftelijke beantwoording van de vragen die gesteld zijn tijdens het eerste wetgevingsoverleg van het pakket Belastingplan 2022 op maandag 25 oktober jl. ben ik ingegaan op de vraag van de heer Hammelburg wanneer het onderzoek naar dividendstripping naar uw Kamer wordt gestuurd.6 Zoals hiervoor reeds geantwoord, wordt er op dit moment gewerkt aan het opstellen van een consultatiedocument met betrekking tot de aanpak van dividendstripping. Dat consultatiedocument brengt alternatieven in kaart om de aanpak van dividendstripping te versterken. Ik verwacht dit document voor het einde van het jaar voor internetconsultatie te publiceren.7
Kunt u toelichten tegen welke problemen de Belastingdienst aanloopt bij het aanpakken van belastingontwijking en -ontduiking in de vorm van dividendstripping? Op welke wijze wilt u deze problemen gaan oplossen?
In 2001 is een antimisbruikbepaling in de wet opgenomen om dividendstripping tegen te gaan. Op grond van deze bepaling wordt verrekening, vermindering of teruggaaf van de dividendbelasting uitgesloten voor diegene die het dividend heeft ontvangen (of om verrekening, vermindering of teruggaaf verzoekt), maar niet de uiteindelijk gerechtigde is tot het dividend. Destijds is gekozen voor een generieke maatregel die verschillende vormen van dividendstripping aanpakt. Het doel was een maatregel die uitvoerbaar zou zijn in de praktijk en geen overkill zou bevatten. Dit was een belangrijke afweging aangezien strengere maatregelen al snel ingrijpend uit zouden werken op de reguliere beurshandel. Bij deze maatregel rust op de Belastingdienst de bewijslast om aannemelijk te maken dat het (economisch) belang van de aandelen niet gewijzigd is. Op grond van de huidige antimisbruikwetgeving rust er dan ook een zware bewijslast op de inspecteur om te bewijzen dat sprake is van dividendstripping. Bij de inwerkingtreding van de bepaling is overigens al overwogen dat de aanpak van dividendstripping in de praktijk niet makkelijk zal zijn en dat waarschijnlijk enkel evidente vormen van dividendstripping zouden kunnen worden aangepakt.8
De aanpak van dividendstripping door de Belastingdienst blijkt inderdaad lastig te zijn. De complexiteit hiervan is de afgelopen jaren verder toegenomen. Professionele partijen hebben zich erin gespecialiseerd om door middel van dividendstripping voordelen te behalen. Dit is geen typisch Nederlands fenomeen, maar gebeurt ook in de landen om ons heen. Uit gedetecteerde casus blijkt dat commerciële partijen vaak gebruik maken van ingewikkelde structuren en rechtsbetrekkingen verhullen tussen de verschillende actoren waarbij vaak buitenlandse partijen betrokken zijn. Dit betekent dat veel informatie over deze structuren zich in het buitenland bevindt. Dit maakt het verzamelen van informatie door de Belastingdienst extra complex en zeer tijdrovend.
Zoals hiervoor opgemerkt, zal voor het einde van dit jaar een internetconsultatie van start gaan.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Uithuisplaatsingen onder gedupeerden toeslagenaffaire’. |
|
Inge van Dijk (CDA), Peter Kwint , Khadija Arib (PvdA), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Don Ceder (CU), Farid Azarkan (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat meer dan 1100 kinderen uit huis zijn geplaatst bij gezinnen die de dupe zijn geworden van het toeslagenschandaal?1
Ik vind het verschrikkelijk wanneer de problemen met de kinderopvangtoeslag op welke manier dan ook een rol gespeeld hebben bij het uit huis plaatsen van kinderen van gedupeerde ouders. Uithuisplaatsingen zijn voor kinderen en ouders per definitie bijzonder heftig. Als problemen rond de kinderopvangtoeslag de problematiek in gezinnen hebben veroorzaakt of verergerd, is dat extra pijnlijk om te moeten constateren.
De inzet van het kabinet bij het herstel van de problemen met de kinderopvangtoeslag is gericht op het bieden van brede hulp en ondersteuning aan alle gedupeerde ouders en kinderen. Door het kabinet zijn reeds diverse maatregelen getroffen. Deze regelingen gelden ook voor de ouders en kinderen waarbij een uithuisplaatsing aan de orde is of is geweest. Specifiek voor ouders en kinderen die nu nog te maken hebben met een uithuisplaatsing is echter meer nodig, zoals een plek waar zij met vragen terecht kunnen. Wij zijn met de VNG, gemeenten, jeugdzorginstellingen en -aanbieders bezig om een precieze route te bepalen hoe deze gedupeerde ouders en hun kinderen het beste geholpen kunnen worden. Daarbij wordt bekeken waar ondersteuning en hulp nodig is en in hoeverre een lopende uithuisplaatsing heroverwogen kan worden. Dit vereist per situatie een individuele afweging waarbij het belang van het kind voorop dient te staan.
Daarnaast zullen we in de komende periode onderzoeken hoe de jeugdbeschermingsketen heeft gefunctioneerd in situaties waarin problemen met de kinderopvangtoeslag een rol hebben gespeeld bij het besluit rond een uithuisplaatsing en welke lessen hieruit zijn te trekken.
Waarom moeten wij vragen om deze reactie in plaats van dat we deze krijgen? Had u niet kunnen vermoeden dat de Kamer – gezien de meerdere sets gestelde Kamervragen – bovengemiddelde interesse had in deze gegevens? Op welk moment heeft u opdracht tot dit onderzoek gegeven en wanneer heeft u kennis genomen van de resultaten?
Mede gelet op de door uw Kamer gestelde schriftelijke vragen is het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verzocht om met spoed een analyse te maken van het aantal kinderen dat uithuisgeplaatst is van ouders die behoren tot de gedupeerden van de problemen met de kinderopvangtoeslag. Wij hebben de cijfers 15 oktober jl. ontvangen en het CBS is op 18 oktober jl. overgegaan tot publicatie op de eigen website, conform het embargobeleid van het CBS. Het was de bedoeling de cijfers in samenhang met een uitgewerkt plan van aanpak naar uw Kamer te sturen. Bij nader inzien hadden de cijfers direct naar uw Kamer gestuurd moeten worden. Dit is uiteindelijk op 21 oktober jl. gebeurd.
Waarom omvat het onderzoek van CBS alleen de jaren 2015–2020? Bent u bereid dit uit te breiden naar alle jaren waarvan we nu al weten dat het toeslagenschandaal een grote rol speelde? En bent u bereid ook diepgaander onderzoek te doen naar de correlatie tussen het toeslagenschandaal en de uithuisplaatsingen? Kunt u hierin ook een uitsplitsing maken naar leeftijd van de kinderen?
Met ingang van de decentralisatie van de jeugdzorg naar gemeenten op 1 januari 2015 is het CBS gestart met het structureel verzamelen van gegevens over jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering. Over de jaren daarvoor was hierover geen centrale registratie.
Een causaal verband tussen problemen met de kinderopvangtoeslag en uithuisplaatsing is heel ingewikkeld te onderzoeken en mogelijk daardoor ook niet vast te stellen. Toch vinden we het belangrijk om te weten of de problemen met de kinderopvangtoeslag een rol hebben gespeeld bij het besluit rond een uithuisplaatsing – en of procedures ook goed en zorgvuldig zijn gevolgd.
Om meer over de achtergronden te weten te komen, zetten we in op twee sporen. In de eerste plaats hebben betrokken organisaties zoals de gecertificeerde instellingen en de Raad voor de Kinderbescherming zelf aangegeven te zullen reflecteren op hun eigen handelen. De Rechtspraak heeft dat ook aangekondigd. Zij zullen bekijken of ze zaken over het hoofd hebben gezien, met als doel een beter inzicht te krijgen en daar eventueel lessen uit te trekken.
In de tweede plaats zijn we met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en Inspectie JenV in gesprek over het doen van een nader onderzoek. Het gaat dan om de vraag of er in het geval van de gedupeerde gezinnen (als gevolg van de problemen rond de kinderopvangtoeslag) anders is gehandeld dan bij gezinnen die niet zijn geraakt door de problemen rond de kinderopvangtoeslag. Daar moet helderheid over komen. We overwegen daarbij ook de mogelijkheid om een beperkt vooronderzoek te doen om al sneller een eerste indruk te kunnen krijgen.
Aan het CBS zal worden gevraagd een uitsplitsing naar leeftijd te verstrekken, evenals een overzicht per gemeente en jeugdregio en een verfijning naar de soorten jeugdbeschermingsmaatregelen.
Kunt u de cijfers aantonen van gedupeerde ouders die vanaf 2008 dakloos zijn geraakt als gevolg van hun financiële situatie? Kunt u aantonen hoe vaak dit de aanleiding was voor uithuisplaatsing van kinderen? Zo nee, waarom niet?
Het CBS publiceert sinds 1 januari 2009 het onderzoek «Dakloos in Nederland» waarin de omvang van de populatie dakloze mensen in Nederland jaarlijks op een specifieke peildatum wordt geschat. Het CBS maakt gebruikt van specifieke registers en verzamelt de cijfers voor geen ander doel dan het verschaffen van inzicht in de omvang en achtergrondkenmerken (zoals geslacht en leeftijd) van de populatie dakloze mensen in Nederland. Om na te gaan hoeveel gedupeerde ouders vanaf 2008 dakloos zijn geraakt als gevolg van hun financiële situatie, zouden er andere gegevens op persoonsniveau betrokken moeten worden. Omdat het een benadering betreft en er andere factoren van invloed kunnen zijn geweest die nu niet worden meegenomen in het jaarlijkse onderzoek kan er op basis van de huidige gegevens geen causaal verband gelegd worden tussen de populatie dakloze mensen en de gedupeerde ouders.
De inzet van het kabinet bij het herstel van de problemen met de kinderopvangtoeslag is gericht op het bieden van brede hulp en ondersteuning aan alle gedupeerde ouders en kinderen. Minstens zo belangrijk, naast de financiële ondersteuning, is de overige ondersteuning en hulp die beschikbaar is voor gedupeerde ouders. Zo kunnen zij via de gemeente hulp krijgen op vijf leefgebieden: wonen, hulp bij schulden, gezondheid, werk of dagbesteding en gezin. Ook als een ouder in het verleden al hulp heeft gezocht of heeft gehad van de gemeente, kijkt de gemeente met de ouder opnieuw wat er nodig is voor het gezin.
Kun u meer informatie verstrekken over de gronden waarop deze 1115 kinderen uit huis zijn geplaatst? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze specifieke informatie is niet beschikbaar. Er is geen centrale registratie van de gronden op basis waarvan een uithuisplaatsing wordt ingezet.
Alleen het hebben van financiële problemen vormt geen grond voor een uithuisplaatsing. Op het moment dat een besluit tot uithuisplaatsing wordt genomen moet er sprake zijn van een onveilige situatie of ernstige ontwikkelingsbedreiging van het kind die op dat moment in het gezin niet kan worden opgelost. Vaak door een opeenstapeling van problemen, waarbij te denken valt aan (huiselijk) geweld, verslavingsproblematiek, ernstige gedragsproblematiek, verwaarlozing of structureel schoolverzuim.
Deelt u de mening van de indieners dat de overheid een ereschuld heeft in te lossen naar gezinnen en dat dus alles in het werk gesteld moet worden om waar mogelijk kinderen zo snel als veilig kan weer terug te laten keren naar hun gezin?
Wij delen de mening dat uit huis geplaatste kinderen terug naar huis moeten keren, mits het daar veilig is en in het belang van de ontwikkeling van het kind. Dat is altijd het streven en geldt ook voor uit huis geplaatste kinderen van gedupeerde ouders. Samen met de VNG, gemeenten, jeugdzorginstellingen en -aanbieders zijn wij bezig om een precieze route te bepalen hoe deze gedupeerde ouders en hun kinderen het beste geholpen kunnen worden. Daarbij wordt bekeken waar ondersteuning en hulp nodig is en in hoeverre een lopende uithuisplaatsing heroverwogen kan worden. Dit vereist per situatie een individuele afweging waarbij het belang van het kind voorop dient te staan. Het toewerken naar terugplaatsing en het feitelijk beëindigen van een uithuisplaatsing is een mogelijke uitkomst maar dit staat niet vast en zal niet in alle gevallen mogelijk zijn. Ook als er wel mogelijkheden gezien worden, kan tijd nodig zijn om de gezinssituatie voldoende te verbeteren. Dit heeft te maken met de soms langdurige en complexe problematiek in het gezin.
Bent u bereid om contact op te nemen met alle te traceren gezinnen waarvan kinderen nu nog uit huis geplaatst zijn om in nauw overleg te kijken wat de overheid kan doen om kinderen zo snel als veilig mogelijk weer thuis te laten komen? Bent u bereid om hiernaast ook een speciaal telefoonnummer te openen voor ouders die denken dat ze hier de dupe van zijn geworden?
In lijn met de opzet van de brede hersteloperatie kunnen gedupeerde ouders zich melden bij de gemeenten. Wij vinden het belangrijk dat het initiatief bij ouders zelf ligt, omdat mogelijk niet alle ouders bemoeienis vanuit de overheid op prijs stellen.
Voor ouders en kinderen die op dit moment nog te maken hebben met een uithuisplaatsing werkt het Rijk samen met de VNG en vertegenwoordigers van de RvdK, jeugdbescherming en jeugdhulpaanbieders aan een voorstel voor een aanpak. Deze aanpak moet zorgvuldig worden uitgewerkt en getoetst op haalbaarheid. Uw Kamer ontvangt dit voorstel zo snel mogelijk.
Wat vindt u van de reactie van Janet Ramesar, die stelt dat behalve vanwege de beperkte duur, er nog meerdere redenen kunnen zijn waarom het aantal gedupeerde gezinnen nog weleens veel groter kan zijn? Klopt het dat het CBS alleen gekeken heeft naar gevallen waar een formele maatregel is opgelegd? Bent u bereid om na te gaan hoeveel kinderen onder druk, maar formeel vrijwillig uit huis geplaatst zijn?
De cijfers van het CBS geven bij benadering een antwoord op de door uw Kamer gestelde vraag hoeveel kinderen van gedupeerde ouders gedwongen uit huis zijn geplaatst. Het CBS heeft deze gegevens geanalyseerd op samenloop met jeugdbescherming3 en jeugdhulp met verblijf4 in de periode 2015–2020. Aangezien nog niet alle ouders die zich gemeld hebben bij UHT een eerste toets hebben gehad, kan het aantal kinderen hoger liggen. Daarnaast melden zich nog steeds ouders aan als gedupeerde. De periode waarop de analyse ziet (2015–2020) heeft te maken met de ingang van de Jeugdwet per 2015 en hoe vanaf dat moment de registratie bij het CBS is vormgegeven. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
De cijfers van het CBS hebben geen betrekking op het aantal uithuisplaatsingen zonder een formele machtiging uithuisplaatsing. Dit kan allerlei vormen van uithuisplaatsing omvatten, zoals verblijf in een gezinshuis of in een (netwerk) pleeggezin in de weekenden of een aantal dagen doordeweeks, opname in een kliniek voor eetstoornissen of andere specialistische GGZ-zorg of verblijf in een logeerhuis.
Er bestaat daarbij geen zicht op de reden of de intensiteit van het verblijf. Het CBS publiceert elk halfjaar cijfers over het totale aantal kinderen met jeugdhulp met verblijf en zonder verblijf, waarbij er dus een formeel jeugdhulptraject door de gemeente wordt gefinancierd. Het CBS heeft geen zicht op kinderen die op informele basis elders wonen dan bij hun ouders.
In de berichtgeving wordt een uithuisplaatsing op vrijwillige basis vaak negatief uitgelegd. Wij begrijpen dat ouders zich soms onder druk gezet voelen. Wij willen daar tegenover zetten dat het helpend kan zijn ouders te motiveren om hulp te accepteren, waarbij de ouders de regie in de opvoeding en het contact met het kind goed behouden. Een uithuisplaatsing op vrijwillige basis is tijdelijk en kan in die zin ook een adempauze betekenen.
Bent u bereid om in een vervolgonderzoek ook soortgelijke gevallen mee te nemen zodat er een compleet beeld ontstaat?2
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven hoeveel kinderen er zitten in het bronbestand «kinderen van gedupeerden kinderopvangtoeslagaffaire», dat de belastingdienst aan het CBS heeft verschaft?3
Het CBS heeft ten behoeve van deze analyse van de Uitvoeringsinstantie Herstel Toeslagen (UHT) gegevens ontvangen van circa 50.000 kinderen die in beeld zijn als kind van gedupeerde ouders.6
Op welke termijn kunnen we uw plannen tegemoet zien om deze gezinnen ook op dit – extreem pijnlijke – gebied recht te doen? Hoe gaat u de Kamer structureel informeren over de voortgang in de afhandeling?
Uw Kamer ontvangt zo snel mogelijk het voorstel voor een aanpak voor gedupeerde ouders en kinderen die te maken hebben met een uithuisplaatsing. In de voortgangsrapportages Hersteloperatie zal ik Uw Kamer over de voortgang van de uitvoering van het plan van aanpak informeren.
Het artikel 'De Tweede Kamer opnieuw geschoffeerd…' |
|
Inge van Dijk (CDA), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bovengenoemd artikel?1
Ja.
Waarom heeft u ervoor gekozen zowel bij het wetsvoorstel excessief lenen als bij de wetsvoorstellen bij het pakket Belastingplan 2022 niet meer integraal in te gaan op commentaren van onder andere de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) en het Register Belastingadviseurs (RB), wanneer de Kamer daarom expliciet vraagt?
Het kabinet is bij de beantwoording van de vragen van uw Kamer ook ingegaan op de vragen van de NOB en het RB. Deze beantwoording heeft niet integraal plaatsgevonden, maar zoveel mogelijk bij het betreffende onderdeel, daar waar een fractie heeft gevraagd om op een specifiek onderdeel te reageren. Hiervoor is gekozen omdat de vragen van deze beroeps- en belangenorganisaties doorgaans voor een belangrijk deel overlappen met vragen die reeds gesteld zijn door leden van uw Kamer zelf.
Bent u van plan om deze werkwijze in de toekomst voort te zetten?
Het kabinet gaat rondom de totstandkoming van fiscale wetgeving veelvuldig in gesprek met beroeps- en belangenorganisaties. Dit betreft organisaties die doorgaans veel expertise in huis hebben. Deze expertise kan bijdragen aan de totstandkoming van betere wetgeving. Diezelfde organisaties kunnen daarbij het parlement informeren door eventuele kritische commentaren te delen met parlementariërs. Zo kunnen ook Kamerleden deze technische expertise benutten. Tegelijkertijd acht het kabinet het van belang om prudent om te gaan met het, als ware het vanzelfsprekend, betrekken van specifieke beroeps- en belangenorganisaties in het parlementaire proces en andere beroeps- en belangenorganisaties niet. Het kabinet hecht aan een evenwichtig dialoog met de verschillende geluiden uit de samenleving.
In de nota’s naar aanleiding van het verslag van de wetsvoorstellen in het pakket Belastingplan 2022 is getracht een balans te vinden tussen bovenstaande uitgangspunten. Over de toekomstige werkwijze ga ik dan ook graag met uw Kamer in gesprek.
Deelt u onze mening dat integraal ingaan op de commentaren van belang is om twee redenen, namelijk ten eerste dat de vragen van technisch experts serieus genomen dienen te worden vanwege hun brede expertise en ervaring met de praktische uitwerking van wetgeving die de Kamer kan helpen in haar rol nieuwe wetgeving kritisch te controleren en ten tweede dat antwoorden op deze technische vragen en nadere toelichting van de wetgever essentieel zijn voor de praktijk en de rechtspraak bij de toepassing van deze wetgeving?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u daarom onze mening dat te allen tijde serieus dient te worden omgegaan met het verzoek van de Kamer integraal in te gaan op technische commentaren?
Zie antwoord vraag 3.
Indien u onze mening op de vragen 4 en 5 niet deelt kunt u dan toelichten waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u alsnog met spoed ingaan op de commentaren van de NOB en het RB voor zover u dat nog niet hebt gedaan en ons de antwoorden vóór vrijdag 22 oktober 2021 doen toekomen, zodat die nog kunnen worden meegenomen in de wetsbehandeling op maandag 25 oktober 2021?
Het kabinet zal de commentaren van de NOB en het RB op korte termijn van een reactie voorzien. De verwachting is dat uw Kamer deze reactie medio volgende week ontvangt.
De bedrijfsopvolgingsregeling |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Adviseurs bepleiten eerlijkere belastingvrijstelling bij bedrijfsopvolging»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat een groot deel van de voordelen van de Bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) terechtkomt bij een kleine groep ondernemers?
Ja. Zie bijvoorbeeld het syntheserapport «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel» en het achterliggende rapport «Belasten van (inkomen uit) aanmerkelijk belang».2
Wat is de jaarlijkse budgettaire derving van de BOR?
De huidige vrijstelling van erf- en schenkbelasting in het kader van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) bedraagt 100% van de waarde van het ondernemingsvermogen tot een bedrag van € 1.119.845 (bedrag 2021) en 83% van de resterende waarde van het ondernemingsvermogen.3
Voor het gedeelte van het ondernemingsvermogen dat niet vrijgesteld is, kan op verzoek maximaal tien jaar rentedragend uitstel van betaling worden verkregen.
De budgettaire derving van de BOR voor de jaren 2012 tot en met 20174 is weergegeven in onderstaande tabel.
BOR
363
507
415
440
487
517
Hoeveel zou dit zijn wanneer de BOR zou worden vormgegeven zoals opgenomen in het artikel van het FD?
Het artikel van het FD over de BOR betreft een beknopte weergave van het voorstel in het position paper van Register Belastingadviseurs (RB):5
Het voorstel van RB is een combinatie van diverse wijzigingen in de regelgeving die enerzijds beogen onbedoeld gebruik van de regeling te verminderen (zoals de beperking van vastgoed) en anderzijds een verruiming van de regeling inhouden. De verruiming ziet bijvoorbeeld op de waardering op basis van de fiscale boekwaarde. De fiscale boekwaarde van bedrijfsmiddelen is vaak (veel) lager dan de waarde in het economisch verkeer waar in de Successiewet 1956 voor de schenk- en erfbelasting vanuit wordt gegaan. De fiscale boekwaarde leent zich daarom niet als maatstaf voor toepassing van de Successiewet 1956 en is bovendien enigszins willekeurig, afhankelijk van de gekozen waarderingswijze en afschrijvingsmethode. Ook kunnen dan tussen bedrijfssectoren (grote) verschillen optreden.
De verruiming van de 100%-vrijstelling tot 5 mln in combinatie met een percentage van 50% voor het resterende vermogen heeft als oogmerk te bereiken dat het voordeel van de BOR in mindere mate bij een heel kleine groep belastingplichtigen neerslaat, maar dat doel kan ook op andere wijze worden bereikt. De doelmatigheid van mogelijke maatregelen op dit vlak moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld.
Op basis van dit voorstel op hoofdlijnen is niet aan te geven wat het budgettaire effect zou zijn van de combinatie van al deze voorstellen.
Welke andere doelmatigheidsverbeteringen zijn er mogelijk in de BOR?
Op basis van het RB-voorstel op hoofdlijnen kan niet worden beoordeeld of de combinatie van al deze voorstellen leidt tot een doelmatigheidsverbetering. In de «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel» zijn met het oog op een betere effectiviteit en doelmatigheid diverse beleidsopties voor de BOR gepresenteerd. Verder wordt de BOR op dit moment in opdracht van het Ministerie van EZK en het Ministerie van FIN naast andere fiscale regelingen rondom bedrijfsopvolging en bedrijfsoverdracht geëvalueerd. Deze evaluatie vindt plaats in het kader van de regeling periodiek Evaluatieonderzoek (RPE).6 Ook het toetsingskader fiscale regelingen is van toepassing op deze evaluatie.7 Afronding van de evaluatie staat gepland in Q1 2022. Met het gereedkomen van de evaluatie kunnen mogelijk doelmatiger beleidsopties worden geformuleerd.
Wanneer zouden dergelijke doelmatigheidsverbeteringen uitvoerbaar zijn voor de Belastingdienst?
De «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel» laten zien dat de BOR een complexe en misbruikgevoelige regeling is die in de praktijk een fors beslag legt op de behandelcapaciteit van de Belastingdienst. Er kan niet op voorhand worden gezegd dat de (combinatie in de) voorstellen van het RB tot doelmatigheidsverbetering en vereenvoudiging leiden. Voor de aanpassing van de bedragen en percentages van de voorwaardelijke vrijstelling kan worden opgemerkt dat dit parameteraanpassingen zijn die mogelijk zouden zijn per 1 januari 2023, mits tijdige besluitvorming plaatsvindt. Voor andere voorstellen is zonder verdere uitwerking niet aan te geven of en op welke termijn die implementeerbaar zijn. Een uiteindelijk oordeel over voorstellen vraagt uiteraard een integrale afweging, waarin uitvoerbaarheid een van de mee te wegen aspecten is.