Mutliculti-les Utrechtse ambtenaren |
|
Albert van den Bosch (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Utrechtse ambtenaren moeten op multiculti-les»?1
Ja.
Bent u, net als de wethouder Voortman van GroenLinks, van mening dat het een gemeentelijke taak is om multiculti-lessen aan ambtenaren op te dringen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de gemeente zelf om keuzes te maken over de opleiding van gemeentelijke ambtenaren.
Hoe beoordeelt u het functioneren van gemeentelijke ambtenaren die zich hard inzetten voor hun gemeente? Onderschrijft u bijvoorbeeld dit soort lokale initiatieven waarbij ambtenaren deelnemen aan multiculti-lessen om te werken aan hun vooroordelen?
Het is niet aan het Rijk om het functioneren van gemeentelijke ambtenaren te beoordelen. Ook het ontplooien van dit soort lokale initiatieven is een keuze van de gemeente zelf. Wel onderschrijft het kabinet het belang van een diverse en inclusieve overheid.
Bent u bereid inzichtelijk te maken van welke middelen het «actieplan diversiteit en inclusie» van de gemeente Utrecht betaald wordt en of er eventueel Rijksgelden met dit plan gemoeid zijn? Kunt u dit met de Kamer delen?
Het actieplan wordt betaald uit de algemene middelen van de gemeente Utrecht. Gemeenten leggen over de besteding van algemene middelen verantwoording af aan de gemeenteraad, niet aan het Rijk.
In hoeverre heeft dit dure plan invloed op de deelonderhandelingen ten aanzien van het sociale domein binnen het gemeentefonds nu de gemeente Utrecht kennelijk voldoende middelen heeft voor multicultibeleid met dure cursussen, trainingen, bijeenkomsten, «gesprekskoffers» en «gereedschapskisten», onderzoeksbureaus, themadirecteuren en managers?
Bij financiering via algemene middelen geldt dat er geen directe koppeling mogelijk is tussen inkomsten en uitgaven van gemeenten. Dit vanwege de vrije bestedingsruimte van gemeenten en mogelijke andere inkomsten. Daarom zie ik geen relatie met de gesprekken tussen het Rijk en de VNG over de toereikendheid van de gemeentelijke budgetten voor het sociaal domein.
Bent u van mening dat bij overschrijding van de kosten binnen het sociale domein in de gemeentelijke begroting van Utrecht, het Rijk nimmer over zou moeten gaan tot het verhogen van de Rijksbijdrage aan het gemeentefonds, zolang multiculti-lessen en dit soort actieplannen deel uitmaken van het sociale beleid? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Wat gaat uw inzet zijn om dit soort gemeentelijke projecten als de multiculti-lessen binnen het «actieplan diversiteit en inclusie», die de gemeentelijke belastingen alleen maar verder doen stijgen, een halt toe te roepen?
Ik zie hier geen rol voor mijzelf. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Het bericht ‘VN: 1.500 migranten in levensgevaar in Libië’ |
|
Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Maarten Groothuizen (D66), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Harbers (VVD) |
|
Kent u het bericht «VN: 1.500 migranten in levensgevaar in Libië»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het bericht dat ongeveer 1.500 migranten die vastzitten in detentiecentra ten zuiden van Tripoli in levensgevaar verkeren door geweld?2
Hoe beoordeelt u het bericht dat de VN tot nu toe slechts 400 vluchtelingen en migranten heeft kunnen verplaatsen uit de detentiecentra in het zuiden van Tripoli, Ain Zara en Abu Selim, waar de gevechten plaatsvinden?3
Kunt u bevestigen dat er nog zeker 3.000 migranten zijn gedetineerd op plaatsen waar wordt gevochten?4
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het leger en de politie in Tripoli de gedetineerde migranten dwingen deel te nemen aan het conflict?5 Kunt u dit bericht bevestigen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit bericht?
Deze berichten zijn tot op heden niet bevestigd door de internationale gemeenschap. Het kabinet geeft steun aan de VN die actief bemiddelt tussen de Libische partijen. Het is van groot belang om zo snel mogelijk te komen tot de-escalatie, een staakt-het-vuren in conflictgebieden en een nieuwe politieke dialoog. Daarbij vraagt het kabinet samen met onze partners blijvend aandacht voor respect voor het internationaal humanitair recht en het afleggen van verantwoording, zodat mogelijke oorlogsmisdaden niet ongestraft blijven. Het moge duidelijk zijn dat de gedwongen inzet van burgers in gevechten te allen tijde een schending is van het internationaal humanitair recht.
Op welke wijze volgt Nederland de ontwikkelingen in Libië? Welke bevindingen zijn daarbij gedaan? Welke maatregelen worden internationaal genomen teneinde migranten die klem zitten door de gevechten te assisteren? Is daarbij speciaal oog voor de positie van kinderen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het gedwongen inzetten van migranten bij de strijd mogelijk een misdaad is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen kunt u zetten teneinde deze misdaden te laten onderzoeken en te laten berechten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van plan in de Europese Unie te pleiten voor de evacuatie van deze vluchtelingen en migranten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u de steun voor een dergelijk plan?
De EU steunt op verschillende manieren de inspanningen om te zorgen dat de situatie van deze groep vluchtelingen en migranten verbetert en zij Libië kunnen verlaten. Naar aanleiding van de oproep van UNHCR aan de gehele internationale gemeenschap zijn meerdere landen, waaronder ook EU lidstaten, in actie gekomen. Naar aanleiding van eerdere oproepen, is bekend dat meerdere EU lidstaten, waaronder ook Nederland, maatregelen hebben getroffen om geplande hervestigingen van vluchtelingen via het Emergency Transit Mechanisme te versnellen. Ook buiten de Europese Unie bekijken meerdere landen hoe zij hier aan kunnen bijdragen. Verder heeft de EU aanvullende steun beschikbaar gesteld aan UNHCR, IOM, en andere VN-organisaties om hun belangrijk werk in Libië voort te kunnen zetten en steunt de EU, de inspanningen van de VN om bij de strijdende partijen aan te dringen op een staakt het vuren c.q. humanitaire pauze.
Bent u bereid politieke en diplomatieke middelen in te zetten teneinde deze migranten bij te staan? Zo ja, welke politieke en diplomatieke middelen ziet u voor zich? Zo nee, kunt u uitleggen waarom u kiest deze middelen niet in te zetten?
Zoals hierboven aangegeven vraagt het kabinet in verschillende internationale overleggen aandacht voor de verslechterde humanitaire situatie in Libië en die van de vluchtelingen en migranten in de detentiecentra in het bijzonder. Op dit moment beziet het kabinet de mogelijkheid om aanvullend financiële steun te geven aan organisaties die deze groep in Libië op dit moment bijstaan, als ook initiatieven in andere landen om deze groep mogelijk op te vangen. De organisaties moeten daarvoor wel voldoende capaciteit hebben. Ook zal het kabinet bij belangrijke herkomstlanden aandringen op de (consulaire) evacuatie van hun onderdanen zoals vaak gebruikelijk is in conflictsituaties. Waar mogelijk zal Nederland deze steunen. Het kabinet volgt de ontwikkelingen rondom de recente oproep van UNHCR en de lopende hervestigingsinspanningen via het ETM nauwgezet, mede met het oog op de mogelijkheden om landen in de regio die geëvacueerde migranten uit Libië opvangen te ondersteunen.
Misbruik van de landelijke regeling huisvesting statushouders om uitgeprocedeerde asielzoekers te huisvesten |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Sociaal experiment voor huisvesting van statushouders loopt uit op drama»?1
Ja.
Is het waar dat aan het sociale experiment voor de huisvesting van statushouders in Almere subsidie is toegekend vanuit de landelijke regeling huisvesting statushouders?2 Zo ja, hoeveel subsidie is er toegekend, wat zijn de criteria geweest op basis waarvan deze subsidie is toegekend en hoeveel van deze subsidie is inmiddels uitbetaald?
Ja, ten behoeve van het betreffende project in Almere is voor de huisvesting van 81 statushouders een beroep gedaan op de Tijdelijke Regeling Stimulering Huisvesting Vergunninghouders (TRSHV). Begin april is € 62.500,- aan de eigenaar toegekend en uitbetaald voor de huisvesting van tien vergunninghouders.
Deze regeling kent twee fasen. In de eerste fase wordt, voorafgaand aan de realisatie van het project, door RVO een budgetreserveringsverklaring afgegeven. In de tweede fase wordt, na realisatie van het project en bij de eerste bewoning, de definitieve subsidieaanvraag getoetst door de gemeente en RVO.
Onderhavige aanvraag is getoetst aan de criteria die zijn opgenomen in de TRSHV. Daarbij is bij aanvang van de bewoning in de Basisregistratie Personen (BRP) getoetst of de vergunninghouders waren ingeschreven op het betreffende adres. De subsidieregeling vereist verder dat de woonvoorziening ten minste vijf jaar bestaat.
Is het waar dat er 94 mensen gehuisvest zijn met het sociaal experiment, terwijl er maar 44 mensen ingeschreven zijn bij de gemeente Almere?3 Zo ja, in hoeverre zijn er uitgeprocedeerde asielzoekers gehuisvest?
Het klopt dat de gemeente Almere 44 personen heeft ingeschreven, woonachtig aan de Bostuin in Almere. Het aantal van 94 is volgens de gemeente niet waarschijnlijk, omdat sprake is van in totaal 81 kamers die niet allemaal bewoond waren. Bij regelmatige controles door de gemeente Almere zijn in totaal vier ongedocumenteerde personen aangetroffen, die naar zeggen van de verhuurder daar niet woonachtig waren, maar daar tijdelijk verbleven om te klussen. De gemeente Almere heeft laten weten de standaardprocedure te hebben gevolgd, door deze personen door te verwijzen naar de vreemdelingen opvanglocatie te Ter Apel.
In hoeverre is de landelijke regeling gebruikt om uitgeprocedeerde asielzoekers te huisvesten in dit geval? Welke maatregelen heeft u genomen en is het geld teruggevorderd?
Niet. Er is geen subsidie toegekend aan de huisvesting van uitgeprocedeerde asielzoekers.
Heeft u onderzocht of er andere gevallen zijn waarbij de landelijke regeling is misbruikt om uitgeprocedeerde asielzoekers te huisvesten? Zo ja, wat was de uitkomst hiervan en welke maatregelen heeft u toen genomen? Zo nee, kunt u dit alsnog onderzoeken en de Kamer spoedig informeren?
Dat is niet aan de orde. Er wordt getoetst aan inschrijving in de BRP. Uitgeprocedeerde asielzoekers kunnen zich niet inschrijven.
Op welke momenten controleert u of de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland of de landelijke regeling huisvesting statushouders is misbruikt? Worden daarbij inspecties op locatie uitgevoerd? Zo nee, kunt u dit alsnog uitvoeren?
Iedere subsidieaanvraag wordt door RVO getoetst aan de in de regeling gestelde criteria. Zoals aangegeven vereist de subsidieregeling dat de woonvoorziening ten minste vijf jaar bestaat. Dit wordt aan het einde van deze periode getoetst. Na deze toetsing stelt RVO de subsidie ambtshalve vast. Als niet aan de verplichtingen van de stimuleringsregeling is voldaan, stelt RVO de subsidie vast op € 0 en wordt het voorschot teruggevorderd.
Hoe staat het met de pilots voor flexibele, tijdelijke en sobere woonoplossingen voor statushouders en welke gemeenten hebben een aanvraag gedaan? Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat de pilots niet goed gebruikt worden?
Ik heb in 2018 € 3 miljoen beschikbaar gesteld om via een beperkt aantal verschillende pilots te experimenteren met huisvestingsoplossingen die de aansluiting tussen asielopvang, huisvesting en integratie moeten verbeteren. Te denken valt aan het tijdelijk en gemixt huisvesten van verschillende doelgroepen waardoor flexibele huisvestingscapaciteit ontstaat en aan opvangoplossingen in de buurt van de gemeente van uitplaatsing zodat al tijdig met de integratie kan worden gestart.
De uitvoering van de pilots wordt momenteel voorbereid door BZK, JenV en COA i.s.m. IPO en VNG en verschillende gemeenten. De verwachting is dat de eerste pilots in 2019 starten. Een onderzoeksbureau zal vanaf het begin aangehaakt zijn om de voortgang en uitkomsten te monitoren.
De asielbus tussen Ter Apel en Emmen |
|
Sietse Fritsma (PVV), Roy van Aalst (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het artikel «Staatssecretaris: Ter Apel krijgt asielbus» van 10 april 2019?1
Ja
Deelt u de mening dat deze asielbus er komt omdat overlastgevende asielzoekers het personeel op lijn 73 stelselmatig intimideren en bedreigen?
Overlastgevende asielzoekers zijn een maatschappelijk probleem, dat zich onder andere manifesteert in het openbaar vervoer. Aangezien zowel chauffeurs als medereizigers ondanks de inzet van OV stewards ernstige overlast op lijn 73 ervaren, heb ik besloten om bij wijze van proef drie maanden een pendelbus tussen Ter Apel en station Emmen te laten rijden. Elk incident is er één teveel en het is belangrijk dat de overlastgevers worden aangepakt.
Deelt u de mening dat deze overlastgevende asielzoekers niet beloond moeten worden voor deze agressie met een eigen pendeldienst, maar keihard moet worden aangepakt?
Zoals ik uw Kamer de afgelopen periode meerdere malen heb gemeld2 vindt dit Kabinet dit soort agressie volstrekt onacceptabel. Overlastgevend gedrag wordt niet getolereerd, leidt tot lik-op-stuk maatregelen en kan zowel vreemdelingrechtelijke als strafrechtelijke gevolgen hebben. De pendelbus tussen Ter Apel en station Emmen is niet de oplossing, maar een van de stappen op weg naar een meer structurele aanpak van overlastgevers. Over de invulling van het vervoer worden op korte termijn nadere afspraken gemaakt met vervoerders en andere betrokkenen.
In mijn brief van 17 april 20193 meld ik dat ik opdracht heb gegeven tot de ontwikkeling van een landelijke «Top-X-aanpak» voor de zwaarste groep overlastgevers. Door deze landelijke en gecoördineerde aanpak kunnen al bestaande maatregelen doeltreffender en slagvaardiger worden ingezet en moet het voor de overlastgevende vreemdeling zichtbaar en voelbaar worden dat hij in beeld is en het gedrag niet getolereerd wordt én consequenties heeft.
Ondertussen werken de verschillende ketenpartners aan de terugkeer van die vreemdelingen die niet langer in Nederland mogen verblijven.
Bent u bereid een streep door deze pendeldienst te halen en in plaats daarvan een pendeldienst tussen Ter Apel en Marrakech in het leven te roepen, om hen daar eruit te gooien?
Nee.
Uitbuiting van arbeidsmigranten |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Nederland doet te weinig voor Poolse werknemers»?1
Ik begrijp de reactie van de Poolse ambassadeur goed en ik denk dat hij een terecht punt maakt. Iedereen in Nederland heeft recht op een eerlijke, gezonde en veilige woon- en werkplek. Situaties van onderbetaling, onveilige arbeidsomstandigheden en slechte huisvesting moeten worden aangepakt.
Is het waar dat de Poolse ambassadeur drie keer bij u heeft aangeklopt over misstanden? Wat heeft u hiermee gedaan?
Ik heb met de Poolse ambassadeur gesproken over de positie van Poolse werknemers in Nederland. Ik blijf in gesprek met Polen om de situatie van Poolse arbeidsmigranten te verbeteren.
Deelt u de mening dat de Inspectie SZW (ISZW) «niet de mensen heeft» om toe te zien op misstanden? Zo nee, waarom greep de Inspectie dan niet in na een ernstige melding over een chloorlek in een kas?
Nee, die mening deel ik niet. De Inspectie SZW krijgt in deze kabinetsperiode een fikse uitbreiding. Die is gebaseerd op de afwegingen die zijn neergelegd in het Inspectie Control Framework2 en waarover in het regeerakkoord besluiten zijn vastgelegd. De versterking van de Inspectie SZW is bedoeld om de ICF-indicatoren zoals verwoord in de begroting te verbeteren. Op het terrein van de arbeidsomstandigheden houdt dit onder meer in dat er naar wordt gestreefd de balans tussen capaciteitsinzet op actieve inspecties en reactieve onderzoeken, zoals ongevalsonderzoek en meldingen, te herstellen.3
De versterking laat onverlet dat de werkwijze van de Inspectie SZW risicogericht was en is. Dit betekent dat een melding niet automatisch aanleiding geeft tot onderzoek. Dit houdt verband met het feit dat in de wettelijke gekozen systematiek de verantwoordelijkheid voor veilige en gezonde werkomstandigheden bij de werkgever ligt. De beoordeling van meldingen heeft tot doel de capaciteit zo effectief mogelijk in te zetten op de meest relevante zaken. Daarbij wordt bezien of een melding een meldingsplichtig ongeval betreft overeenkomstig wet- en regelgeving, bijvoorbeeld omdat een werknemer blijvend letsel ondervindt of er sprake is van ziekenhuisopname.
Deelt u de volgende oproep van de ambassadeur: «ga gewoon die werkplekken bezoeken en leg dan boetes op»? Zo ja, hoeveel bezoeken aan bedrijven met veel arbeidsmigranten gaat de Inspectie SZW komend jaar afleggen?
Het is onjuist dat de Inspectie SZW 800 inspecteurs en maar twee aandachtspunten heeft. Inzicht in de werkwijze van de Inspectie SZW wordt jaarlijks verschaft in de het jaarplan en jaarverslag. Bijgaand treft u een tabel aan die eerder in een technisch overleg met uw Kamer, eind 2017, is gebruikt om inzicht te geven welke sancties gegeven kunnen worden:
De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving, zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, de Arbeidstijdenwet en de Arbeidsomstandighedenwet. Daarmee wil de Inspectie SZW een zo groot mogelijk maatschappelijk effect bereiken. De Inspectie SZW inspecteert daar waar naar verwachting de risico’s het grootst zijn. Dit doet de Inspectie SZW in 17 programma’s, waaronder het programma Agrarisch en Groene sector en het programma Uitzendbureaus.
Afhankelijk van de motieven van de werkgever om relevante wet- en regelgeving wel of niet na te leven, zet Inspectie SZW op maat gesneden interventies in. Het gaat bijvoorbeeld om communicatie of zelfinspecties, branchebeïnvloeding en druk op de keten van bedrijven (opdrachtgevers, -nemers, onderaannemers etc.). Als verschillende interventies onvoldoende effect hebben en gevallen van notoire overtreders of incidentele zeer ernstige misstanden zich blijven voordoen, wordt zwaardere handhaving ingezet, zoals het opleggen van boetes en het stilleggen van werkzaamheden van een bedrijf met als doel om bij de betrokken bedrijven een gedragsverandering te realiseren. Bestuursrecht en strafrecht worden gericht ingezet om criminele en ondermijnende activiteiten aan te pakken. Opsporing wordt ingezet als een strafrechtelijke aanpak het meeste effect oplevert.
In het regeerakkoord is 50 miljoen euro aan extra middelen vrijgemaakt voor de handhavingsketen van de Inspectie SZW. De formatie groeit naar circa 1.550 fte in 2022. De versterking zal voor een groot deel ingezet worden op het thema eerlijk werk, waaronder arbeidsuitbuiting en onderbetaling. Op dit moment zijn bij de Inspectie SZW circa. 1.250 fte werkzaam. Zoals in eerdere jaarstukken verwoord, is voor de voortbrenging van het inspectiewerk een aantal disciplines werkzaam binnen de Inspectie SZW. Het betreft met name inspecteurs, rechercheurs, analisten, onderzoekers, handhavingsspecialisten, front office medewerkers, boete opleggers, projectleiders en (personeels)managers.
Mede naar aanleiding van onderzoek van ABD topconsult is in het jaarverslag 2016 een gedetailleerd overzicht van de disciplines binnen de Inspectie SZW gegeven. De meest recente versie van dit overzicht, waarin de functieverdeling in 2022 zichtbaar is, staat in het Meerjarenplan 2019–2022 van de Inspectie SZW en is hieronder afgebeeld.4
In het jaarverslag 2018 is ingegaan op de groei van de Inspectie in 2018. In het jaarplan 2019 is ingegaan op de groei de komende jaren. In de antwoorden op de vragen voor het WGO rond de jaarverantwoording zal op de getalsmatige ontwikkeling nader worden ingegaan.
Binnen het domein eerlijk werk (arbeidsuitbuiting en onderbetaling), zijn 1947 inspecties uitgevoerd zoals gerapporteerd in het jaarverslag 2018.5 De aantallen zijn een uitvloeisel van de programmering en geen doel op zich. De Inspectie SZW heeft de afgelopen jaren juist geïnvesteerd in risicogestuurd en effectgericht programmatisch werken. De Inspectie SZW stuurt daarom op het behalen van resultaten die bijdragen aan gezond, veilig en eerlijk werk en bestaanszekerheid voor iedereen. Bij de inzet van mensen en middelen zijn afwegingen rondom maatschappelijk effect ook nu al vaak bepalend. Een bovenmatige focus op kengetallen, zoals aantallen inspecties, biedt daarom onvoldoende inzicht in de bijdrage van de Inspectie SZW aan het gewenste maatschappelijk effect.6
Is het waar dat de Inspectie SZW achthonderd inspecteurs heeft? Klopt het dat zij twee aparte aandachtspunten hebben, te weten malafide uitzendbureaus en de agrarische sector? Kunt u inzicht verschaffen in hun werkwijze? Hoeveel bedrijven bezoeken zij per jaar? Welke sancties kunnen zij opleggen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens met de ambassadeur als hij zegt dat «Nederland te maken heeft met een „parallelle samenleving» van buitenlandse werknemers, die onzichtbaar zijn voor de meeste Nederlanders?» Deelt u de mening dat maatregelen nodig zijn om hier een eind aan te maken?
Arbeidsmigranten, die seizoenswerk verrichten, verblijven vaak een korte periode in Nederland om geld te verdienen om vervolgens weer terug naar het land van herkomst te gaan. Door de focus op werk vindt er weinig interactie met Nederlanders buiten de werkomgeving plaats. Wat betreft de specifieke groep waar het in het artikel om gaat, Poolse werknemers, laat het rapport «Bouwend aan een toekomst in Nederland» (2018) zien dat een grote groep Poolse werknemers zich langdurig in Nederland vestigt. Het rapport schetst een betrekkelijk gunstig beeld van de sociaaleconomische positie van deze groep. In de kabinetsreactie van 1 oktober 2018 op dit rapport7 heeft het kabinet onder meer gewezen op inspanningen om de sociaaleconomische positie van Poolse werknemers te versterken, alsmede het belang van taal om in contact te komen met Nederlanders. Het kabinet heeft aandacht voor taalontwikkeling en de aanpak van laaggeletterdheid van zowel burgers voor wie Nederlands de moedertaal is als van burgers voor wie Nederlands een tweede taal is. Via het actieprogramma «Tel mee met taal» – en het aanbod volwasseneneducatie van gemeenten – kunnen ook Poolse arbeidsmigranten werken aan hun Nederlandse taalvaardigheid. Op 18 maart jl. heeft uw Kamer een brief ontvangen waarin het Kabinet aangeeft dat de aanpak van laaggeletterdheid en taalachterstanden de komende jaren verder wordt versterkt: in de periode 2020–2024 is hier ruim 425 miljoen euro voor beschikbaar. Dat is ruim € 35 miljoen méér dan in de periode 2015–2019.8
Erkent u dat arbeidsmigranten niet zelden door uitzendbureaus worden uitgebuit, mede vanwege hun afhankelijke positie?
Uitzendbureaus bieden vaak een combinatie aan van werk, transport en een woning voor arbeidsmigranten. Hiermee wordt een arbeidsmigrant gefaciliteerd bij komst naar Nederland. Deze faciliterende rol kan zeker in het begin, bij aankomst in Nederland, arbeidsmigranten op weg helpen. Een sterke afhankelijkheidsrelatie tussen een arbeidsmigrant en een uitzendbureau wanneer iemand al langere tijd in Nederland is, acht ik echter niet wenselijk.
Wat onderneemt u om een eind te maken aan de slechte behandeling van arbeidsmigranten? Bent u bereid een vergunningsplicht voor uitzendbureaus in te voeren, zodat malafide uitzendbureaus geweerd kunnen worden?
De vergunningplicht voor uitzendbureaus is in 1998 afgeschaft, omdat bleek dat ook een vergunningstelsel malafiditeit niet kon voorkomen, terwijl het wel veel administratieve lasten voor bedrijven en de overheid tot gevolg had. Het huidige private keurmerk (SNA) omvat een publiek-private samenwerking, waardoor Inspectie SZW en Belastingdienst signalen krijgen van SNA en SNCU, die Inspectie SZW en Belastingdienst helpen bij de handhaving.
De Inspectie SZW controleert op de naleving van arbeidswetten en zet o.a. in op de aanpak van arbeidsuitbuiting en malafide uitzendbureaus. Het kabinet heeft 50,5 miljoen euro per jaar vrijgemaakt voor versterking van de handhavingsketen van de Inspectie SZW.
In de brief met een reactie op het artikel «Hoe Oost-Europese migranten worden uitgebuit in Nederland» zal ik verder ingaan in de maatregelen die we ondernemen om misstanden rondom arbeidsmigranten aan te pakken.
Bent u bereid een «Meldpunt Arbeidsuitbuiting» in te stellen, zodat arbeidsmigranten misstanden eenvoudig kunnen melden?
Arbeidsmigranten kunnen misstanden nu al telefonisch of online melden bij de Inspectie SZW. De meldingsformulieren zijn online beschikbaar in het Pools, Bulgaars, Spaans, Roemeens, Engels en Portugees. Meldingen van arbeidsuitbuiting kunnen eventueel ook bij Meld Misdaad Anoniem worden gedaan. Ik zie geen toegevoegde waarde in een extra meldpunt voor arbeidsuitbuiting.
Wanneer komt uw brief met een reactie op het artikel «Hoe Oost-Europese migranten worden uitgebuit in Nederland»?2
Ik zal voor het zomerreces met een brief komen in reactie op het NRC-artikel.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er in Nederland bedrijven zijn die willens en wetens profiteren van de diensten van malafide uitzendbureaus?
Ik vind het onacceptabel dat er bedrijven zijn die bewust profiteren van de diensten van malafide uitzenders. De Inspectie SZW controleert daarom niet alleen de malafide uitzendbureaus, maar gaat ook langs bij de inleners waar uitzendkrachten werkzaam zijn.
De Inspectie SZW heeft een intensieve aanpak op malafide uitzendbureaus. Daarnaast kan de Inspectie SZW verzocht worden onderzoek te doen naar de naleving van de Wet allocatie arbeid door intermediairs (Waadi) als het vermoeden bestaat dat de ter beschikking gestelde arbeidskracht niet de beloning zoals die geldt bij de inlener ontvangt conform artikel 8 Waadi. Met het onderzoeksresultaat kunnen sociale partners vervolgstappen ondernemen om naleving af te dwingen.
Met de invoering van ketenaansprakelijkheid voor loon, per 1 juli 2015, is het voorts mogelijk geworden bij onderbetaling tegelijkertijd de werkgever en diens opdrachtgever hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de voldoening van het achterstallige loon. Wanneer de loonvordering bij genoemde partijen niet kan worden geëffectueerd, kan de werknemer naar alle volgende schakels in een opdrachtketen gaan. Uiteindelijk kan hij de hoofdopdrachtgever aansprakelijk stellen voor de voldoening van het achterstallige loon.
Gaat u maatregelen nemen tegen genoemde bedrijven? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Erkent u dat zelfregulering en keurmerken niet functioneren, aangezien malafide uitzendbureaus erin slagen om zichzelf aangesloten te houden?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat malafide bedrijven, door een totaal gebrek aan handhaving, wegkomen met de beschreven wantoestanden?
Zie antwoord vraag 8.
Wanneer gaat u handhaven op het bedrijf Efficient at Work, dat nog steeds werkt met de omstreden sloten op de thermostaat inclusief bijbehorende boetes (zie eerdere Kamervragen van 16 november 2017)3?
Ik kan mij niet uitlaten over de vraag of de Inspectie SZW in specifieke gevallen onderzoek doet. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor huisvesting. De Inspectie SZW is verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving van de arbeidswetten. Indien de Inspectie SZW signalen ontvangt dat sprake is van misstanden, bijvoorbeeld ten aanzien van slechte huisvesting, worden deze signalen gedeeld met de betreffende gemeente.
Zoals ik in mijn eerdere brief11 heb aangegeven kunnen controles van de Inspectie SZW het gevolg hebben dat de gemeente met het uitzendbureau in gesprek gaat zodat passende maatregelen genomen kunnen worden.
Indien gemeenten een vermoeden hebben van arbeidsuitbuiting en/of ernstige benadeling van werknemers, kunnen zij dit melden bij de Inspectie SZW. De Inspectie SZW kan vervolgens besluiten om in het kader van haar risicogerichte aanpak een nader onderzoek in te stellen.
Wat vindt u van de nogal willekeurige boetes aan arbeidsmigranten, onder andere door uitzendbureaus Voorne Putten en Axidus, bijvoorbeeld voor het niet opruimen van een kamer?
Er van uitgaande dat het uitzendbureau tevens ook de verhuurder is, is het voor verhuurders toegestaan om in hun huurcontracten dan wel in de algemene voorwaarden bij de huurcontracten boetebepalingen op te nemen voor het geval een huurder bepaalde afspraken omtrent «huisregels» niet nakomt. De hoogte van de boete hoeft niet gelijk te zijn aan de gemaakte kosten. De huurder tekent hier bij het aangaan van de huurovereenkomst voor. Uiteraard dienen de regels redelijk te zijn, en is het aan de rechter om dit te beoordelen. Indien er in de huurovereenkomst geen afspraken zijn gemaakt mag de verhuurder geen boete uitdelen.
Wanneer gaat u boetes opleggen aan deze uitzendbureaus in plaats van dat zij ongeoorloofde boetes opleggen aan hun mensen?
Afhankelijk van de motieven van de werkgever om relevante wet- en regelgeving wel of niet na te leven zet Inspectie SZW op maat gesneden interventies in. Een boete opleggen is één van de mogelijkheden van de Inspectie SZW. Indien uit de feiten en omstandigheden van een onderzoek blijkt dat een werkgever boetes inhoudt of verrekent met het Wml, dan treedt de Inspectie SZW op. Over de vraag of er in specifieke gevallen boetes zijn opgelegd kan ik geen uitspraken doen.
Op de website www.inspectieresultatenszw.nl is een overzicht te vinden van bedrijven die sinds 1 januari 2016 zijn geïnspecteerd door de Inspectie SZW op de wetgeving WAV, Wml en WAADI. Per bedrijf wordt onder andere aangegeven op welke wetten gecontroleerd is, op welke locatie de inspectie is uitgevoerd, en of er wel of geen overtredingen zijn geconstateerd.
Wat onderneemt u tegen de enorme huurprijzen, bijvoorbeeld van 3.200 euro per maand voor een vijfkamerwoning?
Het tekort op de woningmarkt leidt tot hogere huurprijzen, specifiek in de vrije sector waar huurprijzen niet zijn gereguleerd. Genoemde prijs lijkt echter niet alleen de schaarste als oorzaak te hebben, maar ook als exces bestempeld te kunnen worden. Dat vind ik onwenselijk.
Op regionaal en lokaal niveau hebben gemeenten en de provincie het voortouw om te zorgen voor voldoende woningaanbod dat aansluit bij de behoefte. Op landelijk niveau werkt de Minister van BZK met betrokken partijen aan het vergroten van de woningvoorraad. Dat gebeurt onder meer via de acties uit de Nationale woonagenda 2018–2021. Daarnaast beoogt de Minister van BZK om dit voorjaar woondeals te sluiten met de regio’s met de grootste druk op de woningmarkt en waar de bouwopgave het grootst is. Onderdeel van die woondeals zijn de bouwopgave en de aanpak van de krapte op de woningmarkt.
Daarnaast kunnen huurders hun huur laten toetsen bij de Huurcommissie. In de vrije sector kan dit de eerste zes maanden en wordt vervolgens gecontroleerd of er terecht een geliberaliseerde huur wordt gevraagd. De Huurcommissie doet een uitspraak over de aanvangshuur. Indien zij oordeelt dat de huurprijs in het gereguleerde segment valt, moet de moet de huur naar beneden worden gebracht.
Hoe rijmt u werkdagen van 16 uur per dag, bij drie graden celsius, met fatsoenlijke arbeidsomstandigheden?
De genoemde wantoestanden en erbarmelijke arbeidsomstandigheden baren mij zorgen. Daarom gaat er ook structureel meer geld naar de Inspectie SZW om wantoestanden op te sporen en aan te pakken.
Begrijpt u dat mensen deze wantoestanden als moderne slavernij bestempelen? Hoe kunt u als verantwoordelijk Minister nog rustig slapen?
Zie antwoord vraag 19.
Indien u geen vergunningenstelsel voor uitzendbureaus wilt invoeren, hoe gaat u dan een eind maken aan deze schaamteloze uitbuiting?
Zie antwoord vraag 8.
Wat onderneemt u richting gemeenten om ervoor te zorgen dat er dusdanig wordt gecontroleerd dat aan deze misstanden een eind komt?
Gemeenten hebben verschillende mogelijkheden om de huisvestingssituatie van arbeidsmigranten te controleren. Bouw- en woningtoezicht kan controleren op de kwaliteit van de woning op basis van het Bouwbesluit. Samen met mijn collega van BZK ondersteun ik lokale partijen door kennis te delen over het op een goede, kwalitatieve manier huisvesten van deze groep werknemers die in het land wordt opgedaan. Tegelijkertijd onderzoekt de Minister van BZK met gemeenten en sectorpartijen van de aanpak Goed Verhuurderschap welke gerichte acties of aanvullingen in wet- en regelgeving verder wenselijk en noodzakelijk zijn om Goed Verhuurderschap te stimuleren en huisjesmelkers aan te pakken.
Wat onderneemt u om zicht te krijgen op «spookmigranten» die wel ergens wonen, maar nergens staan ingeschreven?
Over de problematiek van registratie van arbeidsmigranten in de Basisregistratie Personen ben ik in overleg met het Ministerie van BZK.
Bent u bereid om de in het artikel genoemde uitzendbureaus te onderzoeken, inclusief onaangekondigde inspectiebezoeken?
Zoals reeds eerder opgemerkt houdt de Inspectie SZW risicogericht toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving. Dit doet zij op eigen initiatief en naar aanleiding van meldingen. Eventuele inspecties worden in beginsel altijd onaangekondigd verricht.
Bent u bereid om arbeidsmigratie veel beter te reguleren, conform het Actieplan Arbeidsmigratie van de SP?
Arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan onze economie en hebben het recht om in Nederland te wonen en te werken onder fatsoenlijke omstandigheden. In de brief die ik voor het zomerreces naar uw Kamer stuur zal ik ook aandacht besteden aan punten die worden genoemd in het Actieplan Arbeidsmigratie van de SP.
Het bericht dat in 2017 Nederland bijstand verleende aan Nederlandse uitreizigers in Syrië |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Nederlandse diplomaten wilden Syriëgangers terughalen»?1
Ja.
Klopt het dat Nederlandse diplomaten ongeveer twee jaar geleden contact hebben gezocht met het Vrije Syrische Leger en Turkije om Nederlandse Syriëgangers naar de Turkse grens te krijgen en ze via Turkije naar Nederland te halen?
Medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken hebben eind 2016 en begin 2017 contact gehad met de Free Syrian Army (FSA) in relatie tot vier casussen van Nederlandse uitreizigers die zich op dat moment buiten het ISIS-strijdgebied bevonden. De Nederlandse regering heeft geen verzoek gedaan bij de FSA of bij de Turkse autoriteiten om betrokken personen via Turkije naar Nederland te halen. Naar aanleiding van een hulpvraag van familie van Nederlandse uitreizigers is door medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in relatie tot deze vier casussen contact opgenomen met de FSA om identiteit en verblijfplaats van betrokkenen te verifiëren. Dit volgde de gangbare consulaire praktijk van het Ministerie van Buitenlandse Zaken waar alvorens er sprake kan zijn van daadwerkelijke verlening van consulaire bijstand, eerst de identiteit, nationaliteit en de locatie van de hulpvrager moet worden vastgesteld. Ook zijn de Turkse autoriteiten op de hoogte gesteld van de mogelijke aanwezigheid van betrokkenen in FSA-gebied en de mogelijke komst van betrokkenen naar Turks grondgebied. Hierbij is door medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aangegeven dat, mochten betrokkenen zich op Turks grondgebied begeven, Nederland gecontroleerde terugkeer naar Nederland mogelijk zou maken met het oog op vervolging.
Hoe strookt deze berichtgeving met de beantwoording door de Minister van Justitie en Veiligheid op 12 december 2017 van Kamervragen van het lid Verhoeven, ingezonden op 26 september 2017, waarin werd gesteld dat de Nederlandse overheid geen bijstand aan Nederlandse uitreizigers biedt om het strijdgebied te verlaten en dat het kabinet daartoe geen contacten onderhield?2
Het beleid is altijd geweest dat de Nederlandse overheid geen bijstand verleent aan Nederlandse uitreizigers om het strijdgebied te verlaten. Deze lijn is ook aangegeven in de door u genoemde beantwoording van de Kamervragen. De contacten die in het verleden hebben plaatsgevonden en waarnaar wordt verwezen in het antwoord op vraag 2 hadden niet tot doel uitreizigers terug te halen uit het strijdgebied, maar vonden plaats om identiteit en verblijfplaats te verifiëren conform de gangbare consulaire praktijk, naar een aanleiding van een hulpvraag van de familie. De uitreizigers die dit betrof bevonden zich in niet-strijdgebied.
Klopt het dat op het moment dat deze schriftelijke vragen werden gesteld, 26 september 2017, het beleid betreffende bijstand aan Nederlandse uitreizigers was zoals beschreven in bovengenoemd artikel? Zo nee, waarom niet?
De vragen werden op 26 september 2017 aan het toen demissionaire kabinet gesteld naar aanleiding van een casus, waarin een uitreizigster in een kamp van de Syrian Democratic Forces in Noordoost Syrië te kennen gaf terug te willen keren naar Nederland. Het beleid op 26 september 2017 was dat geen bijstand werd verleend aan uitreizigers om het strijdgebied te verlaten. Ten aanzien van uitreizigers die zich buiten het strijdgebied bevonden, maar wel in Syrië, werd per casus bezien wat de meest opportune aanpak zou zijn en werd er op basis van een risico-inschatting bekeken of en hoe consulaire bijstand kon worden geboden. Er is geen verzoek gedaan bij de FSA of bij de Turkse autoriteiten om betrokken personen via Turkije naar Nederland te halen.
Waarom hebt u in beantwoording van bovengenoemde Kamervragen verzuimd te melden dat er sprake was van beleid waarin bijstand en contacten plaatsvonden?
Het beleid was en is dat er geen bijstand wordt verleend aan uitreizigers om het strijdgebied te verlaten dit is ook in de eerdere beantwoording van de Kamervragen aangegeven (zie vraag 3 Kamervragen Vergaderjaar 2017–2018 nr. 655). Tegelijkertijd werd de Nederlandse overheid eind 2016 geconfronteerd met casuïstiek van personen die zich niet in het strijdgebied bevonden maar zich niet fysiek konden melden op een diplomatieke post. Het bestaande beleid bood geen antwoord op de vraag hoe om te gaan met een uitreiziger die naar Nederland wilde terugkeren en zich op dat moment in niet-strijdgebied in Syrië bevond. De hieruit voortvloeiende problematiek vormde mede aanleiding tot een nota van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (dd. 16 december 2016) waar ook in het NOS-bericht van 3 april 2019 naar wordt verwezen. In deze nota is het vraagstuk van consulaire hulpverlening aan uitreizigers in niet-strijdgebied behandeld. In december 2016 werd het, op basis van deze nota mogelijk geacht binnen het bestaand beleid actiever consulaire bijstand te verlenen aan uitreizigers die zich buiten het strijdgebied bevonden. Dit met het doel vervolging en berechting in Nederland mogelijk te maken. Er is geen sprake van geweest dat de Nederlandse autoriteiten aan contacten in Syrië hebben verzocht om terugkeer vanuit niet-strijdgebied naar Nederland te bewerkstelligen en er is geen bijstand verleend.
Hoe rijmt u het feit dat u dit beleid onvermeld hebt gelaten bij antwoorden op Kamervragen en in debatten met de kern van artikel 68 GW, waarin naast de passieve inlichtingenplicht tevens de actieve verplichting tot het verstrekken van inlichtingen wordt geregeld? Kunt u toelichten hoe het niet vermelden van de beleidswijziging betreffende het wel of geen bijstand verlenen aan Nederlandse uitreizigers strookt met de actieve verplichting tot het verstrekken van informatie aan de Kamer?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het beleid in 2017 betreffende bijstand aan Nederlandse uitreizigers gewijzigd is op verzoek van de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie? Zo ja, waarom is dat gebeurd?
Nee. Het beleid om geen bijstand te verlenen aan Nederlandse uitreizigers in Syrië om het strijdgebied te verlaten was en is ongewijzigd. Ten aanzien van uitreizigers die zich nog in Syrië, maar wel buiten het strijdgebied bevonden, heeft het kabinet, zoals uit de WOB- stukken blijkt zich destijds in september 2017 onthouden van een poging om de locatie en identiteit van een nieuwe uitreizigster te verifiëren. Daarmee werd de aanpak overgelaten aan het nieuwe kabinet.
Het nieuwe kabinet heeft vervolgens het eerdere kabinetsbeleid dat geen bijstand wordt verstrekt aan uitreizigers in strijdgebied herbevestigd. Voorts werd een verdere verduidelijking doorgevoerd met de aanwijzing dat ook geen bijstand wordt geboden aan personen die zich bevinden in onveilige gebieden in Syrië en Irak.
Klopt het dat de ambtelijke veiligheidsketen een andere analyse had betreffende het verlenen van bijstand aan Nederlandse uitreizigers, namelijk dat in het belang van de veiligheid het verstandiger zou zijn om Nederlandse uitreizigers «gecontroleerd» terug te halen? Kunt u de analyse van de ambtelijke veiligheidsketen op dit punt aan de Kamer doen toekomen?
Het is niet gebruikelijk om interne beleidsopvattingen met de Kamer te delen, zoals de nota van het Ministerie van Buitenlandse zaken waaraan het NOS-artikel refereert. Daarnaast is in mei 2018 over het vraagstuk van gecontroleerde terugkeer een ambtelijke analyse gemaakt, die de Kamer reeds is toegegaan bij brief van 6 december 2018 van de Minister van Justitie en Veiligheid, Kamerstuk 29 754, nr. 483.
Waarom is deze analyse nooit met de Kamer gedeeld?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe verhoudt dit zich tot de beleidswijziging van de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft zich in september 2017 op verzoek van de toenmalige demissionaire Minister van Veiligheid en Justitie ten aanzien van een specifieke casus onthouden van een poging om de locatie en identiteit te verifiëren. Dit verzoek werd met name ingegeven door de demissionaire status van het kabinet.
Wat maakt dat de opvatting van de Minister van Veiligheid en Justitie destijds afweek van de adviezen van de ambtelijke top, zoals uit de geopenbaarde stukken blijkt?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid deze vragen binnen twee weken te beantwoorden?
Vanwege het benodigde dossieronderzoek in Den Haag en bij diplomatieke vertegenwoordigingen in aangrenzende landen en de noodzakelijke interdepartementale afstemming heeft beantwoording langer in beslag genomen.
Oplichters die in het bezet zijn van gegevens van Kinderpardon-aanvragers |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) dat aanvragers van een vergunning in het kader van het Kinderpardon worden gebeld door oplichters die hen verzoeken leges te betalen?1
Ja.
Hoe kan het, dat oplichters weten wie er een aanvraag heeft gedaan bij de IND?
Het is niet bekend hoe oplichters zouden weten wie er een aanvraag heeft gedaan bij de IND. Op 22 februari 2019 is de IND gebeld door een medewerker van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) met de melding dat een gezin benaderd zou zijn door een persoon met een 088-nummer, die zich voordeed als IND-medewerker, over de betaling van leges. Het gezin vertrouwde het verhaal niet en heeft geen leges betaald. Er is dus geen sprake van oplichting als zodanig en om deze reden heeft VWN geen aangifte gedaan.
Naar aanleiding van deze melding is op de IND website gemeld dat de IND geen telefonisch contact opneemt om te verzoeken de leges te betalen. Ook zijn de medewerkers telefonie en webcare direct hiervan op de hoogte gesteld, om zo alert te zijn op eventuele nieuwe meldingen.
Eind maart gaf een IND-medewerker aan dat er weer drie meldingen binnen waren gekomen. Vervolgens is op 2 april 2019 op de IND-website een prominenter bericht geplaatst met een waarschuwing voor deze praktijk. Op de site wordt benadrukt dat de IND niet met herkenbare nummers belt en ook niet telefonisch verzoekt leges te betalen.
Tegelijkertijd is nader onderzoek gestart naar de herkomst van de meldingen. Uiteindelijk bleek dat de drie «nieuwe» meldingen allen te herleiden waren tot de oorspronkelijke melding van 22 februari 2019. Desalniettemin blijft de IND alert.
Bent u bereid een onderzoek in te laten stellen naar de herkomst van deze oplichting? Zo nee, waarom niet?
Omdat geen sprake is van oplichting, is er geen aangifte gedaan. Wel verricht het Bureau Integriteit van de IND met nadere informatie van VWN onderzoek naar deze melding.
Verdwenen Vietnamese kinderen |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van het programma Argos over verdwenen Vietnamese minderjarigen?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja. De in de uitzending van Argos besproken signalen waren mij reeds bekend en zijn zorgelijk.
Klopt het dat meer dan 10.000 kinderen na aankomst in Europa zijn verdwenen?
Ik herken het genoemde aantal. Het is een inschatting die door Europol is gemaakt over 2015. Er bestaan echter geen betrouwbare Europese cijfers over het aantal minderjarige vreemdelingen die met onbekende bestemming zijn vertrokken. Ik kan dit aantal dan ook niet verifiëren.
Klopt het voorts dat volgens de cijfers van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) de afgelopen vijf jaar in Nederland meer dan duizend kinderen zijn verdwenen? Om hoeveel kinderen gaat het exact?
Dat klopt. Tussen 2014 en februari 2019 zijn ongeveer 1400 alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) zelfstandig zonder toezicht vertrokken uit opvanglocaties.
2014
2015
2016
2017
2018
2019
100
160
300
360
380
110
Bron: KMI+; tot en met februari 2019. Afgerond op tientallen.
Hoe groot is de groep kinderen die met onbekende bestemming uit de beschermde opvang is verdwenen? Hoeveel van de kinderen zijn van Vietnamese afkomst?
Tussen 2014 en februari 2019 zijn ongeveer 50 amv’s zelfstandig zonder toezicht vertrokken uit de beschermde opvang. Ongeveer 40 hiervan hadden de Vietnamese nationaliteit.
2014
2015
2016
2017
2018
2019
0
< 10
30
10
10
0
Bron: KMI+; tot en met februari 2019. Afgerond op tientallen.
Klopt het dat Vietnamese kinderen als een bijzondere groep gezien worden binnen het COA omdat zij een grote kans hebben slachtoffer te worden van mensenhandel?
Het klopt dat er speciale maatregelen zijn genomen voor Vietnamese amv’s. Bij aankomst in Ter Apel krijgen alle amv’s een voogd van Stichting Nidos toegewezen. De voogd bepaalt in welke vorm van opvang de amv wordt geplaatst. Bij signalen van slachtofferschap mensenhandel wordt de amv in de beschermde opvang geplaatst. Vietnamese amv’s worden op dit moment standaard in de beschermde opvang geplaatst. Daarnaast is voor deze specifieke groep met Nidos de afspraak gemaakt dat Nidos voor jongeren met de Vietnamese nationaliteit een machtiging voor gesloten opvang jeugdzorg kan aanvragen bij de rechter als de verwachting er is dat zij de opvang vroegtijdig gaan verlaten. Een dergelijke machtiging is bij enkele jongeren aangevraagd en voor een beperkte termijn verkregen.
Klopt het dat Vietnamese kinderen zonder uitzondering in beschermde opvang worden geplaatst omdat zij een zeer grote kans maken slachtoffer te worden van mensenhandel?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat alleenstaande minderjarigen voor wie de overheid een zorgplicht heeft, met onbekende bestemming uit een beschermde opvang kunnen verdwijnen, terwijl zij in die opvang werden geplaatst omdat zij bescherming nodig hadden?
Zoals ik aan uw Kamer heb gemeld (bijvoorbeeld in de beantwoording van Kamervragen van de leden Bouali en Groothuizen van 14 december 2018), kan ik verdwijningen uit de opvang nooit helemaal tegengaan. Reguliere opvang van amv’s vindt plaats in een open setting. Hoewel in de beschermde opvang extra beschermingsmaatregelen worden getroffen, zoals extra toezicht, is ook deze vorm van opvang geen gesloten setting. Dat betekent dus ook dat amv’s de opvang kunnen verlaten.
Vermeende signalen van mensenhandel bij Vietnamese amv’s hebben in 2016 geleid tot een onderzoek van de Landelijke Recherche, in gezamenlijkheid met de Koninklijke Marechaussee en het Team Mensenhandel en Mensensmokkel van de politie Noord-Nederland. Dit onderzoek heeft niet geleid tot vaststelling van strafbare feiten. In veel gevallen bleek bovendien geen sprake van minderjarigheid. Over dit onderzoek, het zogeheten Pasadena-onderzoek, heeft mijn voorganger uw Kamer bij brief van 5 september 2016 (vergaderjaar 2015–2016, 27 062, nr. 103) geïnformeerd.
Het bovenstaande neemt niet weg dat ik signalen, zoals in het programma Argos naar voren gebracht, altijd serieus neem. De komende maanden zal het EMM als expertisecentrum een fenomeenonderzoek doen naar enerzijds de verdwijningen van Vietnamese amv’s uit de beschermde opvang en anderzijds de betrokkenheid van vreemdelingen met de Vietnamese nationaliteit bij mensenhandel en mensensmokkel in Nederland. Daarnaast laat ik een analyse uitvoeren van binnen de migratieketen beschikbare gegevens over de verdwijningen van amv’s (dus niet alleen amv’s met de Vietnamese nationaliteit) uit amv-opvangvoorzieningen. Over dit onderzoek en deze analyse heb ik uw Kamer bij brief van 24 april jl. geïnformeerd.2 De resultaten daarvan zullen dit najaar gereed zijn.
Zoals ik ook nader toelicht in mijn brief van 24 april jl. zet Nederland zich in toenemende mate in om door internationale samenwerking migratiecriminaliteit en mensenhandel te voorkomen en te bestrijden. Zo wordt Nederland trekker van het Europol-project EMPACT THB («Trafficking Human Beings»), waarin Europese operationele samenwerking tegen mensenhandel plaatsvindt.
Wat doet u teneinde te achterhalen wie deze kinderen zijn, waar zij exact vandaan komen, waar hun familie is en wat de exacte reden is waarom zij in Nederland zijn en of daarbij sprake is van mensenhandel?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe lang bent u al op de hoogte van deze problematiek?
Zie antwoord vraag 7.
Wat heeft u ondernomen teneinde deze afschuwelijke vorm van mensenhandel te bestrijden dan wel bloot te leggen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar deze problematiek? Zo ja, wanneer krijgen wij hiervan de resultaten?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid er alles aan moet doen te voorkomen dat in de toekomst nog meer kinderen met onbekende bestemming verdwijnen en dat menskracht en middelen daarbij geen beperking zouden mogen zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Realiseert u zich dat als u niet in staat bent om deze Vietnamese kinderen te beschermen, u daarmee onbedoeld een keten van mensenhandel in stand houdt? Zo nee, hoe rijmt u dat met de feiten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de opsporing van deze kinderen ook internationaal te bevorderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Bangladesh: Rohingya Refugee Students Expelled’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Bangladesh: Rohingya Refugee Students Expelled» van Human Rights Watch?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de overheid van Bangladesh het onderwijs voor de kinderen van Rohingya onmogelijk schijnt te maken?
De regering van Bangladesh staat het Rohingya-vluchtelingen niet toe om formeel, gecertificeerd, onderwijs te volgen volgens het onderwijssysteem van Bangladesh. Er wordt echter wel op andere manieren door internationale organisaties onderwijs verstrekt aan een deel van de Rohingya kinderen die in Bangladesh verblijven.
Onderschrijft u de verplichting voor verdragspartijen bij het Verdrag inzake de rechten van het kind om gratis primair onderwijs en toegankelijk voortgezet onderwijs aan te bieden aan kinderen, ongeacht hun status? Zo ja, hoe kwalificeert u het verschil in behandeling tussen kinderen van vluchtelingen en ingezetenen van Bangladesh?
Ja, ik onderschrijf dat een verschil in behandeling tussen kinderen van vluchtelingen en ingezetenen van het gastland onwenselijk is. Tijdens het recente gemeenschappelijke bezoek van de drie principalen van OCHA, UNHCR en IOM is het belang van kwalitatief (vak-)onderwijs voor de vluchtelingen eveneens benadrukt.
Deelt u de zorgen van het VN Expertcomité, geuit in april 2018, over de toegankelijkheid van onderwijs voor (de kinderen van) Rohingya vluchtelingen?
Ja, die zorgen deel ik.
Klopt het dat de overheid van Bangladesh het hulporganisaties moeilijk, zo niet onmogelijk maakt om onderwijs mogelijk te maken in de vluchtelingenkampen? Zo ja, heeft u hierover contact gehad met de VN Vluchtelingenorganisatie UNHCR dan wel andere hulporganisaties?
De overheid van Bangladesh gedoogt een informele structuur van onderwijs die VN-organisaties en hun partners hebben opgezet voor kinderen in de vluchtelingenkampen tussen 4 en 14 jaar. Voor oudere kinderen is er geen vervolgonderwijs. Een substantieel deel van de Rohingya-kinderen heeft daarmee geen mogelijkheid tot onderwijs en dat vind ik zeer zorgelijk. Ik heb hierover contact gehad met de VN-Vluchtelingenorganisatie UNHCR en de autoriteiten van Bangladesh.
Wat zijn de gevolgen voor de kinderen van de Rohingya nu zij verstoken blijven van onderwijs? Welke gevolgen heeft dit voor hun kansen op betaald werk en in het bijzonder welke gevolgen heeft dit voor meisjes?
Het onderwijsniveau van deze kinderen en jongeren was bij aankomst in Bangladesh reeds erg laag. Gebrek aan toegang tot kwalitatief goed onderwijs vermindert het perspectief van kinderen en jongeren op gelijke kansen, het vergroot uitsluiting en verkleint de mogelijkheid voor kinderen en jongeren om richting te geven aan hun eigen leven inclusief het perspectief op een fatsoenlijk inkomen. Hierdoor bestaat het risico op een verloren generatie. Meisjes zijn daarbij extra kwetsbaar met een verhoogde kans op vroegtijdige schoolverlating door uithuwelijking, tienerzwangerschappen en gender based violence. Slechts 26% van de Rohingya meisjes in Bangladesh volgt momenteel basisonderwijs.
Heeft u in bilateraal of multilateraal verband gesproken over deze situatie om te bezien hoe (de kinderen van) Rohingya vluchtelingen toegang kunnen krijgen tot zowel primair als voortgezet onderwijs, binnen of buiten de vluchtelingenkampen? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
Zowel de VN, de EU als Nederland brengen de gebrekkige toegang tot onderwijs van Rohingya vluchtelingen op. Toegang tot onderwijs is een steeds terugkerend thema in lopende gesprekken met de autoriteiten van Bangladesh. Op 5 en 6 november 2018 heb ik zelf een bezoek gebracht aan de vluchtelingenkampen in Bangladesh. Daar heb ik de autoriteiten persoonlijk gesproken over de noodzaak van een langere termijn planning voor de Rohingya-vluchtelingen in Bangladesh, waarin ruimte is voor zowel humanitaire als ontwikkelingsgerichte steun. Ik deelde mijn grote zorgen over het gebrek aan toekomstperspectief voor (de kinderen van) vluchtelingen. Ik heb het gebrek aan toegang tot onderwijs aan de orde gesteld en de autoriteiten gevraagd meer open te staan voor oplossingen die Rohingya-kinderen noodzakelijk onderwijs bieden. Ook in de overleggen in multi-donorverband, waar Nederland deel van uit maakt, vindt een constante dialoog plaats met de autoriteiten van Bangladesh over deze en andere kwesties. Donoren en internationale organisaties zoeken naar oplossingen om de Rohingya-vluchtelingen toegang te bieden tot adequaat onderwijs.
Verder financiert Nederland Education Cannot Wait (drie miljoen euro per jaar, 2018–2022). Education Cannot Wait is een fonds dat werkt aan toegang tot kwalitatief onderwijs in conflict- en langdurige crisissituaties. Samen met de overheid van Bangladesh, UNICEF, UNESCO, UNHCR en de onderwijssectorgroep werkt Education Cannot Wait aan toegang en kwaliteit van onderwijs voor 300.000 kinderen aan zowel Rohingya-vluchtelingen als gastgemeenschappen in Bangladesh.
Het bericht ‘Hier heeft Bram geen toekomst’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hier heeft Bram geen toekomst»?1
Ja.
Bent u bekend met het aantal boeren(gezinnen) dat de afgelopen jaren is geëmigreerd naar het buitenland? Zo ja, hoeveel zijn dit er sinds 2015 en naar welke landen emigreren deze boeren? Zo nee, wat is de reden dat het Ministerie van LNV en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) geen cijfers hebben bijgehouden van het aantal geëmigreerde boeren na 2015?
Exacte en betrouwbare gegevens over emigrerende boeren(gezinnen) zijn niet eenvoudig vast te stellen. Op basis van een koppeling tussen gegevens uit de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en gegevens uit de gecombineerde opgave (landbouwtelling) heeft het CBS de volgende cijfers ter beschikking gesteld: in de jaren 2010 tot en met 2015 zijn in totaal 100 boeren gemigreerd. In 2016 zijn 5 boeren gemigreerd.
Cijfers over de jaren 2017 en 2018 kon het CBS nog niet geven.
Er dient bij deze cijfers te worden opgemerkt dat ze een ondergrens vormen, het reële aantal ligt vermoedelijk hoger – zo spreken marktpartijen die emigrerende boeren begeleiden van «enkele tientallen» per jaar. Het vertrek van boeren(gezinnen) naar het buitenland is met de bestaande systemen niet in alle gevallen in de statistieken te vangen.
Bovenstaande emigratiecijfers hebben alleen betrekking op boeren in Nederland die hun bedrijf hier beëindigd hebben en een nieuwe start in het buitenland hebben gemaakt. Zo laten deze cijfers geen emigrerende zonen en dochters van boeren zien die een bedrijf in het buitenland opzetten (zonder dat er bedrijfsbeëindiging in Nederland plaatsvindt). Daarnaast zijn er gevallen bekend van nevenbedrijven die in het buitenland worden opgezet. In deze gevallen spreken we van «semigratie» en dat zit ook niet in deze cijfers.
Wat vindt u van de toenemende interesse onder boeren voor emigratie?
Uiteraard vind ik het geen goede zaak als de emigratie wordt veroorzaakt door overheidsbeleid. Er blijken in de praktijk echter vele redenen voor emigratie te noemen, waaronder de fysieke beperkingen waar een bedrijf mogelijk tegenaan loopt als het in Nederland wil uitbreiden. Daar kan de overheid weinig aan doen.
Welke maatregelen neemt u om te stimuleren en faciliteren dat de Nederlandse boer genoeg kansen en mogelijkheden heeft om zijn bedrijf in Nederland voort te zetten en zich niet genoodzaakt hoeft te voelen om voor het runnen van een rendabel bedrijf de grens over te gaan?
Ik vind het erg belangrijk dat boeren en tuinders een goed inkomen kunnen verdienen, dat zij kunnen innoveren en dat zij gezonde bedrijven in stand kunnen houden en door kunnen geven. Dat is ook een van de doelen uit de LNV-visie. Zo zet ik mij onder andere in om de positie van de boer in de keten te versterken (Kamerstuk 28 625, nr. 257) en creëer ik met het bedrijfsovernamefonds financiële ruimte om op het moment van en vlak na bedrijfsovername te investeren in duurzame bedrijfsontwikkeling. Ondersteuning van het bedrijfsovernameproces door middel van coaching en versterking van het agrarisch ondernemerschap door opleiding vergroten het toekomst- en continuïteitsperspectief voor jonge boeren. Een nadere uitwerking van de versterking van de economische positie van boeren en tuinders volgt in de Kamerbrief over het Realisatieplan van de LNV-visie welke binnenkort naar uw Kamer wordt gestuurd.
Deelt u de mening dat we trots moeten zijn op de Nederlandse landbouw en tuinbouw en dat het signaal dat er een toenemende interesse is onder boeren om te emigreren een zorgelijk signaal is, dat aangeeft dat (een deel van) de Nederlandse boeren en tuinders deze trots niet als zodanig ervaren? Zo nee, hoe verklaart u dan het stijgende aantal boeren dat emigreert? Zo ja, bent u bekend met de achterliggende redenen voor de emigratie?
Ik vind inderdaad dat we trots kunnen zijn op de Nederlandse land- en tuinbouw. Dat dit niet altijd zo wordt ervaren is zorgelijk. Zoals ik ook in mijn LNV-visie heb gepresenteerd, moet de waardering van ons voedsel groter worden. Het is belangrijk dat de waardering voor het voedsel en het werk van de boer wordt verhoogd en daar zet ik mij voor in.
Kunt u, naast het aantal boeren dat emigreert, ook uiteenzetten hoeveel boeren stoppen vanwege het niet hebben van voldoende toekomstperspectief en het niet hebben van een opvolger?
Exacte cijfers over het aantal boeren dat stopt met als reden het niet hebben van voldoende toekomstperspectief of het niet hebben van een opvolger, zijn er niet. Indicatoren als het opvolgingscijfer en het continuïteitspercentage zeggen echter wel iets over de trend. Uit de meest recente cijfers van Wageningen Economic Research blijkt dat in de periode 2012–2016 de belangstelling voor bedrijfsopvolging is toegenomen. Het opvolgingscijfer – dat wil zeggen het aandeel van bedrijfshoofden van 51 jaar of ouder met een opvolger – is gestegen van 34% in 2012 tot 39% in 2016. Het deel van de bedrijven in de land- en tuinbouw dat op de middellange termijn – tien à vijftien jaar – naar verwachting zal worden voortgezet (het continuïteitspercentage) lag zowel in 2012 als in 2016 op 64%. Dat wil zeggen dat op de middellange termijn naar verwachting 36% van de bedrijven zal worden beëindigd. Dat komt neer op een geschatte jaarlijkse afname van circa 2,4%. De ontwikkeling van het aantal bedrijven is en wordt nog steeds vooral bepaald door het stoppen bij generatiewisseling.2
Herkent u zich in het beeld dat de Nederlandse boer moeite heeft met het rendabel maken en houden van een onderneming vanwege de regeldruk en andere kostprijsverhogende factoren als fosfaatrechten, grondprijzen en mestafzet? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, hoe verklaart u de signalen als het groter wordende aantal boeren(gezinnen) dat emigreert?
Het verbeteren van de inkomenspositie van de boer is niet voor niets een aandachtspunt binnen de LNV-visie. Er zijn vele factoren van invloed op de financiële positie van ondernemingen. Bijvoorbeeld, zoals u ook noemt, komen wanneer een melkveehouder zijn bedrijf wil uitbreiden de kosten voor grond en fosfaatrechten bovenop de investeringen die vaak voor stallen gedaan moeten worden. Dit is mede het gevolg van het bereiken van de grenzen van de milieugebruiksruimte. Het is aan de ondernemer zelf te besluiten in hoeverre hij deze kosten kan dragen en of een uitbreiding, dan wel het voortzetten van zijn bedrijf, (in Nederland) rendabel is. Daar waar het kan, zet ik me er voor in om de regeldruk en daarmee de last voor ondernemers te verminderen, zoals bijvoorbeeld via het traject herbezinning mestbeleid.
Kunt u een overzicht geven van de toename van de regeldruk uitgesplitst per sector over de afgelopen twee jaar?
Het gehele kabinet richt zich met het programma «Merkbare betere regelgeving en dienstverlening 2018–2021» op het verbeteren van de regelgeving en dienstverlening van de overheid. Het verminderen van de ervaren regeldruk in de agrarische sector is daar onderdeel van. Binnenkort wordt uw Kamer per brief een overzicht van de voortgang van dit interdepartementale programma, uitgesplitst per ministerie, toegezonden.
Tot slot geeft mijn brief van 3 april jl. aan uw Kamer (Kamerstuk Aanhangsel Handelingen 2018–2019, nr. 2157) over het Agroloket verder inzicht in mijn aanpak van het verminderen van de ervaren regeldruk in de diverse agrosectoren.
Kunt u toelichten of omliggende landen als België, Duitsland en Denemarken ook te maken hebben met een toename in regeldruk en kostprijsverhogende factoren?
Dat is zeker het geval. In Duitsland wordt bijvoorbeeld het mestbeleid verder aangescherpt. Onlangs nog (begin april) demonstreerden meer dan 6.000 Duitse boeren tegen deze aanscherping. Onder druk van de Brusselse Nitraatrichtlijn moeten de Duitse landbouwers extra maatregelen nemen.
Het parlement van het Vlaamse gewest heeft op 22 mei jl. ingestemd met het zesde Mestactieplan (MAP 6). Hoewel de lat voor boeren en tuinders heel hoog wordt gelegd, heeft de Boerenbond aangegeven het plan te verdedigen vanuit het besef dat de strenge maatregelen nodig zijn om de waterkwaliteit te verbeteren.
Om verschillende redenen gaat het in economisch opzicht de laatste jaren niet goed met de Deense boeren. De schuldenlast, vaak met variabele rente, is nog steeds de achilleshiel van veel bedrijven. De droogte heeft ervoor gezorgd dat nog meer bedrijven hun schuld niet meer konden terugbetalen. De liberale regering van de afgelopen jaren heeft serieus gekeken naar beperking van vermeende «goldplating» van EU wet- en regelgeving en de milieuvoorschriften zijn verzacht. Niettemin hebben de Deense boeren nog steeds het gevoel dat ze ten opzichte van collega’s in buurlanden tekort worden gedaan en/of moeten voldoen aan scherpere eisen.
Kunt u duiden waarom landen als Duitsland en Denemarken de populairste emigratielanden zijn voor Nederlandse boeren en wat kunnen wij hiervan leren?
Dat is moeilijk te duiden en daar zijn moeilijk lessen uit te trekken. Onderzoek3 van het Landbouw Economisch Instituut/Wageningen Economisch Research uit 2002 laat zien dat de motieven voor emigratie van de agrariërs nogal variëren. Emigrerende agrariërs zien vaak in het buitenland grotere kansen voor de ontwikkeling van het bedrijf. Daarnaast worden zij mede aangetrokken door lagere prijzen van bijvoorbeeld grond, gebouwen en zijn de lonen in een aantal gevallen lager. Daarbij kan het ontbreken van groeimogelijkheden voor het bedrijf in Nederland een factor van betekenis zijn. Doorlopende aandacht voor de economische positie van agrariërs is dus van cruciaal belang en zoals, bij vraag 4, aangegeven maak ik me hard voor een structurele versterking van deze positie.
Hebben deze omliggende landen ook te maken met een groeiend aantal boeren dat emigreert? Zo ja, is bij u bekend wat daarvoor de redenen zijn? Zo nee, hoe verklaart u dit in vergelijking met de Nederlandse casus?
Dat is niet bekend. Het aantal landen dat het aantal emigrerende boeren structureel bijhoudt, is zeer beperkt. De redenen voor emigratie van agrariërs uit de ons omringende landen zijn daarom moeilijk te achterhalen.
Wilt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Toegang tot zorg voor dementerende ouderen met een migratieachtergrond |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ayse (85) uit Enschede heeft Alzheimer, maar waar kan ze terecht?»?1
Ja, dat heb ik.
Heeft u inzicht in of en zo ja, in welke mate dementerende immigrantenouderen vaker en/of langer thuis blijven wonen in plaats van dat zij naar een verpleeghuis gaan? Heeft u tevens inzicht in wat de redenen daarvoor zijn?
Naar schatting zijn er momenteel in Nederland tussen de 254.000 en 270.000 mensen met dementie2. Uit cijfers van Alzheimer Nederland (2014)3 blijkt dat 28.000 mensen met dementie in Nederland een niet-westerse achtergrond hebben. Dit is ruim 10% van het totaal aantal mensen met dementie. Naar verwachting zal het totaal aantal personen met dementie met een niet-westerse achtergrond in de toekomst tweemaal zo snel stijgen als het aantal mensen met een westerse achtergrond vanwege het vaker voorkomen van risicofactoren voor dementie zoals diabetes en cardiovasculaire aandoeningen.
Het is mij bekend dat dementerende immigrantenouderen vaker en ook langer thuis blijven wonen en dat zij hierbij (vaak) terugvallen op hun familie. Volgens cijfers van Alzheimer Nederland uit 2014 woont zelfs 99% van de mensen met dementie met een niet-westerse achtergrond thuis of bij familie. Uit veel reacties blijkt dat familieleden het onder andere «als hun vanzelfsprekende taak» zien om voor hun familielid met dementie te zorgen4. Dit komt voort uit wat zij als hun traditionele en religieuze morele plicht beschouwen. Echter deze opvatting blijkt te verschillen tussen de eerste en tweede generatie. De jongste generatie in Nederland vindt het niet meer zo vanzelfsprekend dat zij zelf alle hulp verlenen. In de praktijk blijkt echter dat ouders toch verwachten dat kinderen voor hen zorgen en dat zij niet door een vreemde verzorgd willen worden.
Ik heb het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) gevraagd om onderzoek te doen naar de stand van zaken van de informele zorg in Nederland. Er is gevraagd specifieke groepen mantelzorgers hierin mee te nemen, waaronder mantelzorgers met een niet-westerse achtergrond. Ik verwacht de uitkomsten van dit onderzoek begin 2021. Deze zullen met uw Kamer worden gedeeld.
Op welke wijze wordt er voor zorggedragen dat dementerende migrantenouderen niet «te lang» thuis blijven wonen en indien noodzakelijk tijdig naar een verpleeghuis kunnen? Heeft u inzicht in welke mate «te lang thuis blijven wonen» (mogelijk) aan de orde is?
De specifieke behoeften van groepen dementerende migrantenouderen zijn vaak niet bekend bij gemeenten. Zij weten de benodigde zorg vaak niet (goed) te vinden5. Veel mantelzorgers voelen zich bovendien onzeker in het regelen van zorg en steun voor zichzelf of voor hun familieleden. Ze missen veel informatie, weten niet hoe systemen werken en weten niet hoe ze moeten omgaan met deze onbekendheid.
In mijn programma Langer Thuis zet ik onder andere in op betere maatschappelijke bewustwording van mantelzorg. Ook mantelzorgers en cliënten met een niet-westerse achtergrond moeten weten dat ze er niet alleen voor staan en dat zij recht hebben op zorg en ondersteuning. In het voorjaar van 2018 zijn acht lokale Moeder aan de Lijn meet-ups georganiseerd, waarbij mantelzorgers op basis van de documentaire Moeder aan de Lijn met elkaar in gesprek zijn gegaan en gewezen zijn op lokaal ondersteuningsaanbod. Ik ben voornemens om in 2019–2020 in twintig nieuwe omgevingen dergelijke meet-ups voor mantelzorgers te organiseren. Deze wil ik graag verbreden door het organiseren van enkele doelgroepgerichte meet-ups, waaronder specifiek voor mensen met een niet-westerse achtergrond. Hiermee wil ik onder andere inzicht krijgen in welke mate deze groep (te) lang blijft thuis wonen.
Kunt u zich de in bedoeld artikel omschreven situatie van dementerende immigrantenouderen voorstellen?
Ik kan mij voorstellen dat juist iemand met dementie zich niet prettig voelt in een situatie waarin onvoldoende rekening wordt gehouden met wat hij of zij nodig heeft en waarin geen zorg op maat geboden wordt. De norm voor goede verpleeghuiszorg is persoonsgerichte zorg, dat wil zeggen dat er voldoende zorgverleners zijn die tijd en ruimte hebben om zich te verdiepen in wat bewoners nodig hebben en de zorg op maat aan te bieden. Bij het jongste debat over de verpleeghuiszorg is door mevrouw Ellemeet een motie over cultuurspecifieke zorg ingediend die is aangenomen (Kamerstuk 31 765, nr. 397). Door het Netwerk van Organisaties van Oudere Migranten (Noom) wordt een leidraad voor cultuurspecifieke verpleeghuiszorg opgesteld. De motie heeft als strekking dat de leidraad aan het programma «Thuis in het verpleeghuis» wordt toegevoegd. Het streven van de leidraad is om zorgaanbieders in staat te stellen voldoende en op de juiste wijze rekening te houden met cultuurspecifieke situaties.
Wordt er naar uw mening, bijvoorbeeld in de verpleeghuiszorg, voldoende en op juiste wijze rekening gehouden met die situatie?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze wordt ingespeeld op het gegeven dat het aantal zorgbehoevende migrantenouderen de komende jaren zal toenemen? Bent u bereid tot extra inspanningen op dat vlak? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat zaken als bijvoorbeeld de in het artikel genoemde «schaamcultuur» de noodzaak van goede voorlichting richting (de omgeving van) migrantenouderen als ook richting zorgprofessionals die met hen te maken krijgen belangrijk is? Zo ja, bent u dan bijvoorbeeld bereid tot een voorlichtingscampagne?
De hiervoor genoemde leidraad voor cultuurspecifieke verpleeghuiszorg zal zorgorganisaties ook aanknopingspunten bieden voor de afstemming van hun communicatie met migrantenouderen en hun naasten. De meerwaarde van een algemene voorlichtingscampagne zie ik vooralsnog niet.
Wat kunt u op regionaal niveau doen aan het in het artikel genoemde gebrek aan passende woonzorg voor dementerende migrantenouderen in Twente (maar ook in andere delen van het land)?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 strekt de aangenomen motie van mevrouw Ellemeet reeds tot opname van de leidraad die Noom opstelt voor cultuurspecifieke zorg in «Thuis in het verpleeghuis». Met de leidraad kunnen de zorgaanbieders voldoende rekening houden met cultuurspecifieke situaties.
Bent u bereid om het gesprek aan te gaan om tot voldoende passende cultuurspecifieke zorg in verpleeghuizen te komen in elke regio?
Zie antwoord vraag 8.
De juridische werking van het Migratiepact van Marrakesh |
|
Vicky Maeijer (PVV), Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u de authenticiteit van de gelekte nota d.d. 1 februari 2019 van de juridische dienst van de Europese Commissie «The legal effects of the adoption of the Global Compact for Safe, Orderly and regular Migration by the UN General Assembly» bevestigen?1
De Europese Commissie heeft in een reactie op berichtgeving over dit document gemeld dat dit een niet officieel document betreft. Het gaat om een document dat weliswaar door een individuele medewerker van de Commissie is opgesteld, maar niet breder wordt gedragen binnen de Commissie. Het verandert niets aan de zienswijze van de Commissie ten aanzien van het juridisch niet-bindende karakter van het Compact. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken heeft Commissaris Hahn dit ook desgevraagd bevestigd. De Juridische Dienst van de Raad beaamde deze lezing.
Wat is uw reactie op de hierin staande mededeling (paragraaf 46) dat het VN-migratiepact via EU-wetgeving wel degelijk bindende juridische effecten zal hebben?
Dit niet-officiële document doet niet af aan de zorgvuldige juridische analyse die mede op verzoek van uw Kamer is uitgevoerd en waarover uitgebreid met uw Kamer is gedebatteerd. Ook de Europese Commissie heeft in reactie op vragen naar aanleiding van de berichtgeving over dit document, benadrukt dat dit niet de zienswijze is van de Commissie. Feit blijft dat het Compact een juridisch niet-bindend document is en geen afdwingbare rechten genereert.
Waarom heeft u tijdens eerdere debatten juist het tegenovergestelde gezegd, namelijk dat het migratiepact van Marrakesh niet juridisch bindend en/of afdwingbaar is?2
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat u daarmee niet alleen de Kamer, maar ook de Nederlandse bevolking op het verkeerde been heeft gezet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat herstellen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen vóór dinsdag 26 maart 2019 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat meisjes met een migratie-achtergrond al in de basisschoolleeftijd worden ontvoerd en uitgehuwelijkt |
|
Bente Becker (VVD), Rudmer Heerema (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Brabantse juf Kiet waarschuwt: «Meisjes van 12 ontvoerd en uitgehuwelijkt»»?1
Ja. In het artikel wordt gesproken over ontvoering van kinderen naar het buitenland en achterlating en uithuwelijking. Bij kinderontvoering brengt één van de ouders het kind naar het buitenland, zonder de wettelijke toestemming van de andere ouder met gezag. Er is sprake van achterlating wanneer de gezaghebbende ouder(s) met het kind naar het buitenland reizen en het daar vervolgens achterlaten, waarbij in sommige gevallen ook sprake kan zijn van een gedwongen huwelijk. In het artikel gaat het in feite om achterlating. In de beantwoording van de vragen hieronder spreek ik daarom over achterlating van minderjarigen in het buitenland.
Is u bekend dat in Nederland meisjes met een migratie-achtergrond zelfs al in de basisschoolleeftijd worden ontvoerd en/of achtergelaten tijdens de vakantie om uitgehuwelijkt te worden? Zo ja, hoeveel gevallen van meisjes in de basisschoolleeftijd in Nederland betreft het jaarlijks en hoeveel gevallen van uithuwelijking en achterlating, naar welke landen, zijn er in Nederland in totaal?
Uit informatie van het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating (hierna: LKHA) is mij niet gebleken dat in het jaar 2018 meldingen zijn binnengekomen van achterlatingen om uitgehuwelijkt te worden waarbij het slachtoffer op het moment van de melding de basisschoolleeftijd had. Hieruit valt niet af te leiden dat het in de praktijk niet gebeurt.
In 2018 heeft het LKHA tien meldingen ontvangen van huwelijksdwang in het buitenland. In vier gevallen betrof het een gedwongen huwelijk van een minderjarige. Daarvan zijn er twee teruggekeerd naar Nederland en stonden op 31 december 2018 nog twee zaken open. Het aantal meldingen van achtergelaten minderjarigen onder de 18 jaar betrof elf meldingen. Bij drie meldingen is de minderjarige teruggekeerd naar Nederland, bij vijf meldingen is er geen achterlating vastgesteld en drie zaken waren nog open2 op 31 december 2018.
In de door het LKHA aangeleverde informatie is een onderverdeling gemaakt naar het aantal meldingen dat in 2018 is binnengekomen, onderverdeeld in achterlating, huwelijksdwang en huwelijksdwang en achterlating. Zie bijlage 1.
Kunt u aangeven hoe vaak jaarlijks vanuit een basisschool of een middelbare school melding wordt gedaan van vermoedens van (aanstaande) ontvoering, achterlating en uithuwelijking, bij welke instantie dit gebeurt en welke opvolging hieraan wordt gegeven? Welk deel van de vermoedens van kindontvoering die door de marechaussee worden gesignaleerd is ook gemeld door scholen? Is het mogelijk om exactere cijfers boven tafel te krijgen door gebruik te maken van de leerlingadministratie? Zo ja, bent u bereid dit te doen?
Bij vermoedens van kinderontvoering moeten door leraren, net als bij andere signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling, de stappen van de meldcode worden gevolgd. Het doorlopen van de stappen kan resulteren in een melding aan Veilig Thuis. Exacte cijfers over achterlating van minderjarigen in het buitenland, zijn momenteel niet beschikbaar aangezien cijfers over dit specifieke onderwerp niet te herleiden zijn uit het huidige registratiesysteem. De leerlingenadministratie van de school is niet bedoeld om privacygevoelige gegevens te delen. De Koninklijke Marechaussee registreert weliswaar de situaties waarbij het ouderlijk gezag of de toestemming niet kan worden vastgesteld. Er kan echter niet worden herleid of en zo ja hoeveel van deze gevallen ook zijn gemeld door scholen.
Deelt u de inschatting van juf Kiet dat het risico van ontvoering, achterlating en uithuwelijking bij meisjes met een migratie-achtergrond op scholen wordt onderschat en zo ja, bent u bereid scholen en leraren hierover explicieter te informeren en hen te wijzen op de verplichte meldcode?
Ik heb geen concrete aanleiding om dat te concluderen. Gelet op de impact van het onderwerp ga ik de Beweging tegen Kindermishandeling3 wel vragen of zij in hun communicatie naar scholen en leraren het risico van achterlating en uithuwelijking bij meisjes met een migratie-achtergrond extra onder de aandacht kunnen brengen.
In hoeveel van de gevallen slaagt de hulpverlening erin na een melding de ontvoering te voorkomen, dan wel het meisje terug te halen naar Nederland? Op welke wijze zijn de verschillende daders gestraft en hoe vaak is ook de omgeving/familie medeplichtig gesteld? In welke mate is de Raad voor de Kinderbescherming ook daadwerkelijk betrokken?
In 2018 heeft het LKHA 39 meldingen gekregen van achterlating in het buitenland, elf van deze meldingen betrof een minderjarige, zeventien een (jong)volwassene en elf meldingen betroffen een ouder met minderjarige kinderen. Daarnaast heeft het LKHA tien meldingen ontvangen van huwelijksdwang in het buitenland, vier van deze meldingen betrof een minderjarige. Zie hiervoor ook de tabel in bijlage 2.
Het LKHA heeft in 2018 elf meldingen ontvangen van achtergelaten minderjarigen.
Bij drie meldingen is de minderjarige teruggekeerd naar Nederland, op 31 december 2018 stonden drie zaken open en bij vijf meldingen is er geen achterlating vastgesteld.
Van de vier meldingen van huwelijksdwang van minderjarigen in het buitenland zijn in twee zaken de minderjarigen teruggekeerd naar Nederland en op 31 december 2018 stonden twee zaken nog open.
Het Openbaar Ministerie en de rechtspraak registreren alleen op wetsartikel. Er kan bij dit soort feiten op verschillende gronden vervolgd worden, zoals dwang (art. 284 Wetboek van Strafrecht (Sr)) en het lokken in verband met dwang (artikel 285c Sr). Onder deze wetsartikelen vallen echter ook andere gevallen van dwang. Het is daarom niet uit de bestaande registers te halen om hoeveel rechtszaken van huwelijksdwang het gaat. Daarmee is het ook niet mogelijk om te achterhalen op welke wijze daders zijn gestraft.
De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) is altijd actief betrokken bij de terugkeer naar Nederland van minderjarigen die in het buitenland zijn achtergelaten of gedwongen worden tot een huwelijk. De RvdK is een van de convenantpartners van het LKHA in de Aanpak van huwelijksdwang en achterlating. De RvdK kan ook bij een melding van dreigende achterlating in het buitenland waarbij kans is op ernstige ontwikkelingsbedreiging ingrijpen (zie ook antwoord onder vraag 6).
Welke handelingen zijn van overheidswege mogelijk bij een vermoeden of melding dat/die niet gepaard gaat met een aangifte?
Bij signalen van dreigende achterlating in het buitenland, al dan niet gecombineerd met gedwongen uithuwelijking, waarbij het mogelijke slachtoffer nog in Nederland is, zijn er verschillende mogelijkheden. Wanneer hierover een melding wordt gedaan bij Veilig Thuis, bekijkt Veilig Thuis wat in de betreffende casus een passende oplossing is.
Indien ingrijpen in het gezag van de ouders nodig is om achterlating te voorkomen, verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) bij de kinderrechter een kinderbeschermingsmaatregel, om ernstige ontwikkelingsbedreiging van het kind te voorkomen. De kinderrechter kan een ondertoezichtstelling of een voogdijmaatregel uitspreken. In het geval van een ondertoezichtstelling in combinatie met een machtiging tot uithuisplaatsing of een schriftelijke aanwijzing om Nederland niet te verlaten, moet de jeugdbeschermer toestemming geven tot uitreizen. Dit geldt ook als een voogdijmaatregel is uitgesproken. De jeugdbeschermer of voogd maakt een afweging over een mogelijke uitreis en betrekt hierbij het potentiele risico op gedwongen uithuwelijking.
Daarnaast kan (ook zonder aangifte) strafrechtelijk worden opgetreden, bijvoorbeeld vanwege onttrekking aan het gezag van een kind onder de twaalf (art. 46 en 279 lid 2 Sr), dwang (art. 284 Sr) en het uitlokken van dwang (art. 285c Sr).
Is het landelijk knooppunt Huwelijksdwang en achterlating momenteel voldoende toegerust om enerzijds bij meldingen ondersteuning te bieden via contact met ambassades, Veilig Thuis en gemeenten en anderzijds de landelijke voorlichtingsfunctie op zich te nemen? Welke taken en hoeveel zaken moeten momenteel met hoeveel FTE worden gedaan? Hoe effectief is de samenwerking tussen uw ministeries en het Ministerie van Buitenlandse Zaken, dat op verzoek van de VVD investeert in gerichte consulaire ondersteuning voor slachtoffers van huwelijksdwang en achterlating?
Het LKHA wordt gefinancierd door gemeenten en is organisatorisch ondergebracht bij Veilig Thuis Haaglanden/ gemeente Den Haag. Het LKHA heeft twee hoofdfuncties: kennis en casuïstiek.
(1) De kennisfunctie bestaat uit het ontwikkelen, verzamelen, actualiseren en beschikbaar stellen van kennis en informatie aan stakeholders op dit werkterrein; het bieden van ondersteuning; deskundigheidsbevordering en beleidsadvisering.
(2) De casuïstiekfunctie bestaat uit (2a) het adviseren van professionals van de sector Veilig Thuis en andere professionals werkzaam bij onder meer Veiligheidshuizen, Raad voor de Kinderbescherming, hulpverlening over hun zeer complexe casuïstiek; (2b) het tijdelijk overnemen van hulpverlening aan slachtoffers van huwelijkswang en achterlating die tussen de wal en het schip vallen en hen toe leiden naar hulpverlening; (2c) uitvoeren van casuïstiek in samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken als slachtoffers van huwelijksdwang en achterlating in het buitenland zijn; daarin is de afgelopen jaren ook actief geïnvesteerd, onder meer consulair, en dit staat ten dienste aan de integrale aanpak waarbij de samenwerking hecht en goed is. Het LKHA onderzoekt de melding, helpt slachtoffers terug te keren naar Nederland en leidt hen toe naar opvang. Het LKHA coördineert de aanpak in Nederland en werkt nauw samen met lokale partijen en organisaties uit de zorg- en veiligheidsketen (zoals het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld, RvdK)
Het LKHA heeft momenteel 2 fte casemanagement. Door een toename van het aantal adviesaanvragen lijkt een tekort een capaciteit te ontstaan. Ik ben met de VNG en de gemeente Den Haag hierover in gesprek met het LKHA. Ook ben ik samen met de Minister van Buitenlandse Zaken momenteel in gesprek met de VNG, de gemeente Den Haag en het LKHA over de (structurele) financiering van een LKHA noodfonds voor aanvullende hulp aan slachtoffers in het buitenland.
Met de Minister van SZW, de Minister voor Basis- en Primair Onderwijs en Media, de Minister voor Rechtsbescherming en de Minister van Buitenlandse Zaken werken we gezamenlijk aan een aanpak schadelijke traditionele praktijken. De onderwerpen huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap zijn onderdeel van deze aanpak. Uw Kamer wordt nader geïnformeerd over de voortgang hiervan bij de volgende voortgangsrapportage in juni, van het programma «Geweld hoort nergens thuis».
Bent u bereid in het nieuwe inburgeringsstelsel expliciet aandacht te besteden aan de Nederlandse waarde van vrije partnerkeuze en nieuwkomers te wijzen op de strafbaarheid van ontvoering, uithuwelijking en achterlating en op de gevolgen voor het verblijfsrecht hiervan?
Kennis van de Nederlandse kernwaarden en de overdracht hiervan aan nieuwkomers is verankerd in het inburgeringsbeleid. In de tekst van de participatieverklaring is expliciet opgenomen dat iedereen recht heeft op eigen keuzes en zelfstandigheid (zelfbeschikkingsrecht). Ook in het onderdeel van het inburgeringsexamen «Kennis van de Nederlandse Maatschappij (KNM)» wordt aandacht besteed aan grondrechten, omgangsvormen, waarden en normen. Alle examenvragen worden jaarlijks getoetst op actualiteit en overexposure. In dit kader is er ruimte om onderwerpen zoals vrije partnerkeuze mee te nemen in dit proces. Hierbij kan aan de orde komen dat ontvoering en huwelijksdwang strafbaar zijn in Nederland en achterlating een strafbaar feit kan opleveren. In het nieuwe inburgeringsstelsel blijven het participatieverklaringstraject en KNM een verplicht onderdeel van de inburgering.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is daarnaast bereid in de naturalisatieceremonies op Nederlandse ambassades en consulaten een onderdeel op te nemen, waarin wordt gewezen op het feit dat huwelijksdwang in Nederland een strafbaar feit is en gedwongen achterlating strafbare feiten kan opleveren.
Een veroordeling voor een strafbaar feit kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht. Of een veroordeling voor een strafbaar feit ook daadwerkelijk zal leiden tot intrekking van de verblijfsvergunning, wordt per casus beoordeeld.
Bent u bereid een verkenning uit te voeren naar de mate waarin Nederlandse wetgeving momenteel voldoet om op te treden tegen achterlating en ontvoering? Wilt u daarbij in beeld brengen of de wet ruimte biedt om potentiële slachtoffers reisbeperkingen op te leggen teneinde ze te beschermen tegen ontvoering? Zijn er voorts mogelijkheden om familieleden te dwingen mee te werken aan het achterhalen van de verblijfsplaats wanneer een kind ontvoerd is? Kunt u daarnaast ook de mogelijkheden en beperkingen van de Paspoortwet in kaart brengen om als minderjarige die is achtergelaten een reisdocument te kunnen aanvragen om terug te kunnen keren? Kunt u de Kamer zo snel mogelijk over de uitkomsten informeren?
Voor wat betreft de aanpak van schadelijke traditionele praktijken, waaronder huwelijksdwang, ligt de coördinerende rol en verantwoordelijkheid sinds mei 2018 bij het Ministerie van VWS. In samenwerking met de betrokken ministeries zijn door VWS twee expertsessies georganiseerd met veldpartijen zoals het LKHA, GGD GHOR Nederland, de politie, Movisie, Veilig Thuis en Femmes for Freedom. In deze expertsessies is besproken welke maatregelen of instrumenten beschikbaar zijn, wat concrete knelpunten in de praktijk zijn en op welke wijze deze kunnen worden weggenomen. De mate waarin Nederlandse wetgeving momenteel voldoet om op te treden tegen huwelijksdwang en achterlating is ook besproken. De uitkomsten van deze sessies zijn verder uitgewerkt in concrete acties en maatregelen. De suggestie van uw Kamer wordt meegenomen in deze aanpak en uw Kamer wordt hierover nader geïnformeerd in de volgende voortgangsrapportage in juni, van het programma «Geweld hoort nergens thuis».
Ontvoeren en uithuwelijken van meisjes naar het buitenland |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Brabantse juf Kiet waarschuwt: «Meisjes van 12 ontvoerd en uitgehuwelijkt»»?1
Ja.
Kent u signalen, al dan niet uit het onderwijs, of beschikt u over gegevens dat zelfs meisjes in leeftijdscategorie tot en met twaalf jaar slachtoffer worden van uithuwelijking in het buitenland? Zo ja, waar bestaan die signalen of gegevens uit? Zo nee, acht u dit het onderzoeken waard en hoe gaat u hier zorg voor dragen?
Kindhuwelijken zijn een onzichtbaar en complex probleem. Deze huwelijken worden vaak informeel en in het buitenland gesloten en blijven daardoor veelal buiten het zicht van de (Nederlandse) autoriteiten.
In 2018 heeft het LKHA geen meldingen ontvangen van kindhuwelijken, waarbij het slachtoffer de basisschoolleeftijd had op het moment van de melding. Dit wil niet zeggen dat dit niet gebeurt.
In het onderzoek «Gewoon Getrouwd» van de Universiteit van Maastricht en het Verwey Jonker instituut wordt op basis van een landelijke enquête onder professionals en registraties van de IND een omvangschatting gemaakt van 249 kindhuwelijken in Nederland per jaar (periode 2013–2014). Deze omvangschatting ziet echter op alle (geschatte) kindhuwelijken met een leeftijdsgrens tot 18 jaar, zonder nader onderscheid te maken in leeftijd.2
Ziet u hierbij nog een rol weggelegd voor docenten in het kader van vroegsignalering en bewustwording? Zo ja, welke?
Bij vermoedens van gedwongen uithuwelijking in het buitenland moet door leraren, net als bij andere signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling, de stappen van de meldcode worden gevolgd. Het doorlopen van de stappen kan resulteren in een melding aan Veilig Thuis. Wanneer nodig kan de expertise van het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating (hierna LKHA) ingeroepen worden. Bij scholing over het gebruik van de meldcode komt over het algemeen ook het signaleren van verschillende vormen van geweld aan de orde. Wanneer slachtoffers van huwelijksdwang en achterlating al in het buitenland zijn, dient er rechtstreeks bij het LKHA gemeld te worden.
Gelet op de impact van het onderwerp zal ik samen met mijn collega-bewindspersonen de Beweging tegen Kindermishandeling3 vragen of zij in hun communicatie naar scholen en leraren het risico van achterlating en uithuwelijking bij meisjes met een migratie-achtergrond onder de aandacht kunnen brengen.
Deelt u de mening dat zeker in het geval er zeer jonge kinderen in het geding zijn, extra bescherming tegen uithuwelijking op zijn plaats is? Zo ja, waarom en hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft de aanpak van schadelijke traditionele praktijken, waaronder huwelijksdwang, ligt de coördinerende rol en verantwoordelijkheid sinds mei 2018 bij het Ministerie van VWS. In samenwerking met de betrokken ministeries zijn door VWS twee expertsessies georganiseerd met veldpartijen zoals het LKHA, GGD GHOR Nederland, de politie, Movisie, Veilig Thuis en Femmes for Freedom. In deze expertsessies is besproken welke maatregelen of instrumenten beschikbaar zijn, wat concrete knelpunten in de praktijk zijn en op welke wijze deze kunnen worden weggenomen. De uitkomsten van deze sessies worden verder uitgewerkt in concrete acties en maatregelen. Voor alle slachtoffers van huwelijksdwang wordt momenteel gekeken naar hoe er extra ingezet kan worden om hen te helpen. Uw Kamer wordt nader geïnformeerd over de voortgang hiervan bij de volgende voortgangsrapportage in juni, van het programma «Geweld hoort nergens thuis» van de Minister van VWS en de Minister voor Rechtsbescherming.
Welke wettelijke mogelijkheden of andere belemmeringen bestaan er op dit moment om te voorkomen dat ouders kinderen mee naar het buitenland nemen om ze aldaar op minderjarige leeftijd uit te huwelijken?
Ouders met gezag hebben het recht om binnen de grenzen van de wet keuzes te maken voor hun kind. Er kan door de overheid worden ingegrepen indien wordt vastgesteld dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van het kind. Bij signalen van een gedwongen uithuwelijking in het buitenland waarbij het mogelijke slachtoffer nog in Nederland is, kan een melding worden gedaan bij Veilig Thuis die de signalen zal onderzoeken. Indien sprake is van serieuze signalen, kan de Raad voor de Kinderbescherming bij de kinderrechter een kinderbeschermingsmaatregel verzoeken. Wanneer nodig kan de expertise van het LKHA ingeroepen worden.
In het geval van een ondertoezichtstelling (OTS) moet de jeugdbeschermer toestemming geven tot uitreizen. Er kunnen extra waarborgen worden ingebouwd, door bijvoorbeeld bij de OTS ook een machtiging tot uithuisplaatsing te verzoeken bij de rechter. In het geval van een voogdijmaatregel moeten de ouders aan de Gecertificeerde Instelling verzoeken of het kind mee mag naar het buitenland. De GI zal hiervoor een afweging maken, waarbij het potentiele risico op gedwongen uithuwelijking wordt meegenomen. Met deze maatregelen kan worden voorkomen dat een minderjarige naar het buitenland gaat.
Is het in Nederland voorbereiden van een gedwongen huwelijk in het buitenland strafbaar? Zo ja, aan welke voorbereidingshandelingen kan gedacht worden? Zo nee, waarom niet en acht u een dergelijke strafbaarheid wel wenselijk?
Het opzettelijk buiten of naar Nederland lokken van een persoon met het oogmerk die persoon te dwingen tot het aangaan van een huwelijk is strafbaar op grond van artikel 285c van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Deze strafbepaling strekt tot uitvoering van artikel 37, tweede lid, van het Verdrag van Istanboel4 dat verplicht tot strafbaarstelling van de voorbereiding van huwelijksdwang. Blijkens de parlementaire geschiedenis bij artikel 285c Sr5.) is sprake van het lokken van een persoon wanneer een persoon onder valse voorwendselen wordt bewogen naar het buitenland te reizen. Het lokken omvat elke handeling die redelijkerwijs geschikt kan worden geacht om een persoon te bewegen naar het buitenland te reizen, terwijl als die handeling achterwege was gebleven of als de persoon had geweten wat het werkelijke oogmerk van de reis is, die persoon niet naar het buitenland zou zijn gereisd. Hiervan is bijvoorbeeld sprake wanneer als reden voor de reis het opzoeken van een ziek familielid wordt opgegeven, terwijl het werkelijke oogmerk van de reis is de betrokkene in het buitenland te dwingen een huwelijk aan te gaan. Andere voorbereidingshandelingen zijn niet specifiek strafbaar gesteld. In het algemeen geldt dat het verrichten van voorbereidingshandelingen alleen strafbaar zijn als op het delict waarvoor deze handelingen worden getroffen, tenminste een gevangenisstraf van 8 jaar staat (art. 46 Sr). Ik zie geen reden om hier voor dit geval van af te wijken.
Hoe vaak per jaar worden er personen vanwege huwelijksdwang vervolgd op grond van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en tot hoeveel veroordelingen leidt dat?
Onder de delictsomschrijving van artikel 284 Wetboek van Strafrecht vallen verschillende vormen van dwang. Het OM en de rechtspraak registreren alleen op wetsartikel. Het is daarom niet uit de bestaande registers te halen of er veroordelingen plaats hebben gevonden voor dit delict, en zo ja om hoeveel veroordelingen voor huwelijksdwang het gaat. Om een beeld te geven: er zijn in 2018 144 veroordelingen geweest wegens het overtreden van artikel 284 Sr. In 2016 en 2017 ging het om 70 respectievelijk 91 veroordelingen. Hierbij gaat het dus om alle vormen van dwang zoals omschreven onder art. 284 Sr.
Bent u bekend met het feit dat sommige landen waaronder het Verenigd Koninkrijk, België en Denemarken wettelijke uitreisbeperkingen kennen om te voorkomen dat mogelijke slachtoffers van een gedwongen huwelijk kunnen uitreizen? Zo ja, wat is de aard van die wetgeving?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderhoudt nauw contact met onder meer het Verenigd Koninkrijk, België en Denemarken over de (juridische) aanpak van deze problematiek. Onder meer het Verenigd Koninkrijk en België hebben de juridische mogelijkheid om – met tussenkomst van de rechter – uitreisbeperkingen op te leggen bij dreiging van een gedwongen huwelijk of het kind in het Schengeninformatiesysteem en/of de interpoldatabank te signaleren.
Acht u het wenselijk om dergelijke of andere uitreisbeperkingen wettelijk mogelijk te maken om te voorkomen dat kinderen in het buitenland tot een huwelijk worden gedwongen of genitale verminking moeten ondergaan? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet? Waaruit blijkt concreet dat de bestaande wetgeving afdoende beschermt?
In het programma «Geweld hoort nergens thuis» heb ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming en de VNG aangekondigd een nadere verkenning te starten over te nemen maatregelen tegen schadelijke traditionele praktijken. In de afgelopen periode is samen met de Ministeries van BZ, OCW en SZW een expertsessie georganiseerd met de betrokken veldpartijen zoals de politie, LKHA, GGD GHOR Nederland, Movisie, Veilig Thuis en Femmes for Freedom. Tijdens deze sessie is ook gesproken over een onderzoek naar aanvullend instrumentarium, waaronder wettelijke instrumenten voor het tegengaan van huwelijksdwang en achterlating. In de komende periode worden de uitkomsten van deze sessie, in goede samenwerking met de veldpartijen, verder uitgewerkt in concrete acties en maatregelen. In de voortgangsrapportage Geweld hoort nergens thuis informeren wij uw Kamer over de uitkomsten.
Het bericht 'Kabinet komt afspraken hervestiging kwetsbare vluchtelingen niet meer na' |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kabinet komt afspraken hervestiging kwetsbare vluchtelingen niet meer na»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van het totaal aantal vluchtelingen die door de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) geselecteerd als zijnde kwetsbare vluchtelingen en in welke landen deze zich bevinden? Zo nee, waarom niet?
Het aantal vluchtelingen uitgesplitst naar regio en land van eerste opvang waarvan UNHCR heeft geoordeeld dat zij in aanmerking komen voor hervestiging wordt door de UNHCR jaarlijks geactualiseerd en vermeld in de Projected Global Resettlement Needs (hierna: PGRN).2 Volgens de PGRN 2019 schat UNHCR in dat wereldwijd tegen de 1,4 miljoen vluchtelingen toegang tot hervestiging nodig hebben en streeft UNHCR ernaar om in 2019 ruim 102.000 personen voor hervestiging voor te dragen.
Hoeveel van deze vluchtelingen bevinden zich in landen waar het door u aangehaalde veiligheidsvraagstuk niet speelt?
Het is mij niet duidelijk waar u in uw vraag naar verwijst.
Mogelijk bedoelt u te verwijzen naar mijn beantwoording van Kamervragen naar aanleiding van de rapportage vreemdelingenketen,3 waarin ik opmerk dat de veiligheidssituatie ter plekke een van de factoren is die wordt meegewogen bij het bepalen van missiebestemmingen. In dat geval luidt het antwoord dat dit afhankelijk is van de actuele ontwikkelingen en situatie ter plekke in een opvangland en de locatie waar een hervestigingsmissie zou moeten worden uitgevoerd.
Wat zijn de gevolgen voor het niet nakomen van de afspraken die Nederland gemaakt heeft over het aantal kwetsbare vluchtelingen dat hier zou worden opgevangen?
Hervestiging is een humanitair programma dat landen op vrijwillige basis uitvoeren, het betreft geen verplichting. Het niet volledig uitvoeren van het door Nederland toegezegde aantal, bijvoorbeeld als gevolg van een tussentijdse verlaging van de inzet, heeft daarom vooreerst tot gevolg dat Nederland minder vluchtelingen vanuit landen van eerste opvang in de regio zal selecteren en naar Nederland overbrengen. Dit kan voor zowel de Nederlandse uitvoeringsorganisaties IND en COA als de organisaties waarmee Nederland samenwerkt in de uitvoering van hervestiging (UNHCR, IOM) betekenen dat zij hun voorgenomen planning moeten bijstellen.
Hoe rechtvaardigt u de beslissing om de opgelopen achterstanden uit voorgaande jaren niet meer na te komen en geen actie te ondernemen om alsnog aan de beloften te voldoen?
In 2018 zijn 610 vluchtelingen voor hervestiging geselecteerd in plaats van de voor 2018 toegezegde 750. Hiervan is in het kader van de nieuwe balans in het regeerakkoord besloten dat dit tekort niet wordt gecompenseerd.
Ik ga er vanuit dat u met «voorgaande jaren» bedoelt de voorgaande jaren van het huidige meerjarig beleidskader hervestiging dat loopt van 2016 tot en met 2019. Anders dan wat uw Kamer is gemeld met betrekking tot het jaar 2018, is verder geen sprake van achterstanden. In 2016 en 2017 zijn in totaal 1.030 vluchtelingen voor hervestiging geselecteerd.
Het artikel dat ten grondslag ligt aan uw vragen gaat uit van een onjuiste voorstelling van zaken. Er wordt verwezen naar aantallen aankomsten terwijl het nationale quotum ziet op het aantal selecties, welke vluchtelingen pas 6 maanden later – en daarmee grotendeels in het navolgende jaar – in Nederland aankomen.4 Daarnaast wordt er geen rekening gehouden met het gegeven dat in 2016 de uitvoering van hervestiging op grond van de EU-Turkije Verklaring (aanvang april 2016) meetelde in het nationale quotum. Vanaf 2017 is de hervestiging op grond van Europese migratieafspraken met Turkije losgetrokken van het nationale quotum.5
Heeft u een reactie vanuit de Verenigde Naties (VN) ontvangen nu Nederland niet volgens afspraak meewerkt aan de het VN-hervestigingsprogramma?
De regionale vertegenwoordiger van UNHCR voor West-Europa heeft 6 februari jongstleden per brief zijn zorgen geuit over het terugdraaien van de verhoging in het regeerakkoord van het nationale quotum van 500 naar 750 vluchtelingen en gevraagd om deze beslissing te heroverwegen.
Heeft u met uw beslissing rekening gehouden met het vertrouwen van andere landen die deelnemen aan het VN-hervestigingsprogramma? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik ook aan de regionaal vertegenwoordiger van UNHCR voor West-Europa heb geantwoord, blijft Nederland gecommitteerd aan hervestiging als belangrijk middel voor bescherming en een duurzame oplossing voor kwetsbare vluchtelingen. Het nationale quotum is voor de aankomende drie jaren vastgesteld op 500 vluchtelingen per jaar en in de uitvoering daarvan zal Nederland het gebruikelijke patroon van selectiemissies voortzetten. Daarnaast continueert Nederland de hervestiging van Syrische vluchtelingen uit Turkije. Verder, in het geval in de toekomst sprake is van Europese migratiesamenwerking met derde landen die leidt tot een verlaagde instroom in Nederland, blijft het kabinet bereid om (bij voorkeur in Europees verband) een verhoogde inzet op hervestiging te overwegen om de opvang in de regio te ontlasten.
Het bericht ‘IND voorkomt principiële uitspraak over staatlozen in Nederland’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «IND voorkomt principiële uitspraak over staatlozen in Nederland»?1
Ja.
Wat kan een reden zijn dat de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) op het laatste moment het oordeel over de inspanningen van de vreemdeling aanpast? Gebeurt dit vaker? Zo ja, wat zijn daar de redenen voor?
De DT&V beoordeelt aan de hand van de individuele omstandigheden of er sprake is van een buitenschuldsituatie. Dit doet hij op basis van de voorwaarden zoals beschreven in paragraaf B8/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000, op grond van artikel 3.48, tweede lid, onder a, Vreemdelingenbesluit 2000. Soms wijzigt de individuele situatie van een vreemdeling, waardoor het oordeel van de DT&V wordt aangepast.
Kunt u verklaren waarom de IND op het laatste moment besluit alsnog een keer naar een zaak te kijken, terwijl deze eigenlijk al gesloten was? Gebeurt dit vaker? Zo ja, wat zijn daar de redenen voor?
Dit is een werkwijze die vaker voorkomt. De IND kan bijvoorbeeld in de beroepsfase concluderen dat een besluit in meer of mindere mate aangepast moet worden, of moet worden ingetrokken. De redenen hiervoor kunnen divers zijn. Het kan bijvoorbeeld gaan om een beleidswijziging, nieuwe informatie, of voortschrijdend inzicht.
Welke rol heeft volgens u de IND en welke rol de DT&V bij het vertrekken van mensen die Nederland niet kunnen verlaten, bijvoorbeeld doordat hun herkomstland hen niet erkent? En hoe verhoudt de verantwoordelijkheid van de IND zich tot die van de DT&V? Hoe worden hun werkzaamheden afgestemd?
De IND beoordeelt aanvragen voor verblijfsvergunningen. Als hij een aanvraag afwijst, dan dient de aanvrager Nederland te verlaten. De vreemdeling heeft daarbij een eigen verantwoordelijkheid. De DT&V kan het zelfstandig vertrek ondersteunen. Dat gebeurt onder meer door het bemiddelen tussen de vreemdeling en de diplomatieke vertegenwoordiging van het land van herkomst bij het verkrijgen van de voor terugkeer benodigde reisdocumenten.
Er is geen sprake van een doorverwijzing naar de buitenschuldprocedure. Als een vreemdeling serieuze pogingen heeft ondernomen om Nederland te verlaten en daarbij de bemiddeling van de DT&V heeft ingeroepen, kan het zijn dat de DT&V constateert dat het aangezochte land (meestal het land van herkomst) de vreemdeling niet zal terugnemen, ook al is er geen twijfel over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling. De DT&V zal dan een zwaarwegend advies aan de IND opstellen waarmee de DT&V de IND adviseert ambtshalve een vergunning op basis van het buitenschuldbeleid te verlenen. De IND neemt dit advies mee in zijn besluitvorming.2
Op basis van welke argumenten kan de DT&V concluderen dat een vreemdeling niet voldoende zijn best heeft gedaan om te vertrekken? En als de vreemdeling het daar niet mee eens is, tot welke instantie moet deze persoon zich dan richten?
Belangrijk is dat de vreemdeling er alles aan doet om terug te keren en de benodigde documenten daartoe verzamelt. In paragraaf B8/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 worden de voorwaarden genoemd die een vreemdeling voor het bewerkstelligen van zijn terugkeer moet hebben ondernomen. Een voorwaarde is bijvoorbeeld dat de vreemdeling een handgeschreven verklaring opmaakt, waarin hij de autoriteiten van zijn land van herkomst (of eerder verblijf) mededeelt zelfstandig te willen terugkeren. Een andere voorwaarde is dat de vreemdeling verschijnt op afspraken voor de presentatie in persoon bij de autoriteiten van zijn land van herkomst. Wanneer een vreemdeling niet voldoet aan deze voorwaarden, zal de DT&V niet overgaan tot een zwaarwegend ambtsadvies aan de IND.
Een vreemdeling kan bij de IND bezwaar maken tegen het niet verlenen van een buitenschuldvergunning.
Vindt u dat er op dit moment een redelijke balans is in de bewijslastverdeling tussen een staatloze en de overheid om ingeschreven te kunnen worden in de Basisregistratie Personen (BRP)? Zo ja waarom? Zo nee, waarom niet? Waar ziet u verbeteringen? Wat gaat u doen om die verbetering te bewerkstelligen?
Ingevolge de Wet basisregistratie personen (Wet BRP) kan een gesteld staatloze als staatloos in de BRP worden ingeschreven. Gezien de complexiteit die verbonden is aan het beoordelen van de vraag of een persoon staatloos is, zijn gemeenten in de praktijk terughoudend met het registreren van een persoon als staatloos. In het algemeen gebeurt dit slechts indien door betrokkene een buitenlands brondocument wordt overgelegd waaruit de staatloosheid blijkt. In andere gevallen worden deze personen in de BRP ingeschreven met het gegeven dat hun nationaliteit onbekend is. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld is de BRP primair een registratie van een aantal basisgegevens over personen met het doel deze te verstrekken aan overheidsorganen ter ondersteuning van hun taken. Pas nadat een uit de BRP verstrekt gegeven door een overheidsorgaan is overgenomen in een beslissing ten aanzien van de betrokken persoon, krijgt dit gegeven voor die persoon daadwerkelijk rechtsgevolgen. De BRP is dan ook niet bedoeld voor ingewikkelde beoordelingen zoals of iemand staatloos is, als hiervan niet evident sprake is. Dit betekent dat onder degenen die in de BRP zijn ingeschreven met het gegeven dat hun nationaliteit onbekend is, zich personen kunnen bevinden die bij nader onderzoek als staatloos moeten worden aangemerkt.
Wie is volgens u verantwoordelijk voor de beoordeling of een vreemdeling naar de buitenschuldprocedure kan worden doorverwezen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke rol speelt staatloosheid in de afweging of iemand naar de buitenschuldprocedure wordt doorverwezen? Wanneer heeft een staatloze voldoende inspanning geleverd om in aanmerking te komen voor een buitenschuldvergunning?
Het feit dat een vreemdeling staatloos is, is niet op zichzelf een grondslag voor het verlenen van een buitenschuldvergunning en maakt ook het toetsingskader van paragraaf B8/4 Vreemdelingencirculaire 2000 niet anders. Ook een staatloze kan immers een land van herkomst hebben in de vorm van het land waar hij of zij eerder zijn of haar bestendig verblijf had. Bij de beoordeling wordt natuurlijk wel de vraag meegenomen welke rol zijn of haar staatloosheid speelt in de mogelijkheden om terug te keren naar dat land.
Hoe hebben andere Europese landen het verblijfsrecht voor staatlozen geregeld? In hoeverre is hier sprake van een buitenschuldprocedure of een vergelijkbare procedure? Hoe is de bewijslast tussen staatloze en overheid verdeeld? En welke termijn wordt aan de inspanningsverplichtingen van staatloze en/of overheid gesteld?
Het beeld is zeer wisselend. Binnen de EU kennen Frankrijk, Italië, Hongarije, Letland, Spanje, Kroatië en het VK een verblijfsrecht op basis van vastgestelde staatloosheid. In België kan een verblijfsvergunning worden aangevraagd nadat de staatloosheid is vastgesteld op grond dat het onmogelijk is om terug te keren naar het land van herkomst. In weer andere landen kunnen staatlozen alleen reguliere vormen van verblijf aanvragen of kan een beroep worden gedaan op asiel of internationale bescherming. Voor een uitgebreid overzicht van de procedures in andere landen verwijs ik u naar bijgevoegde rapporten van het European Migration Network en UNHCR.
Het bericht ‘Uitgezette Bahreini zonder eerlijk proces veroordeeld tot levenslang’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Uitgezette Bahreini zonder eerlijk proces veroordeeld tot levenslang»?1
Ja.
Op welke wijze heeft Nederland het proces van de asielzoeker uit Bahrein in Bahrein gevolgd? Welke bevindingen zijn daarbij gedaan? In hoeverre was het voor Nederland mogelijk het proces goed te volgen? Voor welk (vermeend) misdrijf is de asielzoeker uit Bahrein precies veroordeeld? Wat weet u van de berichten dat de asielzoeker uit Bahrein zou zijn gemarteld?
Nederland heeft geen ambassade in Bahrein. De Nederlands ambassade in Koeweit die mede geaccrediteerd is voor Bahrein volgt de zaak. Op verzoek van Nederland heeft een partnerland met een ambassade in Bahrein de eerste hoorzitting op 8 januari jl. namens Nederland bijgewoond. Nederland beschikt niet over eigenstandige informatie die de berichten over marteling bevestigen. Eerlijke rechtsgang en het waarborgen van mensenrechten is een van de speerpunten van het Nederlands buitenlands beleid. Nederland volgt ontwikkelingen op dit gebied in het buitenland en zo ook in Bahrein. De Nederlandse regering blijft de Bahreinse autoriteiten aanspreken op het belang van het garanderen van eerlijke procesgang, in deze zaak maar ook in het algemeen.
Hoe beoordeelt u het proces van de uitgezette asielzoeker in Bahrein? Voldoet dat, in uw ogen, aan de eisen van een eerlijk proces? Is het waar dat de asielzoeker uit Bahrein niet vertrouwelijk met zijn advocaat kon communiceren? Zo ja, hoe beoordeelt u dat gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de gevolgen van het intrekken van de nationaliteit van de asielzoeker uit Bahrein?
Dit betekent dat betrokkene niet langer de Bahreinse nationaliteit heeft en dat, als hij geen andere nationaliteit heeft, hij nu staatloos is. Het recht op nationaliteit is onder meer vastgelegd in de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens. Het ontnemen van dit recht van een persoon gaat in tegen internationale verdragen.
Wat doet het ministerie precies nu u zegt dat «de ontwikkelingen in Bahrein nauwlettend worden gevolgd»?2
De heer Al-Showaikh is geen Nederlands staatsburger, zodat hij uitgesloten is van consulaire bijstand. De Nederlandse ambassade te Koeweit volgt het verloop van de beroepsprocedure en is voornemens waar mogelijk de behandeling van het beroep bij te wonen. Nederland heeft de zorgen over deze zaak verschillende keren overgebracht aan de Bahreinse autoriteiten.
Onderneemt Nederland op dit moment (diplomatieke) stappen om opheldering te krijgen in deze zaak? Zo nee, is het kabinet dat alsnog van plan? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wat vindt u van de conclusie van Amnesty International dat Nederland zich schuldig heeft gemaakt aan mensenrechtenschending door de asielzoeker uit Bahrein terug te sturen naar Bahrein?
Ik deel die conclusie niet. Die conclusie gaat er vanuit dat de behandeling bij terugkeer voorzien was en dat desalniettemin toch de toelatingsaanvraag is afgewezen. De IND en de rechter hadden geen reden dit te voorzien. Ik meen dat op basis van de beschikbare informatie destijds in redelijkheid kon worden geoordeeld dat niet aannemelijk was gemaakt dat de heer Al-Showaikh bij terugkeer te vrezen had voor vervolging.
Bent u nog steeds van mening, zoals eerder gesteld in de beantwoording van Kamervragen van 23 januari 2019, dat de arrestatie en veroordeling van de asielzoeker uit Bahrein niets te maken heeft met het afgewezen asielverzoek?3 Zo ja, waarom? Zo nee, in welk opzicht en waarom heeft u uw mening gewijzigd? Kunt u in uw antwoord toelichten hoe u de relatie ziet tussen een politiek gemotiveerd asielverzoek en een veroordeling voor een misdrijf dat mogelijke politiek van aard is?
Deze vraag geeft een onjuiste weergave van mijn eerdere beantwoording. In die beantwoording heb ik niet aangegeven dat de arrestatie en veroordeling niets te maken hebben met het afgewezen asielverzoek. Wel heb ik aangegeven dat er meerdere oorzaken mogelijk zijn en dit niet noodzakelijkerwijs verband hoeft te houden met hetgeen ten grondslag is gelegd aan het asielverzoek. Juist dat causale verband is niet vast te stellen op grond van de beschikbare informatie.
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar deze uitzetting en de besluiten die daaraan vooraf gingen door de Inspectie Justitie en Veiligheid of door een onafhankelijk onderzoeksorgaan?
Ten aanzien van de uitzetting en de onderliggende besluiten zie ik daar op dit moment geen aanleiding toe. Met betrekking tot de asielbeoordeling is de mogelijkheid tot onafhankelijke rechterlijke toetsing het uitgangspunt van het vreemdelingenrecht.
Bent u nog steeds van mening dat het niet nodig is om specifiek landgebonden asielbeleid voor Bahrein op te stellen? Zo ja, waarom niet? Zo nee, wanneer gaat u wel landgebonden asielbeleid opstellen?
Specifiek landgebonden asielbeleid wordt opgesteld wanneer uit een bepaald land dermate veel asielverzoeken komen die op eenzelfde soort probleem of vraag betrekking hebben, dat het goed is om naast het algemeen geldende asielbeleid dit voor een land te specificeren. Dat is bijvoorbeeld het geval voor specifieke etnische en religieuze groepen in Irak of alleenstaande vrouwen zonder netwerk in Afghanistan. Voor algemene vluchtelingengronden, zoals politieke overtuiging, ras of geloof geldt het algemene asielbeleid, waarin is uiteengezet hoe moet worden getoetst conform de relevante internationale verdragen alsmede de Europese asielrichtlijnen. Gelet op de zeer lage instroom vanuit Bahrein en het feit dat het mogelijk is te beslissen op grond van informatie uit algemene bronnen tegen de achtergrond van het algemene asielkader, zie ik vooralsnog geen aanleiding om specifiek landenbeleid voor Bahrein te voeren.
Hoe kijkt u aan tegen de systematiek van het gebruik van ambtsberichten? Ziet u mogelijkheden tot verbetering, zodat actualiteiten beter meegenomen kunnen worden in een asielbeoordeling?
De Minister van Buitenlandse Zaken stelt voor een beperkt aantal landen ambtsberichten op die door mij worden gebruikt bij de besluiten op asielverzoeken. Zoals uw Kamer bekend, is onder Nederlands voorzitterschap van de Europese Unie bij het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) gestart met een pilot om tot harmonisatie van het Europese landenbeleid te komen, maar ook om daar meer en andere bronnen dan de ambtsberichten, waaronder EASO country of origin rapporten voor te gebruiken. Daarnaast is er bij de IND een aparte afdeling die zo veel mogelijk recente landeninformatie verzamelt en bekijkt die door de beslissers mee kan worden genomen in de afhandeling van de asielaanvragen. Ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken vormen derhalve niet de exclusieve bron van landeninformatie bij het beslissen op asielverzoeken.
Kunt u aangeven hoe het uitgezette asielzoekers naar Bahrein vergaat? Hoe volgt u de veiligheidssituatie van deze personen? Welke stappen onderneemt uw ministerie in samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken wanneer er zorgen blijken te zijn met betrekking tot de veiligheid van uitgezette asielzoekers (ook in andere landen)?
Zoals uw Kamer bekend volgt Nederland geen afgewezen asielzoekers die zijn teruggekeerd. Uitgangspunt van ons stelsel is zorgvuldige beoordeling en rechterlijke toetsing voorafgaand aan uitzetting. Monitoring na terugkeer maakt daar geen deel vanuit. Monitoring van onderdanen van andere landen in die betreffende landen ligt niet voor de hand en zal voor herkomstlanden ook niet acceptabel zijn.
Kunt u stapsgewijs toelichten hoe op dit moment het Nederlandse uitzetbeleid eruit ziet, en kunt u hierbij specifiek ingaan op wat voor manier wordt gecontroleerd of de uit te zetten asielzoeker niet in een situatie terechtkomt waarin hij moet vrezen voor vervolging of een reële kans loopt op foltering, zoals vastgelegd in artikel 33 van het VN-vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden? Welke stappen onderneemt Nederland als blijkt dat deze rechten mogelijk worden geschonden?
Een asielzoeker doet een aanvraag tot bescherming, waarbij de IND toetst of voldaan wordt aan de gronden van vluchtelingschap dan wel of de persoon een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling loopt bij terugkeer naar het land van herkomst. Is dat niet het geval dan wordt de aanvraag afgewezen. Daartegen kan de asielzoeker beroep en hoger beroep in stellen, waarbij de rechter dit ook toetst.
Het is de wettelijke plicht van een vreemdeling aan wie geen verblijf is toegestaan om Nederland zelfstandig te verlaten. Daarbij kan de vreemdeling veelal gebruik maken van ondersteuning bij terugkeer en re-integratie in het land van herkomst. Wanneer de afgewezen asielzoeker Nederland niet heeft verlaten, kan ingezet worden op gedwongen vertrek. Om dat te realiseren zijn verschillende terugkeermaatregelen beschikbaar, zoals onderdak en begeleiding in de vrijheidsbeperkende locatie, het opleggen van de meldplicht of het plaatsen van de vreemdeling in vreemdelingenbewaring. Vreemdelingenbewaring is een ultieme maatregel die, zoals uw Kamer weet, aan strikte voorwaarden is verbonden.
Bij een uitzetting wordt beoordeeld of escortering door de Koninklijke Marechaussee aangewezen is.
Bij een uitzetting krijgt de betrokkene – en zijn gemachtigde – tenminste 48 uur voor vertrek te horen wanneer de uitzetting zal plaatsvinden. Een eventuele opvolgende asiel- of andere toelatingsaanvraag die vlak voor de uitzetting wordt gedaan (zogenoemde last minute aanvraag), wordt door de IND beoordeeld. Alleen als er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die maken dat meer tijd nodig is voor beoordeling van de aanvraag, zal dit aanleiding zijn om de uitzetting op te schorten. Zo niet, dan bestaat er voor de vreemdeling nog de mogelijkheid een rechterlijke spoedvoorziening tegen de uitzetting aan te vragen.
Ook is het voor de afgewezen asielzoeker mogelijk om zich tot het Europees Hof voor de rechten van de mens te wenden en te vragen om een interim- measure om de uitzetting geen doorgang te laten vinden totdat het Hof naar de zaak heeft kunnen kijken.
Ziet u kwetsbaarheden in het Nederlandse uitzetbeleid? Zo ja welke?
Zoals bij ieder beleidsterrein zijn er ook binnen (de uitvoering van) het asiel- en terugkeerbeleid kwetsbaarheden. Deze zijn er bij de feitelijke uitzetting, maar ook het eventuele asielproces dat daaraan vooraf gaat. Toetsing door een onafhankelijke rechter en toevoeging van een rechtsbijstandverlener zijn onder meer manieren om risico’s op verantwoorde wijze te beperken.
Hoe verklaart u in het algemeen dat wanneer een familielid van een asielzoeker al elders asiel heeft verkregen omdat deze persoon behoort tot een risicogroep en in openbare bronnen naar voren komt dat familieleden van risicogroepen gevaar lopen bij terugkeer naar een herkomstland, de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) deze informatie meeneemt in haar beoordeling en desondanks tot de conclusie komt dat het veilig is zo iemand uit te zetten? Welke afwegingen worden hierbij meegenomen?
Hoewel de vraagstelling in zijn algemeenheid is geformuleerd, lijkt de vraag duiding te willen geven aan de voorliggende casus.
Hoe ook de vraag is bedoeld; het is niet mogelijk deze vraag in algemene zin te beantwoorden. Elk asielbesluit vergt een individuele beoordeling van een individueel relaas tegen de achtergrond van hetgeen bekend is over het land van herkomst. Vaak speelt hetgeen de asielzoeker (blijkens zijn verklaringen) reeds eerder feitelijk is overkomen (of juist niet is overkomen) bij die beoordeling een belangrijke rol. In zijn algemeenheid geldt dat de omstandigheid dat een familielid in Nederland of elders asiel is verleend, wordt betrokken bij de beoordeling van de aanvraag. Dit leidt echter niet zonder meer tot de conclusie dat ook de asielzoeker in kwestie te vrezen heeft.
Ziet u een verband tussen herkomstlanden waar geen specifiek landgebonden asielbeleid voor is en problemen met uitzettingen naar deze landen?
Nee, ik zie dat verband niet.
Heeft u kennisgenomen van het rapport van Amnesty International over de risico’s bij gedwongen terugkeer naar Sudan?4
Ja.
Hoe beoordeelt u de recente ontwikkelingen in Sudan, en dan met name de gevolgen daarvan voor de mensenrechtensituatie? Bent u bereid om op korte termijn het ambtsbericht voor Sudan te actualiseren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de Minister van Buitenlandse Zaken om een nieuw algemeen ambtsbericht gevraagd. Ik verwacht dat dit voor het eind van het tweede kwartaal wordt gepubliceerd. Daarna zal ik zoals gebruikelijk uw Kamer informeren als daar aanleiding toe is.
Deelt u de mening dat de casus die belicht wordt in het rapport van Amnesty International over een Soedanese asielzoeker die in december 2017 is uitgezet een concreet onderbouwd signaal is dat verplicht tot een onderzoek naar deze zaak? Zo ja, wanneer laat u dit onderzoek uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uw Kamer bij brief van 1 februari 2018 (kenmerk 2018Z00173) geïnformeerd dat ik destijds geen concrete en onderbouwde signalen van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland naar Sudan heb ontvangen dat aanleiding geeft tot het doen van onderzoek. Zoals ik in mijn brief heb aangegeven heb ik één signaal ontvangen en geverifieerd, maar bleek dit ongefundeerd.
Klopt het dat er nu niet altijd een tolk aanwezig is bij de presentatie aan de autoriteiten in het herkomstland wanneer iemand wordt uitgezet? Deelt u de mening dat het daardoor voor Nederland lastig is te beoordelen hoe iemand door de autoriteiten van dat land wordt ontvangen? Bent u bereid ervoor te zorgen dat er in de toekomst altijd een tolk beschikbaar is wanneer het gesprek plaatsvindt in een taal die de Nederlandse ambtenaar niet machtig is? Zo nee, waarom niet?
Dat klopt. Presentaties van ongedocumenteerde vreemdelingen aan de (diplomatieke) autoriteiten van het (vermoedelijke) land van herkomst zijn gericht op het vaststellen van de nationaliteit en/of identiteit en het vervolgens, op basis daarvan, verkrijgen van toestemming tot terugkeer en de daarbij horende (vervangende) reisdocumenten. De presentatie dient niet ter beoordeling van de vraag of de vreemdeling veilig kan terugkeren. Daarvoor dient de asielprocedure. Zoals uw Kamer bekend, worden asielzoekers die van de IND nog geen beslissing hebben gekregen op hun asielaanvraag, niet gepresenteerd aan de autoriteiten van hun (gestelde) land van herkomst.
Deze werkwijze is in overeenstemming met het uitgangspunt in het beleid dat een presentatie een gesprek is tussen een vertegenwoordiger van een herkomstland en een vermeende onderdaan van dat land waarbij Nederland geen partij is. Het doel van de Nederlandse aanwezigheid is daarbij enkel de facilitering van de aanvraag van vervangende reisdocumenten en het waarnemen van het gesprek. De vaste praktijk die geborgd is in de werkprocessen van de DT&V, is om een inhoudelijke terugkoppeling te vragen van het gesprek van de betrokken vreemdeling. Die wordt vastgelegd in een presentatieverslag. Bovendien wordt de vreemdeling voorafgaand aan de presentatie geïnformeerd dat hij geen antwoord hoeft te geven op asielgerelateerde vragen. Ik acht dit een zorgvuldig proces en zie geen aanleiding deze praktijk te wijzigen.
Wat vindt u ervan dat het Belgische Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen expliciet stelt dat er «aandacht moet worden besteed aan de vraag of er een bijzonder risico kan ontstaan door de organisatie van de (gedwongen) verwijdering naar Sudan», en dat daar vervolgens een individudeel besluit over genomen moet worden? In hoeverre vindt u dit een punt waar in het Nederlandse terugkeerbesluit ook meer aandacht voor zou moeten komen?
Als een vreemdeling vreest voor mensenrechtenschendingen bij terugkeer naar het land van herkomst, heeft hij of zij in Nederland de mogelijkheid om een (herhaald) asielverzoek te doen. Het onderzoek naar de consequenties van de eventuele terugkeer, vormt de kern van de toets die de IND uitvoert. In de zaken waarnaar het Belgische commissariaat onderzoek heeft gedaan hadden de betrokken personen nimmer asiel gevraagd en had derhalve geen 3 EVRM toets plaatsgevonden. Derhalve zijn de betreffende zaken geheel niet vergelijkbaar met de Nederlandse casuïstiek.
Wat vindt u van de aanbeveling van Amnesty International om de uitzettingen naar Sudan «low profile» te laten plaatsvinden om op die manier zo min mogelijk aandacht van de autoriteiten te trekken?
Bij een zelfstandig vertrek hoeft de Nederlandse overheid de autoriteiten van het herkomstland niet te informeren. Bij gedwongen terugkeer van ongedocumenteerde vreemdelingen kan de terugkeer enkel plaatsvinden als de autoriteiten van een land hebben bevestigd dat de persoon inderdaad hun onderdaan is en dat zij vervolgens toestemming verlenen voor de terugkeer. Inherent aan gedwongen terugkeer is derhalve dat de autoriteiten op de hoogte zijn van de uitzetting.
Daar waar gedwongen terugkeer met inzet van escorts aan de orde is, wordt altijd gestreefd naar een zo beperkt mogelijke inzet en zichtbaarheid van de escorts, maar de veiligheid van de vreemdeling, de andere passagiers en de medewerkers staat steeds voorop.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn om een breder onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar het uitzettingsbeleid van Nederland en de besluitvorming die daaraan vooraf gaat, en dan met name naar de kwetsbaarheden daarvan? Deelt u tevens de mening dat het goed zou zijn om in dit onderzoek de mogelijkheid van monitoring van de ontvangstprocedure en het identificatieproces mee te nemen?
Nee, ik deel deze mening niet. Het Nederlandse proces bestaat uit een gedegen afweging of iemand recht heeft op asiel en of iemand geen risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling bij terugkeer, inclusief de mogelijkheid tot rechterlijke toetsing. Na een afgewezen asielaanvraag geldt dat het de plicht is van een vreemdeling om zelfstandig Nederland te verlaten. Pas wanneer een vreemdeling daarvan geen gebruik maakt, komt gedwongen vertrek als mogelijkheid aan de orde. De DT&V zet zo veel als mogelijk in op een vorm van vertrek waarbij de vreemdeling zelf Nederland verlaat. Gedwongen vertrek en in het bijzonder een uitzetting met escorte is eerder uitzondering dan regel.
Hoe kijkt u naar het functioneren van de controlerende taak van de Kamer inzake asielbeleid, wanneer u zich bij de beantwoording van vragen beroept op het recht op privacy van de betrokken persoon? Wat is volgens u een goede manier voor de Kamer om te controleren of er geen zaken fout zijn gegaan, zonder de privacy van de betrokken persoon te schenden?
Met het oog op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, ben ik niet vrij individuele feiten en omstandigheden uit een asieldossier in de openbaarheid te brengen. In elke asielprocedure wordt de vertrouwelijkheid van hetgeen door de asielzoeker in de asielprocedure naar voren wordt gebracht ook benadrukt. Ook meer algemeen ben ik van mening dat terughoudendheid op zijn plaats is waar het gaat om het door de overheid naar buiten brengen van feiten en/of oordelen over individuele dossiers. Tegelijk hecht ik sterk aan een goede parlementaire controle en het periodiek afleggen van verantwoording door bewindspersonen en overheidsorganen. Ik ben mij bewust van de spanning die tussen beide uitgangspunten lijkt te kunnen ontstaan. In het interpellatiedebat zet ik graag de relevante beleidskaders en de wijze van toetsing door de IND en onafhankelijke rechtspraak uiteen om op die manier met uw Kamer het gesprek te kunnen voeren.
Bent u bereid de uitzettingen naar Bahrein en Sudan op te schorten, in ieder geval tot de uitkomst van de onderzoeken genoemd in vraag 9 en vraag 23?
Nee. Nederland kent een asielinstroom uit Bahrein die in de recente jaren steeds lager is geweest dan 10 personen per jaar. Voor Bahrein geldt dat uit verschillende bronnen blijkt dat de mensenrechtensituatie in de laatste jaren verslechterd is. Dit geldt met name voor kritische geluiden vanuit de oppositie op het bewind, mensenrechtenactivisten en journalisten en de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering. Deze ontwikkelingen worden door de IND betrokken bij de beoordeling van elk individueel asielverzoek. Het merendeel van de inhoudelijke asielbeoordelingen heeft in de achterliggende jaren geleid tot een inwilligend besluit. Daar waar de IND na zorgvuldige beoordeling heeft besloten dat een asielverzoek diende te worden afgewezen, heeft de asielzoeker dat besluit ter toetsing kunnen voorleggen bij de rechter. Daar waar de afwijzing bij de rechter stand houdt is terugkeer aan de orde. Ik heb geen concrete gronden om van dat uitgangspunt af te zien. Het aantal Bahreinse vreemdelingen waarbij terugkeer aan de orde is, is gezien het vorenstaande overigens zeer beperkt.
Voor Sudan geldt dat er geen sprake is van concrete en onderbouwde signalen die reden geven tot het doen van onderzoek of het opschorten van uitzettingen.
Kunt u al deze vragen apart beantwoorden?
Dat heb ik zoveel mogelijk gedaan. Ja. Slechts in een enkel geval waar de vragen in elkaars verlengde lagen en dit de beantwoording ten goede kwam is er voor gekozen deze gezamenlijk te beantwoorden.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Ook asielzoeker krijgt hulp bij eerwraak’ |
|
Judith Tielen (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ook asielzoeker krijgt hulp bij eerwraak»?1
Ja.
Klopt het dat asielzoekers in Nederland slachtoffer zijn geworden van (bedreigingen van) eerwraak en/of huiselijk geweld in asielzoekerscentra (azc's)? Zo ja, om hoeveel situaties gaat het? In hoeveel gevallen vond de bedreiging daadwerkelijk plaats op de locatie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en in hoeveel gevallen ging het om dreigementen door mensen met een verblijfsvergunning die bijvoorbeeld een bekende of een familielid in een azc bedreigden? In hoeveel gevallen is er aangifte gedaan tegen de dader(s) en is er strafrechtelijk vervolgd?
Voor het COA staat het beschermen van slachtoffers van huiselijk en of eergerelateerd geweld voorop. Daartoe heeft het COA sinds 2013 ruim 200 aandachtsfunctionarissen huiselijk geweld en kindermishandeling aangesteld. Zij zijn opgeleid om signalen van huiselijk geweld, kindermishandeling en eergerelateerd geweld te herkennen en voeren de regie over de Wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
In het geval van huiselijk geweld en/of eergerelateerd geweld wordt er melding gedaan bij Veilig Thuis. De meldingen worden, naast alle andere meldingen uit de Nederlandse samenleving, geregistreerd en onderzocht door de 26 Veilig Thuis organisaties.
In verreweg de meeste gevallen van eergerelateerd geweld jegens bewoners in de COA-opvang vindt (dreiging van) huiselijk- en/of eergerelateerd geweld plaats binnen de COA-locatie. In sommige gevallen is er sprake van een dreiging van geweld buiten de centra of vanuit het buitenland. Het COA registreert in het bewonersdossier hierover. Kwantitatieve informatie omtrent het aantal meldingen gedaan bij Veilig Thuis is op dit moment echter niet voor handen. Gegeven de veiligheid van de bewoners in de opvang en de opvraagbaarheid van het eigen dossier, kan registratie een veiligheidsrisico vormen voor de betreffende bewoner.2 In een enkel geval wordt daarom geen registratie gemaakt in het bewonersdossier en enkel de melding gedaan bij Veilig Thuis. Naar aanleiding van de verbeterde meldcode per 1 januari 2019 is het COA bezig om deze registratie door te ontwikkelen.
In het geval van de complexe problematiek van eergerelateerd geweld wordt de politie en het LEC EGG (Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld) ingeschakeld. Zij voeren een risicotaxatie uit met betrekking tot de dreiging van het geweld. Het COA werkt hiertoe nauw samen met de politie (regionale taakaccenthouders huiselijk en eergerelateerd geweld) en Veilig Thuis.
Slachtoffers worden door het COA aangemoedigd om bij de politie aangifte te doen van het geweld dat hen is overkomen. Het COA heeft geen exacte cijfers voorhanden van aangiften die bij de politie gedaan worden, c.q. de eventuele strafrechtelijke vervolging die hierop volgt. Voor asielzoekers geldt dat zij hetzelfde recht hebben om aangifte te doen als ieder ander in de Nederlandse samenleving.
Wanneer kan de Kamer het toegezegde onderzoek naar sociale veiligheid binnen de COA-locaties verwachten, waarin zou worden gekeken naar de mate waarin vrouwen te maken krijgen met seksueel geweld, onderdrukking en ongewenste zwangerschappen in azc's?
Bij brief van 19 oktober 2018 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 33 042, nr. 32) heb ik uw Kamer het rapport aangeboden van de Inspectie van Justitie en Veiligheid over de sociale veiligheid van bewoners van asielzoekerscentra. In deze brief heb ik aangegeven dat, zoals door de Inspectie werd gevraagd, na een jaar een audit zou plaatsvinden. In het algemeen overleg van 13 december 2018 heb ik uw Kamer toegezegd dat ik in deze audit ook aandacht zou besteden aan de positie van LHBTI-ers, bekeerlingen, ongewenste zwangerschappen en eergerelateerd geweld. Deze audit zal eind 2019 plaatsvinden, waarna ik uw Kamer daarover nader informeer.
Deelt u het standpunt dat eerwraak en seksueel geweld waar dan ook in Nederland ontoelaatbaar is en dat de vrouwen, kinderen en homo’s daartegen moeten worden beschermd?
Ja.
Deelt u de mening dat het in het geval van (dreiging met) eerwraak of seksueel geweld op een COA-locatie de dader(s) uit de omgeving verwijderd moet(en) worden? Kunt u aangeven bij hoeveel van de meldingen van eerwraak en seksueel geweld de dader naar een extra begeleiding en toezichtlocatie – de aso-azc – is gebracht? Kunt u aangeven of zich situaties hebben voorgedaan waarbij het slachtoffer na melding van geweld nog in dezelfde opvang verbleef als de dader?
Het stoppen van geweld, het inschakelen van hulp en het bieden van veilige opvang staat bij het COA voorop. In het geval van seksueel geweld en of eergerelateerd geweld wordt er altijd melding gemaakt bij Veilig Thuis.
In onveilige situaties van huiselijk geweld handelt het COA acuut om het geweld te stoppen en de veiligheid te waarborgen. Het COA doet dit in samenspraak met bijvoorbeeld de politie. Dat kan betekenen dat de dader van (dreiging) van geweld in hechtenis wordt genomen dan wel per direct wordt overgeplaatst naar een Extra Begeleiding en Toezicht Locatie (ebtl) of andere COA-locatie. Omdat de eercomponent niet altijd bekend is bij (dreiging) van geweld, is niet te zeggen in hoeveel gevallen een bewoner is overgeplaatst naar de ebtl naar aanleiding van (dreiging) van eergerelateerd dan wel seksueel geweld. In sommige gevallen is maatwerk geboden waarbij ook het slachtoffer wordt overgeplaatst naar een (geheime) opvanglocatie of een beveiligde locatie voor vrouwenopvang in een gemeente.
Bent u het ermee eens dat (dreiging met) eerwraak en seksueel geweld onverenigbaar zijn met de Nederlandse normen en waarden en dat plegers hiermee het recht op verblijf verspelen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het ermee eens dat eerwraak en seksueel geweld, of dreiging daarmee, onverenigbaar zijn met de Nederlandse normen en waarden en maatschappelijk onaanvaardbaar zijn. Plegers hiervan vallen onder het Nederlandse strafrecht. Zoals u bekend is, kan een veroordeling wegens het plegen van een misdrijf leiden tot weigering of intrekking van een verblijfsvergunning. Hierbij is de glijdende schaal van toepassing.
Indien een persoon in aanmerking komt voor een asielvergunning in Nederland, wil dat zeggen dat daarmee is vastgesteld dat deze persoon zelf bescherming van de Nederlandse overheid nodig heeft. In de Europese wetgeving is hierover opgenomen dat als de dader moet worden aangemerkt als verdragsvluchteling, er sprake moet zijn van een «bijzonder ernstig misdrijf» alvorens de vergunning kan worden geweigerd of ingetrokken. In het Nederlandse beleid is hiervan sprake als de rechter een onvoorwaardelijke en onherroepelijke gevangenisstraf van tien maanden heeft opgelegd. Als de vreemdeling in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming, moet sprake zijn van een «ernstig misdrijf». Hiervoor is in ons beleid een grens gesteld van zes maanden gevangenisstraf. Ik verwijs hiervoor ook naar de brief van mijn voorganger hierover.3
Er wordt niet specifiek bijgehouden in hoeveel gevallen een vergunning is ingetrokken op grond van eerwraak of huiselijk geweld. Ik kan u deze gegevens derhalve niet verstrekken.
Op welke wijze heeft het dreigen met en het plegen van eerwraak en huiselijk geweld op dit moment negatieve gevolgen voor het verblijfsrecht van de daders en, in hoeveel van de gevallen is dit ook daadwerkelijk geëffectueerd? Kunt u dit cijfermatig toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u toelichten waarom u een eventuele specifieke voorziening voor slachtoffers wil beleggen bij de gemeenten? Hoe verhoudt dit voornemen zich tot de koppelingswet die asielzoekers zonder verblijfsvergunning uitsluit van voorzieningen?
Het COA is verantwoordelijk voor een veilige opvang van de bewoners in de COA-opvanglocaties. De medewerkers van het COA spannen zich hier ook dagelijks voor in. Het kan echter zo zijn dat het COA in bepaalde gevallen gebruik maakt van een specifieke voorziening voor vrouwenopvang die buiten het asielzoekerscentrum is gelegen.
Voor asielzoekers die slachtoffers zijn van huiselijk geweld of die bedreigd worden met eergerelateerd geweld en die verblijven in de opvang van het COA bestaat de mogelijkheid al langer dat zij huisvesting krijgen in de vrouwenopvang. Voor hen kan dit de meest adequate vorm van opvang zijn. Het geweld heeft immers in de eigen leefomgeving plaatsgehad en het slachtoffer moet zich daaraan kunnen onttrekken. Huisvesting in de vrouwenopvang biedt dan soms een betere bescherming dan opvang in een asielzoekerscentrum. Plaatsing in de vrouwenopvang gaat in overleg met de politie en Veilig Thuis. Op grond van de mogelijkheid tot administratieve plaatsing in de Regeling verstrekkingen en andere categorieën vreemdelingen (Rva) heeft het COA de bevoegdheid verblijf buiten een opvanglocatie toe te staan. Er is in deze gevallen dus geen sprake van strijd met het koppelingsbeginsel.
Naast asielzoekers kunnen ook andere vreemdelingen die nog niet in het bezit zijn van een verblijfsvergunning, slachtoffer zijn van huiselijk geweld of bedreigd worden met eergerelateerd geweld. Deze slachtoffers kunnen een aanvraag doen voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden in verband met huiselijk geweld of eergerelateerd geweld. Gedurende de behandeling van de aanvraag verblijven zij rechtmatig in Nederland op grond van artikel 8, eerste lid onder f en h van de Vreemdelingenwet. Anders dan het AD stelt, gaat het hier niet om asielzoekers en is opvang door het COA voor deze slachtoffers dan ook niet aan de orde.
Uit de EU Richtlijn minimumnormen slachtoffers volgt dat slachtoffers van huiselijk geweld of eergerelateerd geweld recht hebben op opvang, ongeacht hun verblijfstatus.4 Dit is reden geweest voor de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Justitie en Veiligheid (JenV) ervoor te zorgen dat slachtoffers die een dergelijke verblijfsaanvraag hebben gedaan en die nog in afwachting zijn van de beslissing daarop, toegang hebben tot opvangvoorzieningen.
In 2018 is in bestuurlijk overleg met de gemeenten afgesproken dat deze slachtoffers toegang krijgen tot de vrouwenopvang en dat de kosten daarvan structureel en gezamenlijk worden gedragen door VWS en JenV. Hiervoor ontvangen de gemeenten gelden uit het Gemeentefonds voor de opvang. Naast deze bestuurlijke afspraken wordt de opvang van deze slachtoffers ook wettelijk geregeld. De Wmo 2015 geldt in de regel alleen voor hen die een verblijfsvergunning hebben of hebben gehad. Bij algemene maatregel van bestuur zullen slachtoffers van huiselijk geweld of eergerelateerd geweld die een aanvraag hebben gedaan voor een humanitaire verblijfsvergunning op grond van dat geweld voor wat betreft de opvang onder de reikwijdte van de Wmo 2015 gebracht worden. Deze wet biedt hiervoor al de grondslag.
Bent u het ermee eens dat het COA verantwoordelijk is voor veilige opvang van asielzoekers en dat dus het COA en niet de gemeente de aangewezen instantie is om dit te regelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om met het COA in gesprek te gaan om eventueel noodzakelijke voorzieningen in het asielzoekerscentrum aan te bieden en gemeenten hier niet verder mee te belasten?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat een door Nederland uitgezette asielzoeker uit Bahrein zonder eerlijk proces is veroordeeld tot levenslang |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Uitgezette Bahreini zonder eerlijk proces veroordeeld tot levenslang»?1
Ja.
Houdt u, ook nu Ali Mohammed al-Showaikh zonder eerlijk proces lijkt te zijn veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, vast aan uw eerdere standpunt dat u over zijn zaak niets kunt melden in verband met zijn privacy?2 Zo ja, kunt u motiveren in welke mate het respecteren van zijn privacy voor al-Showaikh meerwaarde heeft gedurende zijn verblijf in een Bahreinse cel?
Met het oog op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, ben ik niet vrij individuele feiten en omstandigheden uit een asieldossier in de openbaarheid te brengen. In elke asielprocedure wordt de vertrouwelijkheid van hetgeen door de asielzoeker in de asielprocedure naar voren wordt gebracht ook benadrukt. De in de vraag genoemde veroordeling maakt dat niet anders.
Ook meer algemeen ben ik van mening dat terughoudendheid op zijn plaats is waar het gaat om het door de overheid naar buiten brengen van feiten en/of oordelen over individuele dossier. Tegelijk hecht ik sterk aan een goede parlementaire controle en het periodiek afleggen van verantwoording door bewindspersonen en overheidsorganen. Ik ben mij bewust van de spanning die tussen beide uitgangspunten lijkt te kunnen ontstaan. In het interpellatiedebat zet ik graag de relevante beleidskaders en de wijze van toetsing door de IND en onafhankelijke rechtspraak uiteen om op die manier met uw Kamer het gesprek te kunnen voeren.
Kan, nu vast staat dat Ali Mohammed al-Showaikh na zijn uitzetting uit Nederland bij aankomst in Bahrein direct gevangen is gezet en mishandeld en vervolgens op basis van een vaag geformuleerde terrorismebepaling wordt veroordeeld tot levenslang, worden gesteld dat de uitzetting in strijd was met het beginsel van non-refoulement? Zo nee, waarom niet?
De gevangenzetting en veroordeling van de heer Al-Showaikh geven zeker aanleiding tot zorg. Er kan echter niet gesteld worden dat daarmee ook vaststaat dat de in Nederland gevoerde asielprocedure gebrekkig is geweest en dat de uitzetting in strijd was met het beginsel van non-refoulement. Die conclusie gaat er vanuit dat de behandeling bij terugkeer voorzien was en desalniettemin toch de toelatingsaanvraag is afgewezen. De IND en de rechter hadden geen reden dit te voorzien. Ik meen dat op basis van de beschikbare informatie destijds in redelijkheid kon worden geoordeeld dat niet aannemelijk was gemaakt dat de heer Al-Showaikh bij terugkeer te vrezen had voor vervolging.
Hoe beoordeelt u het feit dat de broer van Al-Showaikh met een vergelijkbaar verzoek tot bescherming wel asiel heeft gekregen in Duitsland? Bent u van mening dat binnen de EU de erkenning van asielmotieven voldoende wordt afgestemd? Zo nee, bent u voornemens om initiatief te nemen tot meer harmonisatie binnen de EU?
Deze vraag lijkt als aanname te hanteren dat aan beide aanvragen (ongeveer) eenzelfde asielrelaas ten grondslag heeft gelegen. Zonder het volledige dossier van de broer van betrokkene te kennen en zonder inhoudelijk in te gaan op de betreffende relazen, kan ik in algemene zin zeggen dat van twee gelijke asielrelazen zelden tot nooit sprake zal zijn.
Dat neemt niet weg dat in meer algemene zin Nederland meent dat verdere harmonisatie van de verschillende asielsystemen binnen de EU mogelijk en gewenst is. Al meerdere Nederlandse kabinetten hebben zich hier voor ingezet.
Nederland heeft ook een voortrekkersrol binnen de harmonisatie van het asielgebonden landenbeleid en neemt actief deel aan de diverse projecten die het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) daarvoor heeft opgezet.
Hoe waardevol dit alles ook is, een asielaanvraag zal steeds een individuele afweging vergen. Slechts zelden zullen gevallen werkelijk in alle opzichten gelijk zijn.
Bent u bereid om diplomatiek contact op te nemen met de Bahreinse autoriteiten over het oppakken en veroordelen van Al-Showaikh? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wat onderneemt u om Al-Showaikh bij te staan en zijn vrijlating te bespoedigen?
De heer Al-Showaikh is geen Nederlands staatsburger en komt dus niet in aanmerking voor consulaire bijstand. Nederland heeft geen ambassade in Bahrein. De Nederlandse ambassade te Koeweit, die mede geaccrediteerd is voor Bahrein, volgt het verloop van de beroepsprocedure en is voornemens waar mogelijk de behandeling van het beroep bij te wonen. Nederland heeft de zorgen over deze zaak verschillende keren overgebracht aan de Bahreinse autoriteiten.
Welke conclusies trekt u uit wat Al-Showaikh is overkomen, voor toekomstige uitzettingen naar Bahrein?
Het is in het verleden een enkele keer eerder gebeurd dat kort na een uitzetting er berichten waren dat een uitgezette afgewezen asielzoeker werd vastgezet of (anderszins) behandeld werd in strijd met de mensenrechten. Een relatief kortdurende detentie aan de grens om de identiteit en achtergrond van een persoon vast te stellen zonder dat sprake van onmenselijke behandeling reken ik niet tot zo een gebeurtenis.
Het is daarbij niet altijd mogelijk geweest de juistheid van die berichten vast te stellen. Daarnaast is het ook niet altijd mogelijk gebleken de causaliteit vast te stellen van hetgeen naar voren is gebracht in de doorlopen asielprocedure en de gebeurtenissen na terugkeer.
Het is immers mogelijk dat bij terugkeer een persoon wordt vastgezet om andere redenen dan de redenen die de persoon naar voren heeft gebracht in de asielprocedure. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat een persoon wordt gezocht vanwege commune delicten, maar die persoon andere (onvoldoende geloofwaardige) gronden heeft ingebracht bij het asielverzoek. Een afwijzing van het asielverzoek kan dan terecht zijn, maar in dat voorbeeld zou gevangenzetting bij terugkeer toch dreigen. Met dit voorbeeld wil ik niet speculeren over casuïstiek uit het verleden en zeker ook niet over de casus die aanleiding vormt voor deze vragenset. Ik wil enkel duidelijk maken dat de causaliteit tussen een asielbeoordeling en behandeling bij terugkeer niet rechtlijnig hoeft te zijn en lastig te beoordelen is.
Dat neemt niet weg dat alle nieuwe feiten en omstandigheden die bekend worden over de veiligheids- en mensenrechtensituatie in herkomstlanden worden meegewogen bij de beoordeling van lopende en nieuwe asielverzoeken. Of gevangenzetting na terugkeer zo een nieuw feit is, moet echter per geval worden bezien.
Komt het vaker voor dat afgewezen en uit Nederland terug gestuurde asielzoekers bij terugkeer gevangen worden gezet? Als dat zo is, wordt daar dan bij nieuwe beslissingen op asielverzoeken rekening mee gehouden?
Zie antwoord vraag 7.
Een ziekenhuis in Amsterdam dat statushouders wil inzetten bij de verpleging |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het formulier waarmee een recruitmentbureau statushouders zoekt voor een Amsterdams ziekenhuis?1
Ziekenhuizen maken zelfstandig de keuze voor de wijze waarop zij nieuw personeel werven. Met het huidige tekort aan zorgmedewerkers ligt er een grote opgave voor de werkgevers in de zorgsector om voldoende nieuwe mensen aan te trekken en het huidig personeel te behouden. Met het actieprogramma «Werken in de zorg» zet ik hier – samen met de Minister en de Staatssecretaris van VWS – breed op in. Daarbij hebben wij ook oog voor de waardevolle bijdrage die mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt kunnen leveren in de zorg. Om die reden worden ook acties ondernomen om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in te laten stromen op banen in de zorg. Het gaat hier bijvoorbeeld om leerlingen van het praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs, mensen met een uitkering, en ook personen met een niet-westerse migratieachtergrond waaronder statushouders. Mensen die in de regel niet zondermeer in beeld zijn bij werkgevers maar over voldoende talenten bezitten die in de zorg goed inzetbaar zijn.
Vindt u het de taak van een ziekenhuis om statushouders op te leiden?
Het is de taak van een ziekenhuis om nu en in de toekomst voldoende en goed opgeleid personeel in dienst te hebben om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen. In deze tijd van arbeidsmarktkrapte is het begrijpelijk en ook heel goed dat ziekenhuizen breder kijken en zich ook richten op het aantrekken van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en hen passende training aanbieden wanneer die bijdraagt aan de inzetbaarheid van mensen.
Hoeveel extra geld gaat er naar de taallessen, taalstages en begeleiding van deze statushouders en wie betaalt dat?
De potentiële werknemer is zelf verantwoordelijk voor het voldoen aan de eisen om het beroep te mogen uitoefenen. Voor deze specifieke functie wordt gevraagd naar de beheersing van Nederlands het niveau B1 of hoger. Dit staat gelijk aan de taaleis voor een BIG-registratie volgens het Gemeenschappelijk Europees Opleidingskader voor verpleegkundigen.
Voor een BIG-registratie moet de statushouder de procedure volgen bij het BIG-register die alle migrerende beroepsbeoefenaars moeten doorlopen.2 De kosten die hiervoor gemaakt moeten worden zijn voor de statushouder. VWS heeft geen zicht op eventuele afspraken die werknemers en werkgevers hierover met elkaar maken.
Komen Nederlandse kandidaten ook in aanmerking voor een proefplaatsing met behoud van uitkering? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie verder antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat gewone Nederlanders niet mogen worden gediscrimineerd ten opzichte van nieuwkomers voor opleidingsplaatsen? Zo nee, waarom niet?
Ik wil extra benadrukken dat iedereen met de juiste competenties meer dan welkom is om in de zorg te komen werken. Zo zet ik, samen met de Minister en de Staatssecretaris van VWS, met het actieprogramma ook in op meer herintreders en zij-instromers door het project «Sterk in je werk» en bied ik met SectorplanPlus ook ondersteuning voor scholingsactiviteiten gericht op nieuwe medewerkers in de zorg.
In de huidige arbeidsmarkt in de zorg is elke op zijn taak berekende extra zorgverlener meer dan welkom. Of dit nu een statushouder betreft of iemand met een Nederlands paspoort is niet relevant. Van een voorrangsregeling is dan ook geen sprake. Wel vraagt dit soms om gericht initiatief, want bepaalde groepen zijn niet altijd automatisch in beeld bij de werkgevers of vragen net wat meer ondersteuning. Ik breng dit bij werkgevers onder de aandacht. De krappe arbeidsmarkt biedt kansen voor iedereen in Nederland die momenteel aan de kant staat. Deze kansen onbenut laten zou maatschappelijk ongewenst zijn.
Wanneer gaat u een einde maken aan de voorrangsregelingen voor statushouders?
Zie antwoord vraag 5.