De petitie ‘Breng onze kinderen terug: Farhiya, Sabarina, Safa, Saidomar en Sajwah’ |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de zaak van Sadiyo, een moeder van vijf kinderen die na zeven jaar in Nederland onder de Dublin-regeling is uitgezet naar Italië?
Ja.
Hoe kan het dat het beroep van een dergelijk gezin op een kinderpardonvergunning wordt afgewezen op grond van het niet voldoen aan het meewerk criterium, terwijl er voor het uitzetten onder de Dublin-regeling helemaal geen medewerking nodig is van een asielzoeker?
Vanwege privacyaspecten kan ik niet ingaan op de individuele omstandigheden in deze zaak. Wel kan ik u melden dat in deze zaak geoordeeld is dat niet Nederland verantwoordelijk is voor de afhandeling van de ingediende asielaanvraag maar een ander Dublinland. Een vreemdeling die in afwachting is van een overdracht naar een andere lidstaat op basis van de Dublinverordening, dient zelf initiatief te ontplooien om zelfstandig naar de andere lidstaat te vertrekken en daar ook zijn volle medewerking aan te verlenen. Daarbij kan de vreemdeling ondersteund worden door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Na akkoord van de andere lidstaat en met behulp van een door de DT&V op te stellen Dublin-laissez-passer, kan overdracht aan de andere lidstaat plaatsvinden. Als de vreemdeling hier geen gehoor aan geeft, kan niet worden aangenomen dat het langdurige verblijf buiten de eigen invloedsfeer van de vreemdeling lag.
Met de definitieve Regeling langdurig verblijvende kinderen is er beleid gekomen waaraan objectief kan worden getoetst of de overheid een vergunning dient te verlenen op basis van langdurig verblijf. Daarbij wordt het eigen handelen van de vreemdeling meegewogen. Deze regeling is restrictiever dan de «overgangsregeling» (het «Kinderpardon»). Een ruimhartige permanente regeling waarin geen enkele eis wordt gesteld aan de vreemdeling ondermijnt het terugkeerbeleid. In het regeerakkoord is opgenomen dat de definitieve regeling «naar zijn aard betrekking zal hebben op een klein aantal personen.» Dit is er onder meer in gelegen dat de vreemdeling actief moet hebben gewerkt aan zijn terugkeer. Het betreft immers een regeling voor mensen die daadwerkelijk zelf hebben gewerkt aan terugkeer, maar die terugkeer om redenen gelegen buiten hun invloedssfeer niet hebben kunnen realiseren. Werken aan vertrek wordt dus niet pas verlangd als er reeds sprake is van langdurig verblijf, maar ook reeds voordien en juist ter voorkoming van dat langdurige verblijf.
Kan het meewerk criterium in de context van een uitzetting onder de Dublin-regeling worden toegepast?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen zou een vluchteling moeten zetten om uitzetting naar een ander Dublin-land mogelijk te maken, zodat voldaan wordt aan het meewerkcriterium van het kinderpardon?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat het uitzetten van kinderen die hun volledige leven in Nederland hebben doorgebracht niet in het belang van deze kinderen is? Zo nee, waarom niet?
In het vreemdelingenbeleid wordt in belangrijke mate rekening gehouden met de positie van kinderen (zowel in gezinsverband als voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen), waarmee recht gedaan wordt aan het Kinderrechtenverdrag (IVRK). Deze verdragsbepaling dient door verdragsstaten steeds geconcretiseerd te worden in beleid en regelgeving. Uit de tekst volgt dat het belang van het kind niet het enige belang is maar een van de belangen. Er dient een afweging plaats te vinden tussen het belang van het kind en overige belangen, zoals bijvoorbeeld het belang van de Staat en het behoud van maatschappelijk draagvlak voor het vreemdelingenbeleid.
Het enkele feit dat kinderen hun volledige leven in Nederland hebben doorgebracht, is geen reden tot vreemdelingrechtelijke bescherming en het verlenen van verblijf. Als na een zorgvuldige procedure en toetsing door de rechter een asielaanvraag wordt afgewezen dient de vreemdeling Nederland te verlaten. De Nederlandse overheid zet altijd in op zelfstandig vertrek. Als iemand echter niet vertrekt, kan er een moment komen dat overgegaan wordt tot gedwongen vertrek.
Hoe verhoudt het uitzetten van deze kinderen zich dan tot artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK)?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat het belang van het kind als eerste overweging in het huidige beleid voldoende wordt geborgd? Zo ja, hoe wordt het belang van het kind als eerste overweging in dit soort gevallen precies geborgd? Zo nee, hoe kan dit worden verbeterd?
Zie antwoord vraag 5.
Leerrechten van vluchtelingenkinderen en het terugdringen van thuiszitters. |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Klopt het dat vluchtelingenkinderen «leerrecht» hebben? Wat betekent «leerrecht» precies?1
Voor alle kinderen van 5 tot 18 jaar die in Nederland wonen, geldt dezelfde wet- en regelgeving op het gebied van leer- en kwalificatieplicht, dus ook voor asielzoekerskinderen van deze leeftijd. De toelating tot het basisonderwijs en voortgezet onderwijs is niet verbonden aan het rechtmatig verblijf in Nederland. Ook minderjarige asielzoekers zonder status hebben recht op onderwijs. In de Europese Richtlijn staat dat asielzoekerskinderen na indiening van de asielaanvraag binnen drie maanden toegang moeten hebben tot onderwijs.
Ouders en verzorgers zijn primair zelf verantwoordelijk voor het naar school laten gaan van het leerplichtige asielzoekerskind. Zij worden hierbij waar mogelijk ondersteund. Vaak is er een dependance van een basisschool aanwezig op de AZC locatie. Als er op het AZC geen onderwijslocatie is, gaan de kinderen naar een basisschool in de buurt. Voor kinderen op een AZC die naar het voortgezet onderwijs gaan, verzorgt COA bijvoorbeeld het vervoer naar de onderwijslocatie.
Kan u aangeven hoeveel vluchtelingenkinderen momenteel geen onderwijs in Nederland krijgen, casu quo langer dan drie maanden niet naar school gaan?
Zoals uit de in mijn brief d.d. 14 juli 2016 opgenomen vergelijking van bestanden blijkt, is van de 7500 leer- en kwalificatieplichtige asielzoekerskinderen van ongeveer 200 bekend dat zij niet naar school gaan.2 Het betreft hier kinderen die recent in Nederland zijn aangekomen en kinderen waarvan inmiddels bekend is dat zij Nederland binnenkort weer zullen verlaten omdat de asielaanvraag is afgewezen. Op dit moment vindt een nieuwe vergelijking van bestanden plaats, waarmee kan worden vastgesteld of alle op dit moment in Nederland geregistreerde asielzoekerskinderen ingeschreven staan op een school. Ik informeer de Tweede Kamer hierover in februari in de tweede voortgangsrapportage asielzoekersonderwijs.
Zijn deze kinderen opgeteld bij het aantal «thuiszitters» dat u in de voortgangsrapportage passend onderwijs heeft gepresenteerd? Zo nee, waarom niet?
Als op een school ingeschreven leer- of kwalificatieplichtige asielzoekerskinderen langer dan vier weken ongeoorloofd verzuimen of wanneer zij niet bij een school staan ingeschreven, zijn ze evenals andere kinderen een thuiszitter. Deze thuiszittende asielzoekerskinderen zijn opgenomen in de totaaltelling zoals opgenomen in de tiende voortgangsrapportage passend onderwijs.3
Hoe lang zijn deze kinderen gemiddeld verstoken van onderwijs wanneer ze in ons land zijn? Anders geformuleerd: hoe lang duurt het voordat een vluchtelingenkind dat momenteel in Nederland arriveert, in de schoolbankjes zit?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u uiteenzetten waardoor het komt dat deze kinderen zo lang verstoken zijn van onderwijs? Welke oorzaken zijn hiervoor aan te wijzen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Welke taak ziet u voor zichzelf weggelegd om de plaatsing van vluchtelingenkinderen te bevorderen? Welke doelstellingen stelt u voor u zelf hierbij?
Onderwijsinstellingen zijn verantwoordelijk voor een onderwijsaanbod dat geschikt is voor anderstaligen en het mogelijk maakt dat asielzoekerskinderen binnen drie maanden onderwijs krijgen. Het is mijn taak om hen hierbij te ondersteunen. Ik heb hiertoe een aantal (financiële) maatregelen getroffen. Hierover heb ik u op verschillende momenten geïnformeerd.4
Kunt u nader verduidelijken waarom u het aantal van 4200 langdurige (meer dan drie maanden) thuiszitters specifiek in vier stappen wil terugdringen, zoals in uw brief van 6 december te lezen valt?2 Wie bepaalt dan welk kind in welke van deze vier stappen wordt geholpen met passend onderwijs? Waarom komt het ene kind in de eerste stap aan de beurt, terwijl het andere kind pas in de vierde stap aan de beurt is waardoor deze extra lang moet wachten?
In de tiende voortgangsrapportage passend onderwijs heb ik aangegeven dat gedurende het schooljaar 2015–2016 ongeveer 4.200 kinderen langer dan drie maanden thuiszitter waren. Dit is geen vaste groep die het hele schooljaar heeft thuisgezeten, maar een dynamische groep. Deels zijn kinderen weer teruggeleid naar school, deels zijn kinderen gedurende het schooljaar thuis komen te zitten. De optelsom van deze kinderen bedraagt ongeveer 4.200. De ambitie om dit aantal in vier jaarlijkse stappen terug te brengen naar nul, betreft niet deze specifieke kinderen. Deze groep verandert immers steeds. De ambitie richt zich op de omvang van deze groep, toewerkend naar de in het Thuiszitterspact afgesproken doelstelling dat in 2020 geen enkel kind meer langer dan drie maanden thuiszit zonder passend aanbod.
Welke criteria hanteert u om de kinderen in te delen? Alfabetische volgorde/ zwarte zorg/ onderwijs indicatie?
Zie het antwoord op vraag 7.
Waarom kiest u ervoor om dit aantal pas in 2020 tot nul terug te brengen? Is dit niet een veel te bescheiden ambitie?
Elk kind dat thuiszit, is er één teveel. Uit de meest recente cijfers blijkt echter eens te meer dat thuiszitten een hardnekkig probleem is dat helaas niet van de ene op de andere dag op te lossen is. De zo gewenste daling is helaas nog niet in gang gezet, ondanks de inspanningen van velen. De nu afgesproken doelstelling, dat in 2020 geen enkel kind meer langer dan drie maanden thuiszit zonder passend aanbod, is al behoorlijk ambitieus. Het is niet realistisch om de termijn te verkorten waarbinnen deze doelstelling gerealiseerd dient te zijn.
Waarom koestert u niet de ambitie om dit aantal veel eerder dan 2020 tot nul te reduceren? Waarom 2020, waarom niet 2018?
Zie het antwoord op vraag 9.
Hoe gaat u deze keuze voor 2020 aan de kinderen die nu al langer dan drie maanden thuiszitten (en hun ouders) uitleggen? Bent u van plan om een argumentatie in de trant van «wacht nog maar eens drie jaar» te gaan gebruiken?
Zie de antwoorden op vraag 7 en 9.
De schimmigheid omtrent teruggekeerde jihadisten |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Justitie doet schimmig over 31 teruggekeerde jihadisten»?1
Ja.
Wat is de exacte status van de 31 teruggekeerde jihadisten?2 Hoeveel van hen zijn op dit moment op vrije voeten en hoeveel zijn veroordeeld of in afwachting van een proces?
Elke onderkende terugkeerder wordt bij terugkeer voor verhoor aangehouden en het Openbaar Ministerie gaat, waar opportuun, over tot strafvervolging. Politie en AIVD maken bij onderkende terugkeerders een inschatting van de dreiging, houden hen indien noodzakelijk scherp in beeld en zijn alert.
Onderkende terugkeerders worden daarnaast besproken in een lokaal multidisciplinair casusoverleg met het doel passende maatregelen te treffen. Op basis van een risico-inschatting wordt per geval bepaald welke maatregelen worden getroffen.
Op deze manier wenden alle betrokken partners, landelijk en lokaal, de beschikbare middelen aan om het risico dat van terugkeerders uit kan gaan te onderkennen en te verminderen.
Tot dusver zijn zeven als terugkeerder aangemerkte personen voor strafbare feiten veroordeeld. Daarnaast is op dit moment tegen een achttal als terugkeerder aangemerkte personen een vervolgingsbeslissing genomen.
Het verstrekken van nadere strafrechtelijke informatie over als terugkeerder aangemerkte personen, inclusief eventuele op handen zijnde vervolgingsbeslissingen, kan mogelijk lopende onderzoeken schaden. Ik ben daarom terughoudend in mijn beantwoording.
Bent u bereid, gezien de enorme terreurdreiging in Europa, alle teruggekeerde jihadisten zo snel mogelijk preventief vast te zetten? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor verwijs ik u naar de brief die ik op 8 december 2015 aan de Kamer heb verstuurd (Kamerstuk 29 754, nr. 352). De strekking van mijn eerdere antwoord is dat op grond van artikel 5 EVRM vrijheidsontneming mogelijk is, naast enkele andere limitatief genoemde gevallen, als betrokkene op rechtmatige wijze is gearresteerd of gedetineerd wanneer er een redelijke verdenking bestaat dat hij een strafbaar feit heeft begaan of indien het redelijkerwijs noodzakelijk is hem te beletten een strafbaar feit te begaan of te ontvluchten nadat hij dit heeft begaan. Deze limitatieve gronden voor vrijheidsontneming worden strikt geïnterpreteerd door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.
Administratieve detentie, in de zin van preventieve detentie zonder dat sprake is van een redelijke verdenking, is niet een van de in artikel 5 EVRM genoemde gevallen. Die gronden voor vrijheidsontneming zijn een uitzondering op de meest fundamentele waarborg van de individuele vrijheid. Administratieve detentie past derhalve naar stellige overtuiging van dit kabinet niet in een rechtstaat.
Afspraken binnen de EU over het herplaatsen van migranten uit Griekenland |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe komt u tot de conclusie dat Nederland slecht circa 1.400 vluchtelingen hoeft te herplaatsen uit Griekenland, terwijl in de afspraken wordt uitgegaan van 3.797?
Op basis van de situatie op migratiegebied in Griekenland in 2015 is in de Raadsbesluiten1 van 14 en 22 september 2015 opgenomen dat in beginsel 66.400 asielzoekers worden herplaatst vanuit Griekenland naar de andere lidstaten. Uitgaande van dat aantal is vervolgens een verdeling gemaakt van het aantal personen dat lidstaten moet overnemen. Deze verdeling is opgenomen in bijlage bij een Resolutie2 van 22 juli 2015 en in bijlage II bij het Raadsbesluit van 22 september 2015. Voor Nederland ging het om maximaal ongeveer 3.800 personen uit Griekenland. De voorstellen voor de Raadsbesluiten waar deze afspraken (inclusief de verdeling) zijn vastgelegd, bevatten oorspronkelijk een verdeelsleutel. Hierover heeft het kabinet uw Kamer geïnformeerd naar aanleiding van het verschijnen van deze voorstellen.3 Dit is ook met uw Kamer uitgebreid besproken, onder meer tijdens de plenaire afronding van een Algemeen Overleg over de JBZ-Raad op 11 juni 2015.4 De verdeelsleutel bestond uit de volgende wegingsfactoren: 40% op basis van het bevolkingsaantal, 40% op basis van het BNP van de lidstaat, 10% op basis van het aantal spontane asielverzoeken en het aantal her vestigde personen per 1 miljoen inwoners over de periode 2010–14, en 10% op basis van het werkloosheidspercentage.
Het kabinet heeft destijds over deze verdeelsleutel opgemerkt er waarde aan te hechten dat de door de Europese Commissie voorgestelde verdeelsleutel meer rekening houdt met de absorptiecapaciteit in de lidstaten en meer rekening houdt met eerder gedane inspanningen op asielvlak. In antwoord op schriftelijke vragen van uw Kamer heeft het kabinet voorts geschreven het steeds van belang te vinden dat alle lidstaten op een evenredige manier bijdragen aan herplaatsing. Het kabinet betrekt de inzet van andere lidstaten bij het vaststellen van zijn eigen inzet.5 De wegingsfactoren zijn aangewend om vast te stellen wat een evenredige en redelijke bijdrage is van lidstaten aan herplaatsing, bij de invulling van de specifieke Raadsbesluiten.
Blijkens informatie van de Europese Commissie zijn er in Griekenland thans ongeveer 24.000 personen die in aanmerking komen voor herplaatsing. Daarbij heeft de Europese Commissie rekening gehouden met de informatie zoals die door de Griekse autoriteiten is aangeleverd rondom het totaal aantal migranten op het Griekse vasteland en op de Griekse eilanden en de samenstelling van die groep, in het bijzonder de nationaliteit van de betrokken migranten. Afgezet tegen dat aantal van 24.000 komt een evenredig Nederlands aandeel neer op de herplaatsing van ongeveer 1.400 personen. Indien Nederland zich nog steeds zou richten op het herplaatsen van 3.800 personen, zou het Nederlandse aandeel in herplaatsing de facto significant groter worden dan hetgeen eerder met uw Kamer is gedeeld, nu het aantal beschikbare herplaatsingskandidaten op dit moment lager is dan waar eerst werd vanuit gegaan.
Waar staat precies in de Europese afspraken dat het niet zou gaan om absolute aantallen in de verdeling, maar om relatieve aantallen, die afhankelijk zijn van het aantal mensen dat in aanmerking komt voor herplaatsing?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de afspraken over de verdeling van vluchtelingen gebaseerd op een verdeelsleutel? Zo ja, hoe is die tot stand gekomen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft Nederland onderhandeld over de invulling van zo’n eventuele verdeelsleutel? Zo ja, wat was de inzet van Nederland in die onderhandelingen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn precies de vereisten voor migranten om in aanmerking te komen voor herplaatsing? Waar exact staan deze vereisten in de Europese afspraken?
Het kabinet heeft uw Kamer bij brief van 9 juni 2015 geïnformeerd over de vereisten om in aanmerking te komen voor herplaatsing.6 In artikel 3 van beide herplaatsingsbesluiten staat de doelgroep van herplaatsing beschreven. Alleen asielzoekers die een nationaliteit hebben waarvoor geldt dat volgens de meest recente kwartaalgemiddelden die door Eurostat voor de gehele Europese Unie zijn vastgesteld, 75% of meer van de asielaanvragen heeft geleid tot een besluit tot verlening van internationale bescherming in eerste aanleg (het zogenaamde inwilligingspercentage), worden herplaatst. Daarnaast dienen de betreffende asielzoekers een asielaanvraag te hebben ingediend in Italië of Griekenland en dient het om een asielaanvraag te gaan waarvoor Italië of Griekenland krachtens de Dublinverordening7 verantwoordelijk zouden zijn geweest. Op basis van de cijfers van Eurostat over het tweede kwartaal van 2016 komen volgens de Europese Commissie de volgende nationaliteiten in aanmerking voor herplaatsing: Burundi, Eritrea, Mozambique, Bahrein, Bhutan, Qatar, Syrië en Jemen.8
Wanneer een asielzoeker een asielaanvraag indient in Griekenland, stellen de Griekse autoriteiten vast waar betrokkene vandaan komt en welke nationaliteit hij of zij heeft. Dit kan op basis van de verklaringen van de asielzoeker of op basis van identiteitsdocumenten, mits er documenten aanwezig zijn. Hetzelfde geldt trouwens ook in Italië.
Welke nationaliteiten vallen op dit moment onder het herplaatsingsmechanisme?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe worden de nationaliteiten van vluchtelingen in Griekenland bepaald?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe is de schatting tot stand gekomen dat er 24.000 mensen in Griekenland zijn met een nationaliteit, die in aanmerking komt voor herplaatsing?
Deze informatie is afkomstig van de Europese Commissie.9 De Europese Commissie heeft niet nader toegelicht op basis waarvan dit aantal is vastgesteld. De Europese Commissie werkt evenwel nauw samen met de Griekse autoriteiten en baseert zich op hun informatie, zoals bijvoorbeeld de informatie uit de massale pre-registratie10 die in Griekenland heeft plaatsgevonden. Dat de Europese Commissie informatie verstrekt over het potentiële aantal herplaatsingskandidaten is niet nieuw. Daarover heb ik ook eerder informatie aan uw Kamer verstrekt tijdens het Algemeen Overleg van 5 oktober dit jaar.11
Op welke manieren heeft de Turkijedeal, de vereisten om in aanmerking te komen voor herplaatsing, veranderd?
Aan de criteria om in aanmerking te komen voor herplaatsing heeft de EU-Turkije verklaring van 18 maart 2016 niets gewijzigd, maar het heeft de herplaatsingsbesluiten wel in een andere context geplaatst voor de migranten die na 20 maart 2016 op de Griekse eilanden aankomen. De EU-Turkije Verklaring voorziet immers in de terugkeer van alle irreguliere migranten en asielzoekers die vanuit Turkije naar de Griekse eilanden zijn gereisd na 20 maart 2016 en waarvan de asielaanvraag onontvankelijk of ongegrond is verklaard. Hoeveel personen dienen terug te keren, is afhankelijk van de uitkomst van de individuele beoordeling van het asielrelaas en de beoordeling door de bezwaarcommissies en de rechter. Aangezien asielaanvragen dus individueel worden beoordeeld, is daarover op voorhand geen exact cijfer te geven.
Hoeveel migranten die op dit moment in Griekenland verblijven zouden onder de Turkijedeal teruggestuurd moeten worden naar Turkije?
Zie antwoord vraag 9.
Betekent het persbericht van de Europese Commissie van 9 November 2016 dat met zekerheid gesteld kan worden dat 37.000 van de 61.700 migranten in Griekenland niet in aanmerking komen voor herplaatsing?
Zoals is geantwoord op vraag 8, baseert de Europese Commissie haar informatie over het aantal aanwezige migranten op het Griekse vasteland en de Griekse eilanden, op de cijfers van de Griekse autoriteiten. Nu nationaliteit een bepalend criterium is, kan op basis daarvan ook worden vastgesteld wie van die vreemdelingen in aanmerking komt voor herplaatsing. Een deel van de mogelijke herplaatsingskandidaten was al in beeld van de Griekse autoriteiten. Daarnaast heeft de massale preregistratie waar eerder naar is verwezen, nog andere potentiële herplaatsingskandidaten in beeld gebracht. Het is wel van belang dat die preregistratie nu verder resulteert in het indienen van de formele asielaanvraag omdat dit een voorwaarde is om in aanmerking te komen voor herplaatsing. Hier moet de Griekse asieldienst de komende maanden mee aan de slag zodat de herplaatsingen ook kunnen plaatsvinden.
Niet alle 61.700 migranten in Griekenland zijn geregistreerd; in hoeverre staat het vast dat mensen die nog niet geregistreerd zijn niet in aanmerking (zullen) komen voor herplaatsing?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht dat het bed, bad en brood overleg is geklapt |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u van mening dat de discussie rondom de Bed, Bad en Brood opvang een stuk overzichtelijker zou zijn geweest als duidelijk werd welke uitgeprocedeerde vreemdelingen buiten hun schuld niet terug kunnen keren naar hun land van herkomst en zodoende vast zitten in deze gemeentelijke Bed, Bad en Brood opvang?1
Deze mening deel ik niet. In de praktijk blijkt dat vreemdelingen die terug willen keren over het algemeen ook terug kunnen keren. Er zijn geen landen bekend die structureel weigeren onderdanen terug te nemen wanneer deze onderdanen zelf terug willen keren. Bij vreemdelingen die in beeld zijn bij de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) wordt getoetst of er sprake is van een situatie dat de vreemdeling buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten. Een vreemdeling die niet in beeld is bij de DT&V kan altijd een bemiddelingsverzoek indienen bij de DT&V voor ondersteuning bij het verkrijgen van (vervangende) reisdocumenten. Als vastgesteld wordt dat er sprake is van een buitenschuldsituatie, kan de vreemdeling, behoudens contra-indicaties als bijvoorbeeld openbare orde aspecten, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid. De stelling dat de vreemdelingen die in gemeentelijke bed, bad, brood opvang zitten niet terug kunnen keren naar hun land van herkomst is niet in lijn met de praktijkervaringen van de DT&V.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel mensen in 2014, 2015 en 2016 aanspraak hebben gemaakt op een buitenschuldverklaring, op welke gronden deze zijn afgewezen en hoeveel mensen wel een buitenschuldverklaring hebben gekregen en op welke gronden?
2014
2015
2016 t/m okt
80
50
50
Inwilligingen
201
10
102
Afwijzingen
50
20
20
Overig
30
30
20
Bron: IND. Cijfers zijn afgerond op 10-tallen.1 2
In de beantwoording van de schriftelijke vragen voor het verantwoordingsdebat van juni 2016 (34 475-VI) is gemeld dat het aantal ingewilligde aanvragen voor een vergunning op grond van het «buiten schuld-beleid» afgerond 30 was. Dit was vermoedelijk een typefout, het aantal is afgerond 20.
In de beantwoording van de schriftelijke vragen voor deze begrotingsbehandeling is het aantal ingewilligde eerste aanvragen voor een vergunning op grond van het «buiten schuld-beleid» en het aantal verlengde vergunningen voor dit doel over 2016 gemeld. Dit waren er in totaal 30. In de huidige beantwoording melden we alleen het aantal ingewilligde eerste aanvragen.
De inwilligings- of afwijzingsgronden kunnen niet uit de geautomatiseerde systemen van de IND worden uitgehaald.
Een aanvraag voor een buitenschuldverklaring kan afgedaan worden in een ander jaar dan het jaar van aanvraag. Hierdoor kan er een verschil ontstaan tussen het aantal aanvragen en het aantal beslissingen in een jaar.
Hoe wordt momenteel vastgesteld dat iemand aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan? Zijn hier standaard voorwaarden voor opgesteld? Zo nee, waarom niet?
Op 13 september 2013 (Kamerstuk 19 637, nr.1721) heeft mijn voorganger Staatssecretaris Teeven uw Kamer geschreven over Toezeggingen op Rapporten en adviezen vreemdelingenbeleid. Het in die brief in onderdeel D beschreven buitenschuldbeleid is, met de daarin aangekondigde wijzigingen, nog steeds van kracht. Een volledige beschrijving van het beleid is te vinden in de Vreemdelingencirculaire, paragraaf B8/4.
In de Vreemdelingencirculaire is opgenomen dat de vreemdeling, om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid, zelfstandig moet hebben geprobeerd zijn vertrek te realiseren. Hij moet aantonen of aannemelijk maken dat hij zich heeft gewend tot de vertegenwoordiging van het land of van de landen waarvan hij de nationaliteit heeft, dan wel tot het land of de landen waar hij als staatloze vreemdeling eerder zijn gewone verblijfsplaats had, en/of tot andere landen waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat hem aldaar de toegang zal worden verleend.
De DT&V stelt, op grond van objectieve, verifieerbare feiten en omstandigheden die zien op de persoon van betrokkene en die in beginsel zijn onderbouwd met bescheiden, vast dat sprake is van een samenhangend geheel van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat betrokkene buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten.
Van de vreemdeling wordt verwacht dat hij:
Indien het de vreemdeling niet lukt zelfstandig documenten te verkrijgen bij de vertegenwoordiging van zijn land van herkomst, wordt van hem verwacht dat hij de DT&V verzoekt om ten behoeve van hem een aanvraag voor een (vervangend) reisdocument in te dienen bij de autoriteiten van zijn land van herkomst of een ander land waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat hem daar toegang zal worden verleend. Tot slot is van belang dat ook bij de Nederlandse autoriteiten geen redelijke twijfel over de nationaliteit en identiteit van de vreemdeling bestaat.
Indien het antwoord bij vraag drie ontkennend is, erkent u dat wanneer er geen vaste criteria zijn om de inspanningsplicht te toetsen, dit in de praktijk ertoe kan leiden dat de Dienst Terugkeer en Vertrek steeds nieuwe eisen aan iemand kan stellen teneinde de benodigde documenten te verkrijgen, zonder dat duidelijk is wat er nog meer kan worden gedaan en wanneer de inspanningen genoeg zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gebeurt er momenteel met een vreemdeling wanneer de autoriteiten van het land van herkomst een jaar na een aanvraag voor een vervangend reisdocument niet hebben gereageerd, de vreemdeling niet uitgezet kan worden maar ook nog niet rechtmatig in Nederland kan verblijven? Waar kan deze vreemdeling dan naartoe?
In voornoemde brief van 13 september 2013 (Kamerstuk 19 637, nr.1721) heeft het Kabinet reeds aangegeven dat het niet wenselijk is dat vreemdelingen voor onbepaalde tijd in onzekerheid blijven over de aanvraag voor een (vervangend) reisdocument die de DT&V ten behoeve van hen heeft ingediend bij de autoriteiten van het land van herkomst of eerder verblijf (en daarmee over de buitenschuldaanvraag). Wanneer er geen sprake is van verwijtbaar gedrag van de vreemdeling moet het uitblijven van een reactie van de vertegenwoordiging op een aanvraag voor een (vervangend) reisdocument niet langer voor rekening en risico van de vreemdeling komen. Wanneer deze situatie zich voordoet, kan dit aanleiding zijn voor een beoordeling of betrokkene voldoet aan de verleningsvoorwaarden.
Daarbij is wel aangetekend dat juist de beoordeling, of de vreemdeling onvoldoende of onjuiste identificerende gegevens heeft verschaft, in veel gevallen moeilijk te maken is. Het zou onwenselijk zijn als een vreemdeling op den duur een buitenschuldvergunning zou kunnen bemachtigen door op verholen wijze onvoldoende of onjuiste gegevens aan de diplomatieke vertegenwoordiging te verschaffen. Vereist is dus dat de vreemdeling eventuele twijfel hierover wegneemt. Die twijfel kan worden weggenomen door het verstekken van een (kopie) van een identiteitsdocument. Het laten bestaan van twijfel door de vreemdeling zal onverkort leiden tot het afwijzen van de buitenschuldaanvraag.
Bent u bereid te overwegen een buitenschuldvergunning te verstrekken als het land van herkomst een jaar na een aanvraag voor een vervangend reisdocument nog niet heeft gereageerd, de vreemdeling niet uitgezet kan worden maar ook nog niet rechtmatig in Nederland kan verblijven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zou er volgens u verbeterd kunnen worden aan de buitenschuldprocedure zodat mensen die echt niet terug kunnen keren naar het land van herkomst, hier daadwerkelijk aanspraak op kunnen maken in plaats van in de Bed, Bad en Brood opvang in de steden vast komen te zitten?
Het buitenschuldbeleid is in 2013 geëvalueerd na een advies van de ACVZ4, waarin ook de situatie was meegenomen van de vreemdelingen die destijds in de zogeheten «Vluchtflat» en de «Vluchtkerk» verbleven. De ACVZ onderschrijft in haar rapport van 2013 het uitgangspunt van het terugkeerbeleid en de kern van het buitenschuldbeleid. Een belangrijke constatering is dat de ACVZ geen aanwijzingen heeft gevonden dat het voorkomt dat aan vreemdelingen die daadwerkelijk buiten hun schuld niet kunnen vertrekken uiteindelijk géén buitenschuldvergunning wordt verleend. Daar waar het de uitkomsten van de gevoerde procedures betreft, is de toepassing van het beleid naar de mening van de ACVZ in lijn met de doelstelling van de wettelijke regeling.
Ik ben van oordeel dat dit beleid na de aanpassingen van 2013 een goed uitgebalanceerd geheel vormt en heb daarom niet het voornemen het aan te passen.
Bent u bereid deze vragen vóór de plenaire behandeling van de begroting Veiligheid en Justitie voor het jaar 2017 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Marokkaanse asielzoekers rovend door de stad Groningen trekken |
|
Arno Rutte (VVD), Malik Azmani (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Marokkaanse asielzoekers rovend door Stad»?1
Ja.
Hoe komt het dat deze asielzoekers uit veilige landen tijd en ruimte krijgen rovend door de stad Groningen te trekken? Waarom worden zij niet direct teruggestuurd?
Zoals u ook in mijn brief van 17 november jl. «Maatregelen t.a.v. asielzoekers uit veilige landen van herkomst» (Kamerstuk 19 637, nr. 2257) kunt lezen ben ik mij zeer bewust van deze groep asielzoekers en de overlast die een deel van deze groep veroorzaakt. Dit vind ik uiteraard een zeer onwenselijke situatie. Met de gemeenten en de partners in de vreemdelingenketen wordt er op gericht om zowel de instroom van asielzoekers uit veilige landen als de overlast die een deel van hen veroorzaakt te beperken en het vertrek uit Nederland zoveel mogelijk te bespoedigen. Hierbij wordt maximaal ingezet op de bestuurlijke en de strafrechtelijke aanpak. Dit heeft ook
al de eerste resultaten (veroordelingen) opgeleverd. In mijn brief van 17 november jl. heb ik de problematiek en de verschillende maatregelen die ik hiervoor tref uiteengezet (Kamerstuk 19 637, nr. 2257).
Hoe wordt opgetreden tegen die rovende asielzoekers? Worden zij na een eventuele straf direct uitgezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze wordt voorkomen dat nieuwe kansloze asielzoekers uit veilige landen in ons land asiel kunnen aanvragen? Deelt u de mening dat opvang in de regio en het ontzeggen van een asielverblijfsrecht een essentiële stap is teneinde de instroom van asielzoekers uit veilige landen te stoppen?
Zie antwoord vraag 2.
Geeft de gang van zaken in Groningen u aanleiding om in overleg te treden met de Marokkaanse regering? Zo ja, op welke termijn zal dat overleg plaatsvinden?
Nederland en Marokko werken in het kader van de bilaterale relatie op vele terreinen samen. Inzet is om de relatie en samenwerking verder te verbeteren, ook op het gebied van migratie, waaronder terugkeer. In dit verband vinden regelmatig op verschillende niveaus gesprekken plaats met de Marokkaanse autoriteiten. Zoals aangekondigd in mijn brief van 17 november jl., wil Nederland graag spoedig met Marokko tot nadere afspraken komen over de terugname van in Nederland onrechtmatig verblijvende Marokkaanse onderdanen, waaronder deze specifieke groep(Kamerstuk 19 637, nr. 2257). De Nederlandse overheid zal hier de komende tijd prioriteit aan geven.
De situatie van een dakloze Belg die al een half jaar in een ziekenhuis in Harderwijk 'woont' |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Dakloze Belg «woont» al half jaar in ziekenhuis Harderwijk»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de situatie van deze patiënt, die noodgedwongen in een ziekenhuis moet blijven omdat plaatsing elders niet mogelijk blijkt, waarbij het ziekenhuis de kosten voor de opname en het verblijf moet betalen?
Ik vind het op de eerste plaats van belang dat patiënten zorg krijgen als zij die nodig hebben, onafhankelijk van de vraag op welke wijze dit gefinancierd wordt. Iedereen in Nederland heeft dan ook toegang tot de voor hem of haar medisch noodzakelijke zorg. De arts neemt de gezondheid van en de zorg voor de patiënt als uitgangspunt. Het is voor deze individuele patiënt natuurlijk niet prettig om onnodig in een ziekenhuis te blijven. Evenmin is het voor ziekenhuizen opportuun om patiënten te hebben die geen medisch specialistische zorg nodig hebben.
Ten aanzien van de financiering van buitenlandse patiënten is er in Nederland een aantal regelingen, afhankelijk van de verzekerde of onverzekerde status van een patiënt. Op basis van de bij mij beschikbare informatie is er in deze casus sprake van een onverzekerde Europees ingezetene, waarvan ik van mening ben dat de kosten onderdeel zijn van het reguliere bedrijfsrisico van een ziekenhuis. Voor een uitgebreidere toelichting hierop verwijs ik u naar eerdere antwoorden op Kamervragen over onverzekerde patiënten (onder andere Kamerstuk 33 077, nr. 10).
Wat vindt u ervan dat het St. Jansdal ziekenhuis door verschillende organisaties van het kastje naar de muur wordt gestuurd bij het zoeken naar een structurele oplossing voor de situatie van deze patiënt?
De onverzekerde status van deze patiënt maakt de situatie complex. Als gevolg daarvan is er contact geweest met en tussen verschillende organisaties.
Vanuit VWS is er actie ondernomen door contact te leggen met de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid van België en het Zorginstituut. Op verzoek van VWS heeft het Zorginstituut als Nederlands internationaal verbindingsorgaan contact gehad met haar Belgische collega's om de verzekerde status van de patiënt bevestigd te krijgen en eventuele financieringsmogelijkheden vanuit België te bepalen. Hieruit is naar voren gekomen dat deze patiënt in België niet verzekerd bleek te zijn. Dit is ook teruggekoppeld aan het ziekenhuis.
Wat heeft uw ministerie ondernomen om te komen tot een oplossing voor de situatie van deze patiënt?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft uw ministerie contact gehad met de Belgische autoriteiten om gezamenlijk te komen tot een oplossing? Zo ja, wat heeft dit overleg opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke regels zijn er in Europees verband afgesproken over de bekostiging en vergoeding van zorg aan patiënten uit andere Europese landen die niet verzekerd zijn?
In Europees verband zijn de sociale zekerheidsrechten van EU-onderdanen vastgelegd in verordening 883/04. De verordening bevat aanwijsregels op grond waarvan kan worden vastgesteld onder welke wetgeving met betrekking tot de ziektekostendekking EU-onderdanen vallen. Uitgangspunt is dat mensen wat betreft de ziektekostendekking niet tussen wal en schip vallen, maar deze casus laat zien dat dat niet in alle gevallen te voorkomen is. Voor werknemers is het uitgangspunt van de verordening dat men valt onder de wetgeving van het land waar men werkt. Voor niet-actieven, zoals de patiënt in deze casus, is het uitgangspunt de wetgeving van het woonland (België). Voor onverzekerde EU-onderdanen is er geen specifieke regelgeving. In deze gevallen vormen nationale regels en eventueel de bilaterale betrekkingen de basis.
Ik betreur het dat het voor deze patiënt zo gelopen is, maar benadruk ook dat de regelgeving gebaseerd is op de verzekerde status van de patiënt.
Wat vindt u ervan dat deze situatie zo lang kan voortduren, omdat deze patiënt blijkbaar «niet past in bestaande regelgeving»?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid samen met uw Belgische ambtgenoot te komen tot een spoedige structurele oplossing voor deze patiënt?
Gezien de Belgische status van de patiënt zal ik deze casus nogmaals onder de aandacht brengen van de betrokken Belgische autoriteiten. Daar ligt naar mijn mening de eerste verantwoordelijkheid voor het vinden van een oplossing.
Bent u tevens bereid te bekijken welke lessen uit deze casus kunnen worden getrokken, en hoe in het vervolg de patiënt wel centraal kan worden gesteld?
Ja. Naar mijn mening heeft patiënt zeker centraal heeft gestaan aangezien hij ondanks zijn onverzekerdheid de hele periode medische zorg heeft genoten.
Het bericht ‘Spoedoverleg over zakkenrollende asielzoekers’ |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de oproep van de burgemeester van Groningen voor het versneld uitzetten van asielzoekers die in aanraking zijn geweest met justitie?1
Ja.
Deelt u de mening dat zakkenrollende asielzoekers versneld uitgezet moeten kunnen worden indien zij uit een veilig land van herkomst komen? Zo ja, hoe en op welke korte termijn gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom bent u het niet eens?
Ik deel uw mening dat personen die op oneigenlijke gronden een beroep doen op de asielprocedure en de daarbij behorende voorzieningen, zo snel mogelijk moeten worden afgewezen en vervolgens Nederland moeten verlaten. Zeker wanneer er ook nog eens sprake is van overlastgevend of crimineel gedrag. In mijn brieven van 17 november2 en 13 december jl. ben ik ingegaan op deze problematiek en de maatregelen die ik in dit kader tref. Kortheidshalve verwijs ik u naar die brieven.
Kunt u bevestigen dat een deel van deze asielzoekers die veroordeeld worden voor zakkenrollen of andere strafbare feiten, uit veilige landen van herkomst komt zoals Marokko en Georgië? Zo ja, wat kunt u doen teneinde, eventueel in samenspraak met de landen van herkomst, te voorkomen dat deze asielzoekers naar Nederland komen?
Van het lokaal gezag heb ik begrepen dat vreemdelingen die vervolgd zijn inderdaad veelal afkomstig zijn uit veilige landen. Voor de maatregelen die ik tref om zowel de instroom van deze groep als ook de overlast te beperken en het vertrek uit Nederland te versnellen verwijs ik graag naar de ook in antwoord twee genoemde brieven van 17 november en 13 december jl.
Is het waar dat de genoemde zakkenrollende asielzoekers in georganiseerd verband werken? Zo ja, waar vindt deze bendevorming plaats en wat kunt u daar tegen doen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het lokaal gezag geeft aan dat er inderdaad veelal is sprake van een aantal personen, dat groepsgewijs optreedt, maar vooralsnog kon niet worden vastgesteld dat sprake is van samenwerking in georganiseerd verband. Door het lokaal gezag wordt ook opgetreden. Indien daar – op grond van strafbare feiten – aanleiding voor is worden deze vreemdelingen aangehouden en in hechtenis genomen. Vervolgens kunnen zij worden voorgeleid en worden veroordeeld tot een gevangenisstraf.
Zijn er meer gemeenten waar de genoemde problematiek van georganiseerde criminele asielzoekers zich voor doet? Zo ja, welke gemeenten betreft dit en wat is de aard en de omvang van deze problematiek? Zo nee, acht u het nodig hier onderzoek naar te laten verrichten?
Daar waar er nu (acute) openbare orde problemen spelen worden maatregelen genomen door het lokale gezag. Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 13 december, heb ik op 12 december in het Landelijk Overleg Veiligheid Politie gesproken met de regioburgemeesters om te bezien of gemeenten signalen hebben dat deze problematiek zich elders in Nederland voordoet. Tot nu toe is het beeld dat deze problematiek zich met name in Noord- en Oost-Nederland voordoet, maar ook in gemeenten als Eindhoven en Weert. In samenwerking met de partijen in de vreemdelingenketen, de strafrechtketen en vertegenwoordigers van gemeenten heb ik een handreiking voor gemeenten opgesteld voor de aanpak van deze problematiek. In deze handreiking worden onder meer de bestuursrechtelijke en vreemdelingrechtelijke mogelijkheden uiteengezet voor de aanpak van overlastgevende vreemdelingen.
Welke maatregelen kunt u, met betrekking tot wetgeving of detentie, nog meer treffen als het gaat om asielzoekers, afkomstig uit veilige landen van herkomst, die één keer veroordeeld zijn voor diefstal?
Voor vreemdelingen die uit veilige landen komen geldt dat zij over het algemeen niet in aanmerking komen voor bescherming en daarmee een verblijfsvergunning. Vanzelfsprekend zullen vreemdelingen die veroordeeld worden voor strafbare feiten hun opgelegde straf moeten uitzitten. Verder doe ik zoals aangegeven in mijn brief er alles aan om de instroom en de overlast van deze groep te beperken en het vertrek uit Nederland te bespoedigen. Deze maatregelen zien ook op wetgeving en detentie.
Grenscontroles door de douane in het binnenland |
|
Nine Kooiman |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat er geen controles meer worden uitgevoerd door de douane op het rijden door ingezetenen in auto’s met buitenlandse kentekens? Zo ja, waarom niet?1
Ja, met ingang van 1 januari 2010 zijn alle controles op de BPM door de Douane, dus ook die ten aanzien van buitenlandse kentekens, overgegaan naar Belastingen.
Hoeveel wordt er jaarlijks door deze controles aan ontdoken Belasting op Personenauto’s en Motorrijwielen (BPM) alsnog geïnd, vanaf 2005 tot nu?
In de 17e Halfjaarsrapportage Belastingdienst (HJR) is inzichtelijk gemaakt wat de opbrengsten van de preventieve en repressieve aanpak van buitenlandse kentekens is. Het betreft zowel opbrengsten in het kader van de MRB als de BPM. In de 17e HJR is te zien dat de opbrengst van de repressieve aanpak sinds het begin van het project buitenlandse kentekens circa € 1,5 miljoen per jaar is. Van de jaren daarvoor is dat niet bijgehouden.
Waarom is ervoor gekozen de Belastingdienst verantwoordelijk te maken voor deze controles en niet meer de douane?
Bij de reorganisatie van de Douane was destijds het uitgangspunt dat de Douane aan de buitengrens zou worden geconcentreerd en dat het werk in het binnenland zou worden afgebouwd. Om die reden zijn per 1 januari 2010 de BPM-controles overgegaan naar de Belastingregio's. Voor de overgang naar de Belastingregio’s is gekozen omdat die regio’s al bekend waren met het BPM-heffing- en inningwerk; tot 1 januari 2010 werd het BPM-heffing- en inningwerk namelijk uitgevoerd door zowel de Douane als de Belastingdienst. Met die overgang is zo ook bijgedragen aan de uniforme heffing van BPM en aan het zo effectief mogelijk inzetten van de beschikbare kennis en instrumenten.
Klopt het dat de douane ongewapend moet controleren op vervoer en smokkel van accijnsgoederen in de grensstreken omdat dit valt onder de wet accijnsgoederen en niet onder de douanewet? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen?
Het is juist dat een douanier bij een accijnscontrole enkel op grond van de accijnswetgeving geen wapen mag dragen; dit is niet anders indien de accijnscontrole wordt uitgevoerd met de politie.
Zoals gemeld in de brief aan de Tweede Kamer2 zijn er echter situaties denkbaar waarin het niet bewapend zijn bij een accijnscontrole leidt tot minder effectief, efficiënt en veilig optreden van de Douane. Het in deze brief aangekondigde onderzoek of er situaties zijn waarin de accijnscontroles bewapend uitgevoerd kunnen worden, loopt.
Klopt het dat, wanneer de douane controleert samen met de politie, de douane wel bewapend mag zijn? Zo ja, waarom dan wel en in andere gevallen niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is volgens u de samenwerking tussen politie en marchaussee met de douane voldoende adequaat teneinde de smokkel van illegale accijnsgoederen tegen te gaan? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
Ik herken niet dat het onmogelijk wordt gemaakt de grote smokkelaars aan te pakken. De Douane hanteert een risicogerichte aanpak. Dat betekent dat de Douane, ook voor de accijnswet- en regelgeving, nagaat wat de aard en omvang van het risico van niet-naleving is en hoe dit risico met welke handhavingsinterventies (o.a. fysieke controle, administratieve controle) het beste kan worden afgedekt. Een van de handhavingsinterventies is het met de politie en de Koninklijke Marechaussee uitvoeren van een multidisciplinaire controleactie. De Douane voert dan integrale goederencontroles uit. Integraal wil zeggen dat de Douane bij de controle tegelijkertijd let op de naleving van alle fiscale en niet-fiscale regelgeving, dus ook op de naleving van de accijnswet- en regelgeving. Met deze risicogerichte aanpak, gelaagde handhavingsaanpak en samenwerking is het risico op de smokkel van accijnsgoederen beheersbaar.
Kunt u reageren op de uitspraak dat het frustrerend is voor binnenlandse douaniers dat het hen onmogelijk wordt gemaakt de grote smokkelaars aan te pakken? Wat gaat u hierop ondernemen?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat de douane ’s nachts en in het weekend niet bereikbaar is aan de oost- en zuidgrens, als de politie of marchaussee contact met hen probeert te krijgen? Zo ja, wat is dan het gevolgde protocol?
Nee, dit is niet juist. De Douane heeft een landelijke meldkamer die 24 uur per dag, zeven dagen in de week bereikbaar is. De politie en de Koninklijke Marechaussee zijn hiermee bekend en gebruiken dit meldpunt ook als het gaat om meldingen die het oosten of zuiden van het land betreffen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het geplande plenaire debat over de douane?
Het is helaas niet gelukt de Kamer de antwoorden te zenden voorafgaand aan het Algemeen overleg Douane van 21 december 2016.
Het bericht “Asielkraak kost goud” |
|
Lilian Helder (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe is het mogelijk dat u al vier jaar lang een groep illegalen die met het kraken van panden een spoor van vernieling trekt door Amsterdam, haar gang laat gaan?1
Het is juist dat al langere tijd een (mogelijk wisselende) groep niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen panden kraakt in de gemeente Amsterdam. Deze vreemdelingen hebben zich verenigd onder de naam «We are here». De vreemdelingen in deze groep geven doorgaans aan geen (reis)documenten te hebben. Zonder de juiste gegevens over de herkomst van de vreemdelingen kunnen de vereiste (vervangende) reisdocumenten niet worden verkregen. Zoals reeds geantwoord op de Kamervragen van leden Van Klaveren en Bontes, hebben niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen een wettelijke vertrekplicht en dient daaraan gehoor gegeven te worden. Het rijk voert beleid waarbij geen onderdak wordt geboden aan (uitgeprocedeerde) niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen die geen invulling geven aan die vertrekplicht. Daar waar zicht op uitzetting bestaat, wordt in voorkomende gevallen overgegaan tot vreemdelingenbewaring, om vanuit bewaring het vertrek te realiseren. Als geen zicht op uitzetting bestaat, bijvoorbeeld omdat een herkomstland niet meewerkt aan gedwongen vertrek, kan het instrument vreemdelingenbewaring niet worden toegepast.2
Waarom zijn deze illegalen niet uitgezet? Bij hoeveel krakende illegalen is daartoe een poging gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wordt het kraakverbod niet gehandhaafd?
De stelling dat niet wordt opgetreden tegen deze groep krakers of dat het kraakverbod niet wordt gehandhaafd, is onjuist. Jaarlijks wordt vele malen overgegaan tot ontruiming van gekraakte panden op grond van art. 551a Wetboek van Strafvordering. Bij deze ontruimingen ging het ook om panden die waren gekraakt door vreemdelingen die zich hebben verenigd onder de naam «We are here». In de gevallen waarin zij een kort geding hadden aangespannen tegen de aangezegde ontruiming, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de ontruiming doorgang kon vinden.
Bent u bereid om na de ontruiming van de gekraakte panden de veroorzaakte schade zoveel mogelijk te verhalen op de krakers en medeplichtigen die hulp hebben geboden bij deze strafbare handelingen? Zo nee, waarom niet?
Indien tot aanhouding en vervolging van krakers wordt overgegaan, bestaat er voor de eigenaar die schade heeft ondervonden aan het pand door toedoen van de krakers, de mogelijkheid om zich als benadeelde partij te voegen in de strafzaak. De eigenaar kan ook een vordering indienen bij de civiele rechter om de geleden schade te verhalen op de krakers.
Bent u bereid om illegalen eindelijk eens aan te pakken en uit te zetten en op te houden met het gedoogbeleid waarbij ook nog bed-bad-en-broodvoorzieningen worden aangeboden? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit het antwoord op de vragen 1 en 2 blijkt, is gedwongen vertrek alleen mogelijk als het land van herkomst hieraan meewerkt. Zoals u bekend, werken niet alle landen hieraan mee. Dit voor het kabinet reden om, zowel nationaal als in EU-verband, in de contacten met herkomstlanden veel aandacht te gegeven aan het realiseren van duurzame terugkeerafspraken. Dit laat onverlet dat er ook op de vreemdeling zelf de plicht rust – en blijft rusten – om Nederland te verlaten wanneer hij hier geen, of niet langer, recht heeft op verblijf.
Ik heb uw Kamer op 21 november geïnformeerd dat ik de financiële vergoeding voor de door gemeenten geboden bed, bad en broodvoorzieningen stopzet (Kamerstuk 19 637, nr. 2259). Tevens zal ik een wettelijke norm laten uitwerken die buiten twijfel stelt dat de keuze of en de voorwaarden waaronder onderdak aan vreemdelingen met een vertrekplicht geboden wordt exclusief aan het rijk is voorbehouden. Een dergelijke norm zou, vergezeld van een op deze norm gebaseerde mogelijkheid tot handhaven, moeten voorkomen dat gemeenten op dit punt eigen beleid voeren.
Bent u tevens bereid om een asielstop in te stellen, temeer nu steeds weer blijkt dat u niet in staat bent om uitgeprocedeerde asielzoekers uit Nederland weg te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Tot een asielstop ben ik niet bereid. Ik hecht aan een zorgvuldig asielbeleid dat bescherming biedt aan degenen die dat nodig hebben. Overigens zou een asielstop strijdig zijn met de internationale en verdragsrechtelijke verplichting tot het in behandeling nemen van een asielaanvraag. Tegelijk constateer ik dat in de afgelopen maanden te vaak oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van het asielrecht door personen die geen bescherming nodig hebben. Dit vormt een oneigenlijke belasting voor onze samenleving en tast het draagvlak voor ons asielbeleid aan. Tegen die ontwikkeling tref ik gerichte maatregelen. Hierover stuurde ik uw Kamer op 17 november 2016 een brief (Kamerstuk 19 637, nr. 2257). Daarin staan de diverse maatregelen die ik tref vermeld.
Geregistreerde meldingen en incidenten op –en rondom COA-opvang locaties. |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe verklaart u het grote verschil tussen de door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) geregistreerde gevallen van agressie en geweld tegen personen (2.803) en uiteindelijk aantal aangiftes bij de politie (813)?1
Bij de door het COA geregistreerde meldingen van agressie en geweld tegen personen gaat het om uiteenlopende zaken, die bovendien sterk verschillen in zwaarte. Het COA registreert namelijk álle meldingen die betrekking hebben op de bewoners, onder andere om ervoor te zorgen dat alle medewerkers goed geïnformeerd zijn over de personen die op hun locatie verblijven. Bij incidentmeldingen die de openbare orde raken of waarbij er sprake is van (een vermoeden van) een strafbaar feit geldt de procedure dat het COA de politie inschakelt. Voor het al dan niet overgaan tot aangifte spelen diverse factoren een rol, bijvoorbeeld of er een vermoeden is van een strafbaar feit. Om een voorbeeld te geven: als een asielzoeker boos met deuren slaat, kan het COA dit registreren als een daad van agressie, maar betreft het niet altijd een aangiftewaardige zaak.
In aanvulling op de vorige vraag: kunt u uitsplitsen en toelichten om wat voor (categorieën) gevallen van agressie en geweld tegen personen het gaat die klaarblijkelijk (2.803–813 = 1.990 gevallen) niet hebben geleid tot aangifte en vervolging? Kunt u uitsluiten dat in al deze gevallen geen sprake was van een slachtoffer en/of materiële schade? Zo nee, waarom is in die gevallen dan geen aangifte gedaan en vervolging ingesteld?
Ik kan niet uitsluiten dat er gevallen zijn waarbij er wel materiële schade of een benadeelde was, maar geen aangifte is gedaan of vervolging is ingesteld. Hiertoe kan ik geen nadere uitsplitsing maken, dit wordt namelijk niet geregistreerd bij het COA. Ik kan wel toelichten hoe het komt dat er gevallen zijn waarbij niet is overgegaan tot aangifte of vervolging.
Het COA hanteert de procedure dat bij incidentmeldingen die de openbare orde raken of waarbij sprake is van (een vermoeden van) een strafbaar feit de politie wordt ingeschakeld. Vervolgens wordt in afstemming met de politie bepaald of aangifte kan worden gedaan. Het is niet mogelijk alle meldingen te laten uitmonden in een aangifte (bv geen strafbaar feit gepleegd) en ook niet dat alle aangiften bij de politie leiden tot een vervolging. Wanneer bijvoorbeeld de identiteit van de dader onbekend is (diefstal) of wanneer opsporingsindicaties ontbreken, kan de aangifte niet leiden tot vervolging.
Het patroon dat in deze cijfers zichtbaar wordt, is overigens niet uniek ten opzichte van het landelijk beeld afdoening strafrechtelijke zaken. Ter vergelijking: in 2015 leidde landelijk één op de vijf aangiften van misdrijven tot instroom bij het OM. Daarnaast is de peildatum voor de onderhavige cijfers 1 september 2016. Verwacht wordt dat de komende maanden nog meer verdachten worden aangeleverd en zaken vervolging krijgen.
Er is geen aanleiding te vermoeden dat aangiftes achterwege blijven. Het COA besteedt uitgebreid aandacht aan het doen van aangifte bij een (vermoedelijk) strafbaar feit. In een verplichte training voor alle COA-medewerkers in de uitvoering wordt ruim aandacht besteed aan het aangifteproces en de aangiftebereidheid. Ook krijgen bewoners voorlichting over het aangifteproces. Verder beschikt het COA over huisregels en het maatregelenbeleid, inclusief het Reglement Onthouding Verstrekkingen (ROV), om de veiligheid, leefbaarheid en beheersbaarheid op een locatie te borgen. In geval van incidenten spreekt het COA bewoners aan op hun gedrag en legt, als dat nodig, is maatregelen op.
Hoe verklaart u dat het aantal aanmeldingen bij de politie dat voor aangifte in aanmerking komt (1.629) maar in 50% (813 gevallen) tot een daadwerkelijke aangifte heeft geleid?
Zie antwoord vraag 2.
In aanvulling op de vorige vraag: kunt u bevestigen dat in de helft van deze gevallen waarin dus geen aangifte is gedaan, geen sprake was van een slachtoffer en/of materiële schade? Zo nee, waarom is in die gevallen dan geen aangifte gedaan en vervolging ingesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Was in de helft van de genoemde gevallen bij de politie waarin geen aangifte is gedaan (813 gevallen) sprake van één van de door u gecategoriseerde delicten (openbare orde en vernielingen, vermogen, verkeer, drugs en alcohol, zeden op en rondom COA-opvanglocaties, mensenhandel en mensensmokkel)? Zo ja, waarom is in die gevallen dan geen aangifte gedaan en vervolging ingesteld?
Ook in de categorieën openbare orde en vernielingen, vermogen, verkeer, drugs en alcohol, zeden op en rondom COA-opvanglocaties, mensenhandel en mensensmokkel is er sprake van meldingen die niet hebben geleid tot een aangifte of vervolging.
Zoals ik heb toegelicht in mijn brief van 3 oktober 20162 over geregistreerde meldingen en incidenten op en rondom COA-opvanglocaties, gaan de opgegeven cijfers van de politie over meldingen. Een melding is niet hetzelfde als een strafbaar feit. Bij meldingen kan het ook gaan om registraties van voorvallen die niet bewezen betrekking hebben op een strafbaar feit, bijvoorbeeld een registratie van het signalement van een zich verdacht gedragend persoon bij een locatie. Zoals toegelicht onder de voorgaande antwoorden, kan indien er sprake is van (een vermoeden van) een strafbaar feit, over worden gegaan tot aangifte bij politie, maar zijn er ook verschillende redenen om dat niet te doen.
Kunt u de rechtsgronden en achtergronden van de betreffende zaken schetsen van de tot op heden geweigerde verblijfsvergunningen van (toegelaten) asielzoekers? Hoeveel van deze personen zijn inmiddels ook daadwerkelijk uitgezet naar het land van herkomst en wat gebeurt er met de personen bij wie dat klaarblijkelijk (nog) niet is gelukt? En waarom is dat in die gevallen niet gelukt?
Een asielvergunning kan worden geweigerd of ingetrokken als sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf dat onder andere toeziet op drugs-, zeden- en geweldsmisrijven, brandstichting en mensenhandel. In de zaken die thans door de IND zijn afgewezen betrof dat veelal geweldsmisdrijven, diefstal (met geweld), huiselijk geweld en overtreding van de Opiumwet. Tegen de veroordeling alsmede de beslissing tot het intrekken danwel weigering van een verblijfsvergunning, kunnen rechtsmiddelen aangewend worden. Dat maakt dat personen in afwachting van de uitkomst van ingestelde procedures Nederland niet onmiddellijk verlaten.
Voor wat betreft de uitzettingen is één persoon inmiddels uitgezet naar het land van herkomst. Twee personen zijn strafrechtelijk uitgeleverd en ten aanzien van één persoon is de uitleveringsprocedure in gang gezet. De redenen waarom de overige personen Nederland (nog) niet hebben verlaten zijn: rechtsmiddelen tegen de beëindiging van het verblijfsrecht die in Nederland afgewacht mogen worden, een nieuw gestarte asielprocedure die eerst doorlopen moet worden, strafrechtelijke detentie of een strafrechtelijke maatregel die nog voortduurt, de afgifte van een (vervangend) reisdocument dat op zich laat wachten bij gebrek aan medewerking van de buitenlandse autoriteiten, beletselen op grond van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens die maken dat terugkeer naar het land van herkomst niet mogelijk is en het buiten beeld raken van de overheid. Van één persoon is gebleken dat de vergunning onterecht is ingetrokken.
Kunt u een overzicht geven van de landen van de herkomst van asielzoekers die betrokken zijn bij de geregistreerde meldingen en incidenten? Zo nee, waarom niet?
Het COA maakt voor registratie van incidenten gebruik van een digitaal Integraal Bewoners Informatie Systeem (IBIS). In dit bewonersregistratiesysteem registeren COA-medewerkers alle relevante bewonersinformatie, waaronder de incidenten waarbij bewoners betrokken waren. Ook de (vermoedelijke) nationaliteit van bewoners wordt in IBIS geregistreerd. Het is niet mogelijk deze informatie op geautomatiseerde wijze bij het overzicht van geregistreerde meldingen en incidenten op en rondom COA-opvanglocaties te betrekken.
De politie registreert de nationaliteit niet bij alle meldingen, wel bij aanhoudingen van verdachten. Ze doen dat dan op geboorteplaats/-land en eventueel soms (indien bekend) aanvullend op nationaliteit. In de gevallen dat de nationaliteit geregistreerd wordt, geeft dit nog niet aan of de betrokkene een dader of een slachtoffer is. Daarom kan een lijst met nationaliteiten een vertekenend beeld geven en is in mijn ogen daarom niet wenselijk om te voegen bij dit specifieke overzicht.
Uiteraard hebben de organisaties binnen de vreemdelingenketen, inclusief de politie, aandacht voor overlastgevende groepen. Ik heb uw Kamer op 17 november jl.3 geïnformeerd over de maatregelen die ik hiertoe getroffen heb.
Kunt u een overzicht geven van de landen van herkomst van asielzoekers in asielzoekerscentra waar het de afgelopen zes maanden is gekomen tot een grootschalig incident zoals in Bellingwolde en omgeving?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven hoe lang de doorlooptijd is van vergunningsprocedures van vluchtelingen uit zogenaamde veilige landen?
Over de periode 1 maart 2016 tot 1 oktober 2016 bedraagt de gemiddelde doorlooptijd bij de IND (van datum aanvraag tot datum besluit) voor deze groep tien dagen.
De taakstelling huisvesting statushouders en de aanpak sociaal domein in Den Haag |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe kan het dat er nog 144 plaatsen in de taakstelling resteren waarvoor het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) geen te koppelen statushouders voor Den Haag beschikbaar heeft? Kunnen die 144 plaatsen niet met statushouders bestemd voor andere steden ingevuld worden?
De instroom van asielzoekers is gedurende dit jaar substantieel gedaald en de herkomst van de asielzoekers is veranderd: er komen minder asielzoekers met kansrijke asielverzoeken naar Nederland. Er zijn afgelopen maanden dus minder asielvergunningen afgegeven dan eerder geprognosticeerd.
Het tempo waarin voor vergunninghouders huisvesting beschikbaar moet komen ligt dan ook lager dan vooraf verwacht en waarop de huidige taakstelling (voor de tweede helft van 2016) is gebaseerd. Bij de gemeente Den Haag waren, net als bij veel gemeenten, weliswaar op 1 oktober niet alle gekoppelde vergunninghouders beschikbaar, maar de gemeente heeft tegelijkertijd nog een wachtlijst van gekoppelde vergunninghouders te huisvesten. Aan die gemeenten die op schema liggen, worden met voorrang vergunninghouders gekoppeld om zo te zorgen dat alle gemeenten voort kunnen met de huisvesting.
Overigens gaat het koppelen van vergunninghouders aan gemeenten vooraf aan het beschikbaar stellen van woonruimte. Inmiddels zijn op peildatum 1 november jl. nog eens 77 vergunninghouders aan Den Haag gekoppeld.
Bij de vaststelling van de taakstelling voor de periode 2017 – I is overigens rekening gehouden met de lagere asielinstroom en daaruit volgende het lagere aantal vergunninghouders gedurende de periode 2016 – II, waardoor de taakstelling voor deze periode lager uitvalt. Dat stelt gemeenten in staat de eerder opgelopen achterstanden dan in te halen. Tegelijkertijd is relevant dat de IND deze maanden een voorraad MVV-nareisaanvragen aan het verwerken is, wat leidt tot aanvullende te huisvesten vergunninghouders.
Hoe kan het dat de taakstelling voor Den Haag op 1466 is vastgesteld terwijl het aantal te koppelen statushouders voor Den Haag 144 mensen lager ligt?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn in de wettelijke taakstelling van 393 statushouders in Den Haag voor het eerste halfjaar van 2016 ook de 144 overgebleven plaatsen uit 2015 meegenomen? Hoe gaat deze taakstelling nu wel opgevuld worden?
De taakstelling voor de eerste helft van 2016 bedroeg in totaal, dus inclusief de achterstand vanuit 2015 van 164, 769 te huisvesten vergunninghouders. De niet behaalde taakstelling van het vorige half jaar dient in de daarop volgende taakstellingsperiode (dus de huidige) te worden ingelopen. Tussen 1 januari en 1 juli 2016 diende Den Haag dus 769 vergunninghouders te huisvesten. In die periode zijn er 634 gehuisvest.
Voor de huidige taakstellingsperiode geldt voor Den Haag een opdracht om (inclusief achterstand) 831 vergunninghouders te huisvesten. Daarvan waren er op 1 november jl. 268 gehuisvest. Op 1 november jl. waren 488 vergunninghouders gekoppeld aan de gemeente Den Haag. Daarvan waren er 268 langer dan de afgesproken zoekperiode van 12 weken in afwachting van toewijzing van woonruimte door de gemeente Den Haag. Deze mensen wachten op dit moment in een AZC op woonruimte en het is van groot belang dat Den Haag deze vergunninghouders met snelheid gaat huisvesten.
Mocht de gemeente Den Haag na deze groep dit jaar nog meer vergunninghouders kunnen huisvesten, dan kan de gemeente in overleg met het COA tot verdere versnelling in de huisvesting komen.
Deelt u de mening dat de Haagse aanpak voor toegewezen statushouders positief lijkt en bent u bereid te onderzoeken of deze aanpak nationaal toegepast kan worden? Zo nee, waarom niet?
De huisvesting van vergunninghouders is een eigenstandige taak van de gemeenten. Iedere succesvolle aanpak om vergunninghouders snel en goed te huisvesten kan op mijn warme belangstelling en sympathie rekenen. Op zeer veel plekken in Nederland wordt gezocht naar oplossingen om vergunninghouders te huisvesten. Het Platform Opnieuw Thuis en het OTAV ondersteunen gemeenten bij het vinden van passende, vaak op de lokale situatie toegesneden, oplossingen. Indien gebleken dat de oplossingen werken, worden ze via onder andere de website van het Platform Opnieuw Thuis gedeeld (www.opnieuwthuis.nl).
Illegale huwelijken in moskeeën |
|
Enneüs Heerma (CDA), Sadet Karabulut , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u de uitzending van Undercover in Nederland: «Duistere praktijken in de moskee» van 9 oktober 2016? Wat is daarop uw reactie?
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik keur het sterk af als blijkt dat in Nederland vrouwen gedwongen worden om te trouwen, slachtoffer zijn van huwelijkse gevangenschap of mogelijk de tweede of derde echtgenoot van iemand worden.
Was u reeds bekend met deze problemen? Zo ja, wat doet u er beiden concreet aan om dit aan te pakken en hoe kan het dat deze praktijken nog steeds mogelijk op grote schaal voorkomen? Zo nee, hoe kan dit?
Dat religieuze huwelijken zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk voorkomen binnen de verschillende gemeenschappen in Nederland is bekend1. Het blijkt dat men in sommige gemeenschappen slecht op de hoogte is van de voorgeschreven volgorde van trouwen. Vooral de onbekendheid over de strafbaarheid van de geestelijke bedienaar lijkt groot te zijn.
De regel is helder: een huwelijk mag in ons land alleen door een geestelijke gesloten worden als er eerst een burgerlijk huwelijk heeft plaatsgevonden. Relevante partijen zoals geestelijke bedienaren, aanbieders van inburgeringcursussen, docenten en gemeenten worden begin 2017 op de wet- en regelgeving omtrent het huwelijk gewezen. Eerder dit jaar zijn professionals in het veld geïnformeerd over de mogelijkheden die het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating (LKHA) biedt bij de aanpak van deze problematiek. Het LKHA heeft een brochure uitgebracht die ingaat op mensen- en kinderrechten en de aanpak via het strafrecht en civielrecht. Deze werkwijze beoogt een bijdrage te leveren aan het voorkomen van gedwongen huwelijken.
In zaken waarbij sprake is van een religieus huwelijk waaraan geen burgerlijk huwelijk is vooraf gegaan, neemt het OM een vervolging in overweging. Daarbij wordt gekeken naar alle feiten en omstandigheden van de betreffende zaak. Overigens heeft een religieus huwelijk geen rechtsgevolg, omdat in Nederland alleen het burgerlijk huwelijk wordt erkend (art. 1:30 lid 2 BW).
Zijn er schattingen van de aantallen religieuze huwelijken zonder huwelijk voor de wet, polygame huwelijken, huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap in Nederland? Zo ja, wat zijn deze en in hoeveel moskeeën vindt dit plaats en hoeveel imams zijn hierbij betrokken? Zo nee, bent u bereid een plan van aanpak te maken om meer inzicht te krijgen in de gevallen waarin een religieus huwelijk zonder huwelijk voor de wet wordt gesloten en er sprake is van polygame huwelijken, huwelijksdwang en/of huwelijkse gevangenschap?
De omvang is niet bekend, maar het betreft geen incidenten. Uit het onderzoek ««Zo zijn we niet getrouwd»» dat in opdracht van het ministerie SZW in 2014 is uitgevoerd door het Verwey-Jonker Instituut, in samenwerking met de Universiteit Maastricht en Femmes for Freedom blijkt dat het voor de jaren 2011 en 2012 ging om 450 tot 1690 gevallen waarbij sprake was van huwelijkse gevangenschap2. In het onderzoek «Gewoon getrouwd» van de Universiteit Maastricht en het Verwey-Jonker Instituut uit 20153 is gekeken naar kindhuwelijken en (onwettige) religieuze huwelijken. Daaruit bleek dat het aantal religieuze huwelijken niet is vast te stellen. Vanwege de complexiteit van het probleem, en het feit dat uit het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut is gebleken dat de omvang van huwelijkse gevangenschap en religieuze huwelijken alleen op basis van schattingen bepaald kan worden, wordt er voor gekozen om geen nieuw onderzoek te doen naar de omvang, maar in te zetten op preventie en handhaving.
Huwelijkse gevangenschap is vaak een gevolg van een in het buitenland gesloten huwelijk. Naar aanleiding van een eerder door Yücel cs ingediende motie (over de uitzending van Brandpunt over verborgen vrouwen, ingezonden 29 september 2016) is aan uw Kamer gemeld dat dit vraagstuk zich vooral voordoet in relatie tot landen die niet tot de Europese Unie behoren, omdat de erkenning van echtscheidingen tussen de Unielanden wordt beheerst door de Brussel IIbis-verordening. Voor derde landen geldt dat, op grond van hun volkenrechtelijke soevereiniteit en afhankelijk van eventuele verdragen waarbij zij zijn aangesloten, zij in vergaande mate vrij zijn om te bepalen of zij een in het buitenland uitgesproken echtscheiding al dan niet erkennen.
Iemand dwingen tot ontbinding van een in het land van herkomst gesloten huwelijk is niet mogelijk. Wel kan de rechter in Nederland een dwangsom opleggen wanneer iemand niet meewerkt aan de ontbinding van zo’n huwelijk. Deze mogelijkheid is bij de Nederlandse Orde van Advocaten onder de aandacht gebracht.
Kunt u een wettelijk kader geven per mogelijke betrokkene, in het geval van het sluiten van religieuze huwelijken voordat er een huwelijk voor de wet is gesloten, polygame huwelijken, huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap?
Het is mogelijk om via het strafrecht op te treden tegen gedwongen huwelijken, dan wel polygame huwelijken.
Op grond van artikel 449 van het Wetboek van Strafrecht is het als bedienaar van de godsdienst verrichten van een huwelijksplechtigheid, voordat partijen hebben doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand is voltrokken, strafbaar. Het delict is een overtreding, waarbij de straf ten hoogste een geldboete van de tweede categorie (4.100 euro) bedraagt.
Strafverhoging is mogelijk als binnen twee jaar na een veroordeling recidive plaatsvindt; er kan dan ook een hechtenis van ten hoogste twee maanden worden opgelegd (artikel 449, tweede lid, Sr).
Op grond van artikel 237 van het Wetboek van Strafrecht is voorts strafbaar het opzettelijk aangaan van een dubbel huwelijk, of een huwelijk aangaan wetende dat de wederpartij daardoor een dubbel huwelijk aangaat. Het delict is een misdrijf, waarbij de straf ten hoogste vier jaren gevangenisstraf of een geldboete van de vierde categorie (20.500 euro) bedraagt.
Strafverhoging is mogelijk indien het dubbel huwelijk opzettelijk is aangegaan, terwijl aan de wederpartij de gehuwde staat is verzwegen; de gevangenisstraf kan dan worden verhoogd tot ten hoogste zes jaren.
Daarnaast is op grond van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar het door geweld, bedreiging of andere feitelijkheden wederrechtelijk iemand dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden. Huwelijksdwang valt hieronder. Het delict is een misdrijf, waarbij de straf ten hoogste twee jaren gevangenisstraf of een geldboete van de vierde categorie (20.500 euro) bedraagt.
Kunt u een overzicht van de afgelopen tien jaar geven waarin u afzonderlijk aangeeft hoe vaak er onderzoek, vervolging en veroordeling heeft plaatsgevonden naar elk van de volgende zaken: het sluiten van religieuze huwelijken voordat er een huwelijk voor de wet is gesloten, polygame huwelijken, huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap? Kunt u daarbij ook aangeven in hoeveel gevallen het ging om islamitische huwelijken en indien er een veroordeling heeft plaatsgevonden welke straffen er zijn opgelegd?
Er zijn geen cijfers bekend over het aantal aangiftes en vervolgingen in deze situaties waarin sprake is van huwelijksdwang of huwelijkse gevangenschap. De registratie van dit soort aangiftes gebeurt niet altijd onder deze noemers, maar bijvoorbeeld ook onder bedreiging, mishandeling of moord (dit zijn zwaardere delicten dan huwelijksdwang). De politie registreert de aangifte op het zwaarste feit. Het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld vermeldt in het jaarverslag 2015 dat van de 452 complexe zaken waar zij bij betrokken waren, in 17 gevallen huwelijksdwang aan de orde was.
Vervolging van gedwongen huwelijken kan worden gebaseerd op meerdere strafbaar gestelde feiten uit het Wetboek van Strafrecht (WvS). De informatiesystemen van de rechtspraak geven geen antwoord op de vraag hoeveel zaken binnen de artikelen in het WvS huwelijksdwang betreffen.
Inzake Polygamie (artikel 237 Sr) zijn er in de periode 2005–2015 twaalf zaken voor de rechter geweest. Dat heeft in één geval tot vrijspraak geleid, vijf werkstraffen, vijf vrijheidsstraffen en één geldboete.
Tweemaal is er een zaak geweest (in 2013 en 2015) met een veroordeling tot een geldboete als gevolg van een strafzaak wegens het sluiten van een religieus huwelijk zonder burgerlijk huwelijk (en evt. huwelijkse gevangenschap) (artikel 449 Sr). De «geestelijke» die het verbod overtreedt, maakt zich schuldig aan een strafbaar feit, niet de «huwelijkskandidaten».
Welke zorg is er beschikbaar voor vrouwen die met voornoemde zaken te maken krijgen? Kunt u hierbij ingaan op preventie, zorg tijdens bijvoorbeeld huwelijkse gevangenschap en nazorg en opvang met betrekking tot bijvoorbeeld het voorkomen van eerwraak?
Preventie van een onwettig religieus huwelijk wordt aangepakt door de voorlichting en bewustwording zoals deze eerder in het antwoord op vraag 2 is omschreven. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het dragen van de zorg en nazorg voor vrouwen die slachtoffer zijn van bijvoorbeeld huwelijksdwang of huwelijkse gevangenschap. Gemeenten schakelen hiervoor gespecialiseerde hulporganisaties in zoals Fier, Veilig Thuis en de Blijf-groep. Zij bieden, coördineren en organiseren directe hulp op maat, thuis of in de opvang in situaties zoals huwelijksdwang of huwelijkse gevangenschap. Medewerkers van Veilig Thuis, Veiligheidshuizen en overige hulpverleners in het werkveld kunnen bovendien bij het LKHA (het landelijk kennis- en expertisecentrum op het gebied van huwelijksdwang en achterlating) terecht voor informatie, advies en ondersteuning bij deze complexe problematiek.
Wat zijn uw vervolgacties ten aanzien van de moskeeën die specifiek in de uitzending aan de orde zijn geweest: El Tawheed in Amsterdam, As-Sunnah in Tilburg, de niet bij naam genoemde moskeeën in Den Haag en de Al-Raza-moskee in Almere waar de undercoveroperatie plaatsvond?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 kan het OM vervolging instellen wanneer geestelijke bedienaren in moskeeën zich niet houden aan de wet- en regelgeving. Het OM zal per zaak bezien of vervolging of ontbinding van het huwelijk in de rede ligt. In de uitzending van Undercover in Nederland was geen sprake van een voltrokken huwelijk, maar van een poging om een illegaal huwelijk te sluiten (de overtreding van art. 449 Sr.). Een poging tot overtreding is niet strafbaar (art. 45 Sr.). Het OM heeft geoordeeld dat er onvoldoende concrete aanknopingspunten zijn voor een opsporingsonderzoek. Ik treed niet in de zelfstandige beslissing van het OM om een strafrechtelijke vervolging in te stellen.
De lokale overheid is verder verantwoordelijk voor eventuele bestuurlijke acties in deze specifieke casus.
Bekend is overigens dat slachtoffers van huwelijksdwang niet snel aangifte doen. De loyaliteit naar de ouders maar ook angst voor verergering van de situatie, zoals het verbreken van de relatie met de familie, spelen hierbij een rol. Het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating geeft aan dat tot op heden niemand vervolgd is wegens het afdwingen van een huwelijk. Aangifte van het slachtoffer is formeel niet nodig, maar in de praktijk wel belangrijk om huwelijksdwang te kunnen bewijzen.
Deelt u de mening dat strafrechtelijk onderzoek naar deze mogelijke strafbare feiten op zijn plaats zou zijn? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren, zodra dat mogelijk is?
Zie antwoord vraag 7.
Het leeftijdsonderzoek bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Welke inspectie coördineert het toezicht op het leeftijdsonderzoek en hoe ligt de rolverdeling tussen de Inspectie Veiligheid en Justitie, Inspectie Gezondheidszorg en de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Straling?
De IVenJ treedt richting de andere toezichthoudende organisaties op als coördinerende Rijksinspectie bij het leeftijdsonderzoek bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s). De IVenJ houdt toezicht op de werkzaamheden van het NFI en de IND. De IGZ vervult een toezichthoudende rol in het leeftijdsonderzoek wegens de werkzaamheden van artsen. De ANVS houdt toezicht op de toepassing van ioniserende straling en beoordeelt in het kader van de vergunningverlening de rechtvaardiging en optimalisatie van de toepassing van ioniserende straling.
Bent u bereid de protocollen aan te passen op de recente uitspraken1 waarin rechters oordeelden dat op basis van een schouw niet evident kan worden vastgesteld of iemand meerderjarig of minderjarig is en dat bij twijfel over meerderjarigheid te allen tijde een leeftijdsonderzoek aangeboden dient te worden? Zo ja, wanneer verwacht u de vernieuwde protocollen gereed te hebben? Zo nee, waarom niet en op welke manier zal dan recht worden gedaan aan de uitspraken?
Het beleid zoals neergelegd in C1/2.2 van de Vc 2000 schrijft voor dat op basis van een schouw door drie personen, behorend tot de IND en de AVIM of de KMar, enkel ingeval van evidentie tot meerderjarigheid mag worden geconcludeerd. De IND heeft mij laten weten dat de schouw in verreweg de meeste gevallen leidt tot ofwel het aannemen van minderjarigheid, ofwel tot het voorstellen van een (medisch) leeftijdsonderzoek. In slechts weinig gevallen leidt het schouwen tot aannemen van meerderjarigheid zonder dat leeftijdsonderzoek wordt aangeboden. Naar aanleiding van de jurisprudentie waar u aan refereert, heeft de IND zijn werkwijze kritisch in ogenschouw genomen en besloten nadere instructies op te stellen. Drie personen van de IND en de AVIM of de KMar zullen onafhankelijk van elkaar dienen te schouwen. De beslissing om evidente meerderjarigheid aan te nemen, moet berusten op meer dan enkel een inschatting op basis van uiterlijke kenmerken. Tevens dienen eventueel voorhanden zijnde documenten, verklaringen aangaande de gestelde leeftijd en het gedrag van de vreemdeling te worden betrokken. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in voorkomende gevallen een aldus verrichte leeftijdsschouw gesanctioneerd.2 Het protocol behoeft geen aanpassing op dit punt omdat deze uitsluitend betrekking heeft op het leeftijdsonderzoek (dat eventueel volgt na een schouw welke niet leidt tot de conclusie dat sprake is van evidente meerderjarigheid).
Bent u gezien de kritiek op het leeftijdsonderzoek bereid wetenschappelijk onderzoek naar de leeftijdsonderzoekmethode te stimuleren en over een multidisciplinaire aanpak hiervan met deskundigen en voogden in overleg te treden? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Sinds aanvang van het leeftijdsonderzoek zijn diverse verbeteringen doorgevoerd en is het leeftijdsonderzoek een bestendige praktijk in de asielprocedure geworden. De beroepsgroep van radiologen (de NVvR) heeft begin 2015 aan het NFI laten weten dat zijn standpunt omtrent de validiteit van de gebruikte beeldvormende methode bij leeftijdsbepaling sinds 2005 ongewijzigd is gebleven. Dit standpunt is gebaseerd op de stand van de techniek in 2005 en de randvoorwaarden die worden gesteld aan de stralingshygiëne. De NVvR stelt dat dit standpunt nog steeds geldig is, maar hecht waarde aan onderzoek naar andere technieken voor de leeftijdsbepaling. Het NFI heeft in opdracht van de IND onderzoek geïnitieerd naar nieuwe alternatieve beeldvormende methoden (computertomografie en magnetic resonance imaging). De NVvR is nauw betrokken bij dit lopende onderzoek.
Bent u voornemens de aanbevolen best practice van het Europees Ondersteuningsbureau voor Asielzaken (EASO) om zo snel mogelijk een vertegenwoordiger aan te wijzen voordat het leeftijdsonderzoek plaatsvindt en deze bij het onderzoek aanwezig te laten zijn uit te voeren? Zo ja, wanneer zal u dit vereiste invoeren? Zo nee, waarom niet?
In de Nederlandse asielprocedure wordt zodra een (gestelde) amv aangeeft asiel te willen aanvragen direct een voogd van de voogdijinstelling Nidos toegewezen aan de vreemdeling, waardoor Nederland dus op dit punt voldoet aan de aanbeveling van EASO. De procedure rond het leeftijdsonderzoek wordt uitgevoerd volgens de Europese Procedurerichtlijn. In deze richtlijn is niet neergelegd dat een vertegenwoordiger (voogd) bij het leeftijdsonderzoek aanwezig dient te zijn. Indien wordt getwijfeld aan de gestelde minderjarigheid van de amv, wordt de vreemdeling door de IND voorgelicht over het leeftijdsonderzoek. Daarbij wordt onder meer informatie verstrekt over de onderzoeksmethode en over de mogelijke gevolgen van het medische onderzoek voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, alsook over de gevolgen indien de niet-begeleide minderjarige weigert het medische onderzoek te ondergaan. Daarna wordt hij of zij ook nog altijd voorbereid op het leeftijdsonderzoek door Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) en/of zijn of haar voogd. Gezien het feit dat Nederland conform de Procedurerichtlijn werkt, is mijn inziens het leeftijdsonderzoek met voldoende waarborgen en zorgvuldigheid omkleed.
Wat zijn de rechtsmiddelen ten aanzien van het leeftijdsonderzoek?
De uitkomsten van een leeftijdsonderzoek zijn niet rechtstreeks vatbaar voor een rechtsmiddel. Het betreft een voorbereidingshandeling welke leidt tot besluitvorming op verblijfsaanvragen. De vreemdeling kan in het kader van een afwijzend besluit op zijn aanvraag de uitkomsten van het leeftijdsonderzoek aan de orde stellen.
Is het nog mogelijk om een contra-expertise te laten uitvoeren nu de Stichting Medisch Advies Kollektief (SMAK) die niet meer doet? Zo ja, op welke manier? Zo nee, deelt u de mening dat dit een lacune is die opgevuld dient te worden en bent u bereid hiertoe een plan van aanpak op te stellen?
De rechtbank te Dordrecht concludeerde in een uitspraak3 dat leden van de SMAK niet als specifiek deskundig worden gekenmerkt. In het protocol leeftijdsonderzoek is geborgd dat indien een vreemdeling zich niet kan vinden in de uitslag van het leeftijdsonderzoek, het voor hem/haar altijd mogelijk is om te verzoeken om contra-expertise. Indien de vreemdeling verzoekt om een contra-expertise, dan zal de IND informatie over de mogelijkheid tot contra-expertise verstrekken aan betrokken personen dan wel instellingen. Dit houdt concreet in dat de IND een CD-rom met röntgenbeelden van het uitgevoerde leeftijdsonderzoek beschikbaar stelt ten behoeve van een eventuele contra-expertise. De vreemdeling kan de gegevens van een uitgevoerde contra-expertise (zoals röntgenopnamen en het oordeel en motivering van de contra-expert) aanleveren aan de IND.
Wel zijn er vragen gerezen of er in de Nederlandse praktijk voldoende contra-experts te vinden zijn die beschikken over de vereiste specifieke radiologische deskundigheid om te fungeren als contra-expert. Mijn ministerie voert hierover momenteel overleg met het NFI en de IND om ervoor te zorgen dat de feitelijke beschikbaarheid en bereidheid van contra-experts voldoende gewaarborgd is.
Het besluit- en vertrekmoratorium voor asielzoekers uit Jemen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat het besluit- en vertrekmoratorium voor asielzoekers uit Jemen op 23 september 2016 is verlopen?
Het besluit- en vertrekmoratorium voor asielzoekers uit Jemen is op 11 augustus 2016 afgelopen.
Bent u voornemens dit besluit- en vertrekmoratorium te verlengen? Zo ja, wanneer kunnen wij dit besluit verwachten? Zo nee, waarom niet?
Het besluitmoratorium werd op 12 augustus 2015 ingesteld voor de duur van een half jaar1. Het moratorium is vervolgens, met terugwerkende kracht, bij besluit van 15 maart 20162 met een half jaar verlengd. Het is niet mogelijk het besluit- en vertrekmoratorium voor asielzoekers uit Jemen nog een keer te verlengen.
Kunt u uiteenzetten in welke mate de situatie in Jemen ten positieve of negatieve is veranderd sinds het verlengen van het vorige besluit- en vertrekmoratorium d.d. 22 maart 2016?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft een thematisch ambtsbericht over de veiligheidssituatie in Jemen uitgebracht. Aan de hand van dit ambtsbericht zal ik uw Kamer binnenkort informeren.
In de tussentijd worden in individuele zaken van asielzoekers uit Jemen geen onomkeerbare stappen gezet. Dit betekent dat geen besluiten worden genomen en ook dat in afwachting van het nieuwe beleid geen uitzettingen naar Jemen plaatsvinden.
Deelt u de mening dat het telkens verlengen van een besluit- en vertrekmoratorium een langdurige onzekere en uitzichtloze situatie voor asielzoekers oplevert? Zo ja, hoe lang kan er sprake zijn van een moratorium voordat recht op asiel voor bepaalde tijd ontstaat? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit deel ik niet. Een besluit- en vertrekmoratorium wordt ingesteld om duidelijkheid te krijgen over de situatie in het land van herkomst. Het is juist in het belang van de asielzoeker dat alle informatie over zijn land van herkomst beschikbaar is. Tijdens de periode van het besluit- en vertrekmoratorium, maximaal een jaar, doet het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoek naar bijvoorbeeld de veiligheidssituatie. Dat leidt tot een ambtsbericht dat gebruikt wordt om te bezien of ander beleid nodig is.
Gedurende een besluit- en vertrekmoratorium worden voor zowel asielzoekers die nog in de procedure zitten als de asielzoeker die een afwijzing heeft ontvangen geen onomkeerbare stappen genomen. De vreemdeling houdt tijdens de periode van het besluit- en vertrekmoratorium in beginsel recht op bestaande voorzieningen.
Zoals in vraag 2 is opgenomen kan een besluit- en vertrekmoratorium worden ingesteld voor de duur van een jaar. Het verzoek van een asielzoeker zal ook na afloop van een besluit- en vertrekmoratorium altijd individueel beoordeeld worden.
Het bericht dat asielzoekers een onvoldoende geven aan de inburgeringscursussen die worden aangeboden en dat gemeenten ontevreden zijn dat zij niet meer verantwoordelijk zijn voor inburgering |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat asielzoekers ontevreden zijn over de kwaliteit van de inburgeringscursus die zij moeten volgen?1
Ja.
Vindt u drie uur inburgeringsles per week voldoende voor iemand die wil inburgeren?
Nee, 3 uur per week les om in te burgeren is niet voldoende. Er wordt aangeraden om minimaal 3 tot 4 dagdelen in de week naar school te gaan om de Nederlandse taal te leren. Dan blijft de inburgeraar bezig met het Nederlands en beklijft het beter. Één dagdeel in de week is te weinig. Naast het volgen van de lessen is het ook belangrijk te oefenen en het geleerde te herhalen.
Deelt u de mening dat kwalitatief slechte inburgeringscursussen de integratie van statushouders die willen integreren onnodig moeilijk maken?
Kwalitatief goede inburgeringscursussen dragen bij aan een goede integratie van statushouders. Ik vind het belangrijk dat deze kwaliteit ook goed inzichtelijk is voor statushouders wanneer zij een keuze voor een inburgeringscursus maken. Er worden een aantal kwaliteitseisen gesteld door Blik op Werk (BoW) aan aanbieders die het keurmerk voeren. Maar er is nog ruimte voor verbetering. De kwaliteit van de lessen is voor een inburgeringsplichtige niet goed inzichtelijk en er wordt geen centraal toezicht op gehouden. Hierover is gesproken met de Inspectie voor het Onderwijs (IvhO). Een rol van de IvhO vereist een wetswijziging (omdat de IvhO hier geen wettelijke taak voor heeft) en het zou daarmee lang duren voordat toezicht op kwaliteit van inburgering ingevoerd kan worden. Daarom is er met BoW – in nauw overleg met de Inspectie SZW en OCW – besloten het toezicht uit te laten voeren door een externe deskundige partij. Hiervoor zijn offertes uitgevraagd die momenteel beoordeeld worden. Voor de begrotingsbehandeling van SZW zal de kamer geïnformeerd worden welke instantie het toezicht gaat uitvoeren en hoe het wordt vormgegeven. Om de pedagogische kwaliteit goed te waarborgen zal dit proces begeleid worden door een klankbordgroep. Hierin zijn ondermeer de IvhO en de Inspectie SZW gevraagd plaats te nemen.
Het toezicht op het inburgeringsstelsel had al twee pijlers: examenafname (verantwoordelijkheid van DUO) en tegengaan van fraude bij declaraties (verantwoordelijkheid DUO/BoW). Met bovenstaande zal het toezicht aangevuld worden met een derde pijler conform het verzoek van de Kamer, namelijk ook toezicht op kwaliteit van de lessen (verantwoordelijkheid van externe partij/BoW).
De markt wordt zodoende strenger gereguleerd. Als blijkt dat de kwaliteit niet goed is of de prijs onvoldoende inzichtelijk verliest een aanbieder zijn BoW-keurmerk en komt daarmee niet meer in aanmerking voor financiering via DUO.
Gaat u het probleem van lage kwaliteit inburgeringscursussen aanpakken? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u begrijpen dat veel gemeenten ontevreden zijn over het feit dat zij niet meer verantwoordelijk zijn voor de inburgering, terwijl zij wel verantwoordelijk zijn voor de huisvesting en verdere integratie van statushouders?
De kern van het huidige stelsel is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige zelf. Voor inburgeringsplichtigen die graag willen inburgeren, maar het zelf niet redden, kunnen gemeenten een belangrijke ondersteunende rol spelen. Gemeenten hebben verschillende mogelijkheden om inburgeringsplichtigen te ondersteunen bij hun inburgering en verdere integratie. Belangrijke voorbeelden hiervan zijn de maatschappelijke begeleiding – inclusief het participatieverklaringstraject – en de taaleis in de bijstand.
In het kader van de verhoogde instroom zijn door het Rijk vanuit het Bestuursakkoord aanvullende middelen vrijgemaakt om gemeenten te ondersteunen. Daarnaast worden op dit moment maatregelen genomen, zodat gemeenten hun ondersteunende rol beter kunnen pakken. Gemeenten krijgen daartoe beschikking over relevante informatie m.b.t. de inburgeringsplichtigen in hun gemeenten, zodat zij een goed beeld hebben van de voortgang van hun inburgeringsplichtigen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met gemeenten en andere partijen naar aanleiding van dit bericht, over hoe de inburgering en integratie kan worden verbeterd?
Ik ben reeds in gesprek met gemeenten en andere partijen. Zo heb ik in mijn Kamerbrief Inburgering, die 11 oktober 2016 naar uw Kamer is verstuurd (Kamerstuk 32 824, nr. 161), uiteen gezet op welke manier gemeenten beter kunnen worden ondersteund en gefaciliteerd bij hun rol, hoe de informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen wordt verbeterd en hoe kwaliteit en toezicht op inburgeringsonderwijs wordt verbeterd2.
Kunt u aangeven op welke termijn u verwacht de resultaten van de evaluatie van de Wet Inburgering aan de Kamer te sturen?
De wetswijzigingen zijn in 2013 van kracht gegaan. In april dit jaar werden de eerste resultaten zichtbaar van de inburgeringsplichtigen onder het nieuwe stelsel. Naar aanleiding van dit beeld is een brede verkenning gestart. Hierin is op basis van het voorlopige beeld van het cohort 2013 gekeken wat er beter kan en wat anders moet. De eerste resultaten hiervan zijn op 11 oktober naar de Kamer gestuurd. Dit proces zullen we de komende maanden verder doorzetten, o.a. op basis van twee rapporten (een rapport over het inburgeringsbeleid van de Algemene Rekenkamer en de beleidsdoorlichting die door Regioplan wordt uitgevoerd op het integratieartikel). Deze onderzoeken zijn naar verwachting begin 2017 gereed.
Ik wil graag de uitkomsten van deze onderzoeken afwachten en op basis daarvan concluderen op welke punten aanvullend onderzoek nodig is.
Hoe staat het met de strengere kwaliteitseisen en de zogenaamde wegwijzer met tips om een goede cursus in te kopen die op de website van Blik op Werk zou komen, waarin u in uw brief van april 2016 (Kamerstuk 32 824, nr. 129) over schreef? Is daarbij ook informatie over de kwaliteit en inhoud van de inburgeringscursus beschikbaar?
BoW zal binnenkort een richtlijn op haar website plaatsen waarin de gemiddelde kosten per uur, voor een analfabeet, een laag-, midden- of hoogopgeleide inburgeringsplichtige worden vermeld. Keurmerkhouders moeten dan op hun eigen pagina van de BoW-website in een specifiek vak aangeven waarin zij zich onderscheiden van anderen. Op deze manier kan de inburgeringsplichtige een betere afweging maken. BoW gaat hier in de voorlichtingssessies aan taalaanbieders en in hun nieuwsbrief aandacht voor vragen.
Wanneer komt de brief met de uitkomst van gesprekken over een rol voor de Onderwijsinspectie waarvan u in een eerdere brief (Kamerstuk 32 824, nr. 130) heeft toegezegd deze in september aan de Kamer te sturen?
Deze brief heeft uw kamer 11 oktober jl. van mij ontvangen.
(Kamerstuk 32 824, nr. 161)
Het niet inzetten van registertolken bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Nationale Politie |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u een reactie geven op de Argos-uitzending van 24 september 2016, getiteld «Overheid leeft tolkenwet niet na»?
Er bestaat een officieel tolkenregister, het Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv), waar tolken die aan specifieke opleidings- en integriteitseisenvoldoen zijn ingeschreven. In beginsel dienen in de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) genoemde organisaties tolken uit dit register in te zetten. In bepaalde gevallen is er een mogelijkheid gebruik te maken van niet-beëdigde tolken. In deze mogelijkheid is voorzien in de Wbtv.
De uitspraak dat de overheid de tolkenwet niet na zou leven is te algemeen geformuleerd. Ik verwijs in dit verband naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3. De rechter ziet toe op het juist naleven van deze wet door de verschillende overheidsinstanties.
Waarom heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) slechts een beperkt deel van de bij het Bureau Wet beëdigde tolken en vertalers ingeschreven (Bureau Wbtv) tolken in haar eigen bestanden opgenomen?
Een tolk is een zelfstandig ondernemer die zelf zijn afnemers en diensten kiest. Er zijn tolken die ervoor kiezen om niet voor de IND te werken vanwege de reisafstand of omdat het om kort durende opdrachten gaat. Dit heeft als gevolg dat niet alle registertolken (tijdig) beschikbaar zijn voor tolkdiensten bij de IND of zelfs in het geheel geen diensten wensen te verrichten voor de IND.
Hoe vaak wordt een asielprocedure bemoeilijkt door inzet van een niet-beëdigd tolk en leidt dit tot een andere uitspraak dan gerechtvaardigd is?
De asielprocedure wordt niet bemoeilijkt door de inzet van niet-beëdigde tolken.
Een niet-registertolk kan om uiteenlopende redenen niet ingeschreven zijn in het Rbtv. In diverse talen zijn geen taal-/tolkopleidingen of toetsen, waardoor de tolk zijn beheersing van de (vreemde) taal op C1 niveau niet kan aantonen. Dit is een voorwaarde om ingeschreven te worden als registertolk in het Rbtv. Ook als een tolk niet beëdigd is, zal hij aan kwaliteits- en integriteitseisen moeten voldoen om door de IND te worden ingezet. Deze eisen zijn neergelegd in het IND-protocol voor tolken. De mogelijkheid om in bepaalde gevallen gebruik te maken van niet-beëdigde tolken is voorzien in de Wbtv.
Verder zijn er in de asielprocedure voldoende maatregelen om de juistheid van de vertalingen te waarborgen, zoals de mogelijkheid voor de vreemdeling om correcties en aanvullingen op rapporten van gehoor aan te brengen en de mogelijkheid een klacht over een tolk in te dienen.
Hoe vaak komt de zogeheten vijf-minutendienst voor, waarbij een door agenten met een onbeëdigd tolk afgenomen verhoor wordt voorzien van het benodigde Wbtv-nummer van een beëdigd tolk zonder dat deze het verhoor heeft bijgewoond?
Het is niet de bedoeling dat een verhoor wordt voorzien van het benodigde Wbtv-nummer van een beëdigd tolk zonder dat deze bij het verhoor aanwezig is. Een tolk heeft bij de politie onlangs gemeld dat hij niet altijd het gehele gesprek bijwoont. De politie onderzoekt deze melding in samenwerking met het bureau dat de tolkdiensten levert en neemt, indien noodzakelijk, passende maatregelen. Naast deze melding zijn er geen gevallen bekend waarin dit gebeurd is.
Aanvullend is het nog van belang te wijzen op het feit dat de term «vijf-minutendiensten» in de tolkenwetgeving niet bestaat. Wel is het zo dat er tolkdiensten zijn die naar hun aard een beperkte tijdsduur hebben, bijvoorbeeld:
Hoe oordeelt u over de kwaliteit van dergelijke verhoren en mag een dergelijk verhoor worden gebruikt als bewijsmateriaal in een asiel- of strafzaak als bekend is dat het verhoor niet is afgenomen door een beëdigd tolk?
Uit het enkele feit dat een tolk niet is beëdigd, kunnen geen algemene conclusies over de kwaliteit van diens werkzaamheden worden afgeleid. Of een dergelijk verhoor bruikbaar is in een gerechtelijke procedure, wordt van geval tot geval door de rechter beoordeeld.
Hoe vaak werd sinds de invoering van de Wbtv een zaak nietig verklaard vanwege het ontbreken van een motivering bij het niet inzetten van een beëdigd tolk? In hoeveel gevallen ging het hier om asielprocedures en strafzaken?
Beantwoording van deze vraag is complex omdat er geen centrale administratie wordt bijgehouden waaruit deze cijfers te genereren zijn. Een overzicht op het detailniveau zoals gevraagd, zou een uitgebreid jurisprudentieonderzoek vergen en dat is binnen het tijdsbestek voor de beantwoording van deze Kamervragen niet te geven. In het algemeen kan gesteld worden dat als een rechter oordeelt dat niet of onvoldoende is gemotiveerd dat geen registertolk is ingezet, dit tot verschillende uitkomsten kan leiden. Zo kan in het vreemdelingenrecht de rechter het besluit vernietigen, maar de rechtsgevolgen in stand laten, omdat in beroep alsnog voldoende was gemotiveerd waarom er geen registertolk was ingezet. Ook kan de rechter het beroep gegrond verklaren met als gevolg dat er een nieuw besluit moet worden genomen. In dat geval kan het zijn dat er alsnog een registertolk moet worden ingezet, dan wel dat in een nieuw besluit gemotiveerd moet worden waarom het inzetten van een niet registertolk gerechtvaardigd was. Ook kan het zijn dat de discussie omtrent het inzetten van een registertolk in de vervolgprocedure niet langer relevant was. In het strafrecht kan de rechter tot het oordeel komen dat alsnog een registertolk dient te worden ingezet bij het verhoor of dat de verklaring afgelegd zonder inschakeling van een beëdigd tolk niet als bewijsmiddel kan worden gebruikt, indien de juistheid van die vertaling wordt betwist.
In welk deel van de zaken waarbij behoefte is aan een beëdigd tolk wordt door de rechter gecontroleerd of de aanwezige tolk geregistreerd is bij het Bureau Wbtv?
In alle strafzaken en in vreemdelingenzaken waar de rechtbank zelf de tolk oproept, zal de rechter voorafgaand aan de inzet van deze tolk uiterlijk ter terechtzitting moeten controleren of een tolk is beëdigd in de zin van de Wbtv.
Hoe wordt gecontroleerd of dit gebruik afdoende is gemotiveerd door de rechter, hoe vaak blijkt dit niet het geval te zijn en op welke wijze worden rechters hierop gewezen?
De rechter moet een eventuele afwijking van de afnameplicht uit het register motiveren. Deze motivering wordt in beginsel opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting. Op deze manier is ook in hoger beroep of cassatie toetsbaar of aan de voorwaarden van de Wbtv is voldaan.
Bent u bekend met het Meldpunt Afnameplicht Wbtv en de op 26 september 2016 verstuurde nieuwsbrief van de Raad voor de Rechtspraak waarin abonnees hierop worden geattendeerd?1
Ja.
Sinds wanneer bestaat dit meldpunt, hoe is dit bekend gemaakt onder tolken, vertalers en andere betrokkenen bij de Wbtv en hoeveel meldingen zijn hierop binnengekomen?
Het Meldpunt Afnameplicht Wbtv bestaat sinds begin maart 2016. Middels een formulier op de website van Bureau Wbtv, de beheerder van het Register voor beëdigde tolken en vertalers, kan bij het Bureau Wbtv melding gemaakt worden van het niet naleven van de afnameplicht. Dit meldpunt is via social media (Twitter) onder de aandacht gebracht. Op 26 september 2016 is het meldpunt ook via de nieuwsbrief onder de aandacht gebracht. Tevens wordt tijdens informatiebijeenkomsten en presentaties, gegeven door medewerkers van Bureau Wbtv, altijd gewezen op het bestaan van dit meldpunt. Er is tot op heden één melding gedaan via het betreffende formulier. Deze was echter te algemeen geformuleerd om iets te kunnen ondernemen en een verzoek van het Bureau Wbtv om nadere informatie is door de melder niet meer beantwoord.
Volgt volgens u uit het in het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens neergelegde recht op een eerlijk proces dat de rechter dient te controleren dat een verdachte diens vragen kan verstaan en zich verstaanbaar kan maken?
Op grond van artikel 6, derde lid, onder e van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens heeft de verdachte het recht zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal die ter terechtzitting wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt. De rechter ziet er altijd op toe dat een proces eerlijk verloopt en daartoe behoort dat een verdachte vragen moet kunnen verstaan en zich verstaanbaar moet kunnen maken. Als dat niet of onvoldoende het geval is zal de rechter een tolk inschakelen.
Bent u bereid met de Raad voor de Rechtspraak te spreken over strengere controle van de inzet van bij Bureau Wbtv geregistreerde tolken bij rechtszaken?
Ik zal het aspect van het verplichte gebruik van geregistreerde tolken en het vastleggen van een afwijkend gebruik bij de Raad voor de Rechtspraak onder de aandacht brengen. Overigens zijn de rechters hierover dit jaar al eerder vanuit de Raad geïnformeerd. Dit is gebeurd via de relevante landelijke gremia voor strafrecht en bestuursrecht, onder meer door de verspreiding van de begin 2016 gepubliceerde best practice vertolking en vertaling strafrechtspraak, waarin ook expliciet is gewezen op de afnameplicht uit het register. Zie: https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/20160129-Best-practice-vertolking-en-vertaling-strafrechtspraak.pdf#search=best%20practice
Het bericht dat de Hongaarse regering vluchtelingen mishandelt en hen maandenlang zonder redenen opsluit |
|
Attje Kuiken (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hongarije mishandelt vluchtelingen»?1
Ja.
In welke mate klopt de conclusie van Amnesty International dat Hongarije stelselmatig vluchtelingen mishandelt, waarbij mensen soms worden geslagen, geschopt en opgesloten? Wat is uw reactie op deze op onderzoek gebaseerde conclusie?
Het kabinet vindt deze berichten zorgelijk, juist waar het gaat om mensen die een veilig heenkomen zoeken. Zoals u bekend meent het kabinet voorts dat de Hongaarse autoriteiten met de organisatie van het plaatsgevonden referendum en voorgenomen grondwetswijziging fundamentele Europese waarden ten aanzien van het opvangen van vluchtelingen en het bieden van bescherming op de helling zet.
Het kabinetsstandpunt dat de behandeling van vluchtelingen in lijn moet zijn met Europese verdragen en afspraken, waaronder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Europese acquis, evenals internationaal vluchtelingenrecht, blijft onveranderd. Dit hoort bij de normen en waarden die wij in Europa met elkaar delen en die Hongarije door toe te treden tot de EU ook heeft aanvaard. De Commissie is als hoedster van de verdragen verantwoordelijk voor het toezicht op naleving van Europese verplichtingen.
Ook voor Hongarije geldt dat hier geen uitzonderingen op mogelijk zijn en dat Hongarije zich moet houden aan zijn internationale verplichtingen. Dit heeft Minister Koenders van Buitenlandse Zaken nadrukkelijk ook besproken met de Hongaarse Minister van Buitenlandse Zaken Szijjártó tijdens zijn bezoek aan Boedapest op 4 oktober. Hij heeft hem opgeroepen om Europese en internationale afspraken na te leven.
Bent u bereid alle feiten hieromtrent zo snel mogelijk te verifiëren en naar de Kamer te sturen?
De Europese Commissie ziet als hoedster van de Europese verdragen toe op de naleving van hetgeen daarin is bepaald. De ontwikkelingen en omstandigheden in Hongarije worden nauwgezet gevolgd. De Europese Commissie is in december vorig jaar een infractieprocedure tegen Hongarije begonnen, waarbinnen is geconcludeerd dat een aantal elementen van de aangepaste asiel- en strafwetten onverenigbaar is met EU-wetgeving. De procedure loopt nog en een uitspraak van het Hof van Justitie wordt in september 2017 verwacht.
Deelt u de mening dat het mishandelen en illegaal opsluiten van vluchtelingen en immigranten door een Europese lidstaat een schande is voor de Europese Unie en in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens? Zo ja, op welke wijze brengt u zo snel mogelijk de boodschap namens de Nederlandse regering over aan Hongarije dat dit onacceptabel is?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze gaat u in Europees verband waarborgen dat dit soort misstanden met vluchtelingen in de EU zo snel mogelijk worden gestopt en in de toekomst niet meer zullen voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze worden deze misstanden door de EU zelf onderzocht en worden tegen Hongarije zo nodig maatregelen getroffen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke termijn geeft u, mogelijk in samenwerking met de EU, een appreciatie van het gehele rapport van Amnesty over de situatie voor vluchtelingen in Hongarije?2
Er is in beantwoording van bovenstaande vragen reeds een appreciatie gegeven.
Het afschaffen van de logeerregeling voor statushouders |
|
Sadet Karabulut , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoeveel mensen hebben sinds de inwerkingtreding gebruik gemaakt van de logeerregeling en het zelfzorgarrangement?1 Kunt u dit aantal uitsplitsen naar aantallen gastgezinnen en statushouders?
Sinds de inwerkingtreding (oktober 2014) hebben 2495 vergunninghouders gebruik gemaakt van de logeerregeling. Zij logeerden bij 2047 gastgezinnen. Voor het ZZA (sinds september 2015) gaat het om respectievelijk 179 vergunninghouders en 141 gastgezinnen. Sommige vergunninghouders nemen in gezinsverband deel aan de regeling, waardoor het aantal gastgezinnen lager uitvalt dan het aantal deelnemers.
Heeft u zicht op wat voor effect het verblijf van een statushouder in een gastgezin op zijn/haar inburgering heeft? Kunt u dit toelichten door er bijvoorbeeld de slagingspercentages voor de inburgeringstoets bij te betrekken van statushouders die bij een gastgezin hebben gewoond?
Er zijn geen gegevens beschikbaar over het effect dat het verblijf van een vergunninghouder in een gastgezin heeft op zijn/haar inburgering. Specifieke slagingspercentages van de inburgeringstoets voor vergunninghouders die bij een gastgezin hebben gewoond zijn niet bekend.
Is het waar dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) stelt dat er geen nood meer is voor de opvang van statushouders terwijl er nog altijd 16.000 statushouders in COA-opvang verblijven?
Nee. In mijn brief van 29 september jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang inzake de huisvesting van vergunninghouders. De inzet is erop gericht dat vergunninghouders tijdig uitstromen naar gemeenten voor huisvesting.
Kunt u een uiteenzetting geven van de kosten en administratieve lasten die met de logeerregeling gepaard gaan?
De kostprijs voor de logeerregeling en het ZZA bedragen circa € 16.900 per persoon op jaarbasis. De wooncomponent en de medische kosten vormen het grootste aandeel in deze kosten.
Kunt u aangeven waarom de bevorderende werking voor de integratie en het hoge aantal statushouders dat in COA-opvang verblijft niet opweegt tegen de kosten en administratieve lasten die de logeerregeling met zich meebrengt?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 zijn er geen gegevens beschikbaar over het effect dat het verblijf van een statushouder in een gastgezin heeft op zijn/haar inburgering. In mijn brief van 27 september jl. heb ik toegezegd dat ik zal bezien of het nodig en wenselijk is om de huidige logeerregeling te continueren, dan wel om deze aan te passen tot een toekomstbestendige regeling.
Deelt u de mening dat juist de afgebakende logeerperiode van drie maanden zonder inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) aantrekkelijk is voor gastgezinnen?
De vraagstelling veronderstelt ten onrechte dat het ZZA van kracht is en de logeerregeling is afgeschaft. Het ZZA is van rechtswege per 16 september jl. beëindigd; de logeerregeling staat open voor deelname.
Zoals volgt uit mijn brief van 27 september jl. is recent gebleken dat inschrijving in de BRP binnen vijf dagen moet plaatsvinden op het adres waar de vergunninghouder naar redelijke verwachting de meeste malen zal overnachten.
Het COA adviseert de vergunninghouder om zich bij deelname aan de logeerregeling direct in te schrijven op het nieuwe logeeradres en om de mogelijke financiële gevolgen van de inschrijving in de BRP te bespreken met de gastheer/gastvrouw. Deze werkwijze hanteerde het COA al bij het ZZA.
Een mogelijk financieel gevolg voor de gastheer/gastvrouw treedt op indien de gemeente van oordeel is dat er sprake is van duurzaam verblijf en daarom de kostendelersnorm toepast. Eind 2015 heeft de Staatssecretaris van SZW in een verzamelbrief richting gemeenten aangegeven dat zij in geval van tijdelijk verblijf de kostendelersnorm niet hoeven toe te passen. De gemeente beslist hierover op basis van de individuele situatie.
In mijn brief van 27 september jl. heb ik aangegeven dat ik zal bezien of het nodig en wenselijk is om de logeerregeling te continueren, dan wel om deze aan te passen tot een toekomstbestendige regeling. Hiertoe zal ik onder andere overleg voeren met een aantal organisaties voor gastgezinnen.
Verwacht u dat de gastgezinnen die nu gebruik maken van de logeerregeling gebruik zullen gaan maken van het zelfzorgarrangement? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Blijft het zelfzorgarrangement van kracht? Op welke manier is het zelfzorgarrangement aantrekkelijk voor gastgezinnen? Waarom is ervoor gekozen dit wel in stand te laten?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier worden gastgezinnen voorgelicht en ondersteund bij een logeerregeling en het zelfzorgarrangement?
De gastheer ontvangt een informatiebrief waarin de logeerregeling wordt toegelicht. De brief biedt informatie over de mogelijke financiële gevolgen voor de gastheer door de BRP inschrijving. De informatiebrief wordt aan de vergunninghouder meegegeven ter ondertekening door de gastheer. De ondertekening door de gastheer is noodzakelijk voor de afhandeling van de logeeraanvraag. Dezelfde werkwijze gold voor het ZZA.
Wanneer is bekend gemaakt dat de logeerregeling wordt afgeschaft en hoe is dat gecommuniceerd aan gebruikers van deze regeling?
Enkele weken geleden stond op de website van het COA dat aanmelden voor de logeerregeling niet meer mogelijk was. Dit was onjuiste informatie en is vrijwel direct rechtgezet. De logeerregeling is niet beëindigd.
Is er voorzien in een overgangsregeling voor de statushouders die nog in de drie maanden logeren zitten?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht “Amsterdam krijgt 'Turks' ziekenhuis” |
|
Malik Azmani (VVD), Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Amsterdam krijgt «Turks» ziekenhuis»?1 Is bekend waarom in dit geval gesproken wordt van een «Turks» ziekenhuis? Ziet dat op financiering, directie of anderszins?
Ik ben bekend met het bericht. Wat voor de NOS de reden is om te spreken over een «Turks» ziekenhuis, is mij niet bekend. Dat is aan de NOS.
Is bekend met welke binnenlandse en/of buitenlandse middelen dit ziekenhuis gefinancierd wordt?
Nee dat is mij niet bekend. Hoe een ziekenhuis haar financiering regelt en of dit binnenlandse dan wel buitenlandse middelen zijn, is aan het ziekenhuis zelf. Overigens dient een ziekenhuis in de jaarrekening wel te verantwoorden hoe zij gefinancierd wordt zodat dit, na afloop van het jaar, ook openbaar gedeeld wordt.
Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling in het licht van de integratie en participatie van mensen met een Turkse achtergrond in Nederland?
Keuzevrijheid is een belangrijk onderdeel van onze samenleving. Elke Nederlander is vrij om te kiezen bij welk ziekenhuis hij of zij in behandeling wil. De achtergrond van een Nederlander is hierbij niet van belang. Daarnaast zijn mensen in Nederland vrij om een ziekenhuis op te richten mits deze voldoet aan alle daarvoor gestelde kwaliteitseisen. Het «Turkse» ziekenhuis waarover in het nieuwsbericht wordt gesproken is openbaar toegankelijk voor alle Nederlanders ongeacht de etnische of religieuze afkomst. Het is aan mensen zelf om een keuze te maken bij welke zorgverlener zij zorg willen ontvangen.
Deelt u de mening dat dit juist bijdraagt aan een parallelle samenleving in Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre wordt er op toegezien dat de vrijheden en gelijkheden in dit land in een dergelijk ziekenhuis worden gerespecteerd?
Toegankelijkheid van de zorg is, samen met keuzevrijheid, een belangrijk onderdeel van het Nederlandse zorgstelsel. Het maken van onderscheid in de zorg voor patiënten op basis van religie of etniciteit is in strijd met onze Grondwet. Iedereen in Nederland moet zich houden aan regels van de Nederlandse wet. Dit geldt ook voor ziekenhuizen. Discriminatie en uitsluiting van zowel patiënten als zorgverleners wordt niet geaccepteerd. Patiënten of medewerkers die het idee hebben dat zij worden gediscrimineerd, op welke grond dan ook, kunnen dit aangeven bij een antidiscriminatiebureau of bij de politie. Indien er signalen zijn dat een ziekenhuis zich niet aan de regels houdt dan zal hier tegen worden opgetreden.
In hoeverre wordt gewaarborgd dat een ziekenhuis in Nederland voor iedereen toegankelijk is, zowel qua werknemers als patiënten en dat er bijvoorbeeld geen onderscheid wordt gemaakt op basis van religie of etniciteit?
Zie antwoord vraag 5.
Kan u aangeven of het Turkse ziekenhuis inmiddels een WTZi-aanvraag heeft gedaan alsmede de vragenlijst van de Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft ingevuld?2
De Stichting Acibadem International Medical Center heeft een WTZi toelating. De IGZ heeft ondertussen de vragenlijst voor nieuwe toetreders gestuurd met de vraag om op korte termijn een reactie te geven.
Op welke termijn zal de Inspectie voor de Gezondheidszorg een bezoek brengen aan het ziekenhuis om vast te stellen of zij aan alle eisen voldoen om kwalitatief goede zorg te leveren?
Een bezoek van de IGZ hangt af van de informatie die wordt aangeleverd aan de hand van de recent toegestuurde vragenlijst en de daadwerkelijke start van de kliniek. Er wordt op dit moment nog geen zorg verleend.
Op welke manier wordt geborgd dat binnen het Turkse ziekenhuis dezelfde normen en waarden worden nageleefd als in andere Nederlandse ziekenhuizen, zoals de mogelijkheid dat een vrouwelijke patiënt door een mannelijke arts wordt behandeld?
Het kan voorkomen dat een patiënt een voorkeur heeft voor een bepaalde arts. Als hier van te voren, bijvoorbeeld bij het maken van de afspraak, om wordt gevraagd kan hier vaak rekening mee worden gehouden. Als er geen andere mogelijkheid is heeft de patiënt de keus om zich toch te laten behandelen door de aangewezen arts of zelf op zoek te gaan naar een andere behandelaar.