Etnisch profileren in Nederland |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met:
Ja.
Herinnert u zich uw brief van 8 juli 2014 naar aanleiding van het op 4 juni 2014 verschenen rapport «Etnisch profileren in Den Haag, een verkennend onderzoek naar beslissingen en opvattingen op straat»?6
Zie antwoord vraag 1.
Waarom zijn niet alle beschikbare beelden vrijgegeven voor het onderzoek naar de vermeende mishandeling van de heer Sealiti op het politiebureau Heemstraat in Den Haag?
Waarom is de verklaring van de ooggetuige van de duw van de heer Sealiti door de motoragent niet integraal opgenomen door de klachtencommissie zoals blijkt uit de geluidsopnamen die de heer Sealiti van de hoorzitting heeft gemaakt?
Waar zijn de 22 seconden aan ontbrekend beeldmateriaal gebleven? Hoe is het mogelijk dat dit stuk beeldmateriaal is verdwenen? Bent u bereid onderzoek in te stellen teneinde het ontbrekend beeldmateriaal boven water te krijgen?
Waarom komt de verklaring van de hoofdagent achter de voorgeleidenbalie, die als enige officieel kennis heeft genomen van de problemen met de hand van de heer Sealiti» voordat hij naar de cel werd gebracht, nergens in het proces-verbaal voor?
Waarom legt de hulpofficier een verklaring af in de stukken voor de klachtencommissie terwijl de hulpofficier nergens in de getoonde beelden voorkomt?
Waarom heeft de politie, in reactie op de heer Sealiti's gebroken hand, verklaard dat hij zijn hand zelf heeft gebroken door tegen de celdeur te slaan terwijl dit haaks staat op het type breuk en de beelden waarop te zien is dat de heer Sealiti al voordat hij de cel in gaat pijn heeft aan zijn hand?
Hoe verklaart u dat de heer Sealiti een dag na de uitzending voor de ogen van zijn kinderen met geweld wordt aangehouden met als reden een onverzekerd voertuig en een openstaande boete? Waaruit blijkt dat het voertuig zichtbaar technische mankementen vertoonde conform de verklaring die de politie heeft aflegd?
Het desbetreffende voertuig trok de aandacht van surveillerende politieagenten door een schade. De agenten constateerden dat het voertuig niet verzekerd zou zijn en er bleek op basis van het kenteken sprake van onherroepelijke signalering in verband met openstaande boetes. De agenten besloten het voertuig staande te houden. Betrokkene gedroeg zich vervolgens verbaal agressief en toonde zich niet voor rede vatbaar. De agenten besloten hem daarop – na diverse waarschuwingen – aan te houden. Omdat de heer Sealiti daaraan niet meewerkte, was het noodzakelijk hem onder controle te brengen en te boeien. Op het bureau zijn de openstaande boetes betaald. Daarop is betrokkene heengezonden. Hoeveel voertuigen voorafgaand aan deze controle zijn nagetrokken door de betreffende agenten is niet bekend.
Hoeveel voertuigen hebben de betreffende agenten voorafgaand aan het natrekken van het kenteken van het voertuig van de heer Sealiti tijdens hun dienst nagetrokken?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u zich voorstellen wat voor impact deze gang van zaken heeft op het gezinsleven van de heer Sealiti? Wat gaat u hiermee doen?
Ja. Ik heb evenwel geen aanwijzingen dat bij de beoordeling van de aangifte en de klacht van de heer Sealiti door het OM en/of de onafhankelijke klachtencommissie onzorgvuldig is gehandeld. De betrokkene heeft de mogelijkheid gehad om zijn zienswijze naar voren te brengen en deze is meegewogen in de behandeling van de onderzoeken. Niettemin is de betrokkene, zoals gebruikelijk, gewezen op de mogelijkheid om de kwestie voor te leggen aan de Nationale ombudsman. Ook voor wat betreft de aanhouding van de heer Sealiti heb ik geen aanleiding om te veronderstellen dat niet zorgvuldig zou zijn gehandeld. Tot dusverre is ter zake geen klacht of aangifte bekend.
Kunt u een stand van zaken geven met betrekking tot de aanpassing van de Regeling klachtbehandeling politie? Zo nee, waarom niet?
De gewijzigde klachtenregeling is op 1 december 2014 in werking getreden7. Hiermee is de onafhankelijkheid van de klachtencommissie geborgd.
Kunt u een stand van zaken geven met betrekking tot de evaluatie van de Politiewet 2012? Zo nee, waarom niet?
De evaluatie van de Politiewet 2012 loopt. Voor 1 oktober 2015 dient de commissie Evaluatie Politiewet 2012 een deelrapport over de doeltreffendheid en de effecten van de Politiewet 2012 in de praktijk in de regionale eenheid Oost-Nederland inclusief haar aanbevelingen aan de Minister uit te brengen.
Voor 1 oktober 2017 dient de commissie een deelrapport over de doeltreffendheid en de effecten van de Politiewet 2012 in de praktijk inclusief haar aanbevelingen aan de Minister uit te brengen.
Kunt u de voortgang van de constructieve periodieke gesprekken met onder meer Amnesty International en het Samenwerkingsverband Marokkaanse Nederlanders duiden? Zo nee, waarom niet?
Er hebben sinds eind 2013 over het onderwerp etnisch profileren tussen genoemde partijen, het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de politie drie constructieve gesprekken plaatsgevonden. De insteek is deze gesprekken te vervolgen in de komende jaren. De gesprekken verlopen in goede sfeer en gaan onder meer over actualiteiten, signalen en ontwikkelingen binnen dit onderwerp. Vragen over bijvoorbeeld het beleid en de voortgang in de aanvullende maatregelen om etnisch profileren te voorkomen worden ter plekke en/of na het gesprek beantwoord. Op verzoek van Amnesty International en het Samenwerkingsverband Marokkaanse Nederlanders participeert inmiddels ook het Overlegorgaan Caribische Nederlanders en een vertegenwoordiger van de gemeentelijke anti-discriminatievoorzieningen. Daarnaast is er tussentijds contact tussen betrokken partijen.
Welke disciplinaire maatregelen zijn er in drie gevallen – bekend bij de onderzoekers van de Universiteit Leiden- genomen waarbij er sprake was van discriminatie?
In de drie betreffende gevallen waar het handelen van de agenten volgens de onderzoekers niet objectief en redelijk lijkt te rechtvaardigen gaat het om het natrekken van een kenteken (en in twee gevallen daarvan ook de bestuurder) van een auto. Het rapport gaat uit van geanonimiseerde gegevens en dit is daarmee geen informatie waarover ik beschik.
Welke disciplinaire maatregelen worden er getroffen bij gevallen van disproportioneel geweld, uitgeoefend door de politie?
In de maatschappelijke context waarbinnen de politie moet werken is het gebruik van geweld soms onvermijdelijk. Het aantal gevallen waarin geweld wordt toegepast is overigens gering, afgezet tegen het grote aantal contacten dat politiemensen iedere dag opnieuw met burgers hebben. Bij de toepassing van geweld zijn de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit van kracht. Dat betekent dat geweld alleen wordt toegepast als het niet anders kan en dat gekozen wordt voor de lichtste vorm van geweld die effectief is om een situatie op te lossen.
Over ieder geweldsincident wordt gerapporteerd. Per geval wordt door een leidinggevende getoetst of het geweldgebruik gerechtvaardigd en proportioneel was. In geval van vuurwapengebruik met de dood of enig lichamelijk letsel tot gevolg en overige geweldsaanwendingen met de dood of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg wordt getoetst door de Rijksrecherche. Dit vindt met grote zorgvuldigheid plaats. Toepassing van geweld door de politie kan leiden tot een aangifte. In dat geval vindt strafrechtelijk onderzoek plaats. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om een klacht in te dienen. Door een contactpersoon bij de politie wordt de klacht met klager besproken. Indien dit niet tot tevredenheid leidt volgt behandeling door een onafhankelijke klachtencommissie. De commissie brengt advies uit aan de politiechef die vervolgens de klacht afdoet. De burger kan zich vervolgens eventueel wenden tot de Nationale ombudsman.
Uit de toetsing, dan wel de afdoening van een aangifte of klacht kan blijken dat de toepassing van geweld in een bepaalde situatie niet gerechtvaardigd was dan wel dat de wijze waarop het geweld is toegepast niet correct is geweest. Naast eventuele strafrechtelijke sancties kunnen in die gevallen ook disciplinaire maatregelen aan de orde zijn.
Hoe verklaart u dat een deel van de agenten volgens de onderzoekers van de Universiteit Leiden aangeeft dat etnisch profileren wel degelijk voorkomt? Wat gaat u hiertegen doen?
De analyse van de onderzoekers van de Universiteit Leiden – na observeren in drie Haagse wijken – is dat er geen aanwijzingen zijn van structureel etnisch profileren. Het politieoptreden is in veruit de grote meerderheid van de situaties goed te rechtvaardigen op grond van concrete gedragingen, informatie of situationele omstandigheden. Ook eerdere onderzoeksrapporten over dit thema wijzen niet op stelselmatig discriminerende profilering door de Nederlandse politie. Om etnisch profileren te voorkomen heb ik in mijn brief8 in reactie op het rapport van de Universiteit Leiden aangegeven dat ik de volgende lijnen van belang acht: onderwijs en training, de relatie tussen politie en bewoners en klachtbehandeling. Daarin zijn en worden door de politie flinke stappen gezet.
Het onderzoek van de Universiteit Leiden noemt een aantal factoren met betrekking tot waarneming van etnisch profileren door politie en burgers.
Een oorzaak voor het verschil in waarneming door de politie kan zijn de verschillende beelden en definities van etnisch profileren die er zijn. Een oorzaak voor het verschil in waarneming door burgers kan zijn dat de meerderheid van de jongvolwassenen in het onderzoek aangeven etnisch profileren zelf mee te hebben gemaakt dan wel zich baseren op verhalen uit de omgeving. Ook kan het zijn dat de politie te weinig dan wel niet voldoende duidelijke uitleg geeft bij bijvoorbeeld staandehoudingen en identiteitscontroles of dat dit zo wordt gepercipieerd. Dit kan invloed hebben op de waarneming van de burgers ten aanzien van etnisch profileren. Publieke discussies over het onderwerp kunnen de waarneming van beide partijen eveneens beïnvloeden.
Wat is volgens u de oorzaak tussen het verschil in waarneming van de politie en burgers enerzijds tegenover de analyse van de onderzoekers van de Universiteit Leiden anderzijds?
Zie antwoord vraag 17.
Heeft u de quick wins die de onderzoekers van de Universiteit Leiden hebben opgesteld geïmplementeerd? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
In het onderzoek van de Universiteit Leiden zijn geen quick wins geformuleerd. In de presentatie in de gemeenteraad van Den Haag heeft de onderzoeker van de Universiteit Leiden als «quick wins» voorgelegd: beter uitleggen en inzicht geven, identiteitschecks kritisch bezien en een goede klachtenprocedure en transparantie. Deze elementen zijn ook opgenomen in de (aanvullende) maatregelen om etnisch profileren te voorkomen, zoals verwoord in mijn brief van 8 juli 2014 (Kamerstuk, 29 628 nr. 463). Deze behoeven echter blijvende aandacht.
Wordt in de Schilderswijk frequent en zonder enige verdenking de identiteit van voorbijgangers gecontroleerd? Zo ja, is deze controle specifiek op een doelgroep gericht en wat levert het op?
In de wet staat nauw omschreven in welke gevallen de politie de bevoegdheid heeft om de identiteit van personen te controleren. Bovendien besteedt de OM aanwijzing uitbreiding identificatieplicht nadere aandacht aan de vorderingsbevoegdheid van de politie. De identificatieplicht geeft de politie niet de bevoegdheid zonder reden de identiteit van personen te controleren. Het verzoek om identificatie moet redelijkerwijs nodig zijn voor de uitvoering van de taken van de politie. Bijvoorbeeld bij verkeerstoezicht, hulpverlening bij een ongeluk of opsporing van strafbare zaken. Er hoeft daarbij overigens geen sprake te zijn van een verdenking van een strafbaar feit. Hierbuiten bestaat er geen bevoegdheid om identiteit van personen te controleren. De Nationale ombudsman heeft niet het beeld gekregen dat burgers in de Schilderswijk te pas en te onpas om hun identiteitsbewijs worden gevraagd, maar adviseert de politie wel om te blijven nadenken over het doel en de motivering van dergelijke controles9. Hoewel de politie daartoe niet wettelijk verplicht is, probeert zij zoveel als mogelijk uitleg te geven aan de betrokkene over de reden van een identiteitscontrole. Aan een goede bejegening hecht ik grote waarde.
Denkt u dat de toepassing van etnisch profileren van invloed is op de vermeende criminaliteitscijfers van bepaalde groepen in onze samenleving?
Er is een denkbare relatie waarbij hoge criminaliteitscijfers van bepaalde groepen extra aandacht van de politie vergen en vervolgens tot nog hogere criminaliteitscijfers leiden10. De mate waarin etnisch profileren daaraan bijdraagt is niet exact bekend, maar de invloed daarvan acht ik – gelet op de resultaten van onder meer het onderzoek van de Universiteit Leiden – gering.
Nederlander regelmatig onterecht staande gehouden wordt?
Zie antwoord vraag 20.
Gaat dit ten koste van het vertrouwen van de burger in de rechtstaat en de verbinding tussen de politie en de samenleving?
Het voorkomen van etnisch profileren is van essentieel belang voor ieders vertrouwen in en medewerking met de politie. Legitimiteit en vertrouwen is niet voor niets één van de drie hoofddoelstellingen bij de vorming van de Nationale Politie. Het is van groot belang dat de politie verbinding heeft en houdt met de lokale samenleving en alle wijken en buurten daarbinnen. Daartoe zijn en worden vele initiatieven ontplooid.
Is de berichtgeving rondom de vermeende «Sharia-driehoek» in de Haagse Schilderswijk van invloed geweest op de aanpak -waaronder het sindsdien gevoerde aannamebeleid- van het politiekorps in die wijk?
Nee.
Het bericht dat er veel minder asielzoekers binnen zijn gekomen als werd verwacht |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Veel minder asielverzoeken dan Teeven vreesde»1 en «Teeven ontkent opkloppen asielcijfers»?2
Ja.
Is het gebruikelijk jaarprognoses op te maken op basis van een piek van twee maanden in het jaar?
In de maanden april en mei 2014 was er een uitzonderlijke toename in de asielinstroom waarneembaar, veroorzaakt door een plotselinge instroompiek van Eritreeërs. De duur en omvang van een dergelijke toename is van tevoren niet in te schatten. Vandaar dat ik destijds heb gezegd dat als de asielinstroom op dezelfde manier zou blijven doorgroeien als in de maanden april en mei 2014 en we geen nadere maatregelen zouden nemen, dat we dan richting de 65.000 zouden kunnen uitkomen. Daarmee was geen sprake van een jaarprognose.
De jaarprognose voor de asielinstroom wordt berekend op basis van recente realisatiecijfers en relevante ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de asielinstroom. In het najaar wordt een prognose opgesteld ten behoeve van de begroting voor het volgende jaar. Indien de ontwikkelingen hierom vragen, wordt de prognose in de maand mei ten behoeve van de voorjaarsnota bijgesteld.
Toen eenmaal duidelijk werd dat de piek van april en mei, mogelijk mede door de maatregelen die het kabinet heeft genomen, afgevlakt was, is de prognose van de asielinstroom in 2014 ten behoeve van de begroting uiteindelijk bijgesteld op 30.000. Hier heb ik uw Kamer tijdens de begrotingsbehandeling van 24 november jl. schriftelijk over geïnformeerd (Kamerstuk 34 000 VI, nr. 18). Op deze prognose heeft de vreemdelingenketen zich dan ook ingesteld. Overigens heeft de IND de gerealiseerde totale asielinstroom (eerste en opvolgende asielaanvragen en nareis) voor 2014 berekend op 30.020 (afgerond op tientallen).
Kunt u aangeven hoe een jaarprognose van 65.000 asielzoekers, die achteraf volstrekt niet in de buurt is gekomen van een asielinstroom van circa 25.000, zich verhoudt tot uw uitspraak «regeren is ook vooruitzien»? Bent u bereid uiteen te zetten hoe een jaarprognose de afgelopen jaren is berekend?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u voor de begroting van 2015 inderdaad rekening gehouden met een asielinstroom van 65.000, bijvoorbeeld door 375 miljoen euro extra voor de opvang van asielzoekers? Zo nee, waarmee is wel rekening gehouden? Kunt u aangeven hoe groot het overschot op de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie nu is? Valt dit onderdeel onder het niet-juridisch verplichte gedeelte van de begroting?
Zoals gemeld aan uw Kamer op 24 november jl. is in de VenJ-begroting 2015 voor 2014 uitgegaan van een totale asielinstroom van 30.000 (Kamerstuk 34 000 VI, nr. 18). Er is dus geen sprake van een overschot. In de VenJ-begroting van 2015 is 375 miljoen euro extra beschikbaar gesteld voor eerstejaarsopvang van asielzoekers in de jaren 2014 en 2015. Dit budget is naar huidige inzichten afdoende om de kosten voor 2014 en een deel van 2015 te dekken. In de aanloop naar de besluitvorming over de Voorjaarsnota 2015 zal de raming voor de opvangkosten op basis van de actuele ontwikkelingen worden herijkt.
Een steekpartij in het Asielzoekerscentrum in Dronten |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Steekpartij asielzoekers Dronten»?1
Ja
Deelt u de afschuw van het zoveelste geweldsincident in een asielzoekerscentrum? Zo nee, waarom niet?
Elk geweldsincident in de samenleving wekt afschuw.
Kunt u aangeven welke maatregelen u voornemens bent te treffen teneinde een einde te maken aan de steeds langere lijst van asielzoekerscentra waar bewoners overgaan tot zeer gewelddadige handelingen?
Veiligheid en leefbaarheid binnen en buiten het asielzoekerscentrum geniet hoogste prioriteit. Op een opvanglocatie is permanent beveiliging aanwezig. Het COA heeft huisregels die bij binnenkomst op een locatie aan de (nieuwe) bewoner bekend worden gemaakt. Personeel van het COA ziet er op toe dat deze worden nageleefd en spreken bewoners aan op ongewenst gedrag. Ook wordt aan iedere bewoner voorlichting gegeven over het wonen op een locatie. Het COA heeft de mogelijkheid om een maatregel op te leggen wanneer een bewoner een huisregel overtreedt. Maatregelen die het COA kan nemen, zijn beschreven in het Reglement Onthoudingen Verstrekkingen. Voor zaken die de openbare orde raken wordt altijd politie ingeschakeld. Asielzoekers kunnen en zullen net als andere burgers bij delicten worden bestraft en eventueel gedetineerd. In alle gevallen geldt dat misdragingen consequenties kunnen hebben voor de asielprocedure.
Begrijpt u dat bewoners uit gemeenten, waar grote aantallen asielzoekers gehuisvest worden, mede door de vele geweldsincidenten, aangeven dat er ingezet moet worden op opvang in de regio in plaats van opvang in Nederland?
Opvang in de regio is voor het kabinet een belangrijk uitgangspunt. Dat is ook waarom het kabinet in grote mate (financieel) bijdraagt aan de opvang van vluchtelingen in de regio’s van herkomst. Dat neemt niet weg dat Nederland op grond van internationale verplichtingen gehouden is om bescherming te bieden aan die asielzoekers die bescherming tegen vervolging of onmenselijk behandeling behoeven. Dat is een uitgangspunt waar het kabinet voor staat. Het maximeren van het aantal personen aan wie de vereiste bescherming wordt geboden past niet binnen dat uitgangspunt.
Terecht wijzen de vraagstellers op het belang van maatschappelijk draagvlak bij het bieden van die bescherming. Het behoud van dit draagvlak is ook voor mij van groot belang. De huidige hoge asielinstroom stelt de betrokken organisaties en partijen in en bij de vreemdelingenketen voor grote uitdagingen. Het COA is vanwege de hoge asielinstroom druk bezig om bestaande opvanglocaties uit te breiden en locaties te (her)openen. Op tal van plekken zijn in een zeer korte periode tal van opvangplaatsen gerealiseerd. In die context blijkt dat er in de samenleving zorgen zijn over de opvang van asielzoekers, zeker als dit in de eigen gemeente gaat plaatsvinden. Het COA staat voor een grote opgave en handelt zoveel mogelijk op een zorgvuldige manier, waarbij omwonenden worden geïnformeerd over de komst van de asielzoekers en hierover vragen kunnen stellen. Het COA vestigt een opvangcentrum in overleg en in overeenstemming met de gemeente. Daarmee hebben, naast het COA, ook de gemeenten een duidelijke rol in het creëren van draagvlak en het goed voorlichten van omwonenden.
Deelt u de analyse dat het absorptievermogen van Nederland, als het gaat om de opvang van asielzoekers, haar maximum heeft bereikt? Zo nee, wat is volgens u het maximum aantal asielzoekers dat Nederland kan opvangen, zeker gezien de grote problemen die er reeds bestaan?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u om stekende en anderszins geweldplegende asielzoekers zo spoedig mogelijk vast te zetten en de samenleving toe te zeggen dat deze mensen niet hoeven te rekenen op een verblijfsvergunning?
Zie antwoord vraag 3.
De vermeende Sharia-driehoek in de Schilderswijk in Den Haag |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de ontwikkelingen rondom de voormalige Trouw-redacteur Perdiep Ramesar1, waarover de kantonrechter te Amsterdam geoordeeld heeft dat hij terecht op staande voet ontslagen is?2
Ja.
Herinnert u zich de brief van 20 juni 2013 naar aanleiding van de berichtgeving in Trouw van 18 mei 2013 over de Schilderswijk in Den Haag?3
Ja.
Welke maatregelen heeft u getroffen in de Haagse Schilderswijk naar aanleiding van het artikel in Trouw op 18 mei 2013 van de heer Perdiep Ramesar?
Enkele dagen na publicatie van het Trouw artikel heb ik de Schilderswijk bezocht en heb ik gesproken met bewoners en de politie. Daarbij heb ik geconstateerd (als aangegeven in mijn brief van 20 juni 2013) dat van de beschreven «moslimenclave»geen sprake is. Dit laat onverlet dat de Schilderswijk een van oudsher kwetsbare wijk is, waar zaken als werkloosheid, criminaliteit en vroegtijdig schoolverlaten spelen. Daar is de afgelopen veertig jaar een sterk veranderende bevolkingssamenstelling bij gekomen. De gemeente Den Haag constateerde in 2013 dat orthodoxe moslims in de Schilderswijk een stempel drukken op de sociale infrastructuur. Dat dit een proces is dat aandacht behoeft, staat los van het Trouw artikel. Voor mij is het artikel slechts aanleiding geweest om vanuit het integratiebeleid te reageren op de situatie in kwetsbare wijken zoals de Schilderswijk.
In mijn brief van 20 juni 2013 worden een aantal maatregelen genoemd.
Naast het plan «Deal Schilderswijk», waarmee de gemeente Den Haag aan de slag is gegaan, heb ik (omdat de Schilderswijk niet uniek is) in de brief aangegeven dat ik bereid ben een bijdrage te leveren om gemeenten in staat te stellen hun beleidsverantwoordelijkheid voor kwetsbare wijken zoals de Schilderswijk in te vullen. Dit heeft een instrument opgeleverd (Gemeentelijke Informatiekaart Integratie), dat op buurtniveau een landelijk dekkend beeld geeft over de stand van de sociaaleconomische integratie van migranten. Dit instrument zal naar verwachting in het eerste kwartaal van 2015 raadpleegbaar zijn.
Verder heb ik mijn brief van 20 juni 2013 gewezen op mijn integratieagenda. Deze draagt bij aan het versterken van een brede inspanning m.b.t. kwetsbare wijken door het belang van taal/inburgering, burgerschapsvaardigheden en sociale competenties in het onderwijs te benadrukken.
Deze maatregelen zijn niet gebaseerd op de situatie in de Schilderwijk alleen of het artikel in Trouw. Van overbodigheid is geen sprake. Over de kosten en effecten van de maatregelen rapporteer ik langs reguliere weg.
Indien u maatregelen naar aanleiding van het artikel in Trouw van 18 mei 2013 getroffen heeft, wat waren de kosten van deze maatregelen?
Zie antwoord vraag 3.
Indien u maatregelen naar aanleiding van het artikel in Trouw van 18 mei 2013 getroffen heeft, wat is het effect tot nu toe geweest van deze maatregelen?
Zie antwoord vraag 3.
Indien u maatregelen naar aanleiding van het artikel in Trouw van 18 mei 2013 getroffen heeft, zijn deze maatregelen gezien het terugtrekken van dit artikel nu overbodig? Zo ja, wat gaat u nu met deze maatregelen doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het opmerkelijk dat het aanwezig zijn van een vermeende – en naar later blijkt verzonnen – Sharia-driehoek reden geeft tot het formuleren van ferme doelen en het aanhalen van uw integratieagenda? Zo nee, onderneemt u op het gebied van integratie vaker actie alvorens van de feiten op de hoogte te zijn? Zo ja, waarom doet u dat?
De uitgangspunten en de uitwerking van mijn beleid zijn gebaseerd op een veelheid aan bronnen en informatie. Berichten in de media neem ik daarbij niet voetstoots voor waar aan. Dat gold ook voor het Trouw artikel. Ik heb afstand genomen van de voornaamste conclusies daarvan en mij geconcentreerd op de problemen in wijken zoals de Schilderswijk die samenhangen met de integratie van migrantengroepen.
Vindt u dat het ongegrond aannemen van een verzonnen krantenartikel bijdraagt aan het opbouwen van vertrouwen in de overheid, of dat dit het vertrouwen juist schaadt?
Zie antwoord vraag 7.
Welke maatregelen gaat u ondernemen om het vertrouwen dat de bewoners van de Schilderswijk nu in de overheid hebben, dat na het publiceren van het artikel in Trouw op 18 mei 2013 verder is verzwakt, te herstellen?
Herstel van vertrouwen na valse mediaberichtgeving is in eerste instantie aan het betreffende medium. De hoofdredactie van Trouw heeft in een open brief aan de bewoners van de Schilderswijk laten weten dat zij met hen gaat praten.
Zelf heb ik als gezegd enkele dagen na publicatie van het artikel de wijk bezocht.
Neemt u vaker krantenartikelen voor waar aan, waarna u overgaat tot actie? Zo ja, kunt u voorbeelden noemen? Zo nee, hoe heeft dat in dit geval toch kunnen gebeuren?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om op grond van artikel 262 van het Wetboek van Strafrecht aangifte te doen? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft het Ministerie van Veiligheid en Justitie bericht dat tegen de heer Ramesar in december 2014 aangifte is gedaan door een burger. Deze aangifte zal door het OM worden beoordeeld.
Wat is de schade voor het aanzien van de wijk geweest door het door Trouw gepubliceerde artikel?
Het artikel in Trouw heeft de negatieve beeldvorming rond de Schilderwijk ongetwijfeld versterkt. Dat valt te betreuren. Het is in eerste instantie aan de krant zelf om hierop actie te ondernemen. Voor mij is het artikel aanleiding geweest om vanuit het integratiebeleid te reageren op de situatie in wijken zoals de Schilderswijk. De kwetsbaarheid van deze wijken staat helaas los van het Trouw artikel. De problemen in de Schilderswijk mogen door het artikel ten onrechte het predicaat Sharia-driehoek hebben gekregen, het zou even onterecht zijn te doen alsof met de falsificatie van dat artikel ook de sociale en integratie problemen verdwenen zouden zijn.
Wat is de schade voor het negatieve vestigingsklimaat in economische zin voor de wijk geweest door het door Trouw gepubliceerde artikel?
Zie antwoord vraag 12.
Gaat u de geleden materiële schade, alsmede de geleden immateriële schade, verhalen op of de journalist, of de krant waar hij werkzaam was? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Voelt u zich medeverantwoordelijk door uw handelen voor de imagoschade die de Schilderswijk geleden heeft?
Zie antwoord vraag 12.
De gerechtelijke uitspraak dat de staatssecretaris zelf in opvang voor uitgeprocedeerden moet voorzien |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Den Haag (zittingsplaats Utrecht) van 23 december 2014 waarin de rechtbank tot de conclusie komt dat er op grond van artikel 8 van het Europees Verdag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele Vrijheden (EVRM) een positieve verplichting op de Staat rust eiser toegang tot onderdak, eten en kleding te geven?
Ja.
Wat is uw reactie op het oordeel van de rechtbank dat in het licht van het standpunt van het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) dat het verstoken zijn van toegang tot (enig) onderdak, eten en kleding voor uitgeprocedeerde asielzoekers/ongedocumenteerden het respect voor de menselijke waardigheid zodanig raakt dat dit leidt tot een situatie dat de normale ontwikkeling van een privéleven onmogelijk wordt gemaakt?
Ik zie aanleiding om tegen deze uitspraken van de rechtbank hoger beroep in te stellen. Voor de tijd dat het hoger beroep loopt zal uitvoering worden gegeven aan de uitspraken. Aan de betrokken vreemdelingen is gemeld dat ze terecht kunnen in de VBL in Ter Apel, zonder dat daarbij een vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd. Van dit aanbod is tot nu toe geen gebruik gemaakt.
Deelt u de mening van de rechtbank dat u niet gemotiveerd heeft waarom bij de toepassing van artikel 8 van het EVRM aan de gezaghebbende beslissing van het ECSR voorbij kan worden gegaan bij gebreke van het door het Comité van Ministers van de Raad van Europa mogelijk nog in te nemen standpunt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, gezien deze uitspraak, voorafgaand aan het door het Comité van Ministers van de Raad van Europa in te dienen standpunt uitvoering te geven aan de uitspraak van het ECSR? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de overweging van de rechtbank dat de beslissing van het ECSR in zoverre bindend is dat het Comité van Ministers van de Raad van Europa dient uit te gaan van het juridisch oordeel van het ECSR?
De regering onderkent dat het Comité van Ministers niet kan afdoen aan de juridische beoordeling van het ECSR. Uit de voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State blijkt echter onder meer het volgende. Het Comité van Ministers heeft een eigenstandige rol bij het bepalen van een standpunt over de beslissingen van het ECSR. Het Comité van Ministers kan bij het aannemen van een resolutie, rekening houden met sociale en economische beleidsoverwegingen. Het Comité van Ministers is ook niet gehouden een aanbeveling te richten aan de verdragspartij, die naar het oordeel van het ECSR het ESH in ontoereikende mate implementeert.
Welke stappen bent u voornemens te gaan nemen ter uitvoering van deze uitspraak van de rechtbank? Welke tijdslijn zal hieraan verbonden zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten hoe u dit beleid zal gaan vormgeven, welke partners (zoals de G4) hierbij betrokken zullen zijn en wat de financiële consequenties hiervan zullen zijn?
Zoals hierboven aangegeven zie ik aanleiding om tegen de uitspraken van de rechtbank hoger beroep in te stellen. Er is daarom geen reden om op dit moment beleidsconsequenties aan de uitspraken te verbinden.
Bent u bereid de antwoorden op deze vragen uiterlijk op 12 januari 2015 aan de Kamer te doen toekomen?
Ja.
Het artikel ‘culturele topinstellingen worstelen met regels bij aantrekken van talent van buiten EU’ |
|
Vera Bergkamp (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «culturele topinstellingen worstelen met regels bij aantrekken van talent van buiten EU»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat drie voor Nederland toonaangevende culturele instellingen verklaren door de regelgeving moeite te hebben met het aantrekken van talent van buiten de Europese Unie (EU)? Onderschrijft u dat voor het behouden van hun topniveau het van groot belang is dat deze instellingen de beste kandidaten kunnen aannemen, ook als deze niet uit de EU komen?
Het algemene uitgangspunt van ons toelatingsbeleid is dat vacatures in Nederland in eerste instantie moeten worden vervuld door Nederlandse werknemers of werknemers uit andere lidstaten. Zeker in deze tijd van hoge werkloosheid, veel uitkeringsgerechtigden en veel migranten van binnen de EU mag niet te snel naar aanbod van buiten de EU worden gekeken voor de vervulling van vacatures.
Daarnaast onderken ik dat er sectoren zijn waar dit strakke beleid niet op zijn plaats is. Ik denk daarbij ook aan de kunstensector, waarin Nederland op onderdelen toonaangevend in de wereld is. Om hun toonaangevende positie te kunnen behouden, is het nodig dat de desbetreffende instellingen internationaal toptalent kunnen aannemen. Daarom geldt voor bepaalde functies in het topsegment een lager salariscriterium dan dat van de Kennismigrantenregeling. Voor de sectoren dans, klassieke muziek, opera, musical en toneel gelden lagere salariseisen, die van de desbetreffende cao zijn afgeleid, de zogenoemde «zaaglijn» (paragraaf 34 van de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2014, Stcrt. 2014, nr. 8189). Als dat salaris wordt betaald, dan kan een tewerkstellingsvergunning of een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid worden afgegeven voor een periode van maximaal drie jaar in plaats van een jaar. De acteur, musicus of danser kan in dienst worden genomen ook al is er binnenlands aanbod aanwezig en zonder dat eerst, door middel van wervingsprocedures, hoeft te worden aangetoond dat dit talent niet binnen de Europese Unie te vinden is. Deze regeling is in overleg met de sector tot stand gekomen.
Wat is uw reactie op het feit dat het Rijksmuseum, om een nieuwe vergunning voor een werknemer te krijgen, nu jaarlijks een kostbare procedure moet starten om uit te sluiten of de functie niet alsnog door iemand binnen de EU vervuld kan worden? Bent u van mening dat deze regelgeving tot gevolg kan hebben dat werkgevers geen toptalent van buiten de EU meer willen aannemen, omdat de procedure te ingewikkeld en kostbaar is geworden? Zou het er toe kunnen leiden dat talent niet meer naar Nederland wil komen, omdat een tewerkstellingsvergunning die slechts een jaar geldig is te weinig zekerheid biedt? Ben u bereid de termijn van een tewerkstellingsvergunning weer te verlengen van één naar drie jaar? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Voor de museumwereld bestaat geen regeling zoals die in het antwoord op vraag 2 is genoemd. Nu de directeur van het Rijksmuseum hiervoor aandacht vraagt, ben ik graag bereid met de museumsector te overleggen of dit een probleem is dat vergelijkbaar is met dat in de andere kunstsectoren en hoe dit kan worden opgelost.
Wat vindt u ervan dat het Concertgebouworkest niet direct voor alle vrijgekomen «stoelen» wereldwijd mag werven, terwijl de kans reëel is dat binnen de EU niet voldoende toptalent te vinden is? Wat vindt u ervan dat het Concertgebouw pas in tweede instantie wereldwijd mag werven, terwijl een extra sollicitatieronde ongeveer 40.000 euro kost?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, bestaan er voor musici en balletdansers specifieke salarisgrenzen, die lager liggen dan de salariseisen van de Kennismigrantenregeling. Nu het Concertgebouworkest en het Nationaal Ballet via de media laten weten, dat zij met deze regeling moeilijk uit de voeten kunnen, ben ik bereid ook met hen te overleggen wat de aard wat deze problemen zijn, en in hoeverre deze kunnen worden ondervangen. Van de uitkomst van deze gesprekken zal ik de Kamer op de hoogte stellen.
Kunt u reageren op de oproep van zowel het Rijksmuseum als het Nationaal Ballet om in de regeling voor kennismigranten een uitzondering op de inkomenseis op te nemen voor de culturele sector, waar salarissen lager liggen dan in andere sectoren? Kunt u in uw antwoord ook ingaan op kennismigranten waarvoor de inkomensgrens nu niet geldt, zoals promovendi die hier bij een universiteit of onderzoeksinstelling gaan werken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de drie culturele topinstellingen om ervoor te zorgen dat zijn hun toppositie kunnen behouden en de beste mensen kunnen aannemen zonder hiervoor onnodig hoge kosten te maken? Wilt u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit gesprek?
Zie antwoord vraag 4.
De uitspraken van een tweetal VN-rapporteurs over het ontbreken van een bed-bad-brood voorziening voor uitgeprocedeerde vreemdelingen in Nederland |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «VN uit kritiek op Nederlands asielbeleid» en in het bijzonder van de uitspraken van de speciale VN-rapporteurs Philip Alston & Leilani Farha?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de speciale rapporteurs die stellen dat Nederland moet voldoen aan de volkenrechtelijke verplichting te voorzien in een bed-bad-brood voorziening voor uitgeprocedeerde vreemdelingen?
Ik verwijs u hiervoor naar de brief die ik op 18 december jl. aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 19 637, nr. 1940).
Aan welke volkenrechtelijke verplichtingen voldoet Nederland op dit moment niet door niet te voorzien in een bed-bad-brood voorziening voor uitgeprocedeerde vreemdelingen?
Kunt u uitsluiten dat uitgeprocedeerde vreemdelingen, bij gebrek aan basale voorzieningen, gezondheidsschade oplopen doordat zij gedwongen op straat moeten leven?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u eveneens naar mijn brief die ik op 18 december jl. aan uw Kamer heb gestuurd Kamerstuk 19 637, nr. 1940).
Bent u bereid de internationale reputatieschade van Nederland enigszins te beperken door het goede voorbeeld van tenminste 50 gemeenten te volgen die wel bereid zijn te voorzien in een bed-bad-brood voorziening?
Dat is helaas niet mogelijk gebleken.
Bent u bereid deze vragen nog deze week te beantwoorden?
Marokko dat asielzoekers gaat opvangen voor de EU |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «EU betaalt Marokko voor migranten»?1
Ja.
Hoe duidt u de ontwikkeling dat asielzoekers die naar EU-lidstaten willen komen worden opgevangen in bijvoorbeeld Marokko?
Het Kabinet hecht aan opvang van vluchtelingen in de regio. Nederland acht het daarom van belang om, wanneer zich een humanitaire crisis voordoet waarvan de gevolgen regionaal voelbaar zijn en waar voor het overleven van deze vluchtelingen internationale ondersteuning noodzakelijk is, ondersteuning te bieden bij opvang van vluchtelingen in de regio en levert daartoe een substantiële bijdrage aan humanitaire hulp. Nederland levert in dit kader ook belangrijke steun aan de VN Vluchtelingenorganisatie (UNHCR), met onder meer een bedrag van 33 miljoen euro als kernbijdrage voor 2015, die UNHCR kan inzetten waar de noden het hoogst zijn. Voor duurzame opvang in de regio is het Kabinet voorts van mening dat zelfredzaamheid van vluchtelingen en sociaaleconomische ondersteuning van gastgemeenschappen van belang is. Daarom is één van de doelstellingen voor het Nederlandse Relief Fund om balans aan te brengen tussen ondersteuning van vluchtelingen en van gastgemeenschappen.
Daarnaast heeft Nederland zich verplicht om asielzoekers die in Nederland een veilig heenkomen zoeken asiel te verlenen wanneer zij daar recht toe hebben. Dat wordt bepaald in de Nederlandse asielprocedure en is onderhevig aan een rechterlijke toets.
De verplichting tot het bieden van bescherming aan hen die dat nodig hebben, geldt niet alleen voor de EU maar voor alle landen die partij zijn bij het VN-vluchtelingenverdrag. Marokko heeft in de afgelopen twee jaar het migratiebeleid herzien en een asielsysteem ingericht. In dit kader zijn door Marokko enkele duizenden migranten geregulariseerd en hebben enkele honderden personen een asielstatus gekregen. Met deze laatste stap geeft Marokko daadwerkelijk invulling aan de verplichtingen die voortvloeien uit het Vluchtelingenverdrag. Met de EU-bijdrage waarnaar wordt verwezen in het onderhavige artikel, wordt Marokko ondersteund bij de verdere implementatie van het nieuwe migratiebeleid.
Deelt u de visie dat de opvang van asielzoekers beter in het buitenland kan geschieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid bij het – inmiddels falende – asielbeleid primair in te zetten op opvang in de regio en te stoppen met het opnemen van tienduizenden asielzoekers in Nederland? Kunt u een toelichting hierbij geven?
Zie antwoord vraag 2.
Met welke andere landen zijn of worden er afspraken gemaakt teneinde asielzoekers die naar de EU-lidstaten willen reizen op te vangen en welke bedragen zijn hiermee gemoeid?
Derde landen worden op verschillende manieren ondersteund bij de opvang van vluchtelingen, zoals door de al eerder genoemde humanitaire hulp via bijdragen aan organisaties als UNHCR, het programma voor migratie en ontwikkeling en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Daarnaast worden met name de nabuurschapslanden gericht ondersteund bij de inrichting van een asielsysteem. Zo kan vanuit de EU ondersteuning worden geboden bij de opbouw van een asiel- en migratiedienst, worden door EASO trainingen gegeven aan de medewerkers van asieldiensten en worden thematische bijeenkomsten georganiseerd waarop specifieke asielgerelateerde thema’s verder worden uitgediept. De resultaten van deze inspanningen worden langzaam maar zeker zichtbaar, bijvoorbeeld in de vorm van een daadwerkelijk functionerend asielsysteem in een land als Moldavië. Vanwege de diversiteit van de activiteiten en omdat het voor een deel ook personele inzet betreft, is het niet mogelijk aan te geven welke bedragen hiermee zijn gemoeid.
Wordt gegarandeerd dat asielzoekers die in derde landen worden opgevangen, niet de mogelijkheden krijgen om alsnog een (vervolg)asielverzoek in te dienen bij EU-lidstaten in de geest van de Dublinverordening? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat kan niet worden gegarandeerd. Zoals onder het antwoord op vraag 2, 3 en 4 is weergegeven, heeft Nederland zich verplicht om het asielverzoek te behandelen van personen uit derde landen die niet eerder in een EU land verbleven.
Deelt u de analyse dat een opt-out op immigratie voor Nederland veruit de beste oplossing is voor het almaar groeiende vluchtelingenprobleem?
Gelet op het feit dat de komst van asielzoekers naar Nederland meestal verband houdt met crises in landen van herkomst, deel ik niet de analyse dat een opt-out ten aanzien van het Europese immigratie- en asielbeleid een structurele oplossing voor het vluchtelingenprobleem zou zijn. Structurele oplossingen zullen vooral gerealiseerd moeten worden in de landen van herkomst.
De nareis van meerderjarige kinderen van vluchtelingen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het beleid voor gezinshereniging soms ongunstig uitpakt?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht en op de opmerkingen hierover van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR)?
In algemene zin wil ik het beeld corrigeren dat meerderjarige ongehuwde kinderen niet zouden kunnen nareizen. Nederland heeft er namelijk bewust voor gekozen om de gunstigere regels voor gezinshereniging met vluchtelingen, ook open te stellen voor meerderjarige (niet-gehuwde) kinderen, hoewel de Richtlijn gezinshereniging (2003/86/EG) lidstaten daartoe niet verplicht. Uit het advies (Na de Vlucht herenigd)2 van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken, blijkt dat Nederland zich hiermee in positieve zin onderscheidt van andere Europese landen.
Voorwaarde is dan wel dat er tussen het meerderjarig kind en de ouder(s) in Nederland sprake moet zijn van een «meer dan normale emotionele afhankelijkheid» om tot Nederland te worden toegelaten. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) beoordeelt aan de hand van de door de vreemdeling ingebrachte individuele omstandigheden of er sprake is van een meer dan normale emotionele afhankelijkheid tussen de ouder(s) en het ongehuwd meerderjarig kind. Dat een meerderjarig kind alleen zou achterblijven in een land waar de situatie van alleenstaande ongehuwde meisjes bijzonder precair is door de sterke afhankelijkheid van het gezin om zich in het maatschappelijk leven te kunnen bewegen, vormt een overweging in deze beoordeling.
Wanneer is sprake van bijzondere afhankelijkheid? Op welke wijze wordt het criterium «more than normal emotional ties» in de beslispraktijk uitgelegd? Wanneer is daar wel en wanneer is daar geen sprake van?
Bij de beoordeling of sprake is van «meer dan normale emotionele afhankelijkheid» tussen het meerderjarig kind en zijn gezin, kijkt de IND naar de specifieke individuele omstandigheden van de gezinssituatie. Gelet op het individueel karakter van deze beoordeling, is het niet mogelijk om op voorhand alle situaties te beschrijven die al dan niet voldoen aan deze voorwaarde. Op 23 oktober jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd3 over een aanpassing in deze beoordeling voor meerderjarige kinderen die minderjarig waren op het moment van het vertrek van hun vader of moeder uit het land van herkomst en meerderjarig zijn op het moment dat de aanvraag tot gezinshereniging wordt gedaan. Indien dit inmiddels meerderjarig kind altijd thuis heeft gewoond bij zijn ouders, zal dit in beginsel volstaan voor een positief besluit, tenzij er sprake is van contra-indicaties, zoals dat het meerderjarig kind een eigen gezin heeft gesticht.
Hoe verhoudt het criterium van vóór 2013 (gewone afhankelijkheid) zich in de beslispraktijk tot het criterium van na 2013 (bijzondere afhankelijkheid)? Klopt het dat hiermee gezinnen van vluchtelingen aan een net zo zwaar criterium moeten voldoen als reguliere gezinsmigranten?
Meerderjarige kinderen kunnen in beginsel geen reguliere aanvraag tot gezinshereniging doen, maar kunnen zich wel beroepen op artikel 8 EVRM indien ze zich toch willen herenigen met hun ouders. Voor de uitleg van het begrip «feitelijke gezinsband» bij nareisaanvragen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij artikel 8 EVRM en de jurisprudentie daaromtrent. Dit heb ik eerder aan uw Kamer geschreven, onder meer in een reactie op een aanbeveling van de Kinderombudsman, waarin nadrukkelijk hierom werd gevraagd. Bij meerderjarige kinderen betekent dit dat sprake moet zijn van «meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid» zoals dit geldt in het reguliere beleid en dat inderdaad bij meerderjarige kinderen voortaan een grotere mate van afhankelijkheid van het gezin wordt gevergd.
Hoeveel meerderjarige kinderen hebben als gevolg van dit verzwaarde criterium niet kunnen nareizen met de rest van het vluchtelingengezin?
Het antwoord op bovenstaande vragen vergt intensief en tijdrovend individueel dossieronderzoek. Deze aantallen zijn niet automatisch te generen uit het informatiesysteem van de IND.
Zoals ik ook in mijn brief van 24 maart 2014 aan uw Kamer heb geschreven, is het niet (meer) mogelijk om een uitsplitsing te maken naar gevraagd verblijfsdoel in nareiszaken. De verblijfsdoelen (verblijf bij partner/echtgenoot of kind bij ouder) die voorheen in INDIS bij nareiszaken (MVV) waren geregistreerd, zijn in de conversie naar INDIGO overgezet naar de minder gedetailleerde kwalificatie «Nareis asiel» opdat deze zaken eenduidig in het systeem zouden zijn te onderscheiden binnen de categorie gezinsherenigingsaanvragen.
Welke mogelijkheden zijn er in het bestaande beleid om, indien één of twee meerderjarige kinderen noodgedwongen moeten achterblijven, deze kinderen toch te laten nareizen, bijvoorbeeld vanwege onevenredige hardheid?
Zoals ik heb geschreven in het antwoord op vraag 2, geldt de voorwaarde dat sprake moet zijn van een «meer dan normale emotionele afhankelijkheid» tussen het meerderjarig kind en zijn ouders. Alle individuele omstandigheden waarvan de vreemdeling meent dat deze in dit verband van belang zijn om deze meer dan normale emotionele afhankelijkheid aan te tonen, kunnen door hem of haar worden ingebracht bij de IND. Als er sprake is van een «meer dan normale emotionele afhankelijkheid», kan een meerderjarig kind nareizen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg over partner- en gezinsmigratie op 14 januari 2015?
Ja.
Suïcidepogingen in de gesloten gezinslocaties in Zeist |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat sinds de opening van de gesloten gezinslocatie in Zeist, 1 oktober jl., er verschillende suïcidepogingen zijn ondernomen? Kunt u aangeven hoeveel dit er zijn geweest?
Wat gebeurt er met ouders die een poging tot zelfdoding ondernemen? In hoeverre worden ook de gezinnen, en in het bijzonder de kinderen, professioneel opgevangen en ondersteund?
In hoeverre worden de gevolgen voor kinderen gemonitord?
Zijn suïcidale vreemdelingen vanuit de gesloten gezinslocatie al uitgezet? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het hier? Zijn er voorwaarden verbonden aan deze uitzettingen? In hoeverre worden de belangen van kinderen gewaarborgd wanneer zij uitgezet worden, in het bijzonder wanneer één of beide ouders suïcidaal is?
Is onderzocht waarom er in korte tijd zoveel suïcidepogingen zijn ondernomen op deze locatie? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van dit onderzoek? Zo nee, bent u alsnog bereid dit te onderzoeken?
Welke maatregelen zijn er ondernomen teneinde het aantal suïcidepogingen terug te dringen?
Klopt het tevens dat gezinnen soms gescheiden worden getransporteerd naar de gesloten gezinslocatie? Waarom vinden deze gescheiden transporten plaats? Deelt u de mening dat dergelijk gescheiden transporten, in het bijzonder voor kinderen, als zeer belastend worden ervaren? Kunt u toezeggen dat dergelijke gescheiden transporten niet langer plaats zullen vinden?
De voortgaande misstanden bij moskee-internaten |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Moskee-internaten voldoen nog steeds niet aan eisen»?1
Ja.
Is het waar dat de drie Turkse moskee-internaten in Rotterdam nog steeds niet voldoen aan de landelijk gestelde eisen?
In juli 2013 is een convenant gesloten tussen de gemeente Rotterdam en de drie internaten die in Rotterdam gevestigd zijn. In het convenant is afgesproken dat de internaten zich houden aan het landelijk vastgestelde kwaliteitskader voor privaat gefinancierde internaten. Uit de brief die het College van de gemeente Rotterdam op 8 december 2014 (kenmerk: 124MO19216 – 14bb007263) naar de gemeenteraad heeft gestuurd blijkt dat de drie in Rotterdam gevestigde internaten nog niet voldoen aan alle eisen uit het landelijke kwaliteitskader. In dit kader is onder meer afgesproken dat alle gemeenten en internaten die meedoen aan het vrijwillig toezicht in 2014 een 0-meting zouden uitvoeren, waaronder de drie internaten in Rotterdam. Deze 0-meting had tot doel om per locatie/per internaat te inventariseren welke stappen nodig zijn om tot volwaardige operationalisering van het kwaliteitskader te komen. Uit de bovengenoemde brief blijkt ook dat de internaten in Rotterdam hebben aangegeven te werken aan kwaliteitsverbetering.
Kunt u aangeven in hoeverre andere moskee-internaten in Nederland voldoen aan de landelijk gestelde eisen? Kunt u dit gespecificeerd aangeven voor elk moskee-internaat afzonderlijk?
In 2014 heeft in de meeste gemeenten waar een of meer internaten zijn gevestigd, een 0-meting plaatsgevonden door de GGD. De 0-metingen zijn uitgevoerd op basis van de afspraken die op vrijwillige basis zijn gemaakt tussen rijk, gemeenten en internaten, waaronder internaten met een Turks-Nederlandse signatuur. Met de vertegenwoordigers van privaatgefinancierde internaten is afgesproken dat zij de adviezen van de GGD ter hand nemen en verbeteringen doorvoeren, waarna in 2015 in opdracht van gemeenten een eerste inspectie zal plaats vinden. De gezamenlijke ambitie is dat zij dan voldoen aan de afspraken. Het is primair de verantwoordelijkheid van gemeenten om te beoordelen of individuele internaten voldoen aan de gestelde eisen.
Bent u bereid de genoemde moskee-internaten te sluiten en/of de gemeente hiertoe aan te sporen? Zo neen, waarom niet?
Nee. Sluiting van een rechtspersoon is alleen mogelijk als dit voor de openbare orde noodzakelijk is, onder de voorwaarden gesteld in artikel 2:20, eerste lid, BW. Het sluiten van een gebouw als zodanig is mogelijk als er sprake is van niet-naleving van brand- en veiligheidsvoorschriften of van drugshandel. Dat is in casu niet het geval.
Ziet u in dat het bestaan van moskee-internaten überhaupt, zeker met het oog op de structurele misstanden, haaks staat op het concept integratie? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dit probleem nu eindelijk aanpakken?
Het bestaan van de Turks-Nederlandse internaten en het verblijf van kinderen in dergelijke internaten op zichzelf zie ik niet als probleem. Het gaat mij erom dat kinderen niet opgroeien met hun rug naar de Nederlandse samenleving. Om die reden heb ik samen met de Staatssecretaris van VWS het wetsvoorstel Wet op de jeugdverblijven voorbereid. Dit wetsvoorstel introduceert een bevoegdheid voor gemeenten om enige vorm van toezicht te houden op alle privaat gefinancierde internaten. Het wetsvoorstel is op 14 oktober 2014 aangeboden aan uw Kamer (Kamerstuk 34 053, nr. 1).
Bent u bekend met de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats Groningen, d.d. 5 december 2014, waarin kort weergegeven werd bepaald dat nergens staat dat de toepasselijkheid van de tienjaarstermijn neergelegd in artikel 6.2.8.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is uitgesloten bij toepassing van de Regeling langdurig verblijvende kinderen, ook wel aangeduid als het Kinderpardon?1
Ja, ik ben bekend met de uitspraak.
Wat is uw reactie op de uitspraak in kwestie?
Ik kan mij niet verenigen met de uitspraak en zal daartegen hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In afwachting van een uitspraak op dit hoger beroep pas ik mijn beleid niet aan.
Bent u bereid de uitspraak te respecteren en voortaan de tienjaarstermijn toe te passen in zaken betreffende het Kinderpardon, zodat bij kinderen waarbij aan (één van) de ouders 1F wordt tegengeworpen, dit in elk geval bij verblijf van 10 jaar of meer niet aan toepassing van het Kinderpardon in de weg zal staan?
Zie antwoord vraag 2.
De uitlatingen van het Bureau Medische Advisering (BMA) over een suïcidale vreemdeling |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met een rapport van het BMA inzake een uitlating over een uitgeprocedeerde vreemdeling waarin wordt gesteld: «In reactie op de brieven van de behandelaars (...) vermeld ik hierbij dat er geen reden is voor nadere reisvoorzieningen. De behandelaars spreken de verwachting uit dat betrokkene zich al voor uitzetting zal suïcideren; fysieke overdracht in aansluiting op de reis in verband met een sterk vergrote kans op direct medisch ingrijpen is dan niet aan de orde»?1
Ja, ik ben bekend met het rapport.
Deelt u de conclusie van de advocaat dat de BMA-arts medische hulp na uitzetting kennelijk onnodig achtte omdat de vrouw in kwestie voorafgaand aan de uitzetting waarschijnlijk toch al zelfmoord zou plegen?
Nee, ik deel die conclusie niet.
Hoe beoordeelt u de uitlating van het BMA ten aanzien van het suïcide-risico? Is de redenering die zij volgen gebruikelijk? Zo ja, is het dan redelijk deze manier van werken voort te zetten? Bent u van mening dat er andere manieren kunnen zijn die maken dat het suïcide-risico niet op deze wijze een tamelijk cynisch leidend principe is bij beslissingen van het BMA maar juist een reden wordt voor extra zorg en mogelijk een andere beslissing van het BMA?
Ik ben van mening dat er sprake is van een onjuiste interpretatie van de betreffende passage in het BMA-rapport. Ik vind het kwalijk dat een deel van het BMA-rapport op social media is gepubliceerd. Daardoor is onterecht en onnodig een verkeerd beeld ontstaan. De passage kan alleen op een juiste manier worden geïnterpreteerd, indien deze in de context van het gehele rapport wordt beschouwd. Hoewel de passage zelfstandig beter leesbaar had kunnen worden geformuleerd, is deze in het geheel niet cynisch bedoeld. De BMA-arts heeft in het rapport opgenomen dat de vreemdeling bij de behandelaars heeft verklaard zich in Nederland te zullen suïcideren zodra uitzetting aan de orde zou zijn. Op grond van deze verklaring heeft de BMA-arts geadviseerd de vreemdeling voorafgaand aan de uitzetting intensief te begeleiden en de medische behandeling tot aan de uitzetting voort te zetten. Verder heeft de BMA-arts geadviseerd om de vreemdeling tijdens de terugreis te laten begeleiden door een psychiatrisch verpleegkundige en te voorzien van de nodige medicatie. Omdat er geen (prognostische) aanwijzingen waren voor een risico op suïcide ná uitzetting, luidde het oordeel van de BMA-arts dan ook dat het niet nodig zou zijn om in het land van herkomst fysieke medische opvang te regelen voor de vreemdeling.
Bent u bereid onderzoek naar de gang van zaken te laten instellen?
Nee, dat vind ik niet nodig.
Winterse illegalenopvang in Amsterdam |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Winteropvang geschikt voor 135 asielzoekers»?1
Ja.
In hoeverre is het waar dat Amsterdam 135 illegalen, die weigeren zich aan de wet te houden die stelt dat ze terug dienen te keren naar het land van herkomst, beloont met gratis warme maaltijden, onderdak en douchemogelijkheden?
Uit informatie van de gemeente Amsterdam heb ik begrepen dat vanaf 15 december a.s. wordt gestart met een tijdelijke nachtopvang voor drie maanden voor uitgeprocedeerde asielzoekers. Vreemdelingen die nooit een verblijfsaanvraag hebben ingediend, komen hier niet voor in aanmerking. De opvang is een basisvoorziening die 7 dagen per week is geopend vanaf 17.00 uur tot 09.00 uur. De gebruikers krijgen een avondmaaltijd, de mogelijkheid om gebruik te maken van douches, een slaapplek en de volgende ochtend een ontbijt.
Deelt u de visie dat de gemeente Amsterdam zich schuldig maakt aan een vorm van bestuurlijke anarchie door wetsovertredingen bewust te faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Voorop blijft staan dat personen aan wie geen verblijf toekomt in Nederland, zelf verantwoordelijk zijn om terug te keren naar het land van herkomst. Aan dit uitgangspunt wil de gemeente Amsterdam niet tornen en ik zal in mijn gesprekken met de gemeente Amsterdam het belang van terugkeer blijven onderstrepen. Uitgeprocedeerde of illegale vreemdelingen hoeven bovendien niet van onderdak verstoken te blijven, maar kunnen er ook voor kiezen stappen te zetten om terug te keren. Dan wordt hen onderdak geboden in de vrijheidsbeperkende locatie in Ter Apel.
Bent u bereid de 870.000 euro die Amsterdam uittrekt voor deze opvang te korten op het gemeentefonds?
Nee. Ik heb uw Kamer eerder gemeld dat ik niet voornemens ben om gemeenten, die een vorm van nachtopvang bieden, financieel te compenseren.
Wat gaat u nu eindelijk doen om zowel uitgeprocedeerde asielzoekers als linkse gemeentebesturen te dwingen zich aan de wet te houden?
Ik vind het belangrijk om samen met de gemeenten te werken aan een maatschappelijk beheersbare situatie en dat dit gebeurt met respect voor de uitgangspunten van het vreemdelingenbeleid, want ook dat vormt onderdeel van het creëren van een maatschappelijk beheersbare situatie. Gemeenten dienen ervoor te waken dat de initiatieven die ze ondernemen, zelf niet debet zijn aan het creëren van een situatie van een steeds groter wordende groep uitgeprocedeerde vreemdelingen, die geen verantwoordelijkheid nemen voor hun terugkeer en eindeloos lang in Nederland blijven. Daarmee zou immers weer een ander maatschappelijk probleem dreigen te ontstaan, zoals in het verleden het geval was toen er sprake was van structurele noodopvang.
Vreemdelingen die bescherming vragen in Nederland en bescherming nodig hebben, krijgen deze ook. Maar als na een zorgvuldige beoordeling van de asielaanvraag blijkt dat er geen aanleiding bestaat om een asielzoeker bescherming te verlenen, is terugkeer aan de orde. Terugkeer betreft in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de vreemdeling. Als terugkeer na een afgewezen asielaanvraag niet meer vanzelfsprekend is, wordt het asielbeleid zinledig. Daarom ook moet terugkeer onderdeel zijn van de dialoog met gemeenten. Ik vind het belangrijk dat ook gemeenten uitgeprocedeerde vreemdelingen zonder verblijfsstatus aanspreken op de verplichting ons land te verlaten en hun verantwoordelijkheid terug te keren. Dat is ook consequent mijn boodschap richting de VNG en de gemeenten.
Daar waar zicht op uitzetting bestaat wordt in voorkomende gevallen overgegaan tot vreemdelingenbewaring, om vanuit bewaring het daadwerkelijke vertrek te realiseren. Als geen zicht op uitzetting bestaat, bijvoorbeeld omdat een herkomstland niet meewerkt aan gedwongen vertrek, kan het instrument vreemdelingenbewaring niet worden toegepast. Maar ook dan biedt de rijksoverheid vreemdelingen voldoende mogelijkheden om zelfstandig te kunnen terugkeren, waarbij de kern blijft dat wie bereid is om actief aan terugkeer te werken, onderdak krijgt.
De toespraak van de Britse premier Cameron en de berichtgeving ‘Cameron presenteert strengere regels voor EU-migranten' |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de inhoud van de toespraak1 die de Britse premier Cameron heeft gegeven op 28 november 2014 en het bericht «Cameron presenteert strengere regels voor EU-migranten»?2
Ja.
Zo ja, hoe waardeert u de bijdrage van de Britse premier Cameron en zijn voorstellen op het gebied van intra EU-migratie?
De toespraak van de Britse premier Cameron vormt een bijdrage aan de discussie in Europa over de maatschappelijke effecten van EU-arbeidsmobiliteit. Positief te waarderen is dat de Britse premier in zijn toespraak heeft aangegeven te willen vasthouden aan het beginsel van vrij verkeer van werknemers. Uiteindelijk is voor Nederland de inhoud van eventuele concrete voorstellen vanuit het VK bepalend voor het antwoord op de vraag of deze eventueel gesteund kunnen worden. In dit stadium gaat het nog maar om globale voorstellen, die vooral een rol lijken te spelen in de aanloop naar de algemene verkiezingen in het VK (in mei 2015). Nederland acht het fundamentele beginsel van vrij verkeer van personen en werknemers heel hoog. Dit vormt een belangrijk uitgangspunt bij de beoordeling van eventuele concrete voorstellen die te zijner tijd in discussie komen. Nederland zal geen steun verlenen aan initiatieven die dit fundamentele beginsel voor specifieke groepen EU-burgers beperken.
Wat vindt u van het voorstel van de Britse premier Cameron om arbeidsmigranten alleen te laten migreren op het moment dat ze een baanaanbod op zak hebben? Hoe ziet u dit voorstel in het licht van het vrije verkeer binnen de Europese Unie (EU)?
De huidige regels voor het vrije verkeer, zoals geformuleerd in de Richtlijn vrij verkeer, stellen al beperkingen aan het verblijfsrecht van werkzoekenden in een andere lidstaat. Zo moet iemand die in een andere lidstaat verblijft om werk te zoeken (na afloop van de vrije termijn van drie maanden) kunnen bewijzen dat hij een reële kans op werk heeft. Heeft hij geen reële kans op werk, dan kan het verblijfsrecht vervallen indien hij niet over voldoende middelen van bestaan beschikt. Gedurende de periode dat hij werk zoekt, heeft hij geen recht op bijstand.
Het verblijfsrecht van personen die minder dan een jaar in een andere lidstaat hebben gewerkt, kan vervallen als zij na zes maanden nog geen werk hebben gevonden en niet over voldoende middelen van bestaan beschikken. Gedurende de periode dat hij werk zoekt, heeft hij geen recht op bijstand.
Gezien deze al bestaande restricties, richt Nederland zich in eerste instantie op EU-maatregelen die fatsoenlijk werk bevorderen en uitbuiting van arbeidsmigranten tegengaan.
Wat vindt u van het voorstel van de Britse premier Cameron om migranten die binnen zes maanden geen werk hebben gevonden te melden dat zij het land dienen te verlaten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het voorstel van de Britse premier Cameron om tot een ingroeimodel te komen op sociale zekerheid, dat ook is opgenomen in het regeerakkoord van oktober 2012, en op de toegang tot sociale huisvesting?
In het regeerakkoord is opgenomen dat het kabinet zich in EU-verband inspant om ook voor EU-burgers te laten gelden dat zij pas na zeven jaar bijstand kunnen krijgen, mede in het kader van een te ontwikkelen ingroeimodel voor de sociale zekerheid.3
Het komen tot een ingroeimodel voor de sociale zekerheid is reeds enkele jaren een terugkerend thema en vanaf 2004 meermalen grondig onderzocht. Primair handelt het om de vraag welke aanspraken arbeidsmigranten kunnen ontlenen aan het Nederlandse socialezekerheidsstelsel. Het Nederlandse socialezekerheidsstelsel kent al in belangrijke mate een opbouwkarakter, er zijn referte-eisen dan wel wachttijden in de WIA en de WW opgenomen. Voor de AOW en ANW geldt dat pas recht op uitkering kan ontstaan als de betrokkene een duurzame band met Nederland heeft (gehad).
Het kabinet streeft naar een redelijk evenwicht tussen het voorkomen van een aanzuigende werking enerzijds en inkomensbescherming voor degenen die al langer in Nederland zijn anderzijds. Een belangrijk kader in dit verband zijn de internationale verdragen en de daaruit voortvloeiende verplichtingen. Voor wat betreft de toegang tot de sociale zekerheid is het kabinet van oordeel dat recente uitspraken van het Europese Hof van Justitie4 laten zien dat het vrij verkeer zijn begrenzing vindt waar een beroep van migrerende niet-actieven op speciale non contributieve uitkeringen (in Nederland zijn dat de Toeslagenwet en de Wajong) en bijstand leidt tot een onredelijk beroep op het socialebijstandsstelsel van een lidstaat.
De wens te komen tot een verlenging van de periode voor het aanvragen van een bijstandsuitkering van vijf naar zeven jaar levert strijd op met meerdere internationale verplichtingen waaraan Nederland is gebonden. Zo zien het Europees Verdrag inzake Sociale en Medische Bijstand en het Europees Sociaal Handvest op gelijke behandeling wat betreft de verstrekking van bijstand aan de burgers van de staten die evenals Nederland partij zijn bij dat verdrag. Die verdragen beperken de mogelijkheid om de periode voor het aanvragen van een bijstandsuitkering te verlengen naar zeven jaar.
Op grond van Europese regelgeving moeten lidstaten de status »duurzaam verblijf» toekennen aan EU-burgers. Derdelanders die vijf jaar legaal en ononderbroken verblijf in die lidstaat hebben gehad krijgen na vijf jaar de status langdurig ingezetene. Als deze groepen bijstand aanvragen kan dit geen gevolgen meer hebben voor hun verblijfsrecht. Het voornemen om de periode van vijf naar zeven jaar te verlengen is derhalve onder de huidige Europese regelgeving niet mogelijk.
Teneinde een herziening van deze Europese regelgeving te bewerkstellingen, is een gekwalificeerde meerderheid in de Raad nodig. Uit bilaterale contacten is tot nu toe gebleken dat lidstaten de wens van Nederland op dit punt niet delen.
Het kabinet maakt zich op Europees niveau momenteel wel sterk voor het tegengaan van andere ongewenste effecten van arbeidsmigratie, zoals het bestrijden van uitbuiting, fraude en schijnconstructies (zgn. «decent work agenda»). Aanpak van deze problemen lijkt in EU-verband wel op een breder draagvlak te kunnen rekenen.
Huidige Nederlandse wetgeving staat niet toe dat er bij de toewijzing van sociale huurwoningen onderscheid naar nationaliteit gemaakt mag worden. Iedere Europeaan kan zich bij de woningcorporatie inschrijven en bouwt afhankelijk van de lokale woningmarkt wachttijd op om in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning. In de grote steden bedraagt de wachttijd een aantal jaren. De meeste flexwerkers komen via de werkgevers naar Nederland. Mede om die reden heeft de Minister van BZK in 2012 een nationale verklaring ondertekend met 17 andere bestuurlijke partijen om gezamenlijk te komen tot meer betere plekken voor flexwonen. In 9 regio’s resulteert dat in de komende jaren tot 31.000 extra plekken.
Wat vindt u van het voorstel van de Britse premier Cameron om de kinderbijslag niet meer exporteerbaar te laten zijn en de opvatting dat belastingvoordelen met betrekking tot kinderen niet mogen gelden wanneer de kinderen nog in land van herkomst wonen?
Uitgangspunt van het beleid van deze regering ten aanzien van de kinderbijslag en het kindgebonden budget is dat deze uit de belastingmiddelen gefinancierde uitkeringen bedoeld zijn voor een ondersteuning in het onderhoud van kinderen die in Nederland wonen. Voor zover voor het onderhoud van kinderen van staatswege ondersteuning moet worden geboden, is dit de verantwoordelijkheid van het land waar de kosten voor het kind worden gemaakt. Dit standpunt is verwoord in de Wet tot wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met een andere vormgeving van de exportbeperking in de Algemene Kinderbijslagwet en het regelen van overgangsrecht voor de situatie van opzegging of wijziging van een verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie (Whek). De Whek geldt alleen voor landen buiten de EU.
Met betrekking tot de landen binnen de EU wordt in de door de Tweede Kamer aangenomen motie d.d. 4 december 2013 van het lid Heerma5 terecht gesteld dat het beperken van export van kinderbijslag binnen de EU in het Europese recht nu niet mogelijk is. De lidstaten zijn gehouden aan Verordening (EG) 883/2004 betreffende de coördinatie van socialezekerheidsstelsels. Deze verordening staat eraan in de weg dat woonplaatsvereisten worden gesteld aan de gezinsleden van de rechthebbende. Anderzijds voorkomt de verordening dat een migrerende werknemer binnen de EU dubbele gezinsbijslagen ontvangt voor hetzelfde kind. Het kabinet beziet de mogelijkheden om de door de motie gevraagde discussie aan te gaan op hun eigen merites, daarbij rekening houdend met het belang van de voortgang van de discussie die het kabinet reeds in Europees verband voert over voorkoming van uitbuiting en oneerlijke concurrentie. Voor zover thans bekend maken gezinsbijslagen onderdeel uit van het werkprogramma van de onlangs aangetreden Europese Commissie.
Ziet u net als de Britse premier Cameron de noodzaak om tot hervormingen binnen de coördinatie sociale zekerheid te komen om zo het draagvlak onder het vrije verkeer binnen de EU te kunnen behouden?
Nederland heeft een open, internationaal georiënteerde economie en heeft baat bij een Europese arbeidsmarkt. Vrij verkeer van werknemers biedt voor de individuele burgers kansen om al dan niet tijdelijk in een ander land te werken, maar is ook goed voor de Nederlandse economie en samenleving als geheel. Het is daarom belangrijk dat de publieke steun voor het vrije verkeer behouden blijft, door de ongewenste neveneffecten te bestrijden.
Nederland wil de schaduwkanten van het vrij verkeer van personen en werknemers bespreekbaar maken bij de Europese Commissie en andere lidstaten. Daarbij richt het kabinet zich, zoals hiervoor al aangegeven, in het bijzonder op EU-maatregelen die fatsoenlijk werk kunnen bevorderen en uitbuiting van arbeidsmigranten, fraude en schijnconstructies tegengaan. Voor de coördinatie van de sociale zekerheid brengt dit met zich mee, dat voor het kabinet de nadruk ligt op de regels waarbij sprake is van misbruik en oneigenlijk gebruik, zoals de detacheringsregels.
Zo ja, ziet u in de Britse premier Cameron een bondgenoot voor Nederland om gezamenlijk op te treden binnen de EU op dit thema? Zo nee, waarin verschilt u van mening met de Britse premier Cameron op dit terrein?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de coördinatieverordening sociale zekerheid (EG) 883/2004 en wat is hierbij de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie Azmani?3
Nederland heeft in 2013 aan de toenmalige Commissie per nota, ingediend met Oostenrijk, Finland, Duitsland, Ierland, Noorwegen en nadrukkelijk ondersteund door Denemarken, laten weten het onderdeel werkloosheid te willen wijzigen in de Coördinatieverordening omdat de huidige regeling geen recht doet aan de grote sociaaleconomische verschillen tussen de EU- lidstaten. Ingebracht is dat de berekening van de hoogte van de werkloosheidsuitkering van migrerende werknemers rekening zou moeten houden met het in een andere lidstaat verdiende loon. Verder heeft Nederland met een aantal gelijkgestemde lidstaten over dit punt bilateraal overleg gevoerd teneinde zoveel mogelijk stemmen te vergaren voor de herziening, aangezien besluitvorming geschiedt via gekwalificeerde meerderheid. Daarmee komt het kabinet tegemoet aan de motie van het lid Azmani.
Het is op dit moment nog niet bekend welk standpunt de nieuwe commissie gaat innemen over herziening van de coördinatieverordening. Wij volgen de ontwikkelingen nauwlettend ten einde de voorstellen op de agenda te houden.
Het bericht ‘Amnesty International slaat alarm om vluchtelingendrama Turkije’ |
|
Eric Smaling , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de stroom Syrische vluchtelingen naar Turkije volgens Amnesty International heeft geleid tot een enorme crisissituatie, dat in het grensgebied vluchtelingen zijn gedwongen terug te keren en grenswachten zeker zeventien vluchtelingen hebben doodgeschoten?1
Na het uitbreken van de gevechten rond de Syrische stad Kobani op 19 september jl. werden Turkse grensposten geconfronteerd met een plotselinge instroom van meer dan 130.000 Syrische vluchtelingen. De Turkse autoriteiten en UNHCR kampten daardoor met logistieke problemen: er ontstond capaciteitsgebrek omdat er op grote schaal vluchtelingen voor pre-registratie moesten worden doorgestuurd naar daarvoor bestemde centra elders in het land en omdat distributie van eerste noodhulp acuut moest worden opgeschroefd. UNHCR heeft naar omstandigheden adequaat gereageerd door te voorzien in extra distributie, en de Turkse autoriteiten hebben extra personeel ingezet voor de registratie.
Ook zijn twee van de negen grensovergangen open gebleven om de instroom van de vluchtelingen gecontroleerd te laten verlopen.
De beschietingen die worden aangehaald in het rapport van Amnesty werden gerapporteerd aan het Turkse Ministerie van Binnenlandse Zaken en het Algemene Directoraat voor Migratiemanagement op 15 en 16 september en vonden dus plaats voordat de gevechten rond Kobani eind september hun hoogtepunt bereikten. Daarom houden de incidenten geen verband met de situatie die ontstond na de plotselinge instroom van vluchtelingen uit het gebied rond Kobani.
Het kabinet is niet van mening dat er sprake is van structurele problemen met betrekking tot gedwongen terugkeer van Syrische vluchtelingen uit Turkije. Vanwege de omvang van de vluchtelingenproblematiek en het feit dat de grens tussen Turkije en Syrië meer dan 1.000 km lang is zijn incidenten helaas niet uit te sluiten. Overigens wordt Turks grenspersoneel met regelmaat door UNHCR getraind in de praktische toepassing van de verplichting tot bescherming van vluchtelingen onder het internationaal humanitair recht.
Is de regering bereid invulling te geven aan de aanbevelingen van Amnesty International in dit verband? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?2
De kritiek van Amnesty op de Turkse inspanningen voor Syrische vluchtelingen is scherp geformuleerd. Nederland heeft waardering voor de Turkse inspanningen. De omstandigheden in de door de autoriteiten opgezette kampen zijn, in vergelijking met de levensomstandigheden van vluchtelingen in Jordanië en Libanon, relatief goed. Ook heeft de Turkse overheid zich lovenswaardig gastvrij opgesteld vanaf het begin van de Syrische crisis.
Amnesty roept de internationale gemeenschap als geheel op om verantwoordelijkheid te nemen voor het mitigeren van de Syrische vluchtelingencrisis om de gevolgen hiervan voor de buurlanden te beperken.
Nederland draagt onder meer bij aan het verbeteren van opvang en bescherming van vluchtelingen in de regio met humanitaire bijdragen. Recent is hiervoor EUR 30 mln vrijgemaakt uit nieuwe Relief Fund. In juli werd EUR 2 miljoen besteed aan de inspanningen van het Rode Kruis/Rode Halve Maan voor Syrische vluchtelingen in Turkije.
Is de regering bereid financieel meer bij te dragen aan opvang in de regio? Zo ja, hoeveel en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het vragenuur van dinsdag 2 december heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aangekondigd dat ze in 2015 een bijdrage van EUR 12 miljoen zal leveren ten behoeve van de hulpverlening aan Syrische vluchtelingen en ontheemden. Uw Kamer is hierover inmiddels separaat geïnformeerd (Kamerstuk 32 623, nr. 144).
Op 18 december a.s. presenteert de VN een geïntegreerd financieringsverzoek voor hulpverlening in Syrië en de regio, waarin ook aandacht is voor de impact van het gewapende conflict op Libanon, Jordanië, Irak, Turkije en Egypte. Nederland is een groot voorstander van deze alomvattende benadering: een van de doelstellingen van het Relief Fund is om humanitaire hulp voor vluchtelingen in balans te brengen met ondersteuning van gastgemeenschappen. Op basis van dit Syria Strategic Response Planzal worden besloten aan welke organisatie(s) de Nederlandse bijdrage wordt toegewezen. In januari wordt uw Kamer hierover geïnformeerd, in een brief waarin de totale indicatieve planning voor wereldwijde inzet van humanitaire middelen in 2015 is opgenomen, alsmede een overzicht van humanitaire bijdragen in 2014.
Is de regering bereid haar internationale verantwoordelijkheid te nemen en over te gaan tot het opnemen van meer aangewezen vluchtelingen, zoals aangegeven door de UNHCR, dan het schamele aantal van 25.000 van dit soort vluchtelingen dat Duitsland bereid is te huisvesten?
In een brief aan uw Kamer van 24 november jl.3 is aangegeven dat het kabinet heeft besloten om in 2015 niet boven het hervestigingsquotum van 500 te hervestigen vanwege de zeer hoge instroom van asielzoekers in Nederland en de druk op gemeenten in de taakstellingen van statushouders. Binnen het quotum voor 2015 zullen er 250 plaatsen beschikbaar komen voor Syrische vluchtelingen. Hiermee komt Nederland tegemoet aan de wens van internationale organisaties om een bijdrage te leveren aan het hervestigen van Syrische vluchtelingen.
Bent u bereid deze vragen in ieder geval vóór het Algemeen overleg inzake migratie en ontwikkeling op 2 december 2014 te beantwoorden?
Ja.
Geweld in en om asielzoekerscentra |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Asielopvang tikkende tijdbom»?1
Ja
Kunt u aangeven hoeveel geweldsincidenten er per jaar in asielzoekerscentra voorkomen?
Het COA houdt voor intern gebruik een registratie bij van alle mogelijke incidenten. Het betreft hier een registratie door en naar inschatting van medewerkers van het COA. De kwalificaties hebben dan ook geen directe strafrechtelijke connotatie. Het COA heeft in 2014 in totaal 72 geweldsincidenten geregistreerd. Enkele honderden incidenten van meer ondergeschikt belang, zoals porren, slaan, duwen, etc., waarbij geen sprake is van (lichte) verwondingen, zijn hierbij niet meegerekend, noch meldingen of vermoedens van geweld die niet kunnen worden aangetoond.
In hoeverre erkent u dat binnen asielzoekerscentra etnische en religieuze spanningen tot geweld leiden en welke maatregelen bent u van plan te treffen teneinde dit tegen te gaan?
Het wonen op een beperkt oppervlak van mensen met heel diverse achtergronden kan spanningen met zich meebrengen. Dit is niet alleen het geval op een opvanglocatie. Dat geldt voor de gehele samenleving. De meeste spanningen ontstaan tussen twee of meerdere individuen en hebben in de regel geen etnische of religieuze oorsprong. Veiligheid en leefbaarheid binnen en buiten het asielzoekerscentrum geniet hoogste prioriteit. Op een opvanglocatie is permanent beveiliging aanwezig. Het COA heeft huisregels die bij binnenkomst op een locatie aan de (nieuwe) bewoner bekend worden gemaakt. Personeel van het COA ziet er op toe dat deze worden nageleefd en spreken bewoners aan op ongewenst gedrag. Ook wordt aan iedere bewoner voorlichting gegeven over het wonen op een locatie. Het COA heeft de mogelijkheid om een maatregel op te leggen wanneer een bewoner een huisregel overtreedt. Maatregelen die het COA kan nemen zijn beschreven in het Reglement Onthoudingen Verstrekkingen. Voor zaken die de openbare orde raken wordt altijd politie ingeschakeld.
Hoe oordeelt u over de berichten dat christelijke asielzoekers worden geïntimideerd door asielzoekers met een islamitische achtergrond?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u dat de constante instroom van asielzoekers leidt tot enorme spanningen, zowel in de asielzoekerscentra zelf, maar ook in de Nederlandse samenleving?
Opvang in de regio is voor het kabinet een belangrijk uitgangspunt. Dat is ook waarom het kabinet in grote mate (financieel) bijdraagt aan de opvang van vluchtelingen in de regio’s van herkomst. Dat neemt niet weg dat Nederland op grond van internationale verplichtingen gehouden is om bescherming te bieden aan die asielzoekers die bescherming tegen vervolging of onmenselijk behandeling behoeven. Dat is een uitgangspunt waar het kabinet voor staat. Het maximeren van het aantal personen aan wie de vereiste bescherming wordt geboden past niet binnen dat uitgangspunt.
Terecht wijzen de vraagstellers op het belang van maatschappelijk draagvlak bij het bieden van die bescherming. Het behoud van dit draagvlak is ook voor mij van groot belang. De huidige hoge asielinstroom stelt de betrokken organisaties en partijen in en bij de vreemdelingenketen voor grote uitdagingen. Het COA is vanwege de hoge asielinstroom druk bezig om bestaande opvanglocaties uit te breiden en locaties te (her)openen. Op tal van plekken zijn in een zeer korte periode tal van opvangplaatsen gerealiseerd. In die context blijkt dat er in de samenleving zorgen zijn over de opvang van asielzoekers, zeker als dit in de eigen gemeente gaat plaatsvinden. Het COA staat voor een grote opgave en handelt zoveel mogelijk op een zorgvuldige manier, waarbij omwonenden worden geïnformeerd over de komst van de asielzoekers en hierover vragen kunnen stellen. Het COA vestigt een opvangcentrum in overleg en in overeenstemming met de gemeente. Gemeenten hebben, samen met het COA, een duidelijke rol in het creëren van draagvlak en het goed voorlichten van omwonenden.
Wat is voor de regering het maximumaantal asielzoekers dat zij nog toe gaat laten? Deelt u de mening dat het draagvlak voor het huidige asielsysteem onder grote delen van de Nederlandse bevolking compleet is verdwenen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat asielzoekers in de regio dienen te worden opgevangen en dat Nederland aan haar maximum zit? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel ‘Asielopvang tikkende tijdbom’ |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Asielopvang tikkende tijdbom»?1
Ja
Is het waar dat er regelmatig spanningen ontstaan op asielzoekerscentra (azc's) vanwege religieuze en etnische verschillen? Klopt het dat deze spanningen toenemen door de toegenomen asielstroom, langere wachttijden van de asielprocedures en nieuwe (en soms provisorische) azc's?
Het wonen op een beperkt oppervlak van mensen met heel diverse achtergronden kan spanningen met zich meebrengen. Dit is niet alleen het geval op een opvanglocatie. Dat geldt voor de gehele samenleving. De meeste spanningen ontstaan tussen twee of meerdere individuen en hebben in de regel geen etnische of religieuze oorsprong. Ten aanzien van het incident in het asielzoekerscentrum in Overloon, waar u aan refereert, benadrukken zowel het COA als de politie dat het niet ging om een religieus of etnisch conflict.
Veiligheid en leefbaarheid binnen en buiten het asielzoekerscentrum geniet hoogste prioriteit. Op een opvanglocatie is permanent beveiliging aanwezig. Het COA heeft huisregels die bij binnenkomst op een locatie aan de (nieuwe) bewoner bekend worden gemaakt. Personeel van het COA ziet er op toe dat deze worden nageleefd en spreken bewoners aan op ongewenst gedrag. Het COA heeft de mogelijkheid om een maatregel op te leggen wanneer een bewoner een huisregel overtreedt. Ook wordt aan iedere bewoner voorlichting gegeven over het wonen op een locatie. Maatregelen die het COA kan nemen zijn beschreven in het Reglement Onthoudingen Verstrekkingen. Voor zaken die de openbare orde raken wordt altijd politie ingeschakeld.
Voor mijn beleidsreactie op de conclusies van de Onderzoeksraad voor Veiligheid aangaande de veiligheid van asielzoekers, verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer op 23 mei jl. (Kamerstukken 19 637, nr. 1822).
Onderhoudt u contact met betrokken organisaties, waaronder Vluchtelingenwerk Nederland en stichting Gave, om deze spanningen te monitoren?
Het COA heeft volop aandacht voor «kwetsbare» bewoners. Het COA staat open voor ieder advies dat kan helpen bij het zorgen en borgen van een veilig en leefbaar verblijf voor iedere bewoner. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de kennis en expertise van derden, organisaties zoals Stichting Gave en het COC. De aanbevelingen uit het onderzoek van stichting Gave uit 2010 zijn door het COA opgevolgd. Een volgend onderzoek acht ik niet nodig. Het COA heeft op structurele basis overleggen met Stichting Gave en het COC om signalen uit te wisselen en daarmee de situatie nauwlettend in de gaten te houden.
Herinnert u zich nog het onderzoek van stichting Gave uit 2010 waaruit bleek dat in driekwart van de azc's christelijke asielzoekers te maken kregen met (doods)bedreigingen? Hoe groot is dat percentage nu? Bent u, indien u dit niet bekend is, bereid in samenwerking met stichting Gave opnieuw een dergelijk onderzoek te houden?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat onder meer Eritrese christenen lastig worden gevallen door islamitische asielzoekers?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel incidenten er in het afgelopen jaar hebben plaatsgevonden?
Het COA houdt voor intern gebruik een registratie bij van alle mogelijke incidenten. Het betreft hier een registratie door en naar inschatting van medewerkers van het COA. De kwalificaties hebben dan ook geen directe strafrechtelijke connotatie. Het COA heeft in 2014 in totaal 72 geweldsincidenten geregistreerd. Enkele honderden incidenten van meer ondergeschikt belang, zoals porren, slaan, duwen, etc., waarbij geen sprake is van (lichte) verwondingen, zijn hierbij niet meegerekend, noch meldingen of vermoedens van geweld die niet kunnen worden aangetoond.
Welke maatregelen heeft u tot nu toe ondernomen om dergelijke spanningen te verminderen? Wat heeft u gedaan met de conclusies van de Onderzoeksraad voor Veiligheid aangaande de veiligheid van asielzoekers? Welke aanvullende maatregelen bent u bereid te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u bovendien de analyse van hoogleraar Willem de Haan die aangeeft dat de bereidheid onder asielzoekers om aangifte te doen laag is? Ziet u mogelijkheden om de drempel voor asielzoekers te verlagen, onder meer door te investeren in betere voorlichting?
Asielzoekers worden voorgelicht dat men voor elk signaal of voorval terecht kan bij COA medewerkers. De asielzoekers worden tevens geïnformeerd dat bij vermeende strafbare feiten aangifte kan worden gedaan bij de politie.
Deelt u de mening dat vanwege de verhoogde toestroom van asielzoekers de noodzaak om de veiligheid van asielzoekers te waarborgen, in het bijzonder vanwege de vele etnische en religieuze verschillen, alleen maar is toegenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Het onderzoek 'Nederland en de islam: onbegrepen en moeizaam' |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ), Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek «Nederland en de islam: onbegrepen en moeizaam» van de Evangelische Omroep?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de conclusie dat tachtig procent van de ondervraagden niet of nauwelijks contact heeft met moslims?
De relatie tussen moslims en niet-moslims is een relevant thema. Nederland is een pluriforme samenleving, waar – binnen de grenzen van de rechtsstaat – voor alle religies, overtuigingen en leefstijlen ruimte moet zijn. Dit vereist een voortdurende gemeenschappelijke inzet van zowel samenleving als overheid. Mede hierom kwamen tijdens de zogeheten Ridderzaaldialoog op 20 november 2014 jongeren en religieuze en maatschappelijke vertegenwoordigers van verschillende godsdiensten, levensbeschouwingen en overtuigingen bijeen om te spreken over onze gemeenschappelijke uitdaging om Nederland een plek te laten zijn waar een ieder zich thuis voelt en veilig voelt. Het is van groot belang om op deze wijze met elkaar in gesprek te blijven en daarmee verschillen te overbruggen.
Er is geen zicht op de robuustheid van de resultaten van de peiling die is uitgevoerd door de EO. Op dit moment loopt reeds een relevant grootschalig onderzoek; het SIM (Survey Integratie Migranten). Resultaten hiervan worden elke vijf jaar gepubliceerd. De volgende resultaten worden begin 2016 verwacht.
Is bij u bekend welke factoren een rol spelen bij het ontbrekend contact? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, wat is volgens u de rol van de politiek en rechtse media geweest in het afgelopen decennium voor het ontbreken van deze contacten?
Uit het SCP rapport «Dichter bij elkaar?»2 uit 2012 blijkt dat het niet vanzelfsprekend is dat moslims en niet-moslims elkaar opzoeken of tegenkomen. Redenen voor het ontbreken van contact komen o.a. voort uit wederzijds onbegrip voor elkaars cultuur, geloof en leefwijzen (waaronder onderwerpen als vrijheid en opvoeding). Wel blijkt uit het rapport dat er, in vergelijking met een aantal jaren terug, verschuivingen plaatsvinden in de richting van een positiever beeld van de multiculturele samenleving.
Wat is uw oordeel over de conclusie dat slechts 95 procent van de Nederlanders die niet of nauwelijks contact hebben met moslims openstaat voor een ontmoeting met moslims?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over de conclusie dat de helft van de Nederlanders negatiever is gaan denken over moslims?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over de conclusie dat zestig procent zich bedreigd voelt door moslims?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over de conclusie dat twintig procent zich zelfs persoonlijk bedreigd voelt door moslims?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn deze resultaten uit dit onderzoek herkenbaar voor u? Zo ja, welke concrete maatregelen heeft u genomen om de conclusies uit dit onderzoek te voorkomen en had u die maatregelen niet veel eerder moeten nemen?
Ik ben bezorgd over toenemende onverdraagzaamheid in Nederland.
Uit het SCP rapport «Ervaren discriminatie in Nederland», dat in mijn opdracht is uitgevoerd, blijkt dat bijna twee op de drie moslims ten minste één discriminatie-ervaring hebben gehad in het afgelopen jaar.3 Daarom is er, als onderdeel van een bredere aanpak van discriminatie, ook uitvoerige aandacht voor de aanpak van discriminatie van moslims vanuit het kabinet.
Ook is ter voorkoming en bestrijding van moslimdiscriminatie op 9 april 2014 een Ronde Tafel georganiseerd met enkele sleutelfiguren en vertegenwoordigers van moslim organisaties waar thema’s aan bod zijn gekomen als meldingbereidheid, weerbaarheid en aandacht voor discriminatie binnen het onderwijs. Deze thema’s zijn nader besproken in een brede maatschappelijke bijeenkomst inzake moslimdiscriminatie op 2 september 2014. Deze heeft geresulteerd in een inventarisatie van diverse activiteiten en initiatieven gericht op de bestrijding van moslimdiscriminatie, die ook verspreid zal worden onder gemeenten. Als follow-up van de bijeenkomst, zal er onder meer een «handreiking» worden opgesteld waarin beter contact tussen moskeebestuurders, politie, gemeenten en ADV’s wordt gestimuleerd in het geval van incidenten rondom moskeeën en gebedshuizen.
In het licht van de recente gebeurtenissen (brandstichting van gebedshuizen en aanslagen in Parijs) is er onlangs gesproken met diverse vertegenwoordigers vanuit de moslimgemeenschap over zorgen over moslimhaat en veiligheid van moskeeën. Er is daarbij overeengekomen om de registratie van moslimhaat te verbeteren en gezamenlijk te werken aan de bevordering van de verhoudingen tussen groepen.
Bent u bereid om kwalitatief onderzoek te doen om de «waarheid achter de cijfers» te weten te komen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat uw integratiebeleid faalt? Zo nee, waarom niet?
Op 19 februari 2013 ontving de Kamer de Agenda Integratie4, waarin de doelstellingen en maatregelen van dit kabinet op integratie zijn benoemd. Op 21 november van vorig jaar, heb ik de Kamer geïnformeerd over de voortgang van deze Agenda Integratie5. Zoals uit dit overzicht blijkt zijn er in de verschillende programma’s, veelal in samenwerking met maatschappelijke partners, op veel fronten stappen gezet en resultaten zichtbaar zijn.
Vindt u dat Nederland een acceptatieprobleem heeft?
Integratie is een zaak van ons allemaal en vergt een wederzijdse inspanning van zowel migranten als de ontvangende samenleving. Van gevestigde Nederlanders mag verwacht worden dat zij mensen met een migrantenachtergrond de ruimte bieden en hen als gelijken accepteren. De principes van gelijkheid, vrijheid en ruimte voor verschil in religie, levensovertuiging of levensstijl, gelden voor iedereen in gelijke mate, ongeacht geloof. Iedereen in Nederland heeft daarbij de verantwoordelijkheid om de ander de vrijheid te gunnen die men ook zichzelf toebedeelt.
Ik ben mij ervan bewust dat veel mensen, zowel moslims als mensen met een niet-islamitische achtergrond, zich afvragen of een islamitische levenswijze wel te verenigen is met een westerse levenswijze. De toenemende zichtbaarheid van de islam in onze samenleving, de andere tradities en opvattingen, en de associatie met geweld en radicalisering hebben ertoe geleid dat mensen de islam als een bedreiging zijn gaan ervaren. Dat is weliswaar te begrijpen, maar tegelijk ook zorgelijk, omdat dit de samenhang en stabiliteit in de samenleving bedreigt. Om voorbij te gaan aan angst en gevoelens van machteloosheid, is het belangrijk dat maatschappelijke en religieuze leiders van verschillende godsdiensten samenwerken en voor elkaar opkomen. Hiervoor is de basis onder meer gelegd in de Ridderzaalbijeenkomst van 20 november 2014.
Het is van groot belang dat een Nederlander met een moslimachtergrond net als ieder andere Nederlander wordt behandeld binnen onze maatschappij. Dat wil zeggen dat hij of zij als individu wordt benaderd en niet beoordeeld wordt als onderdeel van een vermeende uniforme groep.
Vindt u dat in plaats van integratie de regering moet werken aan acceptatie van moslims in Nederland?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid om de naam van uw portefeuille Integratie te wijzigen in de portefeuille Acceptatie, zodat eindelijk gewerkt kan worden aan de acceptatie van moslims in Nederland?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u een overzicht geven van de stand van zaken wat betreft islamofobie en moslimhaat in andere Europese landen? Vindt u daarbij dat Nederland de kroon spant waar het gaat om islamofobie en moslimhaat?
Recent grootschalig vergelijkend Europees onderzoek naar de omvang van islamofobie en moslimdiscriminatie op basis waarvan met enige betrouwbaarheid uitspraken kunnen worden gedaan, is niet beschikbaar.
Uit het meest recente, in opdracht van de Europese Commissie uitgevoerde speciale Eurobarometer-onderzoek (2012) naar beeldvorming van discriminatie in de EU blijkt dat de volgende Europese landen de hoogste perceptie van discriminatie hebben op basis van religie en/of overtuiging; Frankrijk (66%), België (60%), Zweden (58%), Denemarken (54%), Nederland (51%) en het Verenigd Koninkrijk (50%)6.
Op basis van berichten in de media over op moslims gerichte discriminatoire incidenten in verschillende Europese landen, is de conclusie in ieder geval gerechtvaardigd dat de situatie rond discriminatie van moslims in Nederland geen uitzondering vormt, maar deel uitmaakt van een veel breder Europees maatschappelijk en politiek probleem.
Wat doet de regering om islamofobie en moslimhaat in Nederland te bestrijden?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u uw inspanningen voldoende? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u het eens met de stelling dat het kabinet veel beter zijn best moet doen om de toenemende islamofobie en moslimhaat in Nederland te bestrijden en acceptatie te bevorderen?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘haperende ict blokkeert inburgeren’ |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het feit dat tot nu toe 716 mensen een inburgeringsexamen hebben betaald en vaak ook al vliegtickets gekocht om naar hun land van herkomst te reizen, waar ze de test moeten maken, maar geen inburgeringsexamen kunnen doen?1
Ik vind het zeer vervelend dat deze mensen het basisexamen inburgering in het buitenland niet hebben kunnen afleggen in de maand november.
Het klopt inderdaad dat zij ook al betaald hebben voor het examen. Dat geld zijn ze echter niet kwijt. Ze kunnen vanaf 1 december weer examen doen.
Dat er veel mensen zijn die al vliegtickets hebben gekocht verbaast mij. Met deze mensen was immers nog geen afspraak gemaakt voor het afleggen van het examen. Zij konden dus ook niet weten wanneer zij hiervoor bij de desbetreffende diplomatieke post terecht zouden kunnen. Hierover zijn zij geïnformeerd. Als zij ondanks het ontbreken van een examendatum toch een vliegticket hebben gekocht, hebben zij dit risico zelf genomen.
Op welke wijze gaat u de gedupeerden maatwerk bieden? Waar kunnen deze mensen zich melden?
Bij de implementatie van de wijzigingen van het basisexamen inburgering in het buitenland zijn verschillende partijen betrokken. Met de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is afgesproken dat zij het primaire aanspreekpunt zijn voor mensen met vragen of klachten over het afnemen van het basisexamen.
Ook is met DUO afgesproken dat zij extra menskracht inzet om ervoor te zorgen dat de opgelopen vertraging zoveel mogelijk wordt gecompenseerd door binnen drie weken na afleggen van het examen de uitslag terug te koppelen, in plaats van de maximaal acht weken die hier normaal voor staat.
Verder worden de mensen in een problematische situatie als eerste in de gelegenheid gesteld het examen af te leggen.
Met de IND is afgesproken dat mensen, die van mening zijn dat de vertraging in het afleggen van het basisexamen gevolgen heeft voor de beoordeling van de mvv-aanvraag, dit (na het behalen van het basisexamen) bij de mvv-aanvraag kunnen aangeven. Bij de aanvraag om een mvv kunnen namelijk te allen tijde bijzondere aspecten aangeven worden die van belang zijn bij de beoordeling van de aanvraag. De IND zal al het aangevoerde betrekken bij de individuele beoordeling van de aanvraag.
Wanneer waren de problemen met het inburgeringsexamen voor het eerst bekend? Welke maatregelen zijn toen genomen? Klopt het dat betrokken instanties al afgelopen zomer zijn gewezen op de problemen? Zo ja, waarom is toen niet ingegrepen?
Begin oktober 2014 is bij de implementatie van het basisexamen geconstateerd dat er in de (zwaar beveiligde) technische verbindingen tussen de diplomatieke posten en de server in Nederland dusdanige vertragingen optraden dat er niet op een adequate wijze examens konden worden afgenomen.
Naar aanleiding van deze constatering zijn diverse deskundigen ingezet om tot een technische oplossing te komen. Helaas constateerden zij dat er niet direct een technische oplossing voorhanden was, waardoor niet duidelijk was vanaf wanneer het basisexamen wel kon worden afgenomen.
Tegelijkertijd is direct onderzocht welke mogelijke alternatieven konden worden ingezet om het basisexamen toch per 1 november 2014 te kunnen afnemen. Deze datum bleek echter niet haalbaar. Het beste alternatief (offline examen via laptops) is uitgewerkt en sinds 1 december operationeel.
De betrokken instanties hebben in de zomer van 2014 inderdaad een brief ontvangen waarin diverse zaken worden aangekaart die mis zouden zijn met het inburgeringsexamen. Het betrof hier echter opmerkingen die betrekking hadden op het inburgeringsexamen in Nederland en niet op het basisexamen in het buitenland, waar het hier over gaat.
Op welke wijze gaat u mensen die extra kosten hebben gemaakt compenseren?
Zoals aangegeven in het antwoord op de eerste vraag was nog met niemand die zich na 1 oktober heeft aangemeld voor het basisexamen een afspraak gemaakt voor afname van het examen. Mocht het zo zijn dat in een individueel geval aangevoerd wordt dat er extra kosten zijn gemaakt door het feit dat het basisexamen tijdelijk niet kon worden afgenomen, dan zal in dat individuele geval bekeken worden of het vergoeden van schade aan de orde en redelijk is.
Bent u bereid om gedurende de periode waarin de examens nog niet naar behoren functioneren, mensen de mogelijkheid te geven om hun inburgeringsexamen in Nederland te laten doen?
Het creëren van de mogelijkheid om het basisexamen in Nederland te kunnen afleggen zou een complexe opgave zijn die veel tijd en capaciteit kost. Er is gekozen om alle capaciteit te richten op het zo snel mogelijk weer kunnen afnemen van het examen op de posten, hetgeen uiteindelijk een maand niet mogelijk is geweest. Vanaf 1 december jl. is examenafname op de posten weer mogelijk.
Welke structurele maatregelen gaat u nemen om de problemen met het inburgeringsexamen op te lossen?
Per 1 december 2014 is voorzien in tijdelijke offline afname van het basisexamen op de posten, door gebruik te maken van laptops met daarop de examens. Daarnaast wordt er hard doorgewerkt aan de standaardoplossing voor het online afnemen van de examens. De meest recente tests zijn positief. De verwachting is dan ook dat binnen afzienbare tijd de tijdelijke offline oplossing met laptops vervangen kan worden door de online standaardoplossing. Hierbij merk ik op dat de offline voorziening beschikbaar blijft om als back-up voorziening in te zetten, mocht zich onverhoopt een verstoring van de online standaard oplossing voordoen.