Het bericht “Vreemde daklozen in opvang” |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vreemde daklozen in opvang»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het dat de gemeente Utrecht een reeds in 2007 gemaakte afspraak aan haar laars lapt door opvang te verlenen aan uitgeprocedeerde asielzoekers?
Het bieden van structurele noodopvang door gemeenten is onwenselijk en onnodig. Door het Rijk zijn in de afgelopen jaren verschillende maatregelen genomen om te voorkomen dat (afgewezen) asielzoekers op straat terecht komen. Ik noem in dit verband de plaatsing in een vrijheidsbeperkende locatie van afgewezen asielzoekers die na de vertrektermijn van 28 dagen het land nog niet hebben verlaten, het onder voorwaarden verlenen van opvang aan mensen met een medische aanvraag en het realiseren van onderdak in gezinslocaties voor gezinnen met minderjarige kinderen. Indien een vreemdeling weigert mee te werken aan terugkeer, en de overheid gedwongen vertrek niet kan realiseren, blijft uiteindelijk geen andere optie over dan het onderdak te beëindigen. Het is onwenselijk indien gemeenten in dergelijke gevallen noodopvang verlenen, omdat daarmee een verkeerd signaal wordt afgegeven.
Deelt u de mening dat dit het terugkeerproces ernstig in de wielen rijdt daar de plicht om terug te keren naar het land van herkomst met het bieden van opvang ondermijnd wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het schenden van genoemde afspraak onacceptabel is, temeer nu dit de belastingbetaler ruim 8 ton kost? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het opereren van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Utrecht gezien de forse oververtegenwoordiging van illegalen in die stad2 in relatie met het (willen) faciliteren van deze groep die gewoonweg niet in Nederland mag zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere gemeenten houden zich niet aan de afspraak om per 2009 te stoppen met het opvangen van uitgeprocedeerde asielzoekers?
Ik heb geen volledig overzicht van de gemeenten die nog een vorm van noodopvang bieden aan uitgeprocedeerde asielzoekers. Wel heb ik een globaal beeld van hoe gemeenten op dit moment omgaan met noodopvang. Voor een aantal gemeenten geldt dat expliciet in het collegeprogramma is opgenomen dat noodopvang van afgewezen asielzoekers wordt gecontinueerd. Het komt daarnaast met enige regelmaat voor dat gemeenten, bijvoorbeeld in het belang van openbare orde, tijdelijk onderdak bieden aan uitgeprocedeerde vreemdelingen, die op straat terecht zijn gekomen.
Bent u bereid om gemeenten, die vasthouden aan het bieden van opvang voor uitgeprocedeerden, stevig te korten op het Gemeentefonds in het kader van «wie niet horen wil moet maar voelen»? Zo neen, waarom niet?
Ik heb gemeenten en de VNG duidelijk gemaakt dat indien gemeenten geconfronteerd worden met vreemdelingen die op straat staan, en die een asielverleden hebben, dan wel van wie de achtergronden niet direct bekend zijn, zij deze zaken kunnen aanmelden bij de DT&V zodat kan worden gezocht naar een oplossing op maat. In de praktijk treden gemeenten ook daadwerkelijk in contact met de DT&V en waar nodig neemt de DT&V hiertoe initiatief. Ik zie geen aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen.
De klopjacht op de negroïde werkster |
|
Sadet Karabulut , Paul Ulenbelt |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat de politie Kennemerland dertig schoonmakers heeft staande gehouden op grond van hun «negroïde uiterlijk» en twaalf van hen inmiddels zijn uitgezet door de Immigratie en Naturalisatiedienst?1 Zijn u vergelijkbare zaken bekend? Zo ja, welke?
De met het vreemdelingentoezicht belaste ambtenaren in deze zaak hebben in het kader van hun controlebevoegdheid de grenzen opgezocht van de juridische mogelijkheden en zijn daar, volgens de Raad van State, bij de controles overheen gegaan. Mij zijn geen vergelijkbare zaken bekend. Ik ben in gesprek met de politie hoe op rechtmatige wijze het vreemdelingentoezicht kan worden geïntensiveerd.
In die gevallen waarin de staandehouding onrechtmatig is geoordeeld en de daaropvolgende detentie ook onrechtmatig is, kan de rechter een schadevergoeding toewijzen. Een eventuele onrechtmatige staandehouding doet echter niet af aan de verplichting van illegale vreemdelingen om Nederland te verlaten.
De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) heeft naar aanleiding van gerichte acties in de regio Kennemerland, zeven personen uitgezet. Daarnaast zijn er twee personen onder toezicht vertrokken. Drie personen hebben zelfstandig Nederland verlaten, al dan niet met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM).
Deelt u de mening van de Raad van State dat de politie niet op grond van uiterlijke kenmerken, reizen met de bus en het betreden van een woning in een villawijk de schoonmakers staande had mogen houden en in hechtenis nemen omdat er naar objectieve maatstaven gemeten geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf was? Zo ja, welke maatregelen zijn getroffen jegens de verantwoordelijken voor dit politieonderzoek bij de politie Kennemerland en de controleurs van Connexxion? Wat is er gebeurd met de dertig schoonmakers die door dit onrechtmatig handelen zijn opgepakt, vastgepakt en voor een deel uitgezet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het politieonderzoek was gericht op voorkomen van illegale arbeid en uitbuiting? Zo ja, hoe kan het dat toch niet is onderzocht of sprake was van uitbuiting maar wel al twaalf mensen zijn uitgezet? Zo nee, wat was dan wel het doel van het onderzoek en hoe verhoudt dat zich tot de uitspraak van de chef Vreemdelingenpolitie Kennemerland die illegale arbeid en uitbuiting noemt als reden van het politieonderzoek?
Het onderzoek is een bestuursrechtelijk onderzoek geweest dat voortvloeit uit de bestuurlijke taak van de Vreemdelingenpolitie. De doelstelling van het onderzoek was tweeërlei: het tegengaan van illegaal verblijf in Nederland en het doen ophouden van het faciliteren van dit verblijf door de werkgevers van deze personen, al dan niet met behulp van een optreden op grond van de Wet arbeid vreemdelingen.
De Vreemdelingenpolitie heeft bij het onderzoek gebruik gemaakt van de (controle)bevoegdheden die haar toekomen op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Indien een bestuursrechtelijk onderzoek aanwijzingen oplevert dat mogelijk sprake is van uitbuiting, kan (tevens) een strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld. Aan het Openbaar Ministerie zijn geen zaken, waarin een vermoeden van arbeidsuitbuiting bestaat, voorgelegd, die zijn te relateren aan de onderhavige zaak.
Wel laat dit zien hoe belangrijk het is dat particulieren die huishoudelijke hulp inhuren, zich vergewissen van de verblijfsstatus en het recht op arbeid van hun personeel.
Zie voor de vraag met betrekking tot de uitzetting van de twaalf personen, het antwoord op vraag 1 en 2.
Welke middelen zijn geoorloofd bij opsporing van illegale arbeid en welke niet? Kunt u dit uiteenzetten voor de politie, de Arbeidsinspectie, controleurs van een busmaatschappij en andere betrokken organisaties?
De Vreemdelingenpolitie komt in het kader van een bestuursrechtelijk onderzoek diverse (controle)bevoegdheden toe op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Indien de Vreemdelingenpolitie een strafrechtelijk onderzoek verricht, komen haar de opsporingsbevoegdheden van het Wetboek van Strafvordering toe.
De Inspectie SZW, voorheen de Arbeidsinspectie, kan gebruik maken van bevoegdheden die geregeld zijn in de Wet arbeid vreemdelingen, de Algemene wet bestuursrecht en het Wetboek van Strafvordering. In het kader van herhaalde recidive kan een onderzoek op basis van de Wet arbeid vreemdelingen ook plaatsvinden als een opsporingsonderzoek. Hiervoor wordt dan gebruik gemaakt van bevoegdheden uit de Wet op de economische delicten. De belangrijkste bevoegdheden zijn het betreden van iedere plaats (artikel 5:15 Awb), het vorderen van inlichtingen (artikel 5:16 Awb), het vorderen van inzage in een identiteitsbewijs (artikel 5:16a Awb). De Arbeidsinspectie heeft ook de bevoegdheid om een woning tegen de wil van de bewoner binnen te treden (artikel 17 Wav), echter daarbij dient wel de Algemene wet op het binnentreden in acht te worden genomen. Anders is de handeling van de Inspectie SZW alsnog onrechtmatig.
Controleurs van een busmaatschappij controleren in hun hoedanigheid van buitengewoon opsporingsambtenaar op basis van bevoegdheden uit onder meer de Wet personenvervoer. Opsporing van illegale arbeid behoort hier niet toe.
Hoe kan het dat op basis van een onrechtmatig onderzoek wel twaalf schoonmakers zijn uitgezet maar de rechtszaak tegen hun opdrachtgevers is geseponeerd door het Openbaar Ministerie? Deelt u de mening dat dit riekt naar klassenjustitie, deze zaken alsnog moeten worden onderzocht en het recht moet spreken? Zo nee, wat is het volgens u dan wel?
Het Openbaar Ministerie heeft geen zaken geseponeerd. Zoals in het antwoord op vraag 3 vermeld, heeft het Openbaar Ministerie geen zaken voorgelegd gekregen, die te relateren zijn aan de onderhavige zaak. Er is derhalve geen sprake van een strafzaak.
Waarom zijn op basis van het door de Raad van State onrechtmatig verklaarde politieonderzoek wel de door de Arbeidsinspectie aan particuliere opdrachtgevers opgelegde boetes ingetrokken maar is geen werk gemaakt van het onderzoek naar uitbuiting en bescherming van mogelijke slachtoffers van deze uitbuiting, zijnde de schoonmakers? Bent u bereid dit onderzoek alsnog te verrichten?
Het is onjuist dat de Inspectie SZW de opgelegde boetes heeft ingetrokken. Zij heeft weliswaar een drietal boeterapporten opgemaakt tegen drie werkgevers naar aanleiding van ontvangen processen-verbaal van de politie Kennemerland, maar gezien alle feiten en omstandigheden geconcludeerd dat boeteoplegging in deze drie zaken niet aan de orde kon zijn vanwege het oordeel van de Raad van State over het onderzoek van de Vreemdelingenpolitie. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 kan de rechter een schadevergoeding voor een onrechtmatige detentie opleggen. Dat doet echter niet af aan de onrechtmatigheid van het verblijf. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is klopjachten te houden op domestic workers? Wat gaat u doen om mensenhandel, uitbuiting, racisme en discriminatie van deze veelal kwetsbare groep vrouwen te voorkomen?
Ik distantieer mij van de term «klopjachten». De aanpak van mensenhandel is een prioriteit van dit kabinet, omdat het een zeer ernstig misdrijf betreft dat een grote inbreuk maakt op de mensenrechten en leidt tot mensonterende omstandigheden. Er is dan ook een groot aantal maatregelen getroffen om mensenhandel tegen te gaan. Mede onder aanvoering van de Task Force aanpak mensenhandel zal fors worden ingezet op de aanpak van verschillende vormen van mensenhandel, waaronder arbeidsuitbuiting. Zo zal, bijvoorbeeld, aan het eind van deze kabinetsperiode het aantal criminele organisaties, waaronder organisaties die zich met mensenhandel bezighouden, dat wordt aangepakt zijn verdubbeld. Ook zult u op korte termijn een wetsvoorstel ontvangen over de verhoging van de strafmaxima voor mensenhandel.
Voor de bestrijding van discriminatie bestaat generiek beleid. Op 7 juli 2011 is door de ministers van Veiligheid en Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onderwijs, Cultuur en Wetschap, alsmede door de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een brief naar de Tweede Kamer gestuurd met aangescherpte maatregelen tegen discriminatie, die ook gelden voor de door u genoemde groep.
Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 3.
De vastzetting van 19 Somalische vreemdelingen in de VBL in Ter Apel |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Den Haag in de zaak van 19 Somalische vreemdelingen die zijn vastgezet in de VBL in Ter Apel?1
Ja.
Klopt het dat de rechter deze vastzetting onrechtmatig heeft geacht en schadevergoeding heeft toegekend? Wat zijn de overwegingen van de rechter hiervoor?
De rechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende zicht op uitzetting naar Noord-Somalië en Somalië was om de maatregel voor de meesten van deze vreemdelingen te rechtvaardigen en om die reden een schadevergoeding toegekend. Ik heb hoger beroep ingesteld bij de Raad van State tegen de uitspraak van de rechtbank.
Waarom heeft u ervoor gekozen om deze Somalische vreemdelingen vast te zetten?
Deze vreemdelingen verklaarden uitgeprocedeerd te zijn waardoor er een redelijk vermoeden van illegaal verblijf in Nederland bestond. Uitdrukkelijk is aan hen gevraagd of zij beoogden een asielaanvraag in te dienen. Dit bleek niet het geval te zijn. Dat betekent dat krachtens de Vreemdelingenwet 2000 op hen de plicht rust zelfstandig terug te keren naar Somalië. Vertrekt de vreemdeling niet zelfstandig dan kan de Nederlandse overheid tot uitzetting overgaan. Met het oog op de uitzetting zijn deze vreemdelingen in vreemdelingenbewaring gesteld.
Hoeveel uitgeprocedeerde Somalische vreemdelingen kunnen momenteel niet worden uitgezet naar Somalië vanwege de slechte veiligheidssituatie in dat land? Deelt u de mening dat deze groep niet zelfstandig zal terugkeren?
Vreemdelingen die vanwege de veiligheidssituatie niet kunnen terugkeren naar hun land van herkomst, moeten worden opgevangen. Dit uitgangspunt komt ook tot uiting in mijn toelatingsbeleid voor Somalische vreemdelingen, waarin Mogadishu – behalve de luchthaven – is aangemerkt als gebied waar sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 15 c van de Kwalificatierichtlijn. Dergelijke vreemdelingen komen in aanmerking voor een vergunning als er geen verblijfsalternatief is.
Van de door u bedoelde groep van Somalische vreemdelingen is al eerder in rechte komen vast te staan dat zij kunnen terugkeren naar Somalië. Zolang zij zelf geen aanleiding zien om op grond van het meest recente landenbeleid voor Somalië opnieuw een asielaanvraag in te dienen, blijft deze terugkeerverplichting onverminderd gelden. Zelfstandige terugkeer naar Somalië is mogelijk. Er is derhalve geen aanleiding om uitgeprocedeerde Somalische asielzoekers op te vangen.
Op welke wijze probeert u te voorkomen dat deze groep vreemdelingen in de illegaliteit verdwijnt?
Door een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. In het overgrote deel van de hier bedoelde 19 gevallen bestond aanleiding voor oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel op basis van artikel 56 Vreemdelingenwet. Het overgrote deel van de groep Somaliërs is geplaatst in de VBL in Vught. Daar wordt op dit moment gewerkt aan hun terugkeer naar Somalië.
Deelt u de mening dat uitgeprocedeerde asielzoekers die vanwege de veiligheidssituatie tijdelijk niet kunnen terugkeren naar het land van herkomst, opgevangen moeten worden, bij voorkeur in een asielzoekerscentrum?
Zie antwoord vraag 4.
De beperkte voorzieningen in de gezinslocatie voor asielzoekers in Katwijk |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Wat is de reden dat de Tweede Kamer nog steeds niet inhoudelijk is geïnformeerd over de gezinslocaties voor asielzoekers in Katwijk en Gilze, terwijl die al sinds juli jl. operationeel zijn? Bent u bereid met onverwijlde spoed duidelijkheid te verschaffen over de inrichting, het regime, de regels, de plaatsingsvoorwaarden, de voorzieningen etc. van de gezinslocaties?1
Tijdens een algemeen overleg van 10 november 2011 heb ik uw Kamer toegezegd een brief te sturen over de gezinslocaties. Tegelijk heb ik u ook gezegd dat ik een gezinslocatie zou bezoeken. Dit bezoek heeft op 15 december jl. plaatsgevonden. In mijn brief van 21 december 20112 treft u de door u gevraagde informatie betreffende de gezinslocaties aan.
Kloppen de signalen dat alle bewoners, waaronder ook kinderen en jongeren, midden op de dag moeten stempelen waardoor zij hun studie, bijvoorbeeld een universitaire studie, niet meer kunnen voortzetten? Vindt u dat aanvaardbaar?
Voor zover het gaat om minderjarigen, kloppen deze signalen niet. Zoals ik ook in mijn brief aan uw Kamer heb beschreven worden minderjarigen vrijgesteld van de meldplicht bij de Vreemdelingenpolitie en de inhuisregistratie bij het COA zodat ze naar school kunnen. Een van de uitzonderingen op het koppelingsbeginsel in artikel 10 van de Vreemdelingenwet is immers dat minderjarigen recht hebben op onderwijs in het kader van de leerplicht. Dit geldt niet voor meerderjarige en dus niet-leerplichtige vreemdelingen. Evenwel is vervolgonderwijs nog wel toegankelijk voor vreemdelingen die in een procedure zitten waarmee ze rechtmatig verblijf hebben en kan in die gevallen in een ontheffing van de meldplicht en inhuisregistratie worden voorzien.
Kloppen de signalen dat ook zieke vreemdelingen in de gezinslocaties worden geplaatst? Klopt het dat de medische voorzieningen in de gezinslocaties zeer beperkt zijn? Waarom krijgen deze zieke asielzoekers geen reguliere opvang in een Asiel zoekerscentrum (AZC) op grond van de motie-Spekman2 als zij een medische aanvraag hebben ingediend? Klopt het dat ook betrokken artsen grote bezwaren hebben tegen de beperkte medische voorzieningen in de gezinslocatie in Katwijk?
Wat betreft de (toegang tot) medische zorg op de gezinslocaties en het standpunt van de lokale huisartsen, verwijs ik u naar mijn brief van 21 december 2011 en de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Voortman en Dibi (beiden GroenLinks) met nummer 2011Z22178, Zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1383 en de schriftelijke vragen van de leden Gesthuizen en Van Gerven (beiden SP) met nummer 2011Z22180, Zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1384
Een aanvraag op medische gronden genereert niet zonder meer een recht op opvang. Opvang in het kader van de motie-Spekman is mogelijk, maar wel onder bepaalde voorwaarden. Ik verwijs u hiervoor naar de brief van de voormalige Staatssecretaris van Justitie aan uw Kamer van 7 december 20094 waarin is toegelicht hoe deze motie is geïmplementeerd.
Kloppen de signalen dat de bewoners van de gezinslocatie geen noodzakelijke ontheffing van de stempelplicht krijgen als zij een afspraak hebben met hun advocaat of met de rechtbank? Vindt u dat aanvaardbaar?
Nee, die signalen kloppen niet. Ontheffing van de stempelplicht voor een afspraak met een advocaat of een zitting bij de rechtbank is mogelijk.
Klopt het dat er ook vreemdelingen in deze gezinslocatie worden geplaatst die nog een lopende toelatingsprocedure hebben? Hoe verhoudt zich dat met het feit dat de gezinslocaties enkel bedoeld zijn voor uitgeprocedeerde vreemdelingen?
Op 19 september jl.5 heb ik op schriftelijke vragen geantwoord dat gezinnen met minderjarige kinderen die niet meer rechtmatig in Nederland verblijven en waarvan het recht op opvang derhalve is geëindigd, tot de doelgroep behoren. Deze groep gezinnen werd als eerste overgeplaatst naar de gezinslocaties. Daarnaast worden in de gezinslocaties ook gezinnen geplaatst die een procedure hebben lopen voor regulier verblijf, maar waaraan geen recht op opvang is verbonden. Daarnaast kan niet worden uitgesloten dat gezinnen in de gezinslocatie een nieuwe toelatingsprocedure starten. Voor zover daar geen recht op opvang aan is verbonden, zal er geen overplaatsing naar een AZC plaatsvinden.
Bent u bereid deze schriftelijke vragen binnen een week te beantwoorden?
Dit is niet mogelijk gebleken. Wel heeft uw Kamer mijn brief over gezinslocaties van 21 december 2011 ontvangen.
Bent u bereid te bezien of een Irakees gezin, waarvan de beide ouders en één van de dochters forse medische problemen hebben, en waarvan de dochter geneeskunde studeert aan de VU, opvang verleend kan worden in een nabijgelegen AZC?3
De mij op dit moment bekende informatie over deze individuele casus geeft mij geen aanleiding om af te wijken van de algemene regel dat indien vreemdelingen geen recht op opvang hebben, er geen overplaatsing naar een AZC kan plaatsvinden. Wat betreft de (toegang tot) medische zorg op de gezinslocaties, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3. Indien een arts van oordeel is dat het noodzakelijk is om medische zorg te bieden, zal dit ook gebeuren.
De naturalisatie van vreemdelingen die een verblijfsvergunning hebben op grond van het generaal pardon |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u een indicatie geven van het aantal houders van een pardonvergunning dat bij de vergunningverlening in 2007 geen documenten heeft overgelegd omtrent de identiteit en nationaliteit?1
Uit de geautomatiseerde systemen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is niet te herleiden hoeveel houders van een verblijfsvergunning onder de «Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet» (Ranov) tijdens hun asielprocedure of ten tijde van de verlening van de Ranov-vergunning niet in het bezit waren van documenten. Het kunnen tonen van documenten omtrent de identiteit en nationaliteit was in 2007 geen vereiste voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning onder de Ranov-regeling. De afhandeling vond plaats op basis van de destijds bij de IND bekende gegevens.
Betekent dit dat deze groep ex-asielzoekers in beginsel niet in aanmerking kan komen voor het Nederlanderschap?
Nee. Dit zal afhangen van de vraag of de betrokkenen aanvrager beschikt over de noodzakelijke documenten, of een geslaagd beroep op bewijsnood kan doen. Vreemdelingen die in het bezit zijn van een Ranov-vergunning kunnen in aanmerking komen voor verlening van het Nederlanderschap, indien zij de daarvoor benodigde documenten omtrent de identiteit en nationaliteit overleggen. Op grond van artikel 31 Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap dient een vreemdeling met een Ranov-vergunning bij de indiening van het naturalisatieverzoek in beginsel de gegevens met betrekking tot zijn identiteit en nationaliteit te verstrekken, dat wil zeggen een buitenlandse gelegaliseerde of van apostille voorziene geboorteakte en een geldig nationaal paspoort. Indien sprake is van een uitzonderlijk geval kan de houder van een Ranov-vergunning, als reguliere vreemdeling, een geslaagd beroep doen op bewijsnood en wordt hij vrijgesteld van het overleggen van documenten.
Hoeveel van het totaal aantal houders van een pardonvergunning zijn voormalige asielzoekers?
Een van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een Ranov-vergunning was dat de betrokken vreemdeling een asielaanvraag moest hebben ingediend. In principe zijn dus alle houders van een Ranov-vergunning voormalige asielzoekers.
Op grond van de Regeling werd overigens ook verblijf verleend aan gezinsleden van Ranov-vergunninghouders, indien deze gezinsleden uiterlijk op 13 december 2006 Nederland waren ingereisd en voor zover de gezinsband reeds bestond voor de komst van de hoofdpersoon naar Nederland. Dit gold ook voor in Nederland geboren kinderen van Ranov-vergunninghouders. Gezinsleden zullen niet in alle gevallen asiel hebben aangevraagd.
Verwacht u van deze ex-asielzoekers dat zij, om Nederlander te kunnen worden, terugkeren naar het land waarvandaan zij gevlucht zijn om de benodigde documenten te bemachtigen?
De Ranov-vergunning is een reguliere verblijfsvergunning en geen asiel verblijfsvergunning. Ten aanzien van houders van een Ranov-vergunning is destijds vastgesteld dat zij niet in aanmerking komen voor asielrechtelijke bescherming van de Nederlandse overheid. Dit betekent dat van Ranov-vergunninghouders mag worden verwacht dat zij zich wenden tot de autoriteiten van het land waarvan ze onderdaan zijn om de benodigde documenten te verkrijgen. Zij kunnen daarvoor zelf afreizen naar het land van hun nationaliteit, zich wenden tot de diplomatieke vertegenwoordiging van dat land in Nederland, dan wel een beroep doen op aldaar wonende familieleden of bekenden.
Deelt u de mening dat dit een onredelijke voorwaarde is, die voor de betrokken ex-asielzoekers enorme praktische en psychische hindernissen opwerpt? Deelt u de mening dat niet uit te sluiten is dat dit voor een deel van hen niet ongevaarlijk is, gezien de veiligheidssituatie in bijvoorbeeld Afghanistan, Irak en Somalië?
Een vreemdeling die het Nederlanderschap wil verwerven is zelf verantwoordelijk voor het verkrijgen van documenten omtrent de identiteit en nationaliteit. Ofschoon dit een inspanning van de vreemdeling verlangt, deel ik uw mening niet dat dit een onredelijke voorwaarde is. Dezelfde inspanning wordt ook gevraagd van vreemdelingen die niet op basis van de Ranov-Regeling een reguliere verblijfsvergunning hebben verkregen.
Als terugkeer naar het land van herkomst voor een betrokkene bezwaarlijk is, wordt hem geadviseerd om contact op te nemen met de diplomatieke vertegenwoordiging van zijn land in bijvoorbeeld Nederland. Het is soms mogelijk om documenten zoals een paspoort bij de ambassade aan te vragen. Daarnaast wordt een betrokkene in voorkomende gevallen geadviseerd om familieleden of bekenden te machtigen om aan documenten te komen. Ook wordt geadviseerd om hiervoor bijvoorbeeld gemeentelijke of kerkelijke instanties of scholen in het land van herkomst in te zetten.
Indien gesteld wordt dat een ambassade niet meewerkt, moet dit met objectief verifieerbare bewijsstukken onderbouwd worden. Bovendien moet worden aangetoond dat er een serieuze poging is ondernomen om via andere kanalen, zoals een familielid, gemeentelijke of kerkelijke instantie of school in het land van herkomst, alsnog de documenten te verkrijgen. Van Somaliërs wordt niet verlangd dat zij documenten overleggen om hun identiteit of nationaliteit aan te tonen, omdat er geen bevoegde autoriteiten zijn om die documenten af te geven.
Een beroep op bewijsnood wordt slechts in uitzonderlijke gevallen gehonoreerd. Er moet dan door middel van objectief verifieerbare documenten worden aangetoond dat een betrokkene alles heeft gedaan wat mogelijk is om aan de gevraagde documenten te komen.
Bent u bereid dit probleem uitgebreid in kaart te brengen en een regeling voor deze ex-asielzoekers te maken, waardoor zij ondanks het ontbreken van documenten toch in aanmerking kunnen komen voor naturalisatie, als tijdens de asielprocedure niet aan hun identiteit en nationaliteit is getwijfeld? Zo nee, waarom niet?
Nee. Graag verwijs ik naar mijn antwoorden op vraag 2, 4 en 5. Het is essentieel dat een vreemdeling, die Nederlander wil worden, Nederlander wordt op grond van de juiste identiteit en nationaliteit. Als deze identificerende gegevens niet vaststaan, wordt een belangrijk rechtsbelang geschonden. Met het oog op dit rechtsbelang moet voorkomen worden dat personen Nederlander worden op basis van onjuiste persoonsgegevens of nationaliteit.
Ranov-vergunninghouders moeten daarom, net als een «gewone» houder van een reguliere verblijfsvergunning, documenten overleggen om hun identiteit en nationaliteit aan te tonen. Van belang is nog dat zij vanaf het moment van de vergunningverlening in 2007 documenten ter onderbouwing van identiteit en nationaliteit hebben kunnen verzamelen.
Bent u bereid ten aanzien van deze groep ex-asielzoekers een soepeler regime voor het aannemen van bewijsnood aan te nemen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik zie geen reden om ten aanzien van het vereiste van het overleggen van de benodigde documenten voor vreemdelingen met een Ranov-vergunning een uitzondering te maken op de thans geldende richtlijnen inzake bewijsnood, zoals verwoord in de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap. De vraag of sprake is van bewijsnood zal worden beoordeeld aan de hand van de individuele omstandigheden van de zaak, alsmede aan de hand van de situatie in het land waar de documenten vandaan moeten komen.
Het bericht dat gemeenten opvang bieden aan illegalen |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de reportage van het EO-programma «Dit is de dag» van 6 december 2011 waarin gemeld wordt dat 13 gemeenten in Nederland ruim drie miljoen uitgeven aan de opvang van illegalen?1
Ja.
Was u al op de hoogte van het feit dat een aantal gemeenten tegen de afspraken in illegalen blijft opvangen, kloppen bovenstaande bevindingen, en zijn er eventueel nog meer gemeenten bekend die de afspraken schenden?
Ik ben ermee bekend dat enkele gemeenten expliciet in hun collegeprogramma hebben opgenomen dat de noodopvang wordt gecontinueerd. Ik voer periodiek Bestuurlijk Overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, waarbij ook het onderwerp noodopvang regelmatig op de agenda staat. Ook onderhoudt de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) intensief contact met individuele gemeenten.
Ik blijf van mening dat het bieden van structurele noodopvang door gemeenten of maatschappelijke organisaties onwenselijk en onnodig is. Door het Rijk zijn in de afgelopen jaren verschillende maatregelen genomen om te voorkomen dat (afgewezen) asielzoekers op straat terecht komen, waaronder plaatsing in een vrijheidsbeperkende locatie van afgewezen asielzoekers die na de vertrektermijn van 28 dagen het land nog niet hebben verlaten, het onder voorwaarden verlenen van opvang aan mensen met een medische aanvraag en het realiseren van onderdak in gezinslocaties voor gezinnen met minderjarige kinderen.
Ik heb gemeenten en de VNG duidelijk gemaakt dat indien gemeenten desondanks geconfronteerd worden met vreemdelingen die op straat staan, en die een asielverleden hebben, dan wel van wie de achtergronden niet direct bekend zijn, zij deze zaken kunnen aanmelden bij de DT&V zodat kan worden gezocht naar een oplossing op maat. In de praktijk treden gemeenten ook daadwerkelijk in contact met de DT&V en waar nodig neemt de DT&V hiertoe initiatief.
Op welke wijze wordt het nakomen van de afspraak die de Vereniging Nederlandse Gemeenten en het ministerie van Justitie op 25 mei 2007 hebben gemaakt, dat gemeenten de noodopvang voor illegalen per 1 januari 2010 moesten beëindigen, gemonitord en gehandhaafd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de overheid/maatschappelijke organisaties geen opvang dienen te verlenen aan uitgeprocedeerde asielzoekers en andere illegalen die niet meewerken aan hun vertrek?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door het toch onderdak bieden aan illegalen het terugkeerbeleid wordt gefrustreerd en betrokkenen valse hoop wordt geboden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke concrete stappen hebt u ondernomen en/of gaat u ondernemen tegen genoemde gemeenten uit de steekproef van de EO?
Zie antwoord vraag 2.
De geplande uitzetting van een stateloos echtpaar naar de Oekraïne |
|
Joël Voordewind (CU), Hans Spekman (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Staatloze asielzoeker kan niet terug naar huis in New York»1
Ja.
Klopt het dat het in het artikel beschreven echtpaar stateloos is en dus door geen enkele staat krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd?
Op basis van een uitspraak van de Oekraïense rechtbank wordt aangenomen dat het echtpaar niet de Oekraïense nationaliteit heeft, noch is mij een andere nationaliteit van betrokkenen bekend.
Klopt het dat het in het bovengenoemde bericht vermelde echtpaar op zeer korte termijn dreigt te worden uitgezet naar de Oekraïne?
Het gedwongen vertrek van het echtpaar naar de Oekraïne stond gepland voor donderdag 8 december 2011.
Klopt het dat de rechter in de Oekraïne heeft vastgesteld dat dit echtpaar niet de Oekraïense nationaliteit bezit?
Dat klopt.
Heeft het bedoelde echtpaar in de Oekraïne concreet zicht op rechtmatig verblijf of op het verkrijgen van de Oekraïense nationaliteit? Zijn daar bilaterale afspraken over gemaakt tussen de Oekraïne en Nederland? Zo nee, welk doel is er dan met de uitzetting gediend?
Voorafgaand aan de komst naar Nederland heeft het echtpaar ruim een jaar (van mei 2007 tot augustus 2008) in de Oekraïne verbleven. Daar is het echtpaar door de Oekraïense autoriteiten in het bezit gesteld van vreemdelingenpaspoorten. Uit informatie van het ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken betreffende staatsburgerschap- en vreemdelingenwetgeving in Moldavië, Oekraïne en Wit-Rusland van mei 2011 blijkt dat er mogelijkheden zijn voor het echtpaar om de Oekraïense nationaliteit te verkrijgen. Het is de verantwoordelijkheid van het echtpaar om hiertoe stappen te ondernemen. Vervolgens is het aan de Oekraïense autoriteiten om op een dergelijke aanvraag te beslissen. Door de Nederlandse overheid zijn hierover geen afspraken gemaakt. Het is aan het echtpaar zelf of zij een verzoek willen indienen bij de Oekraïense autoriteiten.
Het echtpaar verblijft thans onrechtmatig in Nederland en dient Nederland dan ook te verlaten. Zij hebben geen gehoor gegeven aan hun vertrekplicht, waardoor het gedwongen vertrek aan de orde is. Het gedwongen vertrek vindt plaats op basis van de terug- en overnameovereenkomst tussen de Europese Unie en de Oekraïne, welke ook ziet op staatlozen die voorafgaand aan hun komst naar een Europees land in de Oekraïne hebben verbleven.
Hoe verhoudt het uitzetten van dit echtpaar zich tot de inspanningen waartoe Nederland gehouden is op basis van het VN-verdrag betreffende de status van staatlozen en de Conventie voor het verminderen van Stateloosheid?
Uit informatie van het ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken betreffende staatsburgerschap- en vreemdelingenwetgeving in Moldavië, Oekraïne en Wit-Rusland van mei 2011 blijkt dat er mogelijkheden zijn voor het echtpaar om de Oekraïense nationaliteit verkrijgen. Het is de verantwoordelijkheid van het echtpaar om hiertoe stappen te ondernemen. Vervolgens is het aan de Oekraïense autoriteiten om op een dergelijke aanvraag te beslissen.
Oekraïne heeft op 19 mei 2006 het Verdrag inzake het voorkomen van staatloosheid met betrekking tot statenopvolging ondertekend.
Bent u bereid, indien het uitzetten naar de Oekraïne niet bijdraagt aan het opheffen van de stateloosheid, af te zien van deze uitzetting? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om u, samen met uw collega van Buitenlandse Zaken, maximaal in te spannen voor een oplossing in deze zaak, waarbij het opheffen van de stateloosheid en terugkeer naar de VS het uitgangspunt moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Over deze zaak is meerdere malen contact geweest tussen de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en de Amerikaanse autoriteiten, zowel hier te lande met de Amerikaanse ambassade en het Amerikaans consulaat generaal, als via de Nederlandse ambassade in Washington met de Immigration and Customs Enforcement (ICE) in de VS.
De Amerikaanse autoriteiten hebben bij verschillende gelegenheden laten weten, dat:
De DT&V heeft betrokkenen verschillende malen ondersteund bij hun verzoek om toelating tot de VS. De DT&V heeft namens betrokkenen contact gelegd met het Amerikaans consulaat generaal in Amsterdam, heeft geassisteerd bij een presentatie van betrokkenen op het consulaat generaal en heeft bemiddeld bij het verkrijgen van de vereiste toestemming voor (weder-)toelating tot de VS. Dat leverde niet het voor betrokkenen gewenste resultaat op.
Ik ben van mening dat de Nederlandse overheid zich voldoende heeft ingespannen om te bezien of terugkeer naar de VS tot de mogelijkheden behoorde en het echtpaar voldoende heeft gefaciliteerd.
Bent u bereid om, in afwachting van de beantwoording van deze vragen, geen onomkeerbare stappen te nemen in deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Tegen de uitzetting is door de betrokkenen bezwaar gemaakt en een verzoek om een Voorlopige Voorziening (VoVo) gedaan dat door de Rechtbank Haarlem is toegewezen. Ik heb hiertegen hoger beroep ingesteld en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tevens verzocht een spoed VoVo te treffen. De Afdeling heeft zicht onbevoegd verklaard in het hoger beroep en het verzoek om de Vovo afgewezen. Het besluit op het bezwaar zal dientengevolge worden afgewacht alvorens vertrek aan de orde kan zijn.
Het bericht dat een moeder met kinderen op straat is gezet |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klopt het dat er nog steeds uitgeprocedeerde gezinnen met minderjarige kinderen op straat belanden, terwijl hun terugkeer nog niet is geëffectueerd? Zo ja, gaat u ervoor zorgen dat deze alsnog opgevangen worden tot ze feitelijk naar hun land van herkomst kunnen terugkeren? Zo nee, wat is dan uw reactie op het bericht dat een moeder met kinderen in de kou op straat is gezet?1
In reactie op deze vragen verwijs ik graag naar het antwoord van de toenmalige minister van Justitie op schriftelijke vragen over het op straat zetten van een gezin met minderjarig kind3. In dat antwoord is vermeld dat naar aanleiding van de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 27 juli 2010 (dit betrof de tussenuitspraak die vooraf ging aan de uitspraak van 11 januari 2011) geen onderdak van gezinnen met minderjarige kinderen wordt beëindigd. Dit betekent echter niet dat alle gezinnen met minderjarige kinderen daarmee in aanmerking komen voor opvang. Zoals in het desbetreffende antwoord op kamervragen is aangegeven, vormt de uitspraak geen aanleiding om, buiten de geldende regelgeving in relatie tot opvang voor asielzoekers, opvang te bieden aan personen die niet reeds opvang genoten en zal het indienen van een tweede of volgende asielaanvraag geen aanleiding vormen om opvang te verlenen wanneer deze reeds in de algemene asielprocedure is afgewezen. In de in het AD genoemde casus was sprake van een gezin dat zich meldde om een tweede of volgende asielaanvraag in te dienen, en direct daaraan voorafgaand niet reeds in de opvang verbleef. In augustus 2011 heeft het gezin de toen geboden opvang zelf met onbekende bestemming verlaten. Vreemdelingen die een tweede of volgende asielaanvraag willen indienen, komen op grond daarvan niet zonder meer in aanmerking voor opvang. Om de aanvraag in te dienen wordt een afspraak gemaakt. Indien deze aanvraag niet direct in de procedure in het aanmeldcentrum wordt afgewezen, krijgt de aanvrager hangende de behandeling van de aanvraag in de verlengde asielprocedure opnieuw opvang. In dat laatste geval zal, nu het een gezin met kinderen betreft, een eventuele afwijzing van de aanvraag niet tot beëindiging van de opvang leiden.
Een afspraak voor het indienen van de opvolgende asielaanvraag was gepland op 20 december 2011 en wordt op verzoek van de betrokkenen verzet naar januari 2012. Na indiening van de aanvraag zal tevens duidelijk worden of er aanleiding is om het gezin opnieuw in de opvang op te nemen.
Deelt u de mening dat het op straat zetten van uitgeprocedeerde minderjarige asielzoekers in strijd is met de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag d.d. 11 januari jl?2 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Welke oplossingen ziet u om te voorkomen dat gezinnen met minderjarige kinderen op straat terechtkomen? Welke acties gaat u ondernemen wanneer een gezin op straat wordt gezet, terwijl terugkeer nog niet is geëffectueerd?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Zie antwoord vraag 1.
Het verscherpen van de regels door Irak voor het terugnemen van Irakese uitgeprocedeerde asielzoekers |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Irak hindert terugkeer van vluchtelingen»?1
Ja.
Klopt het dat Irak aanstuurt op een verbod van het terugnemen van uitgeprocedeerde Irakese asielzoekers?
Irak heeft geen algemeen verbod ingesteld op het terugsturen van Iraakse onderdanen. Gedwongen terugkeer van Irakezen wordt geaccepteerd, mits zij in het bezit zijn van een reisdocument (paspoort of een laissez-passer). Daarnaast kan iedereen die zelfstandig wil terugkeren zonodig een laissez-passer ontvangen van de Iraakse autoriteiten. Gedwongen terugkeer van Irakezen die niet in het bezit zijn van een paspoort of laissez-passer kan op dit moment echter niet plaatsvinden.
Wat is uw reactie op de opmerking van de UNHCR-afgevaardigde in Irak, samengevat, dat Nederland de veiligheid van uitgezette mensen niet kan garanderen, en dat de UNHCR dat ter plaatse ook niet kan?
De opmerkingen van de UNHCR-afgevaardige in Irak waarnaar in het krantenartikel wordt verwezen, dateren van eind 2010. In reactie op schriftelijke vragen van uw Kamer heb ik op 3 november 2010 gereageerd op deze opmerkingen2.
Aanvullend merk ik op dat op 16 december 2011 een nieuw ambtsbericht is verschenen over de algehele situatie in Irak. Uit dit recente ambtsbericht blijkt dat de veiligheidssituatie in Irak nog steeds zorgelijk is. De veiligheidssituatie is echter niet dusdanig dat elke Iraakse vreemdeling bij uitzetting naar Irak, louter door zijn aanwezigheid en dus ongeacht zijn persoonlijke omstandigheden, een risico zou lopen op een schending van artikel 3 EVRM of van het Vluchtelingenverdrag.
Hoeveel Irakese uitgeprocedeerde asielzoekers zijn in onderscheidenlijk 2009, 2010 en 2011 vanuit Nederland naar Irak teruggekeerd? Hoeveel van hen zijn in die onderscheiden jaren gedwongen uitgezet naar Irak, en hoeveel van hen zijn vrijwillig teruggekeerd met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM)?
De DT&V heeft de volgende aantallen Irakezen uitgezet in de afgelopen jaren:
2009:
ongeveer 85
2010:
ongeveer 115
2011 (t/m november):
ongeveer 180
De IOM heeft de volgende aantallen Irakezen gefaciliteerd bij zelfstandige terugkeer naar Irak:
2009:
ongeveer 720
2010:
ongeveer 550
2011 (t/m november):
ongeveer 760
Kunt u een totaaloverzicht geven van de landen die slechts uitgeprocedeerde vreemdelingen terugnemen wanneer zij in het bezit zijn van een paspoort of een laisser-passez? Kunt u een totaaloverzicht geven van de landen die deze vreemdelingen terugnemen enkel op basis van een EU-staat?
Het is niet mogelijk een totaallijst te geven van landen die alleen eigen onderdanen terugnemen, die in het bezit zijn van een paspoort of een laissez-passer. In beginsel kunnen vreemdelingen naar de meeste landen terugkeren met een geldig reisdocument of een laissez-passer afgegeven door de autoriteiten van het desbetreffende land. Alleen wanneer er door de autoriteiten van een land van herkomst geen laissez-passers worden afgegeven voor gedwongen terugkeer of wanneer er specifieke afspraken over het gebruik van de EU-staat in plaats van een ander paspoort of laissez-passer zijn gemaakt, kan terugkeer onder bepaalde voorwaarden (zie Vc A4/4.2.2) plaatsvinden op basis van een EU-staat.
Deelt u de mening dat in Nederland gewortelde kinderen van Irakese uitgeprocedeerde asielzoekers niet de dupe mogen worden van de al jarenlange zeer moeizame terugkeer naar Irak, die het verblijf van de kinderen in Nederland en hun onzekerheid over de toekomst aanzienlijk verlengt? Deelt u de mening dat in individuele besluiten deze worteling van de kinderen moet worden meegewogen bij de beslissing of het nog rechtmatig is om hen uit te zetten?
Indien na een zorgvuldige beoordeling van de asielaanvraag is geoordeeld dat er geen aanleiding is tot het verlenen van bescherming in Nederland, hebben vreemdelingen een eigen verantwoordelijkheid om hun vertrek uit Nederland te realiseren. Vreemdelingen kunnen vrijwillig terugkeren naar Irak. Uit cijfers van IOM blijkt dat in 2011 ongeveer 760 Iraakse vreemdelingen vrijwillig zijn teruggekeerd naar Irak. Door zelf het initiatief tot terugkeer te nemen kunnen deze vreemdelingen langdurig verblijf in Nederland zonder toekomstperspectief voorkomen en bovendien gebruik maken van herintegratieondersteuning bij hun terugkeer.
Met betrekking tot de verwijzing naar de worteling van de kinderen merk ik op dat dit in de Vreemdelingenwet 2000 geen criterium vormt voor verlenen van verblijfsvergunning. Ik heb uw kamer eerder toegelicht, onder andere in mijn brief aan uw Kamer3 in antwoord op de motie Anker/Spekman dat ik een dergelijk criterium wenselijk, noch doelmatig acht.
De Iraakse regering die niet langer wil meewerken aan gedwongen terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers uit Nederland en andere Europese landen |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Raymond Knops (CDA) |
|
Waarom wil de Iraakse regering niet langer meewerken aan gedwongen terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers uit Nederland en andere Europese landen?
Irak accepteert in het algemeen nog steeds gedwongen terugkeer van Iraakse onderdanen, maar heeft de voorwaarden waaronder dit plaatsvindt, aangepast. Ik ben in gesprek met de Iraakse autoriteiten over de reden van het niet langer terugnemen van Irakezen op basis van een zogenaamde EU-staat.
Welke (nieuwe) eisen stelt de Iraakse regering thans aan gedwongen terugkeer? Zijn die eisen voor Nederland acceptabel?
Gedwongen terugkeer kan alleen plaatsvinden met behulp van een reisdocument (paspoort of een laissez-passer). Gedwongen terugkeer van Irakezen die niet in het bezit zijn van een paspoort of laissez-passer kan op dit moment niet plaatsvinden. Nederland is hierover met Irak in gesprek, omdat dit betekent dat Nederland, als vreemdelingen niet zelfstandig vertrekken, een groot deel van de Iraakse vreemdelingen niet kan uitzetten omdat veel Irakezen geen paspoort hebben en Irak tot op heden geen (vervangende) reisdocumenten verstrekt ten behoeve van gedwongen terugkeer.
Is er naar uw oordeel een rechtvaardiging voor een andere behandeling van vrijwillig ten opzichte van gedwongen terugkerende Iraakse asielzoekers?
Nee, het is een volkenrechtelijk uitgangspunt dat landen hun eigen onderdanen terugnemen, ook bij gedwongen terugkeer. Dat neemt niet weg dat van Iraakse vreemdelingen verwacht mag worden dat ze zelfstandig terugkeren, omdat vrijwillige terugkeer mogelijk is.
In geval de Iraakse autoriteiten thans stellen dat terugkerende Iraakse asielzoekers moeten beschikken over een paspoort of een laissez-passer, is de Iraakse diplomatieke vertegenwoordiging dan bereid om aan het verstrekken van laissez-passers voortvarend, met zo min mogelijk bureaucratie en tijdverlies, mee te werken?
De Iraakse vertegenwoordiging verstrekt vooralsnog uitsluitend laissez-passers aan Irakezen die aangeven vrijwillig te willen terugkeren. Ik voer intensief overleg met de Iraakse autoriteiten over de mogelijkheden van gedwongen terugkeer.
Klopt het dat Zweden, Denemarken, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk destijds een Memorandum of Understanding (MoU) over terugkeer van Iraakse asielzoekers met de Iraakse federale regering zijn overeengekomen?
Denemarken heeft met de Iraakse autoriteiten een MoU gesloten over terugkeer dat ziet op zowel zelfstandige als gedwongen terugkeer. Op basis van het MoU heeft terugkeer plaatsgevonden. Ook het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen hebben een MoU op basis waarvan gedwongen terugkeer plaatsvond. Denemarken, Zweden en het Verenigd Koninkrijk hebben laten weten dat nog niet duidelijk is welke gevolgen het bericht van de Iraakse immigratieautoriteiten heeft voor de bepalingen in het MoU. Van Noorwegen is op dit punt geen nadere informatie ontvangen.
Zien deze MoU’s ook op gedwongen terugkeer?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft op basis van deze MoU’s (gedwongen) terugkeer naar Irak plaats gehad en gebeurt dit thans niet meer?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich de door de Kamer aangenomen motie Knops c.s.1, waarin onder andere werd gevraagd om sancties tegen landen die onvoldoende meewerken aan het terugnemen van hun onderdanen?
Ja. Uw Kamer is over de uitvoering van deze motie geïnformeerd in de kamerbrief «Moties aangenomen bij Vaststelling van de begrotingsstaten van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2012 (inclusief de onderdelen integratie en volkshuisvesting)» d.d. 15 december 2011.2
Welke contacten, middelen, waaronder eventuele sancties, gaat Nederland, al dan niet in gezamenlijk Europees verband, inzetten om ervoor te zorgen dat Irak ook bij gedwongen terugkeer zal voldoen aan de verplichting om eigen onderdanen terug te nemen?
Ik heb met de Iraakse ambassadeur in Nederland gesproken over de ontstane situatie en over mogelijkheden om de gedwongen terugkeer van ongedocumenteerde vreemdelingen te effectueren. Daarbij heb ik benadrukt dat Nederland de samenwerking met Irak op het gebied van terugkeer beschouwt als integraal onderdeel van de bilaterale betrekkingen. Nederland is daarom bereid om met Irak afspraken te maken over terugkeer in breder verband. Hierbij zal welwillend worden gekeken naar eventuele wensen van Iraakse zijde. De ambassadeur heeft toegezegd zich met deze boodschap tot zijn autoriteiten in Bagdad te wenden en zich in te spannen om tot een oplossing te komen. Ook de Nederlandse ambassadeur in Bagdad heeft de urgentie om tot een oplossing te komen onder de aandacht gebracht van de Iraakse autoriteiten. Als resultaat uitblijft, is Nederland ook bereid om te bezien of sancties effectief zijn.
Verder heeft de Raad van de Europese Unie op 22 december 2011 ingestemd met ondertekening van de Partnerschaps- en Samenwerkingovereenkomst met Irak. Deze overeenkomst zal afspraken bevatten over de samenwerking inzake migratie en asiel. Onderdeel daarvan zijn bepalingen waarin de verdragspartijen overeenkomen hun illegaal verblijvende onderdanen terug te nemen.
De uitspraken van de gedoogpartner dat Nederland een opt-out moet eisen op immigratiegebied |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Bent u bekend met de recente uitspraken van PVV-leider Geert Wilders dat Nederland – net als Denemarken – een opt-out moet eisen op immigratiegebied?1 Zo ja, wat is uw reactie?
Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben hun uitzonderingsposities op het terrein van immigratie en asiel bedongen voordat deze lidstaten konden worden gebonden aan de EU-wetgeving ter zake. In theorie zou het voor andere lidstaten ook mogelijk zijn een uitzonderingspositie te verkrijgen door middel van aanpassing van de EU-verdragen. Echter zullen alle lidstaten akkoord moeten gaan met deze verdragswijziging en moet deze ook in alle lidstaten geratificeerd worden.
Een Nederlandse opt-out op het gebied van immigratie en asiel is nu niet aan de orde. Mijn inzet is aanpassing van EU-wetgeving op de punten die ik heb aangegeven in het position paper binnen de kaders van het huidige Verdrag waaraan Nederland gebonden is.
Bent u een voorstander van het bedingen van een opt-out voor Nederland in de Europese Unie op het gebied van immigratie en asiel? Zo ja, is het überhaupt nog mogelijk om een opt-out te bedingen na de totstandkoming van de hieraan gerelateerde Europese Verdragen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van plan gehoor te geven aan deze wens van de gedoogpartner van dit kabinet? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw mening over het Groenboek van Eurocommissaris Cecilia Malmström voor een Europees migratiebeleid en ziet u daarin kansen en/of bedreigingen voor de migratieplannen uit het Regeer- en Gedoogakkoord? Zo ja, wat dan? Zo nee, waarom niet?
In het proces van het Groenboek wil ik, zoals eerder aan uw Kamer gecommuniceerd, met zoveel mogelijk lidstaten samen optrekken in een reactie richting de Commissie. Woensdag 14 december jl. is daartoe een consultatiebijeenkomst op ambtelijk niveau georganiseerd, waarbij alle lidstaten waren uitgenodigd. Daarbij is door 19 lidstaten gesproken over de betekenis van gezinsmigratie en de knelpunten en mogelijke oplossingen in het migratiebeleid. Door zoveel mogelijk afgestemde reacties naar de Commissie te sturen, bestaat er meer kans dat de Commissie daadwerkelijk tot de conclusie komt dat de huidige richtlijn onvoldoende aansluit bij de uitdagingen van vandaag en dat aanpassing noodzakelijk is. Op 1 maart a.s. zal bekend zijn welke reacties de Commissie heeft ontvangen. Vervolgens is het aan de Commissie om het initiatief te nemen tot herziening van de huidige richtlijn.
Deelt u de mening dat immigratiebeleid niet alleen een nationale aangelegenheid is, maar vooral ook op Europees niveau geregeld moet worden? Zo ja, welke rol ziet u voor uzelf weggelegd in de Europese Unie? Zo nee, wat betekent dit voor de Nederlandse inzet in de Europese Unie?
Ja. Ik heb in mijn functie als minister voor Immigratie, Integratie en Asiel al meerdere gesprekken gevoerd met mijn collega’s zowel in de JBZ-Raad, en marge van de JBZ-Raad en tussen de Raden. Ik merk dat positief wordt gereageerd, zowel ten aanzien van de open houding die ik heb aangenomen in het neerleggen van de Nederlandse standpunten in het position paper, als de houding die ik aanneem in het willen luisteren naar de standpunten van andere lidstaten. Ik ben verheugd dat ik een bijdrage kan leveren aan de noodzakelijke dialoog over de problemen die lidstaten tegenkomen op het terrein van migratie en asiel en de mogelijke oplossingen die op Europees of nationaal niveau nodig zijn.
Bent u van mening dat dergelijke uitspraken van de gedoogpartner een verkeerd beeld geven van Nederland op het internationale toneel? Zo ja, bent u bereid om met de gedoogpartner in gesprek te gaan over het imago van Nederland in het buitenland? Zo nee, waarom niet?
Mijns inziens bestaat hiertoe geen noodzaak. In geen van de gesprekken met mijn buitenlandse collega’s heb ik overigens vragen gekregen over het imago van Nederland of anderszins te maken gehad met een negatieve beeldvorming.
De uitzetting van een Irakese familie |
|
Hans Spekman (PvdA), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Wat is uw reactie op de televisie-uitzending over de Irakese familie Hassan die na 13 jaar wordt uitgezet, terwijl hun kinderen van 13 en 7 jaar in Nederland zijn geboren en getogen?
In de eerste plaats hecht ik eraan te benadrukken dat ik het ongewenst acht in antwoorden op kamervragen in te moeten gaan op individuele omstandigheden van vreemdelingen. Dit betreft immers in de regel persoonlijke en daarom ook vertrouwelijke informatie. Dat is in het dossier van de familie Hassan niet anders. Omdat het gezin via de media bekendheid heeft gegeven aan hun situatie acht ik het evenwel van belang hierbij te melden dat ik ten aanzien van de familie Hassan heb besloten om gebruik te maken van mijn discretionaire bevoegdheid.
Hoe komt het dat de totale verblijfsprocedures van één familie 13 jaar kan duren?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat asielzoekerscentrum Den Helder 12 jaar geleden dusdanig onhygiënisch was dat het een slechte invloed had op de gezondheid? Klopt het dat mede daardoor de familie genoodzaakt was om hun astmatische oudste kind mee te nemen naar Denemarken? Is deze ongezonde situatie in het Asielzoekerscentrum (AZC) verbeterd?
Dat is mij niet bekend. Bekend is dat het oudste kind gezondheidsklachten had. Verder kan uit de administratie van de Medische Opvang asielzoekers worden afgeleid dat er geen strikt medische indicatie was voor overplaatsing, wel was er een aanbeveling tot overplaatsing. Het gezin is in 2003 overgeplaatst vanuit het azc in Den Helder naar het azc in Harlingen.
Over de hygiënische omstandigheden in de asielzoekerscentra kan ik u melden dat deze voldoen aan de normen.
Vindt u het aanvaardbaar dat er in de gezinslocatie in Katwijk voor een jongen als Aram geen GGZ-hulp beschikbaar is?
Voor kinderen op de gezinslocaties is de Regeling Zorg Asielzoekers (RZA) volledig van toepassing. Bij geestelijke gezondheidsproblemen kan gebruik worden gemaakt van de geestelijke gezondheidszorg (ggz), zowel van eerstelijns psychologische zorg als specialistische ggz. Daarnaast is algemeen maatschappelijk werk inzetbaar. Voor behandeling door de ggz is een verwijzing nodig door de huisarts of een andere arts of behandelaar. Op de locatie Katwijk wordt de huisarts op dit vlak aanvullend ondersteund door de consulent ggz eerstelijn.
Kinderen kunnen gebruik maken van de voor deze leeftijdsgroep gespecialiseerde jeugd-ggz. De jeugd-ggz maakt onderdeel uit van de jeugdzorg. Onder meer door beperkte capaciteit is er sprake van wachtlijsten in de jeugd-ggz. Deze situatie is ook van toepassing op kinderen op de gezinslocatie in Katwijk. Menzis zet zorgbemiddeling in om de wachttijd zoveel als mogelijk te bekorten.
Erkent u dat kinderen die langer dan acht jaar in Nederland wonen en naar school gaan dusdanig geworteld zijn, dat uitzetting hun ontwikkeling schaadt en in strijd is met artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre wordt dit verdragsartikel per geval meegenomen in de beslissing?
Het IVRK, waaraan Nederland zich heeft verbonden, kent artikelen waar rechtstreekse werking aan toekomt en artikelen die geen rechtstreekse werking hebben. In dat laatste geval dienen de normen uit die artikelen uitgewerkt te worden in nationale regelgeving. Voor de normen uit het kinderrechtenverdrag, die raken aan het Nederlandse vreemdelingenbeleid, is die uitwerking opgenomen in de Vreemdelingenwet en de onderliggende regelgeving, waaronder ook de beleidsregels in de Vreemdelingencirculaire. Een aantal voorbeelden daarvan zijn:
Bovenstaande illustreert dat de kwetsbare positie van kinderen, in lijn met het kinderrechtenverdrag, op veel plaatsen in het vreemdelingenbeleid tot uitdrukking komt. Ook in het toelatingsbeleid wordt bijzonder rekening gehouden met kindspecifieke situaties en het belang van het kind. Dit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in het beleid rond kindsoldaten en het beleid inzake dreigende genitale verminking bij meisjes.
Daarnaast ben ik ervan overtuigd dat het belang van het kind is gediend met een snelle, duidelijke en zorgvuldige procedure die snel duidelijkheid geeft over het perspectief van het kind. Als na een zorgvuldige procedure is vastgesteld dat een gezin niet voor verblijf in Nederland in aanmerking komt, dan moet alles gericht zijn op vertrek naar het land van herkomst.
Ik ben dan ook van oordeel dat het niet in het belang van het kind is om een stelsel te creëren dat ouders stimuleert om met hun kinderen de illegaliteit in Nederland op te zoeken en zich in de marge van de Nederlandse samenleving op te houden in de hoop dat als het maar lang genoeg duurt er wel een vergunning zal volgen. En dat is precies wat zal gebeuren wanneer een beleid zou worden gevoerd waarbij er na acht jaar verblijf in Nederland een vergunning wordt verleend. Dat na een verblijf in Nederland van acht jaar ontegenzeggelijk in meer of mindere mate worteling heeft plaatsgevonden, is geen grond om daarover anders te oordelen. Terugkeer naar het land van herkomst zal in veel gevallen niet eenvoudig zijn, maar hierin onderscheiden zich kinderen en ouders die hier al langere tijd hebben verbleven niet wezenlijk van andere vreemdelingen (waaronder kinderen) voor wie terugkeer aan de orde is. Dat is ook de reden dat bij terugkeer naar het land van herkomst ondersteuning in natura en financiële zin wordt geboden.
Wel kunnen aspecten als het geworteld zijn in de Nederlandse samenleving en schade in de ontwikkeling bij terugkeer, in samenhang met andere bijzondere aspecten, in voorkomende gevallen aanleiding geven om gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid. Het gaat dan om situaties die uitzonderlijk zijn vanwege een samenstel van factoren, waardoor in redelijkheid niet gevergd kan worden terug te keren naar het herkomstland. Langdurig verblijf en worteling kunnen hierbij een rol spelen maar zijn niet doorslaggevend en zeker niet de enige factor op grond waarvan verblijf kan worden toegestaan.
Bent u het met de Kinderombudsman eens dat uitzetting van kinderen die in Nederland zijn geboren en hier al minstens acht jaar wonen in beginsel in strijd is met art. 8 IVRK? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre wordt dit verdragsartikel per geval meegenomen in de beslissing?
Zie antwoord vraag 5.
Is er in Irak medische zorg aanwezig voor kinderen met psychische problemen? En is deze toegankelijk voor elke zorgbehoevende?
Bij het onderzoek dat de IND doet om te beoordelen of de medische problemen van een vreemdeling dermate ernstig zijn dat deze leiden tot afgifte van een verblijfsvergunning, wordt advies gevraagd aan Bureau Medische Advisering (BMA). Door BMA wordt onderzocht of voor de specifieke klachten die de betreffende vreemdeling heeft, behandeling mogelijk is in het land van herkomst en wat voor gevolgen het eventueel uitblijven van een benodigde behandeling kan hebben voor de situatie van betrokkene.
Indien het om privacyredenen niet mogelijk of wenselijk is om antwoord te geven op bepaalde vragen, bent u dan bereid om deze antwoorden in een vertrouwelijke brief te geven?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat een groep Somaliërs in de kou is gezet |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een groep vreemdelingen op straat is gezet?1
Het bericht heeft betrekking op een groep vreemdelingen met gestelde Somalische nationaliteit, die opvang wenste te krijgen. Dit was echter niet mogelijk, aangezien zij uitgeprocedeerd waren en zelf ook geen herhaalde asielaanvraag wilden indienen. De vreemdelingen wilden evenmin ingaan op het aanbod van plaatsing in de vrijheidsbeperkende locatie. Uiteindelijk is de groep enige dagen in de Proces Opvanglocatie (POL) geplaatst. Na diverse malen te hebben aangegeven dat zij niet wilden meewerken aan terugkeer, noch een asielaanvraag wilden indienen, is de opvang, waarop zij geen recht hadden, op 29 november jl. beëindigd. Ik verwijs hier verder naar het antwoord op vraag 5.
Klopt het dat deze groep bestaat uit uitgeprocedeerde Somalische asielzoekers die een aanzegging hebben ontvangen om te vertrekken? Waarom is hun aanvraag afgewezen en wanneer moeten zij vertrekken? Voldoen zij aan de voorwaarden gesteld in uw brief d.d. 29 augustus 2011?2
Ja. Zij zijn allen uitgeprocedeerd en dienen mee te werken aan hun vertrek. Zonder op alle individuele gevallen afzonderlijk in te gaan, geldt voor de vreemdelingen in deze groep dat zij ofwel niet te herleiden zijn tot een spraakgemeenschap in Zuid-Somalië, ofwel te herleiden zijn tot de spraakgemeenschap van Noord-Somalië, dan wel ten onrechte de Somalische nationaliteit hebben opgegeven. Zij behoren derhalve niet tot de in de brief van 29 augustus 2011 beschreven groep.
Klopt het dat er zich een invalide in de groep bevond? Zo ja, is in Somalië de noodzakelijke zorg aanwezig voor deze persoon?
Ja. Een van de vreemdelingen zit in een rolstoel. Deze persoon is geplaatst in de VBL in Vught, waar thans wordt gewerkt aan terugkeer. Daarbij wordt de voor deze persoon noodzakelijke zorg betrokken.
Wat was de rol van het COA en de IND in deze kwestie? Wie heeft er uiteindelijk voor noodopvang gezorgd?
Medewerkers van zowel het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, de Immigratie- en Naturalisatiedienst als van de Dienst Terugkeer en Vertrek hebben in de periode van 24 november 2011 tot en met 29 november 2011 diverse gesprekken gevoerd met genoemde vreemdelingen. Het is een gezamenlijk besluit van deze organisaties geweest om opvang in de VBL en de Centrale Ontvangstlocatie/Proces Opvanglocatie (COL/POL) aan te bieden.
Worden deze vreemdelingen op dit moment opgevangen? Zo ja, door wie en voor hoe lang? Worden zij hierbij ook begeleid bij de terugkeer naar hun land van herkomst? Zo nee, worden deze mensen opgevangen totdat zij feitelijk kunnen vertrekken?
De betrokken vreemdelingen zijn op 29 november 2011 in vreemdelingenbewaring geplaatst. Op 16 december 2011 is op last van de rechtbank de vreemdelingenbewaring van deze groep opgeheven vanwege onvoldoende zicht op uitzetting. Inmiddels is er hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. 17 personen zijn overgeplaatst naar de VBL in Vught. Er wordt gewerkt aan de terugkeer van deze groep naar hun land van herkomst.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat illegalen op straat terecht komen in deze tijd van het jaar? Welke mogelijkheden ziet u om dit te voorkomen? Welke rol ziet u weggelegd voor de gemeentes?
In mijn brief van 15 december 20103 heb ik mijn beleid uiteengezet rondom het beëindigen van opvangvoorzieningen wanneer het vriest. In deze brief heb ik aangegeven dat wanneer er sprake is van een situatie van vrieskou, en vreemdelingenbewaring of plaatsing in de locatie voor vrijheidsbeperking niet aan de orde is, en evenmin is gebleken dat de vreemdeling zelf voor een alternatief kan zorgen, geen beëindiging van de COA-opvang zal plaatsvinden. De in deze brief genoemde afspraken met het COA en de DT&V zijn nog steeds van kracht. Ik zie op dit punt geen rol weggelegd voor gemeenten.
Hoeveel meer illegalen komen op straat terecht nu het Rijk geen financiële middelen meer beschikbaar stelt aan gemeentes om te zorgen voor noodopvang? Deelt u de mening dat meer illegaliteit zorgt voor ontwrichting van de Nederlandse samenleving?
Het is niet zo dat het Rijk in het verleden financiële middelen beschikbaar stelde aan gemeenten voor het bieden van noodopvang. Het Rijk heeft steeds het standpunt ingenomen dat noodopvang onwenselijk en onnodig is, en heeft eind 2009 en begin 2010 gemeenten intensief ondersteund bij het beëindigen van de bestaande noodopvang. Zie hiertoe ook de brief van de toenmalige minister van Justitie van 29 maart 20104. Ik onderschrijf dat illegaal verblijf in meerdere opzichten maatschappelijk zeer belastend is. Daarom dient illegale migratie en illegaal verblijf ook ontmoedigd te worden. In mijn brief van 8 juli 20115 heb ik mijn maatregelen op dit punt uiteengezet. Het bieden van noodopvang aan personen die illegaal in Nederland verblijven zie ik niet als oplossing voor de problematiek rondom illegaliteit. Daarmee wordt illegaal verblijf immers niet ontmoedigd, maar juist aantrekkelijker gemaakt.
De Rapportage Vreemdelingenketen over januari tot juli 2011 |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Wat is de verklaring voor het feit dat in het laatste half jaar van 2010 56% van in de Algemene Asielprocedure afgedane asielaanvragen is ingewilligd, en dit in de eerste helft van 2011 44% is? Is er een aanscherping van de toelatingsregels die zorgt voor deze daling? Zo ja, welke? Is er een aanscherping van de toets van de geloofwaardigheid die zorgt voor deze daling? Zo ja, welke?
Er zijn geen aanscherpingen in het beleid geweest die een verklaring kunnen vormen voor deze daling.
Wat zijn er de oorzaken van dat grote landen met veel inwoners zoals bijvoorbeeld Polen, Spanje, Tsjechië, Portugal en Bulgarije relatief veel minder asielaanvragen te verwerken krijgen?
Oorzaken van de geschetste situatie zijn niet aan te geven. Er is geen onderzoek bekend dat daar specifiek op ingaat. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de hoogte van de instroom van asielzoekers bepaald wordt door een complex geheel van push-factoren in de landen van herkomst en pull-factoren in de landen van bestemming.
Op welke wijze is de opname van de ruim 2000 extra «Griekse Dublinclaimanten» in de Nederlandse asielprocedure in de toelatingscijfers verwerkt?
Van de ruim 2000 extra zaken zijn er ruim 200 via de Algemene Asielprocedure afgedaan, de rest via de Verlengde Asielprocedure. Ongeveer 30% van de zaken was nog openstaand, de overige 70% kwam terug uit (hoger) beroep.
Eind november 2011 was ruim 90% van de asielaanvragen behandeld, waarvan ruim 60% met een inwilliging is afgesloten.
Wat is er de oorzaak van dat de werkvoorraad asiel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een jaar tijd is verdubbeld? Hoe komt het dat de gemiddelde doorlooptijden bij de Raad van State als het gaat om asielzaken onder druk staan? Op welke wijze wordt ervoor gezorgd dat deze naar een gewenst niveau worden teruggebracht en de werkvoorraad kan afnemen?
De verdubbeling in de onderhanden werkvoorraad Asiel (AA en VA) is veroorzaakt door een structureel hoger aanbod van nieuwe zaken. Met name de maanden november (2010), december (2010) en januari (2011) lieten een fors hogere instroom dan gemiddeld zien. Voor de afdoening van dit structureel verhoogde aanbod moet de productiecapaciteit verder worden bijgesteld, wat enige tijd nodig heeft. De eerste resultaten van deze opschaling zijn zichtbaar in de verhoogde productiecijfers, maar een daling van de onderhanden werkvoorraad kon, door het nog sterker verhoogde aanbod, niet worden bewerkstelligd.
De sterke druk op de doorlooptijd Asiel wordt beïnvloed doordat het aanbod de productie al langere tijd overtreft en doordat het aanbod AA hiervan meer dan verdubbeld is en om extra productiecapaciteit vraagt. Door het meer in balans brengen van de productiecapaciteit benodigd voor het structureel hogere aanbod en door het waar mogelijk nog verder optimaliseren van de werkprocessen wordt getracht het onderhanden werk weer op een gewenst niveau te brengen.
Hoe vaak heeft u hoger beroep ingesteld bij de Raad van State in vreemdelingenzaken? Hoe verhoudt dat aantal zich tot 2010? In hoeveel van die zaken ging het om hoger beroep dat noodzakelijk was voor het waarborgen van de rechtseenheid?
De Raad van State heeft mij gemeld dat in de eerste helft van 2011 circa 4400 zaken zijn behandeld. Hiervan zijn circa 500 te herleiden, die door mij als minister aanhangig waren gemaakt. In 2010 zijn van de circa 7700 afdoeningen circa 1650 te herleiden, die door mij aanhangig waren gemaakt. Er is geen geautomatiseerd te genereren informatie beschikbaar over het aantal zaken waarbij hoger beroep is ingesteld met als belangrijkste grond het waarborgen van de rechtseenheid.
Aan hoeveel Somalische, hoeveel Afghaanse, hoeveel Irakese en hoeveel Iraanse asielzoekers is een vergunning verleend?
In 2010 en 2011 zijn er de volgende aantallen verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd verleend aan asielzoekers uit de genoemde landen. De cijfers zijn op tientallen afgerond.
Afghanistan
750
Irak
1 450
Iran
460
Somalië
3 590
Afghanistan
620
Irak
700
Iran
320
Somalië
1 340
Hoe vaak hebben vreemdelingen onderscheidenlijk in 2009, 2010 en 2011 een aanvraag om gezinshereniging voor verblijf bij kennismigrant gedaan?
Tijdens de begrotingbehandeling op 17 november jl. heb ik toegezegd dat door te exerceren op de precieze analyse van een mogelijk verband tussen de stijging van het aantal aanvragen voor gezinshereniging en het aantal aanvragen voor de Kennismigrantenregeling. Een van de aspecten die zal worden geanalyseerd, is hoeveel aanvragen om gezinshereniging voor verblijf bij kennismigranten zijn gedaan. In het voorjaar van 2012 zullen de resultaten van de analyse aan uw Kamer worden gezonden.
Hoe vaak is in 2010 en het eerste half jaar van 2011 door de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) een mvv-vrijstelling verleend, waardoor in Nederland een verblijfsvergunning regulier kon worden aangevraagd? Wat zijn de belangrijkste categorieën redenen waarom deze vrijstellingen zijn verleend?
In het IND-systeem vindt geen aparte registratie plaats van de vrijstelling mvv-vereiste. Er wordt alleen geregistreerd of een aanvraag om een verblijfsvergunning is ingewilligd of afgewezen. Gelet hierop kan niet met zekerheid worden aangegeven in hoeveel gevallen vrijstelling van het mvv-vereiste is verleend in de vermelde periode. Het kan namelijk voorkomen dat vrijstelling van het mvv-vereiste wordt verleend, maar dat de aanvraag om een verblijfsvergunning vervolgens wordt afgewezen wegens het niet voldoen aan de overige verblijfsvoorwaarden. Om bovengenoemde reden kan evenmin worden nagegaan wat de belangrijkste categorieën redenen zijn voor verlening van vrijstelling van het mvv-vereiste.
Uit het IND-systeem blijkt wel het volgende. In 2010 en de eerste helft van 2011 zijn ongeveer 5340 respectievelijk ongeveer 2440 aanvragen om een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd ingewilligd, die ingediend zijn door vreemdelingen die op grond van hun nationaliteit mvv-plichtig zijn, maar die niet in het bezit waren van een geldige mvv. Hieruit kan worden geconcludeerd dat vrijstelling van het mvv-vereiste in ieder geval is verleend in bovengenoemde gevallen. Het merendeel van deze inwilligingen betrof aanvragen om een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd met als doel «gezinshereniging bij ouders». Hieronder kunnen onder meer minderjarige kinderen van twaalf jaar of jonger vallen die in Nederland zijn geboren, vanaf dat moment onafgebroken in Nederland woonachtig zijn en feitelijk zijn blijven behoren tot het gezin van een van de ouders die sinds de geboorte van het kind in Nederland verblijft op grond van een verblijfsvergunning.
Tevens kunnen hieronder minderjarige kinderen vallen die schoolgaand zijn, drie jaar ononderbroken hoofdverblijf in Nederland hebben en een aanvraag hebben ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd voor gezinshereniging bij een Nederlander of een hoofdpersoon met rechtmatig verblijf op grond van een verblijfsvergunning. Deze vreemdelingen worden vrijgesteld van het mvv-vereiste bij een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd.
Gaat u het conform het gedoogakkoord onmogelijk maken om in Nederland een verblijfsvergunning regulier aanvragen?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat alle aanvragen voor verblijf in Nederland buiten Nederland worden gestart en afgewacht. Uitzondering hierop betreft vreemdelingen die recht hebben op bescherming. Begin 2012 ontvangt u van mij een uitwerking van de maatregelen van het programma Stroomlijning Toelatingsprocedures. In dit programma zijn maatregelen uitgewerkt om, kort gezegd, doorlooptijden te verkorten en het stapelen van procedures tegen te gaan. In het nieuwe systeem wordt zuiverder de scheiding gelegd tussen enerzijds regulier (vanuit het buitenland) en anderzijds bescherming (mag vanuit Nederland). Bescherming moet dan breed worden opgevat: asiel én regulier-humanitair. Het uitgangspunt dat reguliere aanvragen alleen vanuit het buitenland mogen worden opgestart zal dan nog helderder en beter handhaafbaar worden.
Hoeveel procent van Somalische, van de Irakese en van de Afghaanse afgewezen asielzoekers in behandeling bij de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) zijn teruggekeerd naar het land van herkomst?
In de eerste helft van 2011 zijn ca. 200 Afghanen middels een vorm van vertrek uitgestroomd bij de DT&V waarvan circa 17% aantoonbaar naar het land van herkomst is teruggekeerd. In dezelfde periode zijn ca. 330 Somaliërs middels een vorm van vertrek uitgestroomd waarvan circa 1% aantoonbaar naar het land van herkomst. In de genoemde periode zijn circa 810 Irakezen vertrokken waarvan circa 37% naar het land van herkomst.
Hoe groot is de groep Alleenstaande minderjarige vreemdeling (AMV)’s die nog onder het oude AMV-beleid vielen en die (nog) geen verblijfsrecht (meer) hebben? Hoeveel van hen bevindt en zich langer dan vijf jaar in Nederland zijn onder de 21 jaar? Hoeveel van hen, waaronder de deelnemers aan het Perspectief-experiment, zijn in beeld bij de overheid?
Er is geen sluitende registratie van amv’s die volgens het bestaande amv-beleid (nog) geen verblijfsrecht (meer) hebben en zich nog in Nederland bevinden. Dat geldt eveneens voor het aandeel van hen dat langer dan 5 jaar in Nederland is en dat jonger is dan 21 jaar.
De onderzoeksgegevens van het CVO betreffende het Experiment Perspectief geven de mogelijkheid, in combinatie met het aantal ex-amv’s dat gedurende de looptijd van het experiment in beeld was bij de DT&V, een indicatie te geven over de omvang van de groep ex-amv’s die nog in Nederland verblijven (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 19 637, nr. 1461). Op het eind van de onderzochte periode (1 oktober 2009 tot 1 april 2011) verbleven ongeveer 1000 ex-amv’s nog steeds in Nederland zonder verblijfsrecht. Het rapport van het CVO bevat voorts gegevens over de verblijfsduur in Nederland van de ongeveer 730 ex-amv’s die hebben deelgenomen aan het Experiment Perspectief en over hun leeftijd. Zo blijkt uit het rapport van het CVO dat deze ex-amv’s gemiddeld al bijna zeven jaar in Nederland verbleven op het moment dat zij hulp zochten bij de steunpunten. De gemiddelde leeftijd waarop de deelnemers bij de steunpunten terecht kwamen, was 22 jaar. Bij bovenstaand cijfer dient wel een kanttekening te worden gemaakt. Het betreft een momentopname. In dit cijfer kunnen zich inmiddels wijzigingen hebben voorgedaan.
Hoeveel vreemdelingen die in de Europese Unie (EU) toelating vragen komen via de oostgrens van Europa de EU binnen? Hoeveel komen er via de zuidgrens de EU binnen? Kunt u daarbij een onderscheid maken tussen asielzoekers en overige vreemdelingen?
De gevraagde informatie wordt, in ieder geval in Nederland, niet geregistreerd en is derhalve niet geautomatiseerd uit de systemen te halen. Ook in de data van Eurostat is deze informatie niet beschikbaar. Het zou uitgebreid onderzoek vergen deze complexe vraag te beantwoorden, zowel in Nederland als in de andere lidstaten van de EU.
Het op straat zetten van vreemdelingen in de vrieskou |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Woede over in de kou zetten van groep asielzoekers»?1
Ja.
Respecteert u het uitgangspunt om tijdens de vrieskou geen vreemdelingen op straat te zetten?
Ja. Wanneer er sprake is van een situatie van vrieskou en niet is gebleken dat de vreemdeling zelf voor een alternatief kan zorgen, zal geen beëindiging van de COA-opvang plaatsvinden. Dat geldt derhalve, evenals vorig jaar, voor een eventuele komende periode van vrieskou, ongeacht de periode tijdens welke de vrieskou optreedt. Of de vreemdeling een alternatief heeft gevonden of niet, wordt aangenomen aan de hand van door hem afgelegde verklaringen.
Is uw beleid voor het op straat zetten van vreemdelingen in de vrieskou de aankomende winterperiode hetzelfde als voor de vorige winter, zoals u in uw brief van 15 december 2010 hebt beschreven?2 Van wanneer tot wanneer geldt deze regeling?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat, wanneer er sprake is van vrieskou en vreemdelingenbewaring of plaatsing in de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) niet aan de orde zijn, een vreemdeling niet op straat wordt gezet, als gebleken is dat hij geen alternatief heeft? In welke situaties wordt dat laatste aangenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaan uw diensten in de praktijk om met het op straat zetten van uitgeprocedeerde vreemdelingen in de kou? Kunt u dit aangeven voor de verschillende locaties vanwaar uit vreemdelingen mogelijk op straat kunnen belanden, zoals asielzoekerscentra, de VBL, de gezinslocaties en de detentiecentra? Wat is de inhoud van de werkinstructies die gelden voor die diensten als het gaat om het op straat zetten van vreemdelingen in de vrieskou?
De diverse diensten handelen conform de werkwijze die in mijn brief van 15 december 20103 is weergegeven. Deze brief is binnen de diensten genoegzaam bekend. Vanuit het departement zijn er geen separate werkinstructies uitgevaardigd. Voor de categorie vreemdelingen waarvan de bewaring, anders dan vanwege uitzetting naar het land van herkomst, wordt opgeheven, heb ik niet de wettelijke bevoegdheid om de opheffing van de bewaring uit te stellen tijdens vorstperiodes. Het betreft hier immers een vrijheidsontnemende maatregel die slechts kan worden toegepast voor zover noodzakelijk voor de uitzetting. Dit geldt overigens ook voor situaties waarin een vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd. In tijden van vrieskou zullen de uitvoerende diensten hier verstandig mee omgaan, bijvoorbeeld door de vreemdeling te informeren over instanties waar hij terecht kan.
Mogen gemeenten en opvangorganisaties zich over in de kou op straat gezette vreemdelingen ontfermen, in de vorm van het bieden van onderdak?
Ik heb richting gemeenten en opvangorganisaties altijd aangegeven dat ik het bieden van vormen van noodopvang onwenselijk en onnodig acht. Indien gemeenten worden geconfronteerd met vreemdelingen zonder opvang, kunnen zij contact opnemen met de Dienst Terugkeer en Vertrek, zodat kan worden bezien welke maatregelen mogelijk zijn.
Het bericht dat tientallen vrouwen vanuit Nederland in Marokko zijn achtergelaten |
|
Sadet Karabulut |
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Veel vrouwen gedumpt in Marokko»?1 Bent u bekend met het gegeven dat naast de tenminste tachtig vrouwen die jaarlijks vanuit Nederland tegen hun zin en onder valse voorwendselen zonder papieren worden achtergelaten in Marokko, ook zeker honderd kinderen het slachtoffer hiervan zijn?
Is het aannemelijk dat deze cijfers slechts het topje van de ijsberg zijn en dat het werkelijke probleem groter is omdat niet iedereen die dit overkomt zich meldt? Heeft u enig idee van de ware omvang van dit probleem? Bent u bereid hier nader onderzoek naar te laten verrichten?
Is het waar dat slachtoffers van gedwongen achterlating in Marokko niets hoeven te verwachten van de autoriteiten en dat de politie hier niets tegen doet? Welke mogelijkheden heeft Nederland hier iets tegen te ondernemen?
Op welke wijze biedt Nederland deze achtergelaten vrouwen en hun kinderen hulp en ondersteuning? Kan de Nederlandse ambassade in Marokko hierin iets betekenen?
Hoe verloopt de samenwerking met Marokko op dit gebied?
Welke maatregelen gaat u nemen om dit soort praktijken te voorkomen? Wat gaat u doe om er zoveel mogelijk voor te zorgen dat de daders hun straf niet ontlopen en dat de slachtoffers, zowel de vrouwen als de kinderen, worden beschermd en ondersteuning wordt geboden?
Gekuiste inburgeringspakketten in Nederlandse bibliotheken |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aanschafinformaties week 45, 2011» van NBD Biblion?1
Ja.
In hoeverre deelt u de mening dat het bizar is dat er gekuiste versies van zelfstudiepakketten voor inburgeringscursussen door openbare bibliotheken worden afgenomen?
Ik deel die mening niet. De zelfstudiepakketten zijn ontwikkeld voor gebruik door kandidaten voor het basisexamen inburgering in hun land van herkomst. In sommige landen van herkomst is het in het bezit hebben van materiaal met daarin een vrouw met ontbloot bovenlichaam of zoenende mannen strafbaar. Voor landen met talen waarvoor dat geldt zijn, uit kostenoverwegingen, enkel pakketten met een gekuiste versie van de film ontwikkeld. Op deze wijze kunnen ook deze examenkandidaten en hun partners in Nederland zich voorbereiden op het examen.
Deelt u de mening dat inburgeringscursussen, waarin vrouwen in badkleding en het homohuwelijk zijn weggelaten, tekenend zijn voor de voortgaande islamisering en in de verste verte niemand voorbereiden op de realiteit in Nederland?
Nee.
Het zelfstudiepakket is bedoeld de kandidaten te faciliteren in hun voorbereiding. Als zij vanwege strafbaarheidstelling van de beelden dit pakket helemaal niet in bezit kunnen hebben, kan de voorbereiding problematisch zijn. Hoewel in de gekuiste versie twee opnames ontbreken (een ontbloot vrouwelijk bovenlichaam en twee zoenende mannen) bevat deze wel uitgebreid beelden van vrouwen in badkleding en een homopaar. Onder deze beelden wordt dezelfde tekst uitgesproken als onder de ongekuiste versie, zodat kandidaten goed kennis kunnen nemen van wet- en regelgeving en grondrechten in Nederland. Het basisexamen inburgering in buitenland bevat daarnaast verschillende vragen op dit terrein. De film «Naar Nederland», als onderdeel van het zelfstudiepakket en het examen bieden hiermee een goede voorbereiding op de realiteit in Nederland.
Hoeveel openbare bibliotheken in Nederland zijn in het bezit van gekuiste versies van deze zelfstudiepakketten?
Uit navraag bij Biblion is gebleken dat op 1 december 2011 veertien bibliotheken dergelijke zelfstudiepakketten in hun collectie hebben.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de gekuiste versies van zelfstudiepakketten voor inburgeringscursussen uit de openbare bibliotheken te halen en te voorkomen dat deze in de toekomst opnieuw worden afgenomen?
Ik ben niet voornemens de gekuiste versies van de zelfstudiepakketten uit de bibliotheken te halen of te voorkomen dat deze opnieuw worden opgenomen. Allereerst behoort het collectiebeleid van openbare bibliotheken tot de verantwoordelijkheid van de lokale bibliotheekbesturen. Het Rijk speelt geen rol bij de inhoud en samenstelling van lokale bibliotheekcollecties. Voorts verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Het achterlaten van vrouwen en kinderen in Marokko |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
|
|
Kent u het bericht «Veel vrouwen gedumpt in Marokko»?1
Kunt u aan de hand van het aantal meldingen per jaar van ongeveer tachtig vrouwen, die vanuit Nederland in Marokko zijn achtergelaten, een beredeneerde schatting maken van het totale aantal vrouwen dat jaarlijks wordt achtergelaten? Zo ja, hoe groot is dit probleem volgens die schatting? Zo nee, kunt op andere wijze een indicatie geven van de omvang van het probleem?
Deelt u de mening dat achterlating zich de laatste jaren voordoet bij verschillende minderheidsgroeperingen afkomstig uit Irak, Iran, Pakistan enz? Hebt u een beeld van de omvang van dit probleem? Zo nee, bent u bereid een onderzoek hiernaar te doen?
Wat is uw mening over het feit dat vaak minderjarige kinderen bij achterlating worden betrokken en in landen van herkomst aan hun lot worden overgelaten? Deelt u de mening dat bij achterlating sprake is van een vorm van kindermishandeling, verwaarlozing? Zo ja, welke juridische mogelijkheden zijn er om ouders die zich schuldig maken aan achterlating te vervolgen vanwege kindermishandeling?
Herinnert u zich de eerdere ingediende moties, gestelde schriftelijke vragen en gevoerde debatten over achtergelaten vrouwen? Bent u bereid een overzicht van de toen aangekondigde beleidsmaatregelen om achterlating te bestrijden naar de Kamer te zenden en daarbij aan te geven wat het effect is dan wel de resultaten zijn van de genomen maatregelen?
Bestaat de ambtelijke werkgroep van het ministerie van Veiligheid en Justitie en de Marokkaanse Justitie nog? Zo ja, wat zijn de werkzaamheden van deze werkgroep? Op welke manier is het probleem van achterlating van Marokkaanse vrouwen op de agenda gezet? Wat is de uitkomst van de gevoerde overleggen met de Marokkaanse autoriteiten?
Is het waar dat Nederlandse justitiële autoriteiten niets kunnen doen tegen genoemde praktijken? Zo ja, waarom niet? Zo nee, welke mogelijkheden bestaan er in het kader van het Nederlands strafrecht om tegen personen die vrouwen en kinderen tegen hun wil en met valse voorwendselen in Marokko achterlaten op te treden?
Wat is uw mening over de Britse aanpak waarbij een speciaal team van hulpverleners tot in de landen van herkomst vrouwen in gedwongen huwelijken te hulp kan schieten? Overweegt u een dergelijke aanpak ook voor Nederland? Zo ja, hoe dan en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zelfmoorden onder Hindoestaanse, Turkse en Marokkaanse meisjes |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht over zelfmoorden onder Hindoestaanse, Turkse en Marokkaanse meisjes en de website «je staat niet alleen»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht en ik herinner mij de eerder door u gestelde schriftelijke vragen over suïcidaal gedrag van jonge migranten vrouwen in Nederland die door de voormalige bewindslieden van VWS in 2009 zijn beantwoord (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel 244).
Herinnert u zich mijn eerdere schriftelijke vragen over zelfmoorden onder Hindoestaanse meisjes?
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u een beeld van de omvang van dit probleem? Om hoeveel meisjes gaat het, en onder welke bevolkingsgroepen doet dit verschijnsel zich voor? Zo nee, bent u bereid onderzoek hiernaar te doen?
Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar van het aantal suïcidepogingen onder bepaalde groepen migranten jonge vrouwen. Wél zijn er op regionaal niveau gegevens beschikbaar over suïcidepogingen onder deze groepen. Uit een vergelijkende studie «Suïcidaal Gedrag van Jonge Migranten Vrouwen in Nederland» (2009) blijkt dat er sprake is van verhoogde suïcidaliteit onder bepaalde allochtone groepen jonge vrouwen. In deze studie is gebruik gemaakt van gegevens uit Rotterdam en deze studie heeft betrekking op suïcidepogingen en niet op geslaagde suïcides.
Uit deze gegevens blijkt onder meer dat er sprake is van een verhoogd percentage van Turkse meisjes (14,6 procent) en van Hindoestaanse meisjes (19,2 procent) ten opzichte van Nederlandse meisjes (8,8 procent) die een suïcidepoging hebben ondernomen. Onder meisjes van Marokkaanse afkomst ligt het percentage suïcidepogingen daarentegen juist lager (6,2 procent) ten opzichte van Nederlandse meisjes. Ook cijfers van de gemeente Den Haag over de periode 2008 en 2009 laten een verhoogde suïcidaliteit zien onder Turkse en Hindoestaanse meisjes.
Ik zie geen toegevoegde waarde om verder onderzoek te laten verrichten naar de exacte omvang van deze groepen.
Deelt u de mening dat deze meisjes te lang met problemen lopen en niet bij de reguliere hulpverlening terecht kunnen?
Voor de toegankelijkheid van de ggz voor allochtone meisjes en jonge vrouwen verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 en 5 van de eerder door u gestelde schriftelijke vragen over suïcidaal gedrag van jonge migranten vrouwen in Nederland die door de voormalige bewindslieden van VWS in 2009 zijn beantwoord (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel 244). In dit antwoord wordt verwezen naar de Trendrapportage GGZ 2008 van het Trimbos-instituut waaruit onder andere blijkt dat allochtone vrouwen sterk emanciperen wat betreft zorggebruik bij psychische problemen.
In een recent verschenen proefschrift van dr. T. Fassaert «Ethnic differences and similiarities in care for anxiety and depression in the Netherlands» (2011) worden evenwel enkele belangwekkende conclusies gepresenteerd ten aanzien van de toegankelijkheid van de ggz voor bepaalde etnische groepen. In dit proefschrift worden Nederlanders vergeleken met Marokkanen, Turken, Surinamers en Antillianen die in Nederland wonen, voor wat betreft de stand van de wetenschap op het gebied van de toegankelijkheid en kwaliteit van zorg voor angst en depressie. Onderzocht is of er verschillen zijn tussen deze etnische groepen in Nederland.
In het proefschrift wordt geconcludeerd dat er geen bewijs is voor de stelling dat minder vaak aan de zorgbehoefte werd voldaan van Nederlanders met een niet-Westerse achtergrond (bij vergelijkbare ziektelast). De ervaren behoefte aan zorg voor psychische klachten was hoger bij Turkse personen, hetgeen vooral verklaard kon worden door de hogere prevalentie van stoornissen in die groep, terwijl Marokkaanse personen juist minder behoefte hadden aan zorg dan Nederlanders, zo werd geconcludeerd in dit proefschrift.
Verder is geconcludeerd voor wat betreft het verband tussen etnische achtergrond en zorggebruik voor angst en depressie dat vooral personen met een Marokkaanse achtergrond, in verhouding tot Nederlanders, minder gebruik leken te maken van eerstelijnszorg voor psychische klachten. Een mogelijke verklaring die hiervoor wordt gegeven, is de lagere ervaren behoefte aan zorg voor psychische klachten, die een sleutelrol vervult in het hulpzoekproces.
Voor wat betreft het gebruik van de tweedelijns ggz wordt geconcludeerd dat dit vergelijkbaar was tussen Nederlanders en personen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond. In dit proefschrift wordt geconcludeerd dat de ggz niet ontoegankelijker is en geen kwalitatief minder goede zorg levert aan personen met een niet-Westerse achtergrond.
Daarnaast kan (anonieme) e-mental health een belangrijke bijdrage leveren een het aanbieden van een laagdrempelige vorm van hulpverlening voor deze groep meisjes. In de praktijk blijkt er ook er verschillende websites en fora te zijn die voorzien in hulpverlening aan allochtone jongeren, hetzij op het gebied van ggz-problematiek of andere hulpvragen die samenhangen met hun etniciteit.
Gelet op dit aanbod en gelet op de conclusies uit het hierboven vermelde proefschrift, deel ik uw mening niet dat met name de ggz niet in staat zou zijn adequaat hulp te bieden aan personen van niet-westerse afkomst en daarmee aan de allochtone meisjes aan wie u refereert.
Deelt u de mening dat veel hulpverleningsinstanties zoals jeugdzorg, geestelijke gezondheidszorg nog steeds niet in staat zijn adequate hulp te bieden aan deze categorie meisjes, en met name de geestelijke gezondheidszorg nog steeds niet toegankelijk is voor deze groepen? Zo nee, bent u bereid uw mening met argumenten en feiten te onderbouwen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat allochtone probleemjongeren in Utrecht werkschuw zijn |
|
Joram van Klaveren (PVV), Léon de Jong (PVV) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Lastige allochtone jeugd Utrecht is «werkschuw»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het feit dat allochtone probleemjongeren de neus ophalen voor ongeschoolde, laagbetaalde arbeid en niet uit bed willen stappen voor het minimumloon, een gevaar is voor de houdbaarheid van ons sociaal vangnet en uitkeringen zoals die uit de Wet Werk en Bijstand? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is onacceptabel als jongeren niet willen werken en wel een bijstandsuitkering ontvangen, ongeacht of het autochtone of allochtone jongeren zijn. In deze situatie betreft het overigens jongeren die geen uitkering ontvangen en geen re-integratietraject volgen.
Deelt u de mening dat bij het ontvangen van een bijstandsuitkering tegenprestatie naar vermogen moet gelden en dat bij weigeren van werk door werkloze jongeren de uitkering per direct moet worden stopgezet? Zo nee, waarom niet?
Ja, de regering heeft in het recent door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel met WWB maatregelen een bepaling opgenomen om een dergelijke tegenprestatie naar vermogen van bijstandontvangers te kunnen verlangen. In de bijstand, maar dit geldt evenzeer voor de WW, dient bij weigering van een passend werkaanbod de overeenkomstige sanctie te worden toegepast, te weten het intrekken van de uitkering.
Kunt u aangeven hoeveel belastinggeld er onder andere doormiddel van reïntegratietrajecten en uitkeringen is verspild aan deze groep van 50 allochtone notoire probleemjongeren welke door Jongerenwerk Utrecht zijn begeleid?
Volgens informatie van de gemeente Utrecht betreft het in het AD artikel bedoelde project, de begeleiding door Jongerenwerk Utrecht, dat is gericht op jongeren die geen gebruik maken van het bestaande aanbod voor werk en scholing. Zij staan niet geregistreerd bij bestaande instellingen, hebben geen uitkering en volgen geen re-integratie traject. Doelstelling van het in september jl. gestarte project is in één jaar tijd 125 jongeren te bereiken en 50 hiervan succesvol te begeleiden naar een vaste baan of opleiding. Tot op heden zijn er 12 jongeren begeleid. De gemeente is verantwoordelijk voor de wijze waarop deze groep wordt aangepakt.
De gemeente Utrecht stelt dat het niet alleen gaat om overlastgevende of allochtone jongeren. Aan het project heeft de gemeente in totaal een subsidiebedrag van 256 270 euro verleend.
Deelt u de mening dat in geval van bijstandsfraude het fraudebedrag plus boete tot aan de laatste cent moet worden teruggevorderd inclusief wettelijke rente? zo neen, waarom niet?
Ja. Het kabinet heeft voorstellen ontwikkeld om in geval van uitkeringsfraude, de onterecht ontvangen uitkeringen geheel terug te vorderen en daarnaast een sanctie op te leggen van maximaal het fraudebedrag. Begin volgend jaar wordt u hierover geïnformeerd. In gevolge de artikelen 4:98, 4:119 en 4:120 van de Algemene wet bestuursrecht brengen uitvoeringsorganen, waaronder gemeenten, wettelijke rente in rekening en komen alle kosten van invordering bij dwangbevel ten laste van degene tegen wie het is uitgevaardigd. Het UWV en de SVB brengen in de praktijk naast de invordering van teveel betaalde uitkeringen ook wettelijke rente in rekening. Ook gemeenten kunnen dit bij de uitvoering van de WWB doen.
Ik verwijs naar mijn brief van 5 april 2011 (Tweede Kamer, 2010–2011, 17 050 nr. 405) inzake een motie van de leden De Jong en Azmani en het antwoord op eerdere Kamervragen van het lid De Jong (antwoord van 20 september 2011, vergaderjaar 2011–2012, aanhangsel handelingen).