Het bericht ‘Integratiesubsidies weggesluisd’ |
|
Sjoerd Potters (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Integratie subsidies weggesluisd»?1 Hoe waardeert u deze berichtgeving?
Ja, ik ben op de hoogte van dit bericht. Voor het antwoord op het tweede deel van de vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op de eerste vraag van mw. Karabulut (2015Z11515)
Wat is de relatie tussen de verschillende genoemde organisaties en de rijksoverheid? Hoeveel subsidie hebben het Marokkaans Nederlands Interactieteam Jeugd en Forum gekregen? Van wie? Voor welk doel dienden de gelden te worden gebruikt?
De rijksoverheid gaf in 2002 het integratiebeleid vorm met behulp van verschillende organisaties, zoals FORUM als expertisecentrum, organisaties die op basis van de in de inmiddels ingetrokken Wet Overleg Minderhedenbeleid (Staatsblad 1997, 335) vastgelegde representativiteitscriteria werden toegelaten tot het Landelijk Overleg Minderheden (LOM) en het Nederlands-Marokkaans Interactieteam Jeugd.
FORUM vervulde een vraagbaakfunctie voor zowel individuen als organisaties waar het ging om multiculturele vraagstukken en organiseerde debatten, verzorgde trainingen en publicaties.
Het op de Wet Overleg Minderhedenbeleid gebaseerde Landelijk Overleg Minderheden vervulde vier functies, te weten:
Met verwijzing naar het instellingsbesluit van het Marokkaans-Nederlands Interactieteam Jeugd (Staatscourant 1 mei 2002, nr. 82 / pag. 9) werd dit Interactieteam Jeugd in 2002 voor twee jaar ingesteld door de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid en de Staatssecretaris van Justitie. Overeenkomstig artikel 3 van het instellingsbesluit had dit Interactieteam de volgende taken:
Op grond van artikel 6 van het instellingsbesluit werd gedurende deze twee jaar jaarlijks een bedrag van 68.067,03 euro (inclusief btw) beschikbaar gesteld aan dit Interactieteam.
In 2002 werd FORUM, die in 1996 nog een bundeling was van negen landelijke minderhedenorganisaties, met elk hun eigen achterban en doel, gebundeld in een kennis- en expertisecentrum. In 2004 werd de subsidiëring van FORUM (een bedrag van rond zes miljoen euro op jaarbasis) overgedragen van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Cultuur naar de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
In 2002 was er voor de organisaties die toegelaten werden tot het Landelijk Overleg Minderheden, een bedrag van 2,3 mln. euro beschikbaar op jaarbasis.
Wat zijn de regels rondom de toegang tot rekeningen van de denktank door betrokkenen? Hoe heeft het kunnen gebeuren dat individuen overheidsgelden voor privédoeleinden gebruiken? Hoe worden organisaties die subsidies ontvangen voor antiradicaleringsprojecten geselecteerd? Op basis van welke overwegingen is gekozen met de genoemde organisaties te werken? Hoe en door wie is vervolgens gecontroleerd dat de gelden goed zijn besteed?
Het financieel beheer bij gesubsidieerde instellingen dient zo te zijn geregeld dat misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidiegelden wordt voorkomen. Dat de betreffende rekening van het in 2002 door de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid en de Staatssecretaris van Justitie ingestelde Interactieteam met de uiteindelijk van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afkomstige subsidiemiddelen gebruikt zou zijn voor frauduleuze doeleinden met de beschikbaar gestelde middelen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in 2014, is thans onderwerp van onderzoek door het Openbaar Ministerie. De uitkomsten daarvan moeten worden afgewacht om te kunnen verklaren of en zo ja hoe frauduleuze handelingen hebben kunnen plaatsvinden.
De selectie van de organisaties om in opdracht van FORUM radicalisering tegen te gaan berustte bij FORUM. FORUM was gerechtigd om externe partijen in te schakelen voor het uitvoeren van activiteiten die gericht waren op antiradicalisering.
De overweging van FORUM om met lokale externe organisaties samen te werken was ingegeven door het lokale netwerk van deze organisaties.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ziet toe op rechtmatigheid en doelmatigheid van de aan FORUM verstrekte subsidie op basis van de door FORUM in te dienen verantwoording en het daaraan gepaard gaande financieel beheer. In dat kader keurt het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het werkplan goed en verleent goedkeuring aan eventuele wijzigingen van het werkplan, voert het departement periodiek en nader overleg over de voortgang van het werkplan met de subsidieontvanger, beoordeelt rapportages en jaarverslag. Voorts baseert het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zich op de verklaring van de accountant bij de jaarrekening.
Wat gaat u doen om het probleem op te lossen? Hoe worden eventueel wederrechtelijk verkregen gelden teruggehaald?
Met verwijzing naar het antwoord op de derde vraag van mw. Karabulut (2015Z11515) zal de uitkomst van de gerechtelijke procedures worden afgewacht alvorens een beslissing te nemen over het terugvorderen van eventueel onrechtmatig bestede deel van de subsidie.
Deelt u de mening dat dergelijk misbruik het draagvlak voor het verlenen van overheidssubsidies in den brede en voor integratie in het bijzonder ondermijnt?
In algemene zin kan gesteld worden dat misbruik van subsidies het maatschappelijk draagvlak voor subsidies niet ten goede komt.
Hoe gaat u dit in de toekomst voorkomen?
Bij elke subsidietoekenning stelt het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid eisen ten aanzien van de rechtmatigheid, tevens vindt een toets plaats op de eventuele registratie van de subsidieontvanger in het misbruikregister van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Daarmee is in opzet zo goed mogelijk geborgd dat fraude wordt voorkomen. Dit laat onverlet dat de kans op fraude nooit helemaal is uit te sluiten.
De uitspraak van de burgemeester van Hilversum, die "de noodzakelijke emancipatieslag voor moslims" waarnaar wordt verwezen, vergelijkt met " emancipatiebeweging van de Rooms-Katholieke arbeidersbeweging rond de oorlog |
|
Peter Oskam (CDA), Enneüs Heerma (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de burgemeester van Hilversum, die de noodzakelijke emancipatieslag voor moslims, waarnaar dhr. Abou Hafs verwijst, vergelijkt met de emancipatiebeweging van de Rooms-Katholieke arbeidersbeweging rond de oorlog?
Ik heb kennis genomen van deze uitspraak.
Kunt u aangeven of het verstandig is om iemand die zich opruiend heeft uitgelaten, een anti-westerse boodschap heeft verkondigd en aanwezig is geweest bij demonstraties met ISIS-vlaggen als moslimleider te bestempelen, zoals de burgemeester deed in zijn tweet van 11 juni 21.09 uur en juist zijn emancipatieslag te vergelijken met de Rooms-Katholieke emancipatie?
De Nederlandse overheid heeft vrijheid van meningsuiting hoog in het vaandel. Het staat de burgemeester van Hilversum vrij om – binnen de grenzen van de wet – zijn mening te uiten. Daarnaast zijn bestuurders verantwoording schuldig aan een vertegenwoordigend lichaam. De gemeenteraad van Hilversum heeft schriftelijke vragen gesteld en de burgemeester heeft aan de raad zijn standpunt toegelicht en verduidelijkt.
Kunt u aangeven in hoeverre de vergelijking van betreffende burgemeester opgaat dat Rooms-Katholieken ten tijde van die emancipatie rond de oorlog of rond de oprichting van de volkskrant (1919) naar andere landen zouden zijn vertrokken als zelfmoordterrorist?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe groot het probleem is van radicalisering in de gemeente Hilversum in aantal mensen die vanuit Hilversum naar Syrië/Irak zijn uitgereisd en naar potentiële uitreizigers?
In antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik aangegeven dat het bekend maken van het aantal uitreizigers op gemeentelijk niveau niet aan de Minister van Veiligheid en Justitie is. De relevante diensten monitoren op landelijk niveau de ontwikkeling van het aantal uitreizigers. Periodiek worden deze landelijke totaalcijfers als richtgetal door de AIVD openbaar gemaakt. Indien daar aanleiding toe is, zullen de landelijke diensten zoals de AIVD gemeenten informeren.
De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) verstrekt aanvullend via diverse kanalen informatie over onder andere mogelijk handelingsperspectief in het geval van eventuele uitreis(pogingen). Daarnaast investeert de NCTV actief de ondersteuning van gemeenten die te maken hebben uitreisproblematiek, onder andere door advies over interventiemogelijkheden, opzetten van samenwerkingsverbanden en informatieknooppunten en versterken van kennis en kunde over aanpak en fenomeen.
Wordt de burgemeester van Hilversum hierover geïnformeerd door diensten zoals de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u het verstandig wanneer burgemeesters bij hun optreden ook de rechtstaat benadrukken inclusief het handelen binnen de kaders daarvan in plaats van de onbeperkte vrijheid van meningsuiting?
Ja, het staat eenieder vrij zijn mening te uiten zolang binnen de wettelijke kaders aanvaardbaar en toelaatbaar.
Import van imams uit Marokko en Turkije en bondgenootschap met de Marokkaanse en Turkse overheid voor integratie en de-radicalisering |
|
Sadet Karabulut , Sjoerd Potters (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wie heeft het idee van Nederlandse lessen voor Turkse imams aangedragen? Welke rol speelt Diyanet hierin? Wat is uw doel met deze lessen? Worden deze lessen verplicht of dwingend opgelegd vanuit de autoriteiten? Dient het ook een doel tegen radicalisering? Zo ja, hoe dan en welke concrete doelen streeft u na? Is het de bedoeling dat er meer imams vanuit Diyanet worden gezonden naar Nederland?1
Ik heb in mijn brief van 3 juni jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 824, nr. 94) aan uw Kamer aangegeven te willen verkennen wat de mogelijkheden zijn om Turkse imams die vanwege het Associatieverdrag met Turkije niet inburgeringsplichtig zijn, toch beter voorbereid naar Nederland te laten komen. Tijdens een ambtelijk werkbezoek aan Duitsland is hierover gesproken. Turkse imams die naar Duitsland komen volgen via het Goethe instituut in Turkije taallessen en een programma gericht op kennis over de Duitse samenleving. De achtergrond hiervan is dat het belangrijk wordt gevonden dat imams de taal, cultuur en ontwikkelingen van het land waar ze zich vestigen kennen. Dit voorziet in Duitsland in een behoefte. Ik was voornemens te kijken in hoeverre dat ook voor Nederland en Turkse imams die naar Nederland komen zou gelden.
Middels de door u beide ingediende moties bij het VAO Integratieonderwerpen van 2 juli jl. heeft uw Kamer in meerderheid aangegeven geen heil te zien in deze weg. Daarom zijn de voorbereidingen voor bovengenoemde verkenning gestaakt.
Op welke manier gaat u de wenselijkheid en mogelijkheden van voorbereiding van Turkse imams op hun komst naar Nederland verkennen? Wanneer wordt deze verkenning afgerond en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe zit het met de financiering, organisatie en politieke beïnvloeding vanuit de door de Turkse Overheid rechtstreeks aangestuurde moskeeën via de Islamitische Stichting Nederland?
Afgelopen jaar is er onderzoek uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in een studie van Sunier en Landman die op 25 september 2014 aan uw Kamer is toegezonden. Over de Islamitische Stichting Nederland wordt hierin gezegd dat zij rechtstreeks verbonden is met Diyanet in Ankara, het Directoraat van Godsdienstzaken dat onder de premier ressorteert. Diyanet draagt de officiële Turkse versie van de islam uit en instrueert de aangesloten moskeeën over religieuze zaken. Imams in ISN moskeeën in Nederland zijn in Turkije opgeleid en worden door de Turkse overheid betaald. De financiële en logistieke ondersteuning vanuit de Turkse overheid en het relatief grote aantal aangesloten lokale verenigingen, maakt hen tot een belangrijke speler in het Nederlandse islamitische landschap.
Hoe staat het met het door u aangekondigde onderzoek naar de vorming van parallelle gemeenschappen? Bent u nog steeds bereid om de door u geconstateerde onduidelijkheid over de verschillende Turkse stromingen en organisaties weg te nemen? Bent u bereid de parallelle structuren, de bewegingen die erachter zitten en de vormingsagenda die ermee gemoeid is inzichtelijk te maken? Waarom beperkt u zich eigenlijk tot de Turks-Nederlandse gemeenschap?3 4
In mijn brief van 3 juni jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 824, nr. 94) heb ik u aangegeven hoe ik het vervolg met betrekking tot deze organisaties en netwerken voor me zie.
De zorgen over hoe jongeren op kunnen groeien en in het bijzonder jongeren die zich afkeren van de samenleving, radicalisering en Turks-Nederlandse jongeren die uitreizen richting Syrie staan voor mij maar ook voor vele Turkse Nederlanders voorop. Ik hecht er aan hierover in gesprek te blijven met organisaties uit de Turks-Nederlandse gemeenschap, waaronder deze groepen. Ik zoek waar mogelijk samenwerking op thema’s die onze aandacht vragen en spreek organisaties aan op hun verantwoordelijkheid als daar aanleiding toe is. Transparantie is één van de andere onderwerpen die in de gesprekken aan bod is gekomen en zal blijven komen tijdens deze gesprekken.
Als het gaat om de participatie van jongeren dan zijn er raakvlakken met de Aanpak Jeugdwerkloosheid en de Aanpak discriminatie. Dit zijn concrete onderwerpen die we met de Turks-Nederlandse gemeenschap bespreken, maar ik beperk me zeker niet tot alleen organisaties en verbanden met een Turkse achtergrond.
Nieuw onderzoek zal naar mijn overtuiging geen nieuwe conclusies opleveren. Om meer zicht te krijgen op bijvoorbeeld de banden met de Turkse overheid en de mate waarin organisaties een bijdrage leveren aan de integratie, is het eerst en vooral nodig dat de organisaties zich open stellen naar de rest van de samenleving en laten zien wat ze beogen en doen. Het belang van transparantie zal ik daarom blijven benadrukken bij de organisaties. Ik informeer u uiterlijk 15 november over de wijze van uitvoering van de motie die is aangenomen bij het VAO integratieonderwerpen van 2 juli jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 824, nr. 103) over het vervolgonderzoek naar deze organisaties.
Heeft u het functioneren van de Turks Religieuze Stromingen en Organisaties (TRSO’s) al in kaart gebracht door actief op zoek te gaan naar de organisatie, gelieerde organisaties, bestuursleden, uitingsvormen, voedingsbronnen, subsidies en financieringsstromen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de resultaten?5
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze gaat u de komende vijf jaar intensief vinger aan de pols houden zoals eerder door u toegezegd?6 7
Zie antwoord vraag 4.
Wat hebben de gesprekken met de Turkse ambassadeur en Minister van Buitenlandse Zaken over de beschuldiging van racistische politiek vanuit Nederland jegens de Turks Nederlandse gemeenschap opgeleverd? Heeft Turkije de kritiek ingetrokken? Zo ja, bent u bereid er bij hen op aan te dringen de verklaring te verwijderen van de website of aan te passen? Zo nee, waarom niet?8 9
In mijn brief van 3 juni jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 824, nr. 94) heb ik u bericht over het gesprek dat mijn collega van Buitenlandse Zaken met de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken Cavusoğlu heeft gevoerd naar aanleiding van de Turkse kritiek op het Nederlandse integratiebeleid, en van het gesprek dat ik in januari jl. met de Turkse ambassadeur in Nederland heb gevoerd.
Ik wil nogmaals benadrukken dat Turkse Nederlanders in vrijheid keuzes moeten kunnen maken en dat het niet aan de Turkse overheid is om ons integratiebeleid dat er juist op gericht is om mensen een succes van hun leven te laten maken, racistisch te noemen. Over de tekst op de website van de Turkse overheid hebben we reeds gesproken tijdens het Algemeen Overleg Integratie van 4 juni 2015. Ik heb toen aangegeven niet de behoefte te hebben om te bepalen wat er op Turkse websites staat.
Wat doen het Departement voor Turken in het buitenland en gerelateerde gemeenschappen in Nederland? Via welke organisaties werken ze in Nederland? Welke activiteiten worden ondernomen en waarom?10
Het Departement voor Turken in het buitenland en gerelateerde gemeenschappen bestaat sinds 2010 en valt direct onder de Turkse premier. Het is gericht op coördinatie en samenwerking om Turkse diaspora te ondersteunen bij de opvoeding van Turken in Europa zowel religieus als cultureel. Dit betreft een onderdeel van de Turkse overheid. Voor een overzicht en beschrijving van Turkse organisaties in Nederland verwijs ik u naar het eerder genoemde onderzoek van Sunier en Landman.
Zijn er verslagen van de door u gevoerde gesprekken met de TRSO’s en de Turkse autoriteiten? Zo ja, zou de Tweede Kamer die kunnen inzien? Zo nee, waarom niet?
In de brief over Turkse stromingen en organisaties die ik naar uw Kamer heb gestuurd op 3 juni jl. heb ik verslag gedaan van de gesprekken die ik met de organisaties en Turkse autoriteiten heb gevoerd. Als er in de toekomst relevante zaken zijn vanuit die gesprekken dan zal ik u daarvan op de hoogte brengen.
Wat behelst uw bondgenootschap met de vier TRSO’s? Kunt u aangeven welke afspraken u met de afzonderlijke organisaties heeft gemaakt of gaat maken?11
Ik ben in overleg met verschillende organisaties over de gedeelde zorgen die we hebben over positie jongeren, daaronder zijn de vier eerder genoemde Turks religieuze organisaties Over de uitkomsten van die gesprekken heb ik u in voornoemde brief geïnformeerd.
Klopt het bericht dat u in december 2014 afspraken heeft gemaakt met het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) om (meer) imams uit Marokko naar Nederland te halen tegen radicalisering? Zo nee, welke afspraken ter bestrijding van radicalisering en voor integratie heeft u het afgelopen jaar wel gemaakt met het CMO? Is de Marokkaanse overheid hier op enigerlei wijze bij betrokken geweest?12
Nee. Met het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) wordt er gesproken over ondersteuning van projecten om binnen de moskeegemeenschappen debatten over radicalisering en taboes te organiseren en om training te (laten) verzorgen voor imams en moskeebesturen in Nederland. De Marokkaanse overheid is niet betrokken geweest bij deze overleggen tussen het Rijk en het CMO.
Wat bedoelt u met de opmerking dat het Marokkaanse opleidingscentrum voor imams en ter verspreiding van de gematigde islam interessant is voor Nederland? Onder welke categorie islam schaart u de reeds in Nederland opererende imams en moskeeën? Bestaan er banden met de Marokkaanse overheid via moskeeën of andere organisaties? Hoe zien die eruit?13
Marokko wil graag een rol spelen in het tegengaan van radicale stromingen. Dit gebeurt onder meer door het opleiden van gematigde imams uit verschillende (islamitische) landen via het Marokkaanse opleidingscentrum. Hier wordt onder andere aandacht besteed aan het buitenhouden van (buitenlandse) radicale en extremistische invloeden. Recent is Marokko begonnen zijn ervaringen op dit terrein te delen met andere landen. Voor Nederland is het interessant om te bezien of dit kennis oplevert die relevant is voor de Nederlandse context.
De Nederlandse overheid houdt niet bij onder welke categorie islam de Nederlandse moskeeën behoren. Het is buitenlandse mogendheden toegestaan om op basis van vrijwilligheid contact te onderhouden met Nederlandse moskeeën of ingezetenen. Dat is niet wenselijk als daarmee de integratie wordt belemmerd, maar het contact zelf als zodanig is mogelijk.
Kunt u toelichten wat de Marokkaanse gematigde islam behelst en op welke wijze deze wordt gebracht bij de mensen? Bent u voornemens deze vorm van de islam te importeren naar Nederland? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de scheiding van kerk en staat? Zo nee, waarom werkt u dan mee aan het overhalen van imams uit Marokko naar Nederland in plaats van bijdragen aan het wegnemen van drempels in Nederland voor opleiden van Nederlandse imams?14
In Marokko volgen de meeste moslims de Malikitische rechtsschool. Deze rechtsschool baseert zich naast de Koran en de overleveringen ook op het gewoonterecht. Dat houdt onder meer in dat er rekening wordt gehouden met de wetten en de regels van het land waarin de moslims wonen.
Van import van religie of bemoeienis vanuit de kant van de Nederlandse overheid met de inhoud van religie, is geen sprake. De moskeegemeenschappen die gebruik maken van imams die tijdens de ramadan naar Nederland komen, doen dit op eigen initiatief en op basis van vrijwilligheid. Het betreft imams die door de Marokkaanse overheid zijn geselecteerd en op uitnodiging van het CMO naar Nederland komen. Het staat de moskeeën en gelovigen vrij om hier al of niet gebruik van te maken. In Nederland krijgen de imams een introductieprogramma van het CMO over de Nederlandse samenleving.
De Nederlandse overheid staat kritisch tegenover buitenlandse overheden die invloed willen uitoefenen in Nederland en daardoor mensen die uit die herkomstlanden afkomstig zijn remmen of beknotten in hun mogelijkheden tot participatie in de Nederlandse samenleving.
De rijksoverheid voert sinds 2005 beleid om een Nederlands aanbod van islam- en imamopleidingen te creëren. Nadat Hogeschool Inholland er in 2013 voor gekozen heeft te stoppen met de vierjarige opleiding imam/islamitisch geestelijk werker, bestaat het opleidingsaanbod thans uit de bachelor- en masteropleidingen aan de VU en Universiteit Leiden (opleidingen islamitisch geestelijk werkers, imams en in bredere zin een hoger opgeleid islamitisch kader). Dat dit opleidingsaanbod nog geen breed kader van in Nederland opgeleide imams heeft gecreëerd, hangt ermee samen dat studenten veelal kiezen voor het als aantrekkelijker ervaren beroepsperspectief van geestelijk werker en het gegeven dat veel moskeeën nog niet openstaan voor het aanstellen van dit in Nederland opgeleide islamitisch kader. Daarnaast speelt mee dat de moskeeën slechts een geringe betaling beschikbaar hebben voor hun imams. Mijn collega Bussemaker van OCW voert constructieve gesprekken met een aantal betrokken partijen over de mogelijkheden voor een eventuele intensiveringsslag om te komen tot een hoger opgeleid islamitisch kader, voortbordurend op eerdere initiatieven/opleidingen.
Wie bepaalt volgens u de religieuze behoefte van mensen? Welke rol ziet u weg gelegd voor de overheid? Welke rol ziet u voor u als Minister van integratie?
Mensen bepalen hun eigen religieuze behoefte. De overheid zal en mag geen geloof of wijze van geloofsbelijdenis opleggen. Mits contacten dienen ter verwezenlijking van niet geloofsgebonden overheidsdoeleinden, zie ik geen bezwaren tegen het onderhouden van contacten vanuit de overheid met religieuze organisaties.
Wat zijn volgens u de oorzaken van radicalisering van jongeren? Welke strategie heeft u inzake de-radicalisering en waarom? Graag een uitgebreide toelichting.
Uit diverse onderzoeken komt naar voren dat de oorzaken van radicalisering complex en niet eenduidig zijn. Het is niet mogelijk om te spreken in termen van «profielen» van radicaliserende jongeren. De vele onderzoeken, die er op dit gebied hebben plaatsgevonden, wijzen uit dat er geen eenduidige «roots» van radicalisering te vinden zijn. Wel blijkt uit recent onderzoek naar Nederlandse jihadisten dat bij een meerderheid van hen sprake is van enige vorm van gedragsproblemen en gedragsstoornissen, als ook van een eerdere criminele veroordeling. Momenteel loopt in opdracht van mij een onderzoek naar triggerfactoren voor radicalisering. In september zal dit onderzoek aan uw Kamer worden aangeboden.
Het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme bestaat uit vijf groepen maatregelen; de aanpak van radicalisering is daar een belangrijk onderdeel van. Hierbij wordt zowel ingezet op het bestrijden van bestaande gewelddadige jihadistische beweging in Nederland als op het voorkomen van aanwas. Deze integrale aanpak maakt dat radicalisering zo goed mogelijk wordt tegengegaan. Bij het vergroten van de weerbaarheid van kwetsbare jongeren wordt onder meer ingezet op het versterken van mogelijke bronnen van weerstand tegen uitreizen naar een jihadistisch strijdgebied in de directe omgeving: het gezin, direct betrokken organisaties en professionals – denk hierbij aan onderwijs, hulpverleningsdiensten, politie en de (islamitische) gemeenschap.
Bent u bereid de Tweede Kamer te informeren over de door u aangekondigde internationale bijeenkomsten over integratie en radicalisering, georganiseerd door Marokko? Wie zijn daarbij aanwezig, waar gaan deze bijeenkomsten over, wie wonen de bijeenkomsten bij met welke agenda?15
In mijn brief aan de Kamer heb ik aangegeven dat er in het kader van uitwisseling van kennis en expertise Nederland een aantal internationale bijeenkomsten plaatsvinden die door Marokko worden georganiseerd. Het is nog niet duidelijk wanneer deze bijeenkomsten zullen plaatsvinden en/of wie deze bijeenkomsten zullen bijwonen. Als hier voor het beleid van de Nederlandse overheid interessante zaken uit naar voren komen, zal ik deze aan de Kamer melden.
Klopt het bericht dat u licht enthousiast bent over de komst van imams uit Marokko naar Nederland?16
In algemene zin ben ik geen voorstander van het betrekken van geestelijken uit het buitenland die geen kennis hebben van de Nederlandse samenleving. Dit is niet in het belang van het versterken van binding van leden van de geloofsgemeenschappen aan de Nederlandse samenleving. Vooralsnog zijn er echter niet voldoende in Nederland gewortelde imams om aan de grote vraag naar geestelijken te voldoen die tijdens de ramadan ontstaat. Ik hoop evenwel dat er in de toekomst voldoende in Nederland gewortelde imams zijn om moslims ook tijdens de ramadan bij te staan.
Welke lessen kan Nederland volgens u leren van Marokko wat betreft «het geven van een plek aan de gematigde islam in de samenleving»? Welke concrete plannen heeft u gemaakt naar aanleiding van uw bezoeken en gesprekken met Marokko?17
Deelt u de conclusie van de parlementaire onderzoekscommissie Blok dat op het terrein van de godsdienstbeleving de Turkse en Marokkaanse overheden directe invloed uitoefenen op de moskee-organisaties, wat een rem kan zetten op de integratie? Hoe past de hernieuwde samenwerking met de Turkse en Marokkaanse overheid hierin?18
Wordt de onwillige houding van moskeebesturen om in Nederland opgeleide imams toe te laten niet beloond door ondersteuning van import van imams uit Marokko en Turkije?19
Zie antwoord vraag 13.
Klopt het dat Nederland wil aanhaken bij de jaarlijkse Marokkaanse bijles in essentiële eigenschappen van de Marokkaanse islam?20
Nee.
Met welke religieuze en niet-religieuze stromingen werkt het kabinet samen om concrete maatschappelijke vraagstukken op te lossen? Waarom zoekt het kabinet waar het de islamitische organisaties betreft naar aparte samenwerkingsvormen, verwijzend naar de «Deutsche Islam Konferenz»?
In het kader van integratievraagstukken wordt een dialoog gevoerd met een breed en divers netwerk. Het contact met de TRSO’s en andere Turks-Nederlandse organisaties in Nederland is hier onderdeel van. Waar dat zinvol is willen we organisaties verbinden aan lopende initiatieven, zoals de Aanpak Jeugdwerkloosheid en het Actieprogramma Antidiscriminatie. Het is daarbij ook belangrijk om in overleg te zijn om nieuwe signalen op te kunnen pikken. Een ander voorbeeld van een brede dialoog is de Ridderzaaldialoog die in 2014 is georganiseerd.
Duitsland organiseert jaarlijks een Islam Konferenz; ik zie dat als een interessante vorm om in den brede met verschillende islamitische organisaties aan tafel te zitten.
Wat is uw reactie op de kritiek van universitair docent islam Jan Jaap de Ruiter over samenwerking met Marokko dat hij omschrijft als een autocratisch land dat middels een zeer repressief beleid radicalisering bestrijdt, waarbij volgens mensenrechtenorganisaties de afgelopen vier jaar 173 keer gevangenen, ook verdachten, zijn gemarteld, geslagen, bedreigd met verdrinking en verkrachting?21
Nederland onderhoudt goede betrekkingen met Marokko. Op internationaal vlak werken Nederland en Marokko nauw samen in het Global Counterterrorism Forum. In het forum wisselen landen kennis en informatie uit om terrorisme tegen te gaan. Vanaf dit najaar zullen Nederland en Marokko gezamenlijk optreden als voorzitter van het forum.
Er is wederzijdse belangstelling en wil om de onderlinge samenwerking uit te bouwen, vooral op terreinen van gezamenlijk belang, zoals integratie en (de)radicalisering. Nederland gebruikt deze contacten ook om mensenrechten in Marokko te bevorderen. Dit doen we samen met andere landen en (internationale) instellingen. Er wordt nauw samengewerkt met overheidsorganisaties en NGO’s in Marokko om naleving van de mensenrechten te bevorderen. Nederland zal zich dan ook op verschillende manieren blijven inzetten om mensenrechten te bevorderen in Marokko en ook hiervoor aandacht vragen bij de Marokkaanse autoriteiten.
Denkt u niet dat import van imams uit Marokko of het Malikisme, de zogenoemde gematigde islam vanuit Marokko, de deur wagenwijd openzet voor de lange arm van de Koning van Marokko die aan het hoofd staat van de geestelijken en een politiek voert van eens een Marokkaan, altijd een Marokkaan, ook wanneer mensen dat niet willen?22
We staan in Nederland voor vrijheden. Het gaat in dit verband om vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting. Mensen zijn vrij in hun persoonlijke keuze naar wie ze willen luisteren.
Ziet u dit als belemmering voor de integratie? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin ben ik geen voorstander van het betrekken van geestelijken uit het buitenland die geen kennis hebben van de Nederlandse samenleving. De extra behoefte aan geestelijken tijdens de ramadan vormt daarmee een uitzonderlijke situatie.
Komen radicaliserende of reeds geradicaliseerde jongeren veel in de moskee? Waar halen zij hun ideeën op, wat is de voedingsbodem van radicalisering? Graag een uitgebreide toelichting.
Het is niet altijd duidelijk of bepaalde moskeeën een rol spelen bij de radicalisering van bepaalde jongeren. Jongeren vermijden vaak de traditionele, etnische moskeeën en reizen stad en land af om een moskee te bezoeken met een voor hen aantrekkelijk aanbod. De rol van internet en sociale media is groot bij de verspreiding van het jihadistisch gedachtegoed. Daarbij ontlenen de Nederlandse jihadisten hun legitimiteit deels juist aan het zich afzetten tegen iedere vorm van (religieus dan wel politiek) geïnstitutionaliseerd gezag.
Heeft u, of bent u voornemens, met de Turkse en Marokkaanse overheid verdragen te sluiten over integratie en de-radicalisering van Nederlanders van Turkse en Marokkaanse afkomst?
Nee.
De kritiek vanuit het onderwijsveld op huidige aanpak op het voorkomen van radicalisering onder jongeren |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kritiek op aanpak radicalisering: Onderwijs is geen politiemacht»?1
Ja
Bent u van mening dat het een zeer zorgelijk signaal is dat het onderwijsveld stelt dat veel kinderen van allochtone komaf zich niet thuis voelen in Nederland? Zo ja, op welke manier speelt u op dit zeer zorgelijke signaal in?
Ja, wij vinden dit zorgelijk. Jongeren moeten het gevoel hebben dat zij ertoe doen. Zij moeten binnen in plaats van buiten worden gesloten. Zo kunnen we er mede voor zorgen dat de voedingsbodem voor radicale denkbeelden zo klein mogelijk blijft. Wij zijn van mening dat de school een plek is waar leerlingen elkaars achtergrond leren kennen en begrijpen, waardoor ze kunnen opgroeien tot verantwoordelijke burgers. Het is belangrijk dat kinderen al in een vroeg stadium burgerschapskennis en – vaardigheden leren. Ze leren dan ook om op een open manier een dialoog te voeren over hun normen en waarden. Het onderwijs is echter niet de enige partij die hier een rol in speelt. Ook ouders, familie en vrienden en andere sociale verbanden, zoals sportclubs, kunnen hier een belangrijke rol in spelen. In de brief die wij u op 16 maart jl. hebben toegestuurd, hebben wij de rol die het onderwijs speelt bij het tegengaan van radicalisering uiteengezet.2 Voor de maatregelen die wij nemen voor de versterking van het burgerschapsonderwijs, verwijzen wij naar de brief die u daarover hebt ontvangen op 29 april jl.3
Deelt u de analyse van docenten en onderwijsexperts dat een diepgeworteld gevoel van onrecht bij kinderen van allochtone komaf, voortkomend uit racisme, sociaal economische ongelijkheid en kansenongelijkheid, ten grondslag ligt aan vervreemding van de Nederlandse samenleving en daarmee de voedingsbodem is voor radicalisering?
Uit diverse onderzoeken komt naar voren dat de oorzaken van radicalisering complex en niet eenduidig zijn. Momenteel loopt in opdracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een onderzoek naar triggerfactoren voor radicalisering. De eerste resultaten daarvan worden verwacht voor de zomer van 2015.
Wij herkennen dat er groepen leerlingen zijn die zich niet herkend en erkend voelen in deze samenleving. Zoals wij onder vraag 2 ook uiteen hebben gezet moeten leerlingen het gevoel hebben dat zij ertoe doen. Welke rol onderwijs daarin kan vervullen, staat in het antwoord onder vraag 2.
Onderschrijft u de opmerking van docenten dat het onderwijs geen politiemacht is en er nu te veel focus ligt op het opsporen van kinderen die dreigen te radicaliseren? Zo nee, welke concrete maatregel neemt u dan met het oog op het wegnemen van een voedingsbodem voor radicalisering van jongeren?
Natuurlijk ligt in het onderwijs niet de volledige oplossing voor maatschappelijke problemen. Wij vinden echter dat het onderwijs een belangrijke opdracht heeft om bij te dragen aan de vorming van leerlingen tot maatschappelijk betrokken en kritisch denkende burgers. Het onderwijs kan en moet daarnaast ook bijdragen aan de curatieve en de repressieve aanpak van radicalisering onder jongeren. Voor onze visie op de rol van het onderwijs in het tegengaan van radicalisering en op burgerschapsonderwijs verwijzen wij naar eerder genoemde brieven daarover.
Kunt u inzichtelijk maken op welke manier u voornemens bent om docenten en scholen toe te rusten om in te spelen op het diepgewortelde gevoel van onrecht bij allochtone kinderen? Welke rol ziet u voor een vak als burgerschapsvorming in het voorkomen van radicalisering?
Als kinderen gevoelens van onrecht of uitsluiting hebben, hebben we het ook over sociale veiligheid. Leerlingen kunnen optimaal leren en zich ontwikkelen als ze zich veilig en geaccepteerd voelen. Scholen hebben de belangrijke taak om een veilig en respectvol schoolklimaat te waarborgen. Ook in het burgerschapsonderwijs dat scholen geven, heeft de aandacht voor gelijkheid en tolerantie een plaats. Voor maatregelen die genomen worden om leraren en scholen te ondersteunen op gebied van burgerschap en het tegengaan van radicalisering, verwijzen we u naar eerder genoemde brieven over deze beide onderwerpen.
Burgerschapsonderwijs kan kinderen leren om mentaal weerbaar te zijn en draagt bij aan het gevoel van verbondenheid met onze democratische rechtsstaat. Burgerschapsonderwijs is niet dé oplossing tegen radicalisering. Daarvoor is meer nodig.4 Burgerschapsonderwijs is ook meer dan het voorkomen of bestrijden van radicalisering. De burgerschapsopdracht is een structurele, brede opdracht aan alle scholen, voor alle leerlingen, om hen te helpen een eigen identiteit te ontwikkelen en hen voor te bereiden op het functioneren in een democratische rechtsstaat.
Een tekort aan woningen voor statushouders |
|
Sadet Karabulut , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Opvang asielzoekers puilt uit door tekort woningen»?1
Uw Kamer is gedurende de tweede helft van 2014 geregeld geïnformeerd over de verhoogde instroom asielzoekers. Bij brief van 2 februari jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 1948) is gemeld dat Nederland in 2014 een totale asielinstroom kende van 30.020 personen, een stijging van 75% ten opzichte van 2013. Op 1 maart jl. bestond circa 55% van de COA-bezetting, ongeveer 13.000 personen, uit vergunninghouders. De meesten hiervan hebben in de laatste maanden van 2014 een vergunning gekregen. Uiteraard drukt hun aantal op de schaarse opvangcapaciteit. Na vergunningverlening dienen de vergunninghouders zo snel mogelijk gehuisvest te worden in een gemeente. Om die reden is ook voor de eerste helft van 2015 een forse taakstelling huisvesting vergunninghouders voor gemeenten opgesteld.
Hoeveel gemeenten geven aan te weinig sociale huurwoningen te hebben om asielzoekers met een verblijfsvergunning (statushouders) te huisvesten?
Er is geen overzicht van gemeenten die aangeven dat ze te weinig sociale huurwoningen hebben om asielzoekers met een verblijfsvergunning (statushouders) te huisvesten.
Kunt u een overzicht verschaffen per gemeente van het aantal vrijkomende sociale woningen enerzijds en het aantal statushouders dat de betreffende gemeente zou moeten huisvesten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, in de bijlage bij deze antwoorden treft u de volgende overzichten:
Tabel 1 Het aantal toegewezen woningen van corporaties per gemeente in 2013;2
Tabel 2 De taakstelling per gemeente voor de eerste helft van 2015;3
Tabel 3 De taakstelling per gemeente voor de tweede helft van 2015.4
Hoe is de woningnood voor sociale huurwoningen in algemene zin? Hoeveel woningzoekenden en huurders staan op wachtlijsten en hoeveel van hen hebben een urgentieverklaring?
Er is geen overzicht van het aantal woningzoekenden. De huidige systemen om woonruimte te verdelen zijn meestal gebaseerd op meerdere modellen. Daarnaast kan een woningzoekende onder meer in dagbladen en woonkranten zoeken en digitaal onderzoek doen en tevens bij verhuurders informeren. Een van de gevolgen hiervan is dat de klassieke wachtlijst niet meer bestaat. Hoe snel een woningzoekende aan een woning komt is sterk afhankelijk van de eisen die hij stelt en de inspanningen die hij ervoor wenst te leveren. Een directe invloed van vergunninghouders op wachttijden of wachtlijsten is derhalve niet te geven.
Waar is de norm van gemiddeld 12 weken voor gemeenten om statushouders te huisvesten op gebaseerd en hoeveel gemeenten kunnen daaraan voldoen? Waarom kunnen deze gemeenten wel aan de norm voldoen? Geldt deze norm voor alle mensen met een urgentieverklaring?2
De norm om in gemiddeld 14 weken vergunninghouders te huisvesten is in 2012 afgesproken tussen de toenmalige Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO). Uw Kamer is bij brief van 27 april 2012 geïnformeerd over de achtergronden voor deze norm (Kamerstuk 19 637, nr. 1524). De norm is gebaseerd op een uitvoerig uitgevoerde en geteste pilot in drie provincies. Daarbij is vastgesteld dat, met een aangepaste werkwijze, huisvesting van vergunninghouders binnen de gestelde normtijd van 14 weken mogelijk was.
Bent u van mening dat het beboeten van een gemeente, die niet aan de vereiste huisvesting kan voldoen omdat er te weinig betaalbare woningen zijn voor alle urgente woningzoekenden, geen oplossing biedt omdat er daardoor geen huisvesting beschikbaar komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De provincie houdt toezicht op een correcte uitvoering van de taakstelling door de gemeente. Het is mij niet bekend dat er boetes worden opgelegd aan gemeenten door de provincies indien zij niet aan hun taakstelling kunnen voldoen. De provincie gaat in dat geval in gesprek met de betreffende gemeente en zoekt samen met de stakeholders naar een oplossing. Ik ben van mening dat gemeenten nog niet alle mogelijkheden om vergunninghouders te huisvesten benutten en dat actieve betrokkenheid en toezicht door de provincie bijdraagt aan een betere en snellere huisvesting van vergunninghouders.
Hoe vaak vinden statushouders een woning in de particuliere sector per jaar? Kunt u een overzicht geven van de afgelopen 3 jaren?
Hoe vaak een vergunninghouder een woning krijgt toegewezen in de particuliere sector wordt niet bijgehouden en is derhalve niet bekend. Een overzicht van de afgelopen drie jaar is hierdoor niet te geven. Wel wordt de mogelijkheid om vergunninghouders te huisvesten in de particuliere voorraad bij de gemeenten onder de aandacht gebracht via het Platform Opnieuw Thuis.
Op welke manier wordt er rekening gehouden met schaarste van sociale huurwoningen in gemeenten en het toewijzen van het aantal statushouders?
De verdeling van vergunninghouders over de gemeenten (taakstelling) gaat naar rato van het aantal inwoners van de gemeenten. Dit is vastgelegd in de Huisvestingswet. Er is in het verleden enige malen, samen met gemeenten en provincies, onderzoek gedaan naar alternatieven, maar tot op heden is de huidige verdeelsleutel gehandhaafd. Het is moeilijk om een andere (eerlijker en logischer) verdeelsleutel te bedenken die niet op weerstand zal stuiten. Bovendien is deze wijze van verdeling eenvoudig en transparant en is het benodigde cijfermateriaal onomstreden.
Bij deze verdeelsleutel wordt geen rekening gehouden met schaarste van sociale huurwoningen in gemeenten. Wel hebben gemeenten binnen het huidige huisvestingsstelsel de mogelijkheid de opgelegde taakstelling onderling te herverdelen. Dit instrument uit de Huisvestingswet waar twee of meer gemeenten zelfstandig voor kunnen kiezen wordt nog onvoldoende door gemeenten benut. Gemeenten hebben de mogelijkheid de opgelegde taakstelling te vereffenen met een andere gemeente of gebruik te maken van andere mogelijkheden om statushouders te huisvesten indien er sprake is van schaarste binnen de gemeente. Hierbij valt te denken aan ombouwen van verzorgingstehuizen en/of leegstaand vastgoed en de huisvesting van meerdere alleenstaanden in een woning.
Welke oplossingen heeft het Platform Opnieuw Thuis onderzocht om ervoor te zorgen dat gemeenten meer statushouders kunnen huisvesten en bent u bereid geld uit te trekken voor nieuwe oplossingen, bijvoorbeeld door de verhuurdersheffing om te zetten in een investeringsplicht voor de bouw van betaalbare huurwoningen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Het Platform Opnieuw Thuis is juist opgericht om gemeenten te ondersteunen en in staat te stellen om de – hoge – taakstellingen weer volledig en op tijd te behalen in 2015 en 2016. Het platform zet in op vier verschillende deelprojecten:
Er is geen budget beschikbaar om geld uit te trekken voor nieuwe oplossingen. Het omzetten van de verhuurderheffing in een investeringsplicht voor de bouw van betaalbare huurwoningen past niet gezien de beoogde opbrengst van de verhuurderheffing. Ook heb ik eerder aangegeven dat de verhuurderheffing niet per definitie heeft geleidt tot een beperking van de investeringscapaciteit.
Hoeveel worden de asielzoekerscentra momenteel meer belast dan normaal? Wat is het percentage ten opzichte van de gemiddelde, reguliere capaciteit?
Op peildatum 1 maart 2015 zaten er 13.133 vergunninghouders in de COA-opvang. Dat is 55% van de totale bezetting. Uitgaande van de afgesproken normstelling van 14 weken zou ongeveer 42% van de groep vergunninghouders inmiddels gehuisvest moeten zijn. Concreet betekent dit dat circa 5.500 vergunninghouders extra gehuisvest worden in de asielzoekerscentra van het COA.
Wordt momenteel in één of meerdere asielzoekerscentra de maximale opvangcapaciteit overschreden? Zo ja, met hoeveel personen en op welke locaties?
Nee, er zijn momenteel geen COA-opvanglocaties waar de maximale opvangcapaciteit wordt overschreden.
Het bericht dat bijna twee derde van de gevangenen allochtoon is |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Twee op drie gevangenen allochtoon»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de reden is van het gegeven dat 62,8% van de gevangenen allochtoon is, wetende dat ook na correctie van de sociaaleconomische achterstand de oververtegenwoordiging in de criminaliteit blijft bestaan?2
De onderzoekers van het door u aangehaalde onderzoek stellen dat uit het onderzoek naar voren komt dat zelfs na correctie voor een aantal sociaaleconomische achtergrondvariabelen de waarschijnlijkheid voor het verdacht worden van een strafbaar feit aanzienlijk groter is voor niet-Westerse minderheidsgroepen dan voor autochtone Nederlanders. De verschillen blijken het grootst bij jonge mannen van Marokkaanse en Antilliaanse afkomst. Over dit fenomeen is een groot aantal wetenschappelijke publicaties beschikbaar die geen eenduidige verklaringen geven. Enkele onderzoekers dragen culturele factoren aan, zoals verschillen in normen en waarden en het omgaan met autoriteit. Zoals verwoord in de brief van 23 mei 2014 kiest het Kabinet, in samenwerking met gemeenten, daarom voor een generieke aanpak van dit fenomeen met maatwerk waar nodig 3. Bij de aanpak is zowel aandacht voor het voorkomen van probleemgevallen, als het stevig aanpakken van grensoverschrijdend gedrag.
Wat is de reden dat specifiek Marokkanen en Antillianen 22 tot zelfs 24 keer vaker verdachte zijn van vermogensdelicten met geweld dan autochtonen en Marokkanen ook tot zes vaker verdachte zijn van enkelvoudige geweldsdelicten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van opvatting dat ook culturele factoren een grote rol spelen in crimineel gedrag van allochtonen? Zo ja, om welke factoren gaat het volgens u? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek na 2000 lange tijd slechts geregistreerd op het geboorteland van gedetineerden? Wordt de huidige, specifiekere vorm van registratie gehandhaafd?
Sinds kort is het CBS in staat om registergegevens van de Dienst Justitiële Inrichtingen over gedetineerden te verrijken met informatie uit het SSB (Sociaal-Statistische Bestanden), waardoor het CBS nu ook kan publiceren naar herkomst (geboorteland van ouders). In het verleden ontbrak deze mogelijkheid. De nieuwe tabel naar geslacht, leeftijd en herkomst zal jaarlijks in het tweede kwartaal worden geüpdatet met informatie.
Het bericht ‘Inburgeringsplicht niet meer na vijf jaar en de conclusie van de advocaat generaal in zaak C-579/13, Europees Hof van Justitie |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving «Inburgeringsplicht niet meer na vijf jaar»?1 Bent u daarnaast bekend met het perscommuniqué van het Europees Hof van Justitie inzake de conclusie van de advocaat generaal in zaak C-579/13?2
Ja. Inmiddels heb ik ook kennisgenomen van de conclusie van de Advocaat Generaal.
Hoe waardeert u de conclusie van de Advocaat Generaal?
Voor de beoordeling is het van belang op te merken dat de conclusie van de Advocaat Generaal zich beperkt tot de categorie langdurig ingezetenen.
Ik deel de opvatting van de Advocaat Generaal dat het opleggen van integratiemaatregelen aan deze categorie niet in strijd is met de doelstellingen van de richtlijn langdurig ingezetenen. Ook deel ik zijn standpunt dat integratiemaatregelen verplichtingen mogen bevatten. Zijn standpunt dat een dergelijke verplichting niet het slagen voor een inburgeringsexamen mag omvatten, deel ik niet.
Specifiek, hoe waardeert u de conclusie van de Advocaat Generaal (punt 89): «Ik zie evenwel niet in welk opzicht de invoering van een verplicht examen over de taal of de kennis van de samenleving kan bijdragen tot het doel dat wordt nagestreefd door de integratiemaatregelen, te weten de deelname van de betrokken persoon aan de samenleving te vergemakkelijken.»?
De Advocaat Generaal voegt hier aan toe dat hij dit vooral vindt gelden voor een persoon die reeds lange tijd in het betrokken land verblijft en op grond daarvan de status van langdurig ingezetene heeft gekregen, en die los van zijn talenkennis of van zijn kennis van de betrokken samenleving reeds een stevig sociaal netwerk heeft uitgebouwd.
Deze conclusie deel ik in zijn algemeenheid niet voor de categorie waartoe de personen behoren die het hier betreft. De twee zaken waar het hier om gaat betreffen migranten die zich in 2000 en 2002 in Nederland hebben gevestigd. Bij de invoering van de Wet inburgering in 2007 werd geconstateerd dat het ontbreken van een plicht tot inburgering had geleid tot onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal en onvoldoende kennis van de Nederlandse samenleving bij grote groepen oudkomers. Doel van de Wet en het Deltaplan inburgering was om deze achterstand weg te werken. Daarnaast wilde men bereiken dat, door vanaf 2007 alle nieuwkomers te verplichten
binnen een periode van drie en een half jaar te slagen voor het inburgeringsexamen, een dergelijke situatie niet opnieuw zou ontstaan. In zijn algemeenheid kan dus niet gesteld worden, zeker niet voor de groep die zich voor 2007 in Nederland had gevestigd, dat deze groep na enkele jaren goed geïntegreerd was in de Nederlandse samenleving.
Ziet u net als deze leden juist wel dat een verplicht examen over de taal of de kennis van de samenleving bijdraagt aan het vergemakkelijken van deelname van de betrokken persoon aan de samenleving?
Ook ik ben van mening dat een verplicht examen over de taal en de kennis van de samenleving bijdraagt aan het vergemakkelijken van deelname aan de samenleving.
Ik verwijs daarbij naar de brief die ik op 9 september 2013 naar uw Kamer heb gestuurd over onder meer onderzoek naar de effecten van de Wet inburgering (Kamerstukken II, 2012/2013, 32 824, nr. 34). Daarin wordt geconcludeerd dat het Nederlandse inburgeringsbeleid bijdraagt aan een betere beheersing van de Nederlandse taal, een grotere kennis van de Nederlandse samenleving en participatie bevordert.
Een dergelijke conclusie is meer recent ook getrokken voor het basisexamen inburgering in het buitenland. Zie mijn brief van 5 november 2014 over de Evaluatie van de Wet inburgering in het Buitenland per 1 april 2011 (Kamerstukken II, 2014/2015, 32 005, nr. 5). Daarin wordt onder meer aangegeven dat het verplichte karakter van het basisexamen inburgering in het buitenland een belangrijke drijfveer blijkt te zijn voor een goede voorbereiding.
Welke gevolgen kan deze conclusie hebben voor het beleid ten aanzien van langdurig ingezetenen?
De conclusie van de Advocaat Generaal is een advies. Het Europese Hof van Justitie is onafhankelijk in zijn oordeelsvorming. Ik wacht de uitspraak van het Hof dan ook af. Vervolgens zal de Raad van State met inachtneming van deze uitspraak vonnis wijzen.
Moet deze conclusie zo begrepen worden dat een inburgeringsexamen alleen het evenredigheidsbeginsel schendt als deze verplicht wordt nadat de status langdurig ingezetene is verleend?
De Advocaat Generaal vindt dat langdurig ingezetenen niet verplicht mogen worden tot het behalen van een inburgeringsexamen. Daarbij vindt hij het niet relevant of de verplichting tot het afleggen van het examen voordat of nadat de betrokken persoon de status van langdurige ingezetenen heeft verkregen.
Bent u van mening dat deze casus het belang onderstreept van de afspraak in het Regeerakkoord dat wie zich onvoldoende inzet voor inburgering, zijn verblijfsvergunning verliest?
In deze casus is de sanctie op het niet halen van het inburgeringsexamen een boete, niet verlies van de verblijfsvergunning.
In hoeverre voorkomt de huidige inburgeringsplicht in Nederland het ontstaan van een situatie als in onderhavige casus? Is dat in feite niet meer mogelijk nu in Nederland binnen drie jaar ingeburgerd moet worden en anders het verblijfsrecht wordt ingetrokken? Is de situatie anders als het rechtmatig verblijf (voorafgaand aan de status langdurig ingezetene) is opgebouwd in een andere Europese lidstaat?
De huidige inburgeringsplicht op grond van de Wet inburgering voorkomt het ontstaan van een situatie als in onderhavige casus. Op grond van die wet moeten nieuwkomers die voor een niet tijdelijk doel naar Nederland komen binnen drie jaar het inburgeringsexamen halen.3
Groepen die niet onder de Wet inburgering vallen, zoals kennis- en arbeidsmigranten, moeten alsnog het inburgeringsexamen halen als zij de status van langdurig ingezetenen aanvragen op grond van de Vreemdelingenwet 2000.
Wanneer iemand zijn rechtmatig verblijf in een andere EU lidstaat heeft opgebouwd en daar aan de integratie eisen heeft voldaan, hoeft hij of zij in Nederland het inburgeringsexamen niet af te leggen.
Als niet aan de integratie eisen in de andere EU lidstaat is voldaan, moet wel in Nederland het inburgeringsexamen worden afgelegd om de status van langdurig ingezetene te verkrijgen.
Het bericht dat allochtone daders een grotere kans op een zware straf hebben |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (VVD) |
|
Kent u het bericht «Allochtone dader heeft grotere kans op zware straf» en het in dat bericht genoemde recente onderzoek van de Universiteit Leiden?1 Kent u tevens het in het bericht genoemde onderzoek naar etnisch gerelateerde verschillen in de rechtspraak uit 2012?
Ja.
Acht u het eerst genoemde onderzoek waarin 110.000 strafdossiers zijn bestudeerd en met 1.500 gedetineerden is gesproken representatief voor de strafvonnissen en de populatie gedetineerden in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek is in opdracht van de Raad voor de rechtspraak (de Raad) uitgevoerd, naar aanleiding van een artikel in het Nederlands Juristenblad uit 2012. Uit dit artikel zou blijken dat allochtone daders zwaarder gestraft worden dan autochtone daders. De Raad is vanzelfsprekend zeer geïnteresseerd in dit soort signalen, omdat evident is dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld. Ik ga ervan uit dat de Raad dan ook zorgvuldig heeft gekeken naar de representativiteit van de strafvonnissen en de onderzoeksmethodiek.
Acht u de door de onderzoekers gekozen onderzoeksmethodiek en uitkomsten van het onderzoek wetenschappelijk verantwoord? Zo nee, op welke punten niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel hoger is volgens de onderzoekers de kans dat een verdachte met een allochtone achtergrond eerder dan een autochtone verdachte voor hetzelfde misdrijf tot een (langere) gevangenisstraf wordt veroordeeld, ook nadat deze verschillen door andere factoren zijn gecorrigeerd?
Op het eerste oog lijken er verschillen in de straftoemeting te bestaan. Als echter rekening wordt gehouden met factoren als het hebben van een crimineel verleden, of het hebben van een baan, verdampen de verschillen snel. Er blijft dan een klein verschil over. Hieruit kan niet afgeleid worden dat rechters, bewust of onbewust, rekening houden met de etnische achtergrond van de verdachte. Het opleggen van een straf is immers een complex proces waarbij met veel factoren rekening wordt gehouden. Een aantal factoren dat mogelijk van invloed is, was niet in dit onderzoek betrokken. De Raad heeft besloten verder onderzoek te laten verrichten. Hierbij denkt de Raad aan mogelijke miscommunicatie in de rechtszaal door culturele verschillen of taalbarrières, de invloed van de houding van een verdachte of de kwaliteit van de verdediging. Daarbij zullen ook gesprekken gevoerd gaan worden met strafrechters, iets wat tot dusver in het kader van onderzoek naar eventuele etnisch gerelateerde verschillen in de straftoemeting nog niet heeft plaatsgevonden. Overigens is de rechtspraak druk doende om voorstellen te doen om de motivering van de strafmaat nog inzichtelijker te maken, zodat zo duidelijk mogelijk wordt gemaakt waarom de rechter een bepaalde straf of maatregel oplegt.
Deelt u de mening dat de uitkomst van het onderzoek dat Nederlanders met een allochtone achtergrond voor hetzelfde misdrijf (gekwalificeerde diefstal) een hogere kans op gevangenisstraf hebben dan in Nederland geboren verdachten een indicatie kan zijn dat rechters in hun vonnis bewust of onbewust rekening houden met de die achtergrond van een verdachte? Zo ja, wat is uw mening hierover? Zo nee, waarom niet en hoe zijn die verschillen dan wel te verklaren?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn de uitkomsten van het recente onderzoek en dat uit 2012 voor u aanleiding om te veronderstellen dat rechters onderscheid maken dat gebaseerd is op de etnische achtergrond van een verdachte? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening van de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak dat de suggestie dat rechters onderscheid maken haaks staat op de kernwaarden van de rechter? Zo ja, hoe gaat u er zorg voor dragen dat rechters dat onderscheid niet maken of dat duidelijk wordt dat dat onderscheid niet wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hiervoor heb toegelicht, valt uit het bewuste onderzoek niet af te leiden dat rechters, bewust of onbewust, rekening houden met de etnische achtergrond van de verdachte. Dat betekent dat uit dit onderzoek niet is af te leiden dat de onpartijdigheid van de rechter in het geding is. Wel heeft de Raad voldoende aanleiding gezien om vervolgonderzoek aan te kondigen. Bij de vraag of de kernwaarden van de rechtspraak in het geding zijn gaat het erom of rechters daadwerkelijk onderscheid maken op grond van etniciteit of niet, en niet om de suggestie dat zij een dergelijk onderscheid maken.
Deelt u de mening dat vervolgonderzoek naar het genoemde onderscheid nodig is? Zo ja, waarom en hoe gaat u dat faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 4 t/m 6.
De voortgaande misstanden bij moskee-internaten |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Moskee-internaten voldoen nog steeds niet aan eisen»?1
Ja.
Is het waar dat de drie Turkse moskee-internaten in Rotterdam nog steeds niet voldoen aan de landelijk gestelde eisen?
In juli 2013 is een convenant gesloten tussen de gemeente Rotterdam en de drie internaten die in Rotterdam gevestigd zijn. In het convenant is afgesproken dat de internaten zich houden aan het landelijk vastgestelde kwaliteitskader voor privaat gefinancierde internaten. Uit de brief die het College van de gemeente Rotterdam op 8 december 2014 (kenmerk: 124MO19216 – 14bb007263) naar de gemeenteraad heeft gestuurd blijkt dat de drie in Rotterdam gevestigde internaten nog niet voldoen aan alle eisen uit het landelijke kwaliteitskader. In dit kader is onder meer afgesproken dat alle gemeenten en internaten die meedoen aan het vrijwillig toezicht in 2014 een 0-meting zouden uitvoeren, waaronder de drie internaten in Rotterdam. Deze 0-meting had tot doel om per locatie/per internaat te inventariseren welke stappen nodig zijn om tot volwaardige operationalisering van het kwaliteitskader te komen. Uit de bovengenoemde brief blijkt ook dat de internaten in Rotterdam hebben aangegeven te werken aan kwaliteitsverbetering.
Kunt u aangeven in hoeverre andere moskee-internaten in Nederland voldoen aan de landelijk gestelde eisen? Kunt u dit gespecificeerd aangeven voor elk moskee-internaat afzonderlijk?
In 2014 heeft in de meeste gemeenten waar een of meer internaten zijn gevestigd, een 0-meting plaatsgevonden door de GGD. De 0-metingen zijn uitgevoerd op basis van de afspraken die op vrijwillige basis zijn gemaakt tussen rijk, gemeenten en internaten, waaronder internaten met een Turks-Nederlandse signatuur. Met de vertegenwoordigers van privaatgefinancierde internaten is afgesproken dat zij de adviezen van de GGD ter hand nemen en verbeteringen doorvoeren, waarna in 2015 in opdracht van gemeenten een eerste inspectie zal plaats vinden. De gezamenlijke ambitie is dat zij dan voldoen aan de afspraken. Het is primair de verantwoordelijkheid van gemeenten om te beoordelen of individuele internaten voldoen aan de gestelde eisen.
Bent u bereid de genoemde moskee-internaten te sluiten en/of de gemeente hiertoe aan te sporen? Zo neen, waarom niet?
Nee. Sluiting van een rechtspersoon is alleen mogelijk als dit voor de openbare orde noodzakelijk is, onder de voorwaarden gesteld in artikel 2:20, eerste lid, BW. Het sluiten van een gebouw als zodanig is mogelijk als er sprake is van niet-naleving van brand- en veiligheidsvoorschriften of van drugshandel. Dat is in casu niet het geval.
Ziet u in dat het bestaan van moskee-internaten überhaupt, zeker met het oog op de structurele misstanden, haaks staat op het concept integratie? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dit probleem nu eindelijk aanpakken?
Het bestaan van de Turks-Nederlandse internaten en het verblijf van kinderen in dergelijke internaten op zichzelf zie ik niet als probleem. Het gaat mij erom dat kinderen niet opgroeien met hun rug naar de Nederlandse samenleving. Om die reden heb ik samen met de Staatssecretaris van VWS het wetsvoorstel Wet op de jeugdverblijven voorbereid. Dit wetsvoorstel introduceert een bevoegdheid voor gemeenten om enige vorm van toezicht te houden op alle privaat gefinancierde internaten. Het wetsvoorstel is op 14 oktober 2014 aangeboden aan uw Kamer (Kamerstuk 34 053, nr. 1).
Het onderzoek 'Nederland en de islam: onbegrepen en moeizaam' |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ), Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek «Nederland en de islam: onbegrepen en moeizaam» van de Evangelische Omroep?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de conclusie dat tachtig procent van de ondervraagden niet of nauwelijks contact heeft met moslims?
De relatie tussen moslims en niet-moslims is een relevant thema. Nederland is een pluriforme samenleving, waar – binnen de grenzen van de rechtsstaat – voor alle religies, overtuigingen en leefstijlen ruimte moet zijn. Dit vereist een voortdurende gemeenschappelijke inzet van zowel samenleving als overheid. Mede hierom kwamen tijdens de zogeheten Ridderzaaldialoog op 20 november 2014 jongeren en religieuze en maatschappelijke vertegenwoordigers van verschillende godsdiensten, levensbeschouwingen en overtuigingen bijeen om te spreken over onze gemeenschappelijke uitdaging om Nederland een plek te laten zijn waar een ieder zich thuis voelt en veilig voelt. Het is van groot belang om op deze wijze met elkaar in gesprek te blijven en daarmee verschillen te overbruggen.
Er is geen zicht op de robuustheid van de resultaten van de peiling die is uitgevoerd door de EO. Op dit moment loopt reeds een relevant grootschalig onderzoek; het SIM (Survey Integratie Migranten). Resultaten hiervan worden elke vijf jaar gepubliceerd. De volgende resultaten worden begin 2016 verwacht.
Is bij u bekend welke factoren een rol spelen bij het ontbrekend contact? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, wat is volgens u de rol van de politiek en rechtse media geweest in het afgelopen decennium voor het ontbreken van deze contacten?
Uit het SCP rapport «Dichter bij elkaar?»2 uit 2012 blijkt dat het niet vanzelfsprekend is dat moslims en niet-moslims elkaar opzoeken of tegenkomen. Redenen voor het ontbreken van contact komen o.a. voort uit wederzijds onbegrip voor elkaars cultuur, geloof en leefwijzen (waaronder onderwerpen als vrijheid en opvoeding). Wel blijkt uit het rapport dat er, in vergelijking met een aantal jaren terug, verschuivingen plaatsvinden in de richting van een positiever beeld van de multiculturele samenleving.
Wat is uw oordeel over de conclusie dat slechts 95 procent van de Nederlanders die niet of nauwelijks contact hebben met moslims openstaat voor een ontmoeting met moslims?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over de conclusie dat de helft van de Nederlanders negatiever is gaan denken over moslims?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over de conclusie dat zestig procent zich bedreigd voelt door moslims?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over de conclusie dat twintig procent zich zelfs persoonlijk bedreigd voelt door moslims?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn deze resultaten uit dit onderzoek herkenbaar voor u? Zo ja, welke concrete maatregelen heeft u genomen om de conclusies uit dit onderzoek te voorkomen en had u die maatregelen niet veel eerder moeten nemen?
Ik ben bezorgd over toenemende onverdraagzaamheid in Nederland.
Uit het SCP rapport «Ervaren discriminatie in Nederland», dat in mijn opdracht is uitgevoerd, blijkt dat bijna twee op de drie moslims ten minste één discriminatie-ervaring hebben gehad in het afgelopen jaar.3 Daarom is er, als onderdeel van een bredere aanpak van discriminatie, ook uitvoerige aandacht voor de aanpak van discriminatie van moslims vanuit het kabinet.
Ook is ter voorkoming en bestrijding van moslimdiscriminatie op 9 april 2014 een Ronde Tafel georganiseerd met enkele sleutelfiguren en vertegenwoordigers van moslim organisaties waar thema’s aan bod zijn gekomen als meldingbereidheid, weerbaarheid en aandacht voor discriminatie binnen het onderwijs. Deze thema’s zijn nader besproken in een brede maatschappelijke bijeenkomst inzake moslimdiscriminatie op 2 september 2014. Deze heeft geresulteerd in een inventarisatie van diverse activiteiten en initiatieven gericht op de bestrijding van moslimdiscriminatie, die ook verspreid zal worden onder gemeenten. Als follow-up van de bijeenkomst, zal er onder meer een «handreiking» worden opgesteld waarin beter contact tussen moskeebestuurders, politie, gemeenten en ADV’s wordt gestimuleerd in het geval van incidenten rondom moskeeën en gebedshuizen.
In het licht van de recente gebeurtenissen (brandstichting van gebedshuizen en aanslagen in Parijs) is er onlangs gesproken met diverse vertegenwoordigers vanuit de moslimgemeenschap over zorgen over moslimhaat en veiligheid van moskeeën. Er is daarbij overeengekomen om de registratie van moslimhaat te verbeteren en gezamenlijk te werken aan de bevordering van de verhoudingen tussen groepen.
Bent u bereid om kwalitatief onderzoek te doen om de «waarheid achter de cijfers» te weten te komen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat uw integratiebeleid faalt? Zo nee, waarom niet?
Op 19 februari 2013 ontving de Kamer de Agenda Integratie4, waarin de doelstellingen en maatregelen van dit kabinet op integratie zijn benoemd. Op 21 november van vorig jaar, heb ik de Kamer geïnformeerd over de voortgang van deze Agenda Integratie5. Zoals uit dit overzicht blijkt zijn er in de verschillende programma’s, veelal in samenwerking met maatschappelijke partners, op veel fronten stappen gezet en resultaten zichtbaar zijn.
Vindt u dat Nederland een acceptatieprobleem heeft?
Integratie is een zaak van ons allemaal en vergt een wederzijdse inspanning van zowel migranten als de ontvangende samenleving. Van gevestigde Nederlanders mag verwacht worden dat zij mensen met een migrantenachtergrond de ruimte bieden en hen als gelijken accepteren. De principes van gelijkheid, vrijheid en ruimte voor verschil in religie, levensovertuiging of levensstijl, gelden voor iedereen in gelijke mate, ongeacht geloof. Iedereen in Nederland heeft daarbij de verantwoordelijkheid om de ander de vrijheid te gunnen die men ook zichzelf toebedeelt.
Ik ben mij ervan bewust dat veel mensen, zowel moslims als mensen met een niet-islamitische achtergrond, zich afvragen of een islamitische levenswijze wel te verenigen is met een westerse levenswijze. De toenemende zichtbaarheid van de islam in onze samenleving, de andere tradities en opvattingen, en de associatie met geweld en radicalisering hebben ertoe geleid dat mensen de islam als een bedreiging zijn gaan ervaren. Dat is weliswaar te begrijpen, maar tegelijk ook zorgelijk, omdat dit de samenhang en stabiliteit in de samenleving bedreigt. Om voorbij te gaan aan angst en gevoelens van machteloosheid, is het belangrijk dat maatschappelijke en religieuze leiders van verschillende godsdiensten samenwerken en voor elkaar opkomen. Hiervoor is de basis onder meer gelegd in de Ridderzaalbijeenkomst van 20 november 2014.
Het is van groot belang dat een Nederlander met een moslimachtergrond net als ieder andere Nederlander wordt behandeld binnen onze maatschappij. Dat wil zeggen dat hij of zij als individu wordt benaderd en niet beoordeeld wordt als onderdeel van een vermeende uniforme groep.
Vindt u dat in plaats van integratie de regering moet werken aan acceptatie van moslims in Nederland?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid om de naam van uw portefeuille Integratie te wijzigen in de portefeuille Acceptatie, zodat eindelijk gewerkt kan worden aan de acceptatie van moslims in Nederland?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u een overzicht geven van de stand van zaken wat betreft islamofobie en moslimhaat in andere Europese landen? Vindt u daarbij dat Nederland de kroon spant waar het gaat om islamofobie en moslimhaat?
Recent grootschalig vergelijkend Europees onderzoek naar de omvang van islamofobie en moslimdiscriminatie op basis waarvan met enige betrouwbaarheid uitspraken kunnen worden gedaan, is niet beschikbaar.
Uit het meest recente, in opdracht van de Europese Commissie uitgevoerde speciale Eurobarometer-onderzoek (2012) naar beeldvorming van discriminatie in de EU blijkt dat de volgende Europese landen de hoogste perceptie van discriminatie hebben op basis van religie en/of overtuiging; Frankrijk (66%), België (60%), Zweden (58%), Denemarken (54%), Nederland (51%) en het Verenigd Koninkrijk (50%)6.
Op basis van berichten in de media over op moslims gerichte discriminatoire incidenten in verschillende Europese landen, is de conclusie in ieder geval gerechtvaardigd dat de situatie rond discriminatie van moslims in Nederland geen uitzondering vormt, maar deel uitmaakt van een veel breder Europees maatschappelijk en politiek probleem.
Wat doet de regering om islamofobie en moslimhaat in Nederland te bestrijden?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u uw inspanningen voldoende? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u het eens met de stelling dat het kabinet veel beter zijn best moet doen om de toenemende islamofobie en moslimhaat in Nederland te bestrijden en acceptatie te bevorderen?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat de Turks-Nederlandse vereniging DIDF niet welkom is in een buurthuis in Zaandam vanwege kritiek op de Turkse president |
|
Sadet Karabulut , Gert-Jan Segers (CU) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het bericht dat de Turkse organisatie DIDF vanwege kritiek op de Turkse president Erdoĝan niet meer welkom is in een buurthuis in Zaandam? 1
In Nederland is iedereen, binnen de grenzen van de rechtsstaat, vrij om zijn of haar mening te uiten en zich te verenigen. Dit zijn grondrechten die niet zo maar mogen worden beperkt. Of in dit specifieke geval sprake is van een beperking van grondrechten is niet te zeggen omdat het Bewonersbedrijf van buurthuis De Poelenburcht en de Turkse vereniging DIDF het niet eens zijn over de aanleiding van het incident, zo blijkt uit de Raadsinformatiebrief van het college aan de raad van de gemeente Zaanstad2.
Zo blijkt uit deze Raadsinformatiebrief dat volgens DIDF de discussie is ontstaan omdat zij zich tegen de politiek van de huidige Turkse president Erdoĝan keren. Volgens het Bewonersbedrijf is de discussie daarentegen ontstaan omdat DIDF het buurthuis teveel en te zichtbaar als thuisbasis claimde voor haar bijeenkomsten. Dit vormt volgens het Bewonersbedrijf een drempel voor andere wijkbewoners om binnen te komen.
Hiermee geeft het Bewonersbedrijf aan dat zij DIDF niet de toegang tot het buurthuis hebben ontzegd vanwege eventuele boodschappen die DIDF uitdraagt, maar vanwege de manier waarop DIDF het buurthuis in het uitdragen van haar boodschap heeft betrokken. Dit is een geschil in sociaal maatschappelijk verkeer.
De twee partijen zijn zelfstandige organisaties en zullen het samen eens moeten worden om tot een oplossing te kunnen komen. In overleg tussen de twee partijen, waarin de gemeente Zaanstad geen formele rol heeft maar wel een begeleidende rol heeft gespeeld, is de kwestie inmiddels uitvoerig besproken. Ondertussen is het conflict naar tevredenheid van alle partijen opgelost. DIDF en het buurthuis hebben afgesproken dat DIDF geen politieke uitingen doet in een publicatie als in diezelfde publicatie ook het buurthuis wordt genoemd.
Wat is uw reactie op het feit dat een buurtcentrum contractueel vast wil leggen dat een organisatie zich niet met buitenlandse politiek bezighoudt? Kunt u aangeven hoe zich dit verhoudt met de vrijheid van meningsuiting? Bent u van mening dat een dergelijke overeenkomst rechtsgeldig is?
Een verhuurder mag algemene regels opstellen voor alle huurders met betrekking tot het gebruik van verhuurde ruimten. Een dergelijk huishoudelijk reglement is onderdeel van de gedragsregels voor normaal maatschappelijk verkeer, en is een gangbaar middel om ervoor te zorgen dat de geldende regels voor alle huurders hetzelfde zijn en dat deze regels voor alle huurders bekend zijn.
In deze specifieke kwestie wil het buurthuis o.a. algemene regels opstellen om er voor te zorgen dat het zijn neutrale karakter behoudt, waardoor het buurthuis toegankelijk blijft voor huurders met verschillende politieke kleuren en/of achtergronden. Het is wenselijk dat alle huurders rekening houden met elkaar.
Volgens het buurthuis zijn binnen deze regels de huurders vrij activiteiten te ontplooien, ook als deze van politieke aard zijn.
Op basis van welke criteria mogen buurtcentra en andere openbare locaties organisaties de toegang weigeren? Zijn er vergelijkbare situaties bekend?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in overleg met de gemeente Zaanstad en het buurtcentrum te treden om te bewerkstelligen dat DIDF weer terug kan keren naar het buurtcentrum?
De gemeente Zaanstad is samen met de andere betrokken partijen verantwoordelijk voor het waarborgen van goede verhoudingen in de wijk. De gemeente Zaanstad heeft dat actief opgepakt en is vanaf het begin actief betrokken geweest bij de gesprekken die de twee partijen hebben gehad na het incident. De gemeente Zaanstad waakt daarbij voor een conflict tussen de rechten en plichten van de verschillende betrokken partijen. De gemeente Zaanstad heeft verder geen formele verantwoordelijkheid in deze kwestie gezien het feit dat het hier gaat om een overeenkomst tussen twee particuliere organisaties. Na overleg tussen de twee partijen, waarin de gemeente Zaanstad een bemiddelende rol heeft gespeeld, is het conflict ondertussen naar tevredenheid van alle partijen opgelost.
Deelt u de mening dat juist wanneer meningen verdeeld zijn, discussie en debat, transparantie en wederzijds respect de sleutel zijn tot integratie? Zo ja, bent u bereid om in overleg te treden met gemeente, buurthuis en betrokken organisaties om te voorkomen dat DIDF de toegang tot het buurthuis voor altijd wordt ontzegd vanwege kritiek op een Turkse president?
Zie antwoord vraag 4.
De integratie van vluchtelingen naar aanleiding van de Integratiebarometer van Vluchtelingenwerk |
|
Attje Kuiken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de integratiebarometer 2014 van Vluchtelingenwerk Nederland?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit onderzoek over de integratie van erkende vluchtelingen en hoe beziet u de integratie van deze groep in de Nederlandse samenleving?
Het beeld dat in de Integratiebarometer wordt neergezet is niet rooskleurig en laat weinig verbetering zien in de afgelopen decennia. Bij vluchtelingen is de arbeidsparticipatie laag en de uitkeringsafhankelijkheid hoog, wat veelal leidt tot een lage inkomenspositie. Taalachterstand, geen volledig afgeronde opleiding en niet in Nederland erkende diploma’s spelen daarbij een belangrijke rol. Maar ook als er wel een opleiding bijna of helemaal is afgerond, blijkt het moeilijk om aan een stage of aan werk te komen omdat het netwerk beperkt is en er door een gebrek aan werkervaring onvoldoende werknemersvaardigheden zijn opgedaan.
We zien wel verschillen tussen de vluchtelingengroepen. Van de vluchtelingengroepen blijken de Somalische migrantengroepen het slechtst te scoren op participatie, werkloosheid en armoede. De armoedecijfers zijn hoog: meer dan de helft van de Somalische Nederlanders en twee derde van de kinderen leeft in een huishouden met een inkomen onder de armoedegrens.
Een verklaring voor deze achterstandspositie is onder andere de jarenlange oorlogsgeschiedenis van het land, waardoor ze veel minder dan de andere vluchtelingengroepen onderwijs in eigen land hebben gevolgd; dit geldt met name voor de recent naar Nederland gemigreerde groep. Hierdoor is aansluiting bij het Nederlandse onderwijs en de arbeidsmarkt moeilijk.
Deelt u de mening dat het onverminderd zorgelijk is dat meer dan de helft van de vluchtelingen in Nederland geen baan vindt en is aangewezen op een uitkering? Deelt u de mening dat het eveneens zorgelijk is dat een kwart van de vluchtelingen onder de armoedegrens leeft? Kunt u beide antwoorden toelichten? Kunt u deze cijfers in historisch perspectief plaatsen en de voornaamste verklaringen geven voor de achterstanden van deze groep?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen neemt het kabinet om de positie en de kansen van vluchtelingen in de Nederlandse samenleving te verbeteren? In welke mate zijn de huidige integratie-instrumenten, zoals de verplichte inburgering, afdoende om vluchtelingen voldoende op weg te helpen in de samenleving en op de arbeidsmarkt?
Uitgangspunt van het kabinet is dat mensen in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn om hun integratie ter hand te nemen en de kennis en vaardigheden te verwerven die nodig zijn om een zelfredzaam bestaan op te bouwen in Nederland. De overheid steunt mensen bij dit proces. Inburgering draagt bij aan een betere beheersing van de Nederlandse taal en een grotere kennis van de Nederlandse samenleving, en bevordert de kans op participatie.
Vanaf januari 2015 wordt er een nieuw onderdeel toegevoegd aan de inburgering: «oriëntatie op de arbeidsmarkt». Doel is om de inburgeraar beter voor te bereiden op de toeleiding naar de arbeidsmarkt en het werken zelf. Daarnaast wil het kabinet een impuls geven aan de arbeidsparticipatie van vluchtelingen door hierover met werkgevers afspraken te maken via het werkakkoord.2 Tenslotte kunnen ook de middelen die vanuit het Europese Asiel, Migratie en Integratiefonds beschikbaar worden gesteld, bijdragen aan het verbeteren van de sociaaleconomische positie van vluchtelingen. Hier kunnen projecten worden ingediend die zich bijvoorbeeld richten op taalbevordering of op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie.
Op uw vraag of de huidige integratie-instrumenten afdoende zijn, wil ik het volgende meegeven. Het inburgeringsbeleid is recent gewijzigd en heeft tijd nodig om zich te bewijzen.
De beschikbare gegevens geven op dit moment nog geen aanleiding om te zeggen dat inburgeraars niet starten met de inburgering.
In welke mate worden vluchtelingen na het verkrijgen van een verblijfsstatus langjarig persoonlijk begeleid om de Nederlandse samenleving te leren kennen, zich te scholen en zich een plek op de arbeidsmarkt te verwerven? In welke mate zijn gemeenten betrokken bij de coördinatie van dit integratieproces?
Vluchtelingen worden ondersteund bij het inburgeringsproces: Er is gratis voorinburgering in AZC’s, maatschappelijke begeleiding na uitplaatsing in een gemeente en vluchtelingen kunnen gebruik maken van een sociaal leenstelsel.
Een aantal gemeenten richt zich in het kader van de pilots participatieverklaring specifiek op de doelgroep vluchtelingen/asielgerechtigden. In deze pilots staan verwelkoming, het wegwijs maken in de samenleving en voorlichting aan vluchtelingen ten dienste van een snellere integratie. De invulling, activiteiten en samenstelling van de trajecten verschillen per gemeente. Gemeenten kunnen daarnaast voor vluchtelingen een belangrijke rol spelen bij het verwerven van een plek op de arbeidsmarkt door invulling van het lokale reïntegratiebeleid, waarbinnen ze mogelijkheden kunnen bieden om bijvoorbeeld een opleiding te volgen of om werkervaring op te doen.
Welke mogelijkheden ziet u om erkende vluchtelingen gerichter te benaderen en te scholen voor werk in de vreemdelingenketen, bijvoorbeeld om te helpen om asielzoekers te begeleiden, te tolken, te werken in opvangcentra voor asielzoekers of om uitgeprocedeerde vreemdelingen te helpen met terugkeer?
De vreemdelingenketen heeft geen apart beleid met betrekking tot de werkgelegenheid van vluchtelingen. Bij het werven en de aanname van nieuwe medewerkers binnen de vreemdelingenketen is het van belang dat men geschikt en gekwalificeerd is voor de werkzaamheden die moeten worden gedaan. Door de verhoogde instroom en het openen van nieuwe asielzoekerscentra ontstaan wel nieuwe vacatures. Vluchtelingen kunnen hier ook op solliciteren.
Op welke wijze is gewaarborgd dat, ondanks een beperking in financiële middelen en een fors stijgende asielinstroom, gemeenten in staat blijven om vluchtelingen voldoende en specifieke begeleiding te bieden?
Voor bijstand en reïntegratie heeft de gemeente middelen beschikbaar. Het re-integratiebeleid is geheel gedecentraliseerd aan de gemeenten. De gemeenten kunnen zelf keuzes maken en prioriteiten stellen waaraan zij het Participatiebudget besteden. De gemeenten mogen de beschikbare participatiemiddelen inzetten voor vluchtelingen die hier rechtmatig verblijven. Daarnaast krijgt de gemeente € 1.000 per persoon voor maatschappelijke begeleiding van vluchtelingen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg over integratieonderwerpen op 12 november aanstaande?
Dat is helaas niet gelukt.
De brief ‘Beleidsreactie op het WODC rapport over de au-pairregeling’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Waarom wordt nu op basis van een onderzoek uit 2012 besloten de au-pairregeling aan te passen1, gelet op het feit dat met de inwerkingtreding van de Wet modern migratiebeleid in 2013 immers de naleving en handhaving van de au-pairregeling is aangescherpt? Wordt de au-pairregeling daarmee niet aangepast op basis van oude en achterhaalde onderzoeksresultaten?
Het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum (WODC) heeft het onderzoek uitgevoerd in 2013 en gepubliceerd in 2014. Op 1 april 2014 hebben wij het rapport aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 29 407, nr. 192).
Het onderzoek maakt door middel van kwalitatief en kwantitatief onderzoek inzichtelijk wat de motieven zijn van au pairs en gastgezinnen om mee te doen aan de au-pairregeling en hoe het au-pairschap feitelijk wordt ingevuld.
De inwerkingtreding van de Wet modern migratiebeleid op 1 juni 2013 heeft wijzigingen in de systematiek van toelating met zich meegebracht, maar heeft geen belangrijke inhoudelijke wijzigingen in de toelatingsvoorwaarden tot gevolg gehad. Uit de onderzoeksresultaten concluderen wij dat voor gastgezinnen het faciliteren van de work life balance de belangrijkste reden is om een au pair te nemen. Zij zien de au pair als een alternatieve vorm van kinderopvang. Het hoofddoel van de au pairregeling is echter de culturele uitwisseling. De invoering van het Modern Migratiebeleid heeft hier geen verandering in gebracht.
Uit het rapport van het WODC blijkt inderdaad dat au pairs en gastgezinnen over het algemeen tevreden zijn met de regeling. Tegelijkertijd geeft 50% van de au pairs aan meer dan dertig uur per week te werken. 12% van de au pairs geeft aan zelfs meer dan vijftig uur per week te werken. 45% geeft aan wel eens langere tijd verantwoordelijk te zijn voor kinderen zonder dat er een alternatief voor handen is. Daarnaast voert bijna de helft van de au pairs huishoudelijke taken uit die als «zwaar» geclassificeerd kunnen worden. Dit is niet in overeenstemming met het uitgangspunt van het au-pairbeleid en dit betekent dat de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen worden overtreden.
De handhaving van deze wetten door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), de Inspectie SZW en de Politie, is al jaren gericht op naleving van het au-pairbeleid. Eerdergenoemde percentages laten echter zien dat het au-pairschap soms meer lijkt te draaien om het verrichten van arbeid, dan om culturele uitwisseling. Gelet op het doel van het au-pairbeleid vinden wij dit een onwenselijke ontwikkeling. Dat au pairs en gastgezinnen aangeven over het algemeen tevreden te zijn met de regeling maakt deze ontwikkeling daarmee niet wenselijk.
Welke rechtvaardiging is er daarnaast voor aanpassing van de au-pairregeling nu uit het onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum is gebleken dat gastgezinnen en au pairs juist positief zijn over de regeling?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom zorgt aanpassing van de voorwaarden ervoor dat er minder van de voorwaarden van de regeling wordt afgeweken, gelet op het feit dat zowel au-pairs als gastgezinnen blijkens het onderzoek goed op de hoogte zijn van de voorwaarden van de au-pairregeling?
Het doel is het karakter van culturele uitwisseling zeker te stellen in de au-pairregeling. Daaarom intensiveren wij de handhaving met als doel de naleving van de regels te verbeteren en meer overtredingen op te sporen. Met de ondertekening van de bewustverklaring willen wij bereiken dat de gastgezinnen zich meer bewust worden van de (handhaving van de) voorwaarden, waardoor ze zich beter aan de voorwaarden zullen houden.
Is het bekend hoe vaak het voorkomt dat in gastgezinnen wordt afgeweken van de regelgeving, nu in de beleidsreactie valt te lezen dat afwijkingen van de regelgeving het meest voorkomen met betrekking tot aantal uren, aard van werkzaamheden en ontbreken van een alternatief, maar niet wordt genoemd hoe vaak daadwerkelijk van de regelgeving wordt afgeweken? Zo ja, noopt dat percentage tot aanpassing van de voorwaarden van de regeling? Zo nee, waarom wordt de regeling aangepast terwijl de omvang van het probleem niet bekend is?
Zie antwoord vraag 1.
In de huidige regeling heeft een au pair minimaal twee vrije dagen per week; deelt u de mening dat dit al voldoende ruimte biedt voor culturele uitwisseling? Is daarnaast het meedraaien in een Nederlands gastgezin niet de ultieme manier om kennis te maken met de Nederlandse cultuur?
Onder meer door te verblijven in en deel uit te maken van een gastgezin maakt de au pair kennis met de Nederlandse cultuur en samenleving. Het verblijf in het gastgezin bevordert tevens de culturele uitwisseling tussen het gastgezin en de au pair. Culturele kennismaking en uitwisseling blijft dan ook niet beperkt tot de twee vrije dagen per week.
Een behoorlijk aantal au-pairbureaus biedt momenteel al een cursus Nederlands aan in het kader van het uitwisselingsprogramma. Het kunnen spreken en verstaan van de Nederlandse taal bevordert immers de culturele kennismaking en uitwisseling. Het uitwisselingsprogramma dat deze au-pairbureaus aanbieden is beoordeeld en goedgekeurd door de IND. Wij stimuleren daarom dat au pairs een taalcursus doen, maar stellen dat niet verplicht.
Denkt u niet dat de au-pairregeling wordt uitgehold met het terugbrengen van 30 uur naar 20 uur dat een au pair per week mag werken en van 8 uur naar 4 uur per etmaal, juist nu het deel uitmaken van een Nederlands gezin zo’n belangrijk onderdeel vormt van culturele uitwisseling?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een overzicht geven van het aantal uren dat au pairs mogen werken in andere Europese landen die een au-pairregeling kennen?
Au pairs in België en Oostenrijk mogen maximaal twintig uur per week werkzaamheden verrichten. Zweden kent een maximum van vijfentwintig uur per week (maximaal vijf uur per dag). Denemarken, Frankrijk, Noorwegen en Finland kennen een maximum van dertig uur per week (ook maximaal vijf uur per dag). In Duitsland mogen au pairs maximaal dertig uur per week werken met een maximum van zes uur per dag. Ierland en Italië kennen eveneens een maximum van dertig uur per week. Een aantal Europese landen heeft geen specifiek au-pairbeleid (Spanje) of is dit alleen mogelijk via speciale programma’s voor vakantiewerk of jeugdmobiliteit die openstaan voor bepaalde nationaliteiten (Verenigd Koninkrijk).
Waarom moeten au pairs verplicht worden een taalcursus Nederlands te volgen terwijl zij maximaal één jaar in een Nederlands gastgezin mogen verblijven en de Nederlandse taal hen, eenmaal terug in hun land van herkomst (of enig ander land), niet of nauwelijks van pas zal komen?
Zie antwoord vraag 5.
Levert het verplicht volgen van een taalcursus Nederland niet juist een inperking van de mogelijkheid tot culturele uitwisseling op? Deelt u de mening dat au pairs vrij zouden moeten zijn in de keuze hoe vorm te geven aan culturele uitwisseling?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt het onderhavige voorstel zich tot de Wet modern migratiebeleid en de geest daarvan, meer in het bijzonder de verschuiving van verantwoordelijkheden naar erkende referenten, zijnde erkende au pair- en uitwisselingsbureaus?
Met de invoering van de Wet modern migratiebeleid zijn verantwoordelijkheden verschoven naar de (erkend) referent. Sinds de inwerkingtreding toetst een erkend referent de verblijfsvoorwaarden en dient hij de aanvraag om een verblijfsvergunning in als aan deze voorwaarden voldaan is. Referenten, en erkende referenten, zoals au-pairbureaus in het bijzonder, hebben hierdoor wettelijk vastgestelde verplichtingen gekregen. De erkend referent moet onder meer zorgen voor een zorgvuldige werving en selectie van au pair en gastgezin en toezien op de naleving van de verblijfsvoorwaarden. Ook is de erkend referent verplicht om relevante wijzingen met betrekking tot het verblijf van een au pair te melden aan de IND. De IND controleert of de (erkend) referent zich aan diens verplichtingen houdt. Dit staat echter los van de inhoudelijke voorwaarden die verbonden zijn aan de verlening van een verblijfsvergunning. De inhoudelijke voorwaarden van de au-pairregeling worden niet bepaald door een referent maar door de Nederlandse overheid. De inhoudelijke voorwaarden zijn niet gewijzigd met de inwerkingtreding van het Modern Migratiebeleid.
Bent u bereid onderhavig voorstel tot aanpassing van de au-pairregeling van tafel te halen dan wel te heroverwegen?
Hiervoor verwijzen wij naar de brief die wij u bij de beantwoording van deze Kamervragen heb verzonden (Kamerstuk 29 407, nr. 197).
Een islamitische geweldsprediker |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Al-Haddad leidt vrijdaggebed in moskee»?1
Ja.
Deelt u de visie dat de boodschap van geweldspredikers als Al-Haddad funest is voor de integratie? Zo neen, waarom niet?
Voor succesvolle integratie is het nodig dat wij kunnen bouwen op een fundament van gedeelde kernwaarden. Het is het aan de overheid om (de kernwaarden van) de democratische rechtsstaat te beschermen. Discriminatoire uitlatingen, oproepen tot haat of het aanzetten tot geweld zijn ontoelaatbaar en staan de integratie van in de weg. Iedereen in Nederland dient zich aan de wet te houden. Gedrag dat de kernwaarden van de Nederlandse samenleving bedreigt, wordt niet getolereerd. Net als overtuigingen die op zodanige manier in de publieke ruimte worden uitgedragen, dat anderen hierdoor in hun vrijheid worden beperkt. Het openbaar ministerie beslist per geval over eventuele vervolging.
Op welke wijze worden de activiteiten van de heer Al-Haddad in Almere gemonitord gezien het feit dat deze plaats is aangemerkt als «jihadgemeente»?
Ik kan in het openbaar geen mededelingen doen over de toepassing van maatregelen op individuele basis. Wel kan ik u laten weten dat de burgemeester van Almere mevrouw Jorritsma op 3 april jongstleden via Twitter het volgende heeft laten weten: «Almere behoort niet tot de geprioriteerde gemeenten vanwege jihadgangers en radicalisering». Ook heeft de burgemeester van Almere op donderdag 16 januari 2014 op de Politieke Markt te Almere laten weten het volstrekt oneens te zijn met de door deze imam gedane uitspraken. De uitnodigende partij (Moslimjongeren Almere) is door de burgemeester gewezen op haar verantwoordelijkheden en de risico’s. Daarnaast heeft de gemeente reguliere contacten met verschillende religieuze instellingen in haar stad, waaronder het moskeebestuur.
Het mogelijk verdwijnen van taaleisen bij gezinshereniging |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «EU-hof: Geen taaleisen bij gezinshereniging»?1
Ja.
Erkent u dat EU-regels een streng toelatingsbeleid voor migranten ernstig in de weg staan? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat EU-regels een positieve bijdrage kunnen leveren aan het toelatingsbeleid. Dit neemt niet weg dat Nederland op onderdelen aanpassingen van EU-regels wil en zich daarvoor inspant. Ik verwijs u hiervoor naar de beantwoording op de vragen van uw fractie in het verslag van het schriftelijke overleg over het gezinsmigratiebeleid.3
Kunt u garanderen dat taaleisen in de vorm van inburgering in het buitenland een onderdeel blijven vormen van het Nederlandse toelatingsbeleid? Zo nee, waarom niet?
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft hierover prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Naar verwachting doet het Hof over maximaal anderhalf jaar een uitspraak. Afhankelijk van de uitspraak van het Hof zal de regering zich op dat moment beraden. Tot die tijd blijft het beleid ten aanzien van het basisexamen ongewijzigd.
Kunt u, zolang Nederland nog bij de EU is aangesloten, zorgen voor een «opt-out» op het gebied van immigratie en asiel, zodat Nederland niet langer gebonden is aan de veel te softe EU-regels op dit gebied? Zo nee, waarom niet?
Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben een uitzonderingspositie op het terrein van immigratie en asiel bedongen voordat deze lidstaten konden worden gebonden aan de EU-wetgeving ter zake. Indien een andere lidstaat een uitzonderingspositie wil verkrijgen kan dat alleen wanneer het EU-verdrag hiertoe zou worden aangepast. Alle lidstaten zullen akkoord moeten gaan met die verdragswijziging en deze moet ook in alle lidstaten geratificeerd worden. Dit is een niet realistische weg en daarmee is een Nederlandse opt-out op het gebied van immigratie en asiel niet opportuun.
De integratie van Somaliërs |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van «Open Society Foundation» over de positie van Somaliërs in Amsterdam, onder andere over onderwijs, gezondheid en participatie op de arbeidsmarkt?1
Ja.
In welke mate herkent u, ook landelijk, de uitkomsten uit dat onderzoek, die een zeer zorgelijk beeld laten zien van de positie van Somaliërs? Kunt u dit met de bij u bekende gegevens onderbouwen?
Ik herken de uitkomsten van het onderzoek en deel met u dat dit een zorgelijk beeld laat zien van de positie van Somaliërs. Andere bij mij bekende gegevens laten overigens geen afwijkend beeld zien. Uit het rapport Vluchtelingengroepen in Nederland van het SCP (2011) blijkt dat van de vluchtelingengroepen de Somalische Nederlanders verreweg de grootste achterstand laten zien op sociaaleconomisch gebied. Het jaarrapport integratie 2013, dat u is aangeboden bij brief van 11 maart 2014 (TK 2013–2014, 32284, nr. 51), bevestigt dit. Hier blijkt dat Somalische migrantengroepen het slechtst scoren op participatie, werkloosheid en armoede.
Hoeveel procent van de Somalische gemeenschap in Nederland heeft een vluchtelingenachtergrond?
Het merendeel van de eerste generatie van Somalische Nederlanders is als asielzoeker naar Nederland gekomen. Uit het rapport Vluchtelingengroepen in Nederland van het SCP (2011) blijkt dat rond de 40% gezinsmigratie als reden heeft voor komst naar Nederland en rond de 60% om asiel aan te vragen in Nederland.
Kan worden gesteld dat de achterstanden van Somaliërs vergeleken met andere groepen migranten en vluchtelingen relatief groot zijn? Zo ja, in welke mate? Hoe verklaart u de relatief grote achterstanden van Somaliërs?
Uit het eerdergenoemde jaarrapport Integratie 2013 blijkt dat de achterstanden van de Somaliërs relatief groot zijn in vergelijking met andere groepen migranten en vluchtelingen. De sociaaleconomische positie van de Somalische groep is zeer slecht; een kwart van de Somalische Nederlanders heeft geen werk, binnen de beroepsbevolking is 37% werkloos en de helft van de Somaliërs heeft een bijstandsuitkering. De armoedecijfers zijn uitermate hoog: meer dan de helft van de Somalische Nederlanders en twee derde van de kinderen leeft in een huishouden met een inkomen onder de armoedegrens. Een verklaring voor deze achterstandspositie is onder andere de jarenlange oorlogsgeschiedenis van het land, waardoor ze veel minder dan de andere vluchtelingengroepen onderwijs in eigen land hebben gevolgd, met name de recent naar Nederland gemigreerde groep (rapport Vluchtelingengroepen in Nederland van het SCP uit 2011). Dit zorgt voor een slechtere startpositie.
Welke effecten heeft het afschaffen van het doelgroepenbeleid gehad op de integratie van Somaliërs? Deelt u de mening van onder andere Vluchtelingenwerk, dat pleit voor een speciaal actieplan voor Somaliërs, dat het afschaffen van het doelgroepenbeleid voor de integratie van Somaliërs niet bevorderlijk is geweest?2 Zo nee, waarom niet?
De mening dat het afschaffen van het doelgroepenbeleid voor de integratie van Somaliërs niet bevorderlijk is geweest, deel ik niet. Zoals ik in de Agenda Integratie (bijlage bij TK 2012–2013, 32824, nr. 7) heb aangegeven acht ik het van belang dat instellingen in de publieke sector in staat zijn de vraagstukken die voortkomen uit een etnisch divers samengestelde bevolking en achterblijvende integratie het hoofd te bieden. Het gaat erom dat voorzieningen toegankelijk en effectief zijn voor iedereen, dus ook voor Somaliërs. De generieke benadering zorgt ervoor dat de breedte van de problematiek wordt aangepakt en dat dat leidt tot een effectievere aanpak dan door groepen in hokjes te zetten. Daarbij dient er wel ruimte te zijn voor maatwerk waar dat nodig is voor specifieke problemen die bijvoorbeeld Somaliërs ondervinden.
Ziet u de noodzaak en bent u bereid om in gesprek te gaan met maatschappelijke organisaties, Somalische intermediairs en gemeenten in overleg te gaan over de specifieke problematiek van Somalische vluchtelingen in Nederland en daar een plan van aanpak voor te maken?
Ja, ik sta open voor een gesprek met de maatschappelijke organisaties, Somalische intermediairs en gemeenten. Er worden reeds op regelmatige basis gesprekken georganiseerd. Eind januari 2014 is bijvoorbeeld in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, door Pharos een bijeenkomst georganiseerd voor gemeenten. Het thema van de bijeenkomst was «succesfactoren en uitdagingen in het bereiken van Somalische Nederlanders in achterstandssituaties». Een andere bijeenkomst vond plaats op 10 april 2014. Deze bijeenkomst ging over het Activeringsproject Groningse Somaliërs, dat door Stichting MJD en Stichting Somaliërs Groningen wordt uitgevoerd in de gemeente Groningen. In al deze gevallen was er sprake van een generieke benadering van de problematiek van Somaliërs in Nederland met aandacht voor maatwerk. Vanuit die optiek is een (separaat) plan van aanpak voor de specifieke problematiek van Somalische vluchtelingen noch wenselijk, noch noodzakelijk.
Welke mogelijkheden ziet u om te bevorderen dat gemeenten de mogelijkheid bieden om bepaalde groepen vluchtelingen met achterstanden met behoud van een uitkering te laten studeren of een opleiding te volgen zodat zij een diploma kunnen halen? Welke mogelijkheden zijn er om «oudere» vluchtelingen in dit kader te ontheffen van het leeftijdsvereiste, zodat zij studiefinanciering kunnen krijgen?
Binnen de kaders van de WWB kunnen gemeenten bepalen of ondersteuning van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt noodzakelijk is. Gemeenten kunnen daarvoor middelen uit het participatiebudget inzetten om hiermee maatwerk te bieden. Dit omvat ook de mogelijkheid om (korte) scholingscursussen aan te bieden, die direct zijn gericht op het verkrijgen van regulier werk. In de gemeente Amsterdam bijvoorbeeld is op individuele basis een opleiding met behoud van uitkering mogelijk indien sprake is van aantoonbare werkervaring en diploma's in het eigen land die van vergelijkbaar niveau zijn als in Nederland, scholing betaalbaar is en de opleiding een benodigde stap is voor het beoogde werk.
Jongeren die hun studie door omstandigheden in eigen land niet hebben afgerond, kunnen in Nederland studiefinanciering aanvragen als zij hier een studie starten voor hun 30e. In dat geval kunnen zij hun studie met behoud van studiefinanciering afmaken. Bij het starten boven de 30 jaar is er sprake van een individuele verantwoordelijkheid en moet de studie zelf worden bekostigd door de student. Er zijn dan in principe andere mogelijkheden om in het levensonderhoud en de studiekosten te voorzien (werkgever, sociale zekerheid, fiscale voorzieningen, tegemoetkoming van stichting voor vluchteling-studenten UAF). Deze voorzieningen staan ook open voor deze groep studenten. Het is daarmee niet nodig voor hen een uitzondering in het studiefinancieringsstelsel te creëren.
Kunt u in zijn algemeenheid ook ten aanzien van andere migrantengroepen in de samenleving aangeven of, en zo op welke wijze, het generieke integratiebeleid ten opzichte van het afgeschafte doelgroepenbeleid ook, waar nodig, voldoende maatwerk voor hen biedt?
Ook ten aanzien van de integratie van andere migrantengroepen in de samenleving vormt een generieke benadering het uitgangspunt. Deze generieke benadering zorgt ervoor dat de breedte van de problematiek wordt aangepakt en daardoor effectiever kan werken. Wel is er in de generieke aanpak ruimte voor maatwerk t.a.v. de specifieke problemen die sommige migrantengroepen ondervinden.
Turkse campagnes tijdens de gemeenteraadsverkiezingen 2014 |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «#GR2014 In Nederland spreken we Nederlands»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het belachelijke gegeven dat partijen als de PvdA voor Nederlandse gemeenteraadsverkiezingen campagne voeren in het Turks?
Ik verwacht van iedere burger in Nederland dat hij of zij zich inzet om actief mee te doen en een bijdrage te leveren aan de samenleving. Of je nu nieuwkomer bent of je familie al generaties lang in Nederland woont: iedereen heeft dezelfde rechten en plichten in Nederland. Het is daarom noodzakelijk dat mensen de Nederlandse taal spreken en weten hoe de Nederlandse samenleving in elkaar zit.
We moeten echter realistisch zijn; het vergt tijd om een nieuwe taal te leren. Niet iedere stemgerechtigde Nederlander is het Nederlands machtig. Dit doet niets af aan hun stemrecht. Het staat politieke partijen vrij deze mensen te bereiken en actief te betrekken bij onze democratie door middel van een campagne. Politieke participatie draagt bij aan integratie en participatie van nieuwkomers in Nederland.
Deelt u de visie dat immigranten zich aan dienen te passen aan de Nederlandse samenleving en niet de Nederlandse samenleving aan immigranten? Zo ja, kunt u bevestigen dat ook u vindt dat Nederlands de voertaal is in Nederland en dit ook dient te zijn bij verkiezingen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe geloofwaardig bent u eigenlijk als minister van integratie, die op papier wijst op het belang van de Nederlandse taal maar tijdens verkiezingen zelf campagne voerde in het Turks en daarnaast lid is van een partij die hier ook in 2014 vrolijk mee verder gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te zorgen dat campagnes voor Nederlandse gemeenteraadsverkiezingen gewoon gevoerd worden in het Nederlands?
Geen.
Arabische informatiebrieven van woningcorporaties |
|
Joram van Klaveren (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u bekend met de Arabische informatiebriefbrief van woningcorporaties?1
Ja.
Klopt het dat woningcorporaties WoonFriesland en Elkien informatiebrieven verstrekken in het Arabisch?
De informatiebrief waar u op doelt heeft als onderwerp het inzamelen van afval in de wijk Heechterp-Schieringen in Leeuwarden en is in het kader van een wijkverbeteringsproject verstuurd naar alle inwoners van deze wijk, zowel huurders als eigenaar-bewoners. Initiatiefnemer van het project is de gemeente Leeuwarden, waarbij ook de corporaties en afvalinzamelingsbedrijf Omrin zijn betrokken. De brief is opgesteld onder verantwoordelijkheid van de gemeente. In overleg tussen de gemeente, de corporaties en Omrin is besloten om de brief in het Nederlands, Engels en Arabisch te verzenden, omdat in deze wijk veel nationaliteiten waaronder nieuwkomers en tijdelijke buitenlandse bewoners (studenten) wonen, om hiermee het effect van de actie zo groot mogelijk te maken.
Zijn er nog andere woningcorporaties in Nederland die zo gek zijn dat ze informatie in het Arabisch verstrekken? Zo ja, welke woningcorporaties zijn dat?
Er bestaat geen landelijk overzicht van de informatie die door corporaties wordt verstrekt noch in welke taal zij dit doen. Ook Aedes beschikt niet over deze informatie.
Deelt u de mening dat woningcorporaties – die de integratie van immigranten tegengaan door het Arabisch als voertaal te gebruiken – waar mogelijk aangepakt dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt van de overheid is dat communicatie tussen de overheid en burgers plaatsvindt in het Nederlands. Daar zijn uitzonderingen op mogelijk. De overheid streeft er naar belangrijke informatie op een begrijpelijke manier te verstrekken aan de betreffende doelgroep
Gezien het feit dat het om een wijk gaat met verschillende nationaliteiten en waar ook tijdelijke inwoners en nieuwkomers wonen, kan ik mij voorstellen dat er voor gekozen werd om de informatiebrief aanvullend op het Nederlands in twee andere talen aan te bieden.
In hoeverre deelt u de visie dat immigranten zich dienen aan te passen aan de Nederlandse samenleving en niet andersom (zeker ook op het gebied van taal)?
Ik ben van mening dat het leren van de Nederlandse taal een eerste vereiste is om mee te kunnen doen in de Nederlandse samenleving.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te zorgen dat er per direct gestopt wordt met de krankzinnigheid om informatie te verstrekken in het Arabisch in plaats van in het Nederlands (of het Fries)?
Zie antwoord op vraag 4.
De afnemende deelname aan inburgering |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt het dat van de in totaal 7.803 vreemdelingen / «nieuwkomers» die sinds januari 2013 inburgeringsplichtig zijn (geworden) zich slechts 923 personen hebben gemeld bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) voor het afsluiten van een lening om hun inburgeringstraject te financieren?1
De cijfers zijn correct. Inmiddels beschik ik wel over recentere cijfers. In de afgelopen 10 maanden (peildatum Informatiesysteem Inburgering, 1 november 2013) zijn 8.283 nieuwkomers inburgeringsplichtig geworden. Van deze groep is inmiddels aan 1.084 personen een lening toegekend.
Klopt het dat sinds januari de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) nieuwe inburgeringsplichten meldt bij DUO en dat DUO de inburgeringsplichten vervolgens een brief stuurt met de mededeling dat men binnen drie jaar moet inburgeren en dat men een lening kan afsluiten als men een inburgeringscursus wil volgen?
Ja.
Klopt het dat Vluchtelingenwerk Nederland aan u heeft kenbaar gemaakt dat de nieuwkomer vaak maanden na aanvang van de inburgeringsplicht niet bij DUO bekend is? Indien dit laatste waar is, waar komt dit door?
Het klopt dat Vluchtelingenwerk Nederland dit kenbaar heeft gemaakt. Dit betrof met name aanloopproblemen in de informatie-uitwisseling tussen de IND en DUO. Deze informatie-uitwisseling is inmiddels voor het grootste deel op orde, zodat de meeste nieuwkomers tijdig worden geïnformeerd over hun inburgeringspicht. Dit proces heeft mijn volle aandacht. Ik vind het belangrijk dat personen snel worden geïnformeerd over hun inburgeringspicht.
Klopt het dat DUO, noch gemeenten, momenteel voldoende inzicht hebben in wie de nieuwe inburgeringsplichtigen zijn en of die bezig zijn met inburgering, deelnemen aan een inburgeringstraject en of zij dit doen bij een gecertificeerde instelling?
Per 1 januari 2013 is de gemeentelijke taak in de uitvoering van de inburgering van nieuwe inburgeringsplichtigen vervallen. Als gevolg hiervan hebben gemeenten geen zicht op de gegevens over de voortgang van de inburgering van nieuwe inburgeringsplichtigen.
De vorderingen van inburgeraars worden structureel gevolgd. Gegevens over de inspanningen van inburgeringsplichtigen worden door DUO vastgelegd in het Informatiesysteem Inburgering. In dit informatiesysteem worden onder andere gegevens vastgelegd over de deelname aan het inburgerings- en NT2-examen, het gebruik van de sociale leenfaciliteit en binnenkort ook over het volgen van een inburgeringscursus of alfabetiseringstraject bij taalaanbieders met het Blik op Werk Keurmerk. Daarnaast wordt aan inburgeringsplichtigen via een periodieke enquête gevraagd naar de activiteiten die zij ondernemen in het kader van de inburgering.
Is u bekend of, hoe en bij wie sinds januari 2013 nieuwe inburgeringsplichtigen zich voorbereiden op het inburgeringsexamen?
Inburgeraars kunnen zich op meerdere manieren voorbereiden op het inburgeringsexamen. Bijvoorbeeld ook via zelfstudie. Ik heb op dit moment geen volledig inzicht in hoe en bij wie inburgeraars inburgeren. Op korte termijn verwacht ik hier via de uitwisseling van gegevens over cursisten met taalaanbieders meer zicht op te krijgen. Aanvullend wordt aan inburgeringsplichtigen via een periodieke enquête gevraagd hoe zij zich voorbereiden op het inburgeringsexamen. Momenteel worden personen die inburgeringsplichtig zijn geworden in het eerste half jaar van 2013 bevraagd.
Ik zal de Kamer in het voorjaar van 2014 nader informeren over de inspanningen en resultaten van de inburgering van nieuwe inburgeringsplichtigen in 2013.
Klopt het dat aanbieders van taal- en inburgeringscursussen nauwelijks toestroom hebben van nieuwe inburgeraars?
Het klopt dat aanbieders van taal- en inburgeringscursussen minder toestroom hebben dan in voorgaande jaren. Dat is verklaarbaar. De verplichte inburgering beperkt zich nu tot nieuwkomers, terwijl de doelgroep voorheen voor de helft uit oudkomers bestond.
Het is van belang dat nieuwe inburgeraars zo snel mogelijk met de inburgering starten. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat het uitgangspunt van de gewijzigde Wet inburgering per 1 januari 2013 is dat inburgeraars zelf verantwoordelijk zijn voor hoe zij zich voorbereiden op het inburgeringsexamen. De termijn waarbinnen aan de inburgeringsplicht moet worden voldaan, bedraagt 3 jaar (en voor analfabeten 5 jaar). Inburgeraars hebben dus nog voldoende tijd om zich voor te bereiden op het examen.
Indien inburgeringsplichten geen gebruik maken van de bestaande mogelijkheden om bij de bestaande aanbieders een inburgeringscursus te volgen, in hoeverre is hier dan sprake van geldverspilling?
Er is geen sprake van geldverspilling. Inburgeraars die een inburgeringsprogramma willen volgen bij een taalaanbieder kunnen dit doen.
Wilt u nagaan of er in de praktijk voldoende zicht en regie is op de werking van de verplichte inburgering en, indien dit niet het geval is, daartoe geëigende maatregelen treffen en de Kamer daarover informeren?
Ik ben van mening dat er voldoende instrumenten zijn neergezet voor zicht en regie op de werking van de verplichte inburgering (zie antwoord op vraag 4 en 5). Ik zal de Kamer in het voorjaar van 2014 nader informeren over de inspanningen en resultaten van de inburgering van nieuwe inburgeringsplichtigen in 2013.
Het bericht dat al bijna een jaar nauwelijks wordt ingeburgerd |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Sinds januari van dit jaar zijn nieuwkomers verantwoordelijk voor hun eigen inburgering. In de praktijk betekent dit dat er al bijna een jaar nauwelijks wordt ingeburgerd»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de afgelopen 10 maanden maar 923 mensen van de 7.803 nieuwe inburgeraars zich hebben gemeld bij de Dienst uitvoering Onderwijs (DUO) om een lening af te sluiten voor een inburgeringstraject? Zo ja, wat vindt u daarvan? Heeft u zicht op de aantallen die op andere wijze hun inburgeringstraject financieren?
De cijfers zijn correct. Inmiddels beschik ik wel over recentere cijfers. In de afgelopen 10 maanden (peildatum Informatiesysteem Inburgering, 1 november 2013) zijn 8.283 nieuwkomers inburgeringsplichtig geworden. Van deze groep is inmiddels aan 1.084 personen een lening toegekend.
Het aantal verstrekte leningen aan inburgeraars is overigens geen absolute graadmeter voor het aantal inburgeraars dat zich voorbereidt op het inburgeringsexamen. Het afsluiten van een lening bij DUO is immers niet verplicht. Inburgeraars kunnen ook een opleiding volgen zonder een lening af te sluiten of zich op een andere manier (bijvoorbeeld via zelfstudie) voorbereiden op het inburgeringsexamen. Ik heb op dit moment geen volledig zicht op het aantal inburgeraars dat op een andere wijze het inburgeringstraject financiert. Op korte termijn verwacht ik via de uitwisseling van gegevens over cursisten tussen DUO en taalaanbieders en via een periodieke enquête onder verplichte inburgeraars voldoende zicht te hebben op de voortgang van de inburgering (zie verder antwoord op vraag 5). Ik zal de Kamer in het voorjaar van 2014 nader informeren over de inspanningen en resultaten van de inburgering van nieuwe inburgeringsplichtigen in 2013.
Ik vind het belangrijk dat nieuwkomers zo snel mogelijk met de inburgering starten. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat het uitgangspunt van de gewijzigde Wet inburgering per 1 januari 2013 is dat inburgeraars zelf verantwoordelijk zijn voor hoe zij zich voorbereiden op het inburgeringsexamen. De termijn waarbinnen aan de inburgeringsplicht moet worden voldaan, is 3 jaar (en voor analfabeten 5 jaar). Inburgeraars hebben dus nog voldoende tijd om zich voor te bereiden op het examen.
Is het waar dat gemeenten op dit moment geen inzicht hebben in wie de nieuwe inburgeringsplichtigen zijn, of ze inburgeren en of ze dat bij een gecertificeerde organisatie doen? Zo ja, hoe komt dat? Wat gaat u daar aan doen?
Per 1 januari 2013 is de gemeentelijke taak in de uitvoering van de inburgering van nieuwe inburgeringsplichtigen vervallen. Als gevolg hiervan hebben gemeenten geen zicht op de gegevens over de voortgang van de inburgering van nieuwe inburgeringsplichtigen.
Bestaan er afspraken met gemeenten, of met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), over het bijhouden en volgen van de inburgeringsplichtigen en de inspanningen tot inburgering? Zo ja, welk afspraken zijn dit en bent u bereid deze met de Tweede Kamer te delen? Zo nee, waarom bestaan hier geen afspraken over?
Gemeenten hebben per 1 januari 2013 geen taak meer in de uitvoering van de inburgering van nieuwe inburgeringsplichtigen. Er bestaan dan ook geen afspraken met gemeenten en de VNG over het volgen van de inspanningen van inburgeringsplichtigen.
Hoe ziet u de berichtgeving in het licht van de afspraak in het regeerakkoord dat de inburgeringsinspanningen consequent en vanaf het begin worden gevolgd? Hoe wordt hier door u invulling aan gegeven? Hoe wordt er vervolgens gevolg gegeven aan de andere afspraak in het regeerakkoord dat wie zich onvoldoende inzet zijn of haar verblijfsrecht verliest?
De vorderingen van inburgeraars worden structureel gevolgd. Gegevens over de inspanningen van inburgeringsplichtigen worden vastgelegd in het informatiesysteem inburgering. In dit informatiesysteem worden o.a. gegevens vastgelegd over het gebruik van de sociale leenfaciliteit en de deelname aan het inburgerings- en NT2-examen; binnenkort worden daar gegevens aan toegevoegd over het volgen van een inburgeringscursus en alfabetiseringstrajecten. Aanvullend wordt aan inburgeringsplichtigen via een periodieke enquête gevraagd welke activiteiten zij ondernemen in het kader van de inburgering. Momenteel worden personen die inburgeringsplichtig zijn geworden in het eerste half jaar van 2013 bevraagd.
Inburgeringsplichtigen die geen activiteiten ondernemen worden door DUO halfjaarlijks per brief gewezen op hun inburgeringsplicht en de risico’s (boete of verlies verblijfsvergunning) die men loopt indien niet tijdig aan deze plicht wordt voldaan. De beoordeling over het eventueel verliezen van het verblijfrecht vindt plaats als personen niet binnen de gestelde inburgeringstermijn aan de plicht hebben voldaan. Indien er sprake is van een verwijtbare overschrijding van de inburgeringstermijn zal worden bezien of hier verblijfrechtelijke consequenties aan verbonden kunnen worden. Hierbij is de regering uiteraard gebonden aan de Europeesrechtelijke en internationaalrechtelijke kaders. In elke individuele zaak zal een afweging van alle relevante feiten en omstandigheden van dat individuele geval plaatsvinden.