(Integratie) over de kosten van asiel en immigratie |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u per (toekomstig) verblijfsjaar aangeven wat voor Nederland de kosten zijn (na aftrek van baten) van houders van een verblijfsvergunning asiel voor (on)bepaalde tijd, niet-westerse migranten die in het kader van partner- en gezinsmigratie naar ons land zijn gekomen en een verblijfsvergunning voor (on)bepaalde tijd bezitten en personen die na het houden van eerder genoemde statussen zijn genaturaliseerd, waarbij in ieder geval de uitgaven op de gebieden van gezondheidszorg, rechtsbijstand, rechtshandhaving (politie, gevangeniswezen, terreurbestrijding e.d.) onderwijs, integratie, wonen, toeslagen, uitkeringen en subsidies worden meegenomen?
Graag verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van het lid Fritsma (PVV) van 17 juli 2009 over de kosten en opbrengsten van (niet-westerse) allochtonen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 3692). De toenmalige regering heeft geantwoord, dat de overheid geen boekhouding bijhoudt van kosten en opbrengsten van groepen mensen in de samenleving, zoals allochtonen, autochtonen, gehandicapten, 65+-ers of welke categorie dan ook. Mensen laten zich immers niet reduceren tot een simpele optel- en aftreksom langs de meetlat van de euro. De overheid evalueert geen burgers, maar beleid. Ook wees de regering erop dat herkomst een persoonsgegeven is dat, ingevolge de beginselen van de rechtstaat, niet relevant is voor de meeste beleidsterreinen.
Ook dit kabinet houdt geen boekhouding van (groepen) burgers bij. Om die reden kan het kabinet niet aangeven wat de kosten en baten zijn van houders van specifieke verblijfsstatussen of genaturaliseerde Nederlanders.
Wat is het resultaat van dezelfde berekening wanneer (uitsluitend) wordt gekeken naar de groep asielzoekers die in 2014 en 2015 ons land is binnengekomen? Wat is het kostenverloop met betrekking tot deze groep over de komende 30 jaar, rekening houdende met nakomelingen en de partner- en gezinsmigratie die uit de binnenkomst van deze groep voortvloeit en ook kosten op voornoemde gebieden met zich meebrengt?
Ook op deze vraag kan het kabinet geen antwoord geven. Voor de onderbouwing hiervan verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Het bericht dat Turkse Nederlanders en journalisten worden bedreigd |
|
Sadet Karabulut |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de toenemende spanningen in Nederland als gevolg van dat de situatie in Turkije?1 2
Het is onwenselijk wanneer spanningen in het buitenland geïmporteerd worden naar Nederland en het is onacceptabel wanneer deze spanningen leiden tot bedreigingen, intimidatie of erger. Met betrekking tot de reactie van het Kabinet over de toenemende spanningen in Nederland als gevolg van de situatie in Turkije, verwijzen wij u kortheidshalve naar de Kamerbrief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 21 juli 2016 (Kamerstuk 34 300-V, nr. 76) betreffende «reactie op verzoek van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Europese Zaken om een brief over de situatie in Turkije» alsmede naar de Kamerbrief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 12 september 2016 (Kamerstuk 32 824, nr. 148) betreffende «Spanningen Turks Nederlandse gemeenschap». Het recht van demonstratie is net als de vrijheid van meningsuiting een cruciaal onderdeel van onze democratische rechtsstaat. Deze vrijheden zijn er voor iedereen, ook voor mensen die meningen uiten die sommigen van ons verbazend of zelf schokkend vinden.
Deelt u de mening dat het recht op demonstratie een groot goed is, evenals de persvrijheid maar intimidatie, bedreiging en belaging van journalisten en andersdenkenden hier geweld aan doen? Zo ja, welke maatregelen zijn getroffen?3
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over bedreigingen via de sociale media en de recente vernielingen bij Turks-Nederlandse organisaties in Rotterdam en Zaanstad? Ziet u een verband tussen de vernielingen en de opvattingen van deze organisaties over het Turkse regime? Zijn er berichten over soortgelijke vernielingen in andere steden? Zo ja, in welke? Welke acties hebben de lokale autoriteiten ondernomen om slachtoffers te beschermen en daders te stoppen?4 5 6 7
Bedreigingen en vernielingen zijn ontoelaatbaar. Na de couppoging in Turkije van 15 juli jl. heeft zich een piek voorgedaan in het aantal aangiften en meldingen van Turkse Nederlanders. De meerderheid van de aangiften is in de eenheid Rotterdam gedaan. Onder andere de eenheden Amsterdam, Oost-Nederland en Noord-Holland maken eveneens melding van aangiften die duiden op onrust binnen de Turks-Nederlandse gemeenschap. Slachtoffers zijn nadrukkelijk opgeroepen om melding en/ of aangifte te doen. Het lokaal gezag heeft een mix aan instrumenten ter beschikking om de situatie aan te pakken en waar nodig wordt deze integrale aanpak ook toegepast.
Klopt het bericht over dat er boycotlijsten circuleren met namen van Turks-Nederlandse ondernemers die kritisch staan tegenover het regime van Erdoĝan? Zo ja, in welke steden zijn dergelijke lijsten opgesteld, door wie, verloopt dit via dezelfde kanalen als de Turkse kliklijn? Wat is uw reactie hierop?8
Het kabinet keurt het ten zeerste af dat er lijsten circuleren, in welke vorm en samenstelling dan ook, en door wie dan ook. Nederland kent geen «guilt by association». Vooralsnog hebben de Turkse autoriteiten geen bewijs van directe betrokkenheid van genoemde Nederlandse organisaties bij de gebeurtenissen van 15 juli in Turkije overhandigd.
Bij de Turkse autoriteiten is meermaals gewezen op de zorgen over de effecten van de coup en de nasleep ervan in Turkije zelf, en in Nederland. Het kabinet heeft er in deze contacten aangedrongen ervoor te zorgen dat spanningen uit Turkije niet in Nederland worden geïmporteerd.
Klopt het dat het Turks consulaat in Rotterdam, Turkse Nederlanders heeft opgeroepen om het Turkse regime actief te steunen en de straat op te gaan? Wat is uw reactie hierop?9
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze is er afgelopen dagen contact geweest met Turkse Nederlanders? Hoe verloopt het overleg met uw «bondgenoten» van de Turkse Religieuze Stromingen en Organisaties (TRSO’s), respecteren zij de mening van andersdenkenden en wordt dat ook door hen uitgedragen?10
Voor de beantwoording van deze vraag verwijzen wij u naar het verslag van een schriftelijk overleg verzonden aan de Tweede Kamer op 26 juli 2016 (Kamerstuk 34 300-V, nr. 77) betreffende «de reactie van de Minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in Turkije».
Wat is reactie op het feit dat binnenlandse ontwikkelingen in Turkije in Nederland herhaaldelijk hebben geleid tot oplopende spanningen, bedreigingen en vernielingen? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Welke concrete resultaten heeft uw overleg met de vier Turkse organisaties en Turks-Koerdische, Alevitische en Armeense organisaties in Nederland het afgelopen jaar opgeleverd? Op welke wijze heeft uw «bondgenootschap» er toe bijgedragen dat de spanningen tussen de verschillende groepen Turkse Nederlanders zijn afgenomen? Ziet u aanleiding om uw integratiebeleid te herzien?
De bevindingen van het SCP onderzoek «Werelden van Verschil» van december 2015 laten zien dat ten aanzien van de integratie en participatie van een deel van de Turkse Nederlanders, zij zich beperkt identificeren met de Nederlandse samenleving en daar op relatief grote culturele afstand van staan. Wij vinden het wenselijk dat migrantenorganisaties zich hier ook druk over maken en daarom is het belangrijk om hier met de gemeenschappen en hun organisaties over in gesprek te blijven. In 2016 en 2017 wordt, zoals aangekondigd in de Kabinetsreactie op het SCP-rapport (Kamerstuk 32 824, nr. 117), een brede dialoog georganiseerd. Tijdens deze brede dialoog staat het stimuleren van concrete ideeën en oplossingen die kunnen bijdragen aan het daadwerkelijk tegengaan van scheidslijnen in onze samenleving centraal. Daarnaast wordt gezocht naar mogelijkheden om de Turks Nederlandse gemeenschap te binden aan de Nederlandse samenleving. Om die reden vinden er met regelmaat overleggen plaats tussen verschillende Turks Nederlandse organisaties en de rijksoverheid.
Met betrekking tot het overleg met de vier Turkse organisaties en Turks-Koerdische, Alevitische en Armeense organisaties in Nederland verwijzen wij u naar het verslag van een schriftelijk overleg verzonden aan de Tweede Kamer op 26 juli 2016 (Kamerstuk 34 300-V, nr. 77) betreffende «de reactie van de Minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in Turkije». In overleg met deze organisaties, maar ook met anderen, wordt gezocht naar mogelijkheden om de Turks Nederlandse gemeenschap te binden aan de Nederlandse samenleving.
Het bericht "Ministerie overweegt kwijtschelding subsidiefraude bij Movimientu Antiano i Arubano pa Provomé Partisipashon MAAPP (beweging ter bevordering van de participatie van Antillianen en Arubanen in Nederland)" |
|
André Bosman (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Ministerie overweegt kwijtschelding subsidiefraude bij MAAPP»?1
Ja
Op welke gronden is destijds subsidie toegekend aan MAAPP?
MAAPP heeft in 2010 een subsidieverzoek gedaan dat aansloot bij de beleidsinzet die toen gericht was op het terugdringen van de problematiek van Antilliaans-Nederlandse jongeren, waarbij de Antilliaanse gemeenschap betrokken zou worden bij de verschillende stadia van beleid en waarbij zo nodig ondersteuning zou worden geboden om de deskundigheid van de Antilliaanse organisaties te vergroten. Het verzoek richtte zich op de equipering van de lokale Antilliaanse beraden. Dit verzoek is beoordeeld aan de hand van de toen geldende criteria en er is een incidentele subsidie verstrekt.
Waaraan heeft MAAP deze subsidiegelden besteed? Wat is het effect hiervan geweest?
MAAPP heeft slechts over een deel van de subsidie ad € 47.934verantwoording af kunnen leggen. Dit deel van de middelen is conform het doel van de beschikking besteed aan het versterken van de lokale beraden.
Voor het grootste deel van de subsidie kon geen verantwoording worden afgelegd, waardoor niet het volledige project kon worden uitgevoerd. Er is zo een vordering van het Ministerie ontstaan op Stichting MAAPP.
Hoe controleert u de rechtmatige uitgave van subsidie door MAAPP?
De controle is gebeurd via toetsing van de door het bestuur van MAAPP verstrekte verantwoording aan de hand van de in de beschikking vastgestelde verantwoordingscriteria.
Zijn er nog andere van soortgelijke subsidies uitgegeven door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan deze doelgroep? Zo ja, welke en aan welke organisaties?
Er zijn geen soortgelijke subsidies door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verstrekt.
Deelt u de mening dat het niet handhaven van fraude, in dit geval met overheidssubsidies, de solidariteit onder de sociale zekerheid ondermijnt?
Uitgangspunt bij de afhandeling van subsidies is dat niet (rechtmatig) bestede middelen in principe teruggevorderd moeten worden. Indien de subsidie ontvanger aan kan tonen hiertoe niet in staat te zijn, kunnen andere opties als buiten in vordering stelling of kwijtschelding onder voorwaarden worden overwogen. Het Ministerie heeft dan ook een vordering op stichting MAAPP. De schuld van stichting MAAPP aan de rijksoverheid is niet kwijtgescholden. Dit betekent dat deze stichting de plicht heeft om het Ministerie jaarlijks te voorzien van informatie over hun financiële situatie.
Zo ja, waarom bestraft u hier niet, terwijl fraude met uitkeringen, terecht, gepaard gaat met het terugvorderen van ten onrechte verkregen uitkering en het opleggen van boetes?
In het geval van MAAPP is desgevraagd een subsidie toegekend van € 159.608. Daarvan werd € 127.686 bevoorschot. Op grond van de subsidievoorwaarden diende MAAPP zich achteraf over de rechtmatigheid van de besteding van de subsidiemiddelen te verantwoorden. De voormalige voorzitter heef ten onrechte en zonder medeweten van zijn medebestuursleden middelen van de rekening gehaald. Dit bedrag heeft de voorzitter niet ten behoeve van MAAPP besteed waardoor de stichting slechts een bedrag van € 47.934 heeft kunnen verantwoorden. De subsidie werd vervolgens op dat bedrag vastgesteld. Als gevolg daarvan heeft SZW een vordering op MAAPP van € 79.752. Er bestaat geen wettelijke grondslag om in onderhavige situatie aan MAAPP een boete op te leggen. Wel heeft MAAPP aangifte gedaan tegen de voormalige vanwege de fraude en heeft tevens een gerechtelijke procedure tegen hem gestart. In het laatst genoemde is een vonnis uitgesproken tegen de voorzitter, die echter niet uitgevoerd kon worden omdat de voorzitter zich heeft uitgeschreven uit het GBA en niet traceerbaar is.
Op grond van de Regeling kwijtschelding en buiteninvorderingstelling 2014 heb ik besloten tot buiteninvorderingstelling.
Op welke juridische gronden wordt het bedrag aan fraude met de subsidie aan MAAP niet teruggevorderd en wordt er geen boete opgelegd?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht “Zelf taal leren en integreren mislukt” |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht in Binnenlands Bestuur «Zelf taal leren en integreren mislukt»?1
Inburgering is een belangrijk instrument voor nieuwkomers in ons land om de Nederlandse taal te leren, kennis op te doen over de Nederlandse samenleving en om zich te oriënteren op de Nederlandse arbeidsmarkt zodat ze kunnen participeren in de Nederlandse samenleving. Zoals ik tijdens het VAO inburgering van 27 juni jl. heb gezegd hebben we gezien dat de resultaten van de eerste groep die in 2013 onder de aangepaste wet inburgering viel tegenvallen. Op dit moment wordt onderzocht wat de redenen zijn waardoor inburgeraars niet slagen voor het inburgeringsexamen. Dit onderzoek volgt in het najaar.
Klopt het dat vluchtelingen gemiddeld 6.000 tot 6.500 euro lenen, terwijl ROC’s (regionale opleidingscentra) vroeger 3.500 euro kregen voor een traject dat opleidt voor het inburgeringsexamen?
Hoe verklaart u dit verschil in prijs van inburgeringstrajecten onder de oude en de nieuwe Wet Inburgering?
Deze cijfers geven een eerste indicatie van de kosten van inburgeringstrajecten onder de nieuwe Wet Inburgering. Dit omdat een groot deel van de groep nog niet het examen heeft gehaald. Eventuele verschillen in prijs kunnen worden verklaard door verschillende factoren (de vooropleiding van de doelgroep, ander stelsel etc.). Het is nu nog te voorbarig om hier conclusies over te trekken.
Kunt u uiteenzetten in een tabel hoeveel door het Rijk uitgegeven wordt aan kwijtschelding van DUO-leningen aan ingeburgerde asielmigranten? Hoe verhoudt dit zich tot de kosten van inburgeringstrajecten van vóór de Wet Inburgering 2013?2
Jaar
Aantal
Totaalbedrag
Gem bedrag
15
43.384
2.892
1
181
181
1
2.051
2.051
0
0
0
Jaar
Aantal
Totaalbedrag
Gem bedrag
218
784.051
3.597
37
105.507
2.852
4
11.836
2.959
5
6.410
1.282
Jaar
Aantal
Totaalbedrag
Gem bedrag
311
1.416.834
4.556
78
382.930
4.909
8
34.358
4.295
10
27.957
2.796
De kwijtgescholden bedragen zijn inclusief de in rekening gebrachte rente.
Deze cijfers betreffen slechts het deel van de groep asielmigranten die het examen heeft gehaald, een ontheffing heeft of geheel is vrijgesteld. Het is op basis hiervan nog niet mogelijk om conclusies te trekken over de gehele groep.
Ontheffing op basis van medische gronden kan op dag 1 van de inburgeringverplichting worden aangevraagd. Andere ontheffingen zoals AVI (Aantoonbaar Voldoende Ingeburgerd) en AGI (Aantoonbaar Geleverde Inspanning) kunnen vaak pas tijdens het inburgeringtraject worden aangevraagd.
Met betrekking tot de vrijstellingen is het mogelijk dat inburgerinsplichtigen vrijgesteld worden nadat zij begonnen zijn met een inburgeringscursus. Hiervan is bijvoorbeeld sprake wanneer simultaan een NT2 cursus en het MBO wordt gevolgd. Wanneer de inburgeringsplichtige slaagt voor zijn MBO diploma, dan wordt hij/zij vrijgesteld van inburgeren. Om die reden is het mogelijk dat individuen die vrijgesteld dan wel ontheven zijn van hun inburgeringsplicht, toch kosten hebben gemaakt.
Het gemiddelde geleende bedrag stijgt met de jaren. Dit komt waarschijnlijk omdat onder het eerste jaar, 2014, vooral degenen vallen die snel slaagden. Zij hadden minder cursusuren nodig wat resulteert in een lagere lening. In de jaren 2015 en 2016 slaagden de mensen die vermoedelijk meer cursusuren nodig hadden en daardoor meer geld hebben geleend.
Uit een vergelijking tussen het oude en het nieuwe stelsel blijkt dat er in het nieuwe stelsel in meer examenonderdelen examen moet worden gedaan. In het oude stelsel ging het om de Toets Gesproken Nederlands, het Elektronisch praktijkexamen en het praktijkexamen. In het nieuwe stelsel gaat het om lezen, luisteren, spreken en schrijven, en Kennis van de Nederlandse Maatschappij en Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt. In het nieuwe stelsel moeten kandidaten zich op 3 examenonderdelen meer voorbereiden. Dit kost extra tijd en geld.
Klopt het dat het huidige systeem twee keer zoveel kost per inburgeraar dan het vorige? Wat betekent dat voor de totale meerkosten?
Sinds 1 januari 2013 is de wet inburgering aangepast. De financiering van inburgerings- en taalcursussen vindt plaats door middel van een lening die via DUO wordt afgesloten en die dient terugbetaald te worden. Asielmigranten die binnen drie jaar hun inburgeringsexamen halen wordt deze lening kwijtgescholden. Asielmigranten die het inburgeringsexamen niet binnen drie jaar halen alsmede gezinsmigranten moeten het geleende bedrag met rente terugbetalen.
In september volgt het onderzoek naar de redenen waarom de inburgeringsresultaten van de eerste groep inburgeraars die in 2013 onder de aangepaste wet inburgering vielen tegenvallen en wat hieraan gedaan kan worden. In dit onderzoek zal ook gekeken worden naar de kosten van inburgering in het huidige stelsel. Hierbij dienen op voorhand wel twee voorbehouden gemaakt te worden. Allereerst zijn de kosten van inburgeringstrajecten slechts een eerste indicatie omdat een groot deel van de groep het inburgeringsexamen nog niet heeft gehaald. Ten tweede verschilden de beide stelsels in meerdere opzichten van elkaar waardoor een precieze vergelijking lastig is.
De intimidatie en doodsbedreiging aan het adres van een homostel |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Homostel in Amsterdam wordt bedreigd door homofobe buren»?1
Ja.
Deelt u onze afschuw over het feit dat een homostel vanwege de geaardheid met de dood wordt bedreigd, stenen tegen het raam gegooid krijgt en niet meer veilig over straat kan?
Ja, die afschuw deel ik zonder meer. Op grond van artikel 1 van de Grondwet is discriminatie, op welke grond dan ook, niet toegestaan. Discriminatie dient dan ook hard aangepakt te worden. In het Nationaal actieplan tegen discriminatie2 wordt ingegaan op de acties die het kabinet neemt tegen discriminatie vanwege de ingrijpende gevolgen voor individuen en de samenleving als geheel.
Hoe oordeelt u over het gegeven dat de politie het betreffende stel heeft afgeraden om aangifte te doen omdat zij anders te maken krijgt met buurtterreur door hangjeugd?
De politie heeft mij desgevraagd bericht dat de oorzaak van het conflict tussen het stel en hun buren – waaraan in het artikel wordt gerefereerd – leek te liggen in geluidsoverlast. De politie heeft het betreffende stel in eerste instantie geadviseerd om – voordat eventueel aangifte wordt gedaan – te bekijken of bemiddeling door tussenkomst van de wijkagent kan helpen om het conflict op te lossen. Het is niet ongebruikelijk dat de politie burenruzies – waarbij over en weer beschuldigingen worden geuit – met behulp van bemiddeling probeert op te lossen om escalatie te voorkomen. Nadat het stel de woning had verlaten als gevolg van de escalatie van het conflict, heeft de wijkagent met één van hen gesproken over de mogelijkheden om aangifte te doen en het belang hiervan benadrukt. Een aangifte van discriminatie dient volgens de Aanwijzing Discriminatie altijd opgenomen te worden.
Erkent u inmiddels dat niet-Westerse allochtonen in Amsterdam, ook in deze casus,2 relatief gezien vaker verdachte zijn van homofoob geweld dan autochtonen? Zo ja, wat doet u met dat gegeven en ziet u een relatie met de veelal islamitische achtergrond (zie ook de rapporten «Gewoon Anders; acceptatie van homoseksualiteit in Nederland», SCP en «Dichterbij elkaar», SCP)?
Ik deel uw analyse en interpretatie van de cijfers niet en verwijs hierbij naar eerdere antwoorden op Kamervragen met dezelfde strekking.4 Uit het onderzoek van het SCP dat u noemt, plus een meer recent rapport uit 20165, komt naar voren dat in streng religieuze- en niet-westerse etnische kringen de sociale acceptatie van homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgender personen (LHBT-ers) gemiddeld lager ligt dan bij autochtone en niet-religieuze Nederlanders. Dat is de reden dat het kabinet zich extra inzet om dit te verbeteren, onder meer via de ondersteuning van activiteiten van de G4-gemeenten in samenwerking met LHBT-ers uit bi-culturele kringen.6 Overigens staat ook in religieuze en niet-westerse etnische kringen de meerderheid neutraal tot positief tegenover het idee dat lhbt’s hun leven zo moeten kunnen inrichten zoals zij dat zelf willen.
Deelt u de mening dat niet de slachtoffers maar de daders hun wijk/stad dienen te verlaten? Zo ja, op welke wijze wordt dit bedreigde stel geholpen?
In het Nationaal actieplan tegen discriminatie7 wordt ingegaan op de (preventieve en repressieve) maatregelen die het kabinet neemt tegen discriminatie, waaronder ook homofoob/discriminatoir geweld. In bijlage II van het actieplan wordt ingegaan op de acties die het kabinet neemt met betrekking tot discriminatie van LHBT-ers.
In het onderhavige geval is er door de politie niet afgeraden om aangifte te doen. Zoals gezegd heeft de wijkagent met één van de slachtoffers gesproken over de mogelijkheden om aangifte te doen en het belang hiervan benadrukt. Een aangifte van discriminatie dient volgens de Aanwijzing Discriminatie altijd opgenomen te worden. De politie werkt aan het verbeteren van het aangifteproces via opleiding van intake- en servicemedewerkers. Voor zowel deskundigheidsbevordering ten aanzien van dergelijke zaken als voor het verbeteren van de opsporing en vervolging op dit terrein wordt met ketenpartners een convenant en tevens een vernieuwd reactieprotocol opgesteld.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om ervoor te zorgen dat de politie mensen niet afraadt aangifte te doen en dat wordt ingezet op zware repressie van homofoob geweld, snelrecht en huis- en wijkuitzettingen van het tuig?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de zorgen, van meer dan 70% van de bevolking,3 dat de samenleving structureel ontwricht raakt als gevolg van het wanbeleid op het gebied van immigratie/integratie? Kunt u uw visie geven op deze zorgelijke ontwikkeling?
De stelling waaraan wordt gerefereerd bevat geen oordeel over het gevoerde beleid, maar vraagt naar de verwachte tendens inzake spanningen tussen autochtonen en mensen van buitenlandse herkomst. Het kabinet heeft aandacht voor deze spanningen en voert een beleid om deze te verminderen door enerzijds preventieve maatregelen en dialoog en anderzijds (strafrechtelijke) handhaving, daar waar grenzen worden overschreden.
Een gesubsidieerd haatfeest |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «SheikWatch: Den Haag sponsort haatfeestje»?1
Ja.
Is het waar dat de gemeente Den Haag een Ramadan-festival sponsort? Zo ja, om welk bedrag gaat het?
Ik heb contact opgenomen met de gemeente Den Haag. De gemeente Den Haag heeft geen sponsoring verleend aan het evenement waaraan in het artikel wordt gerefereerd. Ook is er niet op een andere manier ondersteuning verleend. De gemeente Den Haag heeft de beleidslijn dat zij geen subsidie verleent aan religieuze bijeenkomsten. Ik zie dan ook geen aanleiding om de gemeente Den Haag in deze op enigerlei wijze aan te spreken.
Voorts is het zo dat de afweging om wel of niet over te gaan tot het subsidiëren van initiatieven een lokale aangelegenheid is. Het zijn bij uitstek de gemeentebesturen die het best in staat zijn, mede met behulp van informatie van verschillende maatschappelijke partners en overheidsorganisaties, om te beoordelen welke lokale projecten en activiteiten in het kader van het integratiebeleid (financiële) ondersteuning verdienen.
Subsidieverstrekking aan activiteiten met een religieus element is mogelijk. Hierbij geldt dat de scheiding tussen Kerk en Staat een belangrijk uitgangspunt in het Nederlandse stelsel is. Vanuit dit uitgangspunt en vanuit de neutraliteit van de overheid ten opzichte van religieuze of levensbeschouwelijke richtingen, kunnen de volgende kaders worden gehanteerd om subsidieaanvragen te overwegen: bij toekenning van een subsidie mag het religieuze karakter van de organisatie niet doorslaggevend zijn. Dat houdt in dat ondersteuning niet moet leiden tot bemoeienis met de inhoud van religie of tot ongelijke behandeling van religies. De subsidie dient ter verwezenlijking te zijn van niet-geloofsgebonden overheidsdoelen. Voor deze kaders verwijs ik naar het Tweeluik religie en publiek domein, dat samen met de VNG is ontwikkeld om lokale overheden te ondersteunen.2 Volledigheidshalve wijs ik u ook nog op de kamerbrief concretisering aanpak salafisme en het bijbehorende normatief kader problematisch gedrag dat op 25 februari 2016 naar de Tweede Kamer is verzonden. Dit normatief kader biedt gemeenten een kader in de omgang met religieuze organisaties die ondemocratische of ongewenste gedragingen of uitlatingen doen.
Tot slot is het niet mogelijk om gemeenten te korten op het gemeentefonds op grond van dergelijke subsidieverstrekkingen. Bovendien geldt dat het korten van de algemene uitkering uit het Gemeentefonds ten principale niet past binnen de staatsrechtelijke en bestuurlijke verhoudingen tussen Rijk en gemeenten ten aanzien van de vrij besteedbare algemene uitkering, en al helemaal niet ten aanzien van aangelegenheden die de gemeentelijke autonomie betreffen.
Deelt u de visie dat het, gezien het seculiere karakter van onze overheid, onjuist is dat gemeenten o.a. Ramadan-feesten sponsoren? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u dat het sponsoren van een evenement, waar mannen en vrouwen gescheiden moeten zitten en gastsprekers terroristen hebben verheerlijkt, de integratie niet ten goede komt?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bereid de overheidssteun voor dit project te laten intrekken en wilt u de gemeente Den Haag desnoods korten op het gemeentefonds?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om gemeenten, en zeker het dwalende Haagse stadsbestuur, op te dragen om op geen enkele wijze meer projecten te steunen die haaks staan op het integratiebeleid? Zo neen, waarom laat u deze waanzin voortbestaan?
Zie antwoord vraag 2.
De Edese burgemeester die Marokkaanse autoriteiten inschakelt om jongeren onder controle te krijgen |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over de aanhoudende onrust in de wijk Veldhuizen te Ede waarbij jongeren de afgelopen week voor ongeregeldheden hebben gezorgd?1 Bent u bereid om de Tweede Kamer een feitenrelaas te doen toekomen? Zijn er volgens u voldoende wijkagenten, politie, justitie en sociale werkers in de buurt actief? Is er beleid ter bestrijding van segregatie?
Ik heb het college van B&W van gemeente Ede gevraagd om mij een feitenrelaas te doen toekomen. De gemeente heeft de volgende feiten aangaande de onrust in de wijk Veldhuizen op een rij gezet:
«Er is sprake van een voormalig winkelcentrum in de wijk Veldhuizen, dat al jaren op de nominatie staat om gesloopt te worden. In dit winkelcentrum was een zogenaamd theehuis gevestigd, waarvan zowel oudere als jongere Marokkaanse Nederlanders gebruik maakten.
Twee jaar geleden zou het centrum gesloopt worden. Vanwege externe omstandigheden is de sloop vertraagd tot de eerste week van mei. Door de jongeren is het sluiten van het theehuis aangegrepen als een moment om hun ongenoegen kenbaar te maken over de sluiting van het theehuis.
Een en ander leidde er toe dat in de nacht van 1 op 2 maart 2016 en in de nacht van 2 op 3 mei 2016 de openbare orde ernstig verstoord werd door onder meer vernielingen op en rond het winkelcentrum, het rondhangen van een groep van circa 40 jongeren, veelal van Marokkaans Nederlandse afkomst.
Verder was sprake in de periode van 2 tot 7 mei van vernieling aan auto’s en van een aantal autobranden, waarbij in totaal 13 auto’s vernield dan wel beschadigd werden. Op 15 mei werd weer 1 auto beschadigd door brand. Sindsdien zijn er geen autobranden meer geweest.»
Het college van B&W geeft voorts aan dat «er op dit moment voldoende wijkagenten, politie en jeugdwerkers in de wijk actief zijn om de rust in de wijk te herstellen c.q. te handhaven. De politie Ede wordt daarbij ondersteund door andere politieteams uit de regio Oost-Nederland.»
Het beleid ter bestrijding van segregatie wordt meegenomen in de beantwoording van vraag 4.
Deelt u de mening dat niet de afkomst maar het gedrag van de desbetreffende jongeren leidend moet zijn voor de lokale autoriteiten om de rust te doen wederkeren in de buurt? Zo ja, hoe heeft het dan toch weer kunnen escaleren en welke acties zijn ondernomen ter voorkoming van criminaliteit en voor rust en veiligheid van de buurtbewoners?
Ja, die mening deel ik. Ik heb hiervoor uiteraard ook navraag gedaan bij het College van burgemeester van de gemeente Ede en deze zegt hierover het volgende:
«In de sluiting van het theehuis heeft een groep jongeren aanleiding gevonden om de openbare orde in de wijk Veldhuizen te verstoren.
Wij sluiten niet uit dat er sprake is geweest van een kern van criminele jongeren, die opruiend heeft gehandeld met als doel het creëren van onrust – zoals die ook is ontstaan. Dit met als doel een alternatief bij de gemeente af te dwingen voor het gesloten theehuis.
Bij politie en gemeente waren er vooraf geen harde signalen die erop zouden duiden dat de sluiting van het theehuis op een dergelijke manier zou escaleren.
Om de rust en veiligheid in de wijk te herstellen heeft de burgemeester de volgende instrumenten ingezet:
Daarnaast verrichtte de gemeentelijke afdeling Toezicht waar mogelijk ondersteuning aan de politie. De politie heeft met ingang van 1 mei 2016 tien politiemensen extra ingezet tijdens de avond en nachtelijke uren in de wijk Veldhuizen. Ook is er een extra rechercheteam geformeerd ter opsporing van de brandstichters.
De lokale driehoek vergaderde frequent om de juiste inzet en werkwijze af te stemmen.»
Deelt u de mening dat het inschakelen van de Marokkaanse autoriteiten door de Edese burgemeester om zijn jeugd weer onder controle te krijgen, toont dat er iets ernstig mis is met de gemeentelijke aanpak? Was u op de hoogte van de samenwerking met de Marokkaanse autoriteiten en vindt een dergelijke samenwerking op meerdere plekken plaats? Deelt u de mening dat niet de Marokkaanse maar de gemeentelijke autoriteit ingezet dient te worden om de buurt prettig, veilig en leefbaar te krijgen en te houden?
Zie het antwoord op vraag 2 van de leden Van Klaveren en Bontes (Kamervragen 2016Z09131).
Welke acties gaat u ondernemen om segregatie, criminaliteit en werkloosheid in deze en andere buurten en wijken op te lossen? Welk integratiebeleid is van toepassing op Veldhuizen? Welke aanvullende acties gaat u ondernemen naar aanleiding van de recente gebeurtenissen?
Wijk- en buurtbeleid is een lokale aangelegenheid. Uiteraard moet lokaal integratiebeleid passen binnen de kaders van het landelijk integratiebeleid.
Ook hiervoor heb ik navraag gedaan bij het College van burgemeester en Wethouders van de gemeente Ede. Het college geeft aan het landelijk integratiebeleid lokaal vertaald te hebben met als uitgangspunt dat iedereen meedoet en met aandacht voor kwetsbare inwoners:
«De verantwoordelijkheid voor integratie en meedoen aan de samenleving is meer bij de burgers zelf komen te liggen. We voeren in Ede een actief participatiebeleid. We zetten maximaal in op de eigen kracht van inwoners. Samen met onze maatschappelijke partners, onderwijs en werkgevers, werken we aan een stevige sociale omgeving, waardoor ook onze kwetsbare inwoners in staat worden gesteld om in verbinding te staan met de samenleving en daar actief in mee te doen.
Problemen die zich mogelijk in sommige groepen versterkt voordoen zijn ingebed in het reguliere beleid. De keuze voor een algemene aanpak betekent niet dat het specifieke beleid geheel is verdwenen. Specifiek beleid is niet langer doelgroepenbeleid maar probleemgericht beleid.
Binnen het sociaal domein hebben we ook te maken met situaties waarin om veiligheid en handhaving gevraagd wordt. Dit vraagt om een ander type ingrijpen. Wij zijn hiervan bewust en zoeken naar oplossingen om ook in deze situaties zo lang mogelijk uit te gaan van de activeringsaanpak, maar nemen ook onze verantwoordelijkheid om in te grijpen als dat nodig is.
Onze zorg gaat vooral uit naar de groep van «meelopers». Zij kunnen – voor zover niet al bij ons in beeld – met gerichte interventies weer naar school of aan het werk. Daarvoor hebben we in de lokale en regionale infrastructuur voldoende instrumenten beschikbaar. Zoals de inzet van begeleiding en ondersteuning in het onderwijs, van schoolmaatschappelijk werk en van leerplicht of RMC.
Voor jongeren met een meer complexe problematiek is er begeleiding vanuit de sociaal teams en het Centrum voor Jeugd en Gezin in het kader van het jeugdbeleid. Vanuit de uitvoering van de Participatiewet, gericht op re-integratie is er – ook voor jongeren – een heel scala aan projecten.
Regionaal is er – mede in het kader van de aanpak jeugdwerkloosheid – goede samenwerking met werkgevers en het onderwijs. En er zijn specifieke projecten, zoals WOW (Waar Onderwijs Werkt) en het project Focus waar jongeren 32 uur per week werken aan gedrag en vaardigheden. Er is kortom voldoende aanbod beschikbaar om met deze groep kwetsbare jongeren aan de slag te gaan.
In de Arbeidsmarktregio FoodValley faciliteren we de samenwerking met werkgevers en onderwijs met een Kenniscentrum voor Leren en Werken. Een jeugdbaanmakelaar gaat aan de slag om jongeren die moeite hebben met het vinden van een baan of stageplaats te begeleiden. Het regionaal meld- en coördinatiepunt (RMC) is aan de slag om alle inzet voor jongeren goed op elkaar af te stemmen en om bij jongeren preventief interventies te plegen bij het vinden van een baan.
Onze inzet blijft erop gericht dat iedereen meedoet aan de samenleving. Specifiek voor jongeren, dus ook voor jongeren in Veldhuizen, is het uitgangspunt: terug naar school, gericht op het krijgen van startkwalificaties, of aan het werk.»
Aanvullend beleid acht ik vooralsnog niet nodig.
De blijdschap over de arrestatie van Ebru Umar in Turkije |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de vele berichten op social media over de blijdschap over de arrestatie van Ebru Umar in Turkije?1
Ja.
Wat vindt u, als Minister verantwoordelijk voor Integratiebeleid, van deze adhesiebetuigingen wanneer u deze leest zoals op «Hollandale Türkler», een facebookpagina van en voor Turkse Nederlanders die het bericht kopt met «hoera»?
Vrijheid is er voor iedereen. Voor Ebru Umar. Voor alle Turkse- en niet-Turkse Nederlanders, ook voor mensen die meningen uiten die sommigen van ons misschien verbazend of zelfs schokkend vinden. Dat hoort bij de vrijheid van meningsuiting. Die is er niet alleen maar voor welgevallige of prettige meningen. In dit land bestrijden we elkaar met woorden, niet met daden.
De vrijheid om je mening te geven kent grenzen. Wat niet kan, is elkaars vrijheid beperken. Zoals een deel van de Turkse Nederlanders nu een andere groep Turkse Nederlanders om hun andere mening intimideert of zelfs bedreigt. Bedreiging is gewoon strafbaar.
Mensen moeten niet belet worden om zich uit te spreken over leiders hier of elders of over godsdiensten en hun eigenaardigheden. Juist omdat we een ruime vrijheid hebben zouden mensen zich verre moeten houden van agressieve, bedreigende en intimiderende uitingen naar anderen. Vrijheid is kostbaar en fragiel. Voor die vrijheid zijn offers gebracht. Ik vind daarom dat mensen moeten stoppen met groepsdruk, intimidatie en het reduceren van andere Nederlanders tot hun afkomst.
Vindt u dat er sprake is van mislukte integratie wanneer een deel van de tweede en derde generatie Nederlanders met een Turkse achtergrond juist toejuichen dat het vrije woord gepoogd wordt de mond te snoeren door deze arrestatie?
De adhesiebetuigingen naar aanleiding van de aanhouding van Ebru Umar bevestigen het beeld dat een deel van de Turkse Nederlanders zich in hun verbondenheid met Turkije sterk identificeert met de Turkse regering en zich hier niet thuis voelt. Dit wil nog niet zeggen dat zij zich bewust afwenden van de Nederlandse samenleving. Toch baart dit signaal mij zorgen, vooral door sommige uitingen in de sociale media. De vrijheid van meningsuiting dient als gezegd zeer ruim te worden opgevat, maar moet niet gebruikt worden om deze vrijheid voor anderen te beperken. De vrijheid van meningsuiting dient slechts door de wet te worden beperkt en niet door bijvoorbeeld groepsdruk, intimidatie en druk van buitenaf.
De bevindingen van het SCP onderzoek «Werelden van Verschil» van december 2015 laten ten aanzien van de integratie en participatie van een deel van de Nederlanders zien, dat die zich beperkt identificeert met de Nederlandse samenleving en daar op relatief grote culturele afstand van staat. Ik maak mij hier zorgen over en ik vind het wenselijk dat migrantenorganisaties zich hier ook druk over maken. De toekomst van deze mensen ligt in Nederland en er is momenteel voor een deel van de jongeren weinig aansluiting met onze samenleving. Het is belangrijk hier met de gemeenschappen en hun organisaties over in gesprek te blijven.
Maar daarnaast moeten we er ook voor zorgen dat mensen met een migratie achtergrond zich richten op Nederland en zich hier thuis voelen. Mijn integratieagenda bestaat uit drie hoofdpunten. Op de eerste plaats is het belangrijk dat ouders hun kinderen meegeven dat hun toekomst in Nederland ligt. Op de tweede plaats moeten we werken aan participatie en dat mensen in hun eigen onderhoud kunnen voorzien. Dit betekent dat kennis van de Nederlandse taal en van rechten en verplichtingen noodzakelijk is. Mensen die zich hiervoor inzetten, moeten daar ook voor beloond worden, en niet bijvoorbeeld door discriminatie gefrustreerd raken. Op de derde plaats moet duidelijk zijn welke grenzen binnen de Nederlandse samenleving gelden. We moeten zonder aanzien des persoons de regels voor iedereen op dezelfde manier handhaven.
Onze inzet is een doorlopend proces van acties gericht op het tegengaan van discriminatie, het terugdringen van de jeugdwerkloosheid onder migrantenjongeren, het bespreekbaar maken van lastige onderwerpen in gemeenschappen tot het uitdragen van de kernwaarden via bijvoorbeeld de participatieverklaring en het onderwijs. Ook wordt er op verzoek van uw Kamer een vervolgonderzoek uitgezet naar de rol die Turks religieuze organisaties in dit proces hebben.
Welke maatregelen neemt u om integratie van deze generaties te bevorderen nu kennelijk een deel daarvan onvoldoende de Nederlandse waarden heeft verinnerlijkt zoals het omgaan met de vrijheid van meningsuiting, door het opzoeken van debat wanneer je een andere mening hebt in plaats van een arrestatie vanwege een mening te steunen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kijkt u aan tegen een deel van de tweede en derde generatie Nederlanders met een andere achtergrond die zich vooral willen identificeren met het land van herkomst van de ouders of grootouders in plaats van het land waar zij veelal geboren en opgegroeid zijn? Ziet u dit ook als een probleem voor de veerkracht van de Nederlandse samenleving? Zo ja, wat doet u daaraan?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Zorgen om inburgering' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Op welke datum waren de voorlopige dramatische slagingspercentages inburgering bekend op uw ministerie zoals aan de Kamer gecommuniceerd in uw brief d.d. 20 april 2016?1 2
De cijfers waar u naar vraagt en die ik middels mijn brief d.d. 20 april 20161 heb gedeeld met uw Kamer heb ik op 1 april 2016 van DUO ontvangen. In het AO Integratieonderwerpen van oktober 2015 heb ik uw Kamer aangegeven dat de eerste definitieve cijfers over de slagingspercentages pas na het eerste kwartaal van 2016 beschikbaar zouden zijn.
Ik deel uw zorg over het lage slagingspercentage en dat is ook de reden dat ik aanvullende maatregelen heb genomen en een verdiepend onderzoek heb gestart naar het inburgeringsproces. Dit is in dezelfde brief toegelicht en ik zal u hierover – zoals toegezegd in het AO – in september informeren.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het plenaire debat naar aanleiding van het verslag van het Algemeen overleg (VAO) over Inburgering van 21 april 2016?
Ja.
Het bericht ‘Natuurlijk mislukt het inburgeringsbeleid, dat hadden we kunnen weten’ |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Natuurlijk mislukt het inburgeringsbeleid, dat hadden we kunnen weten»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de conclusies van het onderzoek dat de houdbaarheid van de aannames achter de Wet inburgering 2013 al op voorhand discutabel zijn en het maar zeer de vraag is of de verplichte eigen verantwoordelijkheid bijdraagt aan een succesvolle en snelle integratie?
Ik deel de conclusie van het onderzoek niet dat de houdbaarheid van de aannames achter de Wet inburgering 2013 al op voorhand discutabel zijn en het maar zeer de vraag is of de verplichte eigen verantwoordelijkheid bijdraagt aan een succesvolle en snelle integratie. De Wet inburgering 2013 beoogt de eigen verantwoordelijkheid van vreemdelingen voor de inburgering te versterken. Hiermee is uitvoering gegeven aan het voornemen in het Regeerakkoord 2010 en aan de voorgenomen uitwerking daarvan in de integratienota «Integratie, binding en burgerschap» van 16 juni 20112. Daarnaast is met de Wet inburgering 2013 uitvoering gegeven aan een in de Rijksbegroting van 2011 opgenomen bezuiniging. Zoals ik in mijn brief van 7 september 20153 betreffende de beleidsdoorlichting van artikel 13 heb aangegeven kunnen de eerste voorzichtige uitspraken over het effect van inburgering op participatie op zijn vroegst pas eind 2017 worden gedaan. Reden hiervoor is dat, om een statistisch verantwoorde uitspraak te doen over het effect van het gewijzigde inburgeringsbeleid op participatie, gekeken moet worden naar de participatie van een grote representatieve groep geslaagde inburgeraars.
Zijn de houdbaarheid en aannames achter de Wet inburgering 2013 van tevoren getoetst? Zo ja, aan de hand van welke literatuur, theorieën of onderzoek?
De Raad van State brengt advies uit over alle concept-wetsvoorstellen. Het beoordelen van de beleidstheorie maakt onderdeel uit van het toetsingskader dat hiervoor wordt gebruikt.
Over het concept van dit wetsvoorstel zijn adviezen en commentaren ontvangen van het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal), de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken (ACVZ), de Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG), het Landelijk Overleg Minderheden (LOM), Boaborea (de brancheorganisatie voor private reïntegratiebe-drijven), de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO), de MBO-Raad, KCE (Kwaliteitscentrum examinering), de Stichting Blik op Werk, de Raad voor de financiële verhoudingen en de Raad voor de rechtspraak. De adviezen en commentaren hebben bijgedragen aan aanvullingen en verbeteringen in het wetsvoorstel.
Heeft u eerder beleid rond inburgering geëvalueerd? Wat zijn hiervan de resultaten?
Ja, u kunt de evaluatierapporten «»Inburgering in Nederland»» van Significant (2010) en «»Inburgering en Participatie»» van Regioplan (2013) vinden op: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2010/08/12/voortgang-inburgering-2010-en-evaluatierapport-inburgering-in-nederland en https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2013/09/09/inburgering-en-participatie.
Voor de samenvatting van de resultaten van beide onderzoeken verwijs ik naar de brief van de Minister van BZK van 13 december 2010 over dit onderwerp4, respectievelijk mijn brief van 9 september 20135.
Heeft u bij het vormgeven van het huidige beleid rekening gehouden met succes- en faalfactoren van eerder beleid? Zo ja, waar blijkt dit uit?
Op basis van de eerder opgedane ervaringen is bij het huidige beleid nadrukkelijk aandacht besteed aan tijdige informatievoorziening richting de inburgeringsplichtigen, is het examen aangepast zodat het ook haalbaar is voor mensen die zich met minder of geen begeleiding willen voorbereiden en is een sociaal leenstelsel opgezet voor degenen die over onvoldoende middelen beschikken om hun inburgering te bekostigen.
Voor degenen die een alfabetiseringscursus volgen, is voorzien in een verlengde inburgeringstermijn en voor degenen die redelijkerwijs niet aan de inburgeringsplicht kunnen voldoen, is de mogelijkheid van ontheffing geregeld. Asielgerechtigden krijgen extra ondersteuning in de vorm van maatschappelijke begeleiding. Ook is aandacht besteed aan het waarborgen van een voldoende aanbod van gekwalificeerde cursussen voor analfabeten, laag-, midden- en hoogopgeleiden.
In hoeverre is het huidige inburgeringsbeleid het resultaat van een bezuinigingsopdracht, zonder rekening te houden met de verwachte resultaten van beleid?
Zie antwoord vraag 2.
Geven de cijfers die afgelopen januari bekend werden, waarin nog geen 10 procent van de geschatte inburgeringsplichtigen sinds 1 januari 2013 heeft meegedaan aan een inburgeringsexamen, aanleiding het beleid te herzien? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
De cijfers waar u aan refereert zijn van 22 januari 2015. Nieuwkomers hebben 3 jaar de tijd om het inburgeringsexamen te halen. Deze periode kunnen de nieuwkomers gebruiken om de Nederlandse taal te leren en kennis op te doen over de Nederlandse samenleving. Bij nieuwkomers voor wie de periode van drie jaar nog niet is verstreken, mag logischerwijs een lager deelnamepercentage aan het inburgeringsexamen verwacht worden dan voor nieuwkomers voor wie de drie jaar wel verstreken zijn.
Van deze laatste groep (ingestroomd in het eerste kwartaal 2013) heeft per 1 mei 2016 51% het inburgeringsexamen gehaald, dan wel een ontheffing gekregen voor de inburgeringsplicht. Van de groep die nog niet heeft voldaan aan de inburgeringsplicht, heeft 70% deelgenomen aan een cursus en 42% deelgenomen aan een examen.
De cijfers zijn overigens voorlopig, en kunnen wijzigen als blijkt dat inburgeraars een verlenging van hun termijn krijgen omdat zij niet verwijtbaar zijn voor de termijnoverschrijding. Voor maatregelen omtrent het verbeteren van de resultaten bij de huidige groep inburgeraars verwijs ik u naar mijn brief van 20 april jl.6
Het bericht ‘Ongelijkheid op Amsterdamse scholen groeit verder’ |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Joyce Vermue (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ongelijkheid op Amsterdamse scholen groeit verder»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de dienst Onderzoek, Informatie en Statistiek (OIS) van de gemeente Amsterdam, namelijk «het Amsterdams voortgezet onderwijs is gesegregeerd»?
Deze conclusies komen uit een onderzoek in het basis- en voortgezet onderwijs in Amsterdam naar segregatie op grond van herkomst en sociaal-economische status van de ouders van leerlingen.2 De cijfers laten zien dat bij 80 procent van de basisscholen de samenstelling van de leerlingpopulatie een afspiegeling is van de buurt. Het aantal basisscholen in Amsterdam waar vooral leerlingen van hoog- of juist laagopgeleide ouders naartoe gaan, is toegenomen. In het voortgezet onderwijs zien de onderzoekers meer segregatie dan in het basisonderwijs, maar er is geen sprake van een toename. Voor de grotere mate van segregatie in het voortgezet onderwijs geven de onderzoekers de verklaring dat leerlingen met hoogopgeleide ouders en/of ouders van autochtone afkomst vaker doorstromen naar havo/vwo. Kinderen van laagopgeleide ouders en/of ouders van niet-westerse afkomst gaan relatief vaker naar het vmbo. Ook stellen de onderzoekers dat hoogopgeleide ouders vaker kiezen voor categorale vwo-scholen dan laagopgeleide ouders. Dit onderzoek is gedaan in opdracht van de gemeente Amsterdam.
De gemeente kan op lokaal niveau afspraken maken met schoolbesturen over het tegengaan van segregatie. Ik vind het belangrijk dat op iedere school onderwijs van goede kwaliteit wordt gegeven, zodat alle leerlingen zich optimaal kunnen ontplooien. De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) wees recent op toegenomen verschillen tussen leerlingen van hoger en lager opgeleide ouders bij de overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs. Ik vind het onacceptabel als leerlingen vanwege hun afkomst minder kansen krijgen op school dan andere leerlingen. Onderwijskansen moeten zijn gebaseerd op capaciteit, niet op afkomst. In de beleidsreactie hierop hebben de Minister en ik uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die we zullen nemen naar aanleiding van deze conclusies.3
Deelt u de mening dat het onderwijs integratie en leren samenleven (mede) tot doel heeft, dat brede scholengemeenschappen hieraan bijdragen, dat daarom segregatie moet worden bestreden en het instellen van categoraal onderwijs dient te worden ontmoedigd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik grotendeels. Scholen hebben de wettelijke opdracht actief burgerschap en sociale integratie te bevorderen. Dat geldt voor iedere school: categoraal of een brede scholengemeenschap. Als kinderen deel uitmaken van een brede scholengemeenschap, kan dat bijdragen aan burgerschap en integratie. Op een brede scholengemeenschap komen leerlingen immers eerder in aanraking met leerlingen die onderwijs op een ander opleidingsniveau volgen dan op een categorale school.
De breedte van een school alleen garandeert echter niet dat het onderwijs bijdraagt aan leren samenleven. Het kan zijn dat een schoolbestuur het onderwijsaanbod in vestigingen organiseert. Binnen een school is het goed mogelijk dat leerlingen van verschillende schoolsoorten of klassen weinig met elkaar in contact komen. Anderzijds kunnen categorale scholen eveneens zeer waardevolle initiatieven ontwikkelen die bijdragen aan integratie en leren samenleven, bijvoorbeeld door uitwisseling met andere scholen of projecten met de buurt waarin de school staat.
Wat van belang is, is dat iedere school – ongeacht de samenstelling van de leerlingpopulatie – van goede kwaliteit is en dat iedere school daadwerkelijk bijdraagt aan actief burgerschap en sociale integratie. Het is de taak van de rijksoverheid om te waarborgen dat het onderwijssysteem kansen biedt voor alle leerlingen, ongeacht hun afkomst. In reactie op de Staat van het Onderwijs heb ik u samen met de Minister geïnformeerd over de wijze waarop we een goed toegankelijk systeem willen blijven waarborgen voor alle leerlingen.4
Wat zijn de mogelijkheden van gemeenten om segregatie in het onderwijs te bestrijden? Op welke manier kunt u gemeenten daarbij ondersteunen en welke maatregelen kunt u zelf nemen om de toenemende segregatie in het (Amsterdamse) onderwijs de kop in te drukken?
Segregatie is een weerbarstig maatschappelijk verschijnsel, dat niet met een eenvoudige ingreep te verhelpen is en dat niet alleen in het onderwijs voorkomt. Segregatie in het onderwijs is grotendeels een gevolg van maatschappelijke segregatie.
De wet schrijft voor dat gemeentes ten minste eenmaal per jaar met elkaar overleggen over het voorkomen van segregatie in het onderwijs. Dat biedt de mogelijkheid om, waar nodig en gewenst, afspraken te maken over maatregelen, toegespitst op de lokale situatie. De Minister en ik zetten ons in om het onderwijsbestel toegankelijk te houden voor ieder kind. Ook scholen en gemeenten hebben hierin een belangrijke rol. Het is belangrijk om goed in beeld te hebben welke factoren van invloed zijn op de kansen van kinderen met verschillende achtergronden en op welke factoren de school invloed kan uitoefenen.
Binnenkort organiseren de Minister en ik daarom een congres over onderwijskansen en de gevolgen van sociale herkomst van leerlingen en studenten. Hierin spreken we met wetenschappers en onderwijsprofessionals over de problematiek, mogelijke oplossingen en de rol die scholen, sectorraden, gemeente en Rijk kunnen spelen. Ook hebben we naar aanleiding van de motie Van Meenen c.s. de Onderwijsraad gevraagd om nog dit jaar een advies uit te brengen over gelijke kansen, opstroom, doorstroom en maatwerk in ons onderwijsbestel.
Deelt u de mening dat categoraal onderwijs de ambities die u in de flexibilisering van het voortgezet onderwijs uitspreekt in de weg staat en leidt tot verdergaande kansenongelijkheid? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u in dit kader het voorstel om scholen voor voortgezet onderwijs tenminste op twee niveaus onderwijs te laten aanbieden?
Die mening deel ik niet geheel. Wel zie ik dat het voor categorale scholen moeilijker kan zijn om flexibilisering en maatwerk te organiseren, bijvoorbeeld als het gaat om vakken volgen op een hoger niveau. Scholen kunnen daarover echter afspraken maken met andere scholen in de regio. Ik zie dit als een aandachtspunt bij de uitwerking van de aangekondigde maatregel «recht op maatwerk», waarmee ik elke leerling in het voortgezet onderwijs het recht wil geven om een vak op een hoger niveau te volgen.
Voor leerlingen voor wie aan het begin van de middelbare school nog niet helder is op welk niveau zij het beste op hun plek zijn, biedt een brede scholengemeenschap de kans om binnen hun eigen school van niveau te veranderen. Er zijn echter ook leerlingen die het beste op hun plaats zijn op een categoraal georganiseerde school. Als scholen een keuze maken over de inrichting van hun school, dan moet dat gebeuren op basis van onderwijskundige afwegingen. Alle leerlingen en ouders moeten de keuze kunnen maken voor een school die goed aansluit bij wat een leerling nodig heeft. Op lokaal of regionaal niveau moet deze keuzemogelijkheid behouden blijven. Via de website van DUO is voor iedereen inzichtelijk welk aanbod er in de regio is van categorale scholen dan wel brede(re) scholengemeenschappen.5 Uit deze informatie blijkt dat in elke regio (RPA-gebied) een dekkend aanbod is van brede(re) scholengemeenschappen. Ook bieden verreweg de meeste scholen ten minste twee onderwijsniveaus aan.
Is de situatie in het Amsterdams voortgezet onderwijs exemplarisch voor het voortgezet onderwijs in de rest van het land? Bent u bereid om op korte termijn zelf onderzoek te laten uitvoeren naar (de mate van) segregatie in het primair- en voortgezet onderwijs in Nederland?
Het SCP en de WRR hebben vorig jaar beiden gewezen op scherpere maatschappelijke scheidslijnen in heel Nederland. Eén van die scheidslijnen ligt in gescheiden sociale netwerken van hoog- en laagopgeleiden: hoger en lager opgeleiden komen elkaar minder vaak tegen.
WRR en SCP noemen toenemende segregatie in het onderwijs als één van de oorzaken daarvan.6 Het beeld over de situatie in het Amsterdamse onderwijs past daarin. Of de situatie in Amsterdam exemplarisch is voor heel Nederland, kan ik niet zeggen. De samenstelling van de bevolking is in grotere steden vaak anders dan in kleine gemeentes; ook zijn verschillen tussen steden groot.
Op basis van de in het antwoord op vraag 5 genoemde informatie van DUO kan wel geconcludeerd worden dat Amsterdam en Rotterdam met 14 respectievelijk 12 categorale scholen het grootste aanbod hebben van categorale scholen voor mavo, havo of vwo (hierna volgen Leeuwarden, Leiden en Den Haag met elk 5 categorale scholen). Opvallend daarbij is dat 10 van de 12 Rotterdamse categorale scholen een mavo-opleiding bieden (de andere twee zijn vwo’s), terwijl 7 van de 14 Amsterdamse categorale scholen een vwo-opleiding bieden, één een havo-opleiding en zes een mavo-opleiding.
Ik zie geen meerwaarde in verder onderzoek naar segregatie in het onderwijs als een op zichzelf staand verschijnsel. Wel heb ik, samen met de Minister, de Onderwijsraad gevraagd te onderzoeken hoe we ons onderwijs zo inrichten dat het gelijke kansen, maatwerk, op- en doorstroom bevordert.7 Een goed toegankelijk, kwalitatief sterk onderwijssysteem voor alle leerlingen is cruciaal in onze samenleving als geheel en voor de leerlingen.
Het bericht ‘Gesjoemel met islamitisch fonds’ |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gesjoemel met islamitisch fonds»?1
Ja.
Wat weet u van het gesjoemel in Nederland rondom deze dubieuze financieringsstromen aangaande het islamitisch fonds Europe Trust Nederland?
Het Algemeen Dagblad (AD) heeft op 3 maart jongstleden een rectificatie geplaatst naar aanleiding van het in de vraag genoemde artikel «Gesjoemel met islamitisch fonds». In deze rectificatie geeft het AD aan dat de krant het betreurt dat de indruk is gewekt dat de beschuldiging de uitkomst is van eigen onderzoek. Het AD benadrukt dat haar niets is gebleken van privéuitgaven of «gesjoemel».
Heeft u contact gehad met de autoriteiten in Koeweit over deze schimmige financieringsstromen die bedoeld zouden zijn om de islam in Nederland te promoten?
De autoriteiten in Koeweit zijn recent gevraagd naar de aard en uitkomsten van het desbetreffende onderzoek naar financieringsstromen. De uitkomst van dit onderzoek was dat de procedures voor buitenlandse financiering destijds correct zijn doorlopen en dat er geen sprake is geweest van onrechtmatigheden, corruptie of geld dat naar familie verdwijnt.
Is de bewuste financieringsstroom uit Koeweit ingezet om salafistische stromingen in Nederland te ondersteunen?
De bewuste geldstromen zijn gebruikt voor de bouw van de Blauwe Moskee in Amsterdam. Het is voor religieuze instellingen in Nederland toegestaan om gebruik te maken van financiering uit het buitenland, zolang de activiteiten die worden gefinancierd geen ondermijning van de democratische rechtsorde of van de nationale veiligheid betekenen. Om verdenkingen in deze richting weg te nemen is het van groot belang dat er op transparante wijze inzicht wordt geboden in de herkomst en toepassing van de financieringsstromen.
Deelt u de mening dat het integratie belemmerend werkt als buitenlandse mogendheden via een islamitisch fonds de islam promoten in Nederland? Wat gaat de regering hier tegen doen?
Financiering vanuit andere landen an sich is niet problematisch. Ook garandeert de Nederlandse rechtstaat voor iedereen de vrijheid om te geloven. Financiering mag niet gepaard gaan met het overbrengen van boodschappen die in strijd zijn met de rechtstaat, vrijheden van anderen belemmeren of de integratie beperken.
Het bericht ‘In Nederland dreigt nieuwe onderklasse van vluchtelingen te ontstaan’ |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ), Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «In Nederland dreigt nieuwe onderklasse van vluchtelingen te ontstaan»?1
Ja.
Welke concrete maatregelen neemt u om de integratie van asielmigranten zo voorspoedig mogelijk te laten verlopen?
In de kamerbrief over integratie en participatie van vluchtelingen (Kamerstuk 19 637, nr. 2085) bent u uitvoerig geïnformeerd over de inzet van het kabinet ten aanzien van werk en integratie van vergunninghouders. Werk en/of opleiding worden daarbij vooropgezet. De onderzoekers van het WRR hebben in hun policybrief opgenomen dat hun aanbevelingen in dezelfde lijn liggen als de kamerbrief.
Deelt u de mening van de onderzoekers, namelijk dat de overheid veel meer moet doen om de huidige asielmigranten sneller aan werk te helpen? Zo ja, wat gaat u concreet ondernemen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de lange wachttijd voor een status en een woning, alsmede de «verloren tijd» in de opvangcentra asielmigranten op achterstand zetten en de kans op werkloosheid vergroten? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet zowel in op het bevorderen van de uitstroom van vergunninghouders naar gemeenten als op het effectiever inrichten van de asielprocedure. In de Kamerbrief van 27 november 2015 (Kamerstuk, 19 637, nr. 2086) bent u geïnformeerd over het sporenbeleid waardoor bij een blijvende hoge instroom verdere oploop van de wachttijden worden getemperd.
In de kamerbrief van 27 oktober bent u geïnformeerd over intensieve taalles in de opvang (Kamerstuk, 19 637, nr. 2073) en in de kamerbrief van 27 november (Kamerstuk, 19 637 nr. 2085) bent u geïnformeerd over de mogelijkheden die vluchtelingen hebben om aan taal en integratie te werken tijdens de asielprocedure en na vergunningverlening. Tevens wordt het voorinburgeringsprogramma in de opvang voor vergunninghouders met ingang van 1 januari 2016 uitgebreid, de taallessen worden geïntensiveerd en in het programma worden vergunninghouders voorbereid op de module «Oriëntatie op de Nederlandse Arbeidsmarkt».
Deelt u de mening van de onderzoekers, namelijk dat al tijdens de asielprocedure zou moeten worden begonnen met intensieve taalles en voorbereiding op de arbeidsmarkt, omdat daar nu veel kostbare tijd verloren gaat? Zo ja, hoe gaat u dit concreet bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid, ten behoeve van de integratie van de nieuwkomers, asielmigranten al tijdens hun procedure te laten werken en studeren? Zo ja, hoe gaat u dit concreet bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat bedoelt u concreet met «Blijven moet gelijk staan aan meedoen», zoals de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het krantenbericht stelde?2 Wat behelst meedoen volgens u concreet en vallen het wachten op een status, het wachten op een woning en het wachten op ontwikkelingskansen hier ook onder?
Onder meedoen wordt verstaan: werken of het voorbereiden op de arbeidsmarkt door het volgen van onderwijs of het doen van vrijwilligerswerk.
Bent u bekend met de publicatie «Welke beroepen bieden kansen? Overzicht van krapte- en overschotberoepen»?3
Ja.
Bent u bereid de stroom asielmigranten zo veel mogelijk in het voordeel van de asielmigranten en de Nederlandse arbeidsmarkt te benutten, door deze instroom van potentiële arbeidskrachten te benutten voor het opvullen van krapteberoepen op de korte en middellange termijn? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Het bericht dat Eritreeërs in Nederland slecht integreren |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Eritreeërs in Nederland, die hier al 15 tot 35 jaar wonen, slecht zijn geïntegreerd?1
Acht u het wenselijk dat het Eritrese regime invloed uitoefent op Eritreeërs in Nederland en hen belemmert om te integreren? Zo ja waarom? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
Hoe wilt u voorkomen dat nieuwe Eritrese vluchtelingen worden beïnvloed door bijvoorbeeld tolken die loyalisten zijn?
In zoverre u hier verwijst naar de tolken die de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) gebruikt tijdens de asielprocedure, kan ik u daarover het volgende melden. Een tolk doorloopt verschillende stappen voordat hij wordt opgenomen in het tolkenbestand van de IND. Het overleggen van een verklaring omtrent gedrag (VOG), het bespreken met de tolk van de gedragscode van de IND en het belang van neutraliteit zijn hier onderdeel van. Voor de IND is het namelijk noodzakelijk dat de omstandigheden worden gecreëerd waarin asielzoekers in volledige vrijheid kunnen verklaren. De IND heeft continu oog voor signalen die het functioneren van de ingezette tolken betreffen, en stelt onderzoek in als daartoe aanleiding is. Zo nodig kan ervoor gekozen worden bepaalde tolken niet (meer) in te zetten. Daarnaast kent de asielprocedure de nodige waarborgen bij het afnemen van een asielgehoor, zoals het feit dat de vreemdeling kan aangeven of het asielgehoor naar tevredenheid is verlopen en de mogelijkheid om correcties en aanvullingen in te dienen op het verslag van het asielgehoor.
Tot slot verwijs ik u ook naar de beantwoording2 van Kamervragen hieromtrent van het lid Voortman door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 15 juni 2015 en zijn brief3 aan uw Kamer van 3 november jl.
Heeft u een lijst van Eritrese scholen waar onderwijs wordt gegeven in de taal en geschiedenis van Eritrea? Zo ja, welke zijn dat? Heeft u ook zicht op andere Eritrese organisaties? Heeft u contacten met de Eritrese Nederlanders of zelforganisaties?
Er zijn in ons land geen Eritrese scholen, bekostigd of niet bekostigd, waaraan kinderen onderwijs kunnen volgen. Leerplichtige Eritrese kinderen volgen onderwijs op reguliere scholen. Voor zover er initiatieven plaatsvinden buiten onderwijstijd, is dat aan de ouders en niet aan de overheid. Vanuit mijn ministerie worden pogingen ondernomen om de contacten met Eritrese organisaties op te bouwen, zodat er meer inzicht komt in de door Eritreeërs ervaren beïnvloeding vanuit de Eritrese regering. Uiteraard is het geen goede gang van zaken als organisaties enkel bezig zijn met Eritrea. Dit is niet bevorderlijk voor de oriëntatie op Nederland.
Mensen die willen integreren zullen geholpen worden via het huidige beleid. Bovendien worden signalen uit specifieke gemeenschappen meegenomen in het generieke beleid.
Heeft u aanwijzingen dat de Eritrese scholen en organisaties de integratie belemmeren? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zijn er ook aanwijzingen dat er sprake is van beïnvloeding en financiering vanuit het Eritrese regime? Zo ja, gaat u het regime daarop aan spreken?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de bewering dat er in Nederland geen controle is over de Eritreeërs waardoor zij in de eigen groep worden getrokken ondanks dat er ook Eritreeërs zijn die willen integreren? Bent u bereid de laatstgenoemde groep te ondersteunen zodat de vorming van klein-Eritrea kan worden afgebroken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u zich bewust van de trauma’s van de Eritreeërs die recent naar Nederland zijn gevlucht? Zo ja, bent u bereid betrouwbare deskundigen hiervoor in te schakelen zodat zij niet aan hun eigen lot of het Eritrese regime worden overgelaten?
Wanneer daar sprake van is, is daar binnen de asielprocedure oog voor. Het vormt een continu onderdeel van de asielprocedure om in te schatten of asielzoekers speciale voorzieningen en waarborgen nodig hebben, bijvoorbeeld omdat er sprake is van een bijzondere kwetsbaarheid. Medewerkers van de IND zijn er op getraind om dergelijke signalen te herkennen en er op door te vragen. De medewerker mag het asielgehoor onderbreken en desnoods stopzetten als de toestand van de vreemdeling daar aanleiding toe geeft. Daarnaast kan de asielzoeker een medisch oordeel overleggen waarin staat dat hij niet kan worden gehoord, dan wel slechts gehoord kan worden onder beperkende voorwaarden vanwege diens medische situatie.
Verder hebben asielzoekers die in de opvang van het COA verblijven, toegang tot de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Binnen de meeste gezondheidscentra asielzoekers (GCA) is een GGZ-consulent werkzaam. Hierdoor is het eerste GGZ-aanbod dichtbij en laagdrempelig beschikbaar. Als verdere GGZ nodig is, dan worden de bewoners doorverwezen naar vervolgbehandelaars. Welke specifieke zorg vervolgens wordt aangeboden, is aan de betreffende behandelaar.
Wat zijn de resultaten van de internationale inspanningen inzake de gedwongen Diaspora-taks? Is er een verandering in de dwingende rol van de Eritrese ambassade? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen?2
Hoewel dit onderwerp tijdens gesprekken wel onder de aandacht wordt gebracht zijn er op dit moment geen resultaten te benoemen op dit gebied. Het heffen van een belasting onder eigen onderdanen in Nederland is in principe niet illegaal, mits deze betalingen plaatsvinden op basis van vrijwilligheid en binnen de grenzen die de wet hiervoor stelt. Afpersing en soortgelijke feiten zijn ernstige misdrijven die de aandacht hebben van de politie en het openbaar ministerie. Indien er signalen zijn dat dergelijke ernstige strafbare feiten worden gepleegd, dan zal hiernaar door de politie en het openbaar ministerie strafrechtelijk onderzoek worden gedaan.
Wat is uw reactie op de stelling dat specifieke aandacht voor de integratie van mensen uit landen als Eritrea en Somalië, de integratie kan bevorderen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat minder nieuwkomers inburgeren |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de inburgering voor nieuwkomers hapert omdat zij onvoldoende in staat zouden zijn om hun eigen inburgeringsonderwijs te organiseren?1
Er zijn door DUO in totaal 10641 kennisgevingen inburgeringsplicht aan inburgeraars in 2013 verstuurd.
De stand van zaken van de groep van 10641 inburgeringsplichtigen is als volgt:
Van de 5302 personen die nog aan geen enkel examenonderdeel hebben deelgenomen is 65% (3427 personen) actief bezig met een cursus Inburgering bij een instelling met een keurmerk van Blik op Werk. DUO beschikt over informatie van deze groep omdat er een lening is afgesloten. Van 1875 personen (35% van de inburgeraars die aan geen enkel examenonderdeel heeft deelgenomen) heeft DUO geen informatie omdat zij geen cursus volgen bij een instelling met het keurmerk van Blik op Werk.
Dit zal vooral gelden voor gezinsmigranten die geen lening hebben en hierdoor niet gebonden zijn aan een cursus met een keurmerk. Zij kunnen gekozen hebben voor een andere wijze van voorbereiding op het inburgeringsexamen De meerderheid van de inburgeringsplichtigen is dus daadwerkelijk aan de slag met inburgering.
Het percentage geslaagden is nu 17%. Het merendeel van de groep die in 2013 is begonnen heeft echter nog 3 tot 12 maanden de tijd in 2016 om aan hun inburgeringsplicht te voldoen. Na het verstrijken van de inburgeringstermijn van 3 jaar is het mogelijk om een verlenging aan te vragen Deze wordt verleend, indien de inburgeringsplichtige ten minste 300 uur heeft deelgenomen aan een inburgeringscursus bij een instelling met het Blik op Werk keurmerk en ten minste twee maal heeft deelgenomen aan de niet behaalde onderdelen van het inburgeringsexamen.
Begrijpt u het standpunt van zowel gemeenten als Vluchtelingenwerk dat een website niet voldoende is voor een grote groep onervaren nieuwkomers om in te burgeren? Zo ja, bent u bereid om met betrokken organisaties te onderzoeken hoe de inburgering toegankelijker en eenvoudiger kan worden gemaakt? Zo nee, waarom begrijpt u de zorgen niet?
Gezinsherenigers en asielzoekers staan er niet alleen voor als het gaat om het verkrijgen van informatie over inburgering. Gezinsvormers en -herenigers hebben in Nederland een referent die hen kan helpen bij het vinden van de juiste informatie over het inburgeringsexamen, de cursussen en alles wat daarmee samenhangt op de website van DUO en van Blik op Werk. Deze doelgroep heeft daarnaast in het land van herkomst het basisexamen inburgering gedaan en heeft daarmee al een eerste basis om Nederlands te lezen en te begrijpen.
Voor asielgerechtigden geldt dat gemeenten € 1.000 krijgen voor maatschappelijke begeleiding van een asielgerechtigde. Deze middelen kunnen ook ingezet worden voor de begeleiding van de asielgerechtigde naar een inburgeringstraject. Vluchtelingenwerk ontvangt van mij jaarlijks een subsidie voor de ondersteuning van vrijwilligers die asielgerechtigden ondermeer helpen bij het vinden van de juiste cursus.
Bent u van mening dat de huidige manier van inburgeren de meest effectieve manier is om mensen mee kunnen laten doen in onze maatschappij? Zo ja, waarom? Zo nee, welke aanvullende maatregelen zouden er volgens u moeten worden genomen?
Ik ben van mening dat de huidige manier van inburgeren de meest effectieve manier is om mensen mee te laten doen aan de Nederlandse samenleving.
Om mensen mee te laten doen met de Nederlandse samenleving is het belangrijk dat ze de Nederlandse taal op minimaal niveau A2 beheersen, Kennis van de Nederlandse Maatschappij hebben en dat de inburgeraar via Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt zich bewust wordt van de mogelijkheden om werk te vinden.
Middelbaar en hoger opgeleiden hebben naast het inburgeringsexamen de mogelijkheid te kiezen om via het Staatsexamen een diploma te halen op taalniveau B1 of B2.
Wat is uw reactie op de stelling van de gemeente Amsterdam dat het Rijksbeleid ten aanzien van inburgering onvoldoende is?
Ik onderschrijf de stelling niet.
Waarom zijn alle filmpjes op het Engelse deel van de website in het Nederlands en niet standaard ondertiteld? Denkt u dat een vluchteling die geen Nederlands spreekt de volgende zin begrijpt: «U moet een half uur voor het examen aanwezig zijn en bij de balie moet u zich legitimeren»?2
Op het Engelse deel van de website was een deel van de informatie niet correct vertaald. DUO heeft dat inmiddels aangepast.
Op de website www.inburgeren.nl van DUO wordt bij de examenregels in eenvoudig Nederlands of in het Engels uitgelegd wat de belangrijkste regels van het examen zijn. De tekst van de website is geschreven op niveau A2. Een asielgerechtigde die zich aanmeldt voor het inburgeringsexamen moet beschikken over niveau A2, dus de informatie zou moeten worden begrepen. Ook tijdens de inburgeringslessen krijgen kandidaten informatie over het doen van examen en worden ze hierop voorbereid.
Op basis waarvan baseerde u uw conclusie in januari 2015 dat het slagingspercentage in overeenstemming was met andere jaren? Hoe verklaart u de nieuwe cijfers waaruit blijkt dat het aantal examens en geslaagden terugloopt?3
In januari heb ik tijdens het AO gemeld dat het slagingspercentage over 2014 61% bedroeg. In 2013 was dat percentage 63%. Het slagingspercentage tot september 2015 bedraagt 53% dat ligt lager dan voorgaande jaren. Vanaf 1 januari 2015 bestaat het examen uit de taalvaardigheden lezen, luisteren, spreken en schrijven. Voor elk van deze 4 onderdelen moet een voldoende gehaald worden. In het examen dat vóór 2015 werd afgenomen, was het mogelijk te compenseren voor de verschillende taalvaardigheden. Dit kan een verklaring zijn voor het lagere slagingspercentage.
Is de terugloop van het aantal examens en geslaagden reden voor u om aanvullende maatregelen te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de informatie van DUO blijkt dat de meeste inburgeringsplichtigen reeds bezig zijn met hun examens of de voorbereiding hierop. Inburgeraars die nog niet geslaagd zijn voor hun examen, krijgen een half jaar voor het verstrijken van de inburgeringstermijn nogmaals een reminder van DUO met daarin de consequenties van het overschrijden van de inburgeringstermijn. Ik zie vooralsnog geen reden om aanvullende maatregelen te nemen.
De uitzending van Nieuwsuur over Inburgering en de Kamerbrief Diverse onderwerpen Inburgering |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitzending «Minder nieuwkomers burgeren in»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat inburgeraars niet goed de weg vinden naar informatie over inburgeren en proefexamens?
Nee, dat herken ik niet.
Begrijpt u dat inburgeraars die het Nederlands of Engels (nog) niet voldoende beheersen, moeite hebben met begrijpen wat van hen verwacht wordt en het vinden van de juiste informatie over het inburgeringsexamen, cursussen en alles wat daarmee samenhangt, wanneer de overheid en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) alleen informatie in het Nederlands en Engels verstrekken?
Gezinsvormers en -herenigers en asielzoekers staan er niet alleen voor als het gaat om het verkrijgen van informatie over inburgering. Gezinsvormers en -herenigers hebben in Nederland een referent die hen kan helpen bij het vinden van de juiste informatie over het inburgeringsexamen, de cursussen en alles wat daarmee samenhangt op de website van DUO en van Blik op Werk. Deze doelgroep heeft daarnaast in het land van herkomst het basisexamen inburgering gedaan en heeft dan al een eerste basis om Nederlands te lezen en te begrijpen.
Voor asielgerechtigden geldt dat gemeenten € 1.000 krijgen voor maatschappelijke begeleiding van een asielgerechtigde. Deze middelen kunnen ook ingezet worden voor de begeleiding van de asielgerechtigde naar een inburgeringstraject. Vluchtelingenwerk ontvangt van mij jaarlijks een subsidie voor de ondersteuning van vrijwilligers die asielgerechtigden ondermeer helpen bij het vinden van de juiste cursus.
Op de website www.naarnederland.nl wordt in de brochure «Naar Nederland» informatie gegeven over Nederland, het basisexamen en het inburgeringsexamen. Deze brochure is in het Nederlands maar ook vertaald in 15 talen.
Denkt u dat het proces van inburgering bevorderd kan worden door informatie over inburgering in meer talen te verstrekken, zodat mensen in hun eigen taal kunnen lezen wat van hen wordt verwacht?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat de slagingspercentages zijn voor de verschillende onderdelen van het inburgeringsexamen, waar u in uw brief van 3 september 2015 aan refereert?2
Stand van zaken op 1 september 2015
Vaardigheid
slagingspercentage
Lezen
52%
Luisteren
73%
Spreken
67%
Schrijven
65%
KNM
85%
Is bij het onderzoek naar de leesvaardigheidstoets ook onderzocht of het aantal teksten en de lengte van de teksten van het leesvaardigheidsexamen reëel zijn voor de tijd die ervoor staat, en passen bij het gevraagde niveau, of is alleen gekeken naar de moeilijkheidsgraad van de teksten en/of vragen?
Er is onderzocht of de kandidaten in tijdnood komen. Dat is niet het geval, er worden weinig vragen overgeslagen en de vragen aan het begin en aan het einde van het examen worden even goed gemaakt.
Alle items zijn door een groep van 8 onafhankelijke deskundigen bekeken of deze voldoen aan de criteria van niveau A2 zoals beschreven in het Raamwerk NT2 en dat is het geval.
Klopt het dat in het Europese Referentiekader geen criteria staan over het aantal teksten en de lengte van de teksten?
Alle taalexamens maken gebruik van het Common European Framework of Reference (het Europese Referentiekader voor talen). In het Referentiekader wordt niets gemeld over het aantal teksten en opgaven. Over de lengte van de teksten staan er geen expliciete criteria vermeld, wel wordt aangegeven dat het korte teksten moeten zijn
Zou het kunnen dat de examenteksten dusdanig lang zijn dat mensen door tijdgebrek in de problemen komen en niet voldoende goede antwoorden kunnen geven?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verhoudt zich het aantal teksten, de lengte van de teksten en aantal opgaven in het Nederlandse leesvaardigheidsexamen zich tot deze elementen in leesvaardigheidsexamens van hetzelfde niveau in andere talen?
Zie antwoord vraag 7.
Per wanneer is of wordt het examenonderdeel leesvaardigheid aangepast conform wat u in genoemde brief hebt aangegeven?
De examenblokken worden opnieuw samengesteld met alle beoordeelde items. Afgesproken is dat de examenblokken half oktober aangepast zijn.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de ontwikkeling van het slagingspercentage voor het leesvaardigheidsexamen nadat de aanpassingen zijn doorgevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Ik ben bereid om de Kamer te informeren. Hiervoor moeten er voldoende betrouwbare gegevens zijn. Naar verwachting duurt dit circa 9–12 maanden. Ik zal de Kamer na de zomer 2016 informeren over het effect op de slagingspercentages van het examen leesvaardigheid.
Klopt het dat de Kamer tot op heden nog niet de rapportage heeft ontvangen inzake het onderzoek naar het examen leesvaardigheid, die u conform uw toezegging in uw brief van 30 maart 2015 toe zou zenden aan de Kamer en waarop de voorgestelde aanpassingen in uw brief van 2 september gebaseerd zijn?3
Het onderzoeksrapport zal vertrouwelijk ter inzage worden gelegd4. In het rapport worden namelijk alle onderwerpen van de examenonderdelen lees- en luistervaardigheid beschreven. Bij openbaarmaking is het gehele examen in hoge mate bekend en niet meer bruikbaar.
De uitzending van Medialogica Motivaction |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitzending «Medialogica Motivaction»?1
Ja.
Vindt u dat u erin bent geslaagd om, zoals een van uw ambtenaren aangaf2, met het interview bij NU.nl3 te realiseren dat het Motivaction-onderzoek geen hype zou worden?
Ik heb met een groot aantal Turks Nederlandse jongeren gesproken na bekendwording van de resultaten van de peiling van Motivaction. Ik heb met hen gesproken over hun verontwaardiging en onbegrip naar aanleiding van het beeld dat uit deze peiling naar voren kwam en van mijn kwalificatie van de resultaten als «verontrustend». Jongeren gaven aan hoe zij in hun persoonlijke leven werden aangesproken of aangekeken op een beeld waarmee zij zich op geen enkele manier wilden en konden identificeren.
Ik sprak ook jongeren die grote vraagtekens hadden bij de verkenning van Motivaction, maar de zorgen over Turks Nederlandse jongeren deelden die ik heb uitgesproken in onder meer het interview met NU.nl; zorgen over het in zichzelf gekeerd zijn van de Turks-Nederlandse gemeenschap en gevoelens van vervreemding van de Nederlandse samenleving onder de Turks-Nederlandse jeugd. Zij hebben de peiling aangegrepen om met mij het gesprek aan te gaan over hoe we gezamenlijk problemen met betrekking tot negatieve beeldvorming en problemen onder deze jongeren beter kunnen aanpakken. Mijn waardering voor deze openheid en assertiviteit is groot.
Het beeld dat in de uitzending van Medialogica wordt neergezet, namelijk dat deze peiling en mijn reactie hierop onderdeel zouden zijn van een of andere vooropgezette negatieve strategie, ben ik ook bij een aantal jongeren tegengekomen. Dit beeld is echter onjuist en draagt bij aan het versterken van gevoelens van vervreemding en uitsluiting bij deze jongeren, en aan de suggestie dat de Nederlandse overheid hen in de steek laat.
Op 31 oktober 2014 ben ik door Forum op de hoogte gesteld van de resultaten van de peiling van Motivaction. Forum was opdrachtgever, ik ben niet betrokken geweest bij enig aspect van totstandkoming en uitvoering van deze peiling. De resultaten waren zodanig opvallend en verontrustend dat op 3 november ambtenaren van mijn ministerie en de NCTV de resultaten van de peiling besproken hebben met Forum en Motivaction. Motivaction en Forum is om een toelichting gevraagd: over de werving, de vraagstelling en de duiding.
Tijdens het overleg bleek de noodzaak om meer duidelijkheid te verkrijgen over de interpretatie van de vragen en de mogelijke invloed van het moment van enquêtering. Hier werd ook de behoefte aan aanvullend onderzoek aangegeven en door alle partijen onderstreept. Aanwezige partijen deelden de opvatting dat vanwege de informatieplicht aan de Kamer het aanhouden van dit onderzoek tot vervolgonderzoek was afgerond geen optie was. Er zijn geen signalen afgegeven door beide partijen waaruit is gebleken dat zij tegen openbaarmaking waren alvorens eerst aanvullend verdiepend onderzoek te doen. Forum, opdrachtgever van deze peiling, heeft vervolgens op 11 november 2014 de resultaten gepubliceerd.
Met het interview dat ik aansluitend aan de publicatie aan NU.nl heb gegeven heb ik geprobeerd de te verwachten berichtgeving in goede banen te leiden en hieraan richting te geven door direct vervolgonderzoek aan te kondigen.
De inschatting dat mijn optreden een hype heeft gecreëerd die anders niet ontstaan zou zijn, deel ik niet.
Hoe waardeert u de woorden van journalisten van de Volkskrant en NU.nl, dat het Motivaction-onderzoek slechts nieuwswaarde verkreeg, doordat u er in het interview met NU.nl een waardering aan heeft toegekend? Is dit feit in overeenstemming met het door uw ambtenaar geuite doel (zie vraag4 om van het onderzoek geen hype te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het Motivaction onderzoek juist doordat u heeft besloten er in interviews een waardering aan toe te kennen, een hype is geworden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit Turks-Nederlandse jongeren onnodig heeft beschadigd?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u de woorden van Motivaction-directeur Pieter Paul Verheggen5, waaruit blijkt dat Motivaction tegen de publicatie gekant was en dit aan uw ministerie heeft laten blijken: «Maar om het daarna aan het grote publiek en aan de media te presenteren, zonder dat je daar de duiding aan kan geven die het misschien nodig heeft, dat vonden wij niet verstandig en dat hebben wij ook bevestigd aan hem. {...} Wij hebben heel duidelijk laten weten, dat wij vonden dat we aanvullend onderzoek moesten doen»? Zo ja, waarom heeft FORUM dan het Motivaction-onderzoek naar buiten gebracht, ondanks dat het onderzoek meer duiding nodig had? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is uw uitspraak in een persconferentie daags na de publicatie van het Motivaction-onderzoek, «Laten we hopen dat het onderzoek totaal verkeerd is, maar ik ben daar nog niet van overtuigd»6, te rijmen met het feit dat de directeur van Motivaction, de uitvoerder van het onderzoek, daarvoor uw ministerie heeft laten weten tegen publicatie te zijn, omdat er aanvullend onderzoek nodig was?
Zie antwoord vraag 2.
Waren de kanttekeningen die te plaatsten zijn bij de omstandigheden van het Motivaction-onderzoek, de vraagstelling van het onderzoek en de representativiteit van het onderzoek, zoals door wetenschappers7 en recentelijk door Labyrinth geuit, vóór de publicatie van het onderzoek bij u bekend? Waarom heeft, ondanks deze te plaatsen kanttekeningen, FORUM het onderzoek toch gepubliceerd en heeft u er interviews over afgegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van welke mensen en instanties inzage hebben gehad in het Motivaction-onderzoek vóór de publicatie ervan door FORUM?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar het antwoord op bovenstaande vragen en het feitenrelaas dat u op 26 november 2014 is toegestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 824, nr. 81).
Kunt u een overzicht geven van hoe het besluit om het Motivaction-onderzoek naar buiten te doen komen tot stand is gekomen? Welke mensen of instanties waren hierbij betrokken, wat was het tijdsverloop en wat was de rol van de betrokkenen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat was, gezien het feit dat de directeur van Motivaction aan uw ministerie heeft laten weten tegen publicatie te zijn, de rol van uw ministerie bij de publicatie van het Motivaction-onderzoek?
Motivaction heeft het ministerie voor zover ik heb kunnen nagaan niet laten weten tegen publicatie van de peiling te zijn.
Hoe waardeert u de woorden van Motivaction-directeur Verheggen, dat niet alle Turks-Nederlandse jongeren de kans hebben gehad deel te nemen aan het onderzoek en dat de resultaten dus niet representatief zijn voor heel Nederland? 1) Waarom sprak u in het NU.nl interview8 en andere interviews, ondanks deze kanttekening bij de representativiteit van het onderzoek, dan over Turks-Nederlandse jongeren in zijn algemeenheid? Deelt u de mening dat u hierdoor Turks-Nederlandse jongeren onnodig heeft gestigmatiseerd?
Motivaction heeft voor publicatie geen signaal afgegeven over gebrekkige representativiteit van de peiling. Dit is informatie die ik ten tijde van publicatie en het interview aan onder meer NU.nl niet had.
Het is te betreuren dat de kwaliteit van de Motivactionverkenning onder de maat was. Dat staat niet alleen een goed inhoudelijk debat over dit belangrijke onderwerp in de weg, maar heeft er ook toe geleid dat Turks-Nederlandse jongeren zich onterecht aangesproken en apart gezet voelden.
Wat was de reden dat FORUM het Motivaction-onderzoek op de datum 11-11-2014 heeft gepubliceerd? Waarom heeft u op deze datum een interview over het onderzoek doen uitkomen op NU.nl?
Na bekendwording van de resultaten van de peiling begin november 2014 is door mijn ministerie aan Forum verzocht de publicatie te bespoedigen zodat hierover tijdens het Algemeen Overleg van 12 november 2014 direct met uw Kamer het debat gevoerd kon worden.
Voor mijn overweging om bij de publicatie een interview aan NU.nl te geven zie het antwoord op vraag 2 t/m 8.
Wat bedoelt u met uw uiting in uw flutbrief van 25 september 20149 «Het onderzoek heeft niet de resultaten opgeleverd die ik voor ogen had»? Welke resultaten had u dan wel voor ogen?
De passage die u noemt betreft het onderzoek «Turkse islam; Actualisatie van kennis over Turkse religieuze stromingen en organisatie in Nederland» van Sunier en Landman. Hierin wordt onderzocht welke rol de verschillende Turkse stromingen en organisaties spelen in de integratie van Turkse Nederlanders. Aanleiding voor dit onderzoek was de constatering in het SCP-rapport «Dichter bij elkaar» uit 2012 dat de Turkse gemeenschap in vergelijking met andere minderheidsgroepen meer in zichzelf gekeerd is.
Het onderzoek heeft niet de resultaten opgeleverd die ik voor ogen had omdat het geen helder antwoord op de gestelde onderzoeksvragen heeft gegeven. Op de vragen met betrekking tot het afstand nemen van de Nederlandse/westerse gewoonten, normen en waarden en de invloed hierop vanuit Turkije is geen duidelijk antwoord verkregen. Dat betekent echter niet dat ik ontevreden ben omdat de uitkomsten te positief of te negatief zouden zijn.
In mijn brief van 3 juni jl. heb ik aangegeven hoe ik het vervolg voor ogen zie (TK 32 824, nr. 94); ik ben met de Turkse religieuze organisaties en stromingen in gesprek gegaan en ik zal de komende jaren »het contact zo vormgeven dat zowel samenwerking als een kritische dialoog mogelijk is. Ik zie het als mijn taak om organisaties aan te spreken op hun rol bij integratie; de TRSO’s hebben hiervoor hun begrip uitgesproken.
Komt het vaker voor dat beleidsmakers onderzoek slechts van waarde achten als het onderzoek de uitkomsten heeft die de beleidsmaker voor ogen heeft?
Zie antwoord vraag 13.
Houdt het feit, dat u aangeeft dat het onderzoek niet de resultaten heeft opgeleverd die u voor ogen had, verband met het feit dat FORUM het Motivaction-onderzoek daags voor het Algemeen overleg integratieonderwerpen van 12-11-2014 (en ondanks het verzoek van de directeur van Motivaction om het onderzoek niet naar buiten te brengen) naar buiten heeft doen komen? Had u de resultaten van het Motivaction-onderzoek nodig om uw bijdrage in dat overleg van meer onderbouwing te voorzien en heeft u deze gang van zaken geregisseerd?
Zie het antwoord op vraag 12.
Voor mijn reactie op de suggestie dat er sprake zou zijn van het «regisseren» van de peiling van Motivaction verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 t/m7.
Waarom heeft u ervoor gekozen om het Motivation-onderzoek wel breed uit te meten in de media en ander, genuanceerder, onderzoek (Sunier & Landman10; Staring et al.11 niet? Had u met het noemen van deze (wel betrouwbare!) onderzoeken de beeldvorming niet kunnen bijstellen? Zo ja, waarom heeft u dat dan niet gedaan?
De onderzoeken van Sunier en Landman en van Staring et al. zijn niet vergelijkbaar met de peiling van Motivaction. In beide onderzoeken is niet gekeken naar eventuele sympathie voor gewelddadig extremisme of naar mogelijke radicalisering onder Turks-Nederlandse jongeren. Deze onderzoeken konden daarom niet bijdragen aan het duiden van de bevindingen uit de peiling van Motivaction.
Voor mijn overweging om bij de publicatie een interview aan NU.nl te geven zie het antwoord op vraag 2 t/m 8.
Heeft u de gang van zaken betreffende de publicatie van het Motivaction-onderzoek en de betrokkenheid van uw ministerie geëvalueerd? Zo ja, bent u bereid de resultaten van deze evaluatie met de Kamer te delen en wat zult u, op basis van deze evaluatie, in de toekomst anders doen? Zo nee, waarom niet?
Op 26 november 2014 heb ik uw Kamer een chronologisch feitenrelaas gestuurd over de totstandkoming en publicatie van de Motivactionpeiling. Hierin heb ik uiteengezet hoe de peiling tot stand is gekomen, wat mijn betrokkenheid hierbij was en wat de overwegingen van alle betrokken partijen waren, waaronder die van mijzelf, om de peiling te publiceren. Dit relaas is voor zover ik kan beoordelen nog steeds actueel. In de beantwoording van deze Kamervragen vindt u aanvullende toelichting, zoals op mijn overwegingen om de te reageren op de resultaten van de peiling. Een extern onderzoek vind ik daarom niet zinvol.
Bent u bereid een extern en onafhankelijk onderzoek (in de vorm van een procesanalyse, als aanvulling op de inhoudelijke analyse van Labyrinth) in te stellen naar de gang van zaken rond het ontstaan en het publiceren van het Motivaction-onderzoek? Zo ja, op welke termijn bent u voornemens dit te doen en de uitkomsten hiervan met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 17.
Deelt u de mening dat de angst voor islamitische Nederlanders door het Motivaction-onderzoek is versterkt? Is dit effect nadelig voor de doelen van uw taken als Minister die ook voor integratie verantwoordelijk is?
Ik betreur dat de kwaliteit van de Motivactionverkenning onder de maat was. Turks Nederlandse jongeren voelen zich hierdoor persoonlijk geraakt en voelen zich onterecht aangesproken en apart gezet. De verontwaardiging hierover begrijp ik, zeker gezien het feit dat de peiling achteraf onbetrouwbaar is gebleken.
Een onderzoek naar de effecten van de peiling van Motivaction op de maatschappelijke positie van Turks-Nederlandse jongeren vind ik niet zinvol. Wel wil ik weten hoe het gaat met deze jongeren. Begin 2016 verschijnt het Survey Integratie Minderheden (SIM) van het SCP, een grootschalig representatief integratieonderzoek, waarin een gedegen en feitelijk beeld van de positie van deze jongeren in de Nederlandse samenleving wordt gegeven.
Hoe waardeert u de uitspraken van een vertegenwoordiger van de organisatie Turks-Nederlands Tegengeluid12, dat het onderzoek ertoe heeft geleid dat ze «treden omlaag ging op de maatschappelijke ladder»? Hoe verhoudt dit zich tot uw integratieagenda?
Zie antwoord vraag 19.
Bent u bereid de maatschappelijke gevolgen, zoals de mogelijke stigmatisering van Turks-Nederlandse jongeren en de vergrote angst voor de islam, van de publicatie van het Motivaction-onderzoek te onderzoeken? Zo ja, wanneer bent u voornemens dit te doen en op welke termijn stelt u de Kamer hiervan op de hoogte? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 19.
Bent u van mening dat door de resultaten van het Motivaction-onderzoek Turks-Nederlandse jongeren worden beperkt op de arbeidsmarkt en bij het vinden van een stage? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 19.
Bent u bereid voor de stigmatisering en belemmering van Turks-Nederlandse jongeren op de arbeids- en stagemarkt door de publicatie van het Motivaction onderzoek excuses aan te bieden aan de Turk-Nederlandse jongeren? Zo nee, waarom kunt u dit zelf reflecterend vermogen niet opbrengen?
Ik ben geen opdrachtgever van de verkenning en ben inhoudelijk niet bij de verkenning betrokken geweest. Ik laat het aan Motivaction over of zij wel of niet excuses willen maken.
Vindt u, zoals u in een radiointerview aangaf, nog steeds dat «de heren (Kuzu en Öztürk) in complottheorieën» denken13? Zo ja, is dit zo omdat u het gevoel heeft dat ze u door hebben en heeft u hiermee het debat proberen af te leiden van uw rol?
Ik zie het als mijn opdracht om een bijdrage te leveren aan de integratie van mensen met een migratiegeschiedenis in de Nederlandse samenleving. Het in de hand werken van wantrouwen en polarisatie is hiermee niet in lijn.
De uitspraak van het Europese Hof van Justitie dat het verplichte basisexamen inburgering gezinshereniging ‘onmogelijk of uiterst moeilijk’ maakt |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het oordeel1 van het Europese Hof van Justitie over de wijze waarop Nederland uitvoering geeft aan het inburgeringsvereiste als voorwaarde voor gezinshereniging?2
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat, indien de toepassingsvoorwaarden voor de inburgeringsverplichting ertoe leiden dat gezinshereniging onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt, dit in strijd is met het Unierecht?
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft hierover prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Het Hof heeft nu uitspraak gedaan. De zaak is nu terug verwezen naar de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Na de zomer zal de Raad van State de zaak weer in behandeling nemen en een uitspraak doen op basis van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie. Op basis hiervan zal het kabinet haar standpunt bepalen.
Hoe kijkt u aan tegen het uitbreiden van de hardheidsclausule, waardoor er in het beleid meer rekening moet worden gehouden met bijzondere omstandigheden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat de kosten voor de voorbereiding op en het afleggen van het inburgeringsexamen zo hoog zijn dat dit soms tot gevolg heeft dat de uitoefening van het recht op gezinshereniging onmogelijk wordt gemaakt, waarmee het in strijd is met het Unierecht?
De kosten voor de 3 examenonderdelen bedragen 350,– euro. Indien de kandidaat voor één of meerdere onderdelen gezakt is, hoeft hij alleen die onderdelen opnieuw te doen en ook voor die onderdelen te betalen. De kosten van de 3 examenonderdelen zijn: Spreken 150, lezen en KNS ieder 100,– euro.
De kosten van de zelfstudiemethode ter voorbereiding op het basis examen zijn 99,50 euro. De kosten voor de aanschaf van methodes die voorbereiden op het inburgeringsexamen in Nederland zijn ongeveer hetzelfde. In sommige landen van herkomst is het mogelijk ter voorbereiding op het examen een cursus Nederlands te volgen.
Zoals aangegeven bij de beantwoording van de vragen 2 en 3, zal na de zomer de Raad van State de zaak weer in behandeling nemen en een uitspraak doen op basis van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie. Ik acht het niet opportuun om vooruitlopend op de uitkomst van deze procedure een beleidskeuze te maken.
Hoe beoordeelt u het feit dat het Europese Hof van Justitie heeft geconstateerd dat de kosten voor de voorbereiding op en het afleggen van het inburgeringsexamen te hoog zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze gaat u gehoor geven aan deze uitspraak van het Europese Hof van Justitie inzake de hardheidsclausule en de te hoge kosten van het inburgeringsexamen?
Zie antwoord vraag 4.
De fraude met en ineffectiviteit van Europese subsidies ten behoeve van sociale inclusie van Roma |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u de uitzending van Brandpunt over de verkwisting van Europese subsidies bedoeld voor sociale inclusie van Roma?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitlatingen van de personen uit de reportage om te stoppen met geld overmaken naar deze doelen?
Het kabinet hecht veel waarde aan rechtmatige en doeltreffende besteding van EU-middelen. Het kabinet onthoudt zich van een oordeel over de uitlatingen van privépersonen in deze uitzending over individuele projecten in andere lidstaten. Het kabinet onderschrijft het voornemen zoals verwoord door de heer Brenninkmeijer, Nederlands lid van de Europese Rekenkamer, om deze projecten grondig te onderzoeken.
Hoe worden, en zijn in het verleden, deze specifieke Europese subsidies (in Roemenië) gecontroleerd op rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid?
De reguliere controleregels zijn van toepassing, zoals neergelegd in de diverse EU-verordeningen. Voor alle lidstaten geldt eenzelfde beheer- en controlestructuur, die bestaat uit een eerstelijnscontrole door een aangewezen managementautoriteit en een tweedelijnscontrole door een onafhankelijke auditautoriteit. Beide instanties worden aangewezen door de lidstaat (in Nederland de Auditdienst Rijk (ADR) bijvoorbeeld). Vervolgens voert de Europese Commissie zelf ook controles uit. De vierde controlelijn bestaat uit audits (steekproefsgewijs) van de Europese Rekenkamer De Commissie houdt binnen deze controletoren toezicht op de lidstaten. Wanneer de beheer- en controlesystemen in de lidstaten tekortschieten kan de Commissie financiële correcties opleggen. Dit betekent dat een gedeelte van of de gehele bijdrage aan een lidstaat wordt stopgezet, of dat op de eerstvolgende betaalaanvraag wordt gekort. Hiertoe kan de Commissie besluiten als zij na onderzoek moet concluderen dat
Wanneer de Commissie een financiële correctie op lidstaatniveau oplegt, ligt er bij de lidstaat de verplichting om de EU-bijdrage bij de eindbegunstigde terug te vorderen.
Het wettelijk kader inzake toepassing van financiële correcties voor de periode 2014–2020 is overigens aangescherpt ten opzichte van de vorige periode, waarbinnen de voorbeelden in onderhavige uitzending van Brandpunt vallen. Voor meer details over controleregels verwijst het kabinet graag naar Kamerstuk 21 501-03, nr. 84. De toets op doeltreffendheid («performance») is momenteel binnen EU-wetgeving nog niet zo ver ontwikkeld als de focus op naleving («compliance»). Wel hecht het kabinet aan een groter inzicht in de doeltreffendheid van EU-begrotingsmiddelen, zoals verwoord in Kamerstuk 24 202, nrs. 30 en 32.
Komen de bevindingen van eerdere controles overeen met de beelden in de bovengenoemde reportage?
Zoals blijkt uit openbare jaarverslagen van de Europese Commissie heeft Roemenië diverse betaalonderbrekingen en financiële correcties opgelegd gekregen in de afgelopen jaren. Het kabinet beschikt echter niet over specifieke (controle-)gegevens over de in de uitzending genoemde projecten en eventuele controles daarop. Zoals aangeven bij het antwoord op vraag 2 wacht het kabinet eerst nader onderzoek af.
Deelt u de mening dat de uitkering van subsidies moet worden stopgezet zolang er niet adequaat wordt gecontroleerd op rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid?
Zoals aangegeven bij antwoord 3 bieden de Europese verordeningen (1083/2006 respectievelijk 1303/2013) reeds de basis voor de Europese Commissie om financiële correcties toe te passen (intrekken en terugvorderen subsidie) indien zij na onderzoek vaststelt dat het doeltreffend functioneren van het beheers- en controlesysteem van een subsidieprogramma ernstige tekortkomingen vertoont.
Bent u bereid om er in Europees verband op aan te dringen dat de subsidies waarover in deze uitzending wordt gesproken, worden teruggevorderd?
Het kabinet vertrouwt erop dat de Europese Commissie, mede op basis van de uitkomsten van het voorgenomen onderzoek door de Europese Rekenkamer, als daar aanleiding toe zou zijn, passende maatregelen zal nemen. Het kabinet wacht de resultaten daarvan af.
Een uitzending van Brandpunt waaruit blijkt dat miljoenen aan EU-subsidies voor kwetsbare groepen niet goed terecht komen |
|
Harry van Bommel , Michiel van Nispen |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de Brandpuntuitzending van 23 juni jl., waaruit blijkt dat miljoenen aan EU-subsidies voor kwetsbare groepen niet goed terecht komen?1
Ja.
Wat is volgens u de oorzaak van het feit dat deze EU-subsidies, bestemd om de situatie van Roma en Sinti te verbeteren, niet doelmatig en rechtmatig besteed zijn? Heeft de verkeerde besteding van het geld volgens u te maken met het feit dat er te veel geld omgaat in de Europese begroting? Zo nee, waarmee wel?
Het kabinet hecht veel waarde aan de rechtmatige en doelmatige besteding van EU gelden. De in de uitzending genoemde projecten worden in gedeeld beheer uitgevoerd door de Roemeense overheid en de Europese Commissie. Zij zijn verantwoordelijk voor een juiste besteding van deze fondsen en het opleggen van eventuele maatregelen en correcties. Voordat het kabinet uitspraken kan doen over een specifieke casus of een individueel project, is het van belang om nader onderzoek door de verantwoordelijke instanties (in dit geval de Europese Commissie en Europese Rekenkamer) af te wachten. Het kabinet ziet geen verband met de omvang van de Europese begroting.
Deelt u de mening van de heer Brenninkmeijer, lid van de Europese Rekenkamer, dat er niet op deze manier met Europees geld mag worden omgegaan? Zo ja, welke oplossing ziet u voor dit probleem?
Het kabinet zet zich in voor een rechtmatige en doelmatige besteding van EU-middelen zowel in eigen land als binnen de EU als geheel. Goede monitoring en verantwoording van de besteding van EU-gelden is voor Nederland een permanent aandachtspunt. Een uitgebreide verwoording van de Nederlandse inzet in dit kader is uw Kamer dit voorjaar toegezonden (Kamerstuk 24 202, nrs. 30 en 32). Zolang dat nodig is, zal het kabinet blijven pleiten voor betere verantwoording door lidstaten, voor meer transparantie, betere kwaliteit van regelgeving en voor meer aandacht voor doelmatigheid bij de besteding van EU-middelen.
Hoe is het mogelijk dat tot nu toe niemand de projecten die in de uitzending belicht worden controleert? Heeft u er zicht op welke projecten die met EU-subsidies worden gefinancierd wel en niet worden gecontroleerd? Zo ja, wilt u dit overzicht naar de Kamer sturen? Zo nee, bent u bereid om op Europees niveau de nodige inspanningen te leveren zodat een dergelijk overzicht alsnog wordt gemaakt?
Voor alle lidstaten geldt eenzelfde beheer- en controlestructuur, die bestaat uit een eerstelijnscontrole door een aangewezen managementautoriteit en een tweedelijnscontrole door een onafhankelijke audit-autoriteit. Beide instanties worden aangewezen door de lidstaat.
In Nederland is laatstgenoemde functie bijvoorbeeld belegd bij de Auditdienst Rijk onder het Ministerie van Financiën. Vervolgens voert de Europese Commissie zelf controles uit. De vierde controlelijn bestaat uit audits (steekproefsgewijs) van de Europese Rekenkamer. Ieder van deze instanties heeft een controlemandaat op grond van EU-regelgeving en is verplicht om dienovereenkomstig te handelen. Indien de controleregels niet goed nageleefd worden, kan de Europese Commissie een sanctie opleggen of verbeterplannen afdwingen bij instanties in lidstaten. Het kabinet ziet binnen deze controleketen geen toegevoegde waarde voor het separaat bijhouden van een lijst of overzicht met gecontroleerde en niet-gecontroleerde projecten, aangezien daaruit geen conclusies zouden kunnen worden getrokken over de rechtmatigheid van de niet-gecontroleerde projecten. Het kabinet steunt de Europese Commissie om op basis van vigerende wetgeving strikt toezicht te houden en om niet terughoudend te zijn bij het opleggen van opschortende maatregelen of sancties aan lidstaten of instanties daarbinnen, indien dit nodig blijkt. De Commissie is de laatste jaren overigens zeer actief op dit punt, zoals blijkt uit de jaarlijkse rapportage «Protection of the European Union’s financial interests». In dit rapport worden man en paard genoemd.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat er niet getoetst wordt in hoeverre de gestelde doelen worden bereikt en wat het effect van de subsidies is? Zo ja, welke concrete voorstellen gaat u doen bij uw Europese collega’s om de doelmatige en rechtmatige besteding van EU-subsidies te controleren?
Het kabinet onderstreept het belang van een effectieve en doeltreffende besteding van middelen. Zoals zowel de Europese Rekenkamer als de Europese Commissie stelt, bestond er in de afgelopen programmaperiode meer oog voor de rechtmatigheid en het besteden van het geld, dan voor goede prestaties en focus op resultaten. Voor de periode 2014–2020 gelden inmiddels nieuwe regels die meer nadruk leggen op doeltreffendheid van EU-subsidies. Op grond van de nieuwe EU-verordeningen moeten lidstaten voortaan voor de aanvraag van de programma’s prestatie-indicatoren opstellen waarop getoetst wordt. Er is een prestatiereserve van 6 procent die pas toegankelijk is als bepaalde prestaties zijn behaald (artikel 20 Verordening 1303/2013). Er dient een prestatiekader te zijn dat bestaat uit vooraf opgestelde mijlpalen en streefdoelen zoals financiële indicatoren en outputindicatoren die tussentijds moeten worden geëvalueerd. Op deze manier wordt er inzicht geboden in de voorgang van het programma. Onafhankelijke deskundigen voeren evaluaties uit om de doelmatigheid en doeltreffendheid van programma’s te verbeteren. Deze evaluaties worden openbaar gemaakt (artikel 54 Verordening 1303/2013).
Zowel de Europese Commissie als de Europese Rekenkamer zetten zich de komende programmaperiode sterk in om prestatiebeheer – en de controle daarop – te verberen. Het kabinet heeft in dit kader de Commissie gevraagd om een kwaliteitsverbetering door te voeren bij bestaande prestatierapportages.2
Deelt u de mening dat de oplossing eerder gezocht moet worden in het intrekken en niet langer verstrekken van dit soort ongecontroleerde subsidies dan in de oprichting van een Europees Openbaar Ministerie? Zo niet, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u zich hiervoor inzetten?
In de brief van de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie aan uw Kamer van 3 december 2013 naar aanleiding van de begrotingsbehandeling heeft deze in reactie op de motie van het lid Van Oosten c.s. over fraude met Europese gelden en subsidies (33 750-VI-47) geantwoord de motie op te vatten als ondersteuning van de inzet van het kabinet ten aanzien van het voorstel voor het Europees OM, en dat het kabinet de opvatting van de Kamer deelde dat intrekking van EU-subsidies inderdaad aangewezen is in geval van oneigenlijk gebruik daarvan. Verder heeft hij aangegeven dat het kabinet voor zover nodig de Commissie binnen de daarvoor bestaande gremia zal aansporen haar vaste beleid op het punt van het intrekken van subsidies te continueren en erop toe te zien dat de lidstaten dit beleid zelf actief blijven uitvoeren. Dit uitgangspunt is nog steeds van kracht.
Het kabinet wil daarnaast onderstrepen dat onrechtmatigheid niet hetzelfde is als fraude. Een Europees OM zou zich alleen bezighouden met (vermoedens van) fraude, terwijl de bulk van de fouten die worden gemaakt bij de besteding van EU subsidies geen fraude betreft. Zoals verwoord in Kamerbrief 2014–2015, 21 501-03, nr. 84, is dit een belangrijk onderscheid. Een onregelmatigheid is een inbreuk op (de toepassing van) het nationaal of EU recht door een handeling of nalatigheid van een begunstigde. Een vermoeden van fraude is een onregelmatigheid die aanleiding geeft tot het openen van een administratieve of justitiële procedure op nationaal niveau om de aanwezigheid van vooropgezet gedrag (fraude) vast te stellen. Volgens het subsidiariteitsbeginsel zijn lidstaten verantwoordelijk voor het terugvorderen van onrechtmatige bestede EU-gelden. Wanneer de lidstaat dit verzuimt of hierin vertraging oploopt, kan de Europese Commissie aanvullend financiële correcties opleggen. Financiële correcties worden eveneens toegepast als er een tekortkoming in de beheers- en controlesystemen wordt gevonden. Terugvorderingen en financiële correcties zijn correctieve maatregelen. Daarnaast kan de Commissie ook gebruik maken van preventieve maatregelen zoals voorlichting over regelgeving of een betaalonderbreking/-opschorting. Deze bevoegdheden van de Europese Commissie en van de lidstaten bestaan zonder relatie tot de eventuele oprichting van een Europees Openbaar Ministerie.
Deelt u de mening dat op deze wijze de corruptie in Roemenië in de hand gewerkt wordt, terwijl de situatie voor de Roma en Sinti eerder verslechtert dan verbetert?
Het kabinet beschikt niet over voldoende informatie om gefundeerde uitspraken te doen over het al dan niet in de hand werken van corruptie in Roemenië bij deze projecten. Wel acht het kabinet het van belang om de achterstelling van Roma in verscheidene lidstaten tegen te gaan. Daarom acht het kabinet het van groot belang dat de EU-middelen op een juiste wijze worden besteed
Welke structurele oplossing ziet u voor het probleem dat er buitenproportioneel veel gefraudeerd wordt met EU-subsidies?
Zie antwoord vraag 6.