Het bericht ‘ Gemeenten gaan gratis geld uitdelen’ |
|
Johannes Sibinga Mulder , Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Gemeenten gaan gratis geld uitdelen»?1
Ja.
Heeft u inmiddels al voorstellen ontvangen van gemeenten om gebruik te mogen maken van de experimenteerruimte die in artikel 83 van de Participatiewet is opgenomen en zo ja, wat vindt u van deze voorstellen?
Nee, tot nu toe heb ik nog geen voorstellen ontvangen van gemeenten om gebruik te mogen maken van de experimenteerruimte die in artikel 83 van de Participatiewet is opgenomen.
Deelt u de mening dat het onvoorwaardelijk verstrekken van geld niet zal leiden tot een uitstroom van bijstand naar werk en wat is uw mening over een basisinkomen voor iedereen?
Het lid Klein heeft in april jl. een brief gevraagd over basisinkomen en experimenten met de Participatiewet. Tijdens het AO Participatiewet op 24 juni jl. heb ik aangegeven dat basisinkomen en experimenten met de Participatiewet twee aparte onderwerpen betreft. Hat kabinet zal de Tweede Kamer dit najaar nader informeren over beide onderwerpen.
Deelt u de mening dat «gratis» geld in dit kader niet bestaat en dat dit wordt opgebracht door de belastingbetaler?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de Participatiewet voorschrijft dat iedereen die aanspraak wil maken op een uitkering naar vermogen verplicht is om werk te zoeken en te aanvaarden?
De bijstand is het sociaal vangnet. Mensen die een beroep op dit vangnet doen, dienen alles in het werk te stellen om onafhankelijk van dat vangnet te worden en kunnen daarbij ondersteuning krijgen van de gemeente.
Deelt u de mening dat de in het artikel aangekondigde plannen van de genoemde gemeenten haaks staan op zowel de geest als de verplichtingen van de Participatiewet en daarmee niet passen binnen de experimenteerruimte zoals deze is opgenomen in artikel 83 van de Participatiewet?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 heb ik nog geen uitgewerkte voorstellen ontvangen van gemeenten om gebruik te maken van experimenteerruimte in de Participatiewet. Om te beoordelen of de plannen, aangekondigd in het bericht in Het Financiële Dagblad, passen binnen de experimenteermogelijkheid van artikel 83 en binnen de geest van de wet zou ik de nadere details van voorstellen eerst moeten kennen. Tijdens het AO Participatiewet van 24 juni jl. heb ik reeds aangegeven dat ik uitgewerkte experimenteervoorstellen nader moet beoordelen, voordat het experimenteertraject eventueel kan worden ingezet. Ik sta nog steeds welwillend tegenover de mogelijkheid om middels een experiment de doeltreffendheid van onderdelen van de Participatiewet te onderzoeken en te verbeteren, mits dit gericht is op het vergroten van participatie. Een eventueel experiment waarin wordt afgeweken van de wettelijke kaders van de Participatiewet kan plaatsvinden indien dit bij AMvB op grond van artikel 832 wordt geregeld. De voorbereiding en realisatie van een experiment op grond van dit artikel, middels een AMvB met voorhangprocedure bij de Eerste en Tweede Kamer, vergt tijd. Voor het afwijken van de normhoogte van uitkeringen of de inlichtingenplicht biedt artikel 83 van de Participatiewet in ieder geval geen ruimte.
Zijn naar uw weten gemeenten voldoende op de hoogte van de huidige mogelijkheden in de Participatiewet met betrekking tot het accepteren van tijdelijk en/of deeltijdwerk vanuit de bijstand en maken gemeenten gebruik van deze mogelijkheden?
Naar aanleiding van mijn brief van 11 november 2014 over een agenda voor flexibel werk vanuit de bijstand3, heb ik gemeenten via de Verzamelbrief4 in december 2014 geïnformeerd over de mogelijkheden binnen de huidige wetgeving om tijdelijk en deeltijd werk gemakkelijker en aantrekkelijker te maken. Uit de recente Divosa-monitor factsheet 2015: Parttime werken in de bijstand5 blijkt onder meer dat een groot deel van de gemeenten bijstandsgerechtigden informeert over parttime werken en dat meer dan de helft van de gemeenten de vrijlating van inkomsten uit arbeid inzet.
Deeltijd en tijdelijk werk vanuit de bijstand blijft een belangrijk onderwerp. In het wetsvoorstel Wet vrijlating lijfrenteopbouw en inkomsten uit arbeid en bevordering vrijwillige voortzetting pensioenopbouw6 stelt de regering voor om de vrijlating van inkomsten uit arbeid aan te passen zodat ook bijstandsgerechtigden met korte perioden van tijdelijk werk optimaal gebruik kunnen maken van de vrijlating van inkomsten uit arbeid. Als dit wetsvoorstel is aangenomen, zal ik gemeenten opnieuw informeren over de (vernieuwde) mogelijkheden die zij hebben om werken vanuit de bijstand financieel te stimuleren.
Het stimuleren om aan het werk te gaan, door werken vanuit de WW lonend te maken |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u van mening dat mensen die WW ontvangen gestimuleerd moeten worden om aan het werk te gaan door werken vanuit de WW lonend maken?
Ja.
Kunt u toelichten wat de reden is dat vanaf 1 juli 2015 slechts alleen voor nieuwe ww-gerechtigden de inkomensverrekening ingaat en niet voor bestaande ww-gerechtigden, waarbij van elke verdiende bruto euro altijd 30% zelf gehouden mag worden?
Uitgangspunt bij de invoering van de Wet werk en zekerheid (Wwz) is dat bestaande WW-rechten worden geëerbiedigd. UWV heeft bij de voorbereidingen van het wetsvoorstel Wwz bovendien aangegeven dat aan een grootschalige conversie van de lopende WW-uitkeringen naar de nieuwe systematiek van inkomensverrekening, uitvoeringstechnische consequenties verbonden zijn. Daarom blijft de WW zoals die luidt voor 1 juli 2015 van toepassing op de WW-uitkeringen waarvan het recht voor 1 juli 2015 is ontstaan. Er is één uitzondering namelijk wanneer er sprake is van samenloop van twee WW-uitkeringen en waarbij het oude WW recht (van voor 1 juli 2015) en het nieuwe WW-recht (vanaf 1 juli 2015) tegelijkertijd voor één uitkeringsgerechtigde van toepassing zouden zijn. In de Wwz is geregeld dat in die specifieke situatie het zogenaamde «oude» WW-recht wordt omgezet in een «nieuw» WW-recht en dat de systematiek van inkomensverrekening van toepassing wordt.
Bent u bereid om werken voor iedereen in Nederland lonend te maken, door ook bestaande WW-gerechtigden in aanmerking te laten komen voor deze nieuwe inkomensverrekening?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u van mening dat andere uitkeringen ook in aanmerking kunnen komen voor een soortgelijke inkomensverrekening om voor mensen werken lonend te maken, denk aan mensen die deels arbeidsongeschikt zijn? Wellicht kan het gemeenten helpen met de huidige bijstand problematiek, kunt u daar uw zienswijze over geven?
De wijze van inkomensverrekening zoals die vanaf 1 juli 2015 van toepassing is in de WW, geldt reeds enige jaren in de andere sociale zekerheidsuitkeringen zoals de Wet WIA. Tijdens het VAO Handhaving op 2 juli jl. is een motie over het onderwerp inkomensverrekening en de Participatiewet op mijn verzoek aangehouden. Uw Kamer wordt na de zomer over dit onderwerp nader geïnformeerd.
In antwoord op eerdere vragen1 geeft u aan dat op 1 januari jongstleden de regels met betrekking tot vrijwilligerswerk in de WW verruimd zijn2, om daarmee meer ruimte te geven aan vrijwilligerswerk, dit naar aanleiding van signalen uit de Kamer, vrijwilligersorganisaties en het UWV dat de oude regels te strikt waren; is er reeds een evaluatie gepland van deze ministeriële regeling? Zo ja, wanneer vindt deze evaluatie plaats?
Met ingang van 1 januari 2015 is de Regeling vrijwilligerswerk in de WW in werking getreden. Doel van het aanpassen van deze regelgeving was om WW-gerechtigden meer mogelijkheden te geven voor het verrichten van vrijwilligerswerk met behoud van hun WW-uitkering. Tegelijkertijd is beoogd om het risico op verdringing van betaald werk te voorkomen. Ik ben bereid om te evalueren of genoemde regeling inderdaad doet wat is beoogd. De evaluatie zal naar verwachting vooral bestaan uit kwalitatief onderzoek bij en/of in samenwerking met het UWV en vrijwilligersorganisaties. Ik verwacht uw Kamer uiterlijk begin 2016 over de uitkomsten te kunnen informeren.
Zo nee, bent u bereid om nog in 2015 te evalueren of de regeling inderdaad doet wat beoogd is?
Zie antwoord vraag 1.
Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De verhuizing van de Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven of de consistente lijn van spreiding van werkgelegenheid van door het Rijk gefinancierde instellingen nog steeds door dit kabinet wordt nagestreefd?
De regering heeft nog steeds aandacht voor de spreiding van werkgelegenheid. Indien mogelijk stuurt de regering hier ook direct op, zoals bij het rijksgebouwen beleid. Zo voert dit kabinet de motie De Vries uit, waarin de regering verzocht is om zich bij de afslanking van rijksdiensten, in te spannen om de provincies Friesland, Drenthe, Limburg en Zeeland per saldo niet meer dan gemiddeld werkgelegenheid te laten verliezen.1
Schiet de kwaliteit van het werk van de Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) in Enschede tekort?
Nee, zoals door de Staatssecretaris is verwoord in de memorie van toelichting bij de Wet SLOA 2013 zijn wij van mening dat de SLO heeft bewezen leerplankaders van goede kwaliteit te kunnen leveren, waarbij de samenhang tussen en binnen de verschillende onderwijssectoren en de noodzakelijke continuïteit gewaarborgd is.
Deelt u de mening dat de arbeidsmarktsituatie voor medewerkers uit de regio Enschede die niet kunnen of willen verhuizen kwetsbaarder is dan in de stad Utrecht?
Op dit moment is het overleg tussen de SLO en de ondernemingsraad, over de verwachte gevolgen van de voorgenomen verhuizing voor de organisatie en het personeel in volle gang. Ik heb er vertrouwen in dat de ondernemingsraad en de bestuurder de specifieke situatie van de medewerkers, die overigens in diverse regio’s woonachtig zijn, betrekt bij het opstellen van maatregelen die de verhuizing flankeren.
Deelt u de mening dat de directe werkgelegenheid bij SLO ook indirecte, positieve effecten heeft voor de werkgelegenheid en economische ontwikkeling in de regio Enschede? Deelt u de mening dat de spreiding van werkgelegenheid van door het Rijk gefinancierde instellingen daar ook mede op gericht was?
De spreiding van werkgelegenheid was in de jaren »70 mede gericht op de economische ontwikkeling van de regio. De verhuizing van de SLO zal echter nauwelijks tot geen effect hebben op de werkgelegenheidspercentages in en de economische ontwikkeling van de regio, omdat de SLO een organisatie is met een bescheiden personele omvang waarvan een groot deel niet woonachtig is in deze regio.
Kunt u bevestigen dat u in antwoord op eerdere vragen1 op de vraag of u bereid bent in overleg te treden met SLO om te bezien of zij in Enschede gevestigd konden blijven, aangaf dat u de SLO een privaatrechtelijke rechtspersoon is die de eigen organisatie en huishouden regelt?
Hoe hoog zouden de kosten zijn van een verhuizing van de SLO van Enschede naar Utrecht? Kunt u de kostenraming specificeren?
De SLO heeft mij geïnformeerd dat op basis van maximale schattingen over de kosten van de transitieperiode, waaronder het flankerend beleid, het vrije deel van het eigen vermogen van de SLO toereikend is. De directeur/bestuurder heeft als voorwaarde voor de verhuizing geformuleerd dat de structurele huisvestingskosten in Utrecht die van de huidige huisvesting in Enschede niet mogen overtreffen. De voorgenomen verhuizing heeft daarmee geen negatieve invloed op de hoogte van de financiële meerjarenkaders die zijn overeengekomen met de SLO.
Wie moeten er advies en instemming geven voor een verhuizing van de hoofdvestiging van de SLO naar Utrecht en wie hebben dat tot nu toe wanneer gedaan?
De ondernemingsraad heeft adviesrecht en de raad van toezicht heeft volgens de governancecode op belangrijke dossiers instemmingsrecht. Begin maart heeft de raad van toezicht zijn instemming verleend aan het voorgenomen besluit van de directeur/bestuurder.
Wie moeten er advies, instemming en toestemming geven voor een statutenwijziging, die de vestigingsplaats van de SLO wijzigt in Utrecht?
Artikel 4.71 van de Algemene Wet Bestuursrecht is van toepassing en de SLO dient bij een statutenwijziging formeel toestemming te vragen aan OCW. Het formele verzoek om in de statuten de vestigingsplaats te wijzigen is nog niet officieel ingediend. Zodra de aanvraag voorligt, kan OCW deze beoordelen op basis van de subsidierelatie. Dit betekent dat beoordeeld wordt of de gevraagde wijziging een negatieve invloed heeft op de kwaliteit van de uitvoering van wettelijke taken of op de hoogte van het subsidiebedrag. Dit is niet aan de orde bij het voornemen van de SLO, waardoor OCW geen wettelijke argumenten heeft om toestemming te onthouden.
Is het waar dat OCW zich akkoord heeft verklaard dat de SLO een aanzienlijk deel van het eigen vermogen voor herhuisvesting mag aanwenden?
De SLO heeft al voor de inwerkingtreding van de Wet SLOA meegedeeld dat indien herhuisvesting in 2016 aan de orde zou zijn, hiervoor het vrije deel van het eigen vermogen van de stichting zou worden aangewend. Het eigen vermogen van de SLO is rechtmatig opgebouwd en OCW heeft geen zeggenschap over het vrije deel van het eigen vermogen. Ik zal erop toezien dat het deel van het eigen vermogen van de SLO, dat geheel is opgebouwd met geoormerkte subsidiegelden (het bestemmingsfonds publiek) bestemd wordt en blijft voor het uitvoeren van de wettelijke taak van de SLO. Dit deel van het eigen vermogen van de SLO kan daarom nooit aangewend worden voor de verhuiskosten.
Bent u bereid met de SLO in overleg te treden en haar te verzoeken haar hoofdvestiging in Enschede te houden en haar mee te delen dat zij het eigen vermogen, dat opgebouwd is met subsidiegelden, niet mag gebruiken voor de verhuizing?
Zoals in antwoord 8 en 9 is aangegeven zijn er geen wettelijke argumenten om niet akkoord te gaan met een verhuizing van de SLO. Ook het voornemen van de SLO om de transitiekosten te dekken uit het vrije deel van het eigen vermogen is rechtmatig en zolang dit niet de consistente uitvoering van de wettelijke taken in gevaar brengt, is het geen argument om de voorgenomen inzet te verbieden en op dit punt nader in overleg te treden met de SLO.
Het bericht dat sinds 2013 nog maar 2.000 garantiebanen zijn gerealiseerd |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er een forse achterstand is in het aantal banen voor mensen met een arbeidsbeperking?1
Het is nog niet bekend hoeveel banen erbij zijn gekomen voor mensen uit de doelgroep van de banenafspraak sinds 1 januari 2013. Een eerste tussentijdse meting naar het aantal extra banen voor mensen uit de doelgroep van de banenafspraak vindt volgens plan (brief van 19 december 2014 aan uw Kamer) op dit moment plaats.
Klopt het dat er sinds 2013 2.000 garantiebanen zijn gerealiseerd? Zo ja, wat is uw reactie hierop en welke extra maatregelen gaat u nemen? Zo nee, hoeveel garantiebanen zijn er sinds 2013 gerealiseerd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit jaar tenminste 6.000 extra banen in de markt en 3.000 extra banen bij de overheid worden gerealiseerd?2
Het zijn werkgevers in de markt en bij de overheid die banen creëren. Daarom is de banenafspraak belangrijk. Met deze afspraak hebben werkgevers zich gecommitteerd om zich in te zetten voor extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking. Als werkgevers deze afspraken onvoldoende realiseren dan kan een quotumheffing in werking treden. Werkgevers moeten dan gaan betalen voor niet vervulde plekken.
Inmiddels zijn twee aanjagers actief die werkgevers benaderen, op weg helpen en goede voorbeelden onder de aandacht brengen om tot invulling van de banenspraak te komen. Aart van der Gaag is aan de slag namens VNO-NCW, MKB-Nederland en LTO Nederland. Hans Spigt staat op verzoek van de Minister van Binnenlandse Zaken en mijzelf het Verbond Sectorwerkgevers Overheid bij om uitvoering te geven aan de banenafspraak bij de overheid.
Het kabinet zet in op het faciliteren van werkgevers om hen te ondersteunen bij het bieden van werk aan mensen met een beperking. Op de eerste plaats via wettelijke kaders voor het beschikbaar stellen van instrumenten en voorzieningen die gemeenten kunnen inzetten om mensen uit de doelgroep en werkgevers te matchen. Belangrijk instrument daarbij is het instrument loonkostensubsidie. Andere instrumenten die gemeenten en UWV kunnen inzetten zijn proefplaatsingen, detacheringen, begeleiding/jobcoaching, scholing, voorzieningen zoals werkplekaanpassingen en de no-riskpolis. In dit verband is het wetsvoorstel harmonisatie instrumenten Participatiewet van belang dat bij de Tweede Kamer in behandeling is. Dit wetsvoorstel voorziet in een gelijke mobiliteitsbonus en uniforme no-riskpolis via UWV voor mensen die tot de doelgroep van de banenafspraak behoren voor de periode 2016–2020. Het wetsvoorstel beoogt beide instrumenten te realiseren per 1 januari 2016.
Ten tweede is het belangrijk dat gemeenten, UWV en sociale partners in de 35 regionale Werkbedrijven afspraken maken over de wijze van matching van mensen met een arbeidsbeperking op de extra banen. De regering ondersteunt de inrichting van de regionale werkbedrijven met extra middelen (35 miljoen) die eind 2014 aan de arbeidsmarktregio’s beschikbaar zijn gesteld en via een ondersteuningsprogramma voor gemeenten uitgevoerd door de Programmaraad.
Ten derde kunnen werkgevers die aan de slag willen met het creëren van banen voor mensen met een beperking en ondersteuning nodig hebben, terecht bij initiatieven van de AWVN, de Normaalste Zaak en Locus. Zij ondersteunen werkgevers bij het geschikt maken van werk en het creëren van intern draagvlak. De regering ondersteunt deze initiatieven financieel. Werkgevers kunnen ook contact opnemen met het regionale Werkbedrijf / regionale werkgeversservicepunt of contact opnemen met partijen als UWV, gemeenten, het sw-bedrijf, uitzendbureaus en re-integratiebureaus bij hen uit de regio.
Wat is uw reactie op het feit dat van de 110.000 openstaande vacatures, er slechts in 20 gericht werd gezocht naar mensen die tot de doelgroep van de banenafspraak behoren? Hoe past dit bij uw uitspraak dat al voor de vaststelling van de Quotumwet veel werkgevers druk doende waren met het realiseren van nieuwe banen voor de doelgroep?3
Dit is in overeenstemming met hetgeen ik hierover steeds benadrukt heb. Reguliere vacatures zullen immers voor deze doelgroep meestal niet geschikt zijn. Werk en persoonlijke vaardigheden zullen veelal afgestemd moeten worden. Onderstaand ga ik hier nader op in.
Werkgevers kunnen via vele kanalen personeel werven. Werkgevers zijn niet verplicht om vacatures bij UWV te melden. Er zijn veel werkgevers die niet specifiek aangeven op zoek te zijn maar mensen met een beperking, maar daar wel open voor staan. Zie bijvoorbeeld de cijfers uit het jaarverslag UWV 2014 over de uitstroom naar werk van mensen met een arbeidsbeperking. In 2014 zijn er 13.000 mensen met een arbeidsbeperking aan het werk geholpen (11.000 in 2013). Dat betrof dus niet uitsluitend vacatures waarin om iemand met een beperking werd gevraagd, zoals bijvoorbeeld onderstaande standcijfers per juni 2015 tonen4
Totaal aantal beschikbare vacatures
35.184
– Specifiek voor gehandicapten en chronisch zieken
194
– Specifiek voor Wajong
380
De doelgroep van de banenafspraak betreft mensen die een beperking hebben en niet het wettelijk minimumloon kunnen verdienen. Het is belangrijk een juist beeld te hebben van het soort banen dat geschikt is voor deze groep mensen. Voor de meeste van hen werkt het openstellen van vacatures niet. Vaak is het nodig dat werkgevers functies voor deze mensen geschikt maken (jobcarving) of het werk binnen het bedrijf op een andere manier organiseren en structuren om daarmee geschikte banen te creëren (functiecreatie).
Partijen als UWV, Locus, Sw-bedrijven, private bemiddelaars en AWVN bieden bedrijven en overheidsinstellingen bedrijfsanalyses om inzicht te geven in waar en hoe werkgevers geschikt werk kunnen organiseren. Uit contacten met deze partijen en tijdens werkbezoeken blijkt dat de Participatiewet en de wet BQA zorgen voor beweging en belangstelling bij werkgevers. Het aannemen van mensen met een beperking is voor de meeste werkgevers echter nog geen automatisme, maar een nieuw proces waarin werkgevers ervaring moeten opdoen. Uit de eerste tussenmeting zal moeten blijken hoever werkgevers daarmee zijn.
In hoeveel vacatures tussen 1 januari 2013 en 1 juni 2015 werd gericht gezocht naar mensen met een arbeidsbeperking?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze is de ambassadeur van de werkgevers voor «op naar de 100.000» betrokken bij het realiseren van nieuwe banen voor mensen met een arbeidsbeperking? Waaruit blijkt op dit moment dat de «Schwung er behoorlijk in zit»?4
Aart van der Gaag fungeert als het boegbeeld van werkgeversorganisaties MKB-Nederland, VNO-NCW en LTO Nederland van het project om 100.000 mensen met een arbeidsbeperking aan een baan te helpen. Hij coördineert activiteiten van branches en regio’s en zet in op verbinding met de vele al bestaande projecten, goede voorbeelden en initiatieven op dit gebied. Er is een netwerk van 100 werkgeversambassadeurs dat Van der Gaag ondersteunt. Dit zijn ondernemers die actief zijn in de werkbedrijven van de 35 arbeidsmarktregio’s. Onlangs is het online magazine «opnaarde100000.nl» gepubliceerd dat werkgevers voorziet van praktische informatie en goede voorbeelden. In september gaat een interactieve portal op werkgevers gericht van start, gecombineerd met een gerichte werkgeverscampagne. Van der Gaag wijst op de noodzaak dat kandidaten voor werkgevers vindbaar zijn.
Deelt u de mening dat mensen met een arbeidsbeperking het meeste zijn gebaat bij een vast dienstverband en dat het zzp-schap geen oplossing is om het banenquotum te behalen? Zo nee, waarom niet?
Het doel van de banenafspraak en Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten is dat meer mensen met een arbeidsbeperking participeren op de arbeidsmarkt en net als de rest van de beroepsbevolking aan het werk komen bij reguliere bedrijven en instellingen. Eerste opdracht is dan ook te zorgen dat meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk komen.
Verder geldt voor mensen met een arbeidsbeperking net als voor andere werkenden dat een keus voor werknemerschap danwel ondernemerschap dient voort te vloeien uit de aard van het werk en de talenten en ambities van de werkende. Op voorhand wil ik hierover geen oordelen uitspreken
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Wet werk en bijstand (Wwb) en Participatiewet op 24 juni aanstaande?
Ja.
Sw-bedrijf Hameland |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «OR Hameland: vraagtekens bij sluiting sociale werkplaats?»1
Ik heb kennisgenomen van het artikel.
Kunt u (nog eens) bevestigen dat de medewerkers met een sw-indicatie die voor onbepaalde tijd in dienst zijn van een sw-bedrijf hun rechten behouden als ook dat de zogenaamde «zorgplicht» in dezen van gemeenten feitelijk blijft bestaan?
Ik kan bevestigen dat medewerkers met een sw-indicatie, die voor onbepaalde tijd in dienst zijn van een sw-bedrijf, hun wettelijke rechten behouden. De zorgplicht om zoveel mogelijk mensen met een indicatie een dienstbetrekking aan te bieden (Wsw artikel 1 lid 3), is met de Participatiewet vervallen. Dit hangt samen met het vervallen van de mogelijkheid om in te stromen in de Wsw. De gemeenten dienen zich als goed werkgever op te stellen voor mensen met een Wsw dienstbetrekking.
Hebben de in Hameland samenwerkende gemeenten (al dan niet via Hameland) bij uw ministerie informatie ingewonnen over de financiële aspecten van het al dan niet verlengen dan wel omzetten van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in vaste dienstverbanden? Indien dat niet het geval is, zou u deze aspecten via de beantwoording van deze vragen nog eens onder de aandacht willen brengen?
Mij is niet bekend dat de in Hameland samenwerkende gemeenten bij mijn ministerie informatie hebben ingewonnen over het al dan niet verlengen van tijdelijke contracten, maar daar is in zijn algemeenheid wel de nodige publiciteit over geweest, mede naar aanleiding van Kamervragen over dit onderwerp. In mijn brief van 7 november 2014 heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd.
De Wsw betreft een gedecentraliseerde regeling, waarbij de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de uitvoering. Zij beslissen dus zelf over onder meer het wel of niet verlengen van tijdelijke contracten. De middelen die elke gemeente in 2015 krijgt voor het zittend bestand Wsw zijn gebaseerd op het aantal gerealiseerde Wsw-plekken (gemaximeerd tot de taakstelling). Hoe minder plekken de gemeente in 2014 realiseert, des te minder geld zij krijgt van het totale budget in 2015. Dit geldt ook voor de jaren na 2015. Dit houdt in dat met een jaar vertraging het budget dat een gemeente ontvangt, in verband met een versnelde
uitstroom door het niet verlengen van tijdelijke aanstellingen, versneld afneemt.
Het niet verlengen van tijdelijke contracten brengt mogelijk voor de gemeente extra kosten met zich mee, zoals voor een uitkering en re-integratieondersteuning. Bij de verdeling van de budgetten voor gemeenten worden deze extra kosten niet gecompenseerd.
Ik heb vorig jaar in de communicatie richting gemeenten, zoals op het gemeenteloket en in de Verzamelbrief, extra aandacht gegeven aan bovenstaande informatie.
Kunt u (nog eens) bevestigen dat medewerkers met een sw-indicatie wier arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt beëindigd, bij voorrang in aanmerking komen voor een zogenaamde «garantiebaan»?
De medewerkers met een sw-indicatie en een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd behoren na beëindiging van de overeenkomst tot de prioritaire groep van de banenafspraak.
Hebben de in Hameland samenwerkende gemeenten (al dan niet via Hameland) bij uw ministerie aanspraak gemaakt op gelden die via de motie Kerstens c.s.2 zijn vrijgemaakt voor een zogenaamd «sectorplan» met als doel de sw-organisatie beter toe te rusten op een rol bij de uitvoering van de Participatiewet dan wel heeft u vernomen dat men voornemens is een dergelijk sectorplan in te dienen?
Indiening van een plan voor de sw-sector kan nog tot 15 september 2015 bij het ministerie.
Hebben de in Hameland samenwerkende gemeenten (al dan niet via Hameland of hun arbeidsmarktregio's) aanspraak gemaakt op ESF-subsidie teneinde de kansen op werk voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt te vergroten?
Wilt u nog eens uiteenzetten welke middelen uit het Europees Sociaal Fonds voor welk doel tot wanneer en door wie kunnen worden aangevraagd en waar daarover nadere informatie is te verkrijgen?
Het Europees Sociaal Fonds (ESF) is het belangrijkste Europese middel om werkgelegenheid te ondersteunen, mensen aan werk te helpen en te zorgen voor eerlijker arbeidskansen voor alle EU-burgers. Nederland heeft van 2014 tot en met 2020 een bedrag van € 507 miljoen te besteden en besteedt dat geld aan:
Subsidie aanvragen voor dit thema kan alleen door de centrumgemeenten binnen de 35 arbeidsmarktregio’s, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en het Ministerie van Veiligheid & Justitie (V&J).V&J vraagt subsidie aan voor activiteiten gericht op (ex-) gedetineerden, TBS-ers en jongeren in een (gesloten) jeugdinrichting.
Voor het thema Actieve inclusie is in het eerste aanvraagtijdvak, dat vanaf 1 mei 2014 tot en met 31 oktober 2014 heeft opengestaan, maximaal € 113.999.500,- beschikbaar. De subsidie per project bedraagt maximaal 50% van de projectkosten. Per centrumgemeente is de maximale hoogte van de subsidie vastgelegd in de subsidieregeling.
Nadere informatie is te verkrijgen op de website van het Agentschap: www.agentschapszw.nl
Re-integratie in Rotterdam |
|
Duco Hoogland (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Re-integratie in Rotterdam is schrikbewind»?1
Ja.
In hoeverre klopt deze berichtgeving over de werkwijze van de dienst Werk en Inkomen in Rotterdam? Deelt u de mening dat dergelijke intimidatie van uitkeringsgerechtigden niet door de beugel kan? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen?
Gezien de decentralisatie van verantwoordelijkheden in de Participatiewet is het aan de gemeente om te bepalen op welke wijze zij hun beleid met betrekking tot de Participatiewet en daarmee de arbeidstoeleiding van werkzoekenden en de tegenprestatie willen vormgeven. Het college van B&W heeft daarbij op grond van de Participatiewet de opdracht om bijstandsgerechtigden te ondersteunen bij arbeidsinschakeling en, indien zij dit noodzakelijk acht, daarvoor voorzieningen aan te bieden (art. 7 Participatiewet). De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, het invullen van de tegenprestatie, het aanbieden van scholing etc. (art. 8a onder 1, Participatiewet). In dit artikel wordt aangegeven wat de verordening in ieder geval moet omvatten (art. 8a, onder 2, Participatiewet). Hierbij gaat het onder meer om een beschrijving van de voorwaarden waaronder welke personen in aanmerking komen voor de hiervoor bedoelde voorzieningen en hoe rekening wordt gehouden met persoonlijke omstandigheden. Zoals hiervoor aangegeven is de uitvoering aan het college opgedragen. Uit de Gemeentewet vloeit voort dat de gemeenteraad, naast het opstellen van de hier bedoelde verordening, ook een controlerende taak heeft op de uitvoering ervan. Er is derhalve geen rol voor mij weggelegd.
Deelt u de mening dat zowel in het kader van het opleggen van een tegenprestatie als bij re-integratie rekening dient te worden gehouden met persoonlijke omstandigheden van mensen? In hoeverre gebeurt dit volgens u op dit moment? Gaat u zich ervoor inzetten dat er in het vervolg meer rekening gehouden wordt met persoonlijke omstandigheden?
In de Participatiewet wordt er vanuit gegaan dat door de gemeente naar vermogen voorzieningen worden aangeboden die moeten leiden tot arbeidsinschakeling dan wel – wanneer dit (nog) niet mogelijk is – participatie aan de samenleving, waarbij de gemeente rekening moet houden met de omstandigheden van de betreffende persoon. Dit impliceert het toepassen van maatwerk.
Indien een betrokkene zich onheus bejegend voelt, ook als het gaat om het al dan niet leveren van maatwerk, kan belanghebbende tegen een beslissing van de gemeente in bezwaar of beroep gaan, en/of een signaal afgeven aan de gemeenteraad en/of een cliëntenraad.
Heeft u al contact gehad met de Ombudsman van de gemeente Rotterdam en/of met de gemeente Rotterdam zelf over deze kwestie? Zo ja, waartoe heeft dat contact geleid? Zo nee, bent u dan alsnog tot een dergelijk contact bereid?
Nee. Dit ligt niet voor de hand omdat het een Rotterdamse verantwoordelijkheid betreft, waarin geen rol voor het Rijk is weggelegd. Voor zover ik uit de stukken kan opmaken is het doel van het onderzoek het re-integratiebeleid van de gemeente Rotterdam in het kader van de Participatiewet in kaart te brengen, mogelijke knelpunten te benoemen en daar eventueel aanbevelingen aan te verbinden. Dit onderzoek gaat dus over de lokale uitvoeringspraktijk en past daarmee bij de gedecentraliseerde verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Participatiewet. Het is aan de gemeente hierop actie te ondernemen. Dit betekent dus ook dat ik geen contact met de Ombudsman van de gemeente Rotterdam zal zoeken.
Onderschrijft u de aanbevelingen van de Ombudsman van de gemeente van Rotterdam? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat deze, in Rotterdam en elders, geïmplementeerd worden?
Gemeenten hebben binnen de Participatiewet een grote mate van beleidsvrijheid bij het vormgeven en uitvoeren van het participatie- en re-integratiebeleid. Indien en voor zover er sprake zou zijn van verschillen van opvatting, dan is de gemeenteraad als medevormgever van het lokale beleid en vanuit haar controlerende rol de aangewezen gesprekspartner om hier met het college van B&W over van gedachten te wisselen. En in individuele gevallen staat voor betrokkene de mogelijkheid van bezwaar en beroep open.
Ziet u in de constante stroom berichten over misstanden bij tegenprestatie en re-integratie aanleiding tot actie? Zo ja, wanneer, op welke wijze en met welke intentie? Zo niet, waarom niet?
De media hebben in ons democratisch bestel onder andere de rol om (vermeende) misstanden aan de kaak te stellen. Dat kan de volksvertegenwoordiging helpen bij haar controlerende taak en de uitvoerende instanties bij het verbeteren van hun werkwijze. Het is voor de lokale politiek zaak om signalen over de uitvoering in gemeenten serieus te nemen. Dat betekent overigens niet voetstoots aannemen. Bij nadere beschouwing blijken verschillende cases regelmatig genuanceerder te zijn dan op het eerste oog op grond van de berichtgeving mocht worden verwacht. Maar belangrijker vind ik dat blijkt dat het «zelfregulerend vermogen» van het systeem werkt. Over het algemeen wordt de problematiek immers onder de aandacht gebracht van de gemeente. Zo ook nu in Rotterdam. Uit de aan mij verstrekte informatie maak ik op dat het rapport van de gemeentelijke ombudsman besproken is met de betreffende wethouder, die naar eigen zeggen verschillende conclusies «heeft erkend en omarmd», en klaarblijkelijk bereid is een aantal aanbevelingen over te nemen. Daarmee ligt de discussie op het niveau waar die naar mijn oordeel hoort, namelijk op het lokale niveau.
De gevolgen van de reorganisatie bij de Belastingdienst voor de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Zeeland en Limburg |
|
Albert de Vries (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Grootste klap reorganisatie Belastingdienst in noorden»?1 Herinnert u zich de motie De Vries c.s.2, waarin de voltallige Kamer uitgesproken heeft dat de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Zeeland en Limburg bij de reorganisatie van de Rijkdienst niet onevenredig hard getroffen mogen worden?
Ja.
Tevens herinner ik mij de motie de Vries, die de regering verzoekt «bij de invulling van de komende afslanking vanaf 2016 die coördinatie al op voorhand op zich te nemen en aan de betreffende rijksdiensten de inspanningsverplichting mee te geven dat de provincies Friesland, Drenthe, Limburg en Zeeland bij deze nieuwe operatie per saldo niet meer dan gemiddeld werkgelegenheid mogen verliezen».
Klopt de inschatting van de FNV dat er relatief veel uitvoerende medewerkers werkzaam zijn bij de kantoren van de Belastingdienst in het noorden en buiten de Randstad en dat vooral deze functies geraakt worden door de reorganisatie? Zo nee, waarom niet?
De uitvoerende werkzaamheden zijn over het gehele land verspreid. Het is op dit moment te prematuur aan te geven welke functies en welke locaties geraakt worden door de reorganisatie. De verwachting is dat dit in de loop van het jaar helderder wordt.
Welke gevolgen heeft de nu aangekondigde reorganisatie bij de Belastingdienst voor de structurele werkgelegenheid van de dienst in de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Zeeland en Limburg?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe de afname in structurele werkgelegenheid in deze provincies zich verhoudt tot de totale afname aan werkgelegenheid bij de Belastingdienst door deze reorganisatie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u bij de verdeling van de werkgelegenheidseffecten over het land uitvoering geven aan de motie De Vries c.s. en daarmee voorkomen dat de werkgelegenheid in de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Zeeland en Limburg onevenredig getroffen wordt?
De Minister voor Wonen en Rijksdienst zal u in een later stadium informeren over de regionale werkgelegenheidseffecten bij de rijksoverheid, mede als gevolg van de ontwikkelingen bij de Belastingdienst; daarbij zal hij de genoemde motie meenemen.
Het bericht 'spelregels tegen verdringing' |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Adviesraad Rotterdam ziet toe op verdringing»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat verdringing van betaalde arbeid bij het vormgeven van bijvoorbeeld re-integratie-activiteiten door gemeenten zo veel mogelijk voorkomen moet worden?
Ja. Ik acht het noodzakelijk dat gemeenten bij de toepassing van re-integratie-instrumenten ook aandacht geven aan het risico van verdringing van betaalde arbeid.
Bent u het ermee eens dat de regelmatig in de diverse media te lezen signalen over verdringing van betaalde arbeid serieus moeten worden genomen? Zo ja, op welke wijze doet u dat?
Ja. Het is belangrijk dat signalen over verdringing van betaalde arbeid serieus worden genomen. Binnenkort zend ik uw Kamer een rapport van de Inspectie SZW over de gemeentelijke aandacht voor verdringing bij bijstandsgerechtigden. Het risico op verdringing van betaalde arbeid kan echter alleen per geval en op lokaal niveau worden beoordeeld, dit betreft een gemeentelijke taak.
Herinnert u zich de diverse, onder meer in moties neergelegde, pleidooien in de Kamer voor «spelregels/handvaten tegen verdringing»?
Ja. De Programmaraad heeft op verzoek van het Ministerie van SZW en naar aanleiding van de verzoeken van de Tweede Kamer, spelregels ter voorkoming van verdringing opgesteld, die de gemeenten kunnen hanteren bij de inzet van re-integratie-instrumenten.
Ziet u een adviesraad zoals in de gemeente Rotterdam waarover in het genoemde artikel wordt bericht als een goed onderdeel van de hierboven bedoelde spelregels? Zo nee, waarom niet?
Een adviesraad zoals ingesteld in de gemeente Rotterdam kan een goede aanpak zijn om het risico van verdringing van betaald werk te beoordelen.
Bent u bereid van gemeenten te verlangen dat ze een dergelijke adviesraad (met betrokkenheid van bijvoorbeeld cliënten en vakbonden) instellen? Zo nee, waarom niet?
Het re-integratiebeleid is een taak waarbij de invulling is overgelaten aan de gemeente. Dit geldt ook voor de wijze waarop de gemeente het risico van verdringing bij de toepassing van re-integratie-instrumenten wil voorkomen. Het ligt niet in de rede om een adviesraad voor verdringing verplicht voor te schijven aan de gemeenten. De gemeenten zijn vrij om deze, maar ook andere vormen daarbij toe te passen. De toetsing kan ook op andere wijze plaatsvinden, bijvoorbeeld door regionale afspraken met werkgevers- en werknemersorganisaties of via consultatie van de ondernemingsraad van de organisatie waar de activiteiten in het kader van het re-integratietraject plaatsvinden.
Het voornemen van de stichting leerplanontwikkeling (SLO), waar 120 medewerkers werkzaam zijn, in etappes geheel te verhuizen van Enschede naar Utrecht |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het voornemen van de stichting leerplanontwikkeling (SLO), waar 120 medewerkers werkzaam heeft, in etappes geheel te verhuizen van Enschede naar Utrecht?
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Kunt u aangeven hoe hoog de werkloosheid is in Enschede en in Utrecht?
De cijfers over arbeidsdeelname is openbaar beschikbaar via de publicaties van het CBS (http://statline.cbs.nl/Statweb/publication). Voor Enschede is dat cijfer 9,4 procent en voor Utrecht is dat 7,6 procent.
Om meerdere redenen wordt het werkloosheidspercentage van beide steden nauwelijks door deze herhuisvesting beïnvloed. Een instituut met een bescheiden personele omvang van 120 personen heeft nauwelijks tot geen effect op de regionale werkloosheid. Bovendien komt de helft van het huidige SLO-personeel niet uit de regio Twente en zal er sprake zijn van een zorgvuldig flankerend beleid waardoor het ook voor de nu in de regio woonachtige SLO medewerkers mogelijk zal zijn daar te blijven.
Klopt het dat de SLO statutair gevestigd is in Enschede (artikel 1, lid 2 van de statuten) en dat de SLO geheel gefinancierd wordt uit rijkssubsidies via de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten (2013) en de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?
De SLO is statutair gevestigd in Enschede. De SLO wordt op basis van de Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten (Wet SLOA 2013) bijna geheel gefinancierd uit rijkssubsidies, die terug te vinden zijn op de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de begroting van Economische Zaken. SLO heeft ook overige opbrengsten. Deze overige opbrengsten beslaan een klein deel van de totale opbrengsten van SLO.
Herinnert u zich de consistente lijn van de Kamer om spreiding van werkgelegenheid, die door het Rijk gefinancierd wordt, na te streven?
Na de oprichting in 1975 van de stichting leerplanontwikkeling heeft dit streven bijgedragen aan de vestiging van de SLO in één van de oorspronkelijke regio’s en niet op een centrale locatie in Nederland. Destijds is uit diverse steden gekozen voor de locatie Enschede.
Bent u bereid om met de SLO in overleg te treden en te bezien of zij in Enschede gevestigd kunnen blijven? Kunt u de uitkomst van het overleg aan de Kamer doen toekomen?
De SLO is een privaatrechtelijk rechtspersoon en regelt haar eigen organisatie en huishouden. Een eventueel gesprek met SLO over haar vestigingsplaats zou aan de orde kunnen zijn in het kader van de subsidierelatie tussen OCW en SLO. Uit deze subsidierelatie volgt dat, indien een beslissing van de SLO een statutenwijziging vereist, de SLO formeel toestemming moet vragen voor de betrokken rechtshandeling (Artikel 4:71 Algemene wet bestuursrecht). Bij de beoordeling van een dergelijk verzoek is de subsidierelatie het kader. Van belang is of de voorgenomen wijziging al dan niet van negatieve invloed is op de kwaliteit van de uitvoering van de wettelijke taken of op de hoogte van het subsidiebedrag.
Dit is bij het voornemen van de SLO niet aan de orde. De herhuisvesting past binnen de financiële meerjaren kaders van de SLO en versterkt de taakvervulling van de SLO. Andere argumenten om toestemming te onthouden, zijn dan ook niet van toepassing. Bovendien heb ik begrip voor de keuze van de SLO een nieuwe vestigingsplaats te kiezen die aansluit bij de landelijk coördinerende en beleidsondersteunende taak en netwerkrol die de SLO in de Wet SLOA 2013 heeft gekregen. De ervaringen met een dependance in Utrecht bevestigen de positieve invloed van een goed bereikbare centrale locatie op de ontwikkeling van de SLO als netwerkorganisatie.
Concrete ervaringen van discriminatie op de arbeidsmarkt |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Yassine weggestuurd bij doen aangifte wegens discriminatie»?1
Ja.
Is het waar dat de genoemde persoon getracht heeft aangifte te doen van discriminatie? Zo nee, wat is er niet waar?
De heer Yassine M. heeft geprobeerd aangifte te doen. Toen hij op het politiebureau vertelde dat hij onder verschillende namen heeft gesolliciteerd, heeft de betrokken politieambtenaar ten onrechte aangegeven dat zij hier geen aangifte over op kon nemen. Inmiddels heeft de politie contact met de heer Yassine opgenomen voor een nieuwe afspraak.
Deelt u de mening dat het opsporen en vervolgen van discriminatie mede van belang zijn voor het bestrijden van discriminatie in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is belangrijk dat mensen die discriminatie ervaren daarvan melding maken. Alleen op deze manier kunnen degenen die zich schuldig maken aan discriminatie ter verantwoording worden geroepen en als de discriminatie bewezen is, worden aangepakt. Dat vereist dat mensen weten waar ze op laagdrempelige wijze terecht kunnen met een melding of aangifte. Van groot belang is verder dat de instanties waar burgers met hun klachten terecht kunnen effectief opereren en een zorgvuldige dienstverlening bieden.
Deelt u de mening dat personen die aangifte van discriminatie komen doen professioneel behandeld moeten worden door de desbetreffende politieambtenaar? Zo ja, zijn politieambtenaren voldoende op de hoogte van de juridische kant van strafbare feiten rondom discriminatie en van de impact die dergelijke delicten op slachtoffers kunnen hebben?
Ja. Politiemensen worden tijdens en aan het eind van de initiële opleiding tot agent getoetst op hun kennis van strafrecht en strafvordering en daarbij ook op hun juridische kennis van de elementen in de strafartikelen discriminatie. Dat geldt ook voor vervolgopleidingen bij de recherche en die voor leidinggevenden waaronder de opleiding voor hulpofficier van justitie. Politiemensen kennen de impact van discriminatie op mensen onder andere door het werken met acteurs in rollenspellen tijdens de opleiding, ervaringen in de praktijk en door samenwerking met ketenpartners als slachtofferhulp en anti-discriminatievoorzieningen. Tegelijkertijd is blijvende aandacht voor de strafrechtelijke aspecten van discriminatie en van de impact die discriminatie op slachtoffers kan hebben noodzakelijk. Aan de contactpersonen Discriminatie in de eenheden wordt gevraagd om hier aandacht voor te blijven vragen en te investeren in actuele kennis van alle collega’s die een rol spelen in de aanname van deze aangiftes.
Deelt u de mening dat aangiftes van discriminatie altijd serieus moeten worden genomen? Zo ja, is dat altijd het geval en waar blijkt dat uit?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘gehandicapten dreigen garantiebanen massaal mis te lopen’ |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er amper mensen voor het doelgroepenregister worden aangemeld en er zodoende amper mensen in aanmerking komen voor een garantiebaan?1
De antwoorden op bovenstaande vragen hangen met elkaar samen. De Participatiewet is in werking getreden op 1 januari 2015 en de Wet banenafspraak op 1 mei 2015. Beide zijn wetten zijn dus nog maar een beperkte tijd van kracht. Het doelgroepregister wordt beheerd door UWV en is al goed gevuld. Mensen in de Wajong, mensen met een Wsw-indicatie en mensen met een ID/Wiw-baan zijn als groep al opgenomen in het register. Zoals ik op 19 december 2014 aan de Kamer heb gemeld, bevat het doelgroepregister bij aanvang ruim 300.000 mensen4. Dat neemt niet weg dat het aantal nieuwe verzoeken vanuit gemeenten voor een beoordeling voor de doelgroep uit de Participatiewet achterblijft bij de verwachting. Daarom hebben de partijen in de Werkkamer, sociale partners, VNG en gemeenten, het UWV en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de mogelijke oorzaken voor dit achterblijven gesproken. Aan de hand van de aandachtspunten die in dit overleg zijn vastgesteld, is besloten om een aantal werkprocessen anders in te richten. In mijn brief van 8 mei 2015 heb ik uw Kamer uitvoerig geïnformeerd over de afspraken die zijn gemaakt.
Een van de afspraken is dat de beoordelingen nauwlettend worden gemonitord. Op basis daarvan, zal in het najaar geduid worden of de voeding van het register in overeenstemming is met het doel van het register door de werking van de indicatiesystematiek (combinatie van medische en arbeidskundige beoordeling, vergelijking met drempelfunctie, etc.). Ook wordt de vraag bezien of de criteria die in de beoordeling worden gebruikt te streng uitpakken om de doelgroep van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten te selecteren.
Over de financiering van de beoordelingen is afgesproken dat de middelen voor de doelgroepbeoordeling gecentraliseerd worden, met inachtneming van het uitgangspunt van budgettaire neutraliteit. Hiertoe zal ik een ministeriële regeling voorbereiden. De financiering van de beoordelingen zal in 2015 via de begroting van SZW rechtstreeks aan het UWV plaatsvinden.
In de brief van 11 december 20145 heb ik toegelicht waarom de leerlingen afkomstig van het vso of pro niet per definitie tot de doelgroep banenafspraak behoren en het daarom ook niet logisch is om deze leerlingen zonder beoordeling op te nemen in het doelgroepregister. Daarom blijft UWV ook voor deze leerlingen beoordelen of zij tot de doelgroep van de banenafspraak behoren. In het overleg met de partners in de Werkkamer heb ik wat betreft de leerlingen afkomstig van het vso, pro en mbo (entreeopleiding) wel afgesproken dat zij zich rechtstreeks bij UWV kunnen aanmelden voor de doelgroepbeoordeling voor de banenafspraak. Hiertoe zal ik een uitvoeringsbesluit Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten voorbereiden. Met betrokken organisaties houd ik, zoals opgemerkt, regelmatig de ontwikkelingen in de gaten en voer daarover overleg.
In dit overleg zal in het najaar ook nagegaan worden of het gegeven dat (ex-)leerlingen afkomstig zijn uit het vso-, pro- of mbo (entreeopleiding) een afdoende voorspeller is voor het behoren tot de doelgroep, met inachtneming van de voorwaarde dat een significant aantal beoordelingen van deze leerlingen moet zijn afgerond om dit te kunnen beoordelen. Indien dit het geval is zal nader overleg plaatsvinden en zal het Ministerie van SZW bezien welke nadere maatregelen nodig zijn om onnodige beoordelingen te voorkomen.
Hoeveel mensen zijn in de periode van 1 januari 2015 tot 1 mei 2015 aangemeld voor het doelgroepenregister? Hoeveel van deze mensen hebben inmiddels een garantiebaan?
Er zijn vanaf 1 januari 2015 tot en met 30 april 2015 268 aanvragen voor een indicatiestelling banenafspraak ingediend. Het is niet mogelijk aan te geven hoeveel mensen die tussen 1 januari 2015 en 1 mei 2015 zijn aangemeld, inmiddels geplaatst zijn op een extra baan. De eerste meting die inzicht geeft in de voortgang van de banenafspraak is de tussenmeting van het aantal banen op 1 januari 2015. Deze meting is rond de zomer van 2015 gereed. In deze tussenmeting worden de plaatsingen op extra banen meegeteld vanaf de peildatum, 1 januari 2013.
Is er gezien het lage aantal aanmeldingen nog altijd «geen reden tot paniek» is en ligt het lage aantal aanmeldingen in mei nog altijd aan het feit dat «we nog maar net van start zijn gegaan»?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat de keuringseisen van het UWV de instroom van mensen met een arbeidsbeperking in het doelgroepenregister belemmeren? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe staat het met uitvoering van uw toezegging te zullen gaan kijken naar het indiceren bij decentralisaties en de kosten die gemeenten moeten maken voor indicaties? Bent u bereid om te regelen dat kandidaten voor het doelgroepenregister kosteloos door het UWV worden beoordeeld?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze heeft deze de afgelopen maanden overleg en voorlichting met het voortgezet speciaal onderwijs plaats gevonden?3
SZW, OCW en VWS hebben via een «Werkagenda» afspraken gemaakt met VNG en de sectorraden van het onderwijs om partijen in de regio (zoals scholen, gemeenten en werkgevers) te ondersteunen om de aansluiting tussen het Passend Onderwijs en de Participatiewet voor jongeren in een kwetsbare positie (zoals jongeren uit het praktijkonderwijs en het speciaal onderwijs) te verbeteren. Dat gebeurt onder meer door ondersteuningsvragen in de regio op te halen en van antwoorden te voorzien en door kennis te verspreiden.
Daarnaast verzorgen het Landelijk Expertisecentrum en het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs met financiële ondersteuning van het Ministerie van SZW voorlichting over de Participatiewet voor ouders en leraren in het voortgezet speciaal onderwijs en het praktijkonderwijs.
Bovendien worden in de regionale Werkbedrijven onderwijspartijen steeds vaker betrokken. Op 12 december 2014 heb ik met de Programmaraad een congres georganiseerd voor de 35 werkbedrijven waar ook vertegenwoordigers van het onderwijs in de regio bij waren. Ook organiseert de Programmaraad in juni 2015 bijeenkomsten op vijf locaties in het land voor partijen in de regio over de overdracht van de Wajongnetwerken van UWV naar gemeenten. De Programmaraad nodigt voor deze bijeenkomsten ook directeuren en stagedocenten uit het vso/pro uit.
Op 10 december 2014, tijdens het wetgevingsoverleg zei u dat een keuring door het UWV voor jongeren van het praktijkonderwijs «minder heftig is» dan bij andere mensen die worden aangemeld voor het doelgroepenregister en dat het UWV gebruik zal maken van «de bestaande gegevens». Daarom ontraadde u het voorstel om jongeren van het praktijkonderwijs automatisch toe te laten tot het doelgroepenregister. Klopt het dat uw ministerie nu wel overweegt om deze jongeren automatisch toe te laten tot het doelgroepenregister? Welke overwegingen heeft u hiervoor?4
Zie antwoord vraag 1.
Afgelopen jaar waren er herhaaldelijk signalen dat de doorstroom vanuit het praktijkonderwijs naar de Wajong en de Participatiewet een punt van zorgen is, waarom heeft u deze zorgen genegeerd en komt u pas met maatregelen nu het mis dreigt te gaan?5
Het kabinet heeft deze zorgen niet genegeerd. Zoals aangegeven in recente antwoorden op Kamervragen van de leden Karabulut en Siderius, heeft het kabinet diverse maatregelen genomen om te voorkomen dat kwetsbare jongeren, ook uit het praktijkonderwijs, tussen wal en schip belanden. Zo heeft het kabinet een plan van aanpak jongeren in een kwetsbare positie gepresenteerd (Kamerstukken II, 2014–2015, 30 079, nr. 53), zijn er afspraken gemaakt in een werkagenda (zie het antwoord op vraag 6), heeft het kabinet het mogelijk gemaakt om middelen Europees Sociaal Fonds (2014–2020) binnen het thema actieve inclusie in te zetten voor de arbeidstoeleiding van (ex-)leerlingen van het vso en pro en zijn afspraken gemaakt over de overdracht van de Wajongnetwerken van UWV naar gemeenten.
Van belang is verder dat de Werkkamer, overlegorgaan van gemeenten en sociale partners met SZW en UWV in de rol van waarnemer, de ontwikkelingen in de praktijk nauwgezet volgt. Partijen in de Werkkamer zijn zeer gemotiveerd om van de banenafspraak een succes te maken. De Werkkamer speelt daarom een rol bij de implementatie en het oplossen van praktische knelpunten omdat alle betrokken partijen hierin vertegenwoordigd zijn. Het kabinet heeft onder meer via overleg met partijen in de Werkkamer goed de vinger aan de pols gehouden bij het aantal verzoeken van gemeenten voor een beoordeling doelgroep banenafspraak en via de brief van 8 mei 2015 maatregelen aangekondigd.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om de toegang tot het doelgroepenregister eenvoudiger te maken en welke maatregelen gaat u nemen om te garanderen dat jongeren met een arbeidsbeperking snel aan een garantiebaan worden geholpen?
Zie antwoord vraag 1.
De positie van leerlingen in het praktijkonderwijs in het kader van de Participatiewet |
|
John Kerstens (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Erkent en herkent u de specifieke positie van leerlingen in het zogenaamde «praktijkonderwijs» in relatie tot de op 1 januari jongstleden in werking getreden Participatiewet? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet realiseert zich dat veel leerlingen in het praktijkonderwijs (evenals leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs) een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt hebben. Daarom is het beleid erop gericht deze leerlingen in beeld te houden, waar nodig de benodigde ondersteuning te bieden en er zorg voor te dragen dat de 125.000 extra banen van de banenafspraak bereikbaar zijn voor deze leerlingen, voor zover zij niet het wettelijk minimumloon kunnen verdienen. In dit licht moet ook mijn brief van 8 mei jl. worden gezien (zie ook antwoord op vraag 3, 4 en 5).
Veel leerlingen die succesvol het praktijkonderwijs hebben doorlopen, vinden na uitstroom uit school een reguliere baan en functioneren zelfstandig op de arbeidsmarkt. Voor hen verandert er niets door de invoering van de Participatiewet.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor leerlingen die uitstromen uit het praktijkonderwijs en die ondersteuning nodig hebben bij de toeleiding naar werk. Zoals ook recent aangegeven in antwoorden op Kamervragen van de leden Siderius en Karabulut (SP), verwacht het kabinet geen negatief effect van de Participatiewet op de uitstroom van leerlingen uit het praktijkonderwijs. Voor de jongeren die ondersteuning nodig hebben, bieden de Participatiewet en de banenafspraak meer kansen op de arbeidsmarkt. Zo biedt de Participatiewet (deels nieuwe) instrumenten om deze groep aan een baan te helpen.
Kunt u zich voorstellen dat leerlingen van de onder vraag 1 bedoelde scholen zich zorgen maken over hun kansen op een baan, nu zij niet automatisch bij hun gemeente «in beeld zijn»? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt het van belang dat leerlingen in beeld blijven. Daarom maken gemeenten en UWV, waar dat nog niet gebeurd is, afspraken over de overdracht van de «Wajongnetwerken». Uiterlijk per 1 juli nemen de gemeenten deze Wajongnetwerken van UWV over zodat bijvoorbeeld vso/pro leerlingen niet uit beeld verdwijnen. In de zomer zal de voortgang door de Werkkamer worden geïnventariseerd. Er zijn dus maatregelen getroffen om te zorgen dat leerlingen in beeld blijven. Desalniettemin kunnen veranderingen in wetgeving tot zorgen bij leerlingen en hun ouders leiden. Daarom is het van belang dat ouders en leraren voorlichting krijgen over de Participatiewet. Het Landelijk Expertisecentrum Speciaal Onderwijs en het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs verzorgen deze voorlichting met financiële ondersteuning vanuit het Ministerie van SZW.
Bent u bereid in het kader van de Participatiewet speciale aandacht aan de leerlingen van het praktijkonderwijs te besteden, zodat zij niet «tussen wal en schip vallen»? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt het belangrijk om te voorkomen dat leerlingen uit het praktijkonderwijs thuis komen te zitten. Het kabinet neemt diverse maatregelen om te voorkomen dat kwetsbare jongeren, ook uit het praktijkonderwijs, tussen wal en schip belanden. Zo heeft het kabinet een plan van aanpak jongeren in een kwetsbare positie gepresenteerd, met onder andere een werkagenda, waarin OCW, SZW en VWS samen met de VNG en sectorraden van het onderwijs de regionale samenwerking tussen scholen, gemeenten, werkgevers, UWV en jeugdzorg stimuleren. Ook heeft het kabinet het mogelijk gemaakt om middelen Europees Sociaal Fonds (2014–2020) binnen het thema actieve inclusie in te zetten voor de arbeidstoeleiding van (ex-) leerlingen van het vso en pro. Daarnaast heb ik met partijen in de Werkkamer afspraken gemaakt over de overdracht van de «Wajongnetwerken». Uiterlijk per 1 juli nemen de gemeenten deze Wajongnetwerken over van UWV zodat o.a. leerlingen uit vso en pro niet uit beeld verdwijnen. In de zomer zal de voortgang door de Werkkamer worden geïnventariseerd. Ik heb u hierover in mijn brief van 8 mei jongstleden geïnformeerd.
Indien u de voorgaande vragen met ja hebt beantwoord, bent u dan bereid deze leerlingen bijvoorbeeld automatisch in het zogenaamde «doelgroepenregister» op te laten nemen zodat ze in aanmerking komen voor een garantiebaan dan wel andere concrete acties te ondernemen waarmee zij zijn geholpen?
Met de organisaties in de Werkkamer, het overlegorgaan van gemeenten en sociale partners, waar ook UWV en SZW als adviserend lid aan deelnemen, heb ik op 30 april jongstleden gesproken over de beoordeling van de doelgroep van de banenafspraak. Ik heb u over de uitkomsten van dit overleg in mijn brief van 8 mei jongstleden geïnformeerd. Een van de afspraken die ik heb gemaakt is dat leerlingen afkomstig van het vso, pro of mbo (entreeopleiding) zich rechtstreeks bij UWV kunnen aanmelden voor de doelgroepbeoordeling voor de banenafspraak. Met betrokken organisaties houd ik regelmatig de ontwikkelingen in de gaten en voer daarover overleg. In het overleg zal in het najaar ook nagegaan worden of het gegeven dat (ex) leerlingen afkomstig van het vso, pro of mbo (entreeopleiding) een afdoende voorspeller is voor het behoren tot de doelgroep, met inachtneming van de voorwaarde dat een significant aantal beoordelingen van deze leerlingen moet zijn afgerond om dit te kunnen beoordelen. Hierover zal nader overleg plaatsvinden en zal het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bezien welke nadere maatregelen nodig zijn om onnodige beoordelingen te voorkomen.
Bent u overigens bereid om er snel voor te zorgen dat er voldoende kandidaten in het «doelgroepenregister» worden opgenomen en er aan de discussie tussen gemeentes en het Uitvoeringsorgaan Werknemers Verzekeringen (UWV) over onder meer kosten en de vraag «wie wel/wie niet» een einde komt, zodat meer plaatsingen in garantiebanen kunnen worden gerealiseerd? Op welke termijn kunnen we een en ander verwachten?
Het doelgroepregister wordt beheerd door UWV en is al goed gevuld. Mensen in de Wajong, mensen met een Wsw-indicatie en mensen met een ID/Wiw-baan zijn als groep al opgenomen in het register. Zoals ik op 19 december 2014 aan de Kamer heb gemeld, bevat het doelgroepregister bij aanvang ruim 300.000 mensen.1 Dat neemt niet weg dat het aantal nieuwe verzoeken vanuit gemeenten voor een beoordeling voor de doelgroep uit de Participatiewet achterblijft bij de verwachting. In het overleg van 30 april heb ik onder andere ook gesproken over de wijze van het inrichten van de werkprocessen, over de wijze van beoordeling en over de financieringswijze. Over al deze onderwerpen zijn ook nadere afspraken gemaakt, zoals ik u in mijn brief van 8 mei heb gemeld. Over de financiering van de beoordelingen is afgesproken dat de middelen voor de doelgroepbeoordeling gecentraliseerd worden, met inachtneming van het uitgangspunt van budgettaire neutraliteit. Hiertoe bereid ik een ministeriële regeling voor. De financiering van de beoordelingen zal in 2015 via de begroting van SZW rechtstreeks aan het UWV plaatsvinden, zodat gemeenten daar niet meer voor hoeven te betalen.
Reïntegratie-projecten van gemeenten |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Gemeenten verdienen half miljoen aan dwangarbeid»?1
Ja.
Klopt het dat bij het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Werk en Inkomen (ISWI) in Aalten en Oude IJsselstreek werknemers die eerst een arbeidscontract hadden en het minimumloon verdienden in 2011 zijn ontslagen, waarna er bijstandsgerechtigden zijn gaan werken «met behoud van uitkering» (dus niet tegen het minimumloon)? Is hier volgens u sprake van verdringing van betaalde arbeid? In welke mate komt deze praktijk breder voor bij gemeenten? Gaat u hiertegen optreden? Zo nee, waarom niet? Welke (wettelijke) instrumenten heeft u om verdringing te bestrijden? Bent u bereid tot verdere actie om verdringing en andere misstanden te voorkomen?
Ik beschik niet over informatie over de aard van de contracten en de wijzigingen hierin. Dit is een lokale aangelegenheid. Het betreft decentraal beleid en de gemeenten hebben beleidsvrijheid ten aanzien van het re-integratiebeleid. De gemeenteraad controleert het door het college van burgemeester en wethouders gevoerde beleid.
De inzet van re-integratie-instrumenten mag overigens niet leiden tot verdringing van reguliere arbeid. Het risico van verdringing van reguliere arbeid kan alleen lokaal en per geval worden beoordeeld. Ik heb er vertrouwen in dat gemeenten bij de toepassing van deze instrumenten hieraan de nodige aandacht geven en daarbij verdringing van reguliere arbeid voorkomen.
Het kabinet heeft aandacht voor het voorkomen van verdringing van reguliere arbeid. Ik verwijs daarbij naar de brief van 1 oktober 2014 over verdringing op de arbeidsmarkt. De verzamelbrief SZW gericht aan gemeenten van december 2014 (onderwerp2 gaat in op het voorkomen van verdringing van regulier werk. Verder heeft de Programmaraad in opdracht van SZW en naar aanleiding van verzoeken van de Tweede Kamer spelregels/handvaten ter voorkoming van verdringing van reguliere arbeid opgesteld. Gemeenten kunnen deze hanteren bij de inzet van re-integratie-instrumenten.
Hoe beoordeelt u het feit dat gemeenten klaarblijkelijk «geld overhouden» als gevolg van afspraken met werkgevers die (voor hen) goedkope arbeidsplekken ter beschikking stellen aan bijstandsgerechtigden die met behoud van uitkering werkzaamheden verrichten? Bent u bereid daar nadere regels aan te stellen, bijvoorbeeld in de zin dat een en ander ten goede moet komen aan betrokkenen?»
Het re-integratiebeleid voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt is op grond van de Participatiewet een taak van de gemeenten. De gemeenteraad controleert het beleid van het college van burgemeester en wethouders. Gelet op de gemeentelijke beleidsvrijheid ligt het niet in de rede dat de rijksoverheid zich uitspreekt over het beleid van een individuele gemeente. De verantwoordelijkheid om tot adequate keuzes te komen, ligt uitdrukkelijk op het lokale niveau. Het debat over het re-integratiebeleid en de uitvoering daarvan hoort derhalve plaats te vinden in de gemeenteraad.
Mensen met een uitkering zijn overigens primair zelf verantwoordelijk om een betaalde baan te vinden en de gemeente kan hen daarbij ondersteunen, maar kan geen baan garanderen. Cliënten kunnen wel bezwaar aantekenen tegen de aan hen gerichte beschikkingen die betrekking hebben op het re-integratietraject en de cliëntenraad kan vermeende misstanden in de uitvoering van het re-integratiebeleid aan de orde stellen.
Naar aanleiding van publicaties in de regionale pers over de uitvoering van het re-integratiebeleid van de gemeente Aalten is door het College van burgemeester en wethouders een raadsmededeling opgesteld en zijn er door de gemeenteraad vragen gesteld. Het college van burgemeester en wethouders heeft antwoorden op de gestelde vragen naar de gemeenteraad gezonden.
Klopt het dat bij het ISWI in Aalten en Oude IJsselstreek werknemers jarenlang met behoud van uitkering uiterst eenvoudige werkzaamheden moeten verrichten zonder dat er perspectief is op een betaalde baan? Wat vindt u hiervan? Deelt u de mening dat er bij re-integratie sprake moet zijn van stimuleren in plaats van «plagen en pesten»? Bent u bereid tot verdere actie teneinde het perspectief van betrokkenen leidend te laten zijn bij re-integratie-activiteiten?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre heeft u de indruk dat gemeenten voldoende rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van mensen en dus «maatwerk» leveren bij re-integratie? Wat vindt u ervan als bijstandsgerechtigden feitelijk geld moeten bijleggen in het kader van re-integratie-activiteiten, omdat ze bijvoorbeeld hun eigen reiskosten en kinderopvang dienen te betalen terwijl ze voor hun werkzaamheden niets ontvangen? Bent u bereid om bij gemeenten aan te dringen op het oplossen van dit soort misstanden?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u kennisgenomen van de door de FNV onlangs uitgegeven brochure «Werken zonder loon», waarin misstanden als hier aan de orde worden omschreven? Bent u bereid de in bedoelde brochure gedane suggesties tot verbetering te betrekken bij de verdere vormgeving van uw beleid in dezen?
Het is goed dat de FNV aandacht vraagt voor zaken zoals verdringing van reguliere arbeid. Ik begrijp hun zorg. Dit betekent echter niet dat het opdoen van werkervaring middels tijdelijk werken met behoud van uitkering per definitie tot verdringing zou leiden en niet kan worden toegepast. Mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt moeten een kans krijgen om werkervaring op te doen. Het kabinet gaat er vanuit dat gemeenten de re-integratie-instrumenten, zoals het tijdelijk werken met behoud van uitkering, zorgvuldig inzetten en er geen verdringing van reguliere arbeid ontstaat. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Concrete ervaringen van discriminatie op de arbeidsmarkt |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Sollicitatie: Yassine niet welkom, minder ervaren Stefan wel»?1
Ja.
Acht u het mogelijk dat in dit geval er sprake kan zijn van strafbare discriminatie van de heer Yassine M.? Zo ja, wat raadt u de heer Yassine M. aan om te doen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het Openbaar Ministerie om in eerste instantie te bepalen of mogelijk sprake is van een strafbaar feit dat aan de rechter kan worden voorgelegd. Er bestaan in Nederland verschillende wegen om (vermeende) discriminatie aan te pakken. De heer Yassine M. kan zich daarom wenden tot een gemeentelijke anti-discriminatievoorziening voor advies of bijstand bij de afwikkeling van zijn klacht, dan wel rechtstreeks contact opnemen met het College voor de Rechten van de Mens of aangifte doen bij de politie.
Acht u het mogelijk dat er in dit geval sprake kan zijn van discriminatie op grond van de Algemene wet gelijke behandeling? Zo ja, wat raadt u de heer Yassine M. aan om te doen? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) in samenhang met artikel 1 van de Awgb, is het verboden om onderscheid te maken op grond van onder meer ras (waaronder mede wordt verstaan etnische afkomst) bij de aanbieding van een betrekking en bij de vervulling van een openstaande betrekking. De beoordeling of er in dit concrete geval sprake is geweest van verboden onderscheid is aan de rechter of het College voor de Rechten van de Mens. De heer Yassine M. kan zich wenden tot een gemeentelijke anti-discriminatievoorziening voor advies of bijstand bij de afwikkeling van zijn klacht dan wel rechtstreeks contact opnemen met het College voor de Rechten van de Mens.
Deelt u de mening dat bij sollicitaties alleen de kwaliteit van de sollicitant van belang zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
De kwaliteiten van een sollicitant dienen centraal te staan. Als er bij een sollicitatie sprake is van discriminatie is dit onacceptabel. Ingevolge artikel 1 van de Grondwet en de verschillende gelijke behandelingswetten zoals de Algemene wet gelijke behandeling, is het niet toegestaan om (verboden) onderscheid te maken in de selectieprocedure. Iedereen die zich in Nederland bevindt, dient in gelijke gevallen gelijk te worden behandeld.
Hoe vaak is er de afgelopen twee jaar aangifte gedaan wegens discriminatie bij een sollicitatie dan wel een klacht ingediend bij het College voor de rechten van de Mens om deze reden?
Aan de politiesystemen zijn geen aangiftecijfers specifiek over discriminatie bij sollicitaties te ontlenen. Arbeidsmarktdiscriminatie wordt overigens veelal door andere instanties behandeld, met name door de anti-discriminatievoorzieningen.
Bij het College voor de Rechten van de Mens zijn in 2013 in totaal 94 klachten op het gebied van werving en selectie binnengekomen. In 2014 waren het er 80. Hierbij is «klacht» opgevat als een verzoek om een oordeel als bedoeld in artikel 10 van de Wet College voor de rechten van de mens.
In zowel 2013 als 2014 hadden 14 van deze verzoeken om een oordeel betrekking op (vermeende) discriminatie op grond van ras.
Onder «werving en selectie» valt behalve sollicitatie onder meer ook het plaatsen van een advertentie. Het is daarom niet bekend hoeveel van de bedoelde klachten specifiek betrekking hadden op een sollicitatie.
Heeft de Inspectie SZW taken en bevoegdheden ten aanzien van het bestrijden van discriminatie bij sollicitaties en discriminatie op de werkvloer? Zo ja, welke? Zo nee, acht u het wenselijk dat de inspectie deze taken en bevoegdheden gaat krijgen en zo ja, op welke manier?
De bevoegdheden van de Inspectie SZW beperken zich tot het toezicht in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet op de verplichting van de werkgever om een beleid te voeren ten aanzien van het voorkómen van discriminatie van zijn/haar werknemers en hebben geen betrekking op de werving- en selectiefase. In het toezicht wordt bekeken of de werkgever inventariseert welke verschijningsvormen van discriminatie er kunnen zijn, of er maatregelen zijn genomen om discriminatie te voorkomen, en of de werkgever regelmatig toetst of maatregelen werken en deze waar nodig bijstuurt. Indien in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet wordt vastgesteld dat er sprake is van het ontbreken van een dergelijk beleid, zal de Inspectie SZW de werkgever daartoe dwingen. Zo nodig wordt een boete opgelegd.
Naar aanleiding van een amendement van de Tweede Kamer bij de begrotingsbehandeling 20152 heeft de Inspectie SZW een Team Arbeidsmarktdiscriminatie gevormd, bestaande uit een teamleider en vijf inspecteurs. Het Team Arbeidsmarktdiscriminatie is per 1 mei van dit jaar gestart met haar werkzaamheden.
Of er in individuele gevallen sprake is van discriminatie, oftewel van ongeoorloofde ongelijke behandeling, door een werkgever bij de selectie van werknemers is aan de rechter of het College voor de Rechten van de Mens. Zij zijn hiervoor toegerust en hebben hiervoor de expertise. Een oordeel of van ongelijke behandeling sprake is vereist een uitgebreid onderzoek naar de feiten en een zorgvuldige belangenafweging door een gerechtelijke instantie. Daarbij moet tevens worden onderzocht of er in juridische zin een objectieve rechtvaardigingsgrond is, waarvoor zowel de rechter als het College zijn geëquipeerd.
De Inspectie SZW heeft hierin geen rol. Een grotere rol voor de Inspectie SZW ligt dan ook niet voor de hand.
Het anti-dumping onderzoek naar de import van Transformatorstaal in de EU |
|
Fred Teeven (VVD), Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Staalbedrijf Vlissingen dreigt dupe te worden van maatregel Europa», waardoor een onmisbare grondstof voor dit bedrijf ineens veel duurder zou worden?1
Ja.
Op basis waarvan trekt de Europese Commissie de conclusie dat Grain Oriented Electrical Steel (GOES) voor te lage prijzen op de Europese markt wordt aangeboden? Onderschrijft u die conclusie? Zo ja, op basis waarvan?
De Europese Commissie is op 14 augustus 2014 een antidumping onderzoek gestart naar GOES uit China, Japan, Korea, Rusland en de VS. Het onderzoek duurt maximaal 15 maanden, maar de Commissie kan binnen 9 maanden voorlopige antidumping heffingen opleggen op basis van de voorlopige onderzoeksresultaten. Die heffingen zijn recent opgelegd, en variëren tussen de 22 en 36%.
De Commissie concludeert dat China, Japan, Korea, Rusland en de Verenigde Staten GOES dumpen op de Europese markt en dat de Europese producenten van GOES daar schade van ondervinden. Ook ziet de Commissie een oorzakelijk verband tussen de dumping en geleden schade. Daarmee is volgens de Commissie voldaan aan de voorwaarden voor het nemen van voorlopige antidumping maatregelen. De Commissie erkent dat de antidumping maatregelen niet in het belang zijn van Europese gebruikers van GOES, maar stelt dat dit geen afdoende reden is om van de maatregelen af te zien.
Een zwakte in het onderzoek is dat er geen onderscheid wordt gemaakt naar kwaliteit GOES. Daardoor is het niet duidelijk of er over de hele linie sprake is van dumping en schade of alleen voor GOES van lage of hoge kwaliteit. De Commissie onderkent dit en geeft aan dat ze tijdens het vervolgonderzoek zal kijken of hoge kwaliteit GOES aparte beoordeeld moet worden.
Een ander aspect dat om nadere analyse vraagt is de recente prijsstijging van GOES op de wereldmarkt. De Commissie heeft voor het bepalen van dumping naar de periode juli 2013 – juni 2014 gekeken. Vanaf juli 2014 zijn de wereldmarktprijzen voor GOES echter sterk gestegen. Dat geldt voor alle GOES, maar in het bijzonder voor GOES van hoge kwaliteit. Een van de redenen is de Europese Ecodesign verordening voor transformatoren uit 2014 die stapsgewijs strengere eisen stelt aan de efficiency van in de EU verkochte transformatoren. Voor een hogere efficiëntie is hoogwaardiger GOES nodig.
Kunt u bevestigen dat het invoeren van een invoerheffing over GOES, gezien het huidige prijsniveau, onnodig is vanuit het oogpunt van anti-dumping maatregelen? Kunt u een toelichting hierop geven?
Gezien de recente stijging van de wereldmarktprijzen is het de vraag in hoeverre er op dit moment nog sprake is van dumping en/of door de Europese industrie geleden schade. Ook kunnen de gevolgen van een antidumping heffing mogelijk groter zijn voor Europese gebruikers van GOES dan door de Commissie voorzien. Nederland heeft de Commissie verzocht hierover duidelijkheid te verschaffen.
Hoe beoordeelt u de beweringen dat Nederlandse bedrijven zich door een importheffing uit de markt zullen prijzen, wat tientallen banen kan kosten? Bent u bereid hiertegen maatregelen te treffen? Zo ja, aan welke maatregelen denkt u dan?
Door stijgende prijzen van GOES zullen de productiekosten van transformatoren waarschijnlijk toenemen. Met antidumping heffingen nemen de kosten van geïmporteerde GOES extra toe. Ik kan niet beoordeelden of Europese producenten van transformatoren zich hiermee uit de markt zullen prijzen, en hoeveel banen dit zal kosten.
In het algemeen geldt dat de Nederlandse overheid bedrijven niet compenseert voor schade geleden als gevolg van antidumping maatregelen van de EU tegen derde landen of antidumping maatregelen van derde landen tegen de EU.
Deelt u de mening dat de hoogste kwaliteit staal alleen in Japan verkrijgbaar is?
Het is mij niet bekend of de hoogste kwaliteit GOES alleen in Japan geproduceerd wordt.
Heeft u reeds op een eerder moment bij de Europese Commissie aandacht gevraagd voor deze anti-dumping heffingen? Zo ja, wat is daarvan het resultaat? Zo nee, waarom niet?
De Commissie heeft op 15 april jl. de voorlopige onderzoeksresultaten naar de Lidstaten gestuurd en ze op 30 april gepresenteerd in het Handelsdefensief Comité. Voor 15 april was er niets bekend over de resultaten van het onderzoek, nog over mogelijke heffingen.
Volgens de huidige besluitvormingsregels heeft de Commissie het recht zelfstandig te beslissen over voorlopige maatregelen en worden de lidstaten pas achteraf schriftelijk geconsulteerd. Nederland zal zich bij deze consultatie kritisch opstellen (zie antwoord op vragen 2 en2.
Vindt u het wenselijk dat door deze anti-dumping heffingen op raadselachtige grondslag de werkgelegenheid in een kwetsbare regio wordt bedreigd? Zo nee, welke actie gaat u hierop ondernemen?
Nederland heeft de Commissie verzocht duidelijkheid te verschaffen over de grondslag voor de antidumping heffingen. Bij de schriftelijke consultatie over de maatregel zal Nederland zich kritisch opstellen.
Het artikel ‘Drama oude werklozen’ |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het krantenartikel «Drama oude werklozen», waarin door dr. Willem Vermeend en prof. Rik van der Ploeg aandacht gevraagd wordt voor de dramatische ontwikkeling op de arbeidsmarkt, waarbij de kans voor oudere werkzoekenden op een baan steeds kleiner wordt?1
Ja.
Deelt u hun mening dat het kabinet zich primair bezig zou moeten bezighouden met de beleidsthema’s waar burgers zich écht druk over maken, zoals werkgelegenheid, de betaalbaarheid van zorg en sociale zekerheid, inkomen, koopkracht en pensioen, en de eerlijke verdeling van welvaart? Kunt u uw mening motiveren?
Het kabinet houdt zich bezig met deze thema’s. Het kabinet heeft de afgelopen jaren, met breed draagvlak in het parlement en onder de sociale partners en andere maatschappelijke organisaties, hervormingen doorgevoerd die onze economie versterken en er voor zorgen dat ook op de langere termijn onze stelsels van zorg en sociale zekerheid betaalbaar blijven.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is daarnaast een nationale pensioendialoog gestart om bouwstenen op te halen voor een toekomstbestendig aanvullend pensioenstelsel.
Ook heeft het kabinet maatregelen genomen die op de korte en langere termijn de werking van de arbeidsmarkt versterken. Met onder meer de sectorplannen, het «Actieplan 50pluswerkt» en de Aanpak Jeugdwerkloosheid heeft het kabinet concrete, additionele maatregelen genomen om werkgelegenheid te behouden en werkloosheid te bestrijden. Op de langere termijn dragen de Wet Werk en Zekerheid en de Participatiewet bij aan het herstellen van de balans tussen vaste en flexibele arbeid en aan meer perspectief op regulier werk voor mensen met een arbeidsbeperking.
Bent u eens met de schrijvers dat – ondanks een lichte daling van de algemene werkloosheid – zich momenteel op de arbeidsmarkt een groot drama voltrekt voor oudere werklozen, die geconfronteerd worden met toenemende langdurige werkloosheid en is het waar dat inmiddels al 80% van de langdurige WW-ers 45+ is? Kunt u uw antwoord motiveren?
Het economische herstel dat zich in de tweede helft van 2013 heeft ingezet wordt langzaam ook zichtbaar op de arbeidsmarkt. Het aantal vacatures neemt toe en de werkgelegenheid stijgt. In het vierde kwartaal van 2014 kwamen er, volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek, ruim 50 duizend banen bij. Het Centraal Planbureau voorziet voor 2015 en 2016 een verdere groei van de werkgelegenheid. Omdat gelijktijdig ook het aantal mensen dat zegt te willen werken, het arbeidsaanbod, groeit, daalt de werkloosheid maar gematigd.
Juist voor ouderen is verder herstel op de arbeidsmarkt belangrijk. Hoewel de arbeidsmarktpositie van ouderen – getuige een stijging van de gemiddelde uittreedleeftijd en de arbeidsparticipatie – het afgelopen decennium sterk is verbeterd, is het beeld beduidend minder rooskleurig als ouderen werkloos raken. Langdurige werkloosheid komt onder ouderen relatief vaak voor. Van de langdurige WW’ers is 80% 45 jaar of ouder. Daarbij kan overigens wel de kanttekening gemaakt worden dat jongeren doorgaans een korter arbeidsverleden hebben en daardoor korter recht hebben op een WW-uitkering. Hierdoor valt het aandeel ouderen dat langdurig in de WW zit hoger uit.
Deelt u de mening dat het de hoogste tijd wordt te erkennen dat het beleid gericht op de bestrijding van ouderenwerkloosheid niet voldoende effectief is, onder meer gezien het feit dat langdurige werkloosheid onder 45-plussers is toegenomen, en de verwachte «baanvindduur» in 2014 voor twee op de drie 45-plussers al minimaal één jaar is? Kunt u uw antwoord motiveren?
De maatregelen die het kabinet neemt om de arbeidsmarktpositie van ouderen te versterken sluiten aan bij de problematiek die ouderen ondervinden en zijn in belangrijke mate gestoeld op bevindingen uit de nationale en internationale literatuur over de effectiviteit van re-integratie. Daaruit komt het beeld naar voren dat maatregelen vooraf of vroeg in de uitkering over het algemeen effectief zijn2.
De mobiliteitsbonus maakt het voor werkgevers financieel aantrekkelijk om oudere uitkeringsgerechtigden in dienst te nemen. De mobiliteitsbonus kan werkgevers net dat extra zetje in de rug geven om ouderen in dienst te nemen en bevordert daarmee de baankansen voor ouderen. Onderzoek onderstreept dit en daaruit blijkt ook dat de ervaringen van werkgevers na in dienst name van oudere werknemers overwegend positief zijn3. Ook instrumenten als proefplaatsing en de no-risk polis WW zijn er op gericht om werkgevers kennis te laten maken met potentiële werknemers en de financiële risco’s in geval van ziekte en/of arbeidsongeschiktheid te beperken.
Ook de netwerktrainingen van het UWV kunnen positief bijdragen aan de arbeidsmarktpositie van ouderen. Met de netwerktrainingen leren ouderen onder andere een netwerk op te bouwen, dit effectief te gebruiken en te onderhouden. Uit onderzoek blijkt dat netwerktrainingen ouderen helpen zich te profileren en daarmee vooroordelen bij ouderen weg kunnen nemen4. Dit is positief voor hun baanvindkansen.
Kunt u in het licht van de deplorabele arbeidsmarktsituatie van ouderen toelichten, waarom u géén aanleiding heeft gezien een Agenda Aanpak Ouderenwerkloosheid te presenteren, en u wél een Agenda Aanpak Jeugdwerkloosheid (2015–2016) heeft gepresenteerd, om de ingezette sterke daling van de jeugdwerkloosheid extra kracht bij te zetten?
Het kabinet heeft reeds een breed palet aan samenhangende maatregelen genomen om de arbeidsmarktpositie van ouderen te versterken. Allereerst is het voor werkgevers financieel aantrekkelijk om een oudere uitkeringsgerechtigde in dienst te nemen. Werkgevers hebben namelijk recht op een mobiliteitsbonus, van € 7.000,- per jaar gedurende maximaal drie jaar, wanneer zij een oudere uitkeringsgerechtigde (van 56 jaar of ouder) in dienst nemen. Het instrument proefplaatsing, waarbij een uitkeringsgerechtigde onder voorwaarden tijdelijk met behoud van uitkering aan het werk gaat, biedt werkgevers de mogelijkheid om zonder kosten een reëel beeld van potentiële werknemers te vormen.
In aanvulling hierop neemt het kabinet ook met de sectorplannen concrete maatregelen om ouderen aan het werk te helpen en te houden. Zo wordt in de sectorplannen volop aandacht besteed aan het verhogen van duurzame inzetbaarheid, om en bijscholing en begeleiding bij van-werk-naar-werk. Bovendien biedt het UWV met het «Actieplan 50pluswerkt» additionele ondersteuning aan oudere werkzoekenden. De kracht van dit Actieplan zit in de empowerment van werkzoekenden zelf en het actief benaderen voor werkgevers voor deze doelgroep. De uitvoering van dit Actieplan is sinds de aanpassingen die ik vorig jaar zomer heb doorgevoerd goed op stoom gekomen.
Het spreekt voor zich dat ik, gezamenlijk met het UWV, de maatregelen gericht op het versterken van de arbeidsmarktpositie van ouderen blijf monitoren en waar nodig zal verbeteren. In het najaar zal ik de Kamer opnieuw informeren over de voortgang van deze maatregelen.
Bent u bereid met Prinsjesdag alsnog met een gerichte agenda te komen teneinde de ouderenwerkloosheid krachtiger aan te gaan pakken?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van het voorstel van de schrijvers om werkgevers te stimuleren 45-plussers met een WW-uitkering aan te nemen, door het bieden van een tijdelijke, gerichte reductie op de werkgeverslasten? Wat vindt u van het voorstel om in het hele land ict-opleidingen te starten gericht op 45-plussers met een uitkering, teneinde hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten? Bent u bereid deze voorstellen mee te nemen bij de in vorige vraag genoemde agenda voor de bestrijding van ouderenwerkloosheid?
Ik ben geen voorstander van het voorstel om de werkgeverslasten tijdelijk te reduceren voor werkgevers die een 45-plusser in dienst nemen. Ondersteuning bieden aan een dergelijk brede doelgroep is niet effectief, omdat ook ondersteuning wordt gegeven aan mensen die ook zonder additionele hulp aan het werk zouden zijn gekomen. Bovendien hangt aan het voorstel een fors prijskaartje. Het kabinet kiest er daarom voor om overheidsmiddelen gerichter in te zetten. De mobiliteitsbonus bijvoorbeeld maakt het zoals hierboven beschreven, naar analogie van dit voorstel van de heren Vermeend en Van der Ploeg, financieel aantrekkelijker om oudere werklozen in dienst te nemen. Daarbij is de leeftijdsgrens van 56 jaar en ouder gehanteerd, juist omdat vanaf die leeftijd de werkhervattingskansen vanuit de WW sterk afnemen.
Scholing kan voor sommige werklozen nuttig zijn om een andere baan te krijgen. Het kabinet kiest er daarom voor om scholing gericht in te zetten. Dat doen we onder meer met de sectorplannen en de brug-WW. Zo staat de derde tranche van de sectorplannen in het teken van het vergemakkelijken van de transities van van-werk-naar-werk en van-werkloosheid-naar-werk. Ook met het «Actieplan 50pluswerkt» stimuleren we scholing. Oudere werkzoekenden kunnen bij het UWV een scholingsvoucher van maximaal € 1.000,- aanvragen als er uitzicht is op een baan. Ook de ict-sector kan van deze scholingsvouchers en de sectorplannen gebruik van maken.
Het is echter wel goed te beseffen dat re-integratie maatwerk is en dat scholing daarom lang niet altijd noodzakelijk is en niet altijd de kortste weg is naar werk. Scholing tijdens een uitkering kan ook de duur van de uitkering verlengen. Dat is de reden dat het kabinet scholing gericht inzet en daarom geen voorstander is van het op grote schaal opzetten van ict-opleidingen om de kansen van ouderen te vergroten.
De werkloosheid onder jonge leerkrachten |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nauwelijks banen voor jonge leerkrachten»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over het feit dat een generatie jonge leerkrachten, doordat zij te lang geen baan in het onderwijs kunnen vinden en daarom in andere sectoren een baan zoeken, voor het onderwijs verloren gaat? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om dit verlies van jonge docenten voor het onderwijs aan te pakken? Zo nee, waarom deelt u de zorgen niet?
Als gevolg van onder andere leerlingdaling is er nu een overschot van jonge leraren, terwijl zij over een paar jaar hard nodig zijn wanneer veel oudere leraren uitstromen. Ik deel uw zorgen dat jonge leerkrachten een baan gaan zoeken in een andere sector. Om dit te voorkomen heeft OCW, op verzoek van de PO-Raad en de VO-raad, in 2013 een incidenteel bedrag van € 150 miljoen beschikbaar gesteld (te besteden in 2014). Met deze afspraak uit het Nationaal Onderwijsakkoord (NOA) kunnen instellingen in het primair en voortgezet onderwijs meer jonge leraren in dienst houden en nemen.
Daarnaast zorgt de regeling «Jong en Oud» uit het sectorplan PO voor stimulering van werkgelegenheid van jonge leraren. Van deze regeling kan gebruik gemaakt worden in de periode 2014–2016. In het kader van de Lerarenagenda en de sectorakkoorden investeer ik in de begeleiding van startende leraren. Verder kunnen via het project Vierslagleren startende leraren samen met een ervaren leraar met de Lerarenbeurs een masteropleiding volgen. Ook dit draagt ertoe bij dat jonge leraren behouden blijven voor het onderwijs.
In hoeverre ziet u mogelijkheden om scholen erop te wijzen dat zij zelf ook keuzes kunnen maken met betrekking tot het bieden van kansen aan jonge leerkrachten, gezien het feit dat de extra bekostiging van 150 miljoen euro kennelijk voor een deel ook aan andere zaken is besteed? Bent u bereid scholen hierop te wijzen? Hoe kijkt u in dat licht aan tegen de mogelijkheid van het nadrukkelijker labelen van dergelijke middelen?
Vrijwel alle schoolbesturen zien het belang in van een gemêleerd lerarenkorps, dat bestaat uit jonge en oudere, meer ervaren, leraren. Ik zie het dan ook niet als mijn taak om schoolbesturen erop te wijzen dat zij zelf keuzes kunnen maken bij het aanstellen van jonge leraren.
De sectororganisaties hebben zelf gevraagd om deze investering van € 150 miljoen. Ik ga er vanuit dat deze middelen uit het NOA zijn aangewend voor het doel waarvoor de PO-Raad en de VO-raad deze wilden inzetten, namelijk het aannemen en behouden van (jonge) leraren.
Schoolbesturen bepalen hoe zij hun middelen inzetten. Dat is het gevolg van de keuze voor de lumpsumsystematiek die we met elkaar hebben gemaakt. Ik ben geen voorstander van het oormerken van dergelijke middelen. Uw Kamer heeft er ook nadrukkelijk mee ingestemd om deze middelen in te zetten via de lumpsum, zodat het niet leidt tot nieuwe administratieve lasten.2
Het is wel belangrijk dat scholen transparant zijn en laten zien wat zij doen, zodat de eigen medezeggenschapsraden en de inspectie hun controlerende taak goed uit kunnen voeren.
Ik zal uw Kamer in het najaar via de arbeidsmarktbrief nader informeren over de stand van zaken op de onderwijsarbeidsmarkt, waarbij ik ook in zal gaan op de arbeidsmarktpositie van jonge leraren. Op mijn verzoek doen de sectororganisaties specifiek onderzoek naar de effecten van de toekenning van deze middelen. De VO-Raad gebruikt daarbij onder andere de gegevens die schoolbesturen in het voortgezet onderwijs uiterlijk 1 augustus 2015 aan de sociale partners leveren, conform de afspraak in de cao. De PO-Raad voert binnenkort een onderzoek uit onder een aantal schoolbesturen in het primair onderwijs om een beeld te krijgen van de ontwikkeling van de werkgelegenheid en de effecten van de toekenning van de NOA-middelen. Er wordt gestreefd naar een evenwichtige steekproef van grote schoolbesturen en schoolbesturen die te maken hebben met krimp.
Deelt u de opvatting uit het artikel, dat nieuwe ontwikkelingen en ideeën vaak van jonge leerkrachten afkomstig zijn? Zo ja, deelt u de zorg dat deze vernieuwende impuls op veel scholen achterwege zal blijven, aangezien er nu geen of te weinig jonge leerkrachten aangenomen worden? Hoe gaat u zorgen dat er ondanks de krimp wel vernieuwing op scholen blijft plaatsvinden?
Jonge leerkrachten zorgen vaak voor een frisse blik in een school. Ik ben het echter oneens met de opvatting uit het artikel dat dit vooral vanuit jonge leerkrachten komt. Ook ervaren leraren kunnen in hun school zorgen voor innovaties, bijvoorbeeld via het programma Onderwijs Pioniers. Het volgen van een opleiding via de Lerarenbeurs kan eveneens een belangrijke impuls geven aan vernieuwing.
Deelt u het enthousiasme voor de beschreven projecten waarbij door gericht personeelsbeleid jonge docenten toch de kans krijgen om voor de klas te staan? Zo ja, hoe gaat u scholen aanmoedigen om op een dergelijke manier hun personeelsbestand te verjongen en jonge docenten voor het onderwijs te behouden?
Ik deel het enthousiasme voor de initiatieven die genomen worden om jonge leerkrachten te behouden voor het onderwijs. Ik vind het goed dat er schoolbesturen zijn die de huidige arbeidsmarktproblematiek van jonge leraren gezamenlijk aanpakken. Daarmee is de kans van slagen van deze initiatieven het grootst. Zoals eerder aangegeven bij vraag 3 zie ik het niet als mijn taak om schoolbesturen aan te moedigen om hun personeelsbestand te verjongen.
Wel wordt op andere manieren de arbeidsmarkt voor jonge leraren gestimuleerd. Een goed voorbeeld uit het sectorplan PO, dat opgesteld is door de sociale partners, is het opzetten van regionale transfercentra. Schoolbesturen kunnen via deze centra personeel uit dezelfde regio van werk naar werk bemiddelen. Deze bemiddeling zorgt voor doorstroom en optimale inzet van personeel. Zie verder vraag 2.
Het bericht dat het UWV vrijwilligerswerk verhindert |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Overheid verhindert vrijwilligerswerk»?1
Ja.
Is het waar dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) vrijwilligers met een WW-uitkering in de gemeente Waterland verbiedt buurtbuschauffeur te worden, waardoor zij niet kunnen deelnemen aan een gemeentelijk project in het kader van de participatiewet?
Het UWV beoordeelt of er sprake is van activiteiten die met behoud van WW-uitkering kunnen worden verricht. Er moet dan sprake zijn van vrijwilligerswerk, zoals dat is omschreven in de Regeling vrijwilligerswerk in de WW. Hierbij wordt onder andere gekeken of er met de activiteiten geen economisch voordeel wordt beoogd door de organisatie en verdringing van reguliere werknemers wordt voorkomen. Overigens is het niet correct zoals de vraagsteller veronderstelt dat het UWV verbiedt aan werklozen met een WW-uitkering om vrijwilligerswerk te verrichten. Indien door het UWV geen toestemming wordt verleend kort het UWV het aantal gewerkte uren op de uitkering.
Kunt u zich uw antwoorden van 4 juni 2014 op eerdere vragen over een zelfde kwestie in Zaanstad herinneren, waarin u aangaf dat werklozen met een WW-uitkering meer ruimte zullen krijgen om vrijwilligerswerk te doen?
Ja.
Hoe verhoudt dit antwoord zich tot bovengenoemd bericht, waarbij het UWV het vrijwilligers met een WW-uitkering kennelijk nog steeds onmogelijk maakt om vrijwilligerswerk te doen?
De regels omtrent het verrichten van vrijwilligerswerk met behoud van een WW-uitkering zijn per 1 januari versoepeld2. Volgens eerste signalen die ik krijg is er meer ruimte ontstaan voor WW’ers om vrijwilligerswerk te verrichten. Wel blijft vrijwilligerswerk met behoud van WW voorbehouden aan maatschappelijke niet-commerciële organisaties. Ik wil namelijk voorkomen dat met het vrijwilligerswerk economisch voordeel beoogd wordt en daarmee verdringing van reguliere werknemers voorkomen.
Welke maatregelen gaat u nemen om dit vrijwilligerswerk alsnog mogelijk te maken?
Het is aan het UWV om de regels in concrete situaties toe te passen. Met de nieuwe regels wordt meer ruimte gegeven aan het verrichten van vrijwilligerswerk met behoud van WW, maar wordt ook geprobeerd te voorkomen dat met het vrijwilligerswerk reguliere arbeid wordt verdrongen. Ik zie geen aanleiding dit aan te passen.
Het verlies van banen bij het gerechtshof in Arnhem |
|
Albert de Vries (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Hof gaat mogelijk naar Zwolle»1 en «Justitie blijft gewoon in Arnhem»?2
Ja.
Klopt het in het eerste genoemde bericht gestelde dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden mogelijk uit Arnhem vertrekt? Zo ja, wat is daarvan waar en hoe verhoudt zich dat tot de in het tweede genoemde bericht aangehaalde uitspraak van een woordvoerder van justitie dat er «van zo'n verhuizing echter geen sprake is»? Zo nee, wat is er niet waar?
Het bestuur van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voert op dit moment verkenningen uit naar de toekomstige huisvestingsbehoefte van de organisatieonderdelen van het gerechtshof. Er is geen sprake van besluitvorming. Ik verwijs u in dit kader ook naar mijn antwoord op vraag 2 van de leden Recourt en Jacobi (beiden PvdA) van uw Kamer (ingezonden 13 maart 2015, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1804). Verder betreft de in het bericht «Justitie blijft gewoon in Arnhem» aangehaalde uitspraak van een woordvoerder van justitie niet de verkenningen van het gerechtshof.
Het bestuur van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gebruikt voor zijn verkenningen vier scenario’s waarin er geen sprake is van verlies van arbeidsplaatsen bij het gerechtshof. Wel worden er in de meeste scenario’s arbeidsplaatsen verplaatst. Voor de locatie Arnhem betekent dit dat één scenario de situatie schetst waarin alle 226 arbeidsplaatsen uit Arnhem naar de locatie Zwolle worden verplaatst. In een ander scenario krijgt de locatie Arnhem er 54 arbeidsplaatsen bij. De Minister voor Wonen en Rijksdienst probeert in voorkomende gevallen onevenredige werkgelegenheidseffecten in de krimp regio’s te voorkomen en geeft uitvoering aan de motie-De Vries.
Kunnen er ten gevolge van een reorganisatie bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden arbeidsplaatsen verloren gaan? Zo ja, om hoeveel arbeidsplaatsen kan het minimaal en hoeveel maximaal gaan? Zo ja, hoe verhoudt het streven om banen van de rijksoverheid over het land te verspreiden zich tot het voornemen arbeidsplaatsen bij het gerechtshof in Arnhem te laten vervallen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de uitkomst van het overleg dat u met het bestuur van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden hebt gevoerd dan wel van de inhoud van de nog lopende gesprekken?
Op dit moment voert de Rvdr gesprekken met gerechtsbesturen over de wijze waarop de kwaliteit van rechtspraak verder kan worden bevorderd en hoe de kantoorfunctie van gerechten daar in past. De verkenningen van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden passen in dit kader. De Rvdr informeert mij binnenkort over zijn bevindingen naar aanleiding van de genoemde gesprekken en eigen onderzoek. Indien hier uit voortvloeit dat er sprake zal zijn van veranderingen in de huisvestingsbehoefte van gerechten die raken aan de strekking van de motie-De Vries zal ik de Minister voor Wonen en Rijksdienst hierover informeren. Hij kan vanuit zijn coördinerende bevoegdheid voor regionale werkgelegenheidseffecten bezien of negatieve effecten op de werkgelegenheid op alternatieve wijze kunnen worden gecompenseerd. Verder blijven de locaties Leeuwarden en Arnhem zittingsplaatsen van de rechtspraak waar zittingen plaatsvinden. Er is daar dan ook juridische infrastructuur nodig. Een wijziging van de aanwijzing van een locatie als zittingsplaats van de rechtspraak moet worden voorgehangen bij het parlement en kan dus niet zonder democratische legitimering tot stand komen.
Deelt u de mening dat het behoud van werkgelegenheid voor de huidige locatie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van belang is voor de arbeidsmarkt, de juridische infrastructuur en economie van Arnhem, Leeuwarden en omstreken? Zo ja, wat kunt u doen ter behoud van die werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u het ook onwenselijk dat de evaluatie van de gerechtelijke kaart niet wordt afgewacht teneinde beslissingen te nemen over de bemensing en locatie van de gerechten en dat daarmee voortdurende onzekerheid blijft bestaan bij de medewerkers en gebruikers van die gerechten?
Met de invoering van de Wet herziening gerechtelijke kaart is gerechten een kader geboden waarbinnen ook in de toekomst de kwaliteit van rechtspraak kan worden gewaarborgd en de Rechtspraak kan voldoen aan wensen en behoeften in de samenleving. De gerechtsbesturen geven met beslissingen over de toekomstige huisvestingsbehoefte van organisatieonderdelen van hun gerecht invulling aan deze doelstelling van de Wet herziening gerechtelijke kaart. Het is daarom niet logisch dergelijke beslissingen uit te stellen tot na de evaluatie van de Wet herziening gerechtelijke kaart in 2018. Het is van belang dat de Rechtspraak de (schaal)voordelen die met de wet zijn bedoeld, kan behalen door aanpassingen in de organisatie van het gerecht.