Het bericht ‘‘Gratis geld, en nog laat KLM haar flexwerkers spartelen.’’ |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gratis geld, en nog laat KLM haar flexwerkers spartelen»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel medewerkers de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij (KLM) hebben (moeten) verlaten sinds het begin van de coronacrisis, uitgesplitst naar vaste en flexibele contracten én naar flexkrachten die werkten via een uitzendbureau en flexkrachten die in dienst waren van KLM zelf?
Het is voor mij niet mogelijk om alle gevraagde informatie te verstrekken, omdat ik daarover niet beschik. Het volgende antwoord is gebaseerd op de informatie die KLM wel openbaar heeft gemaakt.
KLM heeft aangegeven in 2020 afscheid te hebben genomen van 3.450 medewerkers die via een uitzendorganisatie of met een contract voor bepaalde duur bij KLM werkzaam waren. Daarnaast hebben ruim 2.600 medewerkers met een vast dienstverband gebruik gemaakt van de door KLM aangeboden vrijwillige vertrekregelingen. Waar de vrijwillige vertrekregelingen en het Sociaal plan van toepassing zijn en voorzien in vergoedingen of begeleiding, is dat aan de medewerkers aangeboden. Door natuurlijk verloop is in 2020 het aantal arbeidsplaatsen met 500 medewerkers teruggebracht.
Hoeveel van al deze medewerkers hebben een vertrekregeling, ontslagvergoeding en/of begeleiding van werk naar werk aangeboden gekregen (en geaccepteerd)?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de volledige subsidieaanvraag voor het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering voor ontslagen werknemers (EFG), die KLM in samenwerking met uw ministerie heeft ingediend als cofinanciering voor het sociaal plan, met ons delen?
Aangehecht treft u de aanvraag van KLM2 aan waarbij de gedeeltes die bedrijfsvertrouwelijke gegevens bevatten onzichtbaar zijn. Daarnaast heeft de Europese Commissie ook een uittreksel van de aanvraag gepubliceerd. Daarin treft u informatie aan over de aanleiding, de beoogde aantallen getroffen medewerkers en de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd
Hoe is deze subsidieaanvraag tot stand gekomen? Welke partijen zijn geconsulteerd en op welk moment? Klopt het dat vakbonden niet zijn geraadpleegd, terwijl de subsidieaanvraag zou vermelden van wel?
KLM heeft het initiatief genomen om een EGF aanvraag in te dienen. KLM heeft in mei 2020 contact opgenomen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Dit contact vond plaats nadat de eerste contouren van het reorganisatieplan van KLM bekend waren en KLM aangekondigd had dat in totaal 4.500 tot 5000 fte aan banen zou verdwijnen.
KLM is de sociale plannen in het kader van de reorganisatie met zijn sociale partners overeengekomen. KLM geeft aan de vakbondsvertegenwoordigers in december 2020 voorafgaand aan indiening van de EGF aanvraag over deze aanvraag te hebben geïnformeerd. In de EGF-aanvraag zelf staat niks over het raadplegen van de vakbonden over deze aanvraag.
Wat zijn de precieze voorwaarden om voor subsidie uit het EFG in aanmerking te komen? Is het juist dat de subsidieaanvraag gedaan door KLM en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid alleen ziet op KLM-personeel met een vast contract en niet op personeel met een flexibel contract?
KLM heeft haar aanvraag ingediend onder de oude EGF Verordening (1309/2013). Ten tijde van het voorbereiden en indienen van de aanvraag was nog niet duidelijk hoe de nieuwe Verordening eruit zou komen te zien.
De oude verordening (1309/2013) had als voorwaarde dat de aanvraag betrekking heeft organisaties die te maken hebben met een massaontslag, dat wil zeggen 500 man ontslagen personen. Deze ontslagen moeten samenhangen met grote veranderingen in de wereldhandelspatronen als gevolg van een wereldwijde economische crisis. Ook de COVID-19 pandemie geldt als een dergelijke crisis.
Onder de huidige verordening (2021/691) is sprake van massaontslag bij 200 personen. Ook de reikwijdte van de verordening is uitgebreid, de ontslagen dienen het gevolg te zijn van grote herstructureringen, die veroorzaakt worden door uitdagingen die te maken hebben met globalisering.
Een verdere voorwaarde in beide Verordeningen is dat de ontslagen binnen een referentieperiode vallen. Bij één onderneming dienen de ontslagen binnen een periode van vier maanden plaats te vinden. Bij een aanvraag vanuit een sector dienen de ontslagen binnen een periode van negen maanden te hebben plaatsgevonden in één of twee aan elkaar grenzende provincies.
Een EGF-aanvraag wordt ingediend door de lidstaat en niet het bedrijf of de sector. Nederland verleent als lidstaat geen cofinanciering van maatregelen.
Het is juist dat de aanvraag van KLM om ondersteuning vanuit het EGF voor het van werk naar werk begeleiden enkel zag op medewerkers met een vast contract en dus niet op personeel met een tijdelijk contract bij KLM of personeel met een flexibel contract bij een uitzendbureau.
Voor medewerkers met een flexibel contract bij een uitzendbureau is sprake van een verschil in voorwaarden tussen de oude en de huidige Verordening. In de oude Verordening 1309/2013 vielen medewerkers met een flexibel contract bij een uitzendbureau niet onder het begunstigdenbegrip van de Verordening. Op basis van de huidige Verordening 2021/691 vallen ook medewerkers met een flexibel contract bij een uitzendbureau onder het begunstigdenbegrip op basis van art. 3, lid 1 en art. 5, onder d.
Zowel onder de oude als nieuwe Verordening valt personeel met een tijdelijk contract onder de reikwijdte van de EGF-regeling. Niettemin heeft KLM voor dit personeel waarvan het contract afliep geen EGF aangevraagd. Ook dit heeft te maken met de voorwaarden van het EGF. De bijdrage van het EGF is bedoeld voor bovenwettelijke activiteiten die getroffen medewerkers helpen bij het vinden van een nieuwe baan. Om in aanmerking te komen voor steun vanuit het EGF moet een bedrijf namelijk een gecoördineerd pakket aan dienstverlening bieden dat, in de Nederlandse situatie, door het bedrijf zelf gecofinancierd moet worden. Wanneer een werkgever geen gecoördineerd pakket aan dienstverlening aanbiedt, dan kan ook geen aanspraak gemaakt worden op steun vanuit het EGF. Het ontvangen van een transitievergoeding na afloop van een contract (ten behoeve van omscholing of de mogelijkheid om een eigen bedrijf te kunnen beginnen) is onvoldoende om te kunnen spreken van een gecoördineerd pakket van individuele dienstverlening.
Indien ja, waarom is hiervoor gekozen? Was het mogelijk geweest ook voor medewerkers met een flexibel contract subsidie aan te vragen? Zijn er medewerkers, ongeacht contractvorm, die hierdoor vergoeding of begeleiding zijn misgelopen? Indien ja, om hoeveel mensen gaat het?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u bevestigen dat luchthaven Schiphol voor te ontslaan personeel heeft afgezien van een subsidieaanvraag uit het EFG, omdat de subsidieregeling «verouderd, administratief bewerkelijk en complex» zou zijn? Indien ja, was u hiervan op de hoogte en bij betrokken? Wat vindt u van deze uitkomst?
De heer Benschop heeft in zijn brief van 4 juni 2021 in antwoord op de door mevrouw Jongerius verzonden brief geschreven dat het Sectorfonds Luchtvaart van oordeel is dat het EGF verouderd, administratief bewerkelijk en complex is. Het Sectorfonds Luchtvaart heeft geadviseerd dat er alternatieve regelingen (ESF, NLLD) zijn die toegankelijker zijn en hetzelfde of een beter effect hebben.
Schiphol heeft zich laten adviseren door het Sectorfonds Luchtvaart, hier was het Ministerie van SZW niet bij betrokken.
Verder heeft Minister Koolmees kennisgenomen van de brief van de heer Benschop, maar was hij hier niet bij betrokken. Tijdens het Commissiedebat Formele Raad op 9 juni 2021 heeft Minister Koolmees toegezegd om contact op te nemen met de heer Benschop en het regionale mobiliteitsteam van de gemeente Haarlemmermeer.
Vindt u dat Nederland in het algemeen en KLM en Schiphol in het bijzonder optimaal gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheden die het EFG biedt, om mensen aan het werk te houden en/of aan het werk te krijgen? Heeft Nederland naar uw oordeel kansen laten liggen, waar luchtvaartpersoneel de dupe van is geworden?
Vanuit het Ministerie van SZW wordt ondersteuning geboden bij aanvragen voor een bijdrage uit het EGF van werkgevers of sectoren. Het initiatief om gebruik te maken van het EGF ligt bij de werkgever of sector. Op basis van een database3 van de Europese Commissie is te zien dat Nederland in de periode 2006–2020 na Spanje het meeste aantal EGF aanvragen ingediend heeft. In totaal is ongeveer € 35,2 miljoen aan steun vanuit het EGF ontvangen, waarmee Nederland op de 10e plaats staat.
Wat zijn de mogelijkheden om alsnog een nieuwe, aanvullende subsidieaanvraag voor het EFG te doen, waarmee met name ontslagen medewerkers met een flexibel contract alsnog kunnen rekenen op een vergoeding en/of begeleiding van werk naar werk?
Indien wordt voldaan aan de voorwaarden (200 ontslagen binnen een referentieperiode van 4 maanden bij één bedrijf of binnen negen maanden binnen een bepaalde sector in één of twee aangrenzende provincies), dan kan ook een aanvraag ingediend worden voor werknemers met een flexibel contract. Het is niet mogelijk om voor werknemers met een flexibel contract die aan het begin van de COVID-19-crisis (maart tot en met mei 2020) waren ontslagen nu nog een aanvraag in te dienen.
Wie zou zich volgens u verantwoordelijk moeten voelen voor het goed van werk naar werk begeleiden van werkenden in de flexibele schil van een bedrijf?
De verantwoordelijkheid voor het van werk naar werk traject ligt bij werkgever en werknemer. De overheid biedt ondersteuning, bijvoorbeeld – samen met andere partijen – via de regionale mobiliteitsteams.
Personeelstekort horeca |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Personeelstekort horeca zo groot, dat koks uit Spanje worden gehaald»1, «De horeca schreeuwt om personeel, maar oud-medewerkers willen niet terug»2 en «Werkloosheid daalt naar 3,3 procent»3?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de horecasector noodgedwongen personeel uit het buitenland moet halen, omdat er niemand te vinden is om het schreeuwende personeelstekort te ledigen?
Het kabinet zet er actief op in dat zoveel mogelijk mensen binnen Nederland die nu geen werk hebben of wiens werk in de toekomst onder druk komt te staan, naar nieuw werk begeleid worden. Als er kansen liggen, zoals nu in de sector horeca, willen we samen met werkgevers, de werkenden zelf, UWV, gemeenten en onderwijsinstellingen kijken hoe we die kansen in dat licht zo goed mogelijk kunnen benutten. Zie hiervoor vraag 4. Voldoende personeel is voor de continuïteit van een bedrijf en de groeikracht van onze economie namelijk erg belangrijk. Een ander kanaal voor bedrijven die met tekorten te maken hebben is arbeidsmigratie, ook indachtig het vrij verkeer van personen dat één van de fundamenten onder de Europese Unie is. Uiteraard moet arbeidsmigratie gepaard gaan met goede arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden.
Hoe duidt u daarbij het feit dat het aantal werklozen binnen de beroepsbevolking neerkomt op ruim 300.000 mensen?
Dat er krapte is, terwijl er een groep langs de kant van de arbeidsmarkt staat duidt op een mismatch tussen vraag (vacatures) en aanbod (werkzoekenden). Er kan een mismatch zijn in de vaardigheden die werkzoekenden hebben en die vacatures vragen. De voorkeuren van werkzoekenden moeten daarnaast aansluiten op de vacature, bijvoorbeeld ten aanzien van werktijden en beloning. Een andere oorzaak van mismatch is dat de arbeidsmarkt onvoldoende transparant is. Hier is sprake van informatiemismatch. Daarnaast kan er sprake zijn van een geografische mismatch: werkgevers en werknemers zoeken niet in dezelfde regio.
In eerste instantie lijkt de pool van mensen waar werkgevers in de horeca uit kunnen putten groot. In absolute aantallen is het aantal werklozen namelijk groot en er is ook nog een stevig reservoir aan «onbenut potentieel», bijvoorbeeld mensen die meer uren kunnen werken. Als percentage van alle werkende mensen is het aantal werklozen historisch en internationaal bezien echter relatief klein. De coronacrisis heeft geleid tot een beperkte stijging van de werkloosheid en inmiddels is het aantal vacatures weer sterk gestegen. Een bepaalde mate van werkloosheid zal altijd bestaan, namelijk de frictiewerkloosheid. Dat is de werkloosheid die ontstaat als iemand tussen twee banen zit.
Dat laat onverlet dat het natuurlijk de voorkeur heeft om mensen die nu nog onnodig aan de kant staan aan het werk te helpen. Het kabinet spant zich hiervoor in, samen met UWV, gemeenten en sociale partners. Zie het antwoord op vraag 4.
Wat heeft u gedaan om de horecasector te ondersteunen met het vinden van personeel? Kunt u dat toelichten?
Juist in deze tijd is het ontzettend belangrijk om mensen snel naar nieuw werk te helpen. En om mensen voor wie het moeilijk is om aan de slag te komen een steun in de rug te bieden.
De werkgever is als eerste aan zet, door te bepalen welke oplossingsrichting voor zijn bedrijf het meest passend is om personeel te werven en te selecteren. De werkgever kan hierbij in gesprek treden met werknemers, onderwijsinstellingen en andere betrokkenen. Uit de berichten die u aanhaalt blijkt dat werkgevers en brancheverenigingen hun eigen verantwoordelijkheid proactief invullen. Werkzoekenden hebben daarbij ook zelf de verantwoordelijkheid om te anticiperen en te reageren op arbeidsmarktontwikkelingen.
Werkgevers kunnen daarbij gebruik maken van de dienstverlening in de 35 arbeidsmarktregio’s via de Werkgeversservicepunten4. Een werkgeversservicepunt geeft werkgevers kosteloos advies en ondersteunt bij de werving en selectie van personeel en via de regionale leerwerkloketten bij leer- en ontwikkelvragen. Gemeenten ontvangen jaarlijks een budget van circa 675 miljoen ten behoeve van de re-integratie van mensen in de bijstand. Met de inzet van deze middelen kunnen gemeenten toekomstperspectief bieden aan de bijstandscliënt en besparingen realiseren op de uitkeringen. In 2020 en 2021 zijn hiervoor extra middelen ter beschikking gesteld5, onder andere als onderdeel van het steun- en herstelpakket. Werkzoekenden en werkenden die met ontslag bedreigd worden kunnen daarnaast dienstverlening ontvangen vanuit 35 regionale mobiliteitsteams. Binnen deze teams gebruiken werkgevers- en werknemersorganisaties, onderwijs, gemeenten en UWV elkaars expertise en dienstverlening bij het bieden van gerichte ondersteuning naar nieuw werk.
Als kabinet zetten we daarnaast extra in op (om)scholing om mensen in staat te stellen om zich aan te passen aan de veranderende arbeidsmarkt. Zo zet het kabinet in op een leven lang ontwikkelen (LLO). Het kabinetsbeleid op het gebied van LLO is gericht op het creëren van een sterke leercultuur en het stimuleren van eigen regie bij individuen. Dit gebeurt bijvoorbeeld door via de SLIM-regeling geld beschikbaar te stellen aan mkb-ondernemingen die willen investeren in leren en ontwikkelen én vanaf 2022 met het STAP-budget waarmee burgers tot € 1.000 subsidie kunnen krijgen voor het volgen van scholing. Daarnaast hebben we met NL leert Door extra geïnvesteerd in LLO, om mensen die worden geraakt door de coronacrisis de mogelijkheid te kunnen bieden om kosteloos ontwikkeladviezen of scholingstrajecten te volgen. Daarnaast kunnen sectorale samenwerkingsverbanden ook maatwerktrajecten aanbieden bestaande uit ondersteuning, scholing en begeleiding.
De afgelopen periode is er bij de begeleiding van UWV expliciete aandacht voor de horeca geweest. UWV heeft vanaf februari 2021 actief de werkzoekenden benaderd die tot dat moment in de horeca werkzaam waren met de vraag of zij beschikbaar zijn voor een baan in de horeca. De meesten hadden op dat moment al een baanaanbod van hun voormalig werkgever gekregen. Daarnaast heeft UWV heeft binnen de 35 arbeidsmarktregio’s allerlei acties ondernomen om werkzoekenden te enthousiasmeren voor de horeca. Dit varieert van «baanborrels» tot «open hiring» en is gericht op een bredere doelgroep werkzoekenden dan burgers die dienstverlening krijgen van UWV of van gemeenten. Daarnaast heeft UWV de campagne «Werken in de horeca, elke dag ‘n feestje!» geadopteerd die Stichting Vakbekwaamheid Horeca (SVH) en Koninklijke Horeca Nederland (KHN) zijn gestart om werken in de horeca te promoten. De adviseurs van UWV brengen deze campagne onder de aandacht van werkzoekenden.
Met de Regeling tijdelijk scholingsbudget UWV is voor de periode 2018–2021 budget beschikbaar voor het inkopen van scholing door UWV. Het scholingsbudget WW is in 2021 verhoogd ten opzichte van de voorgaande jaren, vanwege de verwachte grotere instroom in de WW. De scholing moet gericht zijn op een concrete baan die in het vooruitzicht is gesteld door een werkgever of op een kansrijk beroep. Op dit moment (juni 2021) is restaurant kok en medewerk(st)er bediening horeca een kansrijk beroep6.
UWV heeft de mogelijkheden verkend om opleidingstrajecten te starten om (zij)instroom te creëren. In de G4 regio’s is in het voorjaar de opleiding tot basis-kok van start gegaan en deze krijgt in het najaar een vervolg. Dan zullen ook enkele andere regio’s aansluiten waaronder Arnhem en Nijmegen. Deze mogelijkheden bleken aan het begin echter vooralsnog beperkt door de aanhoudende onzekerheden in de horecasector als gevolg van de coronamaatregelen en een daarmee samenhangend gebrek aan opleidingsplekken. Met de opening van de horeca is dit probleem echter opgelost. UWV is momenteel in gesprek met de private opleider SVO (Vakopleiding Food) om een landelijke koksopleiding in te richten.
Tegelijk investeert UWV via de werkgeversdienstverlening in het verwachtingsmanagement richting werkgevers en vragen zij aandacht voor de afstand die werkzoekenden kunnen hebben tot de arbeidsmarkt. Directe inzetbaarheid van werkzoekenden op een vacature kan dan een stap te ver zijn en vraagt om opleiding, begeleiding en maatwerk. Het ontwikkelen van dergelijke arrangementen is arbeidsintensief en persoonsgebonden. UWV is met meerdere grotere werkgevers in gesprek.
Deelt u de mening dat mensen aan het werk helpen drie keer winst is, te weten: personeel voor de werkgever, toekomstperspectief voor de bijstandscliënt én lagere kosten voor de overheid die dan minder uitkeringen hoeft te betalen? Zo ja, heeft u de bereidheid om werklozen actief aan de om personeel schreeuwende horeca te koppelen? Kunt u dat toelichten?
Ik deel deze mening. Daarom zet het kabinet zich in om mensen aan het werk te helpen, ook specifiek voor de horeca. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Heeft u de bereidheid om dat ook te doen voor andere sectoren waar men zit te springen om personeel? Kunt u dat toelichten?
Ja, het begeleiden naar werk richting krapte(beroepen) is daarom al onderdeel van de aanpak. Zie het antwoord op vraag 4.
Personeelstekorten en signalen over de werkwijze van UWV m.b.t. WW-ers die zich om (willen) scholen naar een tekortberoep |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u het eens dat het voor het economisch herstel uit de coronacrisis van groot belang is dat de mismatches1 op de arbeidsmarkt effectief worden aangepakt? En dat iedereen nodig is om ons de crisis uit te werken?
Ja.
Bent u het ook eens dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) met zijn kennis en dienstverlening een belangrijke rol heeft in de aanpak van mismatches? Vindt u dat het UWV Werkloosheidswet (WW)-uitkeringsgerechtigden, zeker als zij beperkt opgeleid zijn of een overschotberoep hebben, proactief moet wijzen op (kortdurende) opleidingen voor een kansberoep, zoals restaurantkok of verzorgende? Herkent u signalen – die wij van opleiders ontvangen – dat dit nauwelijks gebeurt? Zo nee, hoe pakt UWV dit dan proactief aan en hoe komt het dat dit niet door opleiders wordt herkend?
UWV levert inderdaad een belangrijke bijdrage aan de aanpak van de mismatch tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt met de activerende dienstverlening aan WW- en WIA/WGA-gerechtigden. UWV richt haar advisering en dienstverlening actief op de vraag op de arbeidsmarkt en houdt daarbij rekening met mogelijkheden van de werkzoekenden. UWV maakt jaarlijks een overzicht van beroepen met moeilijk vervulbare vacatures en maakt zichtbaar welke beroepen, sectoren en regio’s goede kansen bieden op werk.
De signalen over het ontbreken van proactief handelen door UWV om uitkeringsgerechtigden te wijzen op opleidingsmogelijkheden voor een kansberoep, worden niet herkend. Om een eventuele mismatch te overbruggen tussen werkzoekenden en het aanbod van werk biedt UWV werkzoekenden in alle arbeidsmarktregio’s scholingsarrangementen aan. Samen met de opleiders, regionale leerwerk-loketten, uitzendsector, brancheorganisaties en werkgevers zijn en worden verkorte om-, her- en bijscholingstrajecten ontwikkeld voor tekortsectoren. Om de overstap naar kansrijk werk of een beroep te stimuleren, kunnen WW-gerechtigden met een kleine kans op werkhervatting ondersteund worden met scholing via het scholingsbudget WW.
Ook voor WIA/WGA-uitkeringsgerechtigden koopt UWV scholing in. De inzet van scholing voor deze kwetsbare doelgroep (met een samenloop van meerdere belemmeringen), vergt zorgvuldig maatwerk en extra begeleiding. UWV toetst eerst of de WGA-gerechtigde medisch in staat is tot het volgen van scholing en of scholing kan leiden tot betere kansen op werkhervatting. Met het scholingsexperiment WGA, dat dit jaar start, wordt naast het bestaande scholingsaanbod voor WGA-gerechtigden in de komende twee jaar door UWV verder geëxperimenteerd om scholing voor WGA-gerechtigden succesvol in te zetten.
Een mismatch tussen vraag en aanbod kan overigens ook door andere factoren worden veroorzaakt dan alleen een tekort aan vaardigheden. Ook persoonlijke voorkeuren en omstandigheden van werkzoekenden kunnen een rol spelen, zoals: werktijden, beloning, verminderde belastbaarheid (bij WGA-gerechtigden) en ook kan sprake zijn van een geografische mismatch doordat werkgevers en werkzoekenden niet in dezelfde regio zoeken.
Bent u het eens dat ook de in 2020 opgerichte regionale mobiliteitsteams een rol hebben in het proactief toeleiden van werkenden en werkzoekenden met een beperkte opleiding of een overschotberoep naar een (opleiding tot een) kansberoep? In welke arbeidsmarktregio’s is dat effectief? Hoe vaak gebeurt dat?
Ja. De samenwerking in de regionale mobiliteitsteams biedt aanvullende mogelijkheden voor de inzet van scholing in de begeleiding van werkzoekenden naar kansrijk werk. De regionale mobiliteitsteams, als samenwerking tussen sociale partners, UWV en gemeenten, richten zich specifiek op werkenden en werkzoekenden die extra ondersteuning nodig hebben bij het vinden van (nieuw) werk, bijvoorbeeld wanneer zij een overschot beroep hebben. In de advisering, begeleiding en matching wordt specifiek rekening gehouden met de vraag op de arbeidsmarkt. Bij de inzet van de dienstverlening richten de regionale mobiliteitsteams zich specifiek op kansberoepen en -sectoren. De regionale mobiliteitsteams gebruiken hiervoor actuele arbeidsmarktinformatie.
In 30 van 35 arbeidsmarktregio’s zijn bestuurlijke afspraken gemaakt over regionale mobiliteitsteams en in 28 regio’s zijn de teams operationeel. Ik verwacht dat in september alle 35 regio’s operationeel zijn. Vanaf dat moment kan de voortgang en de inzet van de dienstverlening goed gemonitord worden en kan ik u daarover informeren. Ik zal uw Kamer medio september nader informeren over de voortgang van de uitrol van de regionale mobiliteitsteams.
Hoe worden werkgevers in tekortsectoren, de uitzendsector en opleiders betrokken om toeleiding en matching structureel effectief te maken?
Werkgevers wordt dienstverlening aangeboden vanuit de regionale werkgeversservicepunten, waarin UWV en gemeenten samenwerken, en vanuit het landelijk werkgeversservicepunt. Dienstverlening omvat het relatie-onderhoud met werkgevers, de advisering rondom inclusief werkgeverschap, het matchen van kandidaten en vacatures (eventueel met een opleidingstraject) en het organiseren van ontmoetingen. De adviseurs zijn inzetbaar voor alle doelgroepen werkzoekenden, bij zowel het UWV (WW, WIA, Wajong) als gemeenten (WWB, P-wet, niet-uitkeringsgerechtigden).
Het landelijk werkgeversservicepunt van UWV heeft contact met meer dan 300 landelijke werkgevers en stakeholders en maakt afspraken over de aanpak van de tekorten door middel van arrangementen, leerwerktrajecten en het anders organiseren van werk. Dit alles om een optimale match tussen werkgever en de beschikbare werkzoekenden te realiseren. De dienstverlening aan landelijke werkgevers is sectoraal georganiseerd. Elke landelijk opererende werkgever heeft één aanspreekpunt met brede kennis van de betreffende sector en de problematiek die er speelt. In dialoogsessies met werkgevers in tekortsectoren, brancheverenigingen en opleiders worden oplossingen bedacht om de instroom, matching en duurzaamheid van banen te vergroten.
Ook in de regio’s zelf zijn er talrijke branche- en sectoroverleggen om met elkaar concrete afspraken te maken over opleidingstrajecten, personeelsvraagstukken, baanopeningen, enzovoorts. Daarbij verbindt UWV zich aan het beroepsonderwijs of hogescholen, veelal ook in sectorale verbanden.
Ook is er een intensieve samenwerking met de scholen waar de potentiële werkzoekenden uitstromen (ProVSO en praktijkonderwijs) en het entree-onderwijs voor statushouders. Voorts wordt vanuit de regionale werkgeversservicepunten samengewerkt met de uitzendsector in de vorm van regionale PPS-platforms (publiek-private samenwerking). Zo optimaliseert UWV de matching en toeleiding naar werk van werkzoekenden.
Om een eventuele mismatch te overbruggen tussen werkzoekenden en het aanbod van werk biedt UWV werkzoekenden in alle arbeidsmarktregio’s scholingsarrangementen aan, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2. Samen met de uitzendsector, opleiders, regionale leerwerk-loketten, brancheorganisaties en werkgevers worden verkorte om-, her- en bijscholingstrajecten ontwikkeld voor tekortsectoren. Dat gaat om een breed scala aan sectoren waar UWV op deze manier de zij-instroom voor probeert te bevorderen: van installatietechniek, metaal, mobiliteit, bouw tot ICT. Dit zijn opleidingstrajecten waar werkzoekenden met behoud van uitkering (van UWV of van gemeenten) een opleiding wordt geboden met baangarantie als einddoel.
Een voorbeeld hiervan betreft het invullen van de personele vraag voor de afsprakenlijn van de GGD tijdens de coronacrisis. Hierin heeft UWV samen met gemeentelijke partners en de uitzendbureaus Olympia en Randstad in alle 35 arbeidsmarktregio’s de personele vraag van de GGD praktisch weten in te vullen en voor (zij-)instroom kunnen zorgen.
Aan welke criteria moet een opleiding voldoen zodat WW-uitkeringsgerechtigden zich bij hen kunnen omscholen? Volgens welke criteria worden deze uitkeringsgerechtigden gedurende hun opleidingstijd vrijgesteld van de sollicitatieplicht? Waar kunnen WW-uitkeringsgerechtigden deze informatie makkelijk terugvinden?
Het Inkoopkader Scholingsdiensten UWV vermeldt de eisen waaraan een opleiding dan wel de opleider moeten voldoen, zodat WW- en WIA/WGA-gerechtigden zich bij hen kunnen omscholen. Het gaat hier zowel om algemene criteria zoals inschrijving Kamer van Koophandel, niet in staat van surseance/faillissement verkerend, kwaliteitseisen die aan het personeel die scholing geeft, worden gesteld, afspraken over betaling, afspraken over prestaties, enz., als ook om aanvullende eisen per type scholing.
Onder dit Inkoopkader koopt UWV vier typen scholingen in:
UWV toetst een verzoek van de werkzoekende om scholing met behoud van uitkering te volgen aan betreffende wet- en regelgeving (WW en WIA) én aan de Beleidsregels Scholing 2016.2
De eerste toets is of een werkzoekende zonder inzet van scholing weer terug kan keren op de arbeidsmarkt. De tweede voorwaarde waaraan getoetst wordt is dat de scholing maximaal één jaar mag duren (een uitzondering is mogelijk). De derde voorwaarde is dat er geen belemmeringen (persoonlijk of in de persoonlijke sfeer) spelen die het succesvol afronden van de scholing bemoeilijken of niet mogelijk maken. Verder moet de werkzoekende zelf gemotiveerd zijn om scholing te volgen om vervolgens in de beoogde beroepsrichting aan de slag te willen gaan.
Is aan de voorwaarden voldaan, dan kan UWV toestemming verlenen om met behoud van uitkering de noodzakelijke scholing te gaan volgen. Gedurende scholing wordt vrijstelling verleend van de re-integratieverplichtingen, waaronder solliciteren en het accepteren van passende arbeid.
Informatie over scholing met behoud van WW-uitkering is voorhanden op uwv.nl.
Informatie voor werkzoekenden met een WIA-uitkering staat eveneens op uwv.nl.3
Kunt u een overzicht geven van het aantal WW-uitkeringsgerechtigden dat een opleiding aanvroeg in 2019 en 2020? En hoe vaak een vrijstelling van sollicitatieplicht gedurende de opleiding werd aangevraagd? Hoe vaak werden die toegekend? Hoe vaak werden in 2019 en 2020 aanvragen voor een omscholing naar een kansberoep toegekend en hoe vaak afgewezen? En hoe zijn die cijfers voor de eerste helft van 2021?
UWV registreert scholingsgegevens WW op het moment dat vast staat dat er sprake is van noodzakelijke scholing én wanneer scholing door UWV wordt gefinancierd.
De onderstaande tabel laat het aantal toekenningen van scholingsbudget zien aan WW-verzekerden, voor scholing richting een kansrijk beroep over 2019, 2020 en over de maanden januari tot en met juli 2021.
NB: Vanaf 2021 hanteert UWV bij toekenning van het scholingsbudget de definitie van een kansrijk beroep in plaats van een krapteberoep. Dit vanwege de verwachting dat de definitie van een kansrijk beroep beter zou aansluiten bij de onvoorspelbare en dynamische arbeidsmarkt in coronatijd. De definitie van kansrijk beroep is breder; een krapteberoep is altijd ook een kansrijk beroep.
Aan verzekerden die de noodzakelijke scholing mogen volgen, wordt gedurende de scholing vrijstelling verleend van sollicitatieplicht.
UWV houdt geen gegevens bij van hoe vaak werkzoekende uitkeringsgerechtigden (WW/WIA) een aanvraag doen om met behoud van uitkering een scholing te mogen volgen.
De financiering van scholing voor WIA-verzekerden komt ten laste van het Re-integratiebudget. Onderstaande tabel laat het totaal aantal scholingen voor de arbeidsongeschiktheidsregelingen WIA/WAO/WAZ/ZW zien over 2019, 2020 en over de maanden januari tot en met juli 2021 en het deel daarvan dat onder de WIA/WGA valt.
totaal aantal
3.280
2.708
1.183
T/m juli 2021.
Herkent u de signalen van (kleine) opleiders dat de administratieve eisen van UWV nogal veelomvattend zijn, niet altijd goed te begrijpen, vaak niet in verhouding staan tot de omvang van de organisatie en dat opleiders daardoor ontmoedigd worden om WW-uitkeringsgerechtigden toe te laten? En bent u het eens dat administratieve eisen zo eenvoudig mogelijk moeten?
UWV stelt gelijke (administratieve) eisen voor alle private opleiders. Om zoveel mogelijk (ook kleine) opleiders aan te trekken (en marktwerking mogelijk te maken) is gekozen voor een inkoopkader en niet voor een aanbestedingsprocedure. Een inkoopkader voorkomt buitenproportionele eisen. UWV dient wel kwaliteitseisen te stellen aan dit inkoopkader. Het Inkoopkader Scholingsdiensten is daarom gebaseerd op art. 2.86 en 2.87 van de Aanbestedingswet. Het kent een aansprakelijkheidsverzekering en stelt kwaliteitseisen aan de opleider (waaronder de inzet van deskundig personeel) en aan de opleidingen.
Om opleiders tegemoet te komen is Contract- en leveranciersmanagement ingesteld, dat desgewenst hulp kan bieden bij de aanvraag/overeenkomst. Het doen van een aanvraag om een overeenkomst met UWV te kunnen sluiten is een éénmalige tijdinvestering, die UWV kan ondersteunen.
Naar aanleiding van signalen van MBO-instellingen en de MBO-Raad heeft UWV een aantal aanpassingen doorgevoerd op de inkoopvereisten voor MBO- en HBO-instellingen en tevens heeft UWV ten aanzien van de bekostiging zelf aanpassingen gedaan. Hiermee is tegemoetgekomen aan het streven om zo min mogelijk administratieve lasten te creëren.
Heeft u al eens overwogen om de eisen van UWV aan opleiders te toetsen met behulp van de input van opleiders zelf? Zo ja, wat is naar aanleiding daarvan aangepast? Zo nee, bent u bereid om het aanvraagproces voor een opleiding voor een WW-uitkeringsgerechtigde met bijvoorbeeld een «schrap-sessie» eenvoudiger te maken, waarbij onder andere gekeken wordt naar de relevantie van vragen naar de manier waarop de opleider medewerkers werft en begeleidt en opleidt; het betalen van belastingen; onderaanneming en Europese aanbestedingen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik ook naar de antwoorden op de vragen 4 en 7, waar ingegaan wordt op de eisen waaraan álle opleiders moeten voldoen.
UWV toetst reeds met input van onder andere opleiders zelf. UWV toetst bij de start en via het contract- en leveranciersmanagement of de opleider een betrouwbare partner is waar UWV zijn klanten naar toe kan verwijzen.
UWV blijft voortdurend in gesprek met stakeholders, waaronder opleiders, om processen eenvoudig en toegankelijk te maken en te houden.
Kunt u deze vragen ook beantwoorden als het gaat om Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)-uitkeringsgerechtigden? Zo ja, kunt u die met deze antwoorden meesturen?
In de hiervoor gegeven antwoorden is informatie over de WIA opgenomen. Er wordt aangegeven waar de WIA mogelijk afwijkt van de WW.
Het moeten inleveren van een aangepaste bus |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van EenVandaag «Het UWV gaf Alisa een aangepaste bus, maar eist die nu terug: «Zonder kan ik niet werken»»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht van EenVandaag. De situatie waarin onverwacht een aangepaste bus moet worden ingeleverd omdat geen recht meer bestaat op deze voorziening die wordt verstrekt door het UWV, is voor mevrouw ontzettend vervelend. Ik begrijp de teleurstelling van mevrouw dat het, ondanks de inspanningen van UWV om te kijken naar hoe behoud van de aangepaste bus toch mogelijk is, niet tot de voor haar gewenste oplossing heeft geleid.
Kunt u uitleggen waarom Alisa de aangepaste bus moet teruggeven?
Ik kan in mijn beantwoording niet specifiek ingaan op betreffende casus, maar zal in onderstaande beantwoording in algemene termen ingaan op uw vragen.
Mensen met een beperking hebben recht op noodzakelijke hulpmiddelen om te kunnen leren, werken en functioneren in de maatschappij. De toegang tot deze hulpmiddelen is geregeld in de Wet overige OCW-subsidies (WOOS) voor het onderwijsdomein, in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), Wajong en Participatiewet voor het werkdomein en in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor het leefdomein. UWV en gemeenten kunnen deze hulpmiddelen verstrekken binnen de daarvoor geldende wettelijke en financiële kaders.
UWV voert in opdracht van het Ministerie van OCW de toekenning van onderwijsvoorzieningen uit. De vervoersvoorziening die door UWV in dit kader kan worden verstrekt is bedoeld voor het reizen tussen de woonplaats en de opleidingslocatie. Bij het afronden of beëindigen van een opleiding vervalt het wettelijke recht op de vervoersvoorziening als onderwijsvoorziening. Wel kan aansluitend recht op een voorziening bestaan voor het werk- of leefdomein.
UWV kan op basis van de Wajong of WIA een vervoersvoorziening verstrekken aan een persoon die arbeid als werknemer, maar ook als zelfstandige verricht. Een vervoersvoorziening wordt enkel verstrekt om de werkplek te bereiken.
Wanneer iemand na het afronden van een opleiding start als zelfstandige, maar er geen sprake is van woon-werkverkeer, omdat iemand bijvoorbeeld vanuit huis werkt, kan UWV geen vervoersvoorziening verstrekken. Een zelfstandige heeft geen recht op aangepast vervoer voor de uitvoering van de werkzaamheden als zelfstandige.
Omdat het zeer vervelend is om ineens zonder een voorziening te zitten, waar men bijvoorbeeld ook voor het sociale leven van afhankelijk is, kijkt UWV samen met cliënten naar een zo soepel mogelijke overgang. Denk daarbij aan bemiddeling in de overgang van het verstrekken van voorzieningen door een gemeente in het kader van de Wmo.
Ook kijkt UWV naar het moment van de inname van de voorziening indien een overgang naar een andere verstrekker of overgang op een andere grond (bijvoorbeeld van onderwijs naar werk) niet aan de orde lijkt te zijn of wanneer een cliënt in bezwaar of in (hoger) beroep gaat. UWV kan een overgangstermijn bieden voor de cliënt om zich in te stellen op de nieuwe situatie.
Vindt u dat mensen met een beperking hulpmiddelen moeten krijgen om te kunnen leren, werken en functioneren in de maatschappij?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat mensen met een beperking die een eigen onderneming starten, recht hebben op hulpmiddelen zoals een aangepast vervoermiddel? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot rechten van werkende mensen met een beperking op hulpmiddelen? En hoe verhoudt zich dit tot het Verenigde Naties (VN)-verdrag voor de Rechten van Personen met een Handicap?
Het kabinet spant zich in om iedereen die wil werken te ondersteunen waar dit noodzakelijk is.
Nederland kent verschillende wetten en regelingen om de arbeidsparticipatie van mensen met een beperking te bevorderen. Om te voldoen aan het VN-verdrag handicap zijn bij de implementatie van het verdrag verschillende wetten aangepast om stappen te zetten richting een inclusieve arbeidsmarkt.
Kenmerk van zelfstandig ondernemerschap is dat ondernemers een eigen verantwoordelijkheid hebben én bepaalde financiële risico’s zelf dragen. Ze dragen hun eigen arbeidskosten. De lasten voor werkvoorzieningen op basis van de Wajong of WIA worden gedragen door werkgevers via de premies werknemersverzekeringen. Zelfstandigen dragen hier niet aan bij.
Om te voorkomen dat er een drempel is om te starten als zelfstandige bestaat er de mogelijkheid voor startende zelfstandigen om bij UWV op basis van de WIA een werkvoorziening aan te vragen. Enkele voorbeelden daarvan zijn een aanpassing van de werkplek, een schrijf- of gebarentolk, een vervoersvoorziening of starterskrediet. De werkvoorzieningen zijn bedoeld voor de startfase, na drie jaar als zelfstandige wordt een inkomensgrens gehanteerd.
Bij de beoordeling van een aanvraag door een zelfstandige gelden de gebruikelijke voorwaarden voor een werkvoorziening. UWV kijkt naar wat als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd. De kosten voor een algemeen gebruikelijke voorziening of aanpassing zijn voor eigen rekening. Een voorziening dient adequaat en passend te zijn waarbij de kosten in verhouding dienen te zijn ten opzichte van de gevraagde oplossing. UWV verstrekt de goedkoopste adequate voorziening.
Wat kan de gemeente voor Alisa doen?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het verstrekken van leefvoorzieningen in het kader van de Wmo en werkvoorzieningen in het kader van de Participatiewet.
De Wmo regelt hulp en ondersteuning voor burgers, zodat zij zo lang mogelijk zelfstandig thuis kunnen wonen en deel kunnen blijven nemen aan de maatschappij. Gemeenten hebben daarbij beleidsruimte om binnen de wettelijke kaders eigen beleid vast te stellen.
Hulp en ondersteuning moet worden aangevraagd bij het gemeentelijke Wmo-loket. De gemeente onderzoekt vervolgens wat in de persoonlijke situatie van de burger nodig en mogelijk is voor hulp en ondersteuning. Dit kan resulteren in het aanbieden van een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening.
Voor mensen die vanwege een beperking geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer beschikken de meeste gemeenten/regio’s over een collectieve vervoersvoorziening. Hulp en ondersteuning kan, afhankelijk van de persoonlijke situatie, ook bestaan uit bijvoorbeeld aanpassing van de auto, een scootmobiel of een rolstoel.
De gemeente kan in het kader van de Participatiewet ondersteuning bieden aan iedereen die niet zelf over de noodzakelijke kosten van het bestaan kan voorzien. Deze ondersteuning kan zowel de inkomensondersteuning betreffen als arbeidsondersteuning. In algemene zin heeft de gemeente tot taak mensen die onder de Participatiewet vallen te ondersteunen naar werk. De gemeente kan daarbij ook voorzieningen toekennen. Gemeenten hebben daarbij beleidsruimte om binnen de wettelijke kaders eigen beleid vast te stellen, bij voorbeeld via gemeentelijke verordeningen.
Specifiek voor zelfstandigen die een bedrijf of beroep (willen) uitoefenen is er het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz). Het Bbz is een regeling onder de Participatiewet, speciaal voor zelfstandigen. Het Bbz kan onder bepaalde voorwaarden tijdelijk ondersteuning bieden in de vorm van aanvullende uitkering voor levensonderhoud (voorlopige leenbijstand) en/of een rentedragende lening voor bedrijfskapitaal aan startende en gevestigde zelfstandigen. Cruciale voorwaarde is dat het bedrijf of beroep levensvatbaar moet zijn, dat wil zeggen dat men na een jaar naar verwachting financieel op eigen benen moet staan. De Participatiewet vormt samen met het Bbz de kaders waarbinnen de gemeente waar betrokkene woont, moet beoordelen of en zo ja, wat de mogelijkheden zijn om in deze concrete situatie ondersteuning te bieden.
In hoeverre zijn de regelingen per gemeente verschillend?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen om Alisa en anderen in dezelfde situatie te helpen zodat zij kunnen blijven werken als zelfstandige zonder personeel (zzp'er), ondanks hun beperking?
Ik heb vernomen dat ten aanzien van de onderhavige casus een oplossing is gevonden. De gemeente biedt in het kader van de Wmo hulp die bestaat uit het vergoeden van de kosten voor de aanpassing van een door mevrouw zelf aan te geschaffen bus.
De Participatiewet, Wajong en WIA bieden wat betreft voorzieningen voldoende mogelijkheden voor ondersteuning aan startende zelfstandigen met een beperking. UWV en gemeenten kunnen binnen deze kaders maatwerk leveren aan startende zelfstandigen. Als demissionair Staatssecretaris ga ik deze regels niet aanpassen. De casus zal, in overleg met UWV worden betrokken bij de evaluatie van knelpunten bij het verstrekken van voorzieningen aan zelfstandigen.
De verhuizing van DSM naar Maastricht. |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Erkent u dat de verhuizing van DSM (Dutch State Mines) van Heerlen naar Maastricht een klap in het gezicht is van mensen uit de oude Mijnstreek, die in de afgelopen eeuw met bloed, zweet en tranen het bedrijf hebben opgebouwd tot wat het nu is? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Koninklijke DSM werd in 1902 opgericht als staatsbedrijf voor de steenkoolwinning in Zuid-Limburg, met als thuisbasis Heerlen. Zeker gezien deze historische binding heb ik er alle begrip voor dat de mensen in de regio het vertrek van het DSM hoofdkantoor naar Maastricht als een grote teleurstelling hebben ervaren.
Deelt u de mening dat het extra zuur is dat inwoners ook nog mogen meebetalen aan de verhuizing van dit bedrijf in de vorm van gemeenschapsgeld, 1,75 miljoen euro maar liefst voor een verhuizing naar een plek 25 kilometer verderop, en dat zonder te proberen het bedrijf voor Heerlen en de Mijnstreek te behouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gegeven de context snap ik de ophef die is ontstaan over een mogelijke subsidie van 1,75 miljoen euro van de provincie Limburg aan een nieuw hoofdkantoor van DSM in Maastricht. DSM heeft aangegeven dat het, gezien alle commotie hierover, besloten heeft om af te zien van subsidies bij haar keuze voor Maastricht.
Hoeveel winst heeft DSM gemaakt in de afgelopen jaren en hoe verhoudt zich dit tot de miljoenen gemeenschapsgeld (1,75 miljoen euro van de gemeente Maastricht en 1,75 miljoen van de provincie) die wordt gestoken in de verhuizing?
De nettowinst van DSM bedroeg in 2019 € 764 miljoen, in 2020 € 711 miljoen en in 2021 € 858 miljoen. DSM heeft bij haar keuze voor Maastricht afgezien van de subsidies.
Waarom wil DSM weg uit Heerlen en de Mijnstreek?
In het persbericht over de verhuizing heeft DSM aangegeven dat diverse mogelijkheden zijn verkend om de kantoreninfrastructuur in Limburg toekomstbestendig te maken. Dit heeft onder andere geleid tot de beslissing om het bestaande hoofdkantoor in Heerlen niet te heropenen. Er zullen wellicht ook andere criteria en motieven een rol hebben gespeeld in het besluit om het hoofdkantoor te verhuizen. DSM heeft aangegeven dat hiervoor meerdere locaties in beeld waren. Het is echter niet aan mij om hier verder op te reflecteren. DSM maakt eigenstandige afwegingen bij bedrijfsmatige beslissingen, ook waar het gaat om de locatie van het hoofdkantoor.
Kunt u de motivatie die ten grondslag ligt aan de verhuizing toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven welke andere opties op tafel lagen?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat de flexplekken en duurzaamheidseisen waar DSM het over heeft ook prima in Heerlen gerealiseerd kunnen worden en dat de verhuizing meer te maken heeft met in het centrum van een grote stad te willen zitten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u ook de parallel met de geschiedenis, toen na de sluiting van de mijnen onder andere de Rijksuniversiteit Limburg (nu: Maastricht University) vertrok, waarvan de gevolgen in Heerlen en de Mijnstreek tot op de dag van vandaag voelbaar zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 2 en 3 snap ik de gevoelens in Heerlen over de aanstaande verhuizing van het hoofdkantoor. Het blijft echter een besluit van DSM zelf. DSM is in 1902 is opgericht als staatsbedrijf voor de exploitatie van steenkool in Limburg. Sinds sluiting van de mijnen en het vertrek van de overheid als aandeelhouder heeft DSM over de jaren heen meerdere grote transities doorgemaakt. Gedurende meer dan een eeuw is DSM getransformeerd van mijnbedrijf naar bulkchemie, fijnchemie, voeding en hoogwaardige materialen en in de laatste 20 jaar naar een bedrijf met een volledige focus op gezondheid, voeding en biowetenschappen. Het recente nieuws dat DSM haar laatste onderdeel in de materialentak heeft verkocht en voornemens is te fuseren met het Zwitserse Firmenich (fabrikant van onder andere geur- en smaakstoffen) markeert een volgende stap in DSM’s transformatie naar een bedrijf dat wereldwijd leidend wil worden op het gebied van voeding en gezondheid.
Ingrijpende transformaties als deze zijn vanzelfsprekend van invloed op de strategie en bedrijfsvoering, maar kunnen ook gevolgen hebben voor productie- en kantoorlocaties. DSM-Firmenich heeft aangegeven dat het twee hoofdkantoren krijgt, waarvan één in Maastricht. Daarmee blijft het concern gelukkig aanwezig in de regio, misschien juist ook vanwege die historische context waarin het bedrijf ooit is ontstaan.
Wat heeft dit besluit te maken met Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen en als bedrijf wederkerigheid tonen aan de gemeenschap en recht doen aan sociale context en geschiedenis?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat het besluit getuigt van gebrek aan historisch besef? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Is het niet enorm cynisch dat, terwijl de gemeente Heerlen veel geld en energie in de sociaaleconomische inhaalslag investeert, van bovenaf door provincie en bedrijfsleven in een handomdraai een besluit wordt genomen met verregaande gevolgen voor Heerlen en de Mijnstreek, terwijl Maastricht als grotere stad niet bepaald verlegen zit om bedrijvigheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de constatering dat DSM niet slechts een historische band met de Mijnstreek heeft maar ook perfect bij het innovatieve karakter van de streek past (koploper op het gebied van ondere andere duurzaamheid/mijnwaterenergie, bijdragen aan een sociale inhaalslag, etc.)?
Zie antwoord vraag 8.
De tarieven, de kwaliteit en de aanbestedingen van tolk- en vertaaldiensten door politie en justitie |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kunt u bevestigen dat bij het Bureau Wet beëdigde tolken en vertalers van de Raad voor Rechtsbijstand een zogenaamde «noodlijst» voor crisissituaties bestaat waar tolken en/of vertalers op staan die niet in het Register van beëdigde tolken en vertalers (hierna: het Register) zijn opgenomen?
Ik kan u bevestigen dat Bureau Wbtv administratief een lijst beheert genaamd de «noodlijst». Op deze lijst worden tolken, geen vertalers, geregistreerd op taalcombinaties. Het kan zijn dat een tolk voor een andere talencombinatie wel in het Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv) is ingeschreven dan de talencombinatie waarmee hij op de noodlijst staat geregistreerd.
Staan op die lijst ook tolken en/of vertalers die een lager niveau hebben dan C1 of zelfs B2?
Voor de tolken op de noodlijst wordt het taalvaardigheidsniveau niet aangetoond voor de talencombinaties waarvoor zij op de noodlijst staan. Hieruit volgt dat geen uitspraak kan worden gedaan over het taalvaardigheidsniveau van tolken op de noodlijst. Een tolk wordt aangedragen voor de noodlijst door een intermediair, voor inzet in noodsituaties. Voor opname op de noodlijst is een recente verklaring omtrent het gedrag met screeningsprofiel 80 (hierna: een geldige VOG-80) vereist. Ook is in de aanbesteding opgenomen dat de intermediair die de tolk aandraagt, de kwaliteit van zijn tolkdiensten strikt monitort. Dit doet de intermediair onder andere door na iedere inzet navraag te doen bij de opdrachtgever over de kwaliteit en de integriteit.
Kunt u uitleggen waarom er naast het Register en de «uitwijklijst» ook nog een «noodlijst» bestaat?
Er zullen zich situaties voordoen, waarin een registertolk niet of niet tijdig beschikbaar is voor een opdracht. U moet hierbij denken aan een onverwacht hoge vraag naar tolken in een bepaalde talencombinatie of de situatie waarin er geen tolken voor een bepaalde talencombinaties in het Rbtv staan. In die gevallen kan dan soms in overleg met de opdrachtgever, een opdracht soms verzet worden. Maar in bepaalde situaties moeten opdrachten doorgang vinden in het belang van de continuïteit van de primaire processen van de overheidsorganisaties. Het is ook in het belang van bijvoorbeeld een verdachte dat deze direct bijgestaan kan worden door een tolk. Dan is het belangrijk dat partijen terug kunnen vallen op een noodmechanisme. Daarmee voorkomt men dat primaire processen onder druk komen te staan. Zou er niet centraal een noodmechanisme ontwikkeld zijn, dan bestaat de kans dat overheidsorganisaties en/of intermediairs in die situaties gaan werken met eigen tolkenlijstjes en recruitmentstrategieën. Daarmee zou de onwenselijke situatie ontstaan dat het overzicht verloren gaat op de tolken die diensten uitvoeren voor rijksoverheidsorganisaties en loopt men het risico dat de tolken worden ingezet die niet beschikken over de benodigde integriteit. Daarom is er als noodmechanisme een noodlijst met tolken die een VOG-80 kunnen overleggen, maar voor de talencombinaties waarmee zij op de noodlijst zijn opgenomen niet in het Rbtv staan.
Er kan gebruik worden gemaakt van de noodlijst op het moment dat een tolkopdracht absoluut doorgang moet vinden en een registertolk niet beschikbaar is. Dit gebeurt altijd in overleg en na goedkeuring met de opdrachtgever en wordt schriftelijk vastgelegd en met redenen omkleed. Hierop zal ook gemonitord worden. Met de administratieve verwerking van de noodlijst door Bureau Wbtv wordt er vorm gegeven aan een gestroomlijnde uitvoering van artikel 28 lid 4 Wbtv.
De uitwijklijst kan niet dienen als noodmechanisme voor tolken, omdat de uitwijklijst alleen bestemd is voor tolken die werkzaam zijn in een niet toetsbare taal en de taalbeheersing van die taal dan ook niet kunnen aantonen, maar verder wel kunnen aantonen dat zij voldaan aan de andere voorwaarden voor inschrijving op C1 niveau. Hierdoor konden deze tolken voorheen niet opgenomen worden in het Rbtv. Door het toevoegen van het B2-niveau aan het register is gebleken, dat door het overleggen van een portfolio, een aanzienlijk deel van de tolken van de uitwijklijst op B2-niveau in het register is ingeschreven. Desondanks blijven er talen die niet getoetst kunnen worden en ook niet in het register opgenomen kunnen worden, bijvoorbeeld Pidgin Engels (Nigeria) of Rohinja.
Kunt u garanderen dat deze noodlijst in het verleden niet is ingezet in situaties anders dan een noodsituatie en dat dit in de toekomst ook niet zal gaan gebeuren?
In het verleden was er geen noodlijst, maar stonden tolken op eigen lijstjes van de opdrachtgevers. De noodlijst is er sinds 1 juli 2021. Er kunnen, door de intermediairs, tolken aangeleverd worden voor de noodlijst. In de werking van de Wbtv is niets veranderd. Het uitgangspunt blijft dat tolken ingezet worden vanuit het register. Afwijking geschiedt slechts in de situaties zoals omschreven in de beantwoording van vraag 3. Wanneer dit gebeurt zal zulks gemotiveerd moeten worden en dient de opdrachtgever hier goedkeuring voor te hebben geven. Doormiddel van de monitoring wordt dit inzichtelijk gemaakt.
Hoe wordt crisissituatie/noodsituatie gedefinieerd en in welke gevallen mag naar deze noodlijst worden uitgeweken? Mogen bemiddelaars bijvoorbeeld ook naar deze noodlijst uitwijken als er geen tolken beschikbaar zijn uit het Register, maar de politie er per direct één nodig heeft voor verhoor?
De noodsituatie wordt omschreven in artikel 28 lid 3 Wbtv.1 Dit is tevens nader uitgelegd in de beantwoording op vraag 3.
Mag een bemiddelaar een B2-tolk of een noodlijsttolk inzetten als die bemiddelaar geen C1-tolk beschikbaar heeft voor het tarief dat die bemiddelaar zelf maximaal aan C1-tolken wenst te betalen? Geldt een dergelijke situatie naar uw mening als een crisissituatie?
Als de inzet van een C1-tolk gevraagd wordt en een C1-tolk tijdig beschikbaar is dan heeft een intermediair geen geldige reden om uit te wijken naar een registertolk met B2-taalvaardigheidsniveau. Dit betreft geen noodsituatie, waarmee inzet van een tolk op de noodlijst uitgesloten is.
Deelt u de mening dat tolk- en vertaaldiensten binnen de strafrechtketen altijd van zo’n hoog mogelijke kwaliteit moeten zijn, dus minstens het niveau C1, en dat daarom de inzet van deze noodlijst strikt moet worden beperkt tot noodsituaties?
Ja, deze mening deel ik. In eerdere brieven heb ik toegelicht dat afnameplichtige organisaties exclusief C1-tolken blijven oproepen.2 Zoals bij vraag 3 aangegeven is, is de noodlijst een noodmechanisme dat alleen gebuikt wordt nadat er zowel geen C1-tolk als geen B2-tolk uit het register tijdig beschikbaar is én er sprake is van een spoedeisende situatie.
Bent u bereid om te bekijken wat nodig is om de inzet van deze noodlijst strikt te beperken tot noodsituaties en zo te voorkomen dat dit tot valse concurrentie en uitholling van de kwaliteit van tolk- en vertaaldiensten leidt? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit zal middels de monitoring ingericht worden. De eerste contracten zijn op 1 juli jl. in werking getreden. Hieruit volgt de eerste informatie voor de monitoring. Dit zal zich in de komende periode verder uitbreiden en zoals eerder toegezegd is zal uw Kamer hierover medio 2022 geïnformeerd worden.3 In artikel 28 Wbtv en de contracten met de intermediairs zijn kaders gesteld voor de inzet van een C1-tolk. Zo is er opgenomen dat er voor de afnameplichtige organisaties binnen een bepaald tijdbestek toegewerkt moet worden naar een inzet van 95% aan registertolken. Deze KPI is opgenomen in de monitoring. Wanneer intermediairs zich, structureel, niet aan de contractuele verplichtingen houden zullen zij hierop aangesproken worden of worden hier consequenties aan verbonden.
Daarnaast dient een intermediair op voorhand contact op te nemen met de opdrachtgever om gemotiveerd en met redenen omkleed aan te geven waarom er geen registertolk ingezet kan worden. De opdrachtgever dient hiermee op voorhand akkoord te gaan. Deze prestaties worden in het kader van de monitoring in beeld gebracht.
Kunt u uitleggen hoe het gunnen van tolk- en vertaaldiensten aan tolken en vertalers op de noodlijst verloopt? Is dat ook via aanbesteding of mag dat wel direct gegund worden?
De noodlijst wordt niet separaat aanbesteed. Deze lijst is alleen inzichtelijk voor intermediairs die een aanbesteding van de overheid gegund hebben gekregen. Dezelfde intermediairs hebben exclusief de mogelijkheid om een tolk op de noodlijst te plaatsen. Hierdoor vinden er geen aparte aanbestedingen voor de tolken van de noodlijst plaats en is er ook geen sprake van een directe gunning.
Voor welke partijen en instellingen is deze noodlijst inzichtelijk?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u bevestigen dat het bedrijf AVB het tolken en vertalers bij overeenkomst verbiedt om onderling met elkaar over de door AVB aangeboden tarieven te spreken? Zo ja, wat vindt u daarvan?
De overeenkomsten die de tolken en vertalers met AVB kunnen afsluiten, bevatten een wederzijds geheimhoudingsbeding. Dit beding houdt in dat partijen elkaars vertrouwelijke niet-openbare (bedrijfs)informatie niet aan derden mogen worden prijsgegeven. Dit gaat om de (bedrijfs)informatie die in het kader van de samenwerking over en weer worden gedeeld. Het gaat daarmee om een algemeen geheimhoudingsbeding zoals dat gebruikelijk is in de zakelijke markt. In het contractrecht staat het partijen vrij om met elkaar aanvullende afspraken te maken. Het is aan de individuele partijen om hier al dan niet mee akkoord te gaan door het wel of niet ondertekenen van de overeenkomst.
In hoeverre is het toegestaan om te verbieden dat tolken en vertalers met elkaar spreken over tarieven die zij van aanbestedingsbemiddelaars betaald krijgen?
De mate waarin marktpartijen uit verschillende sectoren met elkaar in gesprek gaan of afspraken maken over prijzen of gedragingen is bepaald in de Mededingingswet. Hierin zijn bepalingen opgenomen voor beiden partijen.4 Daarnaast zijn hierover voor tolken en vertalers voorwaarden gesteld in de Gedragscode Wbtv, in het bijzonder in artikel 3:1.5
In de geschetste situatie is er geen sprake van een verbod over het spreken van tarieven, maar om een algeheel geheimhoudingsbeding. Dit is een wederzijdse contractuele afspraak.
Kunt u ook bevestigen dat AVB met een boete dreigt voor tolken en vertalers die toch onderling over tarieven spreken? Is dat ook/wel toegestaan?
Nee, dit kan ik niet bevestigen. AVB heeft mij gemeld dat er in de huidige overeenkomsten geen boetebeding voorkomt, ook niet in het kader van de geheimhoudingsplicht. Wel is er in het geheimhoudingsbeding een bepaling over de aansprakelijkheid van eventuele schade opgenomen.
Wat gaat u doen om aan deze bizarre praktijk een einde te maken en tolken en vertalers zich te laten verenigen om voor de kwaliteit van tolk- en vertaaldiensten te strijden?
Tolken en vertalers hebben de mogelijkheid om zich te verenigen via de beroepsorganisaties. Wanneer tolken en vertalers hier actief gebruik van maken kan ik dit alleen maar toejuichen. Met de beroepsorganisaties wordt structureel overleg gevoerd, een essentieel onderdeel van de monitoring van de systematiek. Via de beroepsorganisaties worden de belangen van aangesloten tolken en vertalers behartigd. Het ministerie is reeds met verschillende partijen in gesprek.
Binnen het overleg kan van gedachten worden gewisseld over een eventuele focusgroep van tolken en vertalers of andere manieren waarop beroepsorganisaties als kanaal voor de beroepssector signalen, vragen en ideeën kunnen overbrengen. Na de zomervakantie staat het eerstvolgende overleg gepland.6
Hoe wordt uitvoering gegeven aan en gecontroleerd op de naleving van het zesde en laatste punt van de motie van de leden Van Dam en Groothuizen? Kunt u dit op enige wijze transparant maken waardoor het ook voor tolken en vertalers inzichtelijk is hoeveel geld de bemiddelaars krijgen en hoeveel geld naar de tolken en vertalers zelf gaat?1
Bij elke aanbesteding is een bandbreedte meegegeven waarbinnen inschrijvers hun prijzen aanbieden. Die informatie is openbaar beschikbaar via de gepubliceerde aanbesteding. Aan de hand van de inschrijving zijn er contracten gesloten met de rijksoverheid. Het zesde en laatste punt van de motie van de leden Van Dam en Groothuizen ziet op de feitelijke vergoedingen van de intermediair in redelijkheid tot de feitelijke werkzaamheden van de intermediair. Deze vergoeding is afhankelijk van de contracten die zijn gesloten met de rijksoverheid, maar ook met de contracten van de individuele tolken en vertalers. Het staat de tolken en vertalers vrij om al dan niet een contract aan te gaan met de betreffende intermediair. Uiteraard kan commercieel vertrouwelijke informatie van inschrijvers of opdrachtnemers niet openbaar gemaakt worden.
Bent u ook op de hoogte van de voorlichtingscampagne van tolken en vertalers waarin zij advocaten wijzen op het kwaliteitsverschil tussen B2 en C1 tolken en waarin zij advocaten oproepen om B2 tolken te weigeren?
Ik ben bekend dat advocaten actief aangeschreven worden om tolken van het juiste niveau in te zetten. Dat zijn ook de instructies die de advocaten bij het gebruik van het contract meegegeven worden door de opdrachtgever en waarop actief monitoring en sturing gegeven wordt in het nieuwe stelsel, zoals omschreven bij de beantwoording van vraag 3.
Wat vindt u ervan dat deze beroepsgroep zelf de touwtjes in hand moeten nemen om te voorkomen dat zij als beroepsgroep worden uitgehold door ongeschikte tolken en vertalers?
Ik ben van mening dat met een eenduidige vertegenwoordiging van de verschillende kwaliteitsniveaus in de verschillende beroepsgroepen en het gezamenlijke onderlinge overleg het stelsel goed kan worden uitgedragen en verder worden doorontwikkeld. Ik hoop dat de beroepsgroepen mijn ministerie goed weten te vinden om met elkaar hierover in gesprek te gaan. Inmiddels heeft, mede daarom, ook een kennismakingsgesprek met een vertegenwoordiging van de nieuwe beroepsgroep, de Orde van Registertolken en -vertalers, plaatsgevonden.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat, ondanks uw antwoord op vraag 3, er wel degelijk tolken en vertalers zijn die sinds 1 januari hogere tarieven hebben weten te ontvangen voor tolk- en vertaaldiensten? Hoe kunt u dat verklaren?
Ja, dit kan ik bevestigen. In een beperkt aantal gevallen is een hoger tarief bedongen dan in het Btis is vastgesteld. De besteller is ter goede trouw hiermee akkoord gegaan nadat tolken hem hadden overtuigd dat tarieven sinds 1 januari waren gewijzigd. In één ander geval is een hoger tarief betaald specifiek voor de desbetreffende aanvraag/bestelling in verband met schaarste in de benodigde taalcombinatie en operationele noodzaak. In deze casus heeft de Stuurgroep Tolken en Vertalers positief geadviseerd op het hogere tarief.
Kunt u vraag 5 opnieuw beantwoorden, met de notitie dat de vraag zich focust op de tolk- en vertalerlijsten van politie en justitie zelf?
In afwachting van de invoering van de contracten met marktpartijen beheert de politie voor de eigen planningsadministratie gegevens van tolken. Deze gegevens zijn dynamisch en kunnen al naargelang de actuele vraag naar tolken verschillen. Uitschrijven zoals bedoeld in vraag 5 is hierop niet van toepassing. Wel ben ik nagegaan of het voorkomt dat de politie geen gebruik meer maakt van tolken vanwege tarieven. Dat is niet het geval.
In het antwoord op vraag 9 geeft u aan dat reisbewegingen in het nieuwe stelsel zo efficiënt mogelijk in dienen te worden gepland, maar hoe kijkt u aan tegen het voorbeeld uit de vraag binnen het huidige stelsel?
Zonder op dit specifieke voorbeeld in te gaan, kan ik aangeven dat het nieuwe stelsel is ingevoerd omdat onder meer is vastgesteld dat er in de oude situatie sprake was van een inefficiënte inzet van tolken. Het nieuwe stelsel begint nu zichtbaar te worden met de aanbestedingen die thans worden uitgevoerd. Deze aanbestedingen worden tot eind 2022 gefaseerd uitgezet zodat het stelsel verder vorm krijgt. Uiteraard neemt dat niet weg dat niet uitgesloten kan worden dat ook in het nieuwe stelsel incidenteel inefficiënte reisbewegingen worden gemaakt.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er ook voldoende gekwalificeerde tolken en vertalers van minder gangbare talen zijn?
Door middel van de monitoring wordt inzichtelijk gemaakt welke behoefte de overheid heeft en waar knelpunten zijn ten aanzien van gevraagde en beschikbare talencombinaties in het Rbtv. Met deze gegevens kan er gericht ingezet worden op het toetsen en/of opleidingen stimuleren met als doel om voor alle talencombinaties (naar rato van behoefte) voldoende registertolken te hebben en te houden.
Kunt u bevestigen dat er binnen de politie een bericht van de stuurgroep Tolk en Vertalers wordt verspreid waarin het «bestellers» wordt verboden om met tolken of vertalers te onderhandelen over de prijs, waarin nadrukkelijk wordt gewezen op de optie om tolken of vertalers die verder weg wonen in te zetten en waarin tevens wordt gewezen op het grote netwerk van tolken en vertalers dat de politie heeft?
Het bericht waarop u waarschijnlijk doelt, betreft een handelingskader dat de politie heeft opgesteld in afwachting van de aanbesteding van tolkdiensten op locatie die binnenkort wordt afgerond. Het document is opgesteld door de stuurgroep Tolken en Vertalers en verspreid onder de tolkenliaisons van alle eenheden, met het verzoek dit binnen de opsporingsketen kenbaar te maken. In dit handelingskader wordt onder andere het uitgangspunt verwoord dat het niet is toegestaan te onderhandelen over tarieven. Tevens wordt aangegeven dat de gegevens van tolken uit de planningsadministratie van de politie moeten worden aangewend om een tolk te vinden voor het huidige tarief. Indien dit niet lukt, wordt vermeld welke stappen moeten worden ondernomen om te zoeken naar een passende oplossing.
Wat vindt u van het document?
Ik ben van mening dat het opstellen van een handelingskader een geoorloofde manier is om ervoor zorg te dragen dat er binnen de organisatie een uniforme werkwijze gehanteerd wordt.
Grootontvangers betalen onterecht ontvangen loonsteun niet terug |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Weinig grootontvangers volgen voorbeeld Booking.com bij terugbetalen loonsteun»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke bedrijven de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) hebben ontvangen, maar in de tussentijd wel dividend of bonussen (via het moederbedrijf) hebben uitgekeerd? Kunt u per bedrijf aangeven wat de overheidssteun is en hoeveel winst of dividend zij, o.a. via het moederbedrijf, hebben uitgekeerd?
Het bonus- en dividendverbod verschilt voor NOW1 met de daaropvolgende tranches van de NOW. Bij NOW1 is er alleen sprake van een dergelijk verbod bij een aanvraag op werkmaatschappijniveau. Vanaf de NOW2 geldt dat elk bedrijf dat subsidie ontvangt vanuit de NOW, en een voorschot van € 100.0002 of een definitieve subsidie van € 125.000 of meer ontvangt, geen bonussen aan directie en bestuur mag uitkeren, geen dividend aan aandeelhouders mag uitkeren en geen eigen aandelen mag inkopen.
De gevraagde gegevens zijn derhalve niet beschikbaar voor NOW1. Ook voor NOW2 zijn de gegevens nog niet voorhanden, aangezien het loket voor de aanvragen voor de definitieve berekening van deze subsidieperiode nog niet is gesloten. Deze aanvragen kunnen tot en met 5 januari 2022 worden ingediend. Het loket voor NOW3.1 tot en met 3.3 opent op 4 oktober aanstaande.
Bij de vaststellingsaanvraag van het definitieve subsidiebedrag voor NOW2, moet middels een accountantsverklaring worden aangetoond dat er geen bonus- of dividend is uitgekeerd over het boekjaar 2020. Als de accountant vaststelt dat dit wel het geval is, volgt een verklaring met een afkeurend oordeel waardoor de subsidie nihil gesteld wordt. De aanvrager moet dan het gehele voorschot terugbetalen. Voorgaande is echter niet op dezelfde manier van toepassing op NOW1, daar gold het verbod immers enkel bij aanvragen op werkmaatschappijniveau.
Het gevraagde overzicht van het aantal afkeurende oordelen door de accountant is pas na afronding van alle definitieve berekeningen per tranche beschikbaar. Over de gegevens óf er dividend is uitgekeerd en zo ja hoeveel, beschik ik niet.
Welke maatregelen heeft u genomen om bij bedrijven die toch dividend of bonussen hebben uitgekeerd deze NOW terug te halen? Heeft u deze bedrijven bijvoorbeeld aangesproken op hun gedrag en daarbij aangegeven dat zij de loonsteun moeten terugbetalen? Kunt u de reacties van deze ondernemingen met de Kamer delen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 toegelicht, gold er bij NOW1 slechts een beperkt verbod. De accountant toetst of er is voldaan aan het bonus- en dividendverbod. Als een aanvrager zich niet aan het verbod heeft gehouden, zal de NOW op nihil worden gesteld. Overigens is het niet in alle situaties verboden om bonussen en dividend uit te keren. Voor een gedetailleerde toelichting, verwijs ik u naar de op 1 juni jl. door mij verstuurde reactie op de motie van het lid Ploumen c.s. over voorwaarden aan loonsteun ten aanzien van het uitkeren van winsten en bonussen door multinationals in het buitenland.3
Vanwege bovenstaande heb ik geen bedrijven aangesproken of verzocht de ontvangen steun terug te betalen. Wel heb ik in het Kamerdebat van 2 juni jl. aangegeven dat ik in gesprek wil met een bredere vertegenwoordiging van het bedrijfsleven om in brede context te bespreken welke afwegingen een rol hebben gespeeld bij het aanvragen van de NOW-steun en het al dan niet uitkeren van bonussen of dividend. Ook andere dilemma’s die spelen bij gebruik maken van NOW wil ik bespreken.
Vindt u het ook opmerkelijk dat, ondanks uw gesprek op 26 januari 2021 met de Algemene Bond UItzendondernemingen (ABU) over onterechte ontvangen loonsteun, opnieuw allerlei uitzend- en payrollwerkgevers, die ABU-lid zijn, staatssteun ontvangen maar tegelijkertijd dividend aan aandeelhouders uitkeren? Bent u bereid de ABU te herinneren aan haar eigen morele appel en er zo voor te zorgen dat de ABU haar eigen leden ook aanspreekt, zodat deze uitzend- en payrollwerkgevers de loonsteun terugbetalen?2
Het kabinet heeft meermaals bedrijven verzocht om alleen steun aan te vragen als dat noodzakelijk is. Dat geldt ook voor bedrijven die de steun achteraf niet nodig hebben gehad en voor bedrijven die dividend uitkeren. Tijdens ons gesprek op 26 januari 2021, gaf de ABU aan dat zij al eerder een moreel appèl had gedaan op haar leden om steun terug te betalen als deze niet nodig blijkt, en dit zou herhalen, gezien het belang van verantwoorde omgang met publiek geld. Hiermee heeft de ABU haar verantwoordelijkheid genomen. Dit laat echter onverlet dat individuele leden een andere afweging maken om, als zij aan de voorwaarden voldoen, toch een beroep te doen op loonsteun. Wanneer de steun rechtmatig is verstrekt, heeft de overheid geen mogelijkheden om deze steun terug te vorderen.
Daarnaast is er bij de totstandkoming van de NOW nadrukkelijk voor gekozen om de steun ook toegankelijk te maken voor payroll- en uitzendbedrijven. Middels deze financiële steun konden op die manier ook de salarissen worden doorbetaald van flexibel personeel.
Klopt het dat door uitwerking van de NOW payrollbedrijven die vanwege de aangescherpte maatregelen rond payroll in de Wet Arbeidsmarkt in Balans (WAB) minder omzet in 2020 hebben gehaald deze omzetdaling tijdens de gehele NOW-periode kunnen hanteren, waardoor zij dus aanspraak kunnen blijven houden op de NOW?
Het klopt inderdaad dat payrollbedrijven in aanmerking kunnen komen voor NOW-subsidie, ook als de vereiste omzetdaling niet veroorzaakt wordt door het coronavirus. Alle bedrijven die met ten minste 20% omzetverlies kampen, komen in aanmerking voor de NOW ongeacht de oorzaak van het omzetverlies. Dit is een gevolg van hoe de NOW-regeling in korte tijd is opgezet als reactie op de ontstane crisis. Dit brengt ongewenste en gewenste effecten met zich mee. Zo kan hierdoor de NOW-steun ook financiële verlichting bieden aan ondernemers die recent getroffen zijn door de watersnood in Limburg. Het kabinet ziet op dit moment geen mogelijkheden om de steun verder in te kaderen.
Het artikel ‘Bonden: minister moet cao uitzendsector blokkeren’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Bonden: Minister moet cao uitzendsector blokkeren»1?
Ja.
Vindt u het ook schandalig dat de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU) en Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU) een cao hebben gesloten met een niet-onafhankelijke bond, «nepbond», waardoor duizenden uitzendwerknemers in onzekere contracten met lage lonen worden gehouden?
Zoals in mijn begeleidende brief bij deze antwoorden vermeld, neem ik daar geen standpunt over in.
Bent u het eens dat de Landelijke Belangen Vereniging (LBV) geen onafhankelijke bond is volgens het Internationale Arbeidsorganisatie (ILO)-verdrag nr. 98, en om die reden de door hen gemaakte afspraken niet rechtsgeldig zijn?
Ik heb geen redenen om aan te nemen dat LBV niet aan de vereisten voldoet die in de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst gesteld worden aan vakbonden die een cao afsluiten. Ook in de brief van FNV, CNV Vakmensen en De Unie, waarin ik verzocht word om geen kennisgeving van ontvangst te verzenden voor de uitzend-cao’s, lees ik geen bewijs dat LBV – gelet op de geldende regelgeving – niet onafhankelijk zou zijn, waardoor de cao niet rechtsgeldig zou zijn.
Bent u daarom ook bereid om, zoals ook vakbonden Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV), Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV), en De Unie bepleiten, bij dit ongeldige akkoord geen kennisgeving van ontvangst aan de betreffende cao-partijen te verzenden, want anders zorgt u ervoor dat dit ongeldige akkoord toch in werking treedt?
Zoals vermeld in mijn begeleidende brief bij deze antwoorden, heb ik geen grond gezien om geen kennisgevingen van ontvangst te verzenden. De cao’s zijn dan ook op 1 juni jl. in werking getreden.
Zo niet, welke andere maatregelen kunt u nemen om dit ongeldige akkoord niet in werking te laten treden?
Ik ben niet voornemens om maatregelen te nemen om de inwerkingtreding van de cao’s terug te draaien.
Vindt u ook dat door het sluiten van een cao met een «nepbond», met vrijwel geen leden, dat uitzendkoepels ABU en NBBU uitzendwerknemers in de kou laten staan en hierdoor niet als een fatsoenlijke onderhandelingspartners gezien zou moeten worden?
In de cao-aanmeldingsprocedure vel ik geen oordeel over de vakbonden die een cao afsluiten, anders dan de vraag of zij daar statutair toe bevoegd zijn.
Bent u bereid om, teneinde dit soort ongewenste situaties te voorkomen, de eisen voor onafhankelijke vakbonden die cao’s kunnen afsluiten aan te scherpen?
Eventuele aanpassingen aan de eisen aan vakbonden bij het afsluiten van cao’s zijn een ingrijpende aanpassing aan ons cao-stelsel. Het past mij niet om, gezien de demissionaire status van het kabinet, daar nu een standpunt over in te nemen. In antwoorden op vragen van de heer Van Kent (SP) van maart 2020 ben ik nader ingaan op het vraagstuk van kleine vakbonden in het cao-proces.2
Nu de LBV en uitzendkoepels ABU en NBBU geen afspraken hebben gemaakt om de wachttijd bij pensioenen te verkorten, zoals beoogt in het Pensioenakkoord, bent u daarom bereid om per direct met een wetsvoorstel te komen om de wachttijd pensioen voor uitzendkrachten te schrappen?
In het wetsvoorstel toekomst pensioenen is reeds opgenomen dat de maximale wachttijd in de uitzendsector in lijn wordt gebracht met de reguliere maximale wachttijd voor arbeidsvoorwaardelijke pensioenen, namelijk maximaal 2 maanden.3 Het is aan (decentrale) sociale partners om binnen het wettelijk kader de duur van de wachttijd overeen te komen. Het is niet mijn verwachting dat het opstellen van een nieuw, separaat wetsvoorstel om de wachttijd in de uitzendsector te verkorten een eerdere inwerkingtredingsdatum zal kennen. De snelst mogelijke route voor het inwerking treden van het wettelijk kader is via het al lopende traject van het wetsvoorstel toekomst pensioenen. Voorts zal ik in gesprek met sociale partners waarmee het pensioenakkoord is gesloten, de urgentie van het op korte termijn verkorten van de wachttijd in de uitzendsector benadrukken. Sociale partners hebben hier een eigenstandige verantwoordelijkheid om, in lijn met de aanbeveling4 van de Stichting van de Arbeid aan de sector, op korte termijn al betekenisvolle stappen in te zetten.
Bent u bereid z.s.m. deze vragen, dus binnen een week, te beantwoorden, vanwege het feit dat een eventuele nietigverklaring van de cao met spoed dient plaats te vinden?
Helaas is het niet gelukt de vragen binnen een week te beantwoorden.
Temper |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Flexwerkapp gedraagt zich als een uitzendbureau, en dus ís het een uitzendbureau»1 en «Voor de fiscus is een flexkracht van Temper voorlopig een zzp'er»?2
Ja.
Vindt u het ook onbegrijpelijk dat de overheid aan de ene kant, via de Inspectie SZW, Temper aanmerkt als uitzendbureau terwijl de Belastingdienst vervolgens Temper als opdrachtgever beschouwt?
De uitingen van twee overheidsinstanties over dezelfde organisatie verschillen duidelijk van elkaar. Dat roept inderdaad vragen op en vereist toelichting. Eerst wil ik echter ingaan op de bredere vraag die hier ook aan de orde is. Werkenden met een kwetsbare arbeidsmarktpositie hebben bij uitstek behoefte aan duidelijkheid over hun rechtspositie. Dat hier verschillende uitingen zijn gegeven over Temper is dan ook in het bijzonder voor deze groep werkenden nadelig. Wanneer een werkende niet weet wat haar rechten zijn (is zij werknemer of zzp’er) is het eventueel opeisen van rechten immers complexer. De vraag die u stelt, is tegen deze achtergrond voor mij dan ook breder dan een vraag over toezicht, maar raakt aan de discussie over de kwetsbaarheden op de arbeidsmarkt en hoe die kwetsbaarheden te reduceren.
Onder meer door de WRR3, de Commissie Regulering van Werk4 en intussen ook door de SER5, zijn bouwstenen en voorstellen aangereikt om de arbeidsmarkt verder te hervormen. Een belangrijk element in de bouwstenen die zijn aangereikt is het versterken van de positie van kwetsbare werkenden en het reduceren van de tweedeling op de arbeidsmarkt langs contractvormen. Onderwerpen waar het huidige demissionaire kabinet al stappen op heeft gezet. In de kabinetsreactie op de Commissie Regulering van Werk en de WRR6 is aangegeven dat het aan een volgend kabinet is om de bouwstenen en voorstellen voor hervorming van de arbeidsmarkt uit te werken.
Vanwege de onduidelijkheid rondom de rechtspositie van platformwerkers, heeft dit kabinet in de brief van 11 november 2020 in de kabinetsreactie op de adviezen van de Commissie Regulering van Werk en de WRR aangekondigd dat een start zal worden gemaakt met de uitwerking van de vraag of en hoe een rechtsvermoeden bij platformwerk geoperationaliseerd kan worden. Daarbij is tegelijkertijd aangegeven dat het inmiddels demissionaire kabinet de eventuele implementatie van een dergelijke maatregel niet ter hand zal nemen.
Naast deze bredere context wil ik graag toelichten hoe de verschillende uitingen door twee overheidsinstanties over dezelfde organisatie kunnen ontstaan. De verschillen zijn te verklaren gelet op het feit dat de doelen van beide instanties niet altijd volledig overlappen, er vanuit verschillende wettelijke doelen en bepalingen onderzoek wordt gedaan en de werkwijze van onderzoek kan verschillen. Om dit toe te lichten heb ik hieronder beschreven op welke wijze er bij de Belastingdienst en de Inspectie SZW over het algemeen gewerkt wordt in processen die (mede) gericht zijn op het borgen van een juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie. Beide organisaties hebben ook – met behoud van hun zelfstandige taken en verantwoordelijkheden – de mogelijkheid om onderling overleg te voeren over de uitkomsten van een onderzoek. Vanwege artikel 15 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) en de geheimhoudingsplicht van de Belastingdienst (artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen) kan hier niet worden ingegaan op individuele gevallen.
De Belastingdienst controleert bij het beoordelen van een modelovereenkomst op basis van de tekst of geen sprake is van een dienstbetrekking of een fictieve dienstbetrekking, waarin onder andere de vragen besloten liggen of sprake is van uitzending, tussenkomst of bemiddeling. Dit gebeurt met het doel van het vooraf geven van voorwaardelijke zekerheid voor het werken buiten dienstbetrekking in het kader van de loonheffingen. De modelovereenkomst geeft alleen zekerheid indien ook conform de overeenkomst wordt gewerkt. Wanneer er in de praktijk wordt afgeweken van de modelovereenkomst, kan alsnog binnen dienstbetrekking worden gewerkt. De Belastingdienst toetst risicogericht, door middel van steekproeven of op andere wijze of er in de praktijk gewerkt wordt conform de modelovereenkomsten. Deze toetsing vindt in het algemeen plaats door middel van een boekenonderzoek.
Anders dan het geval is bij de voorafgaande beoordeling modelovereenkomsten, wordt bij het doen van onderzoek door de Inspectie SZW bezien of in de praktijk het arbeidsrechtelijk wettelijk kader wordt nageleefd. De Inspectie SZW doet dit met als doel om de sociale partners te ondersteunen door op hun verzoek onderzoek te doen naar naleving van de cao-voorwaarden en de Waadi, zoals de loonverhoudingsnorm (artikel 8 en 8a) en het belemmeringsverbod (artikel 9a). De Inspectie SZW doet daarbij onderzoek naar feiten en omstandigheden waaronder in de praktijk wordt gewerkt. Veelal wordt daarbij een fysiek onderzoek ter plaatse uitgevoerd naar de situatie op de werkvloer en worden werkenden en bij de arbeidsrelatie betrokken partijen bevraagd. Dit betreft de bedrijven zelf, maar dus ook eventuele administratiekantoren en andere aanverwante bedrijven, de bedrijven bij wie het werk wordt verricht en de betrokken werkenden. De resultaten van dit onderzoek worden in de vorm van een rapportage gedeeld met de in artikel 15 van de Waadi genoemde betrokken personen en instanties, zoals de sociale partners. Indien uit het onderzoek blijkt dat niet aan de verplichtingen in de Waadi is voldaan, wordt dat oordeel opgenomen in de rapportage. De bevindingen kunnen door belanghebbenden worden gebruikt in een procedure voor de civiele rechter. In een eventuele procedure toetst de rechter aan de hand van alle feiten en omstandigheden van het geval. Een oordeel over de aard van de specifieke arbeidsrelatie kan daar deel van uitmaken. Dergelijke onderzoeken van de Inspectie SZW leiden niet tot bestuursrechtelijke maatregelen: het onderzoek is uitsluitend ten dienste van belanghebbenden en desgewenst hun juridische procedure.
In september ontvangt uw Kamer tevens de reactie op vragen die gesteld zijn in het schriftelijk overleg over de beantwoording van de Kamervragen over Deliveroo7 waar onder meer uitgebreider ingegaan zal worden op het toezicht en beleid op het gebied van platformwerk.
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat de Belastingdienst het oordeel van de Inspectie SZW onderuit haalt, waardoor Temper door kan gaan met het inzetten van schijnzelfstandigen? Ondermijnt de uitspraak van de Belastingdienst niet het gezag van de Inspectie SZW?
Bij de beantwoording op vraag 2 is duidelijk gemaakt dat het opstellen van modelovereenkomsten ten behoeve van voorwaardelijke zekerheid vooraf voor de loonheffingen afwijkend is van het achteraf in de praktijk toetsen of de Waadi wordt nageleefd. Ik deel, gelet op de eigen doelen en aard van beide processen binnen deze overheidsorganisaties, niet de opvatting dat de uitspraak van de Belastingdienst het oordeel van de Inspectie onderuit haalt of dat het gezag van de Inspectie SZW wordt ondermijnd.
Klopt het namelijk dat de Inspectie SZW Temper heeft aangegeven dat er bij de «freeflexers» bij Temper geen sprake is van een overeenkomst van opdracht, maar van een uitzendovereenkomst?
Over individuele zaken en onderzoeken van de Inspectie SZW kan ik geen mededelingen doen. Als de Inspectie SZW op verzoek van bijvoorbeeld sociale partners een onderzoek doet naar naleving van de Waadi, verwerkt ze alle relevante feiten en omstandigheden die uit het onderzoek zijn gebleken in een rapport. Conform artikel 15 van de Waadi wordt een dergelijk rapport uitsluitend verstrekt aan de betrokken arbeidskracht, aan de werkgever, aan degene die de arbeidsbemiddeling heeft verricht, aan de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging en aan de daarvoor in aanmerking komende organisaties van werkgevers en werknemers en niet aan anderen. Het is vervolgens aan deze belanghebbenden om zelf te bepalen of zij de bevindingen van de Inspectie SZW desgewenst gebruiken voor een civiele procedure bij de rechtbank.
Klopt het verder dat de Inspectie SZW de werknemers bij Temper als schijnzelfstandigen beschouwt?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft de Inspectie SZW inmiddels ook al maatregelen genomen tegen Temper en zijn er dus al boetes uitgedeeld?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens dat door de uitspraak van de Belastingdienst de kwetsbare werknemers van Temper zich niet gesterkt voelen om zelf een eventuele rechtszaak te starten?
De beslissing om een modelovereenkomst goed te keuren gebeurt met het oog op het geven van voorwaardelijke zekerheid voor het werken buiten dienstbetrekking in het kader van de loonheffingen. Belanghebbenden kunnen desgewenst een civiele procedure starten waarbij de rechter toetst aan de hand van alle feiten en omstandigheden. Daarnaast is er van overheidswege risicogericht, door middel van steekproeven of op andere wijze toezicht of in de praktijk wordt gewerkt conform de modelovereenkomst en op de naleving van fiscale, sociale zekerheids- en arbeidswetgeving.
Om de onduidelijkheid over Temper weg te nemen, bent u bereid het inspectierapport van de Inspectie SZW over Temper openbaar te maken?
In de Waadi is geregeld dat bepaalde inspectiegegevens openbaar kunnen worden gemaakt. Die gegevens worden op www.inspectieresultatenszw.nl geplaatst. Het bedoelde inspectierapport heeft betrekking op de naleving van bepalingen die aan een civiele rechter kunnen worden voorgelegd en maakt geen deel uit van de inspectieresultaten die openbaar gemaakt kunnen worden.
Indien Temper inderdaad als uitzendbureau moet worden aangemerkt, kunt u aangeven of Temper zich ook heeft geregistreerd als uitzendbureau in Handelsregister? Zo nee, klopt het dat, volgens de Wet Allocatie Arbeidskrachten Door Intermediairs (Waadi), er een directe boete staat op het niet-registreren als uitzendbureau in het Handelsregister? En kunt u daarom aangeven of deze boete al is opgelegd bij Temper?
In de Waadi is geregeld dat onder andere uitzendbureaus als uitlener geregistreerd moeten staan in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (artikel 7a Waadi). Indien niet is voldaan aan deze registratieplicht, kan de Inspectie SZW nader onderzoek doen. Als een overtreding wordt geconstateerd, kan conform de beleidsregel boeteoplegging Waadi8 een boete worden opgelegd. Ik kan niet ingaan op individuele zaken of onderzoeken.
Het bericht ‘Statushouders komen amper aan de bak in de zorgsector’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Statushouders komen amper aan de bak in de zorgsector»1 en «Sorry meneer Osman, we hebben geen vacatures in de zorg»?2
Ja, ik heb kennisgenomen van deze berichten.
Kunt u toelichten hoe het proces op dit moment verloopt indien een statushouder graag in de zorgsector wil werken? Waar kan deze persoon terecht? Hoelang duurt het voordat diploma’s worden erkend? Welke kosten zijn daarmee gemoeid?
Allereerst wil ik aangeven dat de groep statushouders zeer divers is voor wat betreft opleiding, ervaring en achtergrond en dat er ook een breed scala is aan zorgberoepen waarin statushouders die in de zorg willen werken aan de slag zouden kunnen.
Het gaat enerzijds om de groep (hoogopgeleide) zorgprofessionals die in een gereglementeerd beroep wil werken, zoals arts, verpleegkundige of tandarts, en reeds in het bezit is van een diploma. Hiervoor zijn de procedures rondom diploma-erkenning van kracht. Als deze buitenlands gediplomeerde zorgverleners de toelatingsprocedure succesvol hebben doorlopen en in het BIG-register geregistreerd zijn kunnen zij zelfstandig in hun beroep aan de slag.
Buitenlands gediplomeerden die de erkenningsprocedure nog moeten doorlopen of starten kunnen ook helpen. Zij kunnen bijvoorbeeld onder supervisie werken van een BIG-geregistreerde professional, mits de bekwaamheid is vastgesteld.
Statushouders die in een niet-gereglementeerd beroep, zoals bijvoorbeeld helpende, willen werken of nog geen zorgopleiding hebben gevolgd kunnen in principe solliciteren op een baan in de zorg of een zorgopleiding gaan volgen.
Zoals ook het rapport «Van asielzoeker tot zorgverlener» van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) heeft uitgewezen, ervaren asielmigranten die in de zorg aan het werk willen de nodige belemmeringen en kunnen zij een extra steuntje in de rug gebruiken. Voor mijn inzet op dit punt verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 4 en 5.
Zoals ook aangegeven in mijn brief d.d. 21 juni 2021 (Kamerstuk 29 282, nr. 441) ontvangt uw Kamer deze zomer een inhoudelijke schriftelijke kabinetsreactie op het ACVZ-rapport «Van asielzoeker naar zorgverlener».
Er zijn daarnaast verschillende instanties die hulp bieden aan buitenlands gediplomeerde statushouders bij het doorlopen van de toelatingsprocedure om in een gereglementeerd zorgberoep aan de slag te gaan. Zo biedt het UAF ondersteuning aan vluchtelingen die de toelatingsprocedure voor bv. arts, tandarts of verpleegkundige doorlopen, is ook Vluchtelingenwerk voor deze doelgroep actief en kunnen buitenlands gediplomeerde artsen hulp krijgen vanuit de Vereniging Buitenlands Gediplomeerde Artsen. Ook het CIBG stelt per 1 juli 2021 een wekelijks spreekuur in voor aanvragers die bijvoorbeeld vragen hebben over de procedure.
Om te borgen dat een buitenlands gediplomeerde zorgverlener die zelfstandig zijn beroep wil uitoefenen in Nederland over het vereiste kwaliteitsniveau beschikt, moet deze een toelatingsprocedure doorlopen. Zo moet een statushouder die in een gereglementeerd beroep, zoals arts, tandarts of verpleegkundige, aan het werk wil en beschikt over een diploma behaald in een land buiten Europa een verklaring van vakbekwaamheid aanvragen om zijn beroepskwalificaties te laten erkennen. De zorgverlener kan daarvoor een aanvraag indienen bij het CIBG, die vergezeld moet gaan van de daarvoor vereiste documenten en bewijsstukken. Als onderdeel van de toelatingsprocedure moet een Algemene Kennis- en Vaardigheden toets (AKV-toets) worden afgelegd, waarbij Nederlandse taalvaardigheid, Engelse leesvaardigheid en kennis van de Nederlandse gezondheidszorg aan bod komen. Zoals ook gemeld in mijn brief van 21 juni 2021 (Kamerstuk 29 282, nr. 441) heeft de Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid (CBGV) inmiddels voorzien in de mogelijkheid voor vrijstelling van het onderdeel Engels van de AKV-toets voor houders van onder meer een TOEFL-certificaat. Dit in aansluiting op de motie van de leden Paternotte (D66) en Peters (CDA) (Kamerstuk 32 824, nr. 314). Hiermee ontstaat meer ruimte voor buitenlandse zorgverleners om aan te tonen dat zij het Engels als vreemde taal beheersen en hoeven zij hiervoor niet opnieuw een erkende toets af te leggen.
Om toegang te kunnen krijgen tot het beroep arts, tandarts of verpleegkundige moet daarnaast een beroepsinhoudelijk toets (BI-toets) worden afgelegd. Op basis van de diploma’s en werkervaring en de uitkomsten van de genoemde toetsen brengt de CBGV advies uit aan het CIBG over de vakbekwaamheid van de buitenlands gediplomeerde. In veel gevallen oordeelt de CBGV dat er aanvullende opleiding en/of stage nodig is om het verschil met het Nederlandse kwaliteitsniveau te overbruggen.
De duur van de procedure kan per individueel geval dan ook sterk variëren en is mede afhankelijk van de compleetheid van het aangeleverde dossier, de opleiding en werkervaring van betrokkene en de mate waarin dat aansluit bij het Nederlandse kwaliteitsniveau. Daarnaast leert de ervaring dat ook het op peil brengen van de Nederlandse taalbeheersing de nodige tijd en investering vraagt van de buitenlands gediplomeerde zorgverlener, wat kan leiden tot een langere doorlooptijd van de procedure.
De aan de procedure verbonden kosten voor de aanvrager hebben vooral betrekking op de toetsen die moeten worden afgelegd door buitenlands gediplomeerde zorgverleners. Zoals hierboven aangeven betreft dit de AKV-toets; met kosten ter hoogte van 530 euro voor academische beroepen en 190 euro voor MBO- en HBO-beroepen. Bij de BI-toets die artsen, tandartsen en verpleegkundigen moeten afleggen, bedragen de kosten 1.700 euro voor artsen, 1.500 euro voor tandartsen en 400 euro voor verpleegkundigen. Het gaat hierbij om een eigen bijdrage van de aanvragers in de kosten voor de toetsen, de kostprijs van de toetsen zelf ligt hoger. Zo leveren bijvoorbeeld artsen van de 9.291 euro toetskosten een eigen bijdrage van 1.700 euro. De resterende kosten voor de toetsen worden vanuit VWS gefinancierd.
Daarnaast kunnen er kosten gemoeid zijn met vertaling en/of waarmerken van aan te leveren documenten of kosten voor een aanvullende opleiding bij een onderwijsinstelling of stages die op grond van het CBGV advies nodig zijn om verschillen met het in Nederland vereiste opleidingsniveau voor het betreffende beroep te overbruggen. Tenslotte is voor bepaalde beroepen, zoals arts, tandarts, verpleegkundige, BIG-registratie vereist om het beroep zelfstandig te mogen uitoefenen. Kosten voor de registratie in het BIG-register bedragen 85 euro.
Is bij u bekend hoeveel statushouders een zorgachtergrond hebben? Zo ja, in hoeverre worden deze mensen geïnformeerd of benaderd om te werken in de zorg? Zo nee, bent u bereid om dat beter inzichtelijk te krijgen? Hoeveel statushouders hebben zich de afgelopen vijf jaar gemeld bij Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid (CBGV) voor een erkenning van hun diploma’s?
Het is mij niet bekend hoeveel statushouders een zorgachtergrond hebben. Hierover zijn geen gegevens beschikbaar. Op basis van de gegevens die we wel hebben, is ons beeld dat de groep relatief beperkt is. Van de ca. 1,2 miljoen zorgprofessionals die in de Nederland in de zorg werken, zijn er in totaal 350.000 geregistreerd in het BIG-register.
Zorgverleners met een buitenlands diploma behaald in een land buiten de EER moeten een verklaring van vakbekwaamheid aanvragen als zij in Nederland als zorgverlener aan het werk willen. Bij de CBGV is niet bekend of een aanvrager van een verklaring van vakbekwaamheid statushouder is. Om een grove indicatie van de omvang van de groep te krijgen kan gekeken worden naar aantallen aanvragen voor een verklaring van vakbekwaamheid afkomstig van aanvragers met als (tweede) nationaliteit Syrië, Eritrea, Iran, Irak, Turkije en Afghanistan, landen waar veel vluchtelingen en statushouders vandaan komen. In de periode 2015 t/m 2020 waren 519 aanvragen afkomstig van aanvragers met een (tweede) nationaliteit uit genoemde landen, maar het gaat daarbij niet noodzakelijkerwijs om statushouders. Ook mensen met genoemde nationaliteiten die om andere redenen naar Nederland zijn gekomen zijn immers hierbij inbegrepen. Tegelijkertijd zijn er aanvragen van (voormalig) statushouders die inmiddels genaturaliseerd zijn. Een goed beeld van aantallen statushouders die zich bij het CBGV hebben gemeld voor een erkenning van hun diploma’s is dus niet te geven.
Om een verdere indicatie te geven van de omvang van de groep buitenlands gediplomeerden die een aanvraag hebben ingediend en in Nederland hun beroep willen uitoefenen kan ik melden dat er van 2016 t/m mei 2021 in totaal 5.300 aanvragen voor BIG-registratie zijn ingediend door zorgverleners met een buitenlands diploma. In totaal stonden er op 1 juni van dit jaar 12.052 personen met een buitenlands diploma ingeschreven in het BIG-register, waarvan er 830 een nationaliteit hebben van een land buiten de EER. Daarnaast stonden 906 personen ingeschreven met een nationaliteit van een land buiten de EER die in bezit zijn van een Nederlands diploma.
In hoeverre deze mensen zelf het initiatief hebben genomen om in de zorg te gaan werken, of hiervoor benaderd zijn, is niet bekend. De meeste activiteiten gericht om mensen te interesseren voor werken in de zorg, zijn gericht op een veel bredere doelgroep. Dit geldt bijvoorbeeld voor de «Ik Zorg» campagne – als onderdeel van het Actieprogramma Werken in de Zorg. Er zijn daarnaast verschillende regionale initiatieven die zich expliciet richten op het inzetten van statushouders in de zorg (zie ook mijn antwoord bij vraag 4 en 5).
Hoe verklaart u het verschil tussen de gemiddelde duur van vier jaar in Nederland voordat men werkzaam kan zijn in de zorg, ten opzichte van de duur van vier maanden in Duitsland? Vindt u dat de kwaliteitsborging in Duitsland minder goed geregeld is? Zo ja, op welk vlakken? Zo nee, welke belemmeringen veroorzaken het verschil in duur?
Elke lidstaat hanteert een eigen werkwijze bij de erkenning van beroepskwalificaties van buitenlands gediplomeerde zorgverleners, in Duitsland geldt daarbij dat die werkwijze ook nog eens per deelstaat kan verschillen. Het is daarmee niet eenvoudig om in algemene zin een verklaring te geven voor eventuele verschillen in de duur van de procedure in Nederland en Duitsland of een kwalitatief oordeel te vellen over de manier waarop de kwaliteitsborging in Duitsland is geregeld. Vanzelfsprekend is het goed om te leren van ervaringen met de erkenningsprocedure in Duitsland of andere lidstaten en te bezien welke elementen daaruit bruikbaar zouden kunnen zijn om in Nederland te komen tot een snellere en efficiëntere procedure. Ik ben dan ook zeker bereid om verdere gesprekken daarover te voeren en heb daartoe reeds contact gezocht met de betrokken autoriteiten in Duitsland.
Zoals aangegeven in mijn brief d.d. 21 juni 2021 (Kamerstuk 29 282, nr. 441) zal ik uw Kamer in het najaar nader informeren over de diverse activiteiten die zijn ingezet om de toelatingsprocedure voor buitenlands gediplomeerde zorgverleners te stroomlijnen en te versnellen; de ervaringen in Duitsland bij de erkenningsprocedure neem ik daarbij mee.
Bent u het ermee eens dat statushouders een waardevolle bijdrage kunnen leveren aan het tekort aan arbeidskrachten in de zorg? Hoe heeft u daar invulling aan gegeven in de verschillende (actie)programma’s? Bent u bereid om in de volgende monitor «Werken in de zorg» een uitgebreidere toelichting te geven over werken in de zorg voor statushouders?
Ik ben het er mee eens dat statushouders een waardevolle bijdrage kunnen leveren aan de zorg, en daarmee ook kunnen bijdragen aan het oplossen van de tekorten in de zorg. Dat geldt echter voor iedereen die in de zorg wil werken: gezien de arbeidsmarktopgave waar we voor staan moeten we al het potentieel benutten.
Met het huidige Actieprogramma Werken in de zorg zet ik onder andere in op het verhogen van de instroom in de zorg. Daarbij is er ook specifieke aandacht voor zij-instromers en mensen met afstand tot de arbeidsmarkt. Dit betreft een brede groep mensen en kunnen ook statushouders zijn, ongeacht of zij een zorgachtergrond hebben of niet. Via het SectorplanPlus stel ik subsidie beschikbaar voor scholing, training en cursussen die ervoor kunnen zorgen dat mensen (beter) inzetbaar zijn en blijven in de zorg. Deze subsidie is beschikbaar voor werkgevers en kan ook ingezet worden voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt, zoals ook statushouders.
Zoals eerder genoemd in mijn brief aan uw Kamer van 28 mei jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 124125) zijn er verschillende regionale initiatieven waarin partijen samenwerken om meer statushouders aan te trekken voor of in te zetten in de zorg. Via onder andere het ActieLeerNetwerk worden deze goede voorbeelden breed gedeeld. Het gaat onder andere om het samenwerkingstraject «Statushouders in de zorg», het Koplopersinitiatief «Kleurrijk zorgen», het Koplopersinitiatief «In de zorg - uit de zorgen» en een samenwerkingsverband in de regio Amsterdam.
Er is niet voorzien in een volgende monitor «Werken in de zorg» omdat dat buiten mijn ambtstermijn ligt.
Vindt u dat de zorgsector voldoende gebruik maakt van deze potentiële zorgmedewerkers? Zo nee, hoe denkt u dat we het potentieel nog beter kunnen benutten?
Ik ben van mening dat dit potentieel beter benut kan worden. Zowel het potentieel van statushouders met een zorgachtergrond als van statushouders zonder zorgachtergrond die in de zorg willen werken. Dat dit mogelijk is en op welke wijze blijkt uit de in mijn antwoord op vraag 4 genoemde voorbeelden. In die initiatieven is onder andere ingezet op taaltrainingen, trainingen over het functioneren van en werken in de Nederlandse zorg, begeleiding/coaching van deelnemers op de werkvloer en opleidingstrajecten. Ik vind het belangrijk dat dergelijke voorbeelden breed gevolgd worden. Een aantal zijn daarom ook benoemd als koploper in het Actie Leernetwerk. Hiermee kunnen andere partijen leren van de ervaringen met deze initiatieven.
Zoals gemeld in mijn brief van 28 mei jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 124125) ben ik daarnaast in gesprek met betrokken partijen over het stroomlijnen en versnellen van de toelatingsprocedure voor buitenlandse gediplomeerde zorgverleners, met behoud van kwaliteit. Ook via deze weg zet ik mij in om ervoor te zorgen dat de buitenlands gediplomeerden die in de zorg aan de slag willen sneller een passende plek vinden.
Het bericht ‘Restaurants dicht door corona maar toch 500 Aziatische koks uit het buitenland gehaald’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel in het Algemeen Dagblad van afgelopen weekend?1
Ja.
Hoeveel gecombineerde vergunningen voor toelating en verblijf (GVVA) werden er in 2019 verleend en aan hoeveel ondernemingen? En hoeveel in 2020?
Onderstaande tabel2 bevat het aantal ingewilligde gvva aanvragen in 2019 en 20203. Dit betreft alle ingewilligde gvva aanvragen, inclusief de gvva aanvragen die ingewilligd zijn ten behoeve van de Aziatische Horeca. De cijfers zijn afgerond op tientallen.
De cijfers zijn onderverdeeld in eerste verlening, verlenging, wijziging beperking4 en de bezwaarprocedure5.
2.600
1.450
1.710
1.540
50
60
70
70
4.420
3.110
Bron Metis 2021
De onderneming waarbij een vreemdeling arbeid wil komen verrichten en waarvoor er aan de vreemdeling een gvva wordt verleend, betreft de referent. In 2019 werd er afgerond ten behoeve van 2.170 referenten een gvva-aanvraag ingewilligd. In 2020 werd er afgerond ten behoeve van 1.730 referenten een gvva-aanvraag ingewilligd6.
Voor de gvva-aanvragen die ingewilligd werden ten behoeve van de Aziatische Horeca, werd er in 2019 afgerond ten behoeve van 1.500 referenten een gvva-aanvraag ingewilligd en in 2020 afgerond ten behoeve van 1.160 referenten7.
Hoe vaak werd in 2016, 2017, 2018, 2019 en 2020 een werkvergunning afgegeven voor een kok in de Aziatische horeca?
Onderstaande tabel bevat het aantal ingewilligde gvva-aanvragen in 2016, 2017, 2018, 2019 en 2020 ten behoeve van de regeling Aziatische Horeca8. De cijfers zijn afgerond op tientallen.
Er zijn maar beperkt cijfers beschikbaar over 2016. Dit komt omdat de aanvragen betreffende de Aziatische Horeca pas sinds oktober 2016 apart geregistreerd worden bij de IND.
De cijfers zijn onderverdeeld in eerste verleningen, verlengingen, wijziging beperking9 en de bezwaarprocedure10.
90
940
1180
1570
730
250
860
490
1400
1200
<10
<10
<10
10
<10
<10
90
50
60
30
350
1900
1730
3040
1960
Bron Metis 2021
Hoe vaak werd in diezelfde jaren een werkvergunning ingetrokken, omdat niet langer aan de voorwaarden, waaronder betaald werk, werd voldaan?
Onderstaande tabel bevat het totaal aantal ingetrokken gvva’s ten behoeve van de Aziatische Horeca vanaf 2017 tot en met 2020. De cijfers zijn afgerond op tientallen.
De cijfers zien op intrekkingen van zowel eerste verleningen als verlengingen op grond van de regeling Aziatische Horeca.
2017
10
2018
90
2019
160
2020
210
Bron Metis Adhoc 2021
Er kunnen helaas geen cijfers worden geleverd die uitgesplitst zijn naar de reden van intrekking. Dit wordt namelijk niet apart geregistreerd in het systeem, waardoor deze informatie ook niet geautomatiseerd uit het systeem kan worden gehaald.
Zoals eerder ook aangegeven, worden aanvragen betreffende de Aziatische Horeca pas sinds eind 2016 apart geregistreerd bij de IND. In de loop van de jaren zijn er dus steeds meer vergunningen inclusief verlengingen apart (als «aanvraag Aziatische Horeca») in het systeem geregistreerd. De jaren 2017 en 2018 geven daarom nog geen volledig beeld van het aantal intrekkingen van vergunningen die verleend zijn op grond van de regeling. Vergunningen die verleend zijn voordat de Aziatische horeca als aparte categorie geregistreerd werd en vervolgens in 2017 of 2018 ingetrokken zijn, ontbreken namelijk in de cijfers.
Herinnert u zich de arbeidsmarktprognose 2021 van UWV, waarin een fors banenverlies in de horeca wordt verwacht? Welke signalen heeft u dat de Aziatische horecasector afwijkt van het algemene beeld en welke gevolgen heeft dit voor de verwachte werkgelegenheid in deze deelsector?2
Ik ben bekend met de arbeidsmarktprognose 2021. Hierin is opgenomen dat de horeca bij uitstek een sector is die hard geraakt wordt door de maatregelen in het kader van de coronacrisis. De sector is geconfronteerd met tijdelijke sluitingen en beperkingen rond het aantal toegestane gasten. Zo is te lezen dat het aantal banen in de horeca tussen 2019 en 2021 naar verwachting afneemt met 59.000.
Uit de arbeidsmarktprognose blijkt echter ook dat restaurants vaak open zijn gebleven voor afhalen en bezorgen en dat het de verwachting is dat in 2021 het aantal gewerkte uren in de sector weer toe zal nemen als de contactbeperkende maatregelen geleidelijk opgeheven worden. Verder blijkt uit het rapport «Minst kansrijke beroepen»12 van UWV dat arbeidsplaatsen van koks vaker behouden zijn gebleven dan ander horecapersoneel. Dit kan komen doordat een groot aantal restaurants is opengebleven voor afhaal en bezorging, koks vaker een vast contract hebben dan bijvoorbeeld medewerkers in de bediening en ondernemers hebben geanticipeerd op de heropening van de horeca.
Voor de Aziatische horeca geldt daarnaast dat de specifieke functie-eisen voor koks – die zien op taal en cultuur – het extra lastig maken om vacatures te vervullen. Dit is ook de reden waarom, mede op verzoek van de Tweede Kamer, sinds oktober 2019 voor deze sector een structurele regeling geldt die het mogelijk maakt om koks op niveau 4 tot en met 6 uit het buitenland te werven.
Heeft u overwogen bij de eerste en of de tweede lockdown, toen alle restaurants werden gesloten, om de GVVA op te schorten en geen buitenlandse koks meer toe te laten? Zo ja, hoe heeft u dit bij de horeca bekendgemaakt? Zo nee, waarom niet?
De kern van de structurele regeling voor de Aziatische horecasector is dat Aziatische restaurants het aantal gespecialiseerde koks uit het buitenland mogen halen dat nodig is voor hun restaurant. Een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid wordt na advies van het UWV door de IND verstrekt indien aan de voorwaarden van de regeling wordt voldaan.
Er is recent gemonitord of de situatie op de arbeidsmarkt aanleiding geeft om de regeling aan te passen. Uit de monitoring blijkt dat het aantal werkzoekenden koks sinds 2019 is toegenomen. De verwachting is dat deze toename van het aantal werkzoekenden een gevolg is van de coronacrisis en daarom van tijdelijke aard is. Zo gauw de contactbeperkende maatregelen opgeheven worden, zal het aantal gewerkte uren in de horeca naar verwachting weer toenemen. Daarnaast geldt voor de Aziatische horeca dat de specifieke functie-eisen voor koks – die zien op taal en cultuur – het extra lastig maken om vacatures te vervullen.
Gelet hierop geeft de situatie op de arbeidsmarkt ten gevolge van corona geen aanleiding om het verlenen van gecombineerde vergunningen voor verblijf en arbeid op grond van de regeling voor de Aziatische horecasector op te schorten.
De in het artikel gesignaleerde misstanden hebben, zoals aangekondigd in mijn brief van heden aan de Tweede Kamer, echter wel geleid tot het voornemen om over te gaan tot het laten vervallen van de regeling voor nieuwe gevallen. Naast de signalen in de artikelen signaleren ook de Nederlandse vertegenwoordigingen in China, die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf, en de Immigration Liaison Officers (ILO) van de IND in China dat in bepaalde zaken aanvragers grote sommen geld hebben betaald aan tussenpersonen. De berichtgeving van Investico dat in vacatureteksten ten behoeve van dit verblijfsdoel arbeidsomstandigheden worden omschreven die niet zijn toegestaan binnen de Nederlandse arbeidswetten is door de Nederlandse vertegenwoordiging in China gecontroleerd. Zij bevestigen dat dergelijke vacatureteksten op een Chinese website zijn gevonden. Daarnaast zijn er signalen van de Nederlandse vertegenwoordigingen en ILO’s in China dat de koks die naar Nederland komen niet altijd gekwalificeerd zijn doordat er gebruik wordt gemaakt van valse, vervalste of ten onrechte afgegeven koksboekjes. Wanneer er dergelijke signalen naar voren komen, zijn er door de Nederlandse vertegenwoordigingen in China verzoeken tot heroverweging ingediend bij de IND. In de gevallen waarin deze signalen hard konden worden gemaakt zijn de gvva’s ingetrokken.
Hoewel niet vast staat dat bovenstaande signalen duiden op feitelijk grootschalig misbruik van de regeling, zijn de signalen dermate ernstig dat het kabinet, in overleg met de Kamer, snel wil ingrijpen om misbruik van de regeling te voorkomen. De signalen zouden namelijk kunnen duiden op mensenhandel.
De voorgenomen wijziging zal inhouden dat het, terwijl wordt onderzocht of de regeling in aangescherpte vorm kan herleven of definitief komt te vervallen, niet meer mogelijk is voor koks die niet reeds op grond van deze regeling rechtmatig in Nederland verblijven, om een geslaagd beroep te doen op de regeling. In het kader van dit onderzoek zal ook gesproken worden met de sectorvertegenwoordigers. Het blijft voor werkgevers wel mogelijk voor koks die reeds in Nederland zijn om hun verblijfsvergunning op grond van de regeling te verlengen. Voor werkgevers die een kok in dienst willen nemen die niet reeds op grond van de bijzondere regeling in Nederland verblijft, blijft bovendien de mogelijkheid bestaan om op grond van de algemene regels voor tewerkstelling van derdelanders zoals vastgelegd in de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) een aanvraag in te dienen.
Wat is de huidige status van de GVVA? Bent u bereid deze op te schorten tot een moment dat de restaurants weer op het niveau van pre-corona zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel Aziatische koks verblijven er momenteel in Nederland? Hoeveel van hen hebben een nog geldige verblijfs- en werkvergunning? Is bekend hoeveel van hen ongedocumenteerd zijn en waar zij zich bevinden? Wat doet UWV of doen gemeenten om deze groep in beeld te hebben?
Op 1 januari 2021 waren er afgerond 3.690 personen met een vergunning voor de regeling Aziatische Horeca in het systeem van de IND bekend met een geldige verblijfstitel.
Het is onbekend hoeveel ongedocumenteerde koks er in Nederland zijn en waar zij zich bevinden. Er is geen systeem of instantie die dit registreert. Ook UWV en gemeenten zijn niet verantwoordelijk om deze groep in beeld te hebben.
Herkent u de signalen dat koks hoge borgsommen betalen aan hun werkgever? Hoe vaak is de afgelopen vijf jaar een maatregel opgelegd voor de overtreding van arbeidswetgeving in de Aziatische horecasector?
De hoofdregel is dat werkgever in het contract geen bedingen mag opnemen die de werkgever het recht geven bepaalde bedragen in te houden op het loon. Dergelijke bedingen zijn op grond van de wet nietig. Het Burgerlijk Wetboek wet somt limitatief enkele uitzonderingen op wanneer een dergelijk beding wel is toegestaan. Een borg die dient ter volmaking van het contract is echter een beding dat niet is toegestaan. Als er dergelijke bepalingen zijn opgenomen in de arbeidsovereenkomst die wordt overgelegd bij de aanvraag voor een werkvergunning, is dit voor UWV reden om negatief te adviseren en voor de IND om de aanvraag af te wijzen.
Bij inspecties om de naleving van de arbeidswetten te controleren, krijgen inspecteurs weleens signalen dat er sprake is van betalingen aan de werkgever of bemiddelingskosten in het land van herkomst, waarbij bedragen tussen de 3.500 en 10.000 euro werden genoemd. Over de omvang van dit fenomeen is geen betrouwbare, representatieve informatie beschikbaar. Als iemand gedwongen wordt om een deel van zijn geld af te staan, dan kan er sprake zijn van afpersing of diefstal, wat strafbare feiten zijn waarvoor een strafrechtelijk traject kan worden ingezet. Bovendien kan gedwongen (terug)betaling ook een mogelijk signaal zijn van arbeidsuitbuiting, wat eveneens strafrechtelijk kan worden onderzocht. Mocht een van beide leiden tot vervolging dan kan de werknemer vergoeding van de geleden schade vorderen in de strafrechtelijke procedure.
De afgelopen vijf jaar zijn er ruim 300 sancties opgelegd voor overtredingen van de arbeidswetgeving in de Aziatische horecasector. Het gaat met name om overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de Arbeidstijdenwet. Er wordt niet geregistreerd in hoeveel gevallen het overtredingen betreft ten aanzien van personeel dat op grond van de regeling voor de Aziatische horeca naar Nederland is gekomen. De Inspectie SZW is bezig met de voorbereidingen van een inspectieproject dat specifiek gericht is op het tegengaan van misbruik van de regeling Aziatische horeca, waarbij ze nauw samenwerkt met IND en UWV. De eerste inspecties in het kader van dit project vinden naar verwachting voor de zomer plaats. Daarnaast blijft de Inspectie SZW zoals altijd inspecties uitvoeren naar aanleiding van meldingen uit deze sector over overtredingen van de arbeidswetten en indien er signalen zijn van arbeidsuitbuiting.
Hoeveel van de vergunningen voor Aziatische koks worden verlengd na twee jaar? Is bij u bekend hoeveel van de koks van wie de vergunning verlopen is of die al drie maanden geen betaald werk hebben, terugkeren naar hun thuisland?
Zie het antwoord op vraag 3. In de tabel is ook het aantal verlengingen opgenomen over 2016 tot en met 2020.
Of de verlenging heeft plaatsgevonden nadat eerst de maximale geldigheidsduur van twee jaar van de voorgaande gvva is benut, is niet geautomatiseerd uit het systeem te halen. Het is namelijk ook mogelijk dat de verlenging al eerder is aangevraagd, nog voordat de geldigheidsduur van de voorgaande vergunning afliep.
Zoals bij antwoord 8 aangegeven is een vreemdeling niet langer rechtmatig in Nederland indien de verblijfsvergunning van een vreemdeling verloopt. De vreemdeling is dan gehouden om Nederland te verlaten. Als vreemdelingen zonder geldige verblijfsvergunning worden aangetroffen, onderzoekt de politie de ware identiteit en nationaliteit van die persoon en stelt deze – indien mogelijk – vast. Vreemdelingen die illegaal hier worden aangetroffen moeten Nederland verlaten en terugkeren naar hun land van herkomst. Er wordt echter niet bijgehouden hoeveel vreemdelingen die niet (langer) in het bezit zijn van een geldige verblijfsvergunning terugkeren naar het land van herkomst.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is dat vergunningen worden verleend aan immigranten terwijl er momenteel geen passend werk is voor deze mensen, waardoor ze hierheen worden gehaald om vervolgens zonder werk en in armoede te geraken?
Ik vind het van groot belang dat arbeidsmigranten bij aankomst in Nederland goed opgevangen worden door hun werkgever. Dat een kok er in Nederland achter komt dat er geen werk is, is natuurlijk zeer onwenselijk. Het is uiteraard ook niet de bedoeling dat er een beroep op de regeling wordt gedaan zonder dat er sprake is van een arbeidsplaats. Zoals hierboven uiteengezet is het doel van de regeling dat gespecialiseerde koks uit het buitenland mogen komen als dat nodig is. Een gvva wordt door de IND verstrekt indien aan de voorwaarden van de regeling wordt voldaan.
De werkgever moet de beschikbaarheid van een arbeidsplaats drie weken voor het doen van de aanvraag melden bij UWV. Bij de aanvraag wordt een door de werkgever ondertekende arbeidsovereenkomst overgelegd. Door de relevante vragen te beantwoorden en de aanvraag te ondertekenen, bevestigt de werkgever dat hij een kok nodig heeft. Mocht door omstandigheden toch blijken dat de kok niet meer nodig is, dan is het aan de werkgever om de aanvraag in te trekken. Indien de vreemdeling reeds in Nederland is, is de werkgever verplicht om door te geven dat er geen gebruik wordt gemaakt van de gvva. In dat geval zal de gvva door IND worden ingetrokken. Zolang de gvva niet is ingetrokken, is de werkgever gehouden het loon dat op de vergunning staat vermeld te betalen aan de kok, ook als er niet wordt gewerkt.
De signalen uit het onderzoek van Investico en van de Nederlandse vertegenwoordigingen en ILO’s in China inzake oneigenlijk gebruik en misbruik van de toelatingsregeling voor Aziatische koks vind ik erg zorgwekkend. Zoals ook bij de vragen 6 en 7 aangegeven hebben deze signalen ertoe geleid dat de regeling zal vervallen voor koks die niet reeds in Nederland aanwezig zijn op grond van deze regeling. Ik ben voornemens om te onderzoeken of de regeling in aangescherpte vorm zou kunnen herleven voor nieuwe gevallen, of definitief komt te vervallen. Daarbij zal ik ook kijken hoe voorkomen kan worden dat koks naar Nederland worden gehaald zonder dat er sprake is van een arbeidsplaats. Ik zal hier ook over in gesprek gaan met de sectorvertegenwoordigers.
Er zijn geen signalen dat door corona in andere sectoren gevallen zijn waarbij er geen werk is voor de vreemdeling waaraan een gvva is verleend. Gelet hierop acht ik het niet noodzakelijk om ook in andere sectoren maatregelen te nemen.
Zijn er andere groepen (arbeids)migranten voor wie een vergelijkbare situatie geldt, namelijk een werkvergunning terwijl er door corona helemaal geen passend werk is? Kunt u deze in kaart brengen?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid om op korte termijn maatregelen te nemen die voorkomen dat arbeidsmigranten van buiten de Europese Unie naar Nederland komen terwijl er geen passend werk voor ze is? Kunt u de Kamer daarover in april informeren?
Zie antwoord vraag 11.
Het artikel ‘Monique kreeg coronasteun en moet nu fors terugbetalen’ |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Kent u het artikel «Monique kreeg coronasteun en moet nu fors terugbetalen: «Ik voel me behandeld als een fraudeur». En zij niet alleen» van 17 februari 2021 in De Stentor?1
Ja.
Klopt het dat uw inschatting is dat 60 procent van de werkgevers te maken krijgt met een terugvordering?
Dat klopt, in mijn brief van 3 december 20202 heb ik aangegeven dat mijn inschatting is dat 60% van de werkgevers (een deel van) het ontvangen voorschot moet terugbetalen en dat 40% van de werkgevers aanvullende subsidie ontvangt. Belangrijkste oorzaken voor een lagere definitieve subsidie (en dus terugbetaling) zijn een minder groot omzetverlies en/of een lagere loonsom dan waar bij de subsidieverstrekking vanuit is gegaan.
Klopt het dat ondernemers in sommige situaties meer moeten terugbetalen dan ze te veel ontvingen? In welke situaties is dat het geval?
Nee. De doelstelling van de van de NOW is het behoud van zoveel mogelijk werkgelegenheid. De subsidievoorwaarden zijn met dat doel in het achterhoofd gesteld. Als werknemers worden ontslagen of als hun contracten niet worden verlengd, dan daalt de loonsom van de werkgever. Daarom is in de NOW-regeling bepaald dat indien de loonsom daalt dit gevolgen heeft voor de hoogte van de subsidie.
Hiervoor is gekozen vanuit de gedachte dat de werkgever met bijvoorbeeld 50% omzetverlies voor 50% zelf de loonkosten kan betalen en voor de overige 50% subsidie nodig heeft. In normale tijden zou een werkgever bij een sterk verminderde omzet personeel laten gaan om de loonkosten in lijn te brengen met de omzet. In de bijzondere situatie van de coronacrisis wil het kabinet de werkgelegenheid echter zo veel mogelijk behouden. Daarom wordt over het deel van de loonkosten dat niet meer met de omzet kan worden betaald met de NOW 1 een aanzienlijk deel, te weten 90%, vergoed.
Een voorbeeld, waarin de loonkosten van de werkgever aanzienlijk dalen3: een werkgever heeft 5 werknemers in januari 2020. De loonsom in januari is voor iedere werknemer 2.000 euro per maand. De totale maandelijkse loonsom is dus 10.000 euro. Op 15 februari 2020 gaat er een werknemer met pensioen en eind februari loopt een tijdelijk contract af dat niet wordt verlengd. Vanaf 1 maart 2020 is de maandelijkse loonsom dus 40% kleiner en die bedraagt 6.000 euro. De werkgever heeft NOW 1 aangevraagd voor de periode maart, april en mei 2020. Hij verwacht 50% omzetverlies.
De berekening van de subsidie is als volgt:
De werkgever ontvangt daarvan een voorschot van 80%. Dat is 13.500 * 0.8 = 10.800 euro
De daadwerkelijke loonsom van de werkgever was in de subsidiemaanden lager. Die is in de maanden maart, april en mei 6000*3 = 18.000 euro geweest. Aangezien de werkgever nog de helft van zijn oorspronkelijke omzet heeft, gaat de regeling er vanuit dat de werkgever 30.000*0,5 = 15.000 euro van de loonsom zelf kan financieren. Met de oorspronkelijke omzet kon immers 30.000 euro aan loonkosten worden gefinancierd.
Bij de vaststelling van de subsidie vindt correctie plaats voor de gedaalde loonsom. De nieuwe loonsom wordt van de oude loonsom afgetrokken en vermenigvuldigd met het subsidiepercentage van 90%. Dat is immers het percentage dat is toegepast over het deel van de loonsom waarvoor de omzet was weggevallen.
Het definitieve subsidiebedrag is 13.500–10.800 euro = 2.700 euro. Van de werkgever mag verwacht worden dat hij 15.000 euro (de helft van zijn loonsom van 30.000 euro) zelf kan financieren uit de omzet en van de resterende 3.000 euro wordt dus 2.700 euro (= 90%) gesubsidieerd.
De werkgever heeft een voorschot ontvangen van 10.800 euro, en definitieve subsidie bedraagt 2.700 euro. Dat betekent dat hij 10.800 – 2.700 = 8.100 euro moet terugbetalen.
Waarom rekent het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) het percentage omzetverlies wel mee bij de aanvraag voor de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW), maar niet bij de terugbetaling? Kunt u in een rekenvoorbeeld tonen wat dit in de praktijk betekent?
Het meerekenen van het omzetverlies zou minder goed passen bij het doel van de NOW. Nog een voorbeeld:
De loonsom van dezelfde werkgever uit het voorbeeld bij vraag 3 is dus met 40% gedaald naar 18.000 euro. De berekening van de subsidie bij de initiële aanvraag is dus hetzelfde als in dat voorbeeld, te weten:
De werkgever ontvangt daarvan een voorschot van 80% Dat is 13.500 * 0.8 = 10.800 euro.
Bij de vaststelling blijkt de loonsom te zijn gedaald en wordt de subsidie vastgesteld, nu rekening houdend met het omzetverliespercentage. Hij zou dan over de resterende loonsom van 18.000 euro (50% x 90%) = 45% subsidie krijgen. Een bedrag van 8.100 euro.
Het voorschot wordt afgetrokken van het definitieve subsidiebedrag:
Gezien de gehalveerde omzet van de werkgever kunnen we veronderstellen dat de werkgever 15.000 euro aan loonkosten kan financieren. Met 100% omzet kon immers 30.000 euro aan loonkosten worden betaald. Tezamen met de subsidie die de werkgever ontvangt komt dat uit op:
De loonsom bedraagt echter 18.000 euro. Dat betekent ongebruikte loonruimte van 5.100 euro en er is dus sprake van subsidie voor werkgelegenheid die er niet meer is. Dat maakt het aantrekkelijk voor werkgevers om de loonsom te laten dalen. Die prikkel doet afbreuk aan het doel van behoud van werkgelegenheid voor werknemers. Zou de werkgever bijvoorbeeld 4 van de 5 werknemers laten gaan, dan resteert er slechts een loonsom van 6.000 euro in totaal voor de maanden maart, april en mei. Hij zou daarvoor 2.700 euro (6000x 50% x 90%) subsidie ontvangen, terwijl hij zelf ook nog 15.000 euro aan loonkosten kan dragen. Dat betekent een onbestede loonruimte van 15.000+ 2.700- 6.000= 11.700 euro.
Kortom, bij de doelstelling van de NOW, behoud van werkgelegenheid, sluit een dergelijke manier van subsidievermindering niet aan. Bij het doel van de NOW past een wijze van subsidievaststelling die het aantrekkelijk maakt voor werkgevers om werknemers, zowel vaste als flexibele krachten, door te betalen en dat wordt het beste bereikt als er niet voor het omzetverlies wordt gecompenseerd.
Klopt het dat ondernemers een sanctie moeten betalen, zonder fraude gepleegd te hebben? Deelt u de mening dat deze uitkomst onredelijk is, en dat dit momenteel extra pijnlijk is omdat de buffers van veel ondernemers als gevolg van de langdurige verplichte sluiting leeg zijn?
Het is onjuist dat ondernemers een sanctie moeten betalen als de loonsom is gedaald door een reden die buiten hun invloedssfeer ligt of als de omzet hoger blijkt te zijn dan vooraf ingeschat. Wel is het in de NOW 1 zo dat als werkgevers mensen ontslaan op bedrijfseconomische gronden, de subsidie voor die werknemers met 150% wordt gekort.
Het is heel goed voorstelbaar dat ondernemers aan het begin van de crisis een hoger omzetverliespercentage hebben opgegeven, omdat het lastig te voorspellen was hoe het virus zich zou ontwikkelen. Ook is het goed voorstelbaar dat de loonsom is gedaald omdat mensen bijvoorbeeld vrijwillig ergens anders zijn gaan werken of iemand met pensioen is gegaan. Er is in dergelijke situaties uiteraard totaal geen sprake van fraude en er zit dus ook geen sanctie op. Wat de regeling doet is het subsidiëren van daadwerkelijk gemaakte loonkosten die niet kunnen worden betaald uit de omzet. Indien de daadwerkelijke loonkosten lager zijn – of dat nu komt door pensionering of door het niet verlengen van contracten – wordt de subsidie verlaagd via de systematiek die ik in het antwoorden op vraag 3 en 4 uiteen heb gezet.
Klopt het dat het UWV bij NOW-1 de tegemoetkoming voor maart, april en mei berekende op basis van de salariskosten in januari? Klopt het dat het UWV die kosten automatisch uit de loonadministratie overnam, omdat er geen tijd was voor maatwerk? Deelt u de mening dat in zo’n situatie geen sprake is van fraude? Waarom legt u dan een sanctie op?
Deelt u de mening dat er geen sprake is van fraude wanneer het omzetverlies meevalt ten opzichte van de eerdere schatting bij aanvraag? Waarom legt u dan een sanctie op?
Dat ben ik zeer met u eens, er wordt daarom geen sanctie opgelegd.
Klopt het dat het UWV er automatisch van uitgaat dat er personeel ontslagen is of minder uren betaald heeft gekregen wanneer in maart, april en mei niet maandelijks hetzelfde loon als in januari werd uitbetaald? Waarom legt u dan een sanctie op?
De NOW is een eenvoudige en generieke regeling die in recordtempo ontzettend veel werkgevers van steun heeft voorzien en nog steeds voorziet. Daarmee blijft de werkgelegenheid zo veel mogelijk op peil. De maand januari, waarop de verstrekte voorschotten zijn gebaseerd, kan bijvoorbeeld een maand zijn met een relatief hoge loonsom ten opzichte van de rest van het jaar door incidenteel uitgekeerde beloningen. In die gevallen loopt de werkgever een groter risico op vermindering van de subsidie ten opzichte van de berekening in de voorschotfase. Dat komt omdat de loonsom in de periode maart, april en mei logischerwijs lager ligt. De aanname van de NOW-regeling dat met de omzet de loonkosten kunnen worden voldaan is in dat geval niet passend, want de loonkosten lagen eenmalig hoger. Vanwege het generieke karakter van de regeling is het helaas niet mogelijk om voor deze gevallen maatwerk te leveren: het is namelijk niet mogelijk om dergelijke incidentele betalingen uit de loonsom te filteren. Voor de uitbetaling van de 13e maand en vakantiegeld is filtering wel mogelijk aangezien deze door de werkgever apart in de loonaangifte worden verantwoord. UWV corrigeert hier dus standaard voor. Een andere keus dan de maand januari was bij de totstandkoming ook geen optie. Voor een goede weergave van de loonsom was een recente maand in de polisadministratie gewenst. De maand februari was echter nog niet definitief in de loonaangifte, terwijl de maand december ook veel eenmalige uitbetalingen kent.
Ik kan mij goed voorstellen dat waar de systematiek onvoldoende passend is, werkgevers dit als onrechtvaardig ervaren. Indien een werkgever van mening is in principe recht te hebben op de NOW-subsidie kan bezwaar worden aangetekend. In dat geval kan nader worden bekeken of binnen de beperkte uitvoeringsmogelijkheden van NOW-regeling en de bedoeling van de regeling maatwerk geleverd kan worden.
Ik begrijp dat het terugbetalen van een deel van het voorschot ondernemers in deze tijd rauw op het dak kan vallen. Daarom hanteert UWV op mijn verzoek ruime terugbetalingstermijnen. Een werkgever kan in het geval van een terugbetaling telefonisch contact opnemen met UWV om afhankelijk van de situatie een meerjarige betalingsregeling af te spreken. Daarnaast heb ik in mijn brief van 22 februari4 de Tweede Kamer gemeld dat het loket voor het indienen van vaststellingsverzoeken voor de NOW 1 langer open blijft (tot en met 31 oktober). Werkgevers kunnen deze ruimte ook benutten om later de definitieve vaststelling aan te vragen, waardoor de eventuele terugbetaling uiteraard ook later aanvangt.
Klopt het dat bij een voorschot van 45% omzetverlies x 90% van de loonkosten, het UWV bij de eindafrekening de volledige 90% van de loonsom rekent, zoals in het artikel staat? Waarom hanteert het UWV deze onlogische aanpak?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de terugbetaling nooit hoger kan zijn dan de teveel ontvangen NOW-1 subsidie, zolang er geen sprake is van fraude?
Dat is reeds het geval. Zoals reeds opgemerkt is het wel zo dat als werkgevers mensen ontslaan op bedrijfseconomische gronden, de subsidie voor die werknemers met 150% wordt gekort. Er hoeft echter in totaal nooit meer te worden terugbetaald dan dat er in totaal ontvangen is.
Is het niet verstandig om alle menskracht bij het UWV nu in te zetten op de uitbetaling en aanvraagfase van NOW-2 en 3, en de afrekening van NOW-1 voorlopig maar even te laten voor wat het is? Deelt u de meningg dat de menskracht bij het UWV dan sneller kan worden ingezet om ondernemers beter te helpen, en dat er dan ongelukken zoals bij Monique kunnen worden voorkomen?
Het is zeker verstandig in te zetten op snelle uitbetaling van de voorschotten in de NOW 3. Dat doet UWV dan ook. Het is daarnaast ook verstandig de vaststelling van NOW 1 voort te zetten en op 15 maart het loket voor de vaststelling van de NOW 2 te openen. Zoals eerder aangegeven is de schatting dat ongeveer 40% van de werkgevers nog aanvullende subsidie ontvangen bij de vaststelling. Zij hebben dat geld in deze tijd ongetwijfeld hard nodig.
Het stopzetten van de vaststelling van de NOW 1 zou bovendien grote gevolgen hebben voor de openstelling van de andere vaststellings- en voorschotloketten. UWV heeft momenteel geen (IT-)capaciteit beschikbaar en zou niet eerder dan 1 juni wijzigingen kunnen doorvoeren. Dat betekent dat openstelling van de andere loketten doorschuift. De ongeveer 40.000 reeds afgehandelde vaststellingsaanvragen zouden bovendien handmatig opnieuw moeten worden behandeld. Dat is een haast onmogelijke opgave voor het al overbelaste UWV. Dat vind ik niet verantwoord.
Bent u bereid de eindafrekening NOW-1 en straks NOW-2 te staken tot na het moment dat de winkels weer open zijn en ondernemers weer omzet kunnen draaien?
Nee. Er zijn veel ondernemers die behoefte hebben aan duidelijkheid en graag hun vaststelling ontvangen, zeker wanneer zij nog een nabetaling van UWV verwachten. Door de verlengde openstelling van het loket tot en met 31 oktober 2021 is het voor werkgevers mogelijk om later een vaststellingsaanvraag in te dienen. Daarnaast hanteert UWV ruime terugbetalingstermijnen om werkgevers in staat te stellen omzet te draaien waarmee de teveel verstrekte subsidie kan worden terugbetaald.
Het bericht dat Maersk 24 Nederlandse werknemers op straat zet |
|
Cem Laçin , Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Radeloze Nederlandse Maersk-crew vraagt hulp aandeelhouders»?1
Ik betreur dat Maersk deze schepen uit het Nederlandse register heeft gehaald. Nederlandse zeevarenden zijn van belang voor het maritieme cluster. Ik heb begrepen dat het interne overwegingen van Maersk waren, die tot het omvlaggen hebben geleid. Maersk heeft het aantal vlaggen teruggebracht en als Deens bedrijf daarbij gekozen voor één Europese vlag (de Deense «moeder» vlag) en één of twee niet Europese vlaggen. Aangezien het hier om individueel bedrijfsbeleid gaat, is het niet aan mij om een oordeel over deze keuze te vormen.
Wat vindt u ervan dat 24 Nederlandse werknemers van Maersk hun werk kwijtraken omdat het voor het bedrijf blijkbaar lucratiever is om voor een Liberiaanse vlag te kiezen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het bedrijf deze 24 arbeidsplaatsen niet schrapt, maar de Nederlandse werknemers vervangt door goedkopere werknemers uit andere landen wanneer deze Nederlandse werknemers een deel van hun arbeidsomstandigheden niet willen opgeven?
Uit het artikel maak ik op dat deze groep zeevarenden wel werk is geboden, maar tegen slechtere arbeidsvoorwaarden. Vakbond Nautilus International, die deze groep Nederlandse zeevarenden steunt, heeft daarbij aangegeven dat deze slechtere arbeidsvoorwaarden onmogelijk kunnen worden geaccepteerd.
In de zeevaart is het een gegeven dat de vlaggenstaat maatgevend is voor de arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden van de zeevarenden aan boord van de schepen.
Met welke veranderingen in arbeidsvoorwaarden zullen deze medewerkers akkoord moeten gaan als zij onder Liberiaanse arbeidsvoorwaarden in dienst zouden blijven?
Daar ben ik niet van op de hoogte. Het is aan de zeevarenden om daar een oordeel over te vormen. Op Nederlands gevlagde schepen geldt dat de arbeidsvoorwaarden bij CAO (Handelsvaart) zijn geregeld. Andere vlaggenstaten hebben andere arbeidsvoorwaarden.
Bent u het eens dat het getuigt van slecht werkgeverschap wanneer een bedrijf werknemers op straat zet om goedkopere werknemers aan te nemen?
In de context van het bericht waar de vragen over gesteld worden kan ik alleen vaststellen dat Maersk de keuze maakt om deze schepen niet meer onder de Nederlandse vlag te laten varen. Dat is een interne bedrijfsaangelegenheid en het is niet aan mij om individueel bedrijfsbeleid te beoordelen.
Zonder te willen suggereren dat in het onderhavige geval hiervan sprake zou zijn, wil ik in algemene zin opmerken dat, indien gekozen wordt voor een vlag met als enig doel te besparen op arbeidskosten en sociale lasten en daarmee internationale regels te ontduiken, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik dit zien als een vorm van «social dumping». Er is internationale regelgeving op het gebied van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden voor zeevarenden, zoals vastgelegd in het Maritiem Arbeidsverdrag (MAV) 2006. Het is de verantwoordelijkheid van de verdragspartijen om het verdrag te implementeren in nationale wetgeving en hierop toezicht uit te oefenen en te handhaven ten aanzien van de schepen die onder hun rechtsbevoegdheid vallen.
Bent u bekend met het in het artikel aangehaalde gentlemen’s agreement uit 2011 die de arbeidsplaatsen van deze werknemers zou moeten beschermen? Kunt u aangeven hoe bindend deze overeenkomst is?
Voor zover ik begrijp betreft dit een agreement tussen vakbond Nautilus International en Maersk. Over de status en het juridische bindend zijn van de afspraak kan ik geen uitspraak doen.
Bent u, of iemand anders in het kabinet, bereid contact op te nemen met Maersk om te kijken of er een oplossing kan worden gevonden voor de 24 Nederlandse werknemers? Is het bijvoorbeeld een optie dat de boten van Maersk verder varen onder een Europese vlag?
Het is niet aan mij, mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of één van onze collega’s om in deze interne aangelegenheden van Maersk te treden. Vakbond Nautilus International steunt deze zeevarenden in hun verzoek aan de aandeelhouders van dit Deense bedrijf. Het is aan werkgever en werknemer om tot een oplossing te komen.
Sociale ondernemingen die niet alle coronasteun ontvangen |
|
William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Sociale onderneming De Oude Keuken tussen wal en schip met coronasteun»?1
Ja.
Bent u ook van mening dat sociale ondernemingen, zoals De Oude Keuken, een enorm belangrijke rol en functie hebben in de samenleving, bijvoorbeeld bij het aan het werk helpen van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt?
Sociale of maatschappelijke ondernemingen kunnen een belangrijke rol spelen bij het aanpakken van maatschappelijke vraagstukken op het terrein van bijvoorbeeld de arbeidsparticipatie van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, maar ook op andere terreinen zoals energie en klimaat, zorg en onderwijs. In beginsel kunnen alle ondernemingen een bijdrage hieraan leveren, maar vanwege hun focus op maatschappelijke impact nemen sociale ondernemingen hierbij een bijzondere positie in2.
Maakt u zich ook grote zorgen, gezien sociale ondernemingen vaak weinig buffers hebben, dat er door deze coronacrisis veel sociale ondernemingen op omvallen staan?
De coronacrisis hakt er bij iedereen in en dat is voelbaar in alle sectoren, bij werkenden, burgers en bij alle ondernemingen waaronder de sociale ondernemingen. Het kabinet spant zich daarom in om zo goed als kan baanbehoud en bedrijvigheid te ondersteunen. Het kabinet zet zich hier vanaf de start van de crisis voor in door middel van de omvangrijke steun- en herstelpakketten, waaronder de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW), de Tegemoetkoming in de Vaste Lasten (TVL) en de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). Het generieke steun- en herstelpakket ademt mee en leidt daarmee automatisch tot meer steun voor ondernemers die langer dicht moeten.
Bent u van mening dat het hebben van een «verkeerde» SBI-code, hetgeen het geval is bij De Oude Keuken en bij andere sociale ondernemingen met een horecafunctie, er niet toe mag leiden dat zij geen aanspraak kunnen maken op alle noodzakelijke overheidssteun, zoals de Eenmalige opslag Horeca Voorraad en Aanpassingen (HVA)?
Vanaf het vierde kwartaal 2020 kunnen alle sectoren gebruik maken van de TVL (met uitzondering van de financiële instellingen) ongeacht de SBI-code. Dat geldt dus ook voor sociale ondernemingen zoals De Oude Keuken. De TVL-tegemoetkoming wordt berekend met behulp van de SBI-code waarmee per sector het vastelastenpercentage kan worden vastgesteld. Een onderneming kan TVL alleen op basis van de SBI-code van de hoofdactiviteit aanvragen. De TVL-subsidie wordt op basis van het hele omzetverlies berekend, inclusief het omzetverlies van de nevenactiviteit3.
De opslag HVA is gericht op bedrijven met een hoofdactiviteit SBI-code 56 eet- en drinkgelegenheden en geldt dus niet voor andere ondernemingen met ook een horecafunctie.4 Indien een onderneming kan aantonen dat bij de activiteiten waarmee de onderneming op 15 maart 2020 was ingeschreven in het handelsregister een andere SBI-code voor hoofdactiviteit passend zou zijn, dan kan deze onderneming daar binnen de gestelde termijnen beroep op doen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Om voor de HVA in aanmerking te komen moet dit dus om de hoofdactiviteit met SBI-code 56 eet- en drinkgelegenheid gaan.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat sociale ondernemingen met een verkeerde SBI-code toch de hoognodige overheidssteun krijgen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid, omdat de problemen bij sociale ondernemingen breder spelen dan alleen een verkeerde SBI-code, in overleg met Social Enterprise Nederland extra steun aan sociale ondernemingen te bieden zodat zij deze coronacrisis doorkomen?
In de brief van 21 januari jl. heeft het kabinet het economische steun- en herstelpakket vanaf Q1 2021 fors uitgebreid.5 Het kabinet heeft blijvend oog voor de impact van de crisis en de beperkende maatregelen. De afgelopen maanden is er vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat veelvuldig contact geweest met het bedrijfsleven en verschillende branche- en belangenorganisaties, waaronder met Social Enterprise Nederland. Deze gesprekken zet het kabinet de komende tijd voort.
Het bericht dat grootwinkels aan de rand van de afgrond staan |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Grootwinkels staan aan rand van afgrond?1
Ja.
Herinnert u zich de toezegging dat u met grootwinkelbedrijven met filialen in gesprek gaat over de steunmaatregelen, gedaan tijdens het debat over uitbreiding van het steunpakket voor bedrijven op 28 januari 2021?
Ja.
Hebben deze gesprekken reeds plaatsgevonden of staan deze gesprekken reeds gepland en wanneer kan de Kamer een terugkoppeling van deze gesprekken verwachten?
Er is veelvuldig gesproken met brancheorganisaties en ondernemers uit de detailhandel om meer inzicht te krijgen in de specifieke problematiek van deze bedrijven. Grootwinkelbedrijven ervaren het als onrechtvaardig dat het MKB wel een substantiële tegemoetkoming in de vaste lasten krijgt per winkel en het grootwinkelbedrijf per filiaal slechts een fractie daarvan zal kunnen ontvangen. Daarnaast gaven ze aan dat voor de detailhandel, met name in de sectoren mode, schoenen en sport, de afschrijving op de voorraad groot is. De TVL-regeling wordt als te beperkend ervaren voor deze problematiek.
Met het grootwinkelbedrijf zijn de afgelopen maanden technische gesprekken gevoerd over een voorstel van de sector voor een nieuwe regeling. Vervolgens is verkend wat de haalbaarheid en wenselijkheid is van een steunregeling die de problematiek van het groot(winkel)bedrijf) passend zou adresseren. De brief van 27 mei jl. over het steun- en herstelpakket in het derde kwartaal van 2021 (Kamerstuk 2021Z09148) beschrijft welke opties onderzocht zijn en wat de voor- en nadelen van deze opties zijn. Alles overwegende heeft het kabinet ervoor gekozen om geen extra subsidieregeling voor het grootbedrijf in te voeren.
Bent u bereid om samen met de winkelketens op een creatieve en oplossingsgerichte manier naar afdoende oplossingen te zoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met de opvatting dat het van groot belang is dat we deze (middelgrote) winkelketens, soms oude familiebedrijven, niet om laten vallen, omdat dit grote, negatieve gevolgen heeft voor (lokale) winkelstraten, heel veel banen en de Nederlandse economie?
De inzet van dit kabinet is om zoveel mogelijk bedrijven door deze crisis te helpen. Hoewel het kabinet ziet dat de veerkracht van het Nederlandse bedrijfsleven groot is en een toename aan faillissementen uit lijkt te blijven, realiseert het kabinet zich dat de laatste lockdown een flinke tegenslag was, juist ook voor de detailhandel. Middelgrote en grotere ketens in deze sector zijn inderdaad van groot belang voor de Nederlandse winkelstraten. In de retailsector zijn 820.000 mensen werkzaam, waarmee de sector een belangrijk onderdeel vormt van de economie.
Het is echter niet eenvoudig om zicht te krijgen op de daadwerkelijke omvang van de problematiek binnen deze sector. Er blijken grote verschillen te bestaan tussen bedrijven en de verschillende branches. Ook is er juist voor grotere winkelketens doorgaans een ruimer handelingsperspectief om de impact van deze crisis te verzachten, onder meer op het vlak van financiering, organisatorische slagkracht, aanpassen van het bedrijfsmodel en het spreiden van kosten binnen hun eigen concern en in de keten. En hoewel er nog altijd beperkingen gelden, is door de versoepeling van maatregelen intussen steeds meer mogelijk in de winkelstraten.
Om zoveel mogelijk onnodige faillissementen van levensvatbare bedrijven te voorkomen heeft het kabinet het steunpakket een aantal keren fors uitgebreid. Hiermee worden heel veel ondernemers ondersteund en dit pakket komt ook ten goede aan grotere ketens, bijvoorbeeld bij het betalen van de vaste lasten of de loonkosten. Om het grootbedrijf aanvullend tegemoet te komen heeft het kabinet in januari 2021 besloten om de TVL ook open te stellen voor het niet-mkb en wordt de maximale TVL-vergoeding voor het tweede kwartaal van 2021 verhoogd naar € 1,2 miljoen.
Ook is er overheidsondersteuning op het vlak van financiering. De GO-C biedt een hogere borgstelling van de overheid (80–90%) dan de reguliere GO (50%). Financiers kunnen hierdoor ruimer krediet verstrekken aan (in de kern gezonde) ondernemingen die zijn getroffen door corona. En voor de Groeifaciliteit is de maximale financiering die voor één onderneming onder garantie kan worden gebracht verhoogd van 25 naar 50 miljoen. De Groeifaciliteit beoogt investeringen van banken en participatiemaatschappijen in het risicodragend vermogen (achtergestelde leningen of aandelenkapitaal) van ondernemingen te stimuleren met een garantie op ten hoogste 50% van het geïnvesteerde kapitaal.
Tot slot bestaat er als laatste redmiddel het afwegingskader voor maatwerksteun aan individuele bedrijven. Daar waar andere steunmaatregelen onvoldoende soelaas bieden, kunnen hiermee faillissementen van maatschappelijk relevante en levensvatbare grote bedrijven worden voorkomen.
Bent u van mening dat dit probleem dusdanig groot is dat het vinden van een oplossing prioriteit moet krijgen, ondanks de uitdagingen die er liggen op het gebied van de uitvoering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u de urgentie om de grote financiële problemen waar deze ondernemingen in verkeren op te lossen, zeker nu volledige openstelling voorlopig niet mogelijk lijkt, en waar blijkt deze urgentie uit?
Zie antwoord vraag 5.
Kan u een reactie geven op het feit dat filialen van deze winkelketens soms slechts enkele honderden euro’s per maand aan steun krijgen via de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) en de Voorraadsubsidie Gesloten Detailhandel (VGD) en dat dat in vrijwel alle gevallen volstrekt ontoereikend is om de vaste lasten voor deze filialen op te vangen?
Een groep verbonden ondernemingen, zoals een winkelketen, wordt binnen de staatsteunregels waar de TVL onder valt gezien als één partij. Dat betekent dat voor de gehele groep de staatssteungrens van 1,8 miljoen euro geldt tot het einde van dit jaar. Voor het eerste kwartaal van 2021 kan een groot bedrijf of concern maximaal 600.000 euro aan TVL ontvangen. Voor het grootbedrijf uit de detailhandel kan hier nog een Voorraadvergoeding Gesloten Detailhandel van 300.000 euro bovenop komen.
Welke stappen zet u om in Europees verband de mogelijkheden te verruimen om dergelijke ondernemingen voldoende te ondersteunen?
Op 28 januari jl. heeft de Europese Commissie bekendgemaakt dat de duur van het tijdelijk steunkader wordt verlengd tot 31 december 2021 en dat de maximale steunbedragen voor een aantal onderdelen in het steunkader worden verhoogd. Dit houdt onder andere in dat het maximale steunbedrag dat per onderneming kan worden verleend op grond van paragraaf 3.1 van het Europese tijdelijk steunkader, waarop de TVL is gebaseerd, 1,8 miljoen euro bedraagt. Naar aanleiding hiervan zijn de maximumsubsidie bedragen voor de TVL al verhoogd. Ik zie op dit moment geen noodzaak om te pleiten voor meer ruimte voor tegemoetkoming in ongedekte (vaste) lasten op Europees niveau.
Welke andere steun kan u aan deze ondernemingen bieden, ten einde onnodige faillissementen te voorkomen, en wordt daarbij de ruimte die regelgeving biedt ten volle benut?
Om faillissementen van levensvatbare en maatschappelijk relevante grote bedrijven te voorkomen blijft maatwerksteun voorhanden. Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 27 mei jl. over het steun- en herstelpakket in het derde kwartaal van 2021 (Kamerstuk 2021Z09148) zal het kabinet de komende periode bezien of er nog onnodige drempels voor maatwerksteun bestaan die verhinderen dat levensvatbare ondernemingen die van maatschappelijk belang zijn in aanmerking komen. Ook wordt gekeken of de beoordelingscapaciteit indien nodig kan worden uitgebreid.
Kunt u deze vragen, gezien het spoedeisende karakter van het onderwerp, zo snel mogelijk beantwoorden?
Omdat het proces rond een eventuele aanvullende compensatiemaatregel volop in ontwikkeling was, is beantwoording van deze vragen aangehouden tot de uitkomst van dit proces bekend was.
Behoud van banen in Roden |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ruzie tussen Nederland en Frankrijk bedreigt banen in Roden»?1
Ja.
Klopt het dat er ruzie is tussen Nederland en Frankrijk over het bedrijf Photonis?
Nee. De Nederlandse overheid heeft goed en frequent contact met de Franse staat over de ontwikkelingen rondom het bedrijf Photonis.
Deelt u de zorgen over de werkgelegenheid in Roden?
Het kabinet is van mening dat de werkgelegenheid bij de vestiging van Photonis in Roden naar verwachting op de middellange en lange termijn beter geborgd is bij een verkoop door de huidige eigenaar. Dit is ook de boodschap die ik heb overgebracht aan de Franse Minister van Economie en Financiën. De opties waar de Franse staat nu naar kijkt zullen hier ook blijk van moeten geven.
Bent u bereid zich in te spannen zodat er geen werkgelegenheid in Roden verloren gaat?
Het kabinet heeft nadrukkelijk oog voor de hoogwaardige kennisontwikkeling en werkgelegenheid in de regio rondom Roden. Het ecosysteem rond de Rijksuniversiteit Groningen speelt hierbij een belangrijke rol en heeft in deze context uitdrukkelijk ook mijn aandacht. Hier zal het kabinet zich vanzelfsprekend voor inzetten.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het bedrijf niet in verkeerde handen valt?
Het kabinet heeft geen indicatie dat een onwenselijke overname van het bedrijf op dit moment aan de orde is. In de verschillende scenario’s blijft de inzet van Nederland hetzelfde; het borgen van de ontwikkeling van hoogwaardige kennis en R&D op beide locaties, de internationale concurrentiepositie van het bedrijf, wereldwijde markttoegang en de hiermee gemoeide werkgelegenheid. Hierover blijft Nederland in gesprek met de Franse staat.
Deelt u de mening dat de discussie over het bedrijf tot veel onzekerheid bij gezinnen leidt en dat er zo snel mogelijk zekerheid over de toekomst van het bedrijf en de daarbij behorende banen moet komen? Wilt u daaraan bijdragen?
Het kabinet begrijpt dat de discussie over het bedrijf tot onzekerheid leidt bij gezinnen die verbonden zijn aan Photonis. In eerste aanleg is het bestuur aan zet om zo snel mogelijk duidelijkheid te geven over de toekomst van het bedrijf en daarmee de onzekerheid weg te nemen. Het kabinet zet zich hierbij in voor een oplossing die Photonis op de korte termijn duidelijkheid biedt en op de (middel)lange termijn bijdraagt aan een levensvatbaar economisch perspectief.
Het bericht 'NS schrapt 341 banen; station zonder personeel wordt de norm' |
|
Jasper van Dijk , Cem Laçin , Mahir Alkaya |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Bas van 't Wout (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «NS schrapt 341 banen; station zonder personeel wordt de norm»?1
Ja.
Hoe rijmt dit bericht met het feit dat u duidelijk heeft aangegeven dat het personeel van openbaar vervoer (OV)-bedrijven het kapitaal van deze bedrijven is en dat zij de komende jaren hard nodig is om de verwachte groei in het OV op te vangen? Staat u nog steeds achter deze woorden en wat gaat u doen om dit waar te maken?
De coronacrisis heeft aangetoond dat het ov-personeel belangrijk werk verricht voor Nederland. Het is daarom van belang dat dit personeel goed en doordacht wordt ingezet. Het is een feit dat het station tegenwoordig een andere inzet van personeel vergt dan twintig jaar geleden het geval was. Zo loopt het aantal kaartjes dat aan de balie verkocht wordt ieder jaar terug, naar inmiddels 18% procent in 2019, terwijl steeds meer vervoersbewijzen online worden aangeschaft. Gemiddeld genomen wordt er landelijk de helft van de tijd geen gebruik gemaakt van een balie van NS.
Het is daarom begrijpelijk dat NS goed bekijkt waar het haar personeel inzet. NS houdt daarbij steeds oog voor de minder zelfredzame reiziger.
Bent u van mening dat dit het verdiende loon is van deze NS-werknemers nadat zij tijdens de Coronacrisis hebben doorgewerkt om mensen met cruciale beroepen te kunnen vervoeren zodat onder andere de zorg in verpleeghuizen en ziekenhuizen door kon blijven gaan en de schappen in de supermarkten gevuld konden worden?
Alle medewerkers van NS hebben een grote bijdrage geleverd in het bereikbaar houden van Nederland. Zij verdienen daarvoor zonder meer grote waardering. Het voorstel van NS om goed te kijken of de huidige inzet van personeel het meest effectief is, doet daar niets aan af. NS gaat zich maximaal inzetten om mensen binnen NS naar ander werk te begeleiden.
Bent u het met de stelling eens dat het schrappen van personeel op stations ook negatieve gevolgen zal hebben voor het veiligheidsgevoel van reizigers op stations? Zijn deze gevolgen volgens u op te vangen met een praatpaal of camerabewaking?
De veiligheid en veiligheidsbeleving voor reizigers en personeel in het openbaar vervoer is van groot belang. Reizigers en personeel moeten zich veilig voelen in het ov en op de stations. Aanwezigheid van personeel op stations draagt bij aan een gevoel van veiligheid, maar dit wordt ook op andere manieren ingevuld, bijvoorbeeld door gerichte inzet van Veiligheids- en Serviceteams.
Ook hebben NS en ProRail in de afgelopen jaren de veiligheid op stations verbeterd door de invoering van 24-uurs camerabewaking met een bemande veiligheidscentrale en informatie- en alarmzuilen. De verwachting is daarom dat de wijzigingen niet direct zullen leiden tot een lager gevoel van veiligheid op de stations.
Conform de afspraken die zijn vastgelegd in de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet2 wordt NS afgerekend op het borgen van de veiligheid van de reizigers én het personeel in de trein en op stations. Als het gaat om veiligheid wordt er dus een stevige vinger aan de pols gehouden. NS wordt daarom ook de in komende jaren aangesproken op haar verantwoordelijkheid om de (sociale) veiligheid te borgen.
Bent u het met de stelling eens dat het schrappen van 341 fulltime banen op stations in schril contrast staat met de recente inzichten waarbij het menselijk contact weer centraal staat en het sluiten van kantoren, het op afstand plaatsen van diensten en dienstverlening en mensen vervangen door automatisering moet stoppen?
NS baseert deze keuze op basis van de veranderende behoefte van de reiziger. Zoals gesteld bij het antwoord op vraag 2 neemt onder de reiziger de behoefte af om vervoerbewijzen aan de balie te kopen. Het is daarom begrijpelijk dat NS kritisch kijkt naar de eigen inzet van personeel, op een manier die zowel efficiënt is als aansluit bij de behoefte van de reiziger.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat 341 fulltime banen verdwijnen bij de NS, waar de rijksoverheid de enige aandeelhouder van is (100% staatsdeelneming)?
Het is aan NS om te bepalen waar NS haar personeel het meest effectief kan inzetten, waarbij NS rekening houdt met de veranderende behoefte van de reiziger. Nu het station een andere inzet van personeel vergt dan twintig jaar geleden het geval was, is het begrijpelijk dat NS goed bekijkt waar het haar personeel inzet. NS heeft toegezegd zich maximaal in te zetten om mensen binnen NS naar ander werk te begeleiden.
Kent u de vacature «Reisassistent» op de website van uitzendbureau Veluwe 65plus?2
Ja.
Erkent u dat hier sprake is van werkverdringing waarbij betaalde banen deels worden vervangen door vrijwilligers die hetzelfde werk gaan doen?
Nee, dat is hier niet aan de orde. NS heeft reisassistentie al een langere periode deels extern georganiseerd. Het gaat hier om reguliere werving voor specifiek reisassistentie (waarbij onder andere mensen met een fysieke beperking worden geholpen bij het in- en uitstappen van de trein). Dit gebeurt door een organisatie die dit al langer voor NS verzorgt en verschillende diensten aanbiedt, waaronder het gebruik van uitzendbureaus. Het gaat om betaalde taken voor het deel van de reisassistentie op stations waar geen medewerkers aanwezig zijn en voor extra hulp op momenten waarop er een piek is in het aantal verzoeken om reisassistentie. De assistentieverlening is afhankelijk van de behoefte van de reizigers. Deze behoefte is zeer wisselend en pas kort van tevoren bekend, waardoor flexibele en tijdelijke inzet van reisassistentie gewenst is en het niet mogelijk is hier diensten van vaste medewerkers op te plannen.
Bent u het met de stelling eens dat dit volstrekt onacceptabel is, ook gezien het door de Tweede Kamer aangenomen initiatiefwetsvoorstel van het lid Karabulut (SP) om werkverdringing tegen te gaan met een verdringingstoets?3
Bij de verdringingstoets gaat het erom dat het inzetten van instrumenten van de Participatiewet (zoals vormen van werken met behoud van uitkering) niet mag leiden tot oneerlijke concurrentie en verdringing van betaald werk, dat is hier niet aan de orde.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat werkverdringing bij een 100% staatsdeelneming geen doorgang zal vinden en dat dit in de toekomst ook niet mogelijk zal zijn?
Zie mijn antwoorden op vraag 8 en vraag 9. Dit betreft keuzes van NS in het kader van de bedrijfsvoering. Hierbij gelden voor NS dezelfde regels als voor andere werkgevers. Werkgevers en werknemers kunnen bij klachten een melding van oneerlijke concurrentie doen bij de Autoriteit Consument & Markt (ACM).
Bent u bereid om met vakbonden, de ondernemingsraden en de NS in gesprek te gaan om het verlies van banen bij de NS te voorkomen en werkverdringing tegen te gaan? Zo ja, wanneer gaat u dit doen en de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Het is aan NS om te bepalen waar NS haar personeel het meest effectief kan inzetten, waarbij NS rekening houdt met de veranderende behoefte van de reiziger. NS heeft toegezegd zich maximaal in te zetten om mensen binnen NS naar ander werk te begeleiden. Voor de vakbonden en ondernemingsraden is NS daarom het aanspreekpunt.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden voor 18 januari 2021?
Op 18 januari 2021 is uw Kamer geïnformeerd dat met het oog op een zorgvuldige en volledige beantwoording de vragen niet binnen de gebruikelijke termijn konden worden beantwoord.
De sluiting van Niemeyer |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ondernemingsraad BAT Niemeyer werkt alternatief scenario uit in plaats van sluiting» van 23 december 2020?1
Ja.
Wat is uw inschatting van de lokale impact op de werkgelegenheid rond productiewerk door de sluiting van Niemeyer?
De gemeente Groningen telde in 2019 ruim 157.000 banen, waarvan 8.200 banen in de industrie en nutsbedrijven. BAT Niemeyer is voornemens zijn fabriek in Groningen te sluiten. Hierdoor worden mogelijk 185 werknemers en 60 mensen die er via een sociale werkplaats werken getroffen. De gevolgen voor de werkgelegenheid in Groningen door het verlies aan 245 arbeidsplaatsen is in kwantitatief opzicht beperkt.
Daarentegen zijn de gevolgen voor de getroffen medewerkers substantieel. Het beeld dat het UWV schetst is dat het onderbrengen van de medewerkers bij andere bedrijven volgens een inschatting van het Werkgeverservicepunt van de arbeidsmarktregio Groningen lastig kan worden. Bij Niemeyer werken voornamelijk mechanisch operators zonder de diploma’s die vergelijkbare bedrijven in de voedingsmiddelen- en procesindustrie vragen. Ook kent Niemeyer veel oudere werknemers; 80% van de werknemers is ouder dan 50 jaar. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u bekend met de verschillende scenario’s van Berenschot? Kunt u deze met de Kamer delen?
Nee, daar ben ik niet mee bekend.
Deelt u de mening van de ondernemingsraad dat het onwenselijk is dat er 185 arbeidsplaatsen en tientallen werkplekken voor mensen in de sociale werkvoorziening door deze sluiting in de regio Groningen zullen verdwijnen?
Het is altijd vervelend voor werknemers, andere direct betrokkenen en de regio wanneer een onderneming sluit. Een (voornemen tot) sluiting kan immers verstrekkende gevolgen hebben, zoals het verlies van banen. Het ligt voor de hand dat de werknemers en de regio dit liever zouden voorkomen.
De Wet op de Ondernemingsraden geeft de OR de bevoegdheid om advies uit te brengen over een belangrijke wijziging in de organisatie van de onderneming, zoals hier bij een voorgenomen sluiting. Omdat bij het sluiten van BAT Niemeyer 185 arbeidsplaatsen en 60 werkplekken voor mensen in de sociale werkvoorziening komen te vervallen, is het begrijpelijk dat de OR mogelijke alternatieven wil onderzoeken en zich inzet om een sluiting en daarmee ontslagen te voorkomen.
Het is bekend dat de tabaksindustrie door het effect van roken op de gezondheid wereldwijd onder druk staat. Verdwijnende banen in deze industrietak in Groningen kunnen wellicht (deels) worden gecompenseerd in sectoren waar duurzame banen zijn te verwachten en waar behoefte aan mensen is. Bijv. de energiesector, bouw/installatie, zorg en ICT.
Het kabinet kan zich voorstellen dat door BAT Niemeyer ook actief aansluiting wordt gezocht en/of georganiseerd bij Groningse of Noordelijke acties die van werk naar werk kansen (met om- of bijscholing) bevorderen.
Bent u betrokken geweest bij het verdwijnen van Niemeyer uit Nederland? Zo ja, wat heeft u eraan gedaan om de sluiting te voorkomen?
Nee, daar ben ik niet bij betrokken geweest.
Wat is uw oordeel over het feit dat Niemeyer, een bedrijf dat al 200 jaar een begrip is in Groningen, vertrekt omdat het in andere landen goedkoper kan produceren?
Het is de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van het bedrijf om een afweging te maken over de te voeren strategie en beleid. Onderdeel hiervan kan zijn dat (een deel van) de werkzaamheden worden overgeheveld naar het buitenland. Ondernemingen bepalen zelf waar zij hun activiteiten met het oog op continuïteit uitvoeren. Het is niet aan mij om hier een inhoudelijk oordeel over te geven.
Wat gebeurt er met het Koninklijke predicaat van Niemeyer, een predicaat dat het respect, de waardering en het vertrouwen van de Koning symboliseert tegenover de ontvanger, nu het bedrijf vanwege het opzoeken van goedkopere arbeid zal sluiten?
Voorwaarden voor het verkrijgen en behouden van het Koninklijk predicaat zijn onder meer het hebben van volledige economische zelfstandigheid en het bezit van de Nederlandse economische nationaliteit.
Wanneer een onderneming met het Koninklijk predicaat sluit, is de gebruikelijke procedure dat het bedrijf het predicaat verliest. Wanneer Niemeyer sluit zal zij in beginsel dan ook het Koninklijk predicaat verliezen en de oorkonde moeten inleveren.
Een bedrijf kan ook de Koning verzoeken het predicaat te bestendigen. Bij een dergelijk verzoek zal het bedrijf weer moeten voldoen aan de economische zelfstandigheid en de Nederlandse economische nationaliteit.
Bent u het ermee eens dat het voor de regio en de werknemers beter zal zijn wanneer Niemeyer op zoek gaat naar alternatieven voor sluiting?
Zie het antwoord bij vraag 4.
Bent u bereid om met Niemeyer en British American Tobacco Nederland in gesprek te gaan om te bespreken of een sluiting tegengehouden kan worden?
Zoals gezegd is het aan ondernemingen zelf om de strategie en het beleid te bepalen. Ik zie in het algemeen geen rol voor mij, als Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, om mij daar actief in te mengen en zie in dit specifieke geval geen reden om van deze lijn af te wijken. Het UWV heeft uiteraard wel een rol bij het opvangen van de werkloosheidsgevolgen.
De gedeeltelijke sluiting van sociale werkvoorziening DZB in Leiden |
|
Jasper van Dijk |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel in het Leidsch Dagblad van 20 december jongstleden over de voorgenomen gedeeltelijke sluiting van SW-bedrijf DZB in Leiden?1
Ik heb geen oordeel over het artikel, omdat de verantwoordelijkheid voor de wijze waarop de uitvoering van de Participatiewet wordt vormgegeven is voorbehouden aan gemeenten. Gezien deze verantwoordelijkheidsverdeling past het niet een oordeel te geven over de (financiële) afwegingen en het proces zoals dat op gemeentelijk niveau wordt ingericht.
De gemeente Leiden heeft laten weten dat het bedrijf anders zal gaan werken vanwege een beperkter volume van Sw-medewerkers in verband met de afsluiting van de Wsw voor nieuwe instroom, maar dat de infrastructuur behouden blijft voor hen en mensen die zijn aangewezen op beschut werk. De gemeente Leiden zal het bedrijf meer gaan benutten voor de ontwikkelfunctie voor mensen die al langer in de bijstand zitten. Het bedrijf wil ook meer gaan samenwerken met private ondernemingen.
De brief van de toenmalige Staatssecretaris van 9 juni 2020 aan uw Kamer geeft een doorkijk naar de algemene financiële situatie op de middellange en lange termijn te zien dat die voor Sw-bedrijven en gemeenten landelijk gezien verbetert. Dit komt vooral doordat de gemiddelde Sw-loonkosten zullen gaan dalen, omdat mensen uit de oudere generatie, die gemiddeld een hogere loonschaal hebben, met pensioen gaan. In 2020 is het tekort naar verwachting bij het schrijven van dit rapport het hoogst, zo’n € 220 miljoen. Op basis van verschillende scenario’s verbetert de financiële situatie na 2020. In het meest waarschijnlijke scenario zal dit tekort in 2025 teruggelopen zijn naar zo’n € 50 miljoen en in 2026 omslaan in een overschot.
Hoe verklaart u dat de gemeente Leiden zich door gebrek aan Rijksfinanciering gedwongen ziet om delen van de sociale werkvoorziening te sluiten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe rijmt u de financiële nood van vier miljoen euro en de noodgedwongen sluiting van afdelingen bij DZB met het feit dat u de Kamer voorhoudt dat er voldoende financiering is voor sociale werkvoorzieningen?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt het personeel van DZB voldoende betrokken bij de reorganisatieplannen van de gemeente? Zo ja, op welke manier?
Uit navraag bij de gemeente Leiden blijkt dat de toekomstvisie is opgesteld in opdracht van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden. In het traject voor het opstellen van de visie zijn management en medewerkers van verschillende afdelingen betrokken geweest. De OR en medewerkers uit de doelgroep zijn in informatiesessies betrokken.
De adviesrol van de OR komt aan de orde als de visie wordt uitgewerkt in concrete uitvoeringsplannen. De OR van DZB Leiden heeft instemmingsrecht waar het plannen betreft die personele consequenties hebben. De Leidse adviesraad sociaal domein is gevraagd om mogelijke wensen en bedenkingen kenbaar te maken, vanuit het perspectief van de cliënt.
Heeft de gemeenteraad instemmingsrecht op de reorganisatieplannen van de gemeente? Zo ja, wanneer vindt dat plaats?
Het is aan het college en gemeenteraad van Leiden om hierover afspraken te maken. De gemeente Leiden heeft laten weten dat de gemeenteraad in december 2019 het beleidsplan Werk en participatie 2019–2023 heeft vastgesteld. De Toekomstvisie DZB vloeit daaruit voort. Deze visie past binnen de kaders die de raad heeft gesteld in het beleidsplan. Het college vindt het echter belangrijk om de gemeenteraad te betrekken bij de visie en heeft daarom gekozen om in het eerste kwartaal van 2021 een zogeheten wensen-en-bedenkingen-procedure te doorlopen, voordat het college een besluit neemt over de toekomstvisie.
Herinnert u zich de aangenomen motie van de leden Peters en Jasper Van Dijk, die stelt dat voorkomen moet worden dat SW-bedrijven door financiële tekorten met sluiting worden bedreigd?2
Ik volg nauwgezet de financiële positie van de sw-sector als geheel, maar niet die van individuele gemeenten en afzonderlijke sw-bedrijven. Vanwege de gevolgen van de coronacrisis op de financiële positie van de sw-bedrijven heeft het kabinet over 2020 een tegemoetkoming van 140 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Gaat u met DZB in gesprek over de uitvoering van onze motie?
Nee, zie het antwoord op de vragen 1 tot en met 5. Uit de informatie van de gemeente Leiden en DZB blijkt dat er sprake is van een herstructurering van de organisatie naar een sociaal ontwikkelbedrijf.
Onderschrijft u de essentie van de initiatiefnota van de leden Jasper van Dijk en Peters, dat er een landelijk netwerk van sociaal ontwikkelbedrijven moet komen? Zo ja, bent u bereid dit inzicht met de gemeente Leiden te delen?3
Ik stuur mijn appreciatie van uw initiatiefnota in een separate brief aan uw Kamer vóór het nota overleg zoals door uw Kamer gepland op 27 januari 2021.
De arbeidsmarkt in Limburg |
|
Judith Tielen (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe klap voor VDL Nedcar: ontslag voor 750 medewerkers»?1
Ja.
Op welke wijze doet VDL er «alles aan om de gedupeerde mensen van werk naar werk te begeleiden»? Is bekend in hoeverre de arbeidsmarktregio’s betrokken zijn en welke rol zij daarin spelen?
Het gaat in totaal om ongeveer 750 mensen, waarvan ongeveer 160 mensen in dienst bij VDL. De overige medewerkers huurt VDL in via uitzendbureaus, zoals Adecco en Randstad. Voor de eerste groep ontplooit VDL een scala aan activiteiten om ze binnen of buiten VDL aan het werk te houden. Zo worden interne en externe vacatures gedeeld via de Arbeidsmarktplaats, die in samenwerking met de partijen in de arbeidsmarktregio is opgericht. De uitzendkrachten die bij VDL werken, kunnen bij hun uitzendbureau terecht dat ze naar ander werk begeleidt. UWV werkt intensief samen met de betrokken uitzendbureaus. Zo verstrekt UWV informatie over de arbeidsmarktontwikkelingen, over kanssectoren, beschikbare vacatures en specifieke arbeidsmarktprojecten. Uitzendkrachten kunnen ook gebruik maken van de Arbeidsmarktplaats. Tegelijk informeert UWV de medewerkers over de mogelijkheden van een uitkering en de rechten bij een eventuele ontslagaanvraag.
De drie arbeidsmarktregio’s in de provincie zijn betrokken. Dat is niet nieuw, want er is al jarenlang structureel overleg tussen VDL en de betrokken partijen. De situatie van Nedcar verschilt door de jaren heen: in tijden van voorspoed heeft VDL veel extra personeel nodig, als het minder gaat, is er sprake van krimp. In de huidige situatie werken de partijen in de arbeidsmarktregio’s samen met Nedcar in het ondersteunen van personeel van VDL met van-werk-naar-werk dienstverlening, onder andere via de Arbeidsmarktplaats. Met deze samenwerking op het gebied van werk en scholing lopen partijen vooruit op de vormgeving van een regionaal mobiliteitsteam in de eerste maanden van 2021, wat een onderdeel is van de aangekondigde crisisdienstverlening van werk(loosheid) naar werk2.
Welke stappen zijn ondernomen en worden nog ondernomen om de werkgelegenheid in Limburg te versterken, bij bedrijven zoals Nedcar en andere (clusters van) bedrijven?
VDL Nedcar is van groot belang voor de regionale arbeidsmarkt. De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft op 15 december, in reactie op vragen van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, schriftelijk aangegeven dat het kabinet toegezegd heeft zich actief in te zetten voor het behoud van de fabriek en de werkgelegenheid.3 Een integraal plan van aanpak is in ontwikkeling. Op basis daarvan werken VDL Nedcar, centrale- en decentrale overheden, en andere relevante partijen verder.
Een ander voorbeeld waarbij er nauw samen wordt gewerkt ten behoeve van de werkgelegenheid in Limburg is de transitie van het chemisch complex Chemelot naar circulariteit: de Chemelot Circular Hub. Bedrijfsleven, overheden, kennisinstellingen en andere relevante partijen werken hier samen om deze transitie van het ecosysteem Chemelot verder vorm te geven.
Daarnaast zet het kabinet ook algemeen beleid in om de economie en de werkgelegenheid in heel Nederland te versterken. Met het steun- en herstelpakket zet het kabinet in op het behoud van werkgelegenheid in Nederland tijdens de coronacrisis4. Waar nodig worden mensen geholpen richting nieuw werk. Deze steun komt ook ten goede aan de werkgelegenheid in de provincie Limburg.
Bent u bereid om arbeidsmarktregio’s waar het verlies van werkgelegenheid bovengemiddeld groot is, zoals in Limburg, te prioriteren bij het verdelen van extra (corona-)gelden voor arbeidsmarktregio’s?
Dat gebeurt op dit moment al. Bij het toekennen van de financiële middelen voor crisisdienstverlening naar werk hanteer ik een verdeelsleutel die is gebaseerd op de instroom in de NOW 2.0. Daar waar de verwachte impact op de regionale arbeidsmarkt groter is, stel ik meer geld beschikbaar voor crisisdienstverlening naar werk.
Wat kunnen de betrokken arbeidsmarktregio’s in Limburg leren van andere arbeidsmarktregio’s, welke effectieve voorbeelden van gelijksoortige situaties zijn beschikbaar?
De arbeidsmarktregio Zuid-Limburg heeft zelf ruime ervaring met mobiliteitsdienstverlening. Ook is er eerdere ervaring met ontslagen bij VDL. De afgelopen decennia zijn publieke en private partners gezamenlijk met elkaar opgetrokken bij de begeleiding van personele vraagstukken van diverse ondernemingen. Voorbeelden in andere arbeidsmarktregio’s zijn de mobiliteitsdienstverlening aan personeel van Philip Morris in Bergen op Zoom en, meer recent, de dienstverlening die UWV uitvoert in het kader van de motie Asscher5.
Klopt het dat een groot deel van de ontslagen medewerkers opgeleid zijn in de techniek, wat een tekortsector is? Wat is de verhouding tussen de aantallen ontslagen medewerkers en de openstaande vacatures in de techniek?
Het merendeel van de VDL-medewerkers die in deze fase moeten afvloeien, zijn productiemedewerkers. Door «training on the job» heeft VDL veel geïnvesteerd in hun competenties en vaardigheden. Los van de bedrijfsspecifieke situatie zijn de «skills» (zoals accuratesse en het onder tijdsdruk uitvoeren van hoogwaardige, technische handelingen) van deze medewerkers ook waardevol in relatie tot andersoortige productie- of logistieke taken. VDL ondersteunt deze groep met een terugkeervoucher gekoppeld aan de getoonde competenties en vaardigheden. Deze vervult twee functies. Voor werk elders is het een positieve referentie en het zorgt ervoor dat mensen bij mogelijke toekomstig werk bij VDL eerder in beeld zijn.
In Limburg zijn er in totaal ongeveer 11.000 openstaande vacatures waarvan 4.300 in technische beroepen en 1.400 in logistieke- en transportberoepen. De verwachting is dat een deel van het de voormalig VDL-medewerkers in een functie in de techniek of logistiek aan de slag kan. Hiervoor is zo nodig extra ondersteuning beschikbaar via de middelen voor crisisdienstverlening naar werk. Niet alle openstaande functies zijn echter naar verwachting geschikt.
In hoeverre zijn werkgevers in de techniek met langdurig openstaande vacatures betrokken om deze ontslagen medewerkers vanaf nu te kunnen werven, selecteren en waar nodig extra op te leiden? Wat staat deze werkgevers in de weg om in contact te treden met deze ontslagen medewerkers en hoe kan dat worden opgelost?
Niets staat werkgevers in de weg vacatures kenbaar te maken en in contact te komen met de ontslagen VDL-medewerkers. Dat kan via het werkgeversservicepunt (WSP). Het in kaart brengen van vacatures en zoeken van geschikte kandidaten hoort tot de kerntaken van het WSP. Ook kunnen werkgevers vacatures aanmelden voor plaatsing bij de Arbeidsmarktplaats. Vacatures die via de uitzendbureaus worden aangeboden komen automatisch bij de oud-medewerkers terecht. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 10 en 11.
Kunnen de ontslagen VDL-werknemers voor eventuele aanvullende scholing terecht bij het deze week gelanceerde initiatief Limburgleert.nl?2 Deelt u de mening dat juist dit soort door de overheid gefinancierde initiatieven opleidingen moeten bieden voor tekortsectoren zoals techniek, in plaats van «soft skills» zoals in het artikel genoemde stressmanagement en werkgeluk?
Het platform Limburgleert.nl is een samenwerking tussen overheid (de drie Limburgse arbeidsmarktregio’s en Provincie), onderwijs, bedrijfsleven en vakbonden. Dit platform is een portal dat het regionaal scholingsaanbod voor de beroepsbevolking ontsluit. Werkenden en werkzoekenden kunnen op elk moment gebruik maken van Limburgleert.nl. Medewerkers van VDL kunnen hier ook terecht voor advies over scholing.
Via deze «portal» is ook het Limburgse initiatief van Leo Loopbaan en de dienstverlening van het Leerwerkloket toegankelijk. De Arbeidsmarktplaats wordt gekoppeld aan Limburgleert.nl. Zo wordt voor werkzoekenden een breed palet ontsloten aan ondersteuning, competentietesten, advies en oriëntatie op scholingsarrangementen. Het aangeboden opleidingsaanbod bestaat voornamelijk uit opleidingen die gericht zijn op de tekortsectoren. Daarnaast kunnen de ontslagen VDL-medewerkers ook gebruik maken van landelijke regelingen.
In het kader van het derde steun- en herstelpakket komen er in de arbeidsmarktregio’s regionale mobiliteitsteams die zich richten op mensen die extra ondersteuning nodig hebben om weer aan het werk te komen. Deze mobiliteitsteams pakken de opgave samen met de samenwerkende partners (sociale partners, gemeenten, UWV en onderwijsveld) op. Daarnaast kunnen mensen gebruik maken van kosteloze scholing via de regeling NL leert door met inzet van scholing. In 2020 en 2021 wordt via die regeling € 64 miljoen beschikbaar gesteld voor gratis scholingstrajecten voor werkenden en werkzoekenden. Het eerste deel van het aanbod is beschikbaar via https://vindjeupdate.hoewerktnederland.nl/, vanaf begin februari komt een tweede deel beschikbaar en rond de zomer een derde deel. Het gaat om arbeidsmarktrelevant scholingsaanbod. Afhankelijk van iemands arbeidsmarktpositie en werkzaamheden kunnen investeringen in betere soft skills van wezenlijk belang zijn voor iemands duurzame inzetbaarheid. Dat laat onverlet dat daarnaast meer omvangrijke scholing nodig is om mensen aan het werk te helpen in sectoren en beroepen waar vraag is zoals de techniek. Voor dat doel ontwikkelt het kabinet de omscholingsregeling. Met deze regeling kunnen werkgevers subsidie aanvragen voor de omscholingskosten van een nieuwe werknemer die werkzaam wordt in een krapteberoep, zoals een beroep in de techniek.
Deelt u de mening dat in deze situatie de arbeidsmarktregio’s, regionale mobiliteitsteams en leerwerkloketten zich nu moeten bewijzen in het effectief zijn in het van werk naar werk begeleiden van mensen die hun baan verliezen? Zo ja, wat is uw verwachting van de inzet, maar vooral van het resultaat hiervan? Op welke wijze wordt de effectiviteit van de inzet gemonitord? Bent u bereid bij te sturen op het moment dat de monitoring daar aanleiding toe geeft?
De aangekondigde aanpak van de crisisdienstverlening naar werk wordt uitgevoerd in de arbeidsmarktregio’s. Het kabinet heeft extra budget vrijgemaakt om de regionale mobiliteitsteams mogelijk te maken. Met de regionale mobiliteitsteams wil het kabinet met alle samenwerkende partners (sociale partners, gemeenten, UWV en onderwijsveld) bereiken dat er aanvullende dienstverlening wordt ingezet voor mensen die meer ondersteuning nodig hebben om aan het werk te komen. Het gaat om vroegtijdige en ontschotte dienstverlening. Deze dienstverlening is nieuw en zal vanaf de aanvang nauwlettend worden gemonitord. Er wordt bijgestuurd als de monitoring daar aanleiding toe geeft. De effectiviteit van de regionale mobiliteitsteams is uiteraard ook afhankelijk van externe factoren als de economische situatie en het herstel van de werkgelegenheid.
Herkent u de signalen dat organisaties in de arbeidsmarktregio’s vooral veel overleggen in plaats van tijd steken in het daadwerkelijk verbinden van mensen met potentieel nieuwe werkgevers (in tekortsectoren)?
De regionale mobiliteitsteams bieden in aanvulling op de dienstverlening vanuit de regionale werkgeversservicepunten en de regionale leerwerkloketten een nieuwe aanpak door de brede samenwerking en het gebruik van ontschot instrumentarium. Om effectieve dienstverlening op maat te organiseren, zijn overleg en het maken van praktische afspraken nodig. Alle partijen zijn vooruitlopend aan de start van de mobiliteitsteams reeds aan de slag met het matchen van vraag en aanbod. De samenwerkende partners en het kabinet hebben zich met een Intentieverklaring gecommitteerd om uitvoering te geven aan deze vorm van van-werk-naar-werk bemiddeling7.
Bent u bereid arbeidsmarktregio’s op te dragen om hun energie te steken in het daadwerkelijk maken van verbinding met werkgevers zodat vraag en aanbod bij elkaar gebracht kunnen worden?
Zie antwoord vraag 10.