De reële enn politieke planning voor de Omgevingswet |
|
Paulus Jansen |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u motiveren waarom u de uitspraak1 van de ambtelijk coördinator wetgeving van de projectdirectie Eenvoudig Beter, dat de politieke planning voor de Omgevingswet niet de reële planning is, niet onderschrijft? Kunt u in het bijzonder toelichten waarom de volgende analyse van de ambtelijk coördinator naar uw mening geen hout snijdt: «Dat is de politieke, niet de reële planning. De komst van de Omgevingswet zal immers met de standaard bijkomstige documenten gepaard moeten gaan, zoals een invoeringswet, een omgevingsbesluit en onderliggende ministeriële regelingen, en dat vergt veel tijd (...). 2018 lijkt me een redelijker verwachting voor de Omgevingswet.»?2
De herziening van het omgevingsrecht is een omvangrijke wetgevingsoperatie met verschillende mijlpalen, zoals de betrokken ambtenaar heeft trachten duidelijk te maken. De belangrijkste mijlpaal is het opstellen van een voorstel voor een integrale Omgevingswet waarvoor de planning is opgenomen in de kabinetsnotitie Stelselwijziging Omgevingsrecht van 9 maart 2012 (Kamerstukken II 33 118, nr. 3, p. 24) .
Naast de Omgevingswet zelf is een Invoeringswet nodig, zoals ook aangegeven in de kabinetsnotitie. Een dergelijk grote herziening vereist immers een zorgvuldige invoering met een voor de praktijk hanteerbare invoeringstermijn en overgangsrecht. Een exacte invoeringstermijn en mogelijke fasering daarbinnen zal in samenspraak met de uitvoeringspraktijk worden bepaald als de belangrijkste omgevingswetgeving is afgerond. Om die reden is in de kabinetsnotitie daarover geen datum opgenomen.
Er is dus een onderscheid tussen het aanleveren van de Omgevingswet bij de Kamer en de daarop volgende Invoeringswet. Mijn ambtenaar heeft hierop gedoeld en op de uitvoeringsregelgeving. De inwerkingtreding van de Omgevingswet vraagt immers ook om een Omgevingsbesluit en bijbehorende ministeriële regeling. Daarnaast zal alle relevante uitvoeringsregelgeving moeten worden aangepast aan de Omgevingswet. Zoals de kabinetsnotitie aangeeft, hebben circa 150 besluiten en honderden regelingen (deels) betrekking op de leefomgeving. Dit zeer omvangrijke pakket regels kan alleen worden gerealiseerd door prioritering in de tijd en een modulaire aanpak gedurende de komende jaren. Ook hier geldt dat op dit moment het geven van een exacte planning niet mogelijk is.
Kunt u uitleggen hoe de Omgevingswet, qua omvang een stuk groter dan de eerder uitgevoerde herziening van de Wet ruimtelijke ordening, in de helft van de tijd van deze herziening kan worden ingevoerd?3
De planning van de Omgevingswet is ambitieus, er is bij de voorbereidingen dan ook een straf tempo ingezet. Zoals ik op vraag 1 heb geantwoord is voor de datum van invoering op dit moment nog geen planning vastgesteld. Deze datum is afhankelijk van de totstandkoming van in- en uitvoeringsregelgeving en overleg daarover met de uitvoeringspraktijk.
Zou u alsnog antwoord willen geven op vraag 2 van eerdere schriftelijke vragen van 21 maart 20124: «Was u op de hoogte van de reële planning van de ambtelijk coördinator wetgeving voor u de Kamer informeerde over uw politieke planning voor de Omgevingswet?» Indien u niet op de hoogte was, was de leiding van uw ministerie wel op de hoogte van de visie van de ambtelijk coördinator, dat een reële planning uit moet gaan van 2018 als datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet? Als de dienstleiding daarvan op de hoogte was, hoe is het dan mogelijk dat u niet beschikte over deze essentiële informatie? Als u wel op de hoogte was, onderschrijft u dan dat u deze informatie met de Kamer had moeten delen en dus de Kamer in uw brief5 van 9 maart 2012 onvolledig en daarmee onjuist geïnformeerd heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik u bij vraag 1 heb aangegeven geeft mijn brief van 9 maart 2012 de planning weer van de totstandkoming van de Omgevingswet, zo volledig en juist als deze op dat moment te maken was. Ik heb binnen mijn ministerie en met participerende maatschappelijke organisaties gesproken over de krappe doorlooptijd in de planning en heb naar aanleiding daarvan juist extra ruimte ingebouwd. Op basis hiervan is de planning ontstaan, waarover ik u in mijn brief heb geïnformeerd. De planning blijft ambitieus, maar is haalbaar.
Onderschrijft u de volgende beginselen van behoorlijk bestuur: Indien u deze twee uitgangspunten niet (volledig) onderschrijft: kunt u dan uw standpunt motiveren?
Ik onderschrijf sterk de waarde van een open en onbevoordeelde houding van het ambtelijk apparaat. Die draagt bij aan een goede advisering voor het nemen van politieke beslissingen. Ik ben vervolgens als Minister verantwoordelijk om het parlement volledig en juist te informeren, zowel mondeling als schriftelijk.
Ik heb in deze zaak juist mede op basis van ambtelijk advies de termijnen verruimd. De verwarring bestaat waarschijnlijk, zoals ik al in vraag 1 heb geprobeerd aan te geven, in het verschil tussen politieke aanlevering van de Omgevingswet en de daarbij op te stellen Invoeringswet en uitvoeringsregelgeving.
De doorlooptijden van ruimtelijke ordeningszaken |
|
Johan Houwers (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Wachttijd bij Raad van State steeds langer»?1
Ja, dat ken ik.
Heeft u zicht op de oorzaak van de stijging van het aantal (ruimtelijke ordenings)zaken, waardoor de gemiddelde doorlooptijd is gestegen van 45 naar 53 weken in de afgelopen vier jaar?
Ja, dat heb ik. Ten eerste heeft de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) bij veel gemeenten tot een inhaalslag geleid om verouderde bestemmingsplannen te actualiseren. De nieuwe wet eist immers dat alle bestemmingsplannen per
1 juli 2013 actueel zijn. Voorts is als gevolg van de nieuwe Wro de goedkeuringsrol van het college van gedeputeerde staten bij de vaststelling van bestemmingsplannen vervallen. Indien iemand opkomt tegen de vaststelling van een bestemmingsplan, staat thans direct beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De filterende werking van het eerst indienen van bedenkingen bij het college van gedeputeerde staten, alvorens men beroep kon instellen op de Afdeling bestuursrechtspraak, is weggevallen. Daarnaast leidt een nieuwe wet in het algemeen tot nieuwe rechtsvragen, waardoor het aantal beroepszaken zal zijn toegenomen. Ten slotte heeft de universiteit van Groningen in een onderzoek in samenwerking met de universiteit van Tilburg – uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Veiligheid en Justitie – geconstateerd dat het aannemelijk is dat van de verkorte afhandelingtermijn van beroepszaken waarop de Crisis- en herstelwet van toepassing is, een «verdringingseffect» uitgaat. De extra aandacht die deze versnelde afhandeling vereist, gaat ten koste van de snelheid waarmee andere zaken in het ruimtelijk bestuursrecht kunnen worden afgedaan.
Ter informatie wil ik hier nog opmerken dat het gemiddelde van de doorlooptijden van hoofdzaken met zitting bij de Afdeling bestuursrechtspraak als gevolg van de toegenomen instroom en zaakslast in 2010 op ongeveer 39 weken en in 2011 op 47 weken lag (d.i. exclusief de vreemdelingenzaken, waar de doorlooptijden vanwege afwijkende termijnen aanmerkelijk korter zijn). Inzet van de Afdeling bestuursrechtspraak is om het oplopen van de termijnen in de komende jaren weer terug te dringen in de richting van gemiddeld 40 weken en bij zaken op het terrein van de ruimtelijke ordening tot maximaal 52 weken. Ter vergelijking: bij de andere hoger beroep colleges in het bestuursrecht lagen in 2010 de gemiddelde doorlooptijden voor bodemzaken bij de Centrale Raad van Beroep op 73 weken en bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 87 weken.
Welke mogelijkheden ziet u om de nieuwe omgevingswet tegen deze toename aan procedures in te zetten? Gaat u de nieuwe omgevingswet hiervoor inzetten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In de beleidsbrief van 14 maart 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 33 118, nr. 3) concludeert het kabinet dat het bestaande omgevingsrecht complex is en dat die complexiteit tot onzekerheid en onduidelijkheid bij de initiatiefnemers over voorgenomen projecten en activiteiten leidt. Die onzekerheid en onduidelijkheid vertalen zich onder meer in procedures bij de bestuursrechter.
De inzet bij de herziening van het omgevingsrecht is om de toegankelijkheid van het omgevingsrecht te vergroten. Onderdeel daarvan is het verbeteren van besluitvormingsprocedures, onder meer door toepassing van de zgn. Elverding-aanpak (o.a. brede inspraak in een vroeg stadium) in het ruimtelijk domein en door besluitvormingsprocedures te stroomlijnen en te bundelen. Hierdoor kan ook het aantal procedures bij de bestuursrechter afnemen. De te verwachten effecten daarvan zullen bij de voorbereiding van het wetsvoorstel in kaart worden gebracht, waarbij zoals gebruikelijk ook de Raad voor de Rechtspraak en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zullen worden betrokken.
Welke ontwikkeling verwacht u ten aanzien van het aantal zaken bij de Raad van State op het gebied van de ruimtelijke ordening?
Verwacht wordt dat de instroom van ruimtelijke ordeningszaken in de komende jaren nagenoeg gelijk zal zijn aan de instroom in eerdere jaren. Zie in dat kader het onderzoeksrapport Instroom van ruimtelijke ordeningszaken in eerste en enige aanleg bij de Afdeling Bestuursrechtspraak dat APE in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft uitgevoerd (Den Haag, 2 september 2011).
Vliegveld Valkenburg |
|
Maarten Haverkamp (CDA), Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat de kleine luchtvaart (General Aviation) op veel plekken in Nederland verdrongen wordt door andere activiteiten?
De accommodatie van General Aviation (GA) is een gedeelde verantwoordelijkheid van het Rijk en de Provincie. Wat de mogelijkheden voor GA in het luchtruim betreft, werkt het Rijk momenteel aan de Luchtruimvisie. Uitgangspunt bij deze Luchtruimvisie zijn de nationale beleidskaders, zoals neergelegd in de Luchtvaartnota. In de Luchtvaartnota heeft het kabinet de keuze gemaakt om selectief ruimte te houden op de luchthavens van nationale betekenis voor de General Aviation, en dan met name voor maatschappelijke vluchten (vluchten ten behoeve van openbare orde, veiligheid en gezondheidszorg) en functiegroepen binnen de GA die gericht zijn op de verbetering van de toegang tot Nederland door de lucht en versterking van de netwerkkwaliteit van de luchtvaart binnen Nederland.
Voor de luchthavens van regionale betekenis is de Provincie bevoegd gezag. Ontwikkelingen en accommodatie van GA op deze luchthavens, of elders in de Provincie, is daarmee de verantwoordelijkheid van de Provincie en zou dan ook op dat niveau moeten worden aangekaart. Daarbij heeft de GA mij, bij monde van de KNVvL, aangegeven dat het lastig is om niet met één, maar met twaalf overheden het overleg aan te gaan. Ik heb daarover de GA te kennen gegeven dit onderwerp met de Provincies te bespreken.
Overigens is er regelmatig contact en overleg tussen Rijk en Provincie over luchtvaart. In dit overleg wordt ook met de sector gesproken, en daaruit heb ik geen signalen ontvangen dat de General Aviation op veel plekken in Nederland verdrongen wordt.
Bent u bekend met de ontwikkeling van het gebied Vliegkamp Valkenburg door het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB) van het Ministerie van Financiën en met eventuele vertragingen in dat gebied?
Ja, ik ben bekend met de ontwikkeling van het gebied van het voormalig Marine Vliegkamp Valkenburg door het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB) van het Ministerie van Financiën. De planning van dit project gaat ervan uit dat de eerste woningen op dit terrein in 2015 kunnen worden gebouwd.
Is het waar dat het handelen van het RVOB leidt tot bedrijfsbeëindiging van de vliegclub per 1 juli 2012 op het voormalig Vliegkamp Valkenburg en dat daarmee een einde komt aan het voortbestaan van het recreatief vliegen op die locatie?
Na het vertrek van het ministerie van Defensie op 1 januari 2007 was helder dat de luchthaven een andere bestemming zou krijgen. Dat is ook aan de vliegclubs die op het voormalig Vliegkamp Valkenburg vliegen medegedeeld. Toen is reeds aangekondigd dat het recreatief vliegen eind 2011 of medio 2012 zou eindigen. Vervolgens heeft het RVOB op 1 juli 2010 alle vliegclubs die hier recreatief vliegen aangegeven dat er per 1 juli 2012 geen mogelijkheden meer waren om op het voormalig Vliegkamp Valkenburg te vliegen en werden vanaf die datum de bestaande gebruiksrelaties opgezegd.
Is het waar dat het RVOB wel de huurovereenkomsten met de overige huurders wil verlengen tot het moment dat er daadwerkelijk gebouwd wordt?
Ja, dat klopt. Nu de werkzaamheden op het terrein aanvangen (per 1 juli 2012) hebben de vliegclubs te horen gekregen dat het niet meer mogelijk is dat zij hun activiteiten daar uitoefenen. Dat geldt echter (nog) niet voor de overige huurders. Deze huurders huren ruimte in de bestaande gebouwen op het terrein. Het verhuren van de bestaande gebouwen op het voormalig vliegveld staat de voorbereidende werkzaamheden (bouw- en woonrijp maken en daaraan voorafgaande onderzoeken in het veld) niet in de weg. Om die reden is de huurovereenkomst met deze partijen met 3 jaar verlengd.
Bent u bereid het RVOB te bewegen om de vliegclub, gelijk met de andere huurders, de mogelijkheid te geven hun activiteiten te verlengen tot het moment dat er daadwerkelijk gebouwd gaat worden?
Zoals hierboven aangegeven, zullen per 1 juli a.s. werkzaamheden worden verricht op het terrein van voormalig Vliegkamp Valkenburg en wel op dat gedeelte dat nu nog wordt gebruikt voor recreatief vliegen. Dit zijn voorbereidende werkzaamheden, voordat kan worden gestart met de bouw van de eerste woningen. Het gaat hierbij om werkzaamheden als het detecteren en zo nodig ruimen van niet gesprongen explosieven en onderzoek naar verhardingen. Met het uitvoeren van deze werkzaamheden is een aanzienlijk financieel belang gemoeid, waarbij de voorwaarde (in verband met de subsidietoekenning) is dat deze werkzaamheden in 2012 dienen te worden uitgevoerd. Daarnaast is nog dit jaar een aanbesteding gepland voor de ontmanteling van een deel van het vliegveld. Werkzaamheden die in dat kader zullen starten hebben betrekking op grootschalig grondwerk, het verwijderen van verhardingen van de bestaande landingsbanen en het uitvoeren van bodemsaneringen. Met het vroegtijdig in gezamenlijkheid aanbesteden van deze werkzaamheden wordt een aanzienlijk economisch belang voorzien. Het is vanwege deze werkzaamheden niet mogelijk om de activiteiten van de vliegclubs per 1 juli 2012 voort te zetten.
Ziet u mogelijkheden om, op basis van conclusies van de in opdracht van de provincie Zuid-Holland uitgevoerde onderzoeken, een klein groen vliegveld voor zweefvliegen in te passen in het bestemmingsplan van het gebied?
Het inpassen van een vliegveld in het bestemmingsplan van het betreffende gebied is geen Rijksverantwoordelijkheid, maar primair de verantwoordelijkheid van de gemeente. De Provincie kan in uitzonderlijke gevallen ervoor kiezen een inpassingsplan te maken of door middel van een luchthavenbesluit de luchthaven te bestemmen. Uit de onderzoeken van de Provincie blijkt echter dat dit heel lastig is, en conflicteert met andere opgaven in de regio. In september 2008 heeft de gemeenteraad van de gemeente Katwijk het Integraal Structuurplan Nieuw Valkenburg vastgesteld. Ten tijde van het opstellen van dat plan is geconstateerd dat er vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen mogelijkheden zijn om binnen het project locatie Valkenburg een zweefvliegveld te realiseren. De aanwezigheid van een zweefvliegveld zou een conflict betekenen met allerlei andere opgaven die op het gebied van toepassing zijn. Ook in de plannen voor de Groene Buffer op Wassenaars grondgebied is niet in een zweefvliegveld voorzien.
Inmiddels is de projectorganisatie locatie Valkenburg bezig met het opstellen van het concept Masterplan als uitwerking van het Integraal Structuurplan van de gemeente Katwijk. Het uitgangspunt dat binnen het project geen zweefvliegveld kan worden gerealiseerd, is binnen de planvorming ongewijzigd.
Welke mogelijke alternatieven heeft u ten aanzien van deze situatie, die het einde van 80 jaar vliegen op deze locatie inluidt?
De accommodatie van General Aviation op regionaal niveau is een Provinciale verantwoordelijkheid. Van de Provincie Zuid-Holland heb ik begrepen dat zij de intentie hebben om de mogelijkheden voor zweefvliegsport te behouden, en hier ook (alternatieve) locaties voor te zoeken. In een klein zoekgebied dicht rond de huidige locatie, waarbij ook voor het zweefvliegterrein Langeveld naar een alternatief is gezocht, is dit helaas niet gelukt. De Provincie heeft aangegeven dat zij nog in een groter zoekgebied willen kijken, wel onder nog nader te bepalen voorwaarden en in overleg met het Luchtsportcentrum Valkenburg. Het zoeken naar een andere locatie is echter niet eenvoudig gezien ook andere ruimtelijke opgaven in de regio, maar hier wordt door de Provincie wel serieus naar gekeken.
De politieke en de reële planning voor de Omgevingswet |
|
Paulus Jansen |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Onderschrijft u de conclusie van de ambtelijk coördinator wetgeving van de projectdirectie Eenvoudig Beter dat de politieke planning voor de Omgevingswet niet de reële planning is?1 Zo ja, kan de Kamer op korte termijn in aanvulling op de politieke planning ook de reële planning ontvangen? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom inwerkingtreding van de Omgevingswet ultimo 2014 (politieke planning) plausibeler is dan inwerkingtreding van de Omgevingswet in 2018 (reële planning)?
Nee, die conclusie onderschrijf ik niet.
Was u op de hoogte van de reële planning van de ambtelijk coördinator wetgeving voor u de Kamer informeerde over uw politieke planning voor de Omgevingswet?
Er bestaat geen onderscheid tussen politieke en reële planning, waardoor ik niet aan de vraag kan voldoen. Voor de planning van het wetsvoorstel verwijs ik kortheidshalve naar onderdeel 8.3 van mijn brief van 9 maart 2012 «Stelselwijziging Omgevingsrecht»
Kunt u een overzicht aan de Kamer sturen van alle andere wetgevingstrajecten en overige projecten onder haar verantwoording, waarbij de politieke planning afwijkt van de reële planning?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het artikel 'Aannemers geven uitleg - Bijeenkomst moet zorgen wegnemen' |
|
Michiel Holtackers (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Aannemers geven uitleg – Bijeenkomst moet zorgen wegnemen»?1
Ja.
Is het waar dat in de Milieueffectrapportage (MER) van het plan «Ontpoldering Noordwaard» in het kader van het rijksproject «Ruimte voor de Rivier» sprake is van een gesloten grondbalans, maar dat de aannemer toch externe grond het gebied wil inbrengen? Zo ja, wat is de reden daarvan?
Nee, in het MER (2010) is niet uitgegaan van een gesloten grondbalans. In de verdere uitwerking en de uitvoering van de plannen is wel gezocht naar een balans waarbij ongeveer evenveel grond wordt ontgraven als toegepast.
De reden waarom de aannemer momenteel toch grond van buiten het gebied gebruikt, heeft vooral een logistieke achtergrond. Het kan namelijk zo zijn dat bepaalde grond nog niet is ontgraven op het moment dat deze al wel nodig is voor toepassing op een bepaalde locatie. Het is niet altijd mogelijk om in de werkplanning «ontgraving» en «beschikbaarheid» op elkaar aan te laten sluiten op een manier dat bijvoorbeeld ook de tijdige oplevering van de terpen gewaarborgd is en de transporthinder voor omwonenden zoveel als mogelijk wordt beperkt.
De ontgrondingsvergunning, waarvoor het MER als onderbouwing dient, voorziet in de mogelijkheid om grond van buiten het projectgebied toe te passen.
Is het waar dat ingenieursbureau Deltares heeft geconcludeerd dat een gesloten grondbalans in dit project lastig, maar haalbaar is? Zijn deze conclusies nog steeds van kracht? Zo nee, waarom niet?
Het kennisinstituut Deltares heeft een rapport opgesteld over waterkeringstechnische eisen die gesteld moeten worden aan grond die vanuit het gebied wordt toegepast in de kades. Het rapport trekt geen conclusies over de mogelijkheid van een gesloten grondbalans.
Acht u thermisch gereinigde grond in het algemeen en specifiek in deze situatie geschikt voor toepassing in de buurt van woningen, recreatie en natuurontwikkeling? Zo nee, waarom wordt het gebruik van thermisch gereinigde grond toch overwogen in deze situatie? Zo ja, kunt u aangeven waarom er dan nog onderscheid wordt gemaakt tussen thermisch of anderszins gereinigde grond bij dit soort projecten?
Als wordt voldaan aan de (milieuhygiënische) eisen van het Besluit Bodemkwaliteit is thermisch gereinigde grond in het algemeen en in de buurt van woningen, recreatie en natuurontwikkeling geschikt. Het gebruik van deze grond levert dan geen bezwaar op voor het milieu of de volksgezondheid.
De aanduiding «thermisch gereinigd» heeft niet te maken met de milieukwaliteit, maar heeft alleen een relatie met de bewerking van de grond (de grond is gereinigd door middel van verhitting). Er zijn verschillende technieken op de markt om grond te reinigen, zodat deze grond daarna weer kan worden toegepast. Op deze manier wordt op een duurzame manier omgegaan met schaarse bouwstoffen.
De keuze van de bewerkingstechniek is van veel factoren afhankelijk, zoals de samenstelling van de te reinigen grond en de hoeveelheid te reinigen grond. Voor al deze technieken geldt dat dit niet onderscheidend is voor de kwaliteit van het eindproduct, omdat dit eindproduct bij de uiteindelijke toepassing in alle gevallen moet voldoen aan de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit.
Hoe beoordeelt u de onrust bij de bewoners van het betreffende gebied? Bent u bereid handhavend op te treden, zodanig dat de gesloten grondbalans wordt gewaarborgd?
Ik ben op de hoogte van de onrust bij de bewoners van de Noordwaard en heb daarom, samen met bewoners en de aannemer, de toepassing van deze grond in de agrarische terpen nogmaals bekeken.
Uit deze nadere beschouwing kwam naar voren dat de thermisch gereinigde grond mogelijk wel problemen zou kunnen geven met de afwatering en dat bomen niet goed kunnen wortelen. Om dit risico uit te sluiten heeft Rijkswaterstaat in goed overleg met betreffende bewoners besloten dat er geen thermisch gereinigde grond zal worden toegepast in de nog aan te leggen terpen. De toepassing van thermische gereinigde grond zal zich beperken tot kades en wegen. Hierover heeft Rijkswaterstaat als opdrachtgever inmiddels aanvullende afspraken gemaakt met de aannemer.
Handhavend optreden om een sluitende grondbalans te waarborgen is niet aan de orde.
Voortgang van het Nationaal Programma Kwaliteitsprong voor Rotterdam Zuid |
|
Sadet Karabulut |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Herinnert u zich de brief d.d. 25 augustus 2011 van Bewonersorganisaties uit Rotterdam Zuid waarin zij de noodklok luiden over bewonersparticipatie bij de totstandkoming van het Nationaal Programma Kwaliteitssprong Rotterdam Zuid en uw antwoord d.d.16 september 2011 waarin u schrijft geschrokken te zijn van de brief en met verantwoordelijk wethouder Karakus van de gemeente Rotterdam heeft afgesproken dat de deelgemeente met hen in gesprek zou gaan over het programma?
Ja.
Wat hebben deze afspraken over bewonersparticipatie tot nu toe opgeleverd?
Na de ondertekening van het Nationaal Programma Kwaliteitssprong Zuid «Zuid werkt!» (hierna: «Zuid werkt!») op 19 september 2011 is de gemeente Rotterdam met alle partners aan de slag gegaan om de gezamenlijk geformuleerde ambitie in «Zuid werkt!» te vertalen naar een concreet uitvoeringsprogramma.
Binnen de deelgemeenten wordt het uitvoeringsprogramma uitgewerkt tot op wijkniveau, deze wijkplannen worden met de bewoners besproken. Het tempo van de deelgemeenten verschilt: in Charlois en in Feijenoord zijn er al bijeenkomsten gestart en in IJsselmonde wordt momenteel een start gemaakt met de uitwerking.
Er is voor de dagelijkse aansturing en besluitvorming en het snel kunnen schakelen met de programmadirecteur een bestuur samengesteld uit de overleggroepen, dat verder vormgeeft aan de uitvoering van »Zuid werkt!». Onlangs is tot dit bestuur een vertegenwoordiger vanuit de bewonersadviesraad toegetreden.
De bewonersadviesraad is een raad van 15 bewoners, die gevraagd en ongevraagd advies geeft vanuit een bewonersperspectief. Zij overleggen met een eigen achterban in de wijken.
De komende tijd, wanneer de daadwerkelijke uitvoering van de programma’s ter hand wordt genomen, zal per actie met de bewoners bekeken worden hoe de participatie verdere invulling krijgt.
Deelt u de mening dat juist in een gebied als Rotterdam Zuid bewoners een sleutelrol zouden moeten hebben in de leefbaarheid en andere aspecten van de buurt- en wijkaanpak? Zo ja, op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat dit ook daadwerkelijk gebeurt? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot uw uitspreken bij het in ontvangst nemen van het Manifest van Actieve Wijkbewoners op 10 december 2011?
Ja, bewoners spelen een cruciale rol in het realiseren van de ambities voor Rotterdam-Zuid.
De primaire verantwoordelijkheid voor samenwerking met bewoners ligt bij de gemeente en de deelgemeenten. Ik verwijs hierbij ook naar mijn antwoord op vraag 2.
Tijdens een bezoek van het lid Roemer, fractievoorzitter van de SP, op 15 december 2011 werd kenbaar gemaakt dat de bewonersorganisaties nog steeds niet zijn betrokken bij de totstandkoming van de nieuwe plannen zijn de betrokken bewonersorganisaties inmiddels wel benaderd en betrokken? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat er daadwerkelijk meer aandacht wordt besteed aan bewonersparticipatie?1
Bij het betrekken van bewoners is het zaak een goede afspiegeling van de wijk te vinden. Bewonersparticipatie is niet alleen het inzetten van de reguliere bewonersorganisaties bij inspraak. De inzet van Rotterdam is niet alleen bewonersorganisaties, maar ook andere organisaties van bewoners, bewoners in niet-georganiseerde verbanden en bewoners in specifieke hoedanigheden te betrekken bij specifieke programmavoorstellen. Dit vraagt tijd en een verandering van mentaliteit zowel bij de professionals als bij de bewoners. In verschillende hoedanigheden hebben bewoners overigens al een actieve bijdrage geleverd aan de plannen voor Zuid: actieve bewoners in de hoedanigheid van bewoner, ondernemer, leerkracht, schooldirecteur, jongerenwerker, buurtvaders, zorgprofessional, etc., al dan niet georganiseerd verband. Ik bespreek dit regelmatig in mijn overleg met de verantwoordelijk wethouder.
Op welke wijze volgt u de daadwerkelijke participatie van bewoners in Rotterdam Zuid zodat zij ook echt mee kunnen doen in Zuid? Via welke kanalen ontvangt u hierover informatie? Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de uitvoeringsprogramma’s en participatie van buurtbewoners bij het tot stand komen van deze programma’s?
Twee keer per jaar heb ik bestuurlijk overleg met de gemeente Rotterdam. De bewonersparticipatie zal een vast agendapunt van deze overleggen zijn.
Tijdens mijn werkbezoeken in Rotterdam Zuid heb ik regelmatig contact met bewoners en bewonersorganisaties. Verder maak ik met de gemeente afspraken over de monitoring van bewonersparticipatie.
Op welke wijze bent u voornemens de sleutelrol voor van actieve bewonersparticipatie te waarborgen, zoals u voorstaat in uw agenda burgerschap nu alle bewonersorganisaties in Rotterdam Zuid in rap tempo worden afgebroken de komende twee jaar? Bent u bereid bewonersorganisaties de tijd en ruimte te geven om zich aan te passen aan de veranderde situatie van de kwaliteitssprong en de bezuinigingen die hiermee gepaard gaan? Zo nee, waarom niet?
Vanaf 1 januari 2012 worden – volgens de participatievisie die door de deelraad in 2011 is aangenomen – de bewonersorganisaties in Rotterdam Zuid «gelijkgeschakeld» met andere organisaties van bewoners. De gelijkschakeling betekent dat bewonersorganisaties net als andere organisaties van bewoners, subsidie kunnen verkrijgen voor activiteiten, die passen binnen het subsidiekader voor vrijwilligersorganisaties. Met «Zuid Werkt!» gaan geen bezuinigingen gepaard en in het programma hebben lokale partijen, waaronder de deelgemeente, aangegeven betrokkenheid van (organisaties van) bewoners zeer belangrijk te vinden. Ik zal blijven volgen dat er in het programma sprake is van actieve bewonersparticipatie, zie ook mijn antwoord bij vraag 5.
Wilt u een toelichting op het feit dat deelgemeente Feijenoord zogeheten «huiskamer van de wijk»2 krijgt? Is dit naar uw mening een uitvoering in de lijn van het Manifest van Actieve Wijkbewoners, zoals vastgesteld op de landelijke bewonersdag 2011?
Ja. Alle actieve bewoners krijgen een plek waar zij hun bijdragen aan hun wijk kunnen leveren. Deze manier van samenwerking zal de betrokkenheid van de bewoners bij hun wijk alleen maar vergroten. De «Huiskamer in de wijk» is een initiatief van de deelgemeente Feijenoord, in lijn met eerder genoemde participatievisie.
Het bericht ‘Landgoed Hemmen eist 'subsidiepercelen' op’ |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Landgoed Hemmen eist «subsidiepercelen» op»?1
Ja, dat bericht is bij mij bekend.
Waarom heeft Rijkswaterstaat (RWS) – ondanks herhaalde verzoeken – nooit het Lijndensche Fonds voor Kerk en Zending uitgenodigd voor een gesprek of overleg over de mogelijkheid van verkoop aan deze Stichting?
Vanaf de fase van planvorming in 1996 tot aan de oplevering van dit gedeelte van het rivierverruimingsproject Lexkesveer in 2009, heeft RWS gesproken met een aantal partijen over het beheer in de Schoutenwaard, waaronder Geldersch Landschap en Geldersche Kasteelen (GLGK) en Stichting het Lijndensche Fonds (SLF).
SLF werd betrokken bij het overleg over het beheer vanwege haar eigendommen in de Schoutenwaard. Vanaf de start van het overleg heeft RWS aangegeven dat de beheerder van de projectgronden ook de eigenaar zou worden. Deze koppeling is gemaakt, omdat uitsluitend eigenaren/erfpachters in aanmerking kunnen komen voor natuurbeheersubsidies.
SLF heeft zich in 2006 teruggetrokken uit de besprekingen, nadat haar bleek dat, buiten de bestaande Subsidieregeling Natuurbeheer, er bij RWS geen aanvullende financiële regelingen bestaan voor vegetatiebeheer. In 2007 heeft SLF haar buitendijkse gronden in de Schoutenwaard verkocht en zij heeft van de Staat toen een grotere oppervlakte binnendijkse gronden teruggekocht.
GLGK bleef als enige geïnteresseerde partij over en is inmiddels bijna twee jaar beheerder van de uiterwaard, met een vergunning op basis van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken. SLF heeft geen bezwaar/beroep aangetekend tegen de verlening van deze vergunning.
In het voorjaar van 2011 heeft SLF contact opgenomen met RWS over de op handen zijnde eigendomsoverdracht van de gronden in de Schoutenwaard. Daarop is RWS meerdere malen in gesprek geweest met SLF en heeft uiteengezet dat vanwege bovengenoemde redenen levering aan GLGK is voorzien.
Is de voorziene doorlevering aan het Geldersch Landschap niet in strijd met de beschikking van de Europese Commissie inzake de klacht gelijkberechtiging (juli 2011)? Loopt RWS niet het risico straks de doorlevering te moeten «terugdraaien» vanwege ongeoorloofde staatssteun? Deze Rijksdienst was toch op de hoogte van de ingediende klacht door de Vereniging Gelijkberechting Grondbezitters (VGG) bij de Europese Commissie en op de hoogte van de Verklaring van Linschoten?
RWS is op de hoogte van de klacht bij de Europese Commissie (EC) en de Verklaring van Linschoten. Het besluit van de EC heeft geen betrekking op de voorziene doorlevering aan GLGK. Het besluit van de EC (N308/2010) betrof de «Subsidieregeling grondverwerving ten behoeve van natuurbehoud» van het ministerie van EL&I. De EC heeft de subsidieregeling als non-discriminatoir en niet-marktverstorend beoordeeld. Levering aan GLGK is niet in strijd met deze beschikking. De levering vindt voorts plaats tegen de waarde in het economisch verkeer. Er is daarom geen sprake van ongeoorloofde staatssteun.
Waaruit blijkt de juridische gebondenheid en op welk moment is die ontstaan waardoor RWS de gronden Lexkesveer niet wil of kan verkopen aan de Stichting Het Lijndensche Fonds voor Kerk en Zending maar «moet» doorleveren aan het Geldersch Landschap?
Zoals in de beantwoording onder 2 is vermeld, is GLGK nu bijna 2 jaar beheerder van de uiterwaard. RWS vanaf het begin van het project aangegeven dat de toekomstige beheerder van de projectgronden ook de eigenaar daarvan zou worden. RWS is derhalve juridisch gebonden tot verkoop van de gronden aan GLGK.
Welke redenen liggen ten grondslag aan het feit dat (nog) geen invulling is gegeven aan die juridische gebondenheid, nu nog steeds geen overdracht heeft plaatsgehad? Waarom is er voor gekozen eerst de gronden in erfpacht over te dragen en later in eigendom?
RWS wacht met de eigendomsoverdracht aan GLGK via het RVOB, totdat de bestemming van de betreffende gronden door de gemeente is gewijzigd naar natuur. Als de bestemmingsplanwijziging definitief is, is het huidige beheer(plan) conform bestemming en is de natuurdoelstelling van het project Lexkesveer ook op die manier verzekerd.
Tot die tijd zal RWS de gronden aan GLGK in erfpacht uitgeven.
Waarom is er niet gekozen voor een openbare aanbesteding waar iedereen in kan meedingen? Particulieren, terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties en andere organisaties en bedrijven krijgen dan elk gelijke kansen.
Zie het antwoord op vraag 4.
Is er overheidsgeld (belastinggeld) vanuit het Rijk, de provincie over anderszins met de verkoop/de aankoop gemoeid?
De aankoop van de gronden in de Schoutenwaard is in het kader van het project met overheidsgelden geschied, evenals de realisatie van het gehele project Lexkesveer. De doelstelling van het rivierverruimingsproject betreft zowel waterstandsdaling als ook natuurontwikkeling. In verband hiermee wordt de bestemming van de gronden gewijzigd in natuur. GLGK ontvangt geen subsidie van het Rijk voor deze aankoop en heeft daarnaast aangegeven dat zij geen subsidie zal aanvragen voor de voorziene aankoop van deze heringerichte en herbestemde uiterwaard.
Vrijwillige kavelruil |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Kunt u zich herinneren dat u op 18 februari 2011 heeft toegezegd dat «alle vrijwillige kavelruilen van nu en in de toekomst ... niet meer worden belemmerd door het Rijk»?1
Ja.
Bent u bekend met het besluit van de Gedeputeerde Staten van Overijssel van 2 maart jl. mee alle landinrichtingsprojecten voorlopig zijn opgeschort, waardoor de vrijwillige kavelruilen alsnog geblokkeerd worden?
Ja.
Hoe verhoudt dit besluit van de Provinciale Staten van Overijssel zich tot uw uitspraak dat vrijwillige kavelruil niet meer zal worden belemmerd door het Rijk, aangezien het besluit direct samenhangt met de bezuinigingen op natuur die vanuit het Rijk zijn aangekondigd?
Samen met de provincies werk ik aan een Bestuursakkoord over de herijking van de EHS en de decentralisatie van de herijkte EHS. Op dit ogenblik is nog geen akkoord bereikt. Tot dat moment is onduidelijk waar de herijkte EHS komt te liggen.
En tot die tijd valt het kavelruilinstrument ook binnen mijn brief van 20 oktober 2010, waarin ik de provincies heb opgeroepen geen besluiten te nemen die de uitvoering van het regeerakkoord bemoeilijken. Gezien het belang van dit instrumentarium voor de landbouwstructuurverbetering, kunnen provincies in de periode tot aan het Bestuursakkoord ook onder eigen verantwoordelijkheid van het instrument gebruik maken. De WILG en de onderliggende regelgeving zijn op dit onderdeel namelijk niet gewijzigd. Nieuwe verplichtingen zijn voor eigen risico en rekening van de provincies. Hierover heb ik het IPO met mijn brief van 24 maart 2011 geïnformeerd.
Vindt u het acceptabel dat projecten die door provincies vanuit verwachtte ILG 2007–2013-gelden zijn voorgefinancierd, zoals de kavelruilplannen in Dalmsholte in Overijssel – die bovendien al ten dele al zijn gerealiseerd – , nu worden opgeschort omdat vanuit het Rijk wordt bezuinigd?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is het Rijk juridisch verplicht om alsnog die financiële middelen beschikbaar te stellen waarop door de Provincie Overijssel kon worden gerekend bij het aangaan van dit gebiedsontwikkelingsplan?
De verplichtingen van het Rijk ten opzichte van de provincies zijn afhankelijk van de afspraken die daarover worden gemaakt in bovengenoemd bestuursakkoord.
Hoe wilt u voorkomen dat de bereidwilligheid onder agrarische ondernemers zal verdwijnen als gevolg van onzekerheid en uitstel van vrijwillige kavelruilplannen?
In het kader van het op te stellen Bestuursakkoord tussen Rijk en provincies, ben ik met de provincies in overleg over de herijking van de EHS, de decentralisatie en de financiële middelen. Nadat het akkoord is gesloten, komt er voor de agrarische ondernemers meer duidelijkheid. Ik verwacht niet dat onder agrariërs de bereidwilligheid zal verdwijnen.
Wat gaat u doen om de op 18 februari 2011 door u geschetste situatie alsnog te bewerkstelligen, zodat vrijwillige kavelruil onbelemmerd doorgang kan vinden?
Ondanks de bezuinigingen en de herijking van de EHS belemmert het Rijk de vrijwillige kavelruil niet. Maar ik begrijp dat provincies eerst het Bestuursakkoord willen afwachten. Dat neemt niet weg dat de provincies naar mijn mening naar eigen inzicht, onder eigen verantwoordelijkheid en met eigen middelen door kunnen gaan met de benutting van het kavelruilinstrumentarium.
Gaat met het opschorten van de landinrichtingsprojecten ook de mogelijkheid verloren om nu en/of in de toekomst aanspraak te doen op cofinanciering vanuit de Europese Unie? Om welke bedragen gaat dit?
Deze mogelijkheid gaat niet verloren. De budgetten zijn reeds gereserveerd en goedgekeurd door de Europese Commissie. Tot en met 31 december 2013 bestaat de mogelijkheid voor de provincies om beschikkingen voor door het Europese Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling medegefinancierde steun ten behoeve van kavelruilprojecten af te geven in het kader van het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007–2013.
In dit fonds is voor de periode 2007–2013 80 miljoen gereserveerd voor verbetering van verkaveling en infrastructuur en bedrijfsverplaatsing tezamen.
Wilt u de beantwoording van deze vragen voor het notaoverleg EHS/Natuur/Biodiversiteit/Ontpoldering van 27 juni 2011 aan de kamer doen toekomen?
Dit is niet meer van toepassing, het notaoverleg is verzet.
De gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum |
|
Pauline Smeets (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel uit dagblad De Limburger dd. 22 januari 2011 «Mogelijk tekort Ooijen-Wanssum»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte, dat er grote zorgen bestaan in Limburg over de voortgang van het project Ooijen-Wanssum nu de regering voornemens is, de aanleg van verbindingszones, waarmee het project voor een gedeelte gefinancierd wordt, terug te draaien?
Ja.
Deelt u de mening dat, zeker gezien de hoge waterstand van de afgelopen maand, een project, dat de waterstand van de Maas aanzienlijk kan verlagen, doorgang moet vinden? Zo nee, waarom niet?
Ik zet me in voor de waterveiligheid in Nederland, dus ook die langs de (onbedijkte) Maas. Daarvoor lopen nu de uitvoeringsprojecten langs de Grensmaas en Zandmaas, de zogenaamde Maaswerken. Een besluit over de doorgang van de gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum kan ik pas nemen als het daarvoor noodzakelijke MIRT-traject is afgerond.
Ik wijs u er echter wel op dat ik geconfronteerd wordt met beperkte budgettaire ruimte, ik zal dus keuzes moeten maken. Rond de zomer zal ik u, conform mijn toezegging in het AO op 13 december 2010, hierover informeren.
Deelt u de opvatting van uw ambtsvoorganger dat het project Ooijen-Wanssum een mooi voorbeeld is van een gebiedsontwikkelingsproject dat – in het licht van het feit dat de maatregelen in het kader van de hoogwaterbescherming in het Maasdal niet binnen de daarvoor gestelde termijn worden gerealiseerd – de nu gekozen aanpak van versterking en aanleg van kades kan vervangen? Kan in de bestuurlijke overleggen MIRT van het voorjaar van 2011 het besluit tot start van de verkenning genomen worden?
Het is een mooi integraal gebiedsontwikkelingsplan waarin de provincie het voortouw heeft. In het plan wordt voorgesteld de korte en lange termijn hoogwaterbescherming met de aanleg van kades en rivierverruiming te verbeteren.
Ik kan nu niet aangeven dat er in de bestuurlijke overleggen MIRT van het voorjaar (mei) van 2011 een besluit tot start van de verkenning wordt genomen. Een besluit om de MIRT-verkenning te starten ligt alleen voor de hand als er een reële kans is op beschikbaarheid van middelen voor realisatie van de wateropgave. Momenteel is dit voor 2020 niet het geval.
In de beleidsbrief Infrastructuur en Milieu aan de Tweede Kamer (d.d. 26 november 2010) hebben de minister en ik aangegeven: «scherper vast te willen houden aan de eis dat er zicht moet zijn op financiering voordat nieuwe MIRT-verkenningen worden gestart; op voorhand moet duidelijk zijn dat bedragen beschikbaar zijn die overeenkomen met de zwaarte van de opgave».
Ik kan daarom op korte termijn de onzekerheid over het doorgaan van het project Ooijen-Wanssum niet wegnemen.
Deelt u de mening dat het project Ooijen-Wanssum als natte natuur moet worden gerealiseerd?
Realisatie van natte natuur in het project Ooijen is een zaak voor de regio. Provincie heeft aangegeven € 50 mln te hebben gereserveerd voor de ruimtelijke ontwikkeling, inclusief de kosten voor natte natuur.
Kunt u op korte termijn de onzekerheid over het doorgaan van het project Ooijen-Wanssum wegnemen?
Zie antwoord bij vraag 4.
Bent u bereid deze vragen voor 22 februari 2011 te beantwoorden?
Helaas is het mij niet gelukt de vragen voor 22 februari 2011 te beantwoorden.
Het project Waterdunen in Zeeuws-Vlaanderen |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Op welke wijze is het Rijk wat betreft financiering, het ruimtelijke ordeningstraject, het realiseren van de Ecologische Hoofdstructuur en het Natuurpakket Westerschelde betrokken bij het project «Waterdunen»?
Het project Waterdunen wordt onder verantwoordelijkheid van de provincie Zeeland in samenwerking met de gemeente Sluis, het waterschap Zeeuws-Vlaanderen, Molecaten (recreatieparken) en Het Zeeuwse Landschap gerealiseerd.
Het Rijk draagt financieel bij vanwege de kustversterking (€ 40 mln), de omgevingskwaliteiten (€ 18 mln Nota Ruimte) en het natuurherstel Westerschelde (€ 22,7 mln).
Het project heeft tot doel een economische impuls te geven aan de krimpregio West-Zeeuws-Vlaanderen in combinatie met het verbeteren van de waterveiligheid door dijkversterking in samenhang met ruimtelijke kwaliteit en een deel van de natuurherstelopgave voor de Westerschelde.
Het natuurherstel is geen onderdeel van de realisering van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De provincie Zeeland is verantwoordelijk voor de plan- en besluitvorming.
Op welke wijze kan het Rijk eventueel nog invloed uitoefenen op het besluitvormingsproces ten aanzien van het project «Waterdunen»?
Het besluitvormingsproces is afgerond. De provincie Zeeland heeft het provinciale inpassingsplan vastgesteld. Er loopt nog een beroepsprocedure tegen het vastgestelde plan. Voor het Rijk zie ik in de afgesloten besluitvormingsprocedure geen rol.
Hoe verhoudt het besluit van de provincie Zeeland om de onteigeningsprocedure voor het project «Waterdunen» in gang te zetten, zich tot de wijze waarop u de motie-Koopmans/De Mos1 over het niet onteigenen voor natuur uit wil gaan voeren? Welke mogelijkheden heeft u om onteigening van gronden voor natuurontwikkeling in het kader van het project «Waterdunen» te voorkomen?
In de motie Koopmans/De Mos staat onteigening voor de EHS centraal. Het te realiseren natuurherstel in dit project is echter geen onderdeel van de realisering van de EHS. Onteigening acht ik echter ten algemene niet wenselijk en dient mijns inziens tot een minimum beperkt te worden. Maar de provincie beslist in dit geval hierover. Overigens heb ik begrepen dat de provincie Zeeland alleen in uiterste gevallen tot onteigening bereid is.
Is de voorgenomen ontpoldering in het kader van het project «Waterdunen» noodzakelijk voor het realiseren van de gewenste kustversterking?
Het project Waterdunen is deel van de prioritaire zwakke schakel West-Zeeuws-Vlaanderen. Voor de prioritaire zwakke schakels geldt een dubbeldoelstelling: de veiligheid en ruimtelijke kwaliteit in samenhang verbeteren. Het realiseren van de gewenste kustversterking in het project is één op één gekoppeld aan het realiseren van de ontwikkelingen op het gebied van economie, recreatie, natuur en landschap.
Acht u de voorgenomen ontpoldering in het kader van het project «Waterdunen» en de Rijksbijdragen daarvoor in overeenstemming met de coalitieafspraak dat er geen nieuwe besluiten tot ontpoldering komen en bestaande plannen worden heroverwogen? Zo nee, welke mogelijkheden heeft u dan om de plannen voor «Waterdunen» in lijn te brengen met de genoemde coalitieafspraak?
Zie het antwoord bij vraag 2. Er is in het geval van Waterdunen sprake van een genomen besluit door de provincie Zeeland.
Acht u de mate waarin het aantal te ontpolderen hectares voor nieuwe natuur meetelt voor het aantal te ontpolderen hectares in het kader van het Natuurpakket Westerschelde evenredig met de daadwerkelijk te realiseren estuariene natuur? Bent u bereid u tenminste in te zetten voor een zwaardere bijdrage van het aantal te ontpolderen hectares in het project «Waterdunen» aan het Natuurpakket Westerschelde en, hieraan gekoppeld, voor een vermindering van het aantal te ontpolderen hectares?
Het bericht dat de decentrale overheden verloedering van bedrijventerreinen negeren |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Randstedelijke Rekenkamer, het publicatierapport «Regie op herstructureren bedrijventerreinen»?
Ja.
Deelt u de mening dat het stimuleren van de verkoop van bedrijfskavels boven de marktprijs geen overheidstaak is, maar dat dit overgelaten moet worden aan de markt? Zo nee, waarom niet?
Ja, het stimuleren van de verkoop van bedrijfskavels boven de marktprijs is geen overheidstaak. De praktijk wijst echter uit dat daar waar gemeenten betrokken zijn bij de uitgifte van kavels van bedrijventerreinen de afgelopen decennia juist sprake is geweest van kunstmatig lage grondprijzen, veelal uit concurrentieoverwegingen tussen gemeenten. Dit belemmert een efficiënt grondgebruik. Aanbeveling is juist dat grondprijzen meer marktconform tot stand komen. Dit kan bijvoorbeeld via de residuele grondprijsmethodiek op basis van regionale afstemming van vraag en aanbod naar terreinen.
Deelt u de mening dat het regionaal verevenen van grondprijzen een politiek correcte term is voor grondprijsafspraken maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Handreiking uitvoeringsstrategie – die door de Bestuurlijke werkgroep Uitvoeringsstrategie (her)ontwikkeling bedrijventerreinen (BWU) onder voorzitterschap van J.A. Jorritsma is opgesteld – beveelt gemeenten aan om in regionaal verband aan te koersen op een regionaal grondbeleid en daarbij marktconforme grondprijzen te hanteren. Afspraken over regionaal grondbeleid moeten natuurlijk passen binnen de kaders van de Mededingingswet. Dit betekent dat gemeenten onderling geen afspraken mogen maken over grondprijzen of grondprijsverhogingen.
Deelt u de mening dat het leefbaar houden van bedrijventerreinen een verantwoordelijkheid is van de decentrale overheden en dat het Rijk hier geen leidende rol in moet nemen? Zo nee, waarom niet?
Ja, de aanpak van het nieuwe bedrijventerreinenbeleid legt de verantwoordelijkheid van het bedrijventerreinenbeleid, overeenkomstig het Regeerakkoord en zoals vastgelegd in het convenant bedrijventerreinen 2010–2020 (Rijk, IPO en VNG), bij de decentrale overheden.
Indien de provincies in de toekomst tekortschieten bij het leefbaar houden van bedrijventerreinen, bij wie ligt volgens u dan de verantwoordelijkheid?
Met de nieuwe aanpak van bedrijventerreinen ligt de verantwoordelijkheid voor het leefbaar houden van bedrijventerreinen bij de decentrale overheden.
Het plan voor provinciale parallelwegen A12 bij Gouda, Zuidplas, Waddinxveen en Lansingerland |
|
|
|
Bent u bekend met de plannen voor provinciale parallelwegen langs de A12 bij Gouda, Zuidplas, Waddinxveen en Lansingerland?
Ja. Het project maakt onderdeel uit van het MIRT Projectenboek 2011, pagina 183.
Zoals ik u tijdens het Notaoverleg heb toegezegd informeer ik u hierbij over de afwegingen die zijn gemaakt.
Er is sprake van een fors verkeersknelpunt ter hoogte van het Gouweaquaduct, waar de A12 en de A20 samenkomen. Dit wordt met name veroorzaakt door de vele weefbewegingen die er worden gemaakt. Het betreft het kruisen van de verkeersstromen Rotterdam–Utrecht (A20 richting A12 in oostelijke richting) en Den Haag–Gouda (A12 afslag Gouda). Daarnaast dient de Zuidplaspolder beter te worden ontsloten, met het oog op de ruimtelijke ontwikkelingen rond de Zuidplas.
Uit onderzoek (het eindrapport van de MIRT-Verkenning) blijkt, dat een oplossing op het hoofdwegennet te weinig soelaas biedt. Het scheiden van de verkeersstromen, afhankelijk van hun herkomst en bestemming, door het realiseren van een parallelstructuur brengt de oplossing wel en heeft daarbij een MKBA-score van 5,2.
Wordt de afrit Gouda vanuit Den Haag richting Utrecht, zoals tekeningen aangeven, afgesloten en wat zijn daarvan dan de gevolgen in termen van de noodzaak van omrijden en extra vertraging en files?
De eerste afrit A12 vanuit Den Haag richting Utrecht ná het Gouweaquaduct wordt gedeeltelijk opengelaten. Voor het verkeer vanuit Rotterdam (A20) richting Gouda blijft deze afrit open.
Het verkeer vanuit Den Haag richting Gouda zal gebruik maken van de te realiseren parallelbaan ten noorden van de A12 ter hoogte van het Gouweaquaduct.
Met deze ingreep worden vertragingen en files op het hoofd- en op het onderliggend wegennet gereduceerd. De verkeersstromen Den Haag–Gouda en Rotterdam–Gouda zitten elkaar op het HWN niet langer in de weg. Dit principe, ontvlechting van verkeersstromen, is één van de principes uit de MobiliteitsAanpak.
De reistijd Den Haag–Gouda en Gouda–Den Haag wordt hierdoor tijdens spitstijden aanmerkelijk korter. Buiten de spitstijden kan de reistijd naar Den Haag–Gouda door de iets langere aanrijdroute (circa 1,2 kilometer) toenemen. Naar verwachting is dit ongeveer 2 minuten, waarin het openingsregime van de brug en verkeerslichten (groene golf) onderweg niet zijn meegenomen.
Waarom eindigt de parallelweg aan Noordzijde richting Zoetermeer/Den Haag in een buurtschap in Lansingerland? Welke overlast en files zal dat veroorzaken?
De Rottelaan eindigt niet in het buurtschap Kruisweg, maar sluit in Lansingerland aan op de N209.
De Rottelaan is niet verbonden met de lokale Kruisweg van het buurschap en veroorzaakt hier geen files. Integendeel, het ontlast de onderliggende wegenstructuur en vermindert congestie op de A12 als gevolg van in- en uitvoegend bestemmingsvrachtverkeer met een lokale bestemming (voornamelijk de veiling van Bleiswijk).
Hoe beoordeelt u de gevolgen van het plan voor de doorstroming op de A12 en de ontsluiting van de bouwlocatie Zuidplas?
Ik beoordeel de gevolgen van het project als positief, zowel voor de doorstroming op het hoofdwegennet als voor de bereikbaarheid van de regio.
Het project A12/A20 Parallelstructuur Gouweknoop is ook bedoeld om de doorstroming op de A12 te verbeteren en tevens de Zuidplas beter bereikbaar te maken.
Kunt u de vermoedens bevestigen dat door deze plannen forse nieuwe verkeersproblemen ontstaan of kunt u beargumenteerd aantonen dat er sprake is van een verbetering en versnelling van de verkeersafwikkeling?
Er ontstaan geen nieuwe verkeersproblemen. Ik verwijs u verder graag naar mijn antwoorden op uw vragen 2, 3 en 4.
Is het niet verstandiger om een alternatief uit te werken met een vergroting van het Gouweknooppunt en aanleg van de Moordrechtboog, zo mogelijk in combinatie met een parallelstructuur over langere afstand, zoals die bij Den Bosch en Eindhoven is gerealiseerd?
Nee. In de Verkenningenfase is een dergelijke oplossing onderzocht. Uit het eindrapport van de MIRT-Verkenning blijkt, dat een oplossing op het hoofdwegennet minder oplossend vermogen heeft. Een parallelstructuur zoals bij Den Bosch en Eindhoven zal bovendien veel duurder zijn.
Bent u van mening dat wanneer de gevolgen van de provinciale plannen zo negatief zijn, deze plannen direct in de prullenbak moeten verdwijnen? Bent u tevens van mening dat er een plan moet komen dat daadwerkelijk de doorstroming op de A12 en de toegankelijkheid van genoemde gemeenten bevordert?
Nee. Zie mijn antwoorden op uw vragen hierboven.
De eventuele verkoop van het Malieveld en het Haagse Bos |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Malieveld en Haagse Bos in de verkoop»?1
Ja.
Deelt u de mening in het artikel dat het hier om enorme geldverspilling zou gaan, omdat Staatsbosbeheer wellicht maar tien procent van de waarde van de gronden terug zou krijgen waarvoor deze gronden destijds aangekocht en ingericht zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel niet de mening dat het om enorme geldverspilling gaat. De investeringen die in deze terreinen zijn gedaan voor aankoop en inrichting worden niet teniet gedaan door de verkoop van deze terreinen aan particuliere natuurbeheerders. Het gaat mij er om dat particulieren en agrariërs een grotere rol krijgen in het natuurbeheer in Nederland. Pas als de planologische functie «natuur» zou veranderen, kan er mogelijk sprake zijn van een desinvestering. Ik zal de mogelijkheden onderzoeken om in die gevallen het rijk mee te laten profiteren van de gestegen waarde van het terrein. Overigens schrijft de Wet verzelfstandiging voor dat bij verkoop instemming nodig is van de minister van Financiën.
Bent u zich bewust van het feit dat Staatsbosbeheer ook eigenaar is van veel gronden zonder natuurfunctie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Staatsbosbeheer heeft niet veel terreinen die geen natuurfunctie hebben.
De terreinen zonder natuurfunctie hebben vaak een andere functie, voortkomend uit de wettelijke taakopdracht. Het gaat hier om terreinen voor recreatie, landschap en educatie. Gronden buiten de EHS hebben ook meestal de planologische functie natuur.
Bent u bereid Staatsbosbeheer aan te sporen over te gaan tot verkoop van gronden die geen strikte natuurfunctie hebben? Zo nee, waarom niet?
Ja. In het regeerakkoord is afgesproken dat gronden, die niet nodig zijn voor het realiseren van rijksdoelen in beginsel zullen worden verkocht. Tijdens het wetgevingsoverleg natuur met uw Kamer van 8 november 2010 heb ik aangegeven mijn plannen uit te werken in een grondnota, die ik uw Kamer doe toekomen.
Bent u bereid om in lijn met de aangenomen moties Snijder-Hazelhoff c.s. en Snijder-Hazelhoff2 over te gaan tot teruggave van gronden die geen strikte natuurfunctie hebben? Zo ja, welke stappen gaat de staatssecretaris ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de grootschalige stadsvernieuwing in Amsterdam Nieuw West wordt gestaakt |
|
Sadet Karabulut |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het samenwerkingsverband Far West wordt opgeheven en dat de sloop 1700 woningen en de nieuwbouw van 3600 woningen niet doorgaat?1
Ja.
Onderschrijft u de opvatting dat vele van deze voorheen voor sloop genomineerde woningen in slechte staat van onderhoud verkeren en dat dit het gevolg is van jarenlange verwaarlozing?
De staat van onderhoud is primair een verantwoordelijkheid van de eigenaar.
Bij uitblijven van grote vernieuwingsvoornemens zullen het beheer en onderhoud, en de leefbaarheid in deze wijken voorrang moeten krijgen bij de corporaties. Beheer en onderhoud mogen als kerntaak van corporaties worden beschouwd. Ook moeten zij waar mogelijk kijken naar oplossingen om de kwaliteit van het wonen te verhogen.
Volgens de corporatie is het merendeel van de woningen, waarvoor Far West sloopvoornemens had, bouwkundig in redelijke staat. Met het reguliere onderhoudsprogramma kunnen deze woningen nog minimaal tien jaar mee, en met een eventueel renovatieprogramma 15 tot 25 jaar.
Een kleine vijfhonderd woningen zijn bouwkundig in slechte staat. Met aanvullend onderhoud en beheer zal de komende vijf jaar de woonkwaliteit hier op peil moeten worden gebracht. Binnen nu en vijf jaar zullen beslissingen moeten worden genomen over grootschalige verbeteringen, hetzij via renovatie, hetzij via (alsnog) sloop-nieuwbouw.
Deelt u de mening dat, indien deze woningen langer – lees meerdere jaren tot zeker tien jaar – verhuurd zullen worden, de kwaliteit van deze woningen verbeterd moet worden en het achterstallig onderhoud moet worden weggewerkt, zodat het woongenot, de eisen met betrekking tot de volksgezondheid en de leefbaarheid van de openbare ruimte gegarandeerd kunnen worden? Zo ja, bent u bereid met de gemeente, stadsdeel en/of betreffende verhuurders hierover in gesprek te gaan, en de Kamer over deze resultaten te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Verwacht u dat de gemeente, het stadsdeel en/of de verhuurders financieel in staat zullen zijn om het onderhoud en het verbeteren van de betreffende woningvoorraad en openbare ruimte te kunnen financieren? Zo niet, bent u bereid de gemeente, het stadsdeel en/of de verhuurders hierin financieel tegemoet te komen?
De lokale partijen moeten in gezamenlijk overleg bepalen welk kwaliteitsniveau van woningen en woonomgeving zij willen nastreven. Ter stimulering van het kwaliteitsniveau is aan de gemeente Amsterdam onlangs nog een bijdrage uit het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing voor de periode 2010–2015 beschikbaar gesteld. Een additionele financiële tegemoetkoming ligt niet in de rede.
Bent u bereid verscherpt toe te zien op de omstandigheden en kwaliteit van het wonen op basis van de daarvoor geldende wetten en normen, nu er in Amsterdam Nieuw West woningen langer verhuurd gaan worden waaraan jaren lang geen onderhoud is gepleegd onder het motto «ze worden binnenkort toch gesloopt»?
Ik acht de omstandigheden en kwaliteit van het wonen primair een zaak van de lokale partijen met diens verstande, dat te allen tijde aan de bouwregelgeving moet zijn voldaan. Landelijk zijn in de bouwregelgeving ondergrenzen aan kwaliteitniveaus van gebouwen gesteld. Het toezicht op de naleving van de eisen van het Bouwbesluit is in eerste instantie een zaak van de gemeente.
Het bericht van de Raad van State over het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Terschelling |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving, waarin staat vermeld dat de gemeente Terschelling tot juli volgend jaar geen bouwvergunningen mag verstrekken door het besluit van de Raad van State van 7 juli 2010 inzake het bestemmingsplan Buitengebied?1
Ja, hiermee ben ik bekend.
Is het waar dat de Raad van State het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Terschelling heeft afgekeurd, omdat er geen «passende beoordeling» heeft plaatsgevonden in het kader van de Natuurbeschermingswet?
Ja, dit is waar. De Raad van State heeft om die reden het goedkeuringsbesluit van Gedeputeerde Staten vernietigd en goedkeuring aan het bestemmingsplan onthouden.
Is dit voor het eerst dat een bestemmingsplan wordt afgekeurd, omdat voor het hele plan (en niet slechts voor concrete plannen uit het bestemmingsplan) een passende beoordeling nodig blijkt?
Nee, dit is niet voor het eerst dat aan een bestemmingsplan goedkeuring wordt onthouden omdat voor het hele plan een passende beoordeling had moeten worden gemaakt. Het is echter wel de eerste keer dat dit een bestemmingsplan betreft dat betrekking heeft op het gehele buitengebied van een gemeente.
Bent u van mening dat zowel de nieuwe Wet ruimtelijke ordening als de Natuurbeschermingswet voldoende helderheid verschaffen aan provincies en gemeenten om te weten wélke toetsing van wélke plannen noodzakelijk is, aangezien het College van Burgemeesters en Wethouders van Terschelling in een reactie op de uitspraak van de Raad van State heeft aangegeven dat de (natuur)regelgeving inmiddels zo complex is, dat het opstellen van bestemmingsplannen bijna onmogelijk is geworden door strijdigheid tussen regelgeving en overlap van regels? Zo ja, kunt u dat onderbouwen door aan te geven op basis van welke artikelen in de wetten de gemeente had moeten weten dat een volledige passende beoordeling noodzakelijk was? Zo nee, welke actie gaat u ondernemen om de (natuur)regelgeving aan te passen?
Ik ben van mening dat de wetgeving voldoende helderheid biedt.
Bij de voorbereiding van besluiten zoals een bestemmingsplan dient de nodige kennis omtrent de feiten en de belangen te worden vergaard. De uitkomsten van de hiertoe verrichte onderzoeken dienen in de toelichting bij het bestemmingsplan te worden neergelegd (thans geregeld in art. 3.1.6, eerste lid, onder d, van het Besluit ruimtelijke ordening, in samenhang met art. 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht). Het spreekt voor zich dat de belangen welke beschermd worden via specifiek daartoe strekkende wetgeving, zoals de Natuurbeschermingswet 1998, bij deze onderzoekingen worden betrokken.
Ook de tekst van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) is voldoende duidelijk. Uit artikel 19j, tweede lid, Nbw 1998 volgt dat als het bestemmingsplan afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor de Habitatrichtlijngebieden Noordzeekustzone en Duinen Terschelling, het bestuursorgaan alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling maakt van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling. Ingevolge artikel 19g, eerste lid, Nbw 1998, gelezen in samenhang met artikel 19j, derde lid, Nbw 1998 kan het bestemmingsplan, indien op grond van objectieve gegevens op voorhand niet kan worden uitgesloten dat het plan significante gevolgen heeft voor het betrokken gebied, slechts worden vastgesteld indien de raad zich aan de hand van de passende beoordeling, bedoeld in artikel 19f, eerste lid, Nbw 1998 ervan heeft verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van Habitatrichtlijngebieden Noordzeekustzone en Duinen Terschelling niet zullen worden aangetast.
De wettelijke kaders verschaffen aldus voldoende helderheid aan provincies en gemeenten om te weten welke toetsing en onderzoekingen bij welke plannen precies noodzakelijk zijn. Wel voeg ik hier het volgende aan toe.
Het feit dat de verschillende onderzoeksverplichtingen bij ruimtelijke plannen verspreid zijn over vele wetten met ieder hun eigen systematiek heeft in de praktijk tot gevolg dat de toepassers van deze wetten wel eens het overzicht verliezen. Dit punt wordt meegenomen in de in het regeerakkoord aangekondigde acties met betrekking tot het omgevingsrecht. U ontvangt op korte termijn een kabinetsbrief over de koers die het kabinet in dezen voor ogen heeft.
Deelt u de mening dat deze gedwongen bouwstop onnodig economische schade veroorzaakt omdat de het besluit van de Raad van State grote economische gevolgen heeft voor Terschelling, aangezien bouwvergunningen een jaar moeten worden aangehouden en er dus een jaar nauwelijks bouwactiviteiten zullen zijn op het eiland?
Op het bestemmingsplan Buitengebied, dat voor de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening ter inzage is gelegd, is op grond van het in artikel 9.1.4 van de Invoeringwet Wet ruimtelijke ordening vervatte overgangsrecht het voor die datum geldende recht van toepassing. In artikel 50, derde lid, Woningwet in samenhang met artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening was geregeld dat indien door gedeputeerde staten goedkeuring aan een vastgesteld bestemmingsplan is onthouden, de gemeenteraad binnen een jaar een nieuw bestemmingsplan dient vast te stellen en gedurende die termijn de aanhoudingsplicht voortduurt. De Raad van State sluit, nu zij goedkeuring aan het bestemmingsplan heeft onthouden, met de getroffen voorlopige voorziening aan bij deze regeling. Deze aanhoudingsplicht maakt echter niet alle bouwactiviteiten onmogelijk. Op grond van artikel 50, vierde lid, van de Woningwet kunnen burgemeester en wethouders bouwvergunning verlenen indien een bouwplan niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan of met het provinciaal en nationaal ruimtelijk beleid. Dat betekent dat bouwaanvragen die betrekking hebben op kleinschalige bouwactiviteiten waarbij absoluut uitgesloten is dat die significante gevolgen hebben voor het betrokken gebied kunnen worden gehonoreerd. De door de Raad van State getroffen voorlopige voorziening om de aanhoudingsplicht te doen herleven veroorzaakt daarmee naar mijn mening geen onnodige schade.
Wat gaat u doen om dit probleem aan te pakken? Welke acties kunnen wij van u verwachten?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Het overgangsrecht voor het separate projectbesluit |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
Bent u bereid de reikwijdte van het bericht in de nieuwsbrief Wro juni 2010 met betrekking tot het projectbesluit en overgangsrecht nader uit te leggen?1 Is de gepubliceerde tekst een rechtstreekse vertaling van de wetstekst of een interpretatie daarvan?
Uiteraard ben ik tot een nadere uitleg bereid. Het bericht in de nieuwsbrief Wro is opgenomen nadat is geconstateerd dat er in de Invoeringswet Wabo een hiaat in het overgangsrecht bestaat voor de zo wel genoemde separate projectbesluiten. Projectbesluiten uit de Wet ruimtelijke ordening waren besluiten waarmee afwijkingen van een bestemmingsplan konden worden toegestaan. Separate projectbesluiten waren een specifieke categorie van projectbesluiten die niet procedureel werden gecombineerd met een eveneens benodigde bouwvergunning. Het was gebruikelijk dat over een projectbesluit en een bouwvergunning gelijktijdig werd besloten. In uitzonderingssituaties werd er echter wel eens voor gekozen om eerst het projectbesluit te vragen en pas later de bouwvergunning. Zo kon er eerst planologische besluitvorming plaatsvinden, terwijl pas later het bouwplan werd ontwikkeld. De eerste resultaten van de evaluatie van de Wet ruimtelijke ordening laten zien dat het projectbesluit in het onderzochte tijdvak (van 1 juli 2008 tot 31 december 2009), ten opzichte van de praktijk met het vergelijkbare oude artikel 19 van de voormalige Wet op de Ruimtelijke Ordening, maar weinig werd toegepast (in 2008 werden er nog circa 3 000 artikel 19 lid 1-vrijstellingen verleend, tegen circa 200 projectbesluiten in 2009. Van dat aantal is naar inschatting slechts een uiterst beperkt deel als separaat projectbesluit aan te merken). Gezien dit beperkte gebruik van het separate projectbesluit, is er aanvankelijk voor gekozen om met een bericht in de nieuwsbrief Wro te volstaan. In het bericht is erop gewezen dat het hiaat in het overgangsrecht niet speelt als voor 1 oktober een met zo’n separaat projectbesluit samenhangende (eerste fase) bouwvergunning zou worden aangevraagd. Het bericht is gebaseerd op een rechtstreekse vertaling van de wetstekst.
Deelt u de mening dat de overheid ervoor moet zorgen dat projecten niet langer in juridische procedures zitten dan strikt noodzakelijk is en dat we niet nieuwe drempels moeten inbouwen door het invoeren van de omgevingsvergunning? Is dat niet onwenselijk gezien de huidige problemen in de bouwsector?
Ja, die mening deel ik.
Kunt u aangeven welke vertraging er kan ontstaan als er geen bouwvergunning (eerste fase) is verleend? En kunt u daarbij aangeven welke procedures er vervolgens (opnieuw) moeten worden doorlopen?
In procedureel opzicht behoeft het ontbreken van overgangsrecht niet tot vertraging te leiden. Voor gevallen waarin voor de datum van 1 oktober geen aanvraag om bouwvergunning werd gedaan, zal voor het bouwen thans een omgevingsvergunning aangevraagd moeten worden. Omdat het eerder afgegeven
projectbesluit daarbij geen rol meer kan spelen, zal die omgevingsvergunning automatisch ook betrekking hebben op planologisch strijdig gebruik. Het zal niet meer dan een formaliteit zijn om de inhoud van het gegeven projectbesluit om te zetten in de vorm van een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik. Ten aanzien van de procedure treedt geen noemenswaardig verschil in tijd op. Zowel de bouwvergunning die volgt op een reeds eerder gegeven separaat projectbesluit, als de omgevingvergunning voor de combinatie van het bouwen en het planologisch strijdige gebruik, wordt voorbereid met dezelfde uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure.
Is het niet vreemd dat er juridische procedures alsnog moeten worden doorlopen, terwijl er vanuit de overheid een positieve grondhouding is om een en ander binnen het bestemmingsplan toe te staan? Zo ja, wat gaan we hier als overheid aan doen om ruimte en vertrouwen te geven richting burgers en bedrijven? Zo nee, kunt u uitleggen waarom het dan wel logisch is?
Het geven van een goede samenloopregeling tussen de bouwvergunning en de planologische afwijkingsbesluiten heeft eerder voor de nodige hoofdbrekens gezorgd. De regeling is uitermate complex en een overgangsregeling roept al snel juridische complicaties op. Het is een evident gevolg van het procedureel in twee afzonderlijke wetten reguleren van toestemmingsprocedures voor activiteiten die vrijwel altijd samenlopen. De Wabo maakt op dit punt schoon schip. Ik ben het met u eens dat de overgang naar de Wabo niet moeilijker moet verlopen dan nodig is. Inmiddels is er een regeling ontworpen waarmee toch een adequate regeling wordt getroffen om het overgangsrecht alsnog te repareren. Mijn bedoeling is om dit als onderdeel van een meeromvattend wetsvoorstel zo snel mogelijk in procedure te brengen.
Biedt de overheid (lokaal, regionaal en nationaal) niet juist een afdoende mate van rechtszekerheid aan de vergunningaanvragers en samenleving, door het overgangsrecht zo toe te passen op de situatie dat er wel een artikel 19-procedure onder de oude WRO is doorlopen, terwijl er nog geen concrete bouwvergunning is afgegeven?
Het hiaat in het overgangsrecht geldt ook voor separate besluiten ingevolge artikel 19, eerste, tweede of derde lid, van de oude WRO. Ook voor deze besluiten zal het ontwikkelde voorstel alsnog in overgangsrecht voorzien. Een soepele toepassing van het geldende overgangsrecht, waardoor eerdere separate projectbesluiten en artikel 19 WRO-besluiten alsnog bruikbaar blijven, is in strijd met de wet.
Bent u bereid deze vragen op korte termijn te beantwoorden, zodat er nog een mogelijkheid is om voor inwerkingtreding per 1 oktober een en ander aan te passen?
Het vinden van een oplossing voor het hiaat in het overgangsrecht bleek complex en heeft de nodige tijd gekost. De beantwoording van deze vragen heeft daarop gewacht. Ook in het geval waarbij al eerder een oplossing zou zijn gevonden, zouden mij de mogelijkheden hebben ontbroken om de wet voor de datum van 1 oktober te wijzigen.
Plan Zuidoord |
|
Ger Koopmans (CDA), Ad Koppejan (CDA) |
|
|
|
Bent u bekend met de 2 200 indieners van zienswijzen van plan Zuidoord welke op de hoorzitting van 8 september 2010 hun visie op de plannen komen uitleggen?1 Deelt u de mening dat hiermee het draagvlak voor de voorgestelde plannen als twijfelachtig kan worden beschouwd?
Is het waar dat, hoewel strikt formeel voor Zuidoord niet alleen voor natuur wordt ontpolderd, er wel degelijk sprake is van een polder onder water zetten en goede landbouwgrond opofferen voor nieuwe natuur? Geldt een soortgelijke situatie voor de polder Beningerwaard, Zuiderdieppolder op Flakkee en Leenherenpolder in de Hoeksche Waard?
Is ontpoldering in al deze gevallen nodig ten behoeve van recreatie en/of waterveiligheid? Zo neen, voor welke doelen dan?
Is bij de genoemde polders onder vraag 2 ook gekeken naar alternatieve vormen van natuuraanleg, natuurherstel of -compensatie?
Is het waar dat wanneer provincies zelf van mening zijn dat ze voldoende inspanningen hebben verricht om alternatieven te zoeken voor ontpoldering, maar (terecht of onterecht) tot de conclusie komen dat deze er niet zijn, diezelfde provincies dan in principe ongestoord kunnen doorgaan met het omzetten van landbouwgronden in nieuwe natuur? Zo ja, acht u dat in overeenstemming met uw eerdere oproep gedaan tijdens Wetgevingsoverleg Natuur van 16 november 20092, waarin u het verzoek deed aan provincies om hun plannen te heroverwegen als er sprake is van ontpoldering of het onder water zetten van land alleen voor natuurdoelen en te zoeken naar alternatieven om dezelfde natuurdoelen te realiseren? Zo neen, wat gaat u daar aan doen?
Bent u ook van mening dat een onderzoek naar alternatieven door een gegarandeerd onafhankelijk onderzoeksinstituut moet worden uitgevoerd, waarbij geen enkele kans bestaat op belangenverstrengeling met de provincie?
Wat is de stand van zaken, zowel als het gaat om het zoeken van alternatieven voor ontpoldering en onder water zetten als om heroverweging van plannen, met betrekking tot de door u gestelde vragen aan de provincies tijdens het Wetgevingsoverleg Natuur van 16 november 2009?
Deelt u de mening dat het bij de inventarisatie door de provincies niet alleen gaat om gronden met de functie landbouw waarvoor plannen zijn ontwikkeld om deze onder water te zetten, uitsluitend met het doel op die grond natuur te ontwikkelen ten behoeve van de natuurdoelstelling «nieuwe natuur», maar ook om de gronden waarbij verschillende opgaves worden gecombineerd zoals natuur en recreatie of natuur en woningbouw? Zo neen, waarom niet?
Wanneer de hoofddoelstelling natuurontwikkeling is ten behoeve van de natuurdoelstelling «nieuwe natuur» met daarbij nog een andere (ondergeschikte) functie, zoals extensieve recreatie, valt deze dan onder uw definitie van ontpoldering: «gronden ... natuur»? Zo neen, waarom niet?
Wanneer in een polder de hoofddoelstelling natuurontwikkeling is ten behoeve van de natuurdoelstelling «nieuwe natuur», waarbij wel dijken worden doorgestoken maar niet continu het gehele gebied onder water staat en er mogelijkheden worden geboden voor extensieve recreatie langs de randen en/of door een klein gedeelte van een dergelijk gebied, valt zo’n polder dan onder uw definitie van ontpoldering? Zo neen, waarom niet?
Wanneer een polder voor de ecologische hoofdstructuur is bestemd en/of wanneer een polder voor «nieuwe natuur» is bestemd en/of onder de habitatrichtlijn en/of onder de Vogelrichtlijn en/of onder Natura 2000 valt, wordt deze polder dan geschaard onder uw definitie van ontpoldering? Zo neen, waarom niet?
Is het waar dat polder Zuidoord onder uw definitie van ontpoldering valt? Zo neen, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Het voornemen om elf gebieden in Nederland te gaan inrichten als grootschalige windmolenparken |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van uw ministerie dat adviseert om elf gebieden in Nederland aan te wijzen als grootschalige windmolenparken?1
Ja.
Deelt u de mening dat, gezien het enorme verzet van diverse gedeputeerden, die onder andere spreken over een enorme landschapsvervuiling van dit heilloze plan dient te worden afgezien? Zo nee, waarom niet?
Het rapport waarop in de vorige vraag werd gedoeld, betreft een studie over de toekomstige ontwikkeling van windenergie op land in Nederland vanaf het huidige kabinetsdoel (doorgroei naar 4000MW) tot minimaal 6000 MW in het jaar 2020. Er is dus geen sprake van een concreet plan. In mijn brief van 30 juni 2010 aan uw Kamer heb ik de status van het rapport toegelicht, alsook het stadium waarin het verkeert.
Deelt u de mening dat er, gezien het feit dat windmolens enorm veel meer kosten dan dat ze kunnen opbrengen, er in het huidige economische klimaat al helemaal van af moet worden gezien? Zo nee, waarom niet?
Ik deel niet de opvatting in deze vraag dat vanwege economische omstandigheden moet worden afgezien van de verdere ontwikkeling van windenergie. De doelen van het huidige kabinet en de Europese Unie ten aanzien van vermindering van CO2-emissie en vergroting van het aandeel duurzaam in onze energievoorziening zijn niet conjunctuurafhankelijk. De Europese Unie verplicht Nederland tot het halen van minstens 14% aandeel duurzame energie in 2020 (17% volgens de vertaling in Nederlands beleid). Volgens recente ramingen zal dit doel niet worden gehaald met het bestaande beleid.
Windenergie is van de duurzame bronnen van elektriciteit de goedkoopste en het potentieel ervan is in Nederland groot.
Deelt u de mening dat er hier wel erg gemakkelijk wordt omgesprongen met bestemmingsplanwijzigingen door de overheid? Vindt u het ook treurig dat door deze zogenaamde «wegstreepexercitie» een aantal aantrekkelijke natuurgebieden in één klap wordt «vernietigd»? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag 2 heb ik toegelicht dat er gesprekken worden gevoerd over een ontwerp-visie. Bestemmingsplanwijzigingen door de (rijks-)overheid zijn daarmee nu niet aan de orde. De verwachting in de vraag, dat bij eventuele realisering van concentratiegebieden voor windturbines «aantrekkelijke natuurgebieden in één klap worden vernietigd» kan ik niet plaatsen, maar deel ik geenszins.
Deelt u de mening dat, teneinde deze, vaak unieke, gebieden te behouden en de toekomstige (betaalbare) energievoorziening veilig te stellen, er veel beter onderzoek gedaan kan worden naar de bouw van een kerncentrale in plaats van windmolenparken aan te leggen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het komende kabinet om te besluiten over de bouw van een nieuwe kerncentrale. Bezien vanuit de doelstelling voor de verhoging van het aandeel duurzaam in de energievoorziening is volgens de door de Europese Commissie gehanteerde definities een kerncentrale geen oplossing.
De Centrale As |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
Kent u het bericht «Minister steunt Centrale As»?1
Ja.
Heeft u een idee op basis van welke actie uwerzijds gedeputeerde Piet Adema zijn tweet baseert dat u tevreden zou zijn met de inpassing van de Centrale As in het landschap?
In juni 2010 heb ik de provincie Fryslân schriftelijk laten weten dat, na de gevoerde overleggen en de recent uitgevoerde aanvullende onderzoeken, ik geen aanleiding meer zie om in het vervolgtraject verdere juridische stappen te ondernemen.
Op 22 februari 2010 is door de VROM-Inspectie een zienswijze ingediend op het provinciaal ontwerp inpassingsplan De Centrale As. Daarin is aangegeven dat er nog enkele onduidelijkheden zijn met betrekking tot de inpassing van de Centrale As in het landschap. Hierover hebben in maart en april 2010 overleggen plaatsgevonden met mijn ministerie, het College van Rijksadviseurs (CRA) en met het projectbureau De Centrale As. Op basis daarvan is de conclusie getrokken dat er voldoende garanties zijn aangedragen voor een maximale inpassing van de Centrale As in het landschap.
Is het waar dat u uw bezwaar tegen het provinciaal inpassingsplan Centrale As heeft ingetrokken? Zo ja, op basis van welke onderzoeken, adviezen of nieuwe gegevens bent u tot dit inzicht gekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u overtuigd van nut en noodzaak van deze vierbaanssnelweg van Dokkum naar Drachten, gelegen in een gebied waar de bevolking nota bene krimpt? Klopt het dat een gepland bedrijventerrein voorlopig geschrapt is omdat er geen behoefte aan bleek?
In een brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 22 april 2008 (31 200 A, nr. 79) heeft mijn ambtsvoorganger, aangegeven de besluitvorming van de provincie Fryslân met betrekking tot de Centrale As te respecteren:
«Daarbij heb ik nadrukkelijk laten meewegen dat mijn voorgangers, alsook de minister van LNV, zowel de specifieke inzet van Fryslân op het punt van het Nationaal Landschap als de keuze voor de Centrale As in het streekplan hebben geaccepteerd. In deze fase van het proces acht ik een andere opstelling van het rijk bestuurlijk ongepast.
Het geplande bedrijventerrein waar u op doelt is het bedrijventerrein Quatrebras. Dit maakt geen onderdeel uit van het provinciaal inpassingsplan de Centrale As. Voor heel Noord Oost Fryslân loopt momenteel een SER-ladderonderzoek naar de behoefte aan bedrijventerreinen. Dit onderzoek is ook van toepassing op een eventuele behoefte aan een bedrijventerrein bij Quatrebras. De uitkomsten van dit onderzoek vormen een onderdeel van het sociaal-economisch masterplan dat wordt opgesteld door de provincie en de vijf betrokken gemeenten Achtkarspelen, Dantumadiel, Dongeradeel, Kollumerland en Tytsjerksteradiel. Dit plan zal naar verwachting binnenkort worden vastgesteld door de raden en staten.
Hoe beoordeelt u het feit dat 2.300 bewoners van de regio kenbaar hebben gemaakt wél grote bezwaren te blijven hebben tegen de verwoesting van het eeuwenoude en unieke Friese coulissenlandschap?
Zie de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4.
De plannen voor de vestiging van een Landal-Greenpark bij Fort Benoorden Spaarndam |
|
Patricia Linhard (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
Kent u het bericht «Bouw Landal-park doorzetten»1 waarin de gedeputeerde, tevens voorzitter van het recreatieschap, uw antwoorden in de wind slaat?2
Ja, begin juni is daarom overleg gevoerd met de verantwoordelijke gedeputeerde, tevens voorzitter van het Recreatieschap. Daarbij is nogmaals gewezen op de randvoorwaarden die het rijksbeleid oplegt aan lokale gebiedsontwikkelingen in dergelijke gebieden. De gedeputeerde gaf aan dat geen sprake is van «in de wind slaan».
Is het mogelijk om in het schootsveld van het fort, dat zoals u in uw antwoord op eerdere vragen uiteenzet valt onder het door UNESCO aangewezen werelderfgoed de Stelling van Amsterdam, vakantiehuisjes te bouwen zonder de cultuurhistorische waarde aan te tasten, daar de bouw aan alle geldende wet- en regelgeving moet voldoen?
Ja, mits voldaan wordt aan de bepalingen van de Werelderfgoedstatus. Het voorlopige plan zoals voorgesteld door de initiatiefnemer leidt echter tot een intensivering van bebouwing en andere bijkomende voorzieningen (onder andere parkeren, toename verkeer, aanleg pitch & puttbaan).
Dit heeft een ingrijpende verandering van het karakter van het schootsveld van het fort tot gevolg. De open schootsvelden rondom de forten van de Stelling van Amsterdam zijn een essentieel onderdeel van de Outstanding Universal Value (OUV). Nederland is bij de opname van de Stelling van Amsterdam op de Werelderfgoedlijst een internationale verplichting uit het Werelderfgoedverdrag aangegaan de OUV van dit erfgoed te behouden.
In de totaalbeoordeling van de plannen zal de provincie Noord-Holland als siteholder ook de positieve ontwikkelingen als het gedeeltelijk herstel van het schootsveld en restauratie van het fort, voor beleving en instandhouding van de Stelling dienen te betrekken. Echter het behoud (door ontwikkeling) van het ene onderdeel van de Stelling mag niet tot gevolg hebben dat een ander, wezenlijk onderdeel van het werelderfgoed, blijvend wordt aangetast.
Is het mogelijk om in een rijksbufferzone 80 vakantiehuizen te bouwen zonder de natuurlijke waarde hiervan aan te tasten?
Het uitgangspunt is dat de rijksbufferzone geen ruimte biedt voor verdere verstedelijking. Een uitzondering is dat er wel enige ruimte voor de ontwikkeling van dagrecreatieve voorzieningen en groen is, om de leefkwaliteit van de nabijgelegen grote steden te verbeteren. In rijksbufferzones mag de ontwikkeling van dagrecreatief groen ook worden gefinancierd op basis van te bouwen (recreatie-)woningen. Indien er substantieel groen voor dagrecreatie wordt gerealiseerd, kan op basis van «rood voor groen» een beperkt aantal vakantiewoningen gebouwd worden in de rijksbufferzone. Provincie Noord-Holland werkt nu aan een intergemeentelijke visie voor de rijksbufferzone. In deze visie zal de provincie antwoord moeten geven op de vraag of 80 vakantiehuizen op deze plek tot een verbetering van de leefkwaliteit kunnen leiden zonder aantasting van de natuurlijke waarden.
Bent u bereid het recreatieschap Spaarnwoude aan te schrijven opdat zij de cultuurhistorische en natuurwaarde van nationaal en zelfs internationaal belang respecteert? Zo nee, waarom niet?
Nee, het standpunt over de cultuurhistorische waarden mag als bekend worden verondersteld bij het Recreatieschap en de provincie Noord-Holland. Zie ook de beantwoording van 17 mei 2010 op vraag 2 en 3 van de eerder gestelde Kamervragen over dit onderwerp. Het is aan de provincie, als siteholder van het werelderfgoed en als mede-initiatiefnemer, om aan te tonen dat met het plan het behoud van de Outstanding Universal Value van het gebied voldoende wordt gewaarborgd, in elk geval niet wordt aangetast. Ook bij het beschermen van de natuurwaarden speelt de provincie een belangrijke rol. Het respecteren van de natuurwaarden zal tot uiting moeten komen in de onder vraag 4 genoemde intergemeentelijke structuurvisie voor de rijksbufferzone. Deze visie biedt een kader voor ondermeer het Recreatieschap.
Bent u bereid de rijksadviseur voor het landschap de plannen voor het Fort benoorden Spaarndam zoals die door de verschillende partijen zijn ingediend allemaal te laten beoordelen?
De provincie Noord-Holland kan gebruik maken van de expertise van de rijksadviseur. Er is op dit moment echter nog geen aanleiding voor een betrokkenheid door de rijksadviseur. Een verzoek van provincie Noord-Holland zal ik positief benaderen.
Kunt u de Kamer informeren over de beoordeling van de plannen van het recreatieschap Spaarnwoude alvorens hierover te besluiten?
In het kader van de Algemene Overleggen die ik met Uw Kamer heb over de uitvoering van de Nota Ruimte, zal ik U op de hoogte houden bij nieuwe ontwikkelingen in dit dossier. De besluitvorming over de (her)bestemming van het gebied, gevolgd door het bouwen als zodanig, ligt primair bij de gemeente. De provincie heeft hierbij een afwegende en toetsende taak. Het Rijk volgt de ontwikkelingen in dit waardevolle gebied en zal deze toetsen aan het rijksbeleid.