Het vereiste inburgeringsexamen voor gezinsmigranten |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van het Europese Hof van Justitie dat Nederland vaker vrijstelling aan gezinsmigranten moet geven voor het afleggen van het inburgeringsexamen1?
Ja.
Erkent u dat dit nu al de zoveelste keer is dat de Eueropese Unie een streng(er) toelatingsbeleid voor migranten dwarsboomt?
Het Kabinet staat voor een restrictief gezinsmigratiebeleid dat gericht is op succesvolle integratie. Uiteraard houdt het Kabinet zich wel aan de kaders die door het Europees recht worden gesteld. De Europese regelgeving komt tot stand met inbreng vanuit alle betrokken lidstaten. Bij de implementatie van Europese regelgeving heeft de Nederlandse regering altijd oog voor de toepassing daarvan in de Nederlandse context. Op Europees niveau blijft de inzet erop gericht om hierover de best mogelijke afspraken te maken. Op dit moment beraadt het Kabinet zich op de consequenties van de uitspraak.
Kunt u garanderen dat het huidige gezinsherenigingsbeleid niet verder wordt uitgehold vanwege deze uitspraak?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u inmiddels bereid, zolang Nederland nog bij de Europese Unie is aangesloten, te zorgen voor een «opt-out» op het gebied van immigratie en asiel, zodat Nederland niet langer gebonden is aan de veel te softe Europes regels op dit gebied? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn eerdere beantwoording in de brief van 21 mei 2014.2
Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben een uitzonderingspositie op het terrein van immigratie en asiel bedongen voordat deze lidstaten konden worden gebonden aan de EU-wetgeving ter zake. Indien een andere lidstaat een uitzonderingspositie wenst te verkrijgen kan dat alleen wanneer het EU-verdrag hiertoe zou worden aangepast. Alle lidstaten moeten akkoord gaan met die verdragswijziging en deze moet ook in alle lidstaten geratificeerd worden. Dit is geen realistische weg en daarmee is een Nederlandse opt-out op het gebied van immigratie en asiel niet opportuun.
Vragen van het lid Van Weyenberg (D66) aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het moment van openbaarmaking van het rapport 'Nederlandse Moslimjongeren en de Arabische herfst' |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de verklaring op de website van Motivaction «Statement onderzoeksrapport naar aanleiding van de FORUM-verkenning»1 en met de uitspraken die Motivaction-directeur Peter Paul Verheggen heeft gedaan op de radio over de publicatie van het rapport «Nederlandse Moslimjongeren en de Arabische herfst»?2
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling van Motivaction: «Nog voordat de resultaten openbaar waren, heeft Motivaction de opdrachtgever (FORUM en het Ministerie van SZW) geadviseerd om aanvullend verdiepend onderzoek uit te voeren teneinde meer inzicht te krijgen in de achtergronden van deze steun. Het is onbegrijpelijk waarom dat advies op dat moment niet is opgevolgd»? Hoe duidt u deze bron?
Het antwoord uit het verslag van het VAO op 2 juli 2015 is voor zover ik heb kunnen beoordelen nog actueel. Zoals ook in het feitenrelaas (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 824, nr. 81) is vermeld, ben ik op 31 oktober 2014 door Forum op de hoogte gesteld van de resultaten van de peiling van Motivaction. De resultaten waren zodanig opvallend en verontrustend dat op 3 november ambtenaren van mijn ministerie en de NCTV de resultaten van de peiling besproken hebben met Forum en Motivaction. Motivaction en Forum is om een toelichting gevraagd: over de werving, de vraagstelling en de duiding.
Tijdens het overleg bleek de noodzaak om meer duidelijkheid te verkrijgen over de interpretatie van de vragen en de mogelijke invloed van het moment van enquêtering. Hier werd ook de behoefte aan aanvullend onderzoek aangegeven en door alle partijen onderstreept. Aanwezige partijen deelden de opvatting dat vanwege de informatieplicht aan de Kamer het aanhouden van dit onderzoek tot vervolgonderzoek was afgerond geen optie was. Er zijn geen signalen afgegeven door beide partijen waaruit is gebleken dat zij tegen openbaarmaking waren alvorens eerst aanvullend verdiepend onderzoek te doen. Forum, opdrachtgever van deze peiling, heeft vervolgens op 11 november 2014 de resultaten gepubliceerd.
Toen FORUM het factsheet gepubliceerd had, heb ik direct nader onderzoek aangekondigd naar de waarde van de cijfers zoals die door FORUM naar buiten zijn gebracht en naar de aard en achtergronden van de opvattingen van moslimjongeren in Nederland. Ik heb mijn voornemens daartoe op 27 januari in een brief aan de Kamer bekend gemaakt (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 824, nr. 87). De studie naar de kwaliteit van de Motivaction peiling is op 30 juni aan de Kamer gezonden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 824, nr. 101).
Klopt het dat het ministerie is geadviseerd het rapport nog niet openbaar te maken, maar eerst aanvullend onderzoek te doen? Zo ja, waarom is er dan toch voor gekozen het onderzoek direct openbaar te maken? Zo ja, waarom is dit advies niet opgenomen in het «Feitenrelaas peiling Forum/Motivation» dat u op 26 november 2014 naar de Kamer heeft gestuurd?3
Zie antwoord vraag 2.
Is het antwoord dat u gaf op de vraag hierover tijdens het debat naar aanleiding van het Verslag van het algemeen overleg (VAO) Integratie onderwerpen op 2 juli 2015 nog actueel?4 Kunt u dit antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
De falende kabinetslobby inzake terugkeer asielzoekers |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kabinetslobby voor terugkeer asielzoekers faalt»?1
Hoe duidt u de zeer zorgelijke constatering van de Adviescommissie Vreemdelingenzaken (ACVZ) dat «de export naar de betreffende landen en de miljoenencontracten van het Nederlandse bedrijfsleven zwaarder wegen voor de Nederlandse overheid dan gedwongen terugkeer»?
In hoeverre begrijpt u dat de bovenstaande constatering van de ACVZ en de vaststelling dat «de meeste ministeries zich zelfs niet bewust zijn van het belang van terugkeer» het totale beleid ondermijnen?
Op welke wijze gaat u de ministeries doordringen van de noodzaak tot terugkeer?
Waar bevinden de meer dan 7.000 niet uitgezette vreemdelingen zich momenteel? Op welke wijze gaat u alsnog zorgen dat deze groep ons land verlaat?
Welke stappen bent u voornemens te zetten teneinde te zorgen dat er zo spoedig mogelijk een effectief beleid wordt doorgevoerd?
De fraude met en ineffectiviteit van Europese subsidies ten behoeve van sociale inclusie van Roma |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u de uitzending van Brandpunt over de verkwisting van Europese subsidies bedoeld voor sociale inclusie van Roma?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitlatingen van de personen uit de reportage om te stoppen met geld overmaken naar deze doelen?
Het kabinet hecht veel waarde aan rechtmatige en doeltreffende besteding van EU-middelen. Het kabinet onthoudt zich van een oordeel over de uitlatingen van privépersonen in deze uitzending over individuele projecten in andere lidstaten. Het kabinet onderschrijft het voornemen zoals verwoord door de heer Brenninkmeijer, Nederlands lid van de Europese Rekenkamer, om deze projecten grondig te onderzoeken.
Hoe worden, en zijn in het verleden, deze specifieke Europese subsidies (in Roemenië) gecontroleerd op rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid?
De reguliere controleregels zijn van toepassing, zoals neergelegd in de diverse EU-verordeningen. Voor alle lidstaten geldt eenzelfde beheer- en controlestructuur, die bestaat uit een eerstelijnscontrole door een aangewezen managementautoriteit en een tweedelijnscontrole door een onafhankelijke auditautoriteit. Beide instanties worden aangewezen door de lidstaat (in Nederland de Auditdienst Rijk (ADR) bijvoorbeeld). Vervolgens voert de Europese Commissie zelf ook controles uit. De vierde controlelijn bestaat uit audits (steekproefsgewijs) van de Europese Rekenkamer De Commissie houdt binnen deze controletoren toezicht op de lidstaten. Wanneer de beheer- en controlesystemen in de lidstaten tekortschieten kan de Commissie financiële correcties opleggen. Dit betekent dat een gedeelte van of de gehele bijdrage aan een lidstaat wordt stopgezet, of dat op de eerstvolgende betaalaanvraag wordt gekort. Hiertoe kan de Commissie besluiten als zij na onderzoek moet concluderen dat
Wanneer de Commissie een financiële correctie op lidstaatniveau oplegt, ligt er bij de lidstaat de verplichting om de EU-bijdrage bij de eindbegunstigde terug te vorderen.
Het wettelijk kader inzake toepassing van financiële correcties voor de periode 2014–2020 is overigens aangescherpt ten opzichte van de vorige periode, waarbinnen de voorbeelden in onderhavige uitzending van Brandpunt vallen. Voor meer details over controleregels verwijst het kabinet graag naar Kamerstuk 21 501-03, nr. 84. De toets op doeltreffendheid («performance») is momenteel binnen EU-wetgeving nog niet zo ver ontwikkeld als de focus op naleving («compliance»). Wel hecht het kabinet aan een groter inzicht in de doeltreffendheid van EU-begrotingsmiddelen, zoals verwoord in Kamerstuk 24 202, nrs. 30 en 32.
Komen de bevindingen van eerdere controles overeen met de beelden in de bovengenoemde reportage?
Zoals blijkt uit openbare jaarverslagen van de Europese Commissie heeft Roemenië diverse betaalonderbrekingen en financiële correcties opgelegd gekregen in de afgelopen jaren. Het kabinet beschikt echter niet over specifieke (controle-)gegevens over de in de uitzending genoemde projecten en eventuele controles daarop. Zoals aangeven bij het antwoord op vraag 2 wacht het kabinet eerst nader onderzoek af.
Deelt u de mening dat de uitkering van subsidies moet worden stopgezet zolang er niet adequaat wordt gecontroleerd op rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid?
Zoals aangegeven bij antwoord 3 bieden de Europese verordeningen (1083/2006 respectievelijk 1303/2013) reeds de basis voor de Europese Commissie om financiële correcties toe te passen (intrekken en terugvorderen subsidie) indien zij na onderzoek vaststelt dat het doeltreffend functioneren van het beheers- en controlesysteem van een subsidieprogramma ernstige tekortkomingen vertoont.
Bent u bereid om er in Europees verband op aan te dringen dat de subsidies waarover in deze uitzending wordt gesproken, worden teruggevorderd?
Het kabinet vertrouwt erop dat de Europese Commissie, mede op basis van de uitkomsten van het voorgenomen onderzoek door de Europese Rekenkamer, als daar aanleiding toe zou zijn, passende maatregelen zal nemen. Het kabinet wacht de resultaten daarvan af.
Een uitzending van Brandpunt waaruit blijkt dat miljoenen aan EU-subsidies voor kwetsbare groepen niet goed terecht komen |
|
Harry van Bommel , Michiel van Nispen |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de Brandpuntuitzending van 23 juni jl., waaruit blijkt dat miljoenen aan EU-subsidies voor kwetsbare groepen niet goed terecht komen?1
Ja.
Wat is volgens u de oorzaak van het feit dat deze EU-subsidies, bestemd om de situatie van Roma en Sinti te verbeteren, niet doelmatig en rechtmatig besteed zijn? Heeft de verkeerde besteding van het geld volgens u te maken met het feit dat er te veel geld omgaat in de Europese begroting? Zo nee, waarmee wel?
Het kabinet hecht veel waarde aan de rechtmatige en doelmatige besteding van EU gelden. De in de uitzending genoemde projecten worden in gedeeld beheer uitgevoerd door de Roemeense overheid en de Europese Commissie. Zij zijn verantwoordelijk voor een juiste besteding van deze fondsen en het opleggen van eventuele maatregelen en correcties. Voordat het kabinet uitspraken kan doen over een specifieke casus of een individueel project, is het van belang om nader onderzoek door de verantwoordelijke instanties (in dit geval de Europese Commissie en Europese Rekenkamer) af te wachten. Het kabinet ziet geen verband met de omvang van de Europese begroting.
Deelt u de mening van de heer Brenninkmeijer, lid van de Europese Rekenkamer, dat er niet op deze manier met Europees geld mag worden omgegaan? Zo ja, welke oplossing ziet u voor dit probleem?
Het kabinet zet zich in voor een rechtmatige en doelmatige besteding van EU-middelen zowel in eigen land als binnen de EU als geheel. Goede monitoring en verantwoording van de besteding van EU-gelden is voor Nederland een permanent aandachtspunt. Een uitgebreide verwoording van de Nederlandse inzet in dit kader is uw Kamer dit voorjaar toegezonden (Kamerstuk 24 202, nrs. 30 en 32). Zolang dat nodig is, zal het kabinet blijven pleiten voor betere verantwoording door lidstaten, voor meer transparantie, betere kwaliteit van regelgeving en voor meer aandacht voor doelmatigheid bij de besteding van EU-middelen.
Hoe is het mogelijk dat tot nu toe niemand de projecten die in de uitzending belicht worden controleert? Heeft u er zicht op welke projecten die met EU-subsidies worden gefinancierd wel en niet worden gecontroleerd? Zo ja, wilt u dit overzicht naar de Kamer sturen? Zo nee, bent u bereid om op Europees niveau de nodige inspanningen te leveren zodat een dergelijk overzicht alsnog wordt gemaakt?
Voor alle lidstaten geldt eenzelfde beheer- en controlestructuur, die bestaat uit een eerstelijnscontrole door een aangewezen managementautoriteit en een tweedelijnscontrole door een onafhankelijke audit-autoriteit. Beide instanties worden aangewezen door de lidstaat.
In Nederland is laatstgenoemde functie bijvoorbeeld belegd bij de Auditdienst Rijk onder het Ministerie van Financiën. Vervolgens voert de Europese Commissie zelf controles uit. De vierde controlelijn bestaat uit audits (steekproefsgewijs) van de Europese Rekenkamer. Ieder van deze instanties heeft een controlemandaat op grond van EU-regelgeving en is verplicht om dienovereenkomstig te handelen. Indien de controleregels niet goed nageleefd worden, kan de Europese Commissie een sanctie opleggen of verbeterplannen afdwingen bij instanties in lidstaten. Het kabinet ziet binnen deze controleketen geen toegevoegde waarde voor het separaat bijhouden van een lijst of overzicht met gecontroleerde en niet-gecontroleerde projecten, aangezien daaruit geen conclusies zouden kunnen worden getrokken over de rechtmatigheid van de niet-gecontroleerde projecten. Het kabinet steunt de Europese Commissie om op basis van vigerende wetgeving strikt toezicht te houden en om niet terughoudend te zijn bij het opleggen van opschortende maatregelen of sancties aan lidstaten of instanties daarbinnen, indien dit nodig blijkt. De Commissie is de laatste jaren overigens zeer actief op dit punt, zoals blijkt uit de jaarlijkse rapportage «Protection of the European Union’s financial interests». In dit rapport worden man en paard genoemd.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat er niet getoetst wordt in hoeverre de gestelde doelen worden bereikt en wat het effect van de subsidies is? Zo ja, welke concrete voorstellen gaat u doen bij uw Europese collega’s om de doelmatige en rechtmatige besteding van EU-subsidies te controleren?
Het kabinet onderstreept het belang van een effectieve en doeltreffende besteding van middelen. Zoals zowel de Europese Rekenkamer als de Europese Commissie stelt, bestond er in de afgelopen programmaperiode meer oog voor de rechtmatigheid en het besteden van het geld, dan voor goede prestaties en focus op resultaten. Voor de periode 2014–2020 gelden inmiddels nieuwe regels die meer nadruk leggen op doeltreffendheid van EU-subsidies. Op grond van de nieuwe EU-verordeningen moeten lidstaten voortaan voor de aanvraag van de programma’s prestatie-indicatoren opstellen waarop getoetst wordt. Er is een prestatiereserve van 6 procent die pas toegankelijk is als bepaalde prestaties zijn behaald (artikel 20 Verordening 1303/2013). Er dient een prestatiekader te zijn dat bestaat uit vooraf opgestelde mijlpalen en streefdoelen zoals financiële indicatoren en outputindicatoren die tussentijds moeten worden geëvalueerd. Op deze manier wordt er inzicht geboden in de voorgang van het programma. Onafhankelijke deskundigen voeren evaluaties uit om de doelmatigheid en doeltreffendheid van programma’s te verbeteren. Deze evaluaties worden openbaar gemaakt (artikel 54 Verordening 1303/2013).
Zowel de Europese Commissie als de Europese Rekenkamer zetten zich de komende programmaperiode sterk in om prestatiebeheer – en de controle daarop – te verberen. Het kabinet heeft in dit kader de Commissie gevraagd om een kwaliteitsverbetering door te voeren bij bestaande prestatierapportages.2
Deelt u de mening dat de oplossing eerder gezocht moet worden in het intrekken en niet langer verstrekken van dit soort ongecontroleerde subsidies dan in de oprichting van een Europees Openbaar Ministerie? Zo niet, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u zich hiervoor inzetten?
In de brief van de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie aan uw Kamer van 3 december 2013 naar aanleiding van de begrotingsbehandeling heeft deze in reactie op de motie van het lid Van Oosten c.s. over fraude met Europese gelden en subsidies (33 750-VI-47) geantwoord de motie op te vatten als ondersteuning van de inzet van het kabinet ten aanzien van het voorstel voor het Europees OM, en dat het kabinet de opvatting van de Kamer deelde dat intrekking van EU-subsidies inderdaad aangewezen is in geval van oneigenlijk gebruik daarvan. Verder heeft hij aangegeven dat het kabinet voor zover nodig de Commissie binnen de daarvoor bestaande gremia zal aansporen haar vaste beleid op het punt van het intrekken van subsidies te continueren en erop toe te zien dat de lidstaten dit beleid zelf actief blijven uitvoeren. Dit uitgangspunt is nog steeds van kracht.
Het kabinet wil daarnaast onderstrepen dat onrechtmatigheid niet hetzelfde is als fraude. Een Europees OM zou zich alleen bezighouden met (vermoedens van) fraude, terwijl de bulk van de fouten die worden gemaakt bij de besteding van EU subsidies geen fraude betreft. Zoals verwoord in Kamerbrief 2014–2015, 21 501-03, nr. 84, is dit een belangrijk onderscheid. Een onregelmatigheid is een inbreuk op (de toepassing van) het nationaal of EU recht door een handeling of nalatigheid van een begunstigde. Een vermoeden van fraude is een onregelmatigheid die aanleiding geeft tot het openen van een administratieve of justitiële procedure op nationaal niveau om de aanwezigheid van vooropgezet gedrag (fraude) vast te stellen. Volgens het subsidiariteitsbeginsel zijn lidstaten verantwoordelijk voor het terugvorderen van onrechtmatige bestede EU-gelden. Wanneer de lidstaat dit verzuimt of hierin vertraging oploopt, kan de Europese Commissie aanvullend financiële correcties opleggen. Financiële correcties worden eveneens toegepast als er een tekortkoming in de beheers- en controlesystemen wordt gevonden. Terugvorderingen en financiële correcties zijn correctieve maatregelen. Daarnaast kan de Commissie ook gebruik maken van preventieve maatregelen zoals voorlichting over regelgeving of een betaalonderbreking/-opschorting. Deze bevoegdheden van de Europese Commissie en van de lidstaten bestaan zonder relatie tot de eventuele oprichting van een Europees Openbaar Ministerie.
Deelt u de mening dat op deze wijze de corruptie in Roemenië in de hand gewerkt wordt, terwijl de situatie voor de Roma en Sinti eerder verslechtert dan verbetert?
Het kabinet beschikt niet over voldoende informatie om gefundeerde uitspraken te doen over het al dan niet in de hand werken van corruptie in Roemenië bij deze projecten. Wel acht het kabinet het van belang om de achterstelling van Roma in verscheidene lidstaten tegen te gaan. Daarom acht het kabinet het van groot belang dat de EU-middelen op een juiste wijze worden besteed
Welke structurele oplossing ziet u voor het probleem dat er buitenproportioneel veel gefraudeerd wordt met EU-subsidies?
Zie antwoord vraag 6.
Intimidatie en bedreigingen door islamitische asielzoekers |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «COA is bang voor radicale Moslims op het AZC»?1
Ja.
Klopt het dat asielzoekerscentra gedomineerd worden door moslims die christenen intimideren en bedreigen?
Nee, dat beeld klopt niet met de feiten, wat niet wegneemt dat er wel degelijk spanningen tussen bewoners voorkomen. Het wonen op een beperkt oppervlak van mensen met diverse achtergronden kan dit met zich meebrengen. De meeste spanningen ontstaan tussen twee of meerdere individuen. Hoewel niet uitgesloten is dat verschil in etnische of religieuze oorsprong tot conflicten tussen bewoners kunnen leiden, is dit doorgaans niet de oorzaak van de conflicten die in asielzoekerscentra ontstaan.
Het COA benadrukt in haar voorlichting aan alle bewoners dat discriminatie en intimidatie, op basis van artikel 1 van de Grondwet, verboden is. Het COA tolereert geen beledigende en discriminerende uitingen over religie, sekse, seksuele geaardheid, leeftijd, etniciteit of nationaliteit. Op een asielzoekerscentrum geldt vrijheid van godsdienst. Dit betekent dat bewoners elkaar in hun waarde dienen te laten ongeacht religie, politieke overtuiging of seksuele geaardheid. Binnen de grenzen van de COA-locatie dient het beoefenen van het geloof plaats te vinden in de privéruimte in afstemming met andere bewoners van diezelfde privéruimte. Het is niet toegestaan om gemeenschappelijke ruimtes te gebruiken als gebedsruimte. Dergelijke ruimtes moeten voor iedereen vrij toegankelijk zijn.
Klopt het ook dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers hier niet tegen optreedt? Zo ja, waarom niet?
Veiligheid en leefbaarheid binnen en buiten het asielzoekerscentrum geniet hoogste prioriteit. Op een opvanglocatie is beveiliging aanwezig. Het COA heeft huisregels die bij binnenkomst op een locatie aan de (nieuwe) bewoner bekend worden gemaakt. Personeel van het COA ziet er op toe dat deze worden nageleefd en spreekt bewoners aan op ongewenst gedrag. Het COA heeft de mogelijkheid om een maatregel op te leggen wanneer een bewoner een huisregel overtreedt. Ook wordt aan iedere bewoner voorlichting gegeven over het wonen op een locatie. Maatregelen die het COA kan nemen zijn beschreven in het Reglement Onthoudingen Verstrekkingen. Voor zaken die de openbare orde raken wordt altijd politie ingeschakeld. Al deze maatregelen, naast de gesprekken met bewoners, hebben tot doel een (sociale en fysieke) veilige leefomgeving te behouden.
Kunt u garanderen dat asielzoekers die zich aan genoemd wangedrag schuldig maken geen verblijfsvergunning krijgen en direct uit ons land worden verwijderd? Zo nee, waarom niet?
COA schakelt altijd de politie in voor zaken die de openbare orde raken. Asielzoekers kunnen en zullen net als andere burgers bij delicten worden bestraft en eventueel gedetineerd. In alle gevallen geldt dat misdragingen consequenties kunnen hebben voor de asielprocedure. Of een en ander gevolgen heeft, zal afhankelijk zijn van welk wangedrag en van de strafmaat die daarop is gesteld.
De veiligheid van christelijke asielzoekers op Asielzoekerscentra's (AZC’s) |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «christelijke asielzoeker «ontvlucht» azc uit angst voor moslims»?1 Herinnert u zich de beantwoording van eerdere vragen over de moord op een christelijke asielzoeker?2 Herinnert u zich de beantwoording van eerdere vragen over het artikel: «Asielopvang tikkende tijdbom»?3
Ja.
Herkent u de signalen uit deze casus waarbij een meerderheid van de asielzoekers met een islamitische achtergrond christelijke bewoners intimideren, discrimineren en soms zelfs bedreigen?
Nee, dat beeld klopt niet met de feiten, wat niet wegneemt dat er wel degelijk spanningen tussen bewoners voorkomen. Het wonen op een beperkt oppervlak van mensen met diverse achtergronden kan dit met zich meebrengen. De meeste spanningen ontstaan tussen twee of meerdere individuen. Hoewel niet uitgesloten is dat verschil in etnische of religieuze oorsprong tot conflicten tussen bewoners kunnen leiden, is dit doorgaans niet de oorzaak van de conflicten die in asielzoekerscentra ontstaan.
Het COA benadrukt in haar voorlichting aan alle bewoners dat discriminatie en intimidatie, op basis van artikel 1 van de Grondwet, verboden is. Het COA tolereert geen beledigende en discriminerende uitingen over religie, sekse, seksuele geaardheid, leeftijd, etniciteit of nationaliteit. Op een asielzoekerscentrum geldt vrijheid van godsdienst. Dit betekent dat bewoners elkaar in hun waarde dienen te laten ongeacht religie, politieke overtuiging of seksuele geaardheid. Binnen de grenzen van de COA-locatie dient het beoefenen van het geloof plaats te vinden in de privéruimte in afstemming met andere bewoners van diezelfde privéruimte. Het is niet toegestaan om gemeenschappelijke ruimtes te gebruiken als gebedsruimte. Dergelijke ruimtes moeten voor iedereen vrij toegankelijk zijn.
Heeft het personeel van het Centrum Opvang Asielzoekers (COA), zoals aangegeven in de beantwoording van de eerder genoemde vragen, er adequaat op toegezien dat de huisregels van het ACZ zijn nageleefd? Heeft het personeel de bewoners in casu aangesproken op ongewenst gedrag? Heeft het personeel in casu gebruik gemaakt van het opleggen van een maatregel?
Een situatie waarin slachtoffers van intimidatie zich genoodzaakt zien de COA-locatie te verlaten zou inderdaad niet mogen voorkomen. De inspanningen van het COA zijn er dan ook op gericht om dit te voorkomen, zo ook in dit geval.
Het COA heeft mij gemeld dat medewerkers van het COA na de melding in gesprek zijn gegaan met de betrokken persoon om een passende oplossing te vinden. Bij het zoeken van een oplossing in dergelijke situaties is overplaatsing naar een andere locatie geen uitgangspunt voor het COA. In dit geval is de betrokken persoon overgeplaatst omdat dat op zijn eigen verzoek was. Het COA is ook in gesprek gegaan met andere christelijke bewoners en de overige bewoners van de unit. Zij geven dat zij zich niet geïntimideerd of bedreigd voelen. Op een groot deel van de kamers wonen bewoners met verschillende religies bij elkaar en kan ieder zijn eigen geloof belijden.
Het COA heeft geen sanctionerende maatregel opgelegd omdat tot op het individuele niveau geen aanwijzingen zijn gevonden van intimidatie, discriminatie of bedreiging (ook niet op basis van het filmpje).
Veiligheid en leefbaarheid binnen en buiten het asielzoekerscentrum geniet de hoogste prioriteit. Het COA heeft huisregels die bij binnenkomst op een locatie aan de nieuwe bewoner bekend worden gemaakt. In deze huisregels is o.a. bepaald dat intimidatie en discriminatie verboden is, vrijheid van godsdienst geldt en het niet is toegestaan om openbare ruimtes te gebruiken als gebedsruimte. Het COA heeft de mogelijkheid om een maatregel op te leggen wanneer een bewoner een huisregel overtreedt. Voor zaken die de openbare orde raken, wordt altijd politie ingeschakeld.
Hoeveel meldingen en incidenten hebben er in het laatste jaar op COA-locaties plaatsgevonden met een religieuze achtergrond?
Het COA legt in haar registratiesysteem de aard van een incident vast (bijvoorbeeld vandalisme, bedreiging, suïcidepoging etc.), maar niet de achtergrond/aanleiding. Daarmee is dus niet te achterhalen hoe vaak een incident heeft plaatsgevonden met een religieuze achtergrond. Alle meldingen van bewoners die de stichting Gave of het COC ontvangt, worden gemeld aan het COA. Dit incident is de tweede melding die dit jaar via de stichting Gave binnenkomt (na een melding van 14 januari jl. over gevoelens van onveiligheid op een het AZC in Katwijk).
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat slachtoffers van dergelijke intimidatie zich klaarblijkelijk genoodzaakt zien de COA-locatie te verlaten terwijl de daders gewoon blijven zitten?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u de risico's, zoals beschreven in deze casus, die gepaard kunnen gaan met het melden van klachten binnen een AZC? Deelt u voorts de mening dat deze risico's ervoor zorgen dat de meldingsbereidheid van klachten laag is zoals ook bleek uit het onderzoek van Deloitte BOI uit 2010?
Asielzoekers worden voorgelicht dat men voor elk signaal of voorval terecht kan bij COA medewerkers en dat bij vermeende strafbare feiten aangifte gedaan kan worden bij de politie. Op deze wijze tracht het COA de drempel voor het melden van klachten zo laag mogelijk te leggen.
De door Deloitte onderzochte meldingsbereidheid zag niet enkel op de risico’s. De lagere meldingsbereidheid kon ook het gevolg zijn van onbekendheid hoe en waar te melden en met onduidelijkheid in de terugkoppeling naar een bewoner wat met een klacht is gedaan. Het COA heeft na het verschijnen van de aanbevelingen uit het Deloitte onderzoek een pakket aan maatregelen getroffen.
Desondanks kan het COA niet in alle gevallen voorkomen dat bewoners zich onveilig voelen of bewerkstelligen dat bewoners hierover telkens in gesprek treden met het COA of andere partijen. Evenzo kan niet worden uitgesloten dat een klacht en bijvoorbeeld als gevolg daarvan het aanspreken/sanctioneren van een dader toch gevolgen kan hebben voor een slachtoffer, bijvoorbeeld het moeten verhuizen om escalatie te voorkomen. De inspanningen van het COA zijn erop gericht om dit zo veel als mogelijk te voorkomen.
Welke maatregelen heeft u genomen om het COA-personeel bewust te maken van het belang om botsingen, met een religieuze inslag, vroegtijdig te signaleren en effectieve maatregelen te nemen? Staat u nog altijd achter de conclusie, zoals beschreven in de beantwoording op de eerder genoemde vragen, dat de veiligheid van kwetsbare asielzoekers zo veel mogelijk geborgd is?
Voor de borging van de veiligheid van kwetsbare asielzoekers wordt het onderwerp blijvend onder de aandacht gebracht. Het COA is zich van oudsher bewust welke spanningen er tussen diverse bewoners/groepen kunnen bestaan. In antwoord op de aanbevelingen op het rapport van Deloitte heeft het COA een werkgroep samengesteld die aanbevelingen heeft vertaald in concrete maatregelen. Dit is gedaan in nauwe samenwerking met het COC en de stichting Gave. Er wordt voorlichting gegeven aan medewerkers en bewoners om het bewustzijn te vergroten. Binnen de voorlichting wordt aandacht besteed aan artikel 1 van de Grondwet waarin het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod staat geformuleerd. Werkprocessen zijn ingericht om de meldingen van incidenten te stroomlijnen. Profilering en stellingname van het COA tegen religieuze en gender gerelateerde discriminatie heeft geresulteerd in zichtbare posters met anti-discriminatie boodschap, voorlichtingsmateriaal, themabijeenkomsten met medewerkers, een sociale kaart met doorverwijsmogelijkheden en lokale afspraken met belangenverengingen en kerken. De werkgroep is in afgeslankte vorm nog steeds actief om de genomen maatregelen te toetsen en signalen uit het werkveld te bespreken en met verbeter- of verandervoorstellen te komen. Recent heeft de werkgroep met de stichting Gave afgesproken om in de komende maanden aandacht te besteden aan het uniform hanteren van eerder gemaakte landelijke afspraken wegens de snelle groei van het aantal locaties en de instroom van nieuw personeel.
Bent u bereid, in samenspraak met bijvoorbeeld Stichting Gave, aanvullende maatregelen te nemen? Zo ja, welke? Hoe staat het met de implementatie van de aanbevelingen die voortvloeien uit het onafhankelijk rapport van Deloitte BOI? Ziet u momenteel, gezien de enorme toename van het aantal asielzoekers, de noodzaak aanvullend onderzoek te doen? Welke verbeteringen, zoals aangegeven in de beantwoording van de eerder genoemde vragen, zijn er in 2013 en 2014 aangebracht om de veiligheid van christelijke asielzoekers te vergroten?
Een aanvullend onderzoek acht ik niet nodig. Temeer daar het COA met de partijen die destijds bij het onderzoek van Deloitte betrokken waren (de stichting Gave en het COC) periodiek en ad hoc overleg voert over trends/signalen, mogelijke spanningen en verbeterpunten. Dit zal het COA blijven doen. Op deze wijze wordt de situatie nauwlettend in de gaten gehouden.
Problemen bij aanbestedingen door het COA |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel met betrekking tot de vertraging in de bouwwerkzaamheden van het Asielzoekers Centrum (AZC) Den Helder en het niet aanbesteden van renovatiewerkzaamheden door het Centrum Opvang Asielzoekers (COA) in Zutphen?1
De vertraging bij de bouwwerkzaamheden van het AZC in Den Helder is deels het gevolg van een rechtszaak over de aanbesteding, waardoor de start van de bouw is opgeschort. Daarnaast bleek dat naast de aanbesteding van de verbouwwerkzaamheden, tevens een aanbesteding van de installaties noodzakelijk was. Hiermee was in de oorspronkelijke planning geen rekening gehouden. Deze separate aanbesteding is medio december 2014 afgerond. Hierdoor kon de daadwerkelijke bouw pas begin februari 2015 starten.
Zie voor een reactie op het laatste deel van de vraag het antwoord op vragen 6, 7 en 8.
Levert de vertraging van de verbouwing in Den Helder problemen op bij het COA, nu vluchtelingen die in het nieuwe AZC zouden worden ondergebracht daar nu niet terecht kunnen? Kunt u aangeven waar deze vluchtelingen momenteel verblijven?
Hoewel de druk op de opvangcapaciteit van het COA op dit moment hoog is, levert de vertraging op zichzelf geen noemenswaardige problemen op in de opvang van asielzoekers. Het grootste deel van de toekomstige bewoners wordt op dit moment opgevangen in de nabijgelegen locatie Maaskamp, die vanwege de vertraging langer open blijft.
Zijn er kosten verbonden aan de genoemde vertraging in Den Helder en wie is daarvoor aansprakelijk?
Er zijn geen kosten verbonden aan de vertraging. De verantwoordelijkheid van de tijdige realisatie ligt bij de aannemer. Behoudens onvoorziene werkzaamheden, die een effect kunnen hebben op de planning en separaat vergoed worden, zijn er geen financiële risico’s voor het COA. Wel zijn er financiële consequenties voor de aannemer in de vorm van een boete bij een verwijtbare verlate oplevering.
Is in het contract gewaarborgd dat het COA niet opdraait voor de mogelijke extra kosten ten gevolge van deze vertraging? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u, nu de zaak van het AZC Den Helder niet meer onder de rechter is, aangeven waarom er onduidelijkheid is ontstaan over het gunningscriterium van de opleverdatum en waarom er geen duidelijk antwoord is gegeven op vragen van andere inschrijvers met betrekking tot de gunningscriteria?
Het COA heeft mij laten weten dat er geen onduidelijkheid geweest is over het gunningscriterium van de opleverdatum. De opleverdatum stond tijdens de aanbesteding vast en was voor alle inschrijvers hetzelfde. Alle inschrijvers hebben op basis van deze opleverdatum een planning aangeleverd, die is beoordeeld door de beoordelingscommissie van de aanbesteding. Inschrijvers die de aanbesteding niet gegund hebben gekregen, hebben van het COA een gemotiveerde afwijzingsbrief ontvangen.
Op welke gronden heeft het COA gemeend dat de opdracht voor renovatiewerkzaamheden ten behoeve van de vestiging van een AZC in Zutphen niet aanbestedingsplichtig was?
De aankoop of huur van grond, bestaande gebouwen en andere onroerende zaken is in beginsel niet aanbestedingsplichtig. Omdat de gebouwen in Zutphen oorspronkelijk gebruiksklaar (turn-key) zouden worden opgeleverd aan het COA, heeft het COA gemeend dat een aanbesteding van de renovatiewerkzaamheden niet aan de orde was. Dat is ook het standpunt dat het COA heeft toegelicht aan de Commissie van Aanbestedingsexperts.
Degene die een klacht had ingediend bij de Commissie van Aanbestedingsexperts, had daarvoor reeds een Wob-verzoek ingediend bij het COA. Dit Wob-verzoek werd onder meer geweigerd op gronden van persoonsgegevens, bedrijfseconomische c.q. financiële belangen en intern beraad. Het COA was vervolgens van oordeel dat de geweigerde informatie niet via een klacht bij de Commissie van Aanbestedingsexperts alsnog verkregen kon worden.
Om die reden acht het COA het niet opportuun om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken.
Door een wijziging in het oorspronkelijke plan, is er uiteindelijk geen sprake geweest van een turn-key overeenkomst, waardoor mogelijk een aanbestedingsplicht ontstond. Het COA heeft zich dit gerealiseerd toen het onderhandelingstraject inmiddels vergevorderd was. Het COA heeft toen besloten de koop door te zetten.
De aankoop van de locatie is inmiddels definitief en de werkzaamheden zijn gestart. Naar verwachting wordt de locatie in april 2016 opgeleverd.
Wat is de reden dat de commissie van aanbestedingsexperts, die zich boog over een klacht van een belanghebbende uit Zutphen over het niet aanbesteden van de opdracht, van het COA niet de benodigde informatie ontving om de klacht te kunnen beoordelen?2
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat het COA alsnog zo snel mogelijk de gevraagde informatie over de situatie in Zutphen verstrekt aan de commissie van aanbestedingsexperts?
Zie antwoord vraag 6.
Het rapport ‘Gezinnen in de knel’ |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in de Volkskrant d.d. 12 juni 2015 «Nederland schendt verdragen voor gezinshereniging»1 en het rapport «Gezinnen in de knel: een analyse van het belang van het kind in het Europese en Nederlandse gezinsmigratiebeleid» van Defence for Children?2
Ja.
Zo ja, wat is uw reactie op het artikel en het rapport met aanbevelingen?
Nederland handelt conform de betreffende Verdragen. Het rapport bevat het standpunt van Defence for Children over elementen die al langer onderwerp van debat zijn. Zowel mijn ambtsvoorganger, als ikzelf hebben op meerdere momenten met uw Kamer van gedachten gewisseld over verschillende elementen uit het rapport (Algemeen Overleg op 14 januari en 4 juni jl.).
De wijze waarop door de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) wordt getoetst aan de voorwaarden en de wijze waarop de belangenafweging plaatsvindt zijn in overeenstemming met de Verdragen en met de bijbehorende jurisprudentie, waaraan Nederland gehouden is.
Klopt het dat Nederland niet registreert in hoeveel gevallen een buitenlandse ouder verblijf aanvraagt bij een (Nederlands) kind? Zo ja, wat is hiervoor de reden? Bent u bereid dit voortaan wel te gaan registreren?
In het datawarehouse van de IND worden verblijfsaanvragen van ouders bij kinderen niet als zodanig geregistreerd. Voor aanvragen van ouders voor verblijf bij minderjarige kinderen bestaat namelijk geen apart verblijfsdoel. Deze aanvragen worden getoetst aan artikel 8 EVRM en indien deze toets positief uitvalt, wordt verblijf op grond van artikel 8 EVRM (gezinsleven) verleend. Gegevens over verblijf van ouder bij kind zijn derhalve niet uit het systeem van de IND te halen.
De inzet is dat door verdere ontwikkeling van het systeem in de toekomst (geleidelijk) meer informatie geleverd zal kunnen worden. Bij iedere aanpassing van het systeem maak ik de afweging tussen de urgentie van de aanpassing, de kosten en de capaciteit die met de aanpassing gemoeid zijn en de technische stabiliteit van het systeem.
Deelt u de conclusie in het rapport dat het «belang van het kind» het zwaarstwegende belang is in een belangenafweging over gezinsmigratie, zonder dat dit gelijk impliceert dat het «belang van het kind» op zichzelf altijd doorslaggevend is?
Ingevolge het Verdrag voor de Rechten van het Kind (VRK) en jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is «het belang van het kind» een eerste overweging («a primary consideration»). Dat wil zeggen dat in ieder geval altijd aan het belang van het kind moet worden getoetst en dat in de algehele belangenafweging een zwaar gewicht bij dat belang moet liggen. Dit wil evenwel niet zeggen dat dit belang in de toelatingsprocedure dan ook de doorslag behoeft te geven ten aanzien van het verlenen van verblijf.
Bent u voornemens «het belang van het kind» uit artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind op te nemen in de Vreemdelingenwetgeving en een duidelijk toetsingskader te creëren voor de aspecten die worden meegenomen bij de vaststelling van het belang van het kind? Bent u vervolgens bereid na te gaan of de mate van weging van deze aspecten in lijn zijn met General Comment 14 van het VN-Kinderrechtencomité? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doorvoeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet voornemens om het belang van het kind separaat te codificeren in vreemdelingenwetgeving aangezien ik van oordeel ben dat de huidige regelgeving en praktijk reeds afdoende rekening houdt met dit belang. Ik heb de Kamer op 4 juni jl. toegezegd te bezien op welke wijze het belang van het kind meer expliciet in de werkinstructie voor de toepassing van artikel 8 EVRM kan worden opgenomen. Uw Kamer is hierover separaat geïnformeerd (dossiernummer 19637 briefnummer 2020).
Een aanvullende verwijzing naar General Comment 14 van het VN-Kinderrechtencomité lijkt mij weinig meerwaarde hebben.
Paragraaf 66 van deze Comment gaat specifiek over migratie: «[...] preservation of the family unit should be taken into account when assessing the best interests of the child in decisions on family reunification».
Uiteraard is hiervan sprake in het besluitvormingsproces binnen de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Er wordt een individuele zaaksanalyse gemaakt, waarbij alle betrokkenen de gelegenheid krijgen – zo nodig met behulp van rechtsbijstand – de voor hen relevante belangen toe te lichten. Bij het maken van deze belangenafweging wordt veel gewicht toegekend aan het bijeenhouden van het gezin. Dat laatste laat uiteraard onverlet dat tevens gewicht mag worden toegekend aan het niet voldoen aan formele voorwaarden voor gezinshereniging.
Kunt u de toetsing «het belang van het kind» opnemen in wetgeving en/of het beleid ten aanzien van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en fundamentele Vrijheden (EVRM) aanpassen, waarbij tevens het criterium uit de Jeunesse-zaak van het Europees Hof voor de Rechten van Mens wordt opgenomen dat bij iedere beslissing moet worden gekeken naar de uitvoerbaarheid, haalbaarheid en proportionaliteit van een beslissing?
Zie het antwoord op vraag 5.
Het aangehaalde criterium uit de Jeunesse-uitspraak van het EHRM is geen nieuw criterium. Om de beslismedewerkers van de IND nader te instrueren over de gevolgen van de Jeunesse uitspraak van het EHRM heb ik dit criterium opgenomen in de Handleiding 8 EVRM (blz.3. Ik verwijs hiervoor naar de brief van mijn ambtsvoorganger van 30 oktober 2014.
Deelt u de stelling uit het rapport dat de Nederlandse wetgeving nog niet in overeenstemming is met de artikelen 5, vijfde lid en artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn (GRi) en dat deze artikelen niet geïmplementeerd kunnen worden door te verwijzen naar de toets aan artikel 8 EVRM? Zo ja, bent u voornemens typerende artikelen uit deze richtlijn die verplichten tot een individuele belangenafweging zoals artikel 5 lid 5 GRi en artikel 17 GRi voor alle gezinsmigratiezaken over te nemen in Nederlandse wet- of regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Nee. Volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie vereist omzetting van een richtlijn in nationale wetgeving niet noodzakelijkerwijs in elke lidstaat een optreden van de wetgever.4 Volgens het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie zijn lidstaten bevoegd om voor de uitvoering van de richtlijnen de vorm en de middelen te kiezen waarmee het door de richtlijnen nagestreefde resultaat het best kan worden bereikt. Uiteindelijk gaat het erom dat het nuttig effect wordt bereikt. Bij de implementatie van de richtlijn is ervan uitgegaan dat het apart benoemen van deze beide artikelen in de regelgeving niet noodzakelijk is. De Europese Commissie heeft aangegeven5 dat deze artikelen aansluiten bij respectievelijk artikel 3 VRK en artikel 8 EVRM.
Voor de Commissie was dit reden op te merken dat het aanbeveling verdient om bij de afweging van belangen uit te gaan van de interpretatie van artikel 8 EVRM.
Ook heeft het Hof van Justitie van de EU overwogen dat de criteria van artikel 17 van de richtlijn corresponderen met die van artikel 8 EVRM.6
Door de wijze waarop een aanvraag wordt getoetst aan de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), de artikelen 4:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb) en 3:4 Awb en artikel 8 EVRM en deze beoordeling aansluit op de artikelen 5, lid 5 en 17 van de richtlijn zie ik geen noodzaak beide artikelen op te nemen in het Vreemdelingenbesluit 2000.
Verstekelingen die zich verstoppen in vrachtwagens |
|
Barbara Visser (VVD), Malik Azmani (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Situatie zonder meer zorgwekkend» en Boete voor wachtende chauffeurs»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is dat nietsvermoedende chauffeurs, eenmaal aangekomen in het Verenigd Koninkrijk, worden beboet omdat zij ongemerkt en zonder schuld illegalen hebben meegenomen in hun vrachtwagen? Hoeveel Nederlandse chauffeurs zijn hierdoor gedupeerd in 2014 en 2015?
In de zogenaamde «Code of Practice» wordt door het Verenigd Koninkrijk (VK) een aantal beveiligingsmaatregelen voorgeschreven die een chauffeur moet naleven om te voorkomen dat verstekelingen in een voertuig klimmen. Naleving van de «Code of Practice» is van belang om te kunnen aantonen dat de chauffeur zorgvuldig heeft gehandeld. De boetes worden door het VK opgelegd op het moment dat transportondernemingen niet voldoen aan de door het VK opgestelde voorwaarden, zoals gesteld in de «Code of Practice». Hiervoor is het van belang dat de transportsector op de hoogte is van criteria die het VK hanteert. De Nederlandse en Britse autoriteiten en de Nederlandse vervoerorganisaties hebben afspraken gemaakt over het zo goed mogelijk informeren van de Nederlandse vrachtwagenchauffeurs.
Het aantal (mogelijke) Nederlandse gedupeerde chauffeurs in 2014 en 2015 is niet bekend.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is om Nederlandse chauffeurs dubbel te beboeten, omdat zij niet voldoen aan de rij- en rusttijdenwet vanwege veel te lange wachttijden voor de oversteek? Bent u bereid uw Europese ambtsgenoten hierop aan te spreken, nog voor de volgende Transportraad die pas in oktober plaatsvindt?
Ik deel de zorgen van de sector over de veiligheid van de Nederlandse chauffeurs en de problemen die ze hebben vanwege de verstekelingen. De regels voor de rij- en rusttijden zijn er voor de verkeersveiligheid en om chauffeurs te beschermen tegen te lange werktijden. Oververmoeide chauffeurs zijn een gevaar op de weg, vandaar dat handhaving van deze regels in Europa een prioriteit is. Het is aan de vervoerder om binnen de grenzen van deze regelgeving een planning te maken. Hij moet altijd rekening houden met mogelijke vertragingen door bijvoorbeeld drukte op de weg, files, aanrijdroutes en wachttijden voor de oversteek naar Engeland.
Dat neemt niet weg dat de Europese verordening ruimte biedt voor uitzonderlijke situaties, waarbij kan worden afgeweken van de normale rij- en rusttijden. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft al aan EU commissaris Bulc haar zorgen geuit over de problemen voor de Nederlandse chauffeurs. Ook heeft zij dit aspect van de rij en rusttijden schriftelijk onder de aandacht gebracht bij EU commissaris Bulc en aangekaart bij haar Franse en Britse collega. Onverwachte situaties zoals een staking bij Calais kunnen gezien worden als uitzonderlijke situatie, waarvoor de regels ruimte bieden om af te wijken van de normale rij- en rusttijden. Het is van belang dat de inspecties van de verschillende landen daar oog voor hebben.
Welke mogelijkheden zijn er om deze onrechtvaardigheid aan te pakken en tegelijkertijd de chauffeurs die willens en wetens meewerken aan mensensmokkel wel aan te pakken? Wat kan Nederland hierin zelfstandig doen en wat is er nodig in Europees verband?
De aanpak van mensensmokkel is een prioriteit van dit kabinet. Mensensmokkel is een grensoverschrijdend delict en de aanpak van dit fenomeen is bij uitstek een terrein waar Europese samenwerking noodzakelijk is. Daarom heeft Nederland deze problematiek in de (geëigende) Europese gremia onder de aandacht gebracht. Daarnaast is deze problematiek ook besproken in bilaterale overleggen met België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Op nationaal niveau worden door de betrokken operationele diensten de nodige inspanningen verricht om mensensmokkel tegen te gaan.
Bent u bereid om in samenspraak met de transportsector te komen tot nadere maatregelen?
Ja. De verstekelingenproblematiek in Calais en de gevolgen hiervan voor de Nederlandse transportsector hebben al enige tijd de nodige aandacht van het kabinet. Het kabinet heeft in de afgelopen periode dan ook geïnvesteerd in de samenwerking met de transportsector. In dit verband heeft het kabinet met Transportsector afgesproken om de problematiek gezamenlijk aan te pakken, onder andere door nauwere samenwerking met de Koninklijke Marechaussee (KMar) en de autoriteiten van andere Europese landen.
Klopt de stelling van verladersorganisatie EVO dat het vluchtelingenprobleem zich in hoog tempo van de Franse plaats Calais naar Nederland verplaatst? Zo ja, welke maatregelen worden er getroffen om dit tegen te gaan?
Op dit moment zijn er nog geen concrete aanwijzingen dat het vluchtelingenprobleem zich in hoog tempo van de Franse plaats Calais naar Nederland verplaatst. Uiteraard is het kabinet wel alert dat deze problematiek zich niet verplaatst naar Nederlandse havens. Het kabinet heeft hiertoe de nodige maatregelen in Nederland getroffen. Op basis van risicoanalyse worden informatie gestuurde controles van de KMar op een aantal locaties geïntensiveerd.
Bent u bereid om vreemdelingencontroles met mobiel toezicht aan de landsgrenzen van Nederland te intensiveren in samenwerking met de buurlanden, waarbij aangetroffen illegale vreemdelingen kunnen worden overgedragen aan de autoriteiten van deze buurlanden waarmee wordt voorkomen dat chauffeurs in Nederland rijden met illegale vreemdelingen of de oversteek vanuit Nederland naar Verenigd Koninkrijk wordt gemaakt met hoge boetes tot gevolg?
In de brief van 23 juni 2015 is uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die het kabinet heeft genomen om de verstekelingenproblematiek in Nederland tegen te gaan. Zoals gezegd zijn de informatie gestuurde controles van de KMar op een aantal locaties geïntensiveerd. Verder heeft de politie en de KMar ook extra aandacht voor deze groep personen in het toezichtproces in de grensstreken.
Bent u voornemens dit probleem nog voor de volgende Transportraad in oktober bespreekbaar te maken? Zo nee, op welke wijze gaat u dit probleem agenderen in Europees verband?
De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft tijdens de Transportraad van 11 juni jongstleden over de verstekelingenproblematiek reeds gesproken met de Europese commissaris voor Transport, Mevrouw Bulc, en met haar Franse en Engelse transport collega’s. Ook heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu dit aspect van de rij en rusttijden begin juli bij de EU Commissaris Bulc schriftelijk onder de aandacht gebracht en hierover gesproken met haar Franse en Engelse transport collega’s. Daarnaast heb ik deze problematiek met mijn collega’s uit België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk besproken.
De berichten ‘Boete voor wachtende chauffeurs’ en Verstopt tussen bloemen en wasmachines; Hoek van Holland geliefde startplaats gelukszoekers’ |
|
Duco Hoogland (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Boete voor wachtende chauffeurs» en «Verstopt tussen bloemen en wasmachines; Hoek van Holland geliefde startplaats gelukszoekers»?1
Ja.
Bent u bekend met de in de artikelen genoemde problemen?
De verstekelingenproblematiek in Calais in Frankrijk, de situatie in Hoek van Holland en de gevolgen hiervan voor de Nederlandse transportsector heeft de nodige aandacht van dit kabinet. In de brief van 23 juni jl. is uw Kamer geïnformeerd over de wijze en maatregelen waarop dit kabinet deze problematiek aanpakt.
Deelt u de mening dat deze chauffeurs niet de dupe mogen zijn van problematiek waar zij part noch deel aan hebben? Zo ja, op welke wijze pakt u dit probleem aan?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat chauffeurs beboet worden voor het overtreden van de rij- en rusttijdenwet, terwijl zij in redelijkheid – gezien de situatie bij Calais – niet kunnen voldoen aan deze wetgeving? Deelt u de mening dat de rij- en rusttijdenwetgeving niet als doel heeft chauffeurs te beboeten die er alles aan doen om te voorkomen dat vluchtelingen via hun vrachtauto het Kanaal oversteken? Zo ja, bent u bereid dit aan te kaarten in Europees verband of bij uw Franse en Britse collega’s?
Ik deel de zorgen van de sector over de veiligheid van de Nederlandse chauffeurs en de problemen die ze hebben vanwege de verstekelingen. De regels voor de rij- en rusttijden zijn er voor de verkeersveiligheid en om chauffeurs te beschermen tegen te lange werktijden. Oververmoeide chauffeurs zijn een gevaar op de weg, vandaar dat handhaving van deze regels in Europa een prioriteit is. Het is aan de vervoerder om binnen de grenzen van deze regelgeving een planning te maken.
Hij moet altijd rekening houden met mogelijke vertragingen door bijvoorbeeld drukte op de weg, files, aanrijdroutes en wachttijden voor de oversteek naar Engeland.
Dat neemt niet weg dat de Europese verordening ruimte biedt voor uitzonderlijke situaties, waarbij kan worden afgeweken van de normale rij- en rusttijden. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft al aan EU commissaris Bulc haar zorgen geuit over de problemen voor de Nederlandse chauffeurs. Ook heeft zij dit aspect van de rij- en rusttijden schriftelijk onder de aandacht gebracht bij EU commissaris Bulc en aangekaart bij haar Franse en Britse collega. Onverwachte situaties zoals een staking bij Calais kunnen gezien worden als uitzonderlijke situatie, waarvoor de regels ruimte bieden om af te wijken van de normale rij- en rusttijden. Het is van belang dat de inspecties van de verschillende landen daar oog voor hebben.
Wat houdt de aanscherping van de maritieme grenscontroles bij Hoek van Holland in? Acht u de nieuwe controles afdoende? Welke afspraken worden hierover in Europees verband gemaakt, en gelden er nog aanvullende afspraken tussen Nederland en Groot-Brittannië op dit terrein?
Op basis van risicoanalyse zijn de informatie gestuurde controles van de Koninklijke Marechaussee op een aantal locaties, waaronder Hoek van Holland, geïntensiveerd. Met het VK zijn operationele afspraken gemaakt om de samenwerking op dit terrein te versterken.
Acht u ook bij Hoek van Holland in de toekomst infrastructurele maatregelen noodzakelijk, zoals die recentelijk bij Calais zijn aangekondigd?2
Vooralsnog zijn infrastructurele maatregelen in Hoek van Holland niet noodzakelijk. De situatie in Hoek van Holland onderscheidt zich van de situatie in Calais. In Calais is sprake van migranten die in vrachtwagens proberen te klimmen. In Hoek van Holland gaat het veeleer om mensensmokkel, waarbij groepen migranten al eerder in vrachtwagens verstopt kunnen zitten. Dat neemt niet weg dat we dit fenomeen bestrijden. Om de problemen aan te pakken voert de KMar informatie gestuurde controles op specifieke locaties uit.
Op welke onderdelen verschilt de controle op vluchtelingen in Hoek van Holland van die in Calais?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u (globaal) inzicht in de aantallen vluchtelingen die Engeland via Hoek van Holland proberen te bereiken? Zijn deze aantallen de afgelopen periode inderdaad substantieel toegenomen?
In de eerste helft 2015 is het aantal aangetroffen vreemdelingen bij incidenten in Hoek van Holland even hoog als in heel 2014. In 2015 zijn er tot medio juni circa 220 vreemdelingen aangetroffen die via Hoek van Holland naar het Verenigd Koninkrijk zijn afgereisd of wilden afreizen, waarvan 134 migranten zijn aangetroffen in het VK en 82 in Nederland. In 2014 ging het om 155 migranten.
Het bericht ‘Integratiesubsidies weggesluisd’ |
|
Sjoerd Potters (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Integratie subsidies weggesluisd»?1 Hoe waardeert u deze berichtgeving?
Ja, ik ben op de hoogte van dit bericht. Voor het antwoord op het tweede deel van de vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op de eerste vraag van mw. Karabulut (2015Z11515)
Wat is de relatie tussen de verschillende genoemde organisaties en de rijksoverheid? Hoeveel subsidie hebben het Marokkaans Nederlands Interactieteam Jeugd en Forum gekregen? Van wie? Voor welk doel dienden de gelden te worden gebruikt?
De rijksoverheid gaf in 2002 het integratiebeleid vorm met behulp van verschillende organisaties, zoals FORUM als expertisecentrum, organisaties die op basis van de in de inmiddels ingetrokken Wet Overleg Minderhedenbeleid (Staatsblad 1997, 335) vastgelegde representativiteitscriteria werden toegelaten tot het Landelijk Overleg Minderheden (LOM) en het Nederlands-Marokkaans Interactieteam Jeugd.
FORUM vervulde een vraagbaakfunctie voor zowel individuen als organisaties waar het ging om multiculturele vraagstukken en organiseerde debatten, verzorgde trainingen en publicaties.
Het op de Wet Overleg Minderhedenbeleid gebaseerde Landelijk Overleg Minderheden vervulde vier functies, te weten:
Met verwijzing naar het instellingsbesluit van het Marokkaans-Nederlands Interactieteam Jeugd (Staatscourant 1 mei 2002, nr. 82 / pag. 9) werd dit Interactieteam Jeugd in 2002 voor twee jaar ingesteld door de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid en de Staatssecretaris van Justitie. Overeenkomstig artikel 3 van het instellingsbesluit had dit Interactieteam de volgende taken:
Op grond van artikel 6 van het instellingsbesluit werd gedurende deze twee jaar jaarlijks een bedrag van 68.067,03 euro (inclusief btw) beschikbaar gesteld aan dit Interactieteam.
In 2002 werd FORUM, die in 1996 nog een bundeling was van negen landelijke minderhedenorganisaties, met elk hun eigen achterban en doel, gebundeld in een kennis- en expertisecentrum. In 2004 werd de subsidiëring van FORUM (een bedrag van rond zes miljoen euro op jaarbasis) overgedragen van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Cultuur naar de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
In 2002 was er voor de organisaties die toegelaten werden tot het Landelijk Overleg Minderheden, een bedrag van 2,3 mln. euro beschikbaar op jaarbasis.
Wat zijn de regels rondom de toegang tot rekeningen van de denktank door betrokkenen? Hoe heeft het kunnen gebeuren dat individuen overheidsgelden voor privédoeleinden gebruiken? Hoe worden organisaties die subsidies ontvangen voor antiradicaleringsprojecten geselecteerd? Op basis van welke overwegingen is gekozen met de genoemde organisaties te werken? Hoe en door wie is vervolgens gecontroleerd dat de gelden goed zijn besteed?
Het financieel beheer bij gesubsidieerde instellingen dient zo te zijn geregeld dat misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidiegelden wordt voorkomen. Dat de betreffende rekening van het in 2002 door de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid en de Staatssecretaris van Justitie ingestelde Interactieteam met de uiteindelijk van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afkomstige subsidiemiddelen gebruikt zou zijn voor frauduleuze doeleinden met de beschikbaar gestelde middelen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in 2014, is thans onderwerp van onderzoek door het Openbaar Ministerie. De uitkomsten daarvan moeten worden afgewacht om te kunnen verklaren of en zo ja hoe frauduleuze handelingen hebben kunnen plaatsvinden.
De selectie van de organisaties om in opdracht van FORUM radicalisering tegen te gaan berustte bij FORUM. FORUM was gerechtigd om externe partijen in te schakelen voor het uitvoeren van activiteiten die gericht waren op antiradicalisering.
De overweging van FORUM om met lokale externe organisaties samen te werken was ingegeven door het lokale netwerk van deze organisaties.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ziet toe op rechtmatigheid en doelmatigheid van de aan FORUM verstrekte subsidie op basis van de door FORUM in te dienen verantwoording en het daaraan gepaard gaande financieel beheer. In dat kader keurt het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het werkplan goed en verleent goedkeuring aan eventuele wijzigingen van het werkplan, voert het departement periodiek en nader overleg over de voortgang van het werkplan met de subsidieontvanger, beoordeelt rapportages en jaarverslag. Voorts baseert het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zich op de verklaring van de accountant bij de jaarrekening.
Wat gaat u doen om het probleem op te lossen? Hoe worden eventueel wederrechtelijk verkregen gelden teruggehaald?
Met verwijzing naar het antwoord op de derde vraag van mw. Karabulut (2015Z11515) zal de uitkomst van de gerechtelijke procedures worden afgewacht alvorens een beslissing te nemen over het terugvorderen van eventueel onrechtmatig bestede deel van de subsidie.
Deelt u de mening dat dergelijk misbruik het draagvlak voor het verlenen van overheidssubsidies in den brede en voor integratie in het bijzonder ondermijnt?
In algemene zin kan gesteld worden dat misbruik van subsidies het maatschappelijk draagvlak voor subsidies niet ten goede komt.
Hoe gaat u dit in de toekomst voorkomen?
Bij elke subsidietoekenning stelt het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid eisen ten aanzien van de rechtmatigheid, tevens vindt een toets plaats op de eventuele registratie van de subsidieontvanger in het misbruikregister van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Daarmee is in opzet zo goed mogelijk geborgd dat fraude wordt voorkomen. Dit laat onverlet dat de kans op fraude nooit helemaal is uit te sluiten.
Het bericht ‘Integratiesubsidies weggesluisd’ |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat integratiesubsidies zijn weggesluisd naar een rekening die werd gebruikt voor privéuitgaven?1
Aangezien deze specifieke zaak onderwerp is van onderzoek door het Openbaar Ministerie onthoud ik mij van commentaar over de beschuldigingen van fraude die geuit zijn in dit bericht. Dit in afwachting van de vervolgstappen van het Openbaar Ministerie en eventuele rechtelijke uitspraken.
Wanneer was u op de hoogte van het fraudeonderzoek naar privégebruik van subsidies door medewerkers van Forum? Was dit al voor 7 april 2015? Welke maatregelen heeft u toen genomen?2 3
De toenmalige voorzitter van de Raad van Bestuur van FORUM heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in juli 2014 geïnformeerd over de aangifte van mogelijke fraude met subsidiemiddelen die door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beschikbaar waren gesteld aan FORUM. Op basis van de aangifte is door de directie Opsporing van de Inspectie SZW, onder gezag van het Openbaar Ministerie, besloten om over te gaan tot een strafrechtelijk onderzoek.
De voorzitter van de Raad van Bestuur van FORUM heeft in de week van 23 juni 2014 de voorzitter van de Raad van Toezicht van FORUM ingelicht voordat hij op 3 juli 2014 aangifte heeft gedaan.
In het overleg op 21 juli 2015 tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Raad van Toezicht is het fraudeonderzoek op ambtelijk niveau aan de orde geweest. Er is toen gesproken over de wijze van verantwoording van de subsidie aan FORUM over 2014 in relatie tot dit fraudeonderzoek.
Wanneer was de Raad van Toezicht van Forum op de hoogte van het fraudeonderzoek? Heeft u hier over gesproken met de Raad van Toezicht? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben signalen van fraude of onregelmatigheden bij de besteding van subsidies door (medewerkers van) Forum een rol gespeeld bij het besluit om Forum te ontmantelen? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze signalen hebben geen rol gespeeld. Het besluit om FORUM te ontmantelen is, zoals eerder gemeld in mijn brief van 6 juni 2014 (TK 2013–2014, 32 824, nr. 63, pag. 2), ingegeven doordat het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Raad van Toezicht van FORUM gezamenlijk tot de conclusie waren gekomen dat FORUM zich binnen de gestelde kaders niet zal kunnen ontwikkelen tot een kwalitatief hoogwaardige, flexibele kennismakelaar zoals beoogd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Verwacht u dat de komende tijd nog meer feiten over de financiën van Forum naar buiten komen? Zo ja, welke? Zo nee, waarop baseert u dit vermoeden?
Er zijn tot dusverre geen signalen die duiden op mogelijk andere fraudezaken bij FORUM.
Zijn er in het (recente) verleden meldingen van (voormalig) medewerkers van Forum bij uw ministerie binnengekomen over onregelmatigheden in de uitgaven van Forum? Zo ja welke? Wat is hiermee gedaan?
Ja. In april van dit jaar heb ik u reeds geïnformeerd (TK 2014–2015, 34 000 XV, nr. 59) over het onderzoek van de Onderzoeksraad Integriteit Overheid naar de opdrachtverlening van FORUM aan stichting Co-Ex naar aanleiding van de melding van een klokkenluider. Naar aanleiding daarvan heb ik u gemeld dat zich geen onregelmatigheden hebben voorgedaan.
Bent u bereid om een breed onderzoek in te stellen naar rechtmatigheid van de inkomsten en uitgaven van Forum?
Aan de subsidietoekenning aan FORUM is de eis verbonden dat de uitgaven in overeenstemming met de verantwoordingsvoorwaarden geschieden. FORUM moet zich daarover verantwoorden aan het ministerie. Over de inrichting van de subsidierelatie en de kwaliteit van de verantwoording van FORUM heb ik in 2014 een intern onderzoek laten verrichten door de Auditdienst Rijk. Dit heeft de nodige verbeterpunten opgeleverd. Zo is van het belang dat bij toekomstige overkomst van beleidsterreinen en hun financiële relaties vanuit andere departementen naar het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de subsidierelatie wordt aangepast aan het subsidieregime van dit ministerie. Daarnaast moeten er duidelijke afspraken gemaakt worden over kwantitatieve en kwalitatieve factoren die worden gebruikt bij subsidievaststelling (output waar mogelijk, inspanningverplichtingen waar output minder goed kan). In dat licht is het niet opportuun om nog een ander onderzoek in te stellen.
De uitspraak van de burgemeester van Hilversum, die "de noodzakelijke emancipatieslag voor moslims" waarnaar wordt verwezen, vergelijkt met " emancipatiebeweging van de Rooms-Katholieke arbeidersbeweging rond de oorlog |
|
Peter Oskam (CDA), Enneüs Heerma (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de burgemeester van Hilversum, die de noodzakelijke emancipatieslag voor moslims, waarnaar dhr. Abou Hafs verwijst, vergelijkt met de emancipatiebeweging van de Rooms-Katholieke arbeidersbeweging rond de oorlog?
Ik heb kennis genomen van deze uitspraak.
Kunt u aangeven of het verstandig is om iemand die zich opruiend heeft uitgelaten, een anti-westerse boodschap heeft verkondigd en aanwezig is geweest bij demonstraties met ISIS-vlaggen als moslimleider te bestempelen, zoals de burgemeester deed in zijn tweet van 11 juni 21.09 uur en juist zijn emancipatieslag te vergelijken met de Rooms-Katholieke emancipatie?
De Nederlandse overheid heeft vrijheid van meningsuiting hoog in het vaandel. Het staat de burgemeester van Hilversum vrij om – binnen de grenzen van de wet – zijn mening te uiten. Daarnaast zijn bestuurders verantwoording schuldig aan een vertegenwoordigend lichaam. De gemeenteraad van Hilversum heeft schriftelijke vragen gesteld en de burgemeester heeft aan de raad zijn standpunt toegelicht en verduidelijkt.
Kunt u aangeven in hoeverre de vergelijking van betreffende burgemeester opgaat dat Rooms-Katholieken ten tijde van die emancipatie rond de oorlog of rond de oprichting van de volkskrant (1919) naar andere landen zouden zijn vertrokken als zelfmoordterrorist?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe groot het probleem is van radicalisering in de gemeente Hilversum in aantal mensen die vanuit Hilversum naar Syrië/Irak zijn uitgereisd en naar potentiële uitreizigers?
In antwoord op vragen van uw Kamer van 3 februari (leden Oskam, Omtzigt en Knops) heb ik aangegeven dat het bekend maken van het aantal uitreizigers op gemeentelijk niveau niet aan de Minister van Veiligheid en Justitie is. De relevante diensten monitoren op landelijk niveau de ontwikkeling van het aantal uitreizigers. Periodiek worden deze landelijke totaalcijfers als richtgetal door de AIVD openbaar gemaakt. Indien daar aanleiding toe is, zullen de landelijke diensten zoals de AIVD gemeenten informeren.
De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) verstrekt aanvullend via diverse kanalen informatie over onder andere mogelijk handelingsperspectief in het geval van eventuele uitreis(pogingen). Daarnaast investeert de NCTV actief de ondersteuning van gemeenten die te maken hebben uitreisproblematiek, onder andere door advies over interventiemogelijkheden, opzetten van samenwerkingsverbanden en informatieknooppunten en versterken van kennis en kunde over aanpak en fenomeen.
Wordt de burgemeester van Hilversum hierover geïnformeerd door diensten zoals de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u het verstandig wanneer burgemeesters bij hun optreden ook de rechtstaat benadrukken inclusief het handelen binnen de kaders daarvan in plaats van de onbeperkte vrijheid van meningsuiting?
Ja, het staat eenieder vrij zijn mening te uiten zolang binnen de wettelijke kaders aanvaardbaar en toelaatbaar.
Import van imams uit Marokko en Turkije en bondgenootschap met de Marokkaanse en Turkse overheid voor integratie en de-radicalisering |
|
Sadet Karabulut , Sjoerd Potters (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wie heeft het idee van Nederlandse lessen voor Turkse imams aangedragen? Welke rol speelt Diyanet hierin? Wat is uw doel met deze lessen? Worden deze lessen verplicht of dwingend opgelegd vanuit de autoriteiten? Dient het ook een doel tegen radicalisering? Zo ja, hoe dan en welke concrete doelen streeft u na? Is het de bedoeling dat er meer imams vanuit Diyanet worden gezonden naar Nederland?1
Ik heb in mijn brief van 3 juni jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 824, nr. 94) aan uw Kamer aangegeven te willen verkennen wat de mogelijkheden zijn om Turkse imams die vanwege het Associatieverdrag met Turkije niet inburgeringsplichtig zijn, toch beter voorbereid naar Nederland te laten komen. Tijdens een ambtelijk werkbezoek aan Duitsland is hierover gesproken. Turkse imams die naar Duitsland komen volgen via het Goethe instituut in Turkije taallessen en een programma gericht op kennis over de Duitse samenleving. De achtergrond hiervan is dat het belangrijk wordt gevonden dat imams de taal, cultuur en ontwikkelingen van het land waar ze zich vestigen kennen. Dit voorziet in Duitsland in een behoefte. Ik was voornemens te kijken in hoeverre dat ook voor Nederland en Turkse imams die naar Nederland komen zou gelden.
Middels de door u beide ingediende moties bij het VAO Integratieonderwerpen van 2 juli jl. heeft uw Kamer in meerderheid aangegeven geen heil te zien in deze weg. Daarom zijn de voorbereidingen voor bovengenoemde verkenning gestaakt.
Op welke manier gaat u de wenselijkheid en mogelijkheden van voorbereiding van Turkse imams op hun komst naar Nederland verkennen? Wanneer wordt deze verkenning afgerond en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe zit het met de financiering, organisatie en politieke beïnvloeding vanuit de door de Turkse Overheid rechtstreeks aangestuurde moskeeën via de Islamitische Stichting Nederland?
Afgelopen jaar is er onderzoek uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in een studie van Sunier en Landman die op 25 september 2014 aan uw Kamer is toegezonden. Over de Islamitische Stichting Nederland wordt hierin gezegd dat zij rechtstreeks verbonden is met Diyanet in Ankara, het Directoraat van Godsdienstzaken dat onder de premier ressorteert. Diyanet draagt de officiële Turkse versie van de islam uit en instrueert de aangesloten moskeeën over religieuze zaken. Imams in ISN moskeeën in Nederland zijn in Turkije opgeleid en worden door de Turkse overheid betaald. De financiële en logistieke ondersteuning vanuit de Turkse overheid en het relatief grote aantal aangesloten lokale verenigingen, maakt hen tot een belangrijke speler in het Nederlandse islamitische landschap.
Hoe staat het met het door u aangekondigde onderzoek naar de vorming van parallelle gemeenschappen? Bent u nog steeds bereid om de door u geconstateerde onduidelijkheid over de verschillende Turkse stromingen en organisaties weg te nemen? Bent u bereid de parallelle structuren, de bewegingen die erachter zitten en de vormingsagenda die ermee gemoeid is inzichtelijk te maken? Waarom beperkt u zich eigenlijk tot de Turks-Nederlandse gemeenschap?3 4
In mijn brief van 3 juni jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 824, nr. 94) heb ik u aangegeven hoe ik het vervolg met betrekking tot deze organisaties en netwerken voor me zie.
De zorgen over hoe jongeren op kunnen groeien en in het bijzonder jongeren die zich afkeren van de samenleving, radicalisering en Turks-Nederlandse jongeren die uitreizen richting Syrie staan voor mij maar ook voor vele Turkse Nederlanders voorop. Ik hecht er aan hierover in gesprek te blijven met organisaties uit de Turks-Nederlandse gemeenschap, waaronder deze groepen. Ik zoek waar mogelijk samenwerking op thema’s die onze aandacht vragen en spreek organisaties aan op hun verantwoordelijkheid als daar aanleiding toe is. Transparantie is één van de andere onderwerpen die in de gesprekken aan bod is gekomen en zal blijven komen tijdens deze gesprekken.
Als het gaat om de participatie van jongeren dan zijn er raakvlakken met de Aanpak Jeugdwerkloosheid en de Aanpak discriminatie. Dit zijn concrete onderwerpen die we met de Turks-Nederlandse gemeenschap bespreken, maar ik beperk me zeker niet tot alleen organisaties en verbanden met een Turkse achtergrond.
Nieuw onderzoek zal naar mijn overtuiging geen nieuwe conclusies opleveren. Om meer zicht te krijgen op bijvoorbeeld de banden met de Turkse overheid en de mate waarin organisaties een bijdrage leveren aan de integratie, is het eerst en vooral nodig dat de organisaties zich open stellen naar de rest van de samenleving en laten zien wat ze beogen en doen. Het belang van transparantie zal ik daarom blijven benadrukken bij de organisaties. Ik informeer u uiterlijk 15 november over de wijze van uitvoering van de motie die is aangenomen bij het VAO integratieonderwerpen van 2 juli jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 824, nr. 103) over het vervolgonderzoek naar deze organisaties.
Heeft u het functioneren van de Turks Religieuze Stromingen en Organisaties (TRSO’s) al in kaart gebracht door actief op zoek te gaan naar de organisatie, gelieerde organisaties, bestuursleden, uitingsvormen, voedingsbronnen, subsidies en financieringsstromen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de resultaten?5
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze gaat u de komende vijf jaar intensief vinger aan de pols houden zoals eerder door u toegezegd?6 7
Zie antwoord vraag 4.
Wat hebben de gesprekken met de Turkse ambassadeur en Minister van Buitenlandse Zaken over de beschuldiging van racistische politiek vanuit Nederland jegens de Turks Nederlandse gemeenschap opgeleverd? Heeft Turkije de kritiek ingetrokken? Zo ja, bent u bereid er bij hen op aan te dringen de verklaring te verwijderen van de website of aan te passen? Zo nee, waarom niet?8 9
In mijn brief van 3 juni jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 824, nr. 94) heb ik u bericht over het gesprek dat mijn collega van Buitenlandse Zaken met de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken Cavusoğlu heeft gevoerd naar aanleiding van de Turkse kritiek op het Nederlandse integratiebeleid, en van het gesprek dat ik in januari jl. met de Turkse ambassadeur in Nederland heb gevoerd.
Ik wil nogmaals benadrukken dat Turkse Nederlanders in vrijheid keuzes moeten kunnen maken en dat het niet aan de Turkse overheid is om ons integratiebeleid dat er juist op gericht is om mensen een succes van hun leven te laten maken, racistisch te noemen. Over de tekst op de website van de Turkse overheid hebben we reeds gesproken tijdens het Algemeen Overleg Integratie van 4 juni 2015. Ik heb toen aangegeven niet de behoefte te hebben om te bepalen wat er op Turkse websites staat.
Wat doen het Departement voor Turken in het buitenland en gerelateerde gemeenschappen in Nederland? Via welke organisaties werken ze in Nederland? Welke activiteiten worden ondernomen en waarom?10
Het Departement voor Turken in het buitenland en gerelateerde gemeenschappen bestaat sinds 2010 en valt direct onder de Turkse premier. Het is gericht op coördinatie en samenwerking om Turkse diaspora te ondersteunen bij de opvoeding van Turken in Europa zowel religieus als cultureel. Dit betreft een onderdeel van de Turkse overheid. Voor een overzicht en beschrijving van Turkse organisaties in Nederland verwijs ik u naar het eerder genoemde onderzoek van Sunier en Landman.
Zijn er verslagen van de door u gevoerde gesprekken met de TRSO’s en de Turkse autoriteiten? Zo ja, zou de Tweede Kamer die kunnen inzien? Zo nee, waarom niet?
In de brief over Turkse stromingen en organisaties die ik naar uw Kamer heb gestuurd op 3 juni jl. heb ik verslag gedaan van de gesprekken die ik met de organisaties en Turkse autoriteiten heb gevoerd. Als er in de toekomst relevante zaken zijn vanuit die gesprekken dan zal ik u daarvan op de hoogte brengen.
Wat behelst uw bondgenootschap met de vier TRSO’s? Kunt u aangeven welke afspraken u met de afzonderlijke organisaties heeft gemaakt of gaat maken?11
Ik ben in overleg met verschillende organisaties over de gedeelde zorgen die we hebben over positie jongeren, daaronder zijn de vier eerder genoemde Turks religieuze organisaties Over de uitkomsten van die gesprekken heb ik u in voornoemde brief geïnformeerd.
Klopt het bericht dat u in december 2014 afspraken heeft gemaakt met het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) om (meer) imams uit Marokko naar Nederland te halen tegen radicalisering? Zo nee, welke afspraken ter bestrijding van radicalisering en voor integratie heeft u het afgelopen jaar wel gemaakt met het CMO? Is de Marokkaanse overheid hier op enigerlei wijze bij betrokken geweest?12
Nee. Met het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) wordt er gesproken over ondersteuning van projecten om binnen de moskeegemeenschappen debatten over radicalisering en taboes te organiseren en om training te (laten) verzorgen voor imams en moskeebesturen in Nederland. De Marokkaanse overheid is niet betrokken geweest bij deze overleggen tussen het Rijk en het CMO.
Wat bedoelt u met de opmerking dat het Marokkaanse opleidingscentrum voor imams en ter verspreiding van de gematigde islam interessant is voor Nederland? Onder welke categorie islam schaart u de reeds in Nederland opererende imams en moskeeën? Bestaan er banden met de Marokkaanse overheid via moskeeën of andere organisaties? Hoe zien die eruit?13
Marokko wil graag een rol spelen in het tegengaan van radicale stromingen. Dit gebeurt onder meer door het opleiden van gematigde imams uit verschillende (islamitische) landen via het Marokkaanse opleidingscentrum. Hier wordt onder andere aandacht besteed aan het buitenhouden van (buitenlandse) radicale en extremistische invloeden. Recent is Marokko begonnen zijn ervaringen op dit terrein te delen met andere landen. Voor Nederland is het interessant om te bezien of dit kennis oplevert die relevant is voor de Nederlandse context.
De Nederlandse overheid houdt niet bij onder welke categorie islam de Nederlandse moskeeën behoren. Het is buitenlandse mogendheden toegestaan om op basis van vrijwilligheid contact te onderhouden met Nederlandse moskeeën of ingezetenen. Dat is niet wenselijk als daarmee de integratie wordt belemmerd, maar het contact zelf als zodanig is mogelijk.
Kunt u toelichten wat de Marokkaanse gematigde islam behelst en op welke wijze deze wordt gebracht bij de mensen? Bent u voornemens deze vorm van de islam te importeren naar Nederland? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de scheiding van kerk en staat? Zo nee, waarom werkt u dan mee aan het overhalen van imams uit Marokko naar Nederland in plaats van bijdragen aan het wegnemen van drempels in Nederland voor opleiden van Nederlandse imams?14
In Marokko volgen de meeste moslims de Malikitische rechtsschool. Deze rechtsschool baseert zich naast de Koran en de overleveringen ook op het gewoonterecht. Dat houdt onder meer in dat er rekening wordt gehouden met de wetten en de regels van het land waarin de moslims wonen.
Van import van religie of bemoeienis vanuit de kant van de Nederlandse overheid met de inhoud van religie, is geen sprake. De moskeegemeenschappen die gebruik maken van imams die tijdens de ramadan naar Nederland komen, doen dit op eigen initiatief en op basis van vrijwilligheid. Het betreft imams die door de Marokkaanse overheid zijn geselecteerd en op uitnodiging van het CMO naar Nederland komen. Het staat de moskeeën en gelovigen vrij om hier al of niet gebruik van te maken. In Nederland krijgen de imams een introductieprogramma van het CMO over de Nederlandse samenleving.
De Nederlandse overheid staat kritisch tegenover buitenlandse overheden die invloed willen uitoefenen in Nederland en daardoor mensen die uit die herkomstlanden afkomstig zijn remmen of beknotten in hun mogelijkheden tot participatie in de Nederlandse samenleving.
De rijksoverheid voert sinds 2005 beleid om een Nederlands aanbod van islam- en imamopleidingen te creëren. Nadat Hogeschool Inholland er in 2013 voor gekozen heeft te stoppen met de vierjarige opleiding imam/islamitisch geestelijk werker, bestaat het opleidingsaanbod thans uit de bachelor- en masteropleidingen aan de VU en Universiteit Leiden (opleidingen islamitisch geestelijk werkers, imams en in bredere zin een hoger opgeleid islamitisch kader). Dat dit opleidingsaanbod nog geen breed kader van in Nederland opgeleide imams heeft gecreëerd, hangt ermee samen dat studenten veelal kiezen voor het als aantrekkelijker ervaren beroepsperspectief van geestelijk werker en het gegeven dat veel moskeeën nog niet openstaan voor het aanstellen van dit in Nederland opgeleide islamitisch kader. Daarnaast speelt mee dat de moskeeën slechts een geringe betaling beschikbaar hebben voor hun imams. Mijn collega Bussemaker van OCW voert constructieve gesprekken met een aantal betrokken partijen over de mogelijkheden voor een eventuele intensiveringsslag om te komen tot een hoger opgeleid islamitisch kader, voortbordurend op eerdere initiatieven/opleidingen.
Wie bepaalt volgens u de religieuze behoefte van mensen? Welke rol ziet u weg gelegd voor de overheid? Welke rol ziet u voor u als Minister van integratie?
Mensen bepalen hun eigen religieuze behoefte. De overheid zal en mag geen geloof of wijze van geloofsbelijdenis opleggen. Mits contacten dienen ter verwezenlijking van niet geloofsgebonden overheidsdoeleinden, zie ik geen bezwaren tegen het onderhouden van contacten vanuit de overheid met religieuze organisaties.
Wat zijn volgens u de oorzaken van radicalisering van jongeren? Welke strategie heeft u inzake de-radicalisering en waarom? Graag een uitgebreide toelichting.
Uit diverse onderzoeken komt naar voren dat de oorzaken van radicalisering complex en niet eenduidig zijn. Het is niet mogelijk om te spreken in termen van «profielen» van radicaliserende jongeren. De vele onderzoeken, die er op dit gebied hebben plaatsgevonden, wijzen uit dat er geen eenduidige «roots» van radicalisering te vinden zijn. Wel blijkt uit recent onderzoek naar Nederlandse jihadisten dat bij een meerderheid van hen sprake is van enige vorm van gedragsproblemen en gedragsstoornissen, als ook van een eerdere criminele veroordeling. Momenteel loopt in opdracht van mij een onderzoek naar triggerfactoren voor radicalisering. In september zal dit onderzoek aan uw Kamer worden aangeboden.
Het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme bestaat uit vijf groepen maatregelen; de aanpak van radicalisering is daar een belangrijk onderdeel van. Hierbij wordt zowel ingezet op het bestrijden van bestaande gewelddadige jihadistische beweging in Nederland als op het voorkomen van aanwas. Deze integrale aanpak maakt dat radicalisering zo goed mogelijk wordt tegengegaan. Bij het vergroten van de weerbaarheid van kwetsbare jongeren wordt onder meer ingezet op het versterken van mogelijke bronnen van weerstand tegen uitreizen naar een jihadistisch strijdgebied in de directe omgeving: het gezin, direct betrokken organisaties en professionals – denk hierbij aan onderwijs, hulpverleningsdiensten, politie en de (islamitische) gemeenschap.
Bent u bereid de Tweede Kamer te informeren over de door u aangekondigde internationale bijeenkomsten over integratie en radicalisering, georganiseerd door Marokko? Wie zijn daarbij aanwezig, waar gaan deze bijeenkomsten over, wie wonen de bijeenkomsten bij met welke agenda?15
In mijn brief aan de Kamer heb ik aangegeven dat er in het kader van uitwisseling van kennis en expertise Nederland een aantal internationale bijeenkomsten plaatsvinden die door Marokko worden georganiseerd. Het is nog niet duidelijk wanneer deze bijeenkomsten zullen plaatsvinden en/of wie deze bijeenkomsten zullen bijwonen. Als hier voor het beleid van de Nederlandse overheid interessante zaken uit naar voren komen, zal ik deze aan de Kamer melden.
Klopt het bericht dat u licht enthousiast bent over de komst van imams uit Marokko naar Nederland?16
In algemene zin ben ik geen voorstander van het betrekken van geestelijken uit het buitenland die geen kennis hebben van de Nederlandse samenleving. Dit is niet in het belang van het versterken van binding van leden van de geloofsgemeenschappen aan de Nederlandse samenleving. Vooralsnog zijn er echter niet voldoende in Nederland gewortelde imams om aan de grote vraag naar geestelijken te voldoen die tijdens de ramadan ontstaat. Ik hoop evenwel dat er in de toekomst voldoende in Nederland gewortelde imams zijn om moslims ook tijdens de ramadan bij te staan.
Welke lessen kan Nederland volgens u leren van Marokko wat betreft «het geven van een plek aan de gematigde islam in de samenleving»? Welke concrete plannen heeft u gemaakt naar aanleiding van uw bezoeken en gesprekken met Marokko?17
Deelt u de conclusie van de parlementaire onderzoekscommissie Blok dat op het terrein van de godsdienstbeleving de Turkse en Marokkaanse overheden directe invloed uitoefenen op de moskee-organisaties, wat een rem kan zetten op de integratie? Hoe past de hernieuwde samenwerking met de Turkse en Marokkaanse overheid hierin?18
Wordt de onwillige houding van moskeebesturen om in Nederland opgeleide imams toe te laten niet beloond door ondersteuning van import van imams uit Marokko en Turkije?19
Zie antwoord vraag 13.
Klopt het dat Nederland wil aanhaken bij de jaarlijkse Marokkaanse bijles in essentiële eigenschappen van de Marokkaanse islam?20
Nee.
Met welke religieuze en niet-religieuze stromingen werkt het kabinet samen om concrete maatschappelijke vraagstukken op te lossen? Waarom zoekt het kabinet waar het de islamitische organisaties betreft naar aparte samenwerkingsvormen, verwijzend naar de «Deutsche Islam Konferenz»?
In het kader van integratievraagstukken wordt een dialoog gevoerd met een breed en divers netwerk. Het contact met de TRSO’s en andere Turks-Nederlandse organisaties in Nederland is hier onderdeel van. Waar dat zinvol is willen we organisaties verbinden aan lopende initiatieven, zoals de Aanpak Jeugdwerkloosheid en het Actieprogramma Antidiscriminatie. Het is daarbij ook belangrijk om in overleg te zijn om nieuwe signalen op te kunnen pikken. Een ander voorbeeld van een brede dialoog is de Ridderzaaldialoog die in 2014 is georganiseerd.
Duitsland organiseert jaarlijks een Islam Konferenz; ik zie dat als een interessante vorm om in den brede met verschillende islamitische organisaties aan tafel te zitten.
Wat is uw reactie op de kritiek van universitair docent islam Jan Jaap de Ruiter over samenwerking met Marokko dat hij omschrijft als een autocratisch land dat middels een zeer repressief beleid radicalisering bestrijdt, waarbij volgens mensenrechtenorganisaties de afgelopen vier jaar 173 keer gevangenen, ook verdachten, zijn gemarteld, geslagen, bedreigd met verdrinking en verkrachting?21
Nederland onderhoudt goede betrekkingen met Marokko. Op internationaal vlak werken Nederland en Marokko nauw samen in het Global Counterterrorism Forum. In het forum wisselen landen kennis en informatie uit om terrorisme tegen te gaan. Vanaf dit najaar zullen Nederland en Marokko gezamenlijk optreden als voorzitter van het forum.
Er is wederzijdse belangstelling en wil om de onderlinge samenwerking uit te bouwen, vooral op terreinen van gezamenlijk belang, zoals integratie en (de)radicalisering. Nederland gebruikt deze contacten ook om mensenrechten in Marokko te bevorderen. Dit doen we samen met andere landen en (internationale) instellingen. Er wordt nauw samengewerkt met overheidsorganisaties en NGO’s in Marokko om naleving van de mensenrechten te bevorderen. Nederland zal zich dan ook op verschillende manieren blijven inzetten om mensenrechten te bevorderen in Marokko en ook hiervoor aandacht vragen bij de Marokkaanse autoriteiten.
Denkt u niet dat import van imams uit Marokko of het Malikisme, de zogenoemde gematigde islam vanuit Marokko, de deur wagenwijd openzet voor de lange arm van de Koning van Marokko die aan het hoofd staat van de geestelijken en een politiek voert van eens een Marokkaan, altijd een Marokkaan, ook wanneer mensen dat niet willen?22
We staan in Nederland voor vrijheden. Het gaat in dit verband om vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting. Mensen zijn vrij in hun persoonlijke keuze naar wie ze willen luisteren.
Ziet u dit als belemmering voor de integratie? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin ben ik geen voorstander van het betrekken van geestelijken uit het buitenland die geen kennis hebben van de Nederlandse samenleving. De extra behoefte aan geestelijken tijdens de ramadan vormt daarmee een uitzonderlijke situatie.
Komen radicaliserende of reeds geradicaliseerde jongeren veel in de moskee? Waar halen zij hun ideeën op, wat is de voedingsbodem van radicalisering? Graag een uitgebreide toelichting.
Het is niet altijd duidelijk of bepaalde moskeeën een rol spelen bij de radicalisering van bepaalde jongeren. Jongeren vermijden vaak de traditionele, etnische moskeeën en reizen stad en land af om een moskee te bezoeken met een voor hen aantrekkelijk aanbod. De rol van internet en sociale media is groot bij de verspreiding van het jihadistisch gedachtegoed. Daarbij ontlenen de Nederlandse jihadisten hun legitimiteit deels juist aan het zich afzetten tegen iedere vorm van (religieus dan wel politiek) geïnstitutionaliseerd gezag.
Heeft u, of bent u voornemens, met de Turkse en Marokkaanse overheid verdragen te sluiten over integratie en de-radicalisering van Nederlanders van Turkse en Marokkaanse afkomst?
Nee.
De ruim 3.300 alleenstaande kinderen die de afgelopen maanden de Middellandse Zee overstaken |
|
Marith Volp (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht van Save the Children over de ruim 3.300 alleenstaande kinderen die sinds het begin van dit jaar de Middellandse Zee zijn overgestoken?1 Zo ja, wat is uw mening hierover? Zo nee, op welke wijze wordt informatie gedeeld over het aandeel alleenstaande kinderen onder de vluchtelingen die via de Middellandse Zee de Europese Unie binnenkomen?
Zijn er officiële cijfers bekend over het aantal alleenstaande minderjarigen kinderen die via de Middellandse Zee route Europa binnen zijn gekomen? Zo ja, bevestigen die cijfers het bericht van Save the Children? In hoeveel gevallen gaat het om slachtoffers van mensenhandel?
Deelt u de mening van Save the Children dat EU-regeringsleiders verantwoordelijkheid moeten nemen in de zorg voor en bescherming van deze groep kwetsbare kinderen? Zo ja, op welke wijze zou dit volgens u vorm gegeven moeten worden?
Is er een bestaand monitoringssysteem wat er op toeziet dat deze kinderen niet van de radar verdwijnen? Zo ja, kunt u inzicht geven in de monitoring, zo nee, op welke wijze wilt u hier actie op ondernemen dit mede in het licht van hun aankomst in Italië is het volgens Save the Children namelijk de enige mogelijkheid om hen in veiligheid te brengen, want daarna verdwijnen ze in het illegale circuit en moeten vaak onder erbarmelijke omstandigheden aan het werk?
Welke acties worden er op dit moment ondernomen teneinde te zorgen dat deze groep kwetsbare en alleenstaande kinderen direct na aankomst worden opgevangen en geplaatst in passende, kindvriendelijke opvangplekken? Welke Non-Governementele Organisaties (NGO’s) naast Save the Children houden zich specifiek bezig met deze groep en op welke wijze wordt voorzien in borging van hun veiligheid en basale kinderrechten?
Welke acties worden er door EU-regeringsleiders ondernomen teneinde te voorkomen dat deze groep alleenstaande kinderen na aankomst in Europa in het illegale circuit verdwijnt?
Wordt er door EU-regeringsleiders en/of NGO’s actief ingezet op overleg en samenwerking met de landen van herkomst (bijvoorbeeld Nigeria, zoals blijkt uit dit bericht) over het achterhalen van hun families, dit mede in het licht van het grootste risico voor de kinderen, namelijk in handen te komen van mensenhandelaren, en uit dien hoofde dan ook niet als vluchtelingen moeten worden gezien maar als slachtoffers van mensenhandel?
Het feit dat 64,2% van de in Nederland woonachtige Turken bij de laatste Turkse parlementsverkiezingen op de islamitische AK-partij van president en wannabe-sultan Erdogan heeft gestemd |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het feit dat 64,2% van de in Nederland woonachtige Turken bij de laatste parlementsverkiezingen op de islamitische AK-partij van president en wannabe-sultan Erdoğan heeft gestemd?1
Het is mij bekend dat 64,2% van de stemgerechtigde Turkse Nederlanders die hun stem hebben uitgebracht, op de AKP heeft gestemd. Van de circa 400.000 in Nederland wonende Turkse Nederlanders waren er bij benadering 240.000 stemgerechtigd. Hiervan hebben ruim 76.500 mensen daadwerkelijk gestemd.
Bent u op de hoogte van het feit dat de heer Erdoğan van mening is dat democratie geen doel is maar slechts een middel, en dat een beroemde uitspraak van hem luidt: «Allah zij geprezen, ik ben een dienaar van de sharia!»? In dat licht: wat betekent zijn overwinning voor de integratie van Turken in Nederland?
Het kabinet is bezorgd over ontwikkelingen in Turkije ten aanzien van de rechtsstaat en fundamentele rechten, in het bijzonder de vrijheid van meningsuiting, media- en internetvrijheid en onafhankelijke rechtspraak. Dat er sprake is van serieuze tekortkomingen en dat verdere rechtsstaatshervormingen nodig zijn, is evident.
Genoemde uitspraken van president Erdoğan vormen echter geen basis voor uitspraken over de integratie van Turkse Nederlanders. Dit geldt eveneens voor de politieke voorkeur van de Turkse Nederlanders die gestemd hebben bij recente Turkse parlementsverkiezingen. Sinds 2014 hebben Turken in het buitenland het recht om te stemmen bij Turkse verkiezingen. Deze situatie is vergelijkbaar met de Nederlandse: ook Nederlanders in het buitenland kunnen stemmen bij Nederlandse verkiezingen.
Wanneer uit vrije wil gestemd wordt en keuzevrijheid gewaarborgd is, heb ik hier geen problemen mee: dit mag en dit kan in Nederland. Wanneer er sprake is van groepsdruk op welke manier dan ook, vind ik dat ongewenst en ongepast.
Ik zal daarom niet nalaten om – in samenwerking met mijn collega van Buitenlandse Zaken – verdere transparantie aan te kaarten en waar mogelijk te bevorderen tijdens de bilaterale betrekkingen tussen Nederland en Turkije. In dit kader heb ik recent met de Turkse ambassadeur en de Turkse vicepremier gesproken.
Zoals ik in mijn brief d.d. 3 juni jl. (Kamerstuk 32 824, nr. 94) reeds aangaf, ben ik in overleg met de verschillende Turkse religieuze stromingen en organisaties, waaronder Diyanet. Deze organisaties hebben expliciet aangegeven zich samen met mij in te willen zetten voor het bevorderen van de integratie van Turkse Nederlanders. Ook het thema van de mogelijke Turkse beïnvloeding zal in deze gesprekken aan de orde komen. Ik zal uw Kamer hiervan op de hoogte houden.
Wat vindt u van de uitspraak van de heer Erdogan «Minaretten zijn onze bajonetten, koepels onze helmen, moskeeën onze kazernes en gelovigen onze soldaten», wetende dat indirect 140 moskeeën onder toezicht staan van de heer Erdoğan en 64,2% van de Turkse bevolking in Nederland op zijn partij stemt? Wat betekent dit voor de integratie van Turken in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat u de voormannen van de Erdoğan-stemmers, verenigd in o.a. Diyanet, ziet als bondgenoten in een geslaagde integratie? Wat betekent dit voor de integratie van Turken in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het nog te plannen debat naar aanleiding van het verslag van het algemeen overleg (VAO) over integratieonderwerpen?2
Ja.
De beoordeling door de IND van de geloofwaardigheid van Koptische asielzoekers |
|
Joël Voordewind (CU), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Koptische vluchteling stuit op ongeloof»?1 Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Ja. Ik betreur het dat het beeld is ontstaan dat Nederland bij de beoordeling van een asielaanvraag onvoldoende kennis heeft van of rekening houdt met de situatie van Kopten in Egypte.
Klopt het bericht dat koptische asielzoekers uit Egypte bij hun asielrelaas dikwijls niet worden geloofd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)? Zo ja, hoe komt dit? Zo nee, hoe verklaart u dat kennelijk wel die indruk is ontstaan binnen de koptische gemeenschap in Nederland?
Als een asielzoeker aangeeft te zijn gevlucht vanwege problemen door zijn geloofsovertuiging, dan beoordeelt de IND eerst of de geloofsovertuiging geloofwaardig is en vervolgens of de problemen die uit de geloofsovertuiging voortkomen aannemelijk zijn. In het artikel in het Reformatorisch Dagblad wordt beschreven dat het in zaken van Koptische asielzoekers uit Egypte niet zozeer gaat om een ongeloofwaardige geloofsovertuiging, maar om de situatie dat de problemen die voortkomen uit de geloofsovertuiging niet geloofwaardig worden geacht. Dat kan een reden zijn voor afwijzing van de aanvraag. Het kan ook zijn dat de problemen wel geloofwaardig worden geacht, maar dat deze onvoldoende zwaarwegend zijn om in aanmerking te komen voor Vluchtelingschap of bescherming vanwege schending van artikel 3 EVRM. Bij asielaanvragen van vreemdelingen afkomstig uit Egypte wordt de vrees voor vervolging in het kader van het Vluchtelingenverdrag of een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM op basis van de individuele omstandigheden van de betreffende asielzoeker beoordeeld. Wanneer de IND tot een afwijzing komt, zal zij inhoudelijk gemotiveerd uiteen zetten waarom een aanvraag afgewezen wordt. De vreemdeling heeft de mogelijkheid om bij een afwijzing van zijn aanvraag in beroep te gaan bij de rechtbank.
Ik kan niet aangeven of het klopt dat Koptische asielzoekers vaak worden afgewezen wegens ongeloofwaardigheid van hun asielrelaas. De IND heeft dergelijke signalen niet ontvangen van de hoor- en beslismedewerkers.
Zijn de medewerkers van de IND volgens u voldoende op de hoogte van de situatie waarin koptische christenen in Egypte zich momenteel bevinden? Deelt u de mening dat de situatie van kopten in Egypte nog altijd onverminderd slecht is?
De IND beoordeelt de asielaanvraag binnen de context van al hetgeen uit openbare, betrouwbare bronnen bekend is over het land van herkomst. Een belangrijke bron hierbij is het Algemeen Ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De IND betrekt deze informatie bij de beoordeling of een asielzoeker in aanmerking komt voor Vluchtelingschap of bescherming vanwege schending van artikel 3 EVRM. Ik heb geen signalen dat de positie van Kopten in Egypte sinds het vorige ambtsbericht substantieel gewijzigd is.
Hebben de hoor- en beslisambtenaren van de IND voldoende expertise om de geloofwaardigheid van gelovigen en bekeerlingen te beoordelen? Deelt u de mening dat verschillende christenen van verschillende denominaties op verschillende wijze uiting geven aan het geloof? Is een hoor- en beslisambtenaar bijvoorbeeld in staat om onderscheid te maken tussen koptisch-orthodoxe en evangelische christenen?
De IND investeert op verschillende manieren in het actualiseren en op peil houden van de kennis en vaardigheden van de medewerkers, ook ten aanzien van (bekeerde) christenen in de asielprocedure. Zo heeft er onlangs nog een Masterclass «bekering als asielmotief» plaatsgevonden, met medewerking van diverse externe deskundigen. Bij de beoordeling van een asielaanvraag is het gebruikelijk dat de IND vraagt naar de stroming binnen het christendom waartoe de (bekeerde) christen behoort en indien nodig kunnen daar nadere vragen over gesteld worden. De IND kan daar ook bij betrekken of de wijze waarop de asielzoeker uiting geeft aan zijn geloof, in overeenstemming is met de stroming waartoe hij aangeeft te behoren.
Kunt u aangeven in hoeveel van de gevallen waarbij asielzoekers asiel aanvragen om vervolging op basis van hun geloof te ontvluchten, de asielaanvraag wordt ingewilligd? Hoe liggen deze cijfers specifiek bij christelijke asielzoekers en nog specifieker bij koptische asielzoekers?
De geloofsovertuiging wordt door de IND niet gestructureerd in INDIGO geregistreerd, ook niet als de geloofsovertuiging het asielmotief is. Ik kan deze vraag derhalve niet beantwoorden.
Kunt u tot slot aangeven op welke wijze de voorgenomen afschaffing van de positieve overtuigingskrachttoets (POK-toets) van invloed is op de beoordeling van de geloofwaardigheid van christelijke asielzoekers?
Het loslaten van de POK-toets is reeds ingevoerd per 1 januari 2015. Met de afschaffing van de POK-toets werd geen beleidswijziging beoogd, maar wordt een inzichtelijker motivering nagestreefd wanneer (een onderdeel van) het asielrelaas ongeloofwaardig wordt geacht. Dat geldt ook voor de motivering van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van christelijke asielzoekers. Een (verdere) uitleg van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling is neergelegd in IND werkinstructie 2014/10, te vinden op www.ind.nl.
Het bericht dat de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) tolken inzet die banden hebben met het dictatoriale regime in Eritrea |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat er nog altijd tolken in dienst zijn van de IND die banden hebben met het dictatoriale regime in Eritrea?1
Ik ben bekend met het bericht.
Is dit niet strijdig met de regels omtrent de integriteit van tolken die de IND er zelf op na houdt?
Laat ik voorop stellen dat de IND, conform de gedragscode, geen gebruik maakt van de diensten van tolken indien zij activiteiten verrichten die niet verenigbaar zijn met de werkzaamheden die zij voor de IND verrichten. Naar aanleiding van eerdere signalen over vermeende banden met het regime is door de IND onderzoek gedaan naar een aantal tolken. Uit het onderzoek naar deze tolken is niet gebleken dat zijzelf in verband gebracht kunnen worden met het betreffende regime. Daarom is de samenwerking met de desbetreffende tolken niet beëindigd en zijn evenmin andere maatregelen getroffen.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat tolken die banden hebben met het regime in Eritrea worden ingezet bij verhoren van de IND ten aanzien van een vreemdeling die dat land is ontvlucht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er momenteel tolken werkzaam bij de IND die banden hebben met regimes en overheden van landen waaruit mensen naar Nederland vluchten? Zo ja, waarom acht u dit acceptabel?
De IND heeft geen aanwijzingen dat er momenteel tolken werkzaam zijn die banden hebben met regimes van landen waaruit mensen vluchten. De selectieprocedure van de IND is er ook op gericht om dit te voorkomen.
Kunt u aangeven waarom de IND weigert de uitkomsten van de integriteitsonderzoeken naar de betrokken Eritrese tolken openbaar te maken? Kunt u daarbij onderbouwen waarom de IND een beroep op de weigeringsgronden «eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer» en «persoonlijke beleidsopvattingen» van toepassing acht?
In tegenstelling tot wat in de vraag wordt gesteld, zijn de uitkomsten van de integriteitsonderzoeken wel openbaar gemaakt. Dit is gebeurd naar aanleiding van een WOB-verzoek. Ter eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zijn bij de openbaarmaking persoonlijke gegevens van betrokkenen en gegevens die herleidbaar zouden kunnen zijn naar personen, onleesbaar gemaakt.
Bent u bereid de IND de opdracht te geven alsnog de uitkomsten van de integriteitsonderzoeken bekend te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke onderzoeksmethoden de IND heeft gehanteerd en in welke mate door middel van deze onderzoeken met zekerheid kan worden uitgesloten dat tolken van de IND banden hebben met het regime in Eritrea? Zo nee, waarom niet?
De onderzoeksmethode kan ik niet bekendmaken omdat tolken daarop zouden kunnen inspelen en het dan niet meer mogelijk is om een dergelijk onderzoek te doen.
Welke gevolgen heeft het voor een asielprocedure wanneer blijkt dat een betrokken tolk van de IND banden heeft met het door de vluchteling ontvluchte dictatoriale regime?
Hier kan ik in zijn algemeenheid geen uitspraak over doen. Indien een dergelijke situatie zich zou voordoen zal nauwkeurig in kaart moeten worden gebracht wat hier de gevolgen van zijn voor de positie van de individuele vreemdeling. Voor alle duidelijkheid en wellicht ten overvloede merk ik op dat de IND deze situatie thans niet van toepassing acht.
Het bericht dat de helft van de Somaliërs in de bijstand zit |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Helft Somaliërs in Nederland zit in de bijstand»?1
Ja.
Hoe duidt u de enorme oververtegenwoordiging van Somaliërs in de bijstand, maar ook in statistieken over schooluitval en criminaliteit?
De cijfers waar het Volkskrant-artikel van 12 mei 2015 aan refereert, zijn niet nieuw. Het is zorgelijk dat veel Somaliërs zo slecht kunnen meekomen in onze maatschappij. Het kabinet is van mening dat iedereen moet participeren in de Nederlandse samenleving; immigranten zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om hun integratie ter hand te nemen en de kennis en vaardigheden te verwerven die nodig zijn om een zelfredzaam bestaan op te bouwen in Nederland (zie ook Agenda Integratie (TK 2012–2013, 32 824, nr. 7)). Dus ook Somaliërs zijn primair zelf verantwoordelijk voor hun integratieproces.
Vooral de lokale overheid is een belangrijke schakel in het integratieproces van Somaliërs, omdat zij dicht bij hun lokale Somalische gemeenschap staan, en direct of indirect contact hebben met de gemeenschap en sleutelfiguren. Ik zet mij er voor in dat gemeenten met elkaar goede praktijken uitwisselen om dit te ondersteunen.
In hoeverre deelt u de constatering dat het huidige immigratie- en integratiebeleid faalt en de voortgaande toestroom van kanslozen naar Nederland onze samenleving onder grote druk zet?
Hoewel opvang in de regio de voorkeur heeft, hecht het kabinet eraan bescherming te bieden aan vreemdelingen die in Nederland een asielaanvraag indienen en van wie in een zorgvuldige procedure wordt vastgesteld dat zij in hun land van herkomst worden vervolgd of daar een ernstig risico op onmenselijke behandeling lopen. Nederland voert in dit verband een restrictief beleid, waarbij de internationale verplichtingen waaraan Nederland zich heeft verbonden leidend zijn. Vanwege de ernstige mensenrechten- en veiligheidssituaties in verschillende herkomstlanden, waaronder de oorlog in Syrië, is in het afgelopen jaar in relatief veel gevallen geconcludeerd dat een asielzoeker recht heeft op bescherming.
Het kabinet onderkent dat de komst van migranten belangrijke uitdagingen met zich mee kan brengen, mede op het terrein van integratie, maar deelt niet dat daaruit de conclusie kan worden getrokken dat het huidige immigratie- en integratiebeleid faalt.
Kunt u aangeven waarom u – zeker gezien de enorme integratieproblemen van eerdere groepen asielzoekers, zoals Somaliërs – ook afgelopen jaar tienduizenden asielzoekers heeft toegelaten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de oplossing ligt in het toewerken naar het Australisch immigratiemodel, waar nieuwkomers de eerste jaren geen gebruik kunnen maken van sociale voorzieningen, enkel mensen die de samenleving komen versterken welkom zijn en asielzoekers alleen nog worden opgevangen in de regio van herkomst? Zo neen, waarom niet?
Het is zoals hierboven aangegeven staand kabinetsbeleid dat opvang zoveel als mogelijk in de regio plaatsvindt. Het toepassen van een immigratiemodel in Nederland of de EU, waarbij asielzoekers uitsluitend nog worden opgevangen in derde landen die daartoe bereid zijn gevonden en de verantwoordelijkheid voor deze asielzoekers volledig aan die landen wordt overgedragen is gecompliceerd en moeilijk realiseerbaar. Zo is medewerking van die derde landen nodig, wat niet zonder meer het geval zal zijn. Daarnaast dient Nederland of de EU rekening te houden met bestaande EU- en internationale regelgeving, waaronder het beginsel van non-refoulement. Op basis van art. 3 EVRM moet Nederland of de EU kunnen garanderen dat het derde land, of een bevoegde autoriteit in het derde land, de opvang en de asielprocedure inricht naar toepasselijke internationale normen. Nader uit te werken scenario’s om deze complicaties te ondervangen wil ik evenwel niet uit de weg gaan, zoals uitbreiding van de capaciteit van de opvang van derde landen en een grotere rol van derde landen bij zoek- en reddingsactiviteiten. Daarvoor is op onderdelen ook aandacht in de op 13 mei jl. door de Europese Commissie uitgebrachte Europese Agenda voor Migratie.