Het bericht ‘Kwart Zeeuwse waterkeringen voldoet niet aan veiligheidsnorm’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Fahid Minhas (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kwart Zeeuwse waterkeringen voldoet niet aan veiligheidsnorm»?1
Ja.
Klopt het dat ruim een kwart van de duinen en zeedijken in Zeeland niet voldoet aan de gestelde veiligheidsnorm en – als gevolg van de door het Rijk bijgestelde Waterwet – de waterkeringen voor 2050 moeten worden versterkt om aan de veiligheidseisen te voldoen? Zo ja, kunt u dit toelichten?
De waterschappen en Rijkswaterstaat zijn in 2017 gestart met het beoordelen van de primaire keringen op basis van de wettelijke normen (zie ook antwoord 5). Voor de keringen in Zeeland is dit uitgevoerd door het Waterschap Scheldestromen. De uitvoering van de beoordelingen is in de afrondende fase en loopt tot eind dit jaar. De uitkomst van de beoordelingen wordt gecontroleerd door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Daarna wordt er een definitief beeld opgemaakt van de primaire waterkeringen die in Nederland niet voldoen aan de gestelde veiligheidsnormen. De Kamer wordt, conform de wet en eerdere toezeggingen, eind 2023 over de landelijke uitkomsten van deze beoordelingen geïnformeerd. De uitkomsten van de beoordelingsronde vormen de basis voor het programmeren van versterkingsmaatregelen in het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP). In 2050 moeten alle primaire waterkeringen voldoen aan de wettelijke normen. Zie verder ook het antwoord bij 3 en 4.
Klopt het dat het versterken van de waterkeringen richting 2050 zo’n 1,5 miljard euro zal bedragen? Zo ja, hoe is dit bedrag tot stand gekomen? Zo nee, hoeveel gaat deze operatie wel kosten?
Het is IenW niet bekend waar het bedrag van € 1,5 miljard precies op gebaseerd is. Na een beoordeling zijn vooral inschattingen van opgaven mogelijk op basis van kengetallen. Voor een scherper beeld zal daarna nog een projectopgave moeten worden gemaakt van de delen van de keringen die moeten worden versterkt. Verdere concretisering vindt vervolgens plaats als een dijkversterkingsopgave wordt opgenomen in de programmering van het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP). Zie ook het antwoord bij vraag 7.
Kunt u toelichten waarom het waterschap Scheldestromen 114 kilometer zeewering heeft afgekeurd uit het totale aantal waterkeringen van 425 kilometer?
Het waterschap heeft als beheerder bij het beoordelen van haar primaire waterkeringen het wettelijk beoordelingsinstrumentarium toegepast. Daarmee wordt voor een aantal faalmechanismen (zoals hoogte of stabiliteit) beoordeeld in hoeverre de kering voldoet aan de norm. Zo ontstaat dan een beeld van het deel van de keringen dat wel of niet aan de norm voldoet.
Als bepaalde keringen op dit moment nog niet voldoen aan de norm betekent dat niet dat er sprake is van een onveilige(r) situatie, want beheerders zorgen vanuit hun zorgplicht continu dat de veiligheid voldoende geborgd blijft.
Bij het vaststellen van de wettelijke normen is ver vooruitgekeken naar de verwachte situatie in 2050. Op basis van de beoordelingen van de keringen worden de benodigde versterkingsmaatregelen geprioriteerd, gepland en uitgevoerd. Niet alle keringen kunnen en hoeven met dezelfde urgentie te worden verbeterd. Op deze manier wordt er naartoe gewerkt dat in 2050 alle keringen wel aan de veiligheidsnormen voldoen en we ook gesteld zijn voor de toekomst.
Zie ook het antwoord bij vraag 5.
In hoeverre verhoudt zich dit tot de verhoging van de wettelijke veiligheidsnorm door het Rijk in 2017?
De waterveiligheidsnormen zijn sinds 2017 gebaseerd op de risicobenadering: hoe groter de gevolgen van een overstroming, hoe strenger de norm. Iedereen die zich bevindt achter een primaire waterkering heeft eenzelfde hoog basisbeschermingsniveau. Echter, er wordt een strengere norm toegepast daar waar risico is op grote aantallen slachtoffers of waar grote economische schade kan optreden. In de normen is ook rekening gehouden met verwachte ontwikkelingen richting 2050, zoals groei in bevolking, economische waarden en invloeden van klimaatverandering. In alle beoordelingen wordt met de meest actuele (technische en klimatologische) kennis getoetst of aan deze nieuwe norm wordt voldaan en welke verbeteropgave er is voor 2050.
Heeft u in beeld hoe de overige 90% van de kosten van de versterkingsoperatie exact zal worden verdeeld over het Rijk en alle waterschappen in Nederland?
In de Waterwet is geregeld dat het Rijk en de waterschappen gezamenlijk een gelijke financiële bijdrage leveren aan de versterking van de primaire waterkeringen in beheer bij de waterschappen. Het Rijk betaalt 50%, de gezamenlijke waterschappen 40% en het individuele waterschap een projectgebonden bijdrage van 10%.
Op welke wijze wordt voorkomen dat waterschappen de kosten van de versterkingsoperatie op de lange termijn niet kunnen betalen? En welke maatregelen gaat u treffen als een of meerdere waterschappen niet aan de betalingsverplichting van de herstelkosten kunnen voldoen?
Zoals hierboven aangegeven, wordt in 2023 bepaald wat de resultaten van de landelijke beoordeling zijn en welke duiding daarbij hoort. Op basis daarvan zal ook een inschatting moeten worden gemaakt van te verwachte kosten van de benodigde totale versterkingsopgaven tot 2050 in Nederland.
Om de doelmatigheid van het HWBP te vergroten is in 2014 bij wijziging van de Waterwet de subsidie beperkt tot 90% van de geraamde kosten van een sober en doelmatig ontwerp. Daarmee werd ook het projectgebonden aandeel in de kosten van 10% geïntroduceerd. Destijds is ook afgesproken dat op basis van de eerste (nu lopende) beoordelingsronde, die gebaseerd is op de nieuwe normering, zal worden bezien of aanvullende financiële afspraken nodig zijn.
De bijdrage van het Rijk en de bijdrage van de waterschappen aan het HWBP worden tot 2028 niet verhoogd. Deze afspraak is in 2016 bij de wijziging van de Waterwet vastgelegd. De Waterwet wordt in 2023 en 2024 geëvalueerd en de financiering van het HWBP is een van de onderwerpen die daarbij nader worden beschouwd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de versterkingsoperatie daadwerkelijk in 2050 is afgerond en de veiligheidseisen niet alsnog in het geding komen?
Het doel van het HWBP is dat in 2050 alle primaire keringen op een sobere en doelmatige wijze zijn versterkt, zodat deze voldoen aan de wettelijke normen zoals die zijn vastgelegd in de Waterwet. Om dit doel te bereiken wordt door RWS en de waterschappen gezamenlijk gestuurd op de voortgang van het programma, inclusief het beschikbare budget. In de aankomende evaluatie van de Waterwet wordt gekeken of de nu beschikbare budgetreeksen langjarig toereikend zijn.
Heeft u in beeld hoe hoog de zeespiegel tot 2050 maximaal mag stijgen zonder dat hierbij acute veiligheidsproblemen optreden? Op welke wijze wordt rekening gehouden met het scenario dat de zeespiegel in 2050 sneller zou kunnen stijgen dan verwacht?
Met het HWBP voldoen de primaire keringen in 2050 aan de normen. Bij een versterking wordt er rekening gehouden met zeespiegelstijging voor de verwachte levensduur van de kering (afhankelijk van de situatie 50 tot 100 jaar). Aan de kust wordt bij versterking van keringen bijvoorbeeld rekening gehouden met een maximum van 85 cm zeespiegelstijging in 2100 ten opzichte van 1990. De inzichten op het gebied van zeespiegelstijging worden in 2023 geactualiseerd op basis van de KNMI-klimaatscenario’s. Deze inzichten worden gebruikt in de periodieke beoordelingen van de primaire keringen. Als de zeespiegelstijging sneller doorzet is de levensduur van de kering mogelijk korter dan eerder aangenomen. Door adaptief te versterken, waarbij ook ruimte is om in de toekomst aan te passen aan nieuwe inzichten, kan tijdig op toekomstige risico’s worden ingespeeld.
Het bericht 'Tientallen Deventenaren trekken witte pakken aan om asbest te verwijderen: ‘Dat sjouwen wordt nog zwaar’' |
|
Chris Simons (VVD), Erik Haverkort (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tientallen Deventenaren trekken witte pakken aan om asbest te verwijderen: «Dat sjouwen wordt nog zwaar»»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met het initiatief van woningbouwcorporatie Rentree en inwoners in de Deventer wijk Zandweerd om samen asbestsaneringswerkzaamheden uit te voeren?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kent u dergelijke initiatieven elders in het land?
Ja. Milieu Centraal stimuleert dergelijke initiatieven met de actie «Week van de asbestvrije schuur». Deze is eerder in 2020 en 2021 georganiseerd en uw Kamer is hierover geïnformeerd in de brief van 1 december 2021 over de voortgang van de asbestdakenaanpak (Kamerstuk 25 834, nr. 187). De actie is bedoeld om particulieren zelf op een veilige manier een klein asbestdak te laten verwijderen, onder de geldende wettelijke voorwaarden zoals een maximale oppervlakte van het dak van 35 m2. Milieu Centraal stelt voor de deelnemende gemeenten een toolkit ter beschikking met daarin ondersteunende informatie en communicatiemiddelen. Gemeenten verzorgen daarmee zelf de opzet en uitvoering van de actieweek, bijvoorbeeld het ter beschikking stellen van benodigde materialen en de afvoer van het afval. De week van de asbestvrije schuur was dit jaar van 12 tot en met 18 september. Dit jaar organiseerden zestien gemeenten een actie of communicatie rondom het verwijderen van kleine asbestdaken.
Kunt u een overzicht geven van de nog aanwezige hoeveelheid asbest op particuliere daken in dorpen en steden?
In de hiervoor genoemde brief van 1 december 2021 is als resterende asbestdakenopgave eind 2021 een oppervlakte van 74 miljoen m2 genoemd, waarbij is aangegeven dat rekening moet worden gehouden met een aanzienlijke marge. Naar schatting2 ligt 20% van de oppervlakte aan asbestdaken op particuliere daken. Ik kan hierbij geen onderscheid maken in particuliere daken in dorpen en steden en in landelijk gebied.
Kunt u een overzicht geven van de nog aanwezige hoeveelheid asbest op bedrijfsdaken in Nederland?
Op bedrijfsdaken ligt naar schatting 75% van de totale resterende oppervlakte van 74 miljoen m2die is genoemd in antwoord 4. De naar schatting resterende 5% ligt op overige daken, waarbij moet worden gedacht aan overheden en stichtingen.
Kunt u een overzicht geven van de nog aanwezige hoeveelheid asbest in overheidsgebouwen en in overheidsinfrastructuur (tunnels, bruggen etc.)?
Dit is helaas niet mogelijk. In 2005 is met het onderzoek «Asbest in Kaart; Historisch onderzoek Asbestgebruik en Methode Asbest-kansenkaart»3 verkend welke hoeveelheid asbest in Nederland is verwerkt. Het rapport concludeert dat in Nederland tussen 1917 en 1993 ruim 1,3 miljoen ton aan asbestvezels is verwerkt in ruim 7,7 miljoen ton asbesthoudend materiaal, waarbij uiteenlopende toepassingen worden beschreven. In het rapport wordt gesteld dat niet valt te becijferen hoeveel van de 7,7 miljoen ton asbesthoudend materiaal die in Nederland is verwerkt waar terecht is gekomen.
Om betrouwbare en gedetailleerde informatie te verkrijgen van waar nu nog asbest aanwezig is en in welke hoedanigheid, zouden voor alle overheidsgebouwen en -objecten van voor 1994 asbestinventarisaties moeten worden uitgevoerd. Een totale hoeveelheid laat zich met een dergelijk onderzoek niet optellen vanwege de diversiteit aan toepassingen en asbesthoudende producten met verschillende concentraties en soorten asbest, verschillende eenheden als vierkante meter, kilogrammen of aantal en zeker ook van belang de staat waarin de asbesttoepassing verkeert.
Als de nog aanwezige hoeveelheid asbest bekend zou zijn, moet dat niet worden gezien als een verwijderingsopgave. Veel toepassingen kunnen zonder gezondheidsrisico’s blijven zitten tot het moment van sloop, verbouwing of renovatie. Wanneer dat natuurlijke moment is aangebroken, voorziet de regelgeving in de verplichting vooraf een asbestinventarisatie te laten uitvoeren om de aanwezigheid van asbest en voor zover van toepassing de noodzaak van verwijderen te onderkennen.
Gelet op de omvang, kosten, beperkte bruikbaarheid en ook de naar verwachting onvoldoende capaciteit van de markt om dit uit te kunnen voeren, acht ik een onderzoek naar aanwezige hoeveelheden asbest in overheidsgebouwen en -objecten niet doelmatig.
Kunt u aangeven welke kosten jaarlijks gemaakt worden voor het saneren van asbest in overheidsgebouwen en overheidsinfrastructuur? Zo nee, bent u bereid dat te laten onderzoeken?
Dit is helaas niet mogelijk. Een onderzoek om dit te achterhalen zou veel tijd en geld kosten vanwege het grote aantal opdrachtgevers (zoals Rijkswaterstaat, Rijksvastgoedbedrijf, provincies, gemeenten, waterschappen). Daarbij komt dat de kosten voor asbestsanering veelal onderdeel zijn van totale projectkosten en de kosten per project zouden moeten worden geanalyseerd. Een dergelijk omvangrijk onderzoek acht ik niet doelmatig.
Het Economisch Instituut voor de Bouw noemt in het rapport «Toekomstperspectieven sloopsector 2019, Ontwikkelingen en vooruitzichten»4 een omzet uit asbestverwijdering van € 660 miljoen in 2018. De omzet was toen gegroeid vanwege de asbestdaken van bijna € 440 miljoen in 2013. Deze cijfers geven een indruk van de totale jaarlijkse uitgaven van overheden, bedrijven, stichtingen en particulieren voor asbestverwijdering.
Bent u bekend met de innovatieve saneringsmethode waarbij schuim, dat vezels isoleert, gehanteerd wordt, waardoor veilig maar veel sneller en dus goedkoper gesaneerd kan worden?
Ja, ik ben bekend met de saneringsmethode waarbij schuim wordt toegepast. Er zijn verschillende methoden en soorten schuim in gebruik als emissiebeperkende maatregel bij de verwijdering van verschillende asbesttoepassingen.
Uw Kamer heeft de motie Stoffer en Geurts aangenomen over emissiebeperkende maatregelen specifiek bij het verwijderen van asbestdaken (Kamerstuk 28 089, nr. 189) waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd (brief 17 juni 2022, Kamerstuk 25 834, nr. 188). Ik heb daarin toegelicht dat volgens een uitgevoerde kostenanalyse er geen sprake was van lagere kosten als schuim wordt toegepast bij de sanering van asbestdaken. Voor andere saneringen, met name saneringen binnen een gebouw, is de kostenopbouw anders en zou de toepassing van schuim tot financieel gunstigere uitkomsten kunnen leiden. Overigens zijn er meerdere maatregelen die genomen kunnen worden die tot een kostenverlaging kunnen leiden, bijvoorbeeld omdat het in bepaalde gevallen mogelijk is om ook zonder schuim te saneren in een lagere risicoklasse.
Kunt u aangeven waarom de innovatieve saneringsmethode met schuim door het Validatie en Innovatiepunt Asbest (VIP) niet positief beoordeeld is en realiseert u zich dat de overheid daardoor miljoenen euro’s per jaar meer uitgeeft dan nodig? Kunt u aangeven hoe u dit vrijgaveproces kunt versnellen?
Alle aanvragen met betrekking tot schuim die bij het VIP zijn ingediend, zijn tot nu toe positief beoordeeld.
Het is goed om op te merken dat het gebruik van schuim als emissiebeperkende maatregel altijd mag worden toegepast. Als men echter door het inzetten van schuim de werkwijze wil uitvoeren in risicoklasse 1 (waarbij minder beschermende maatregelen verplicht zijn), moet worden aangetoond door de asbestverwijderaar (werkgever) dat dat op een veilige manier kan en blootstelling van werknemers aan asbestvezels niet boven de grenswaarde uitkomt, bijvoorbeeld door op projectbasis specifieke metingen te doen. Wil men aantonen dat de werkzaamheden landelijk standaard (dus niet alleen op projectbasis) in risicoklasse 1 worden ingedeeld, dan is om die beoordeling uit te voeren door de Minister van SZW het VIP opgericht. Om werkmethoden en soorten schuim te laten beoordelen door het VIP, kunnen leveranciers een aanvraag doen en meetgegevens en informatie over de werkmethode aan het VIP overleggen.
Een producent of leverancier van schuim kan een aanvraag doen bij het VIP. De betreffende leveranciers zijn hiervan reeds geruime tijd op de hoogte. Om eventuele belemmeringen weg te nemen en ter verduidelijking van de procedure is in het kader van een motie van het lid Stoffer5 op 6 juli 2021 een bijeenkomst georganiseerd voor schuimproducenten en -leveranciers. Dit heeft niet bij alle leveranciers geleid tot het doen van een aanvraag.
Alle aanvragen met betrekking tot schuim die wél bij het VIP zijn ingediend, zijn zoals gezegd tot nu toe positief beoordeeld. In de zomer van 2021 is een eerste VIP-advies over een verwijderingsmethode voor verschillende asbesttoepassingen met behulp van schuim door de Minister van SZW goedgekeurd voor landelijk gebruik in risicoklasse 1.6 Recent heeft het VIP positief geadviseerd over een uitbreiding van het werkdomein van deze methode, hetgeen ook is overgenomen door de Minister van SZW. Er loopt momenteel een nieuwe aanvraag met betrekking tot schuim bij het VIP.
De Minister van SZW en ikzelf hechten veel waarde aan het bieden van ruimte voor innovatieve werkwijzen bij het verwijderen van asbest, ook met betrekking tot mogelijke kostenbesparingen, mits dat aangetoond op een veilige manier gebeurt. Wij moedigen leveranciers en producenten daarom aan om, zoals een andere leverancier van een specifieke schuimtoepassing reeds heeft gedaan met succesvolle uitkomst, een aanvraag in te dienen bij het VIP.
Kunt u ervoor zorgdragen dat de antwoorden op bovenstaande vragen de Kamer bereiken voor het commissiedebat Leefomgeving op 12 oktober?
Ja, daar kan ik voor zorgdragen.
Het milieuzorgsysteem van Tata Steel |
|
Eva van Esch (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kunt u zich herinneren dat de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat u heeft verzocht het milieuzorgsysteem van Tata Steel te delen met de Kamer en dat Tata Steel hierop heeft aangegeven dat het milieuzorgsysteem niet één document is, maar een set aan o.a. maatregelen, overlegstructuren, plannen en controles en dat het milieuzorgsysteem daarom niet als geheel kan worden gedeeld?1
Ja. Tata Steel heeft uw Kamer tevens aangeboden een technische briefing over het milieuzorgsysteem te verzorgen. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 28 089, nr. 213) is de ISO-certificering door Tata Steel actief openbaar gemaakt. U kunt het betreffende certificaat hier vinden: https://www.tatasteeleurope.com/sites/default/files/IJmuiden%20ISO14001.pdf.
Welke delen van het milieuzorgsysteem moeten, volgens de ISO14001:2015 certificering, zijn vastgelegd op papier?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met de Stichting Coördinatie Certificatie Managementsystemen voor milieu en gezond en veilig werken (SCCM).
SCCM geeft aan dat de ISO 14001:2015 norm vereist dat bepaalde onderdelen van het milieumanagementsysteem moeten worden gedocumenteerd. Voor andere onderdelen kan de organisatie zelf bepalen of documentatie nodig is. De organisatie kan zelf de wijze van documentatie bepalen (op papier of digitaal). In de volgende tabel zijn de onderdelen te vinden die in ieder geval gedocumenteerd moeten worden:
Art.
Documentatievereisten ISO 14001:2015
4.3
Toepassingsgebied.
5.2
Milieubeleid.
6.1.1
Bewijsmateriaal in de omvang nodig om vertrouwen te hebben dat de processen om maatregelen te identificeren om risico’s en kansen op te pakken volgens planning worden uitgevoerd.
6.1.1
– Risico’s en kansen die moeten worden opgepakt.
– Proces(sen) dat (die) nodig is (zijn) in 6.1.1 tot en met 6.1.4, in de omvang die nodig is om erop te kunnen vertrouwen dat ze volgens planning (6.1.4) worden uitgevoerd.
6.1.2
– Milieuaspecten en daaraan gerelateerde milieueffecten.
– Criteria voor het bepalen van belangrijke milieuaspecten.
– Belangrijke milieuaspecten.
6.1.3
Complianceverplichtingen.
6.2.1
Milieudoelstellingen.
7.2
Bewijzen van competenties.
7.4.1
Bewijzen van communicatie (passend bij de situatie).
7.5.1
Informatie die de organisatie nodig acht voor de doeltreffendheid van het milieumanagementsysteem.
8.1
Bewijsmateriaal in de omvang nodig om vertrouwen te hebben dat de processen voor operationele planning en beheersing volgens planning zijn uitgevoerd.
8.2
Bewijsmateriaal in de omvang nodig om vertrouwen te hebben dat de processen voor het voorbereid zijn en reageren op noodsituaties volgens planning worden uitgevoerd.
9.1.1
Bewijsmateriaal van de resultaten van het monitoren, meten, analyseren en evalueren.
9.1.2
Bewijsmateriaal van de resultaten van de compliance-evaluatie.
9.2.2
Bewijsmateriaal van de uitvoering van het auditprogramma en de auditresultaten.
9.3
Bewijsmateriaal van de resultaten van de directiebeoordeling.
10.1
Bewijsmateriaal van:
– de aard van de afwijkingen en de vervolgens genomen maatregelen;
– de resultaten van corrigerende maatregelen.
Welke delen van het milieuzorgsysteem moeten, volgens de ISO14001:2015 certificering, overlegbaar zijn aan belanghebbenden? Worden onder belanghebbenden ook omwonenden verstaan?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met SCCM. SCCM geeft aan dat de in de volgende tabel genoemde onderdelen beschikbaar dienen te zijn voor belanghebbenden.
Art.
Documentatie beschikbaar voor belanghebbenden ISO 14001:2015
4.3
Toepassingsgebied.
5.2
Milieubeleid.
Het milieubeleid wordt in de praktijk vaak een ‘milieubeleidsverklaring’ genoemd. Het is een document waarin de directie de uitgangspunten voor het milieubeleid vastlegt. Deze uitgangspunten vormen het kader voor het vaststellen van milieudoelstellingen.
Omwonenden worden volgens SCCM als belanghebbenden beschouwd.
Klopt het dat Tata Steel, volgens de ISO14001:2015 certificering, in ieder geval verplicht is om aan belanghebbenden te kunnen overleggen: de beschrijving van het toepassingsbereik van het milieuzorgsysteem (par. 4.3 ISO14001:2015) en het milieubeleid (par. 5.2 ISO14001:2015)?2 Zo nee, hoe zit dit dan?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met SCCM en de certificerende instantie British Standards Institution (BSI). Zij geven aan dat dit klopt.
Klopt het dat wanneer Tata Steel omwonenden géén inzage geeft in de delen van het milieuzorgsysteem waarvan het verplicht is deze aan belanghebbenden te kunnen overleggen, Tata Steel in strijd handelt met zijn ISO14001:2015 certificering? Zo ja, wat zijn de gevolgen voor een bedrijf wanneer er in strijd wordt gehandeld met zijn ISO14001:2015 certificering?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met BSI.
BSI geeft aan dat indien een gecertificeerde organisatie niet voldoet aan de eisen van de norm waarvoor de certificering is afgegeven, door de betrokken certificatie-instelling normaliter een afwijking wordt vastgesteld. De gecertificeerde partij moet op die afwijking reageren en beschrijven welke specifieke correcties en corrigerende maatregelen hij heeft toegepast of van plan is toe te passen om de geconstateerde afwijkingen binnen een bepaalde termijn weg te werken. Doet hij dit niet (of is de afwijking zo ernstig dat dit onmiddellijk gerechtvaardigd is), dan wordt het certificaat geschorst of ingetrokken. Dit geldt ook voor het al dan niet overleggen van de door de norm vereiste delen van het milieuzorgsysteem aan belanghebbenden.
Kunt u de documenten die betrekking hebben op de beschrijving van het toepassingsbereik van het milieuzorgsysteem en het milieubeleid bij Tata Steel opvragen en naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Het certificaat waarop het toepassingsbereik staat vermeld, is openbaar toegankelijk (Kamerstuk 28 089, nr. 213). Over het certificaat heeft mijn organisatie navraag gedaan bij BSI. BSI geeft aan dat de entiteiten, locaties en activiteiten genoemd op alle bladzijden van het certificaat onderdeel uitmaken van de reikwijdte van het certificaat. Alle benoemde bedrijfsonderdelen en activiteiten vallen hiermee onder het ISO 14001 gecertificeerde managementsysteem.
Zoals ik in de inleiding aangaf, is door belanghebbenden beroep ingesteld tegen een handhavingsbesluit waar het toepassingsbereik nader aan de orde is. Dit is op dit moment onder de rechter.
Kunt u alle documenten uit het milieuzorgsysteem die betrekking hebben op Kooksfabriek 2 bij Tata Steel opvragen en aan de Kamer sturen, met inbegrip van alle documenten die op grond van de BBT-conclusies IJzer en Staal deel dienen uit te maken van een milieuzorgsysteem? Zo nee, waarom niet?
Nee. In navolging van de eerder verstuurde memo van Tata Steel (Kamerstuk 28 089, nr. 227), geeft ook SCCM aan dat het milieuzorgsysteem niet één op zichzelf staande set van documenten en registraties is waar eenvoudig delen kunnen worden uitgehaald. De zaken die op basis van de ISO 14001-norm geregeld moeten worden inclusief de op schrift gestelde documenten uit tabel 2, zijn over het algemeen geïntegreerd in de totale bedrijfsvoering.
Gelet op mijn eigen rol en positie, zoals aangegeven in de inleiding, heb ook geen wettelijke bevoegdheden om – voor zover dat überhaupt kan – de relevante delen uit het milieuzorgsysteem te vorderen. Ik kan alleen vragen of Tata Steel de stukken vrijwillig wil verstrekken. Daarmee word ik een soort doorgeefluik tussen het bedrijf en uw Kamer zonder dat ik een formele positie heb. Dat lijkt mij onwenselijk, omdat er hierdoor onbedoeld de indruk zou kunnen ontstaan dat ik de stukken ook heb beoordeeld.
Ik raad u aan gebruik te maken van het aanbod van Tata Steel Nederland om een technische briefing te organiseren over het milieuzorgsysteem. U kunt deze vragen dan direct aan het bedrijf stellen.
Kunt u ervoor zorgen dat deze documenten zo volledig mogelijk zijn als het gaat om het beleid, de doelstellingen, de rapportages, evaluaties en benchmarks voor wat betreft het goede functioneren van de Kooksfabriek 2? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u uitsluiten dat de tenuitvoerlegging van het milieuzorgsysteem voor wat betreft Kooksfabriek 2 niet voldoet of heeft voldaan aan de daarvoor geldende normen uit de BBT-conclusies voor de ijzer- en staalindustrie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met de certificerende instantie, BSI.
Deze vraag heeft betrekking op details van de werking van het milieumanagementsysteem van Tata Steel. BSI kan hier in verband met de vanuit de accreditatie vereiste geheimhoudingsplicht geen antwoord op geven.
Kunt u uitsluiten dat de certificering van het milieuzorgsysteem niet ziet op alle werkeenheden van Tata Steel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met de certificerende instantie, BSI.
Het milieumanagementsysteem van Tata Steel IJmuiden B.V. is door BSI gecertificeerd op basis van de ISO 14001 norm sinds 1 januari 2004. De entiteiten, locaties en activiteiten genoemd op alle bladzijden van het certificaat maken onderdeel uit van de reikwijdte van het certificaat. Alle benoemde bedrijfsonderdelen en activiteiten vallen hiermee onder het ISO 14001 gecertificeerde managementsysteem.
Kunt u uitsluiten dat er geen specifiek onderzoek naar Kooksfabriek 2 heeft plaatsgevonden bij de certificering van het milieuzorgsysteem? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met de certificerende instantie, BSI.
BSI heeft, volgens accreditatieregels (onder andere de norm ISO/IEC 17021), een auditprogramma voor 3 jaar opgesteld waarin ten minste jaarlijks audits plaatsvinden. De uitvoering van het auditprogramma zorgt ervoor dat binnen 3 jaar alle normeisen, processen en organisatieonderdelen van het managementsysteem worden beoordeeld. Deze audits worden uitgevoerd door middel van beoordeling van gedocumenteerde informatie, het houden van interviews met functionarissen en door observatie van activiteiten. De gebruikte auditmethode is gebaseerd op steekproeven van de activiteiten van de organisatie en is bedoeld om de naleving van vereisten van de relevante managementsysteemnorm te toetsen en de conformiteit en effectiviteit van het managementsysteem en de voortdurende relevantie en toepasbaarheid ervan voor het toepassingsgebied van de certificering te bevestigen. Kooksfabriek 2 maakt onderdeel uit van dit auditprogramma.
Kunt u uitsluiten dat door de staat van onderhoud van Kooksfabriek 2 een grotere emissie van polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK‘s) optreedt dan bij een optimale staat van onderhoud mogelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Nee, ik kan dit niet uitsluiten. Gelet op mijn rol en positie heb ik hier geen zicht op. Toezicht op de emissies naar de lucht is een taak van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied houdt toezicht op de vergunningvoorschriften. Op dit moment voert de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied een monitoringsprogramma uit bij de Kooksfabriek 2, waarbij zowel diffuse als reguliere emissies worden gemeten. De uitkomsten zijn naar verwachting dit najaar beschikbaar.
Kunt u uitsluiten dat het grote aantal cokesovenkamers dat buiten gebruik is onwenselijke temperatuurschommelingen veroorzaakt bij overige cokesovenkamers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Nee, dat kan ik niet uitsluiten. Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied.
De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied geeft aan dat zogenaamde «rauwe kooks» ontstaan doordat er in de cokesovenkamers een onvoldoende hoge temperatuur wordt bereikt. Hier heeft de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied recent een derde last onder dwangsom voor opgelegd3.
Kunt u uitsluiten dat Tata Steel het effect uit vraag 13 niet monitort en evalueert binnen zijn milieuzorgsysteem? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Voor het beantwoorden van uw vraag, heeft mijn organisatie contact gelegd met de certificerende instantie, BSI.
Deze vraag heeft betrekking op details van de werking van het milieumanagementsysteem van Tata Steel. BSI kan hier in verband met de vanuit de accreditatie vereiste geheimhoudingsplicht geen antwoord op geven.
Kunt u uitsluiten dat Tata Steel niet beschikt over kwantitatieve doelstellingen, rapportages en benchmarks voor wat betreft de milieuprestaties, in het bijzonder de emissie van PAK, van Kooksfabriek 2 en het onderhoudsprogramma van deze fabriek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Gelet op mijn eigen rol en positie, zoals aangegeven in de inleiding, heb ik geen wettelijke bevoegdheden om deze informatie te vorderen bij het bedrijf. Ik kan uw vraag derhalve niet beantwoorden.
Kunt u uitsluiten dat binnen de sector sinds het verlenen van de huidige vergunning in 2007 nieuwe technieken zijn ontwikkeld waarmee het optreden van diffuse emissies bij Kooksfabriek 2 verder kan worden gereduceerd dan bij Tata Steel gebeurt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Gelet op mijn eigen rol en positie, zoals aangegeven in de inleiding, heb ik geen wettelijke bevoegdheden om deze informatie te vorderen bij het bedrijf. Ik kan uw vraag derhalve niet beantwoorden.
Kunt u uitsluiten dat binnen de sector sinds het verlenen van de huidige vergunning in 2007 nieuwe technieken zijn ontwikkeld waarmee de milieuprestaties van kooksfabrieken nauwkeuriger gemonitord kunnen worden dan met een visuele kwalitatieve duiding, bijvoorbeeld door meer nauwkeurige kengetallen, metingen met inkapseling van lekkages, metingen op afstand, monitoring met camera's, monitoring met hittecamera's, meting van tracerstoffen of de geautomatiseerde verwerking van gegevens uit voornoemde bronnen met conventionele rekenmethodes dan wel door gebruik van kunstmatige intelligentie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
In een BREF-document staat beschreven wat de meest milieuvriendelijke technieken zijn die een bedrijf kan toepassen. Dit is een referentiedocument voor BBT-conclusies. Deze technieken zijn ontleend aan een aantal referentiesituaties binnen de Europese context. De meest recente BREF IJzer en Staal, waarbinnen ook de cokesproductie aan de orde komt, is verschenen in 2012. Hier staan een aantal maatregelen in waarmee milieuprestaties van cokesfabrieken geduid kunnen worden.
De omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft de relevante aspecten uit deze BREF voor de Kooksfabrieken nog niet geheel verwerkt in de vergunning van Tata Steel. Dit zal op korte termijn gebeuren.
Kunt u uitsluiten dat Tata Steel sinds 2007 heeft nagelaten de ontwikkelingen bedoeld in vraag 16 en 17 regelmatig te benchmarken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Zie het antwoord op vraag 17. Deze ontwikkelingen zijn onderdeel van de reguliere beleidscyclus, worden opgenomen in BREF-documenten en landen daarmee uiteindelijk in de vergunningen.
Kunt u uitsluiten dat Tata Steel sinds 2007 heeft nagelaten op basis van deze benchmarks continu verbeteringen door te voeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u uitsluiten dat het (senior) management sinds 2007 in zijn strategie goedkoop onderhoud heeft verkozen boven een voortdurend streven tot nulemissie van PAK? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
Gelet op mijn eigen rol en positie, zoals aangegeven in de inleiding, heb ik geen wettelijke bevoegdheden om inzicht te krijgen in de bedrijfsvoering van Tata Steel. Ik kan uw vraag derhalve niet beantwoorden.
Kunt u uitsluiten dat de meest recente rapportages van Tata Steel over de emissie van PAK, ook na de expertmeeting met het RIVM, nog altijd niet volledig, consistent en geloofwaardig zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten?
In de inleiding heb ik mijn rol- en positie toegelicht. Toezicht op de registratie van emissies is een taak van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld, zijn door de Omgevingsdienst met Tata Steel afspraken gemaakt om de kwaliteit van de jaarlijkse emissieregistratie door Tata Steel te verbeteren, onder andere door het verbeteren van de kenmerken van emissiebronnen (Kamerstuk 28 089, nr. 242).
Kunt u uitsluiten dat de meest recente rapportages van Tata Steel over de emissie van PAK nog altijd gebruik maken van berekeningen op basis van algemene kengetallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uitsluiten dat de gebruikte kengetallen niet representatief zijn voor Kooksfabriek 2, mede in het licht van de staat van onderhoud? Op basis waarvan kunt u dit wel of niet uitsluiten?
Zie antwoord vraag 21.
Wat is uws inziens het gevolg als Kooksfabriek 2 moet sluiten?
Op dit moment onderzoekt de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, naar aanleiding van de in het antwoord op vraag 13 genoemde last onder dwangsom, onder andere de mogelijkheid tot het intrekken van de vergunning van de Kooksgasfabrieken, voor het geval de onderneming ook deze last niet naleeft.
Daarnaast heb ik in de Expression of Principles (Kamerstuk 32 813, nr. 1082), mede naar aanleiding van de motie Hagen c.s. (Kamerstuk 28 089, nr. 239) met het bedrijf afgesproken dat er onderzoek wordt gedaan naar het verder verbeteren van de milieu en gezondheidssituatie voor 2030, bijvoorbeeld door het al eerder sluiten van bedrijfsactiviteiten zoals de Kooksfabriek 2. Dit onderzoek loopt. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten.
De asfaltfabriek in Deventer |
|
Bouchallikh |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten over de zorgen die leven bij omwonenden van de asfaltfabriek in Deventer over de uitstoot van schadelijke stoffen?1, 2
Ja, ik ben bekend met de door u genoemde berichten.
Wat vindt u ervan dat de asfaltfabriek in Deventer bij het bevoegd gezag heeft verzocht om de uitstootnormen op te rekken, in tegenstelling tot de afspraken die al in 2016 met de sector zijn gemaakt over deze uitstoot? Wat betekent dat voor de waarde van afspraken met de asfaltfabrieken?
Binnen het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-stelsel) ligt het bevoegd gezag voor de asfaltcentrales bij gemeenten en provincies: zij zijn vergunningverlener, toezichthouder en handhaver. De asfaltcentrales zijn zelf primair verantwoordelijk voor de veiligheid en voor naleving van de relevante wet- en regelgeving.
De asfaltcentrale AsfaltNu Deventer (AND) heeft een aanvraag ingediend bij het bevoegde gezag voor een tijdelijke verruiming van de emissiegrenswaarde voor benzeen, middels een maatwerkvoorschrift. Deze verruiming is gevraagd voor een periode van 18 maanden vanaf juli 2022 tot het moment dat als emissie-reducerende maatregel ofwel een actief koolfilter ofwel een indirect verwarmde zwarte trommel in gebruik is genomen. Deze beoordeling ligt bij het bevoegde gezag. Op 21 oktober 2022 heeft de omgevingsdienst IJsselland het ontwerpbesluit genomen om deze aanvraag niet te honoreren en de tijdelijke verruiming niet toe te staan. Dit ontwerpbesluit ligt momenteel ter inzage.
Hoe beoordeelt u de controleerbaarheid van de geopperde oplossing om de productie tijdelijk te verlagen? Is het bevoegd gezag in staat om zelf luchtmetingen te doen? Klopt het dat de metingen alleen aangekondigd (en in opdracht van de asfaltfabriek) zullen plaatsvinden?
Het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving is gedecentraliseerd, in dit geval is de gemeente Deventer het bevoegde gezag. De beoordeling van het meten en monitoren van de emissies van bedrijven is aan de bevoegde gezagen.
De OD IJsselland vraagt in het kader van het houden van toezicht elke week de productieplanning op bij de asfaltcentrale AND. De asfaltcentrale AND vermeldt hierin de per dag geplande tonnages per product. De OD IJsselland controleert AND in het kader van periodieke controles en in het kader van de opgelegde last onder dwangsom conform de landelijke handhavingsstrategie (LHS).
Emissiemetingen zijn een specialisme en kunnen niet door iedere meetinstantie worden uitgevoerd. Daarom is voor het uitvoeren van emissiemetingen een accreditatie verplicht. De OD IJsselland heeft geen eigen meetdienst en de metingen in het kader van de recent opgelegde last onder dwangsom worden uitgevoerd door de luchtmeetdienst van Omgevingsdienst Regio Arnhem in opdracht van de gemeente Deventer en vinden onaangekondigd plaats.
Welke opties ziet u voor zich om de uitstootnormen onaangekondigd te controleren? En bent u bereid daarover in contact te treden met de betrokken omgevingsdiensten en het RIVM?
Het RIVM beheert de gegevens van de emissieregistratie, maar heeft geen directe rol bij het meten van de uitstoot bij de asfaltcentrales. De omgevingsdienst IJsselland geeft aan dat de luchtemissie-metingen bij de asfaltcentrale alleen zinvol zijn, wanneer er op de meetdag voldoende uren achter elkaar asfalt wordt geproduceerd met een voldoende hoog gerecycled materiaal. Met de productieplanning die elke week wordt opgevraagd is de OD IJsselland in staat om onaangekondigd een meting te laten verrichten.
Wat zijn de meetuitkomsten bij de asfaltfabrieken die nog incompleet waren in juli van dit jaar?3
Bij de kamerbrief van 7 juli is een bijlage gevoegd met een inventarisatie die OD NL heeft uitgevoerd bij de betreffende omgevingsdiensten naar de uitstoot van benzeen en PAK’s bij de asfaltcentrales. De gevraagde gegevens zijn afkomstig van de omgevingsdiensten. In de bijlage treft u een door OD NL geactualiseerd overzicht aan met daarin verwerkt recente gegevens over de meetuitkomsten bij de asfaltfabrieken. Dit is een continu proces en nieuwe metingen zijn aangekondigd. Dit overzicht laat ook zien dat de omgevingsdiensten met de asfaltcentrales actief in gesprek zijn en handhavingsacties inzetten om de asfaltcentrales maatregelen te laten nemen om te voldoen aan de emissienormen.
Welke oplossingen worden bij andere asfaltfabrieken uitgevoerd om de bovenwettelijke uitstoot van schadelijke stoffen onder de norm te krijgen?
De beoordeling welke technische oplossingen geschikt zijn bij de asfaltcentrales, is ter beoordeling aan het betreffende bevoegde gezag. In opdracht van Omgevingsdienst NL is het adviesdocument Emissies Asfaltcentrales4 opgesteld. Met dit document zorgen de 29 omgevingsdiensten in Nederland voor een (meer) uniforme aanpak van vergunningverlening, toezicht en handhaving om de emissies van benzeen en PAK’s te beperken. In dit adviesdocument staat het toepassen van een paralleltrommel met lucht-voorverhitter of een indirect gestookte paralleltrommel genoemd als best beschikbare techniek. Tot het moment waarop de paralleltrommel is aangepast of vervangen, moeten de volgende emissiebeperkende maatregelen worden getroffen:
Uitzeven fijne fractie asfaltgranulaat;
Schoepen afstellen;
Vlam afschermen;
Beperken productievolume zwarte trommel; en
Verlaging eindtemperatuur van het asfaltgranulaat in de zwarte trommel (indicatief < 110 graden Celsius).
Daarnaast zijn er asfaltcentrales die filtratie met actief kool inzetten als «end-of-pipe» techniek.
Wordt er met de herziening van het Schone Lucht Akkoord een aanpak ontwikkeld voor asfaltfabrieken? Zo nee, waarom niet?
In het kader van het Schone Lucht Akkoord heb ik de Kamer toegezegd, naar aanleiding van de nieuwe WHO advieswaarden, te verkennen welke mogelijke aanvullende activiteiten en maatregelen effectief zijn om de blootstelling aan fijnstof en stikstofdioxide verder te verminderen. Daarbij kijk ik ook naar mogelijkheden binnen de industrie. In 2023 wordt de uitvoeringsagenda van het Schone Lucht Akkoord herzien.
Binnen het Schone Lucht Akkoord wordt voor industriële bedrijven onder andere gestuurd op vergunnen van zo streng mogelijk emissie-eisen (onderkant BREF-range). Er is geen aparte aanpak voor asfaltcentrales, hiervoor geldt dat ze moeten voldoen aan geldende wet- en regelgeving.
Eendenslachterij Tomassen Duck-To die al zes jaar miljoenen dieren per jaar slacht zonder geldige vergunning en zonder dat hiertegen wordt opgetreden |
|
Eva van Esch (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u op de hoogte van de situatie rondom eendenslachterij Tomassen Duck-To in Ermelo, waar nu al zes jaar sprake is van illegale praktijken, zoals het feit dat er meer eenden worden geslacht dan toegestaan, dat er meer verkeersbewegingen zijn dan toegestaan, dat er langere werkuren worden gemaakt dan is toegestaan en dat er illegaal is aangebouwd, waar al die tijd niet tegen is opgetreden?
Ja. Betrokken partijen laten overigens weten dat de situatie genuanceerder ligt dan in de vraag wordt geschetst. Bij de beantwoording van uw vragen wordt hierop ingegaan.
Kunt u bevestigen dat de eendenslachterij sinds de uitbreiding van de slachtcapaciteit in 2016, niet beschikt over een geldige natuurvergunning (op grond van artikel 2.7, tweede lid, Wet natuurbescherming) voor de huidige slachtpraktijken, werktijden en verkeersbewegingen?
De provincie Gelderland is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Zij heeft op 13 mei jl. een vergunning op basis van de Wnb aan eendenslachterij Tomassen Duck-To verleend voor de nieuwe situatie.
Wat vindt u ervan dat omwonenden al zes jaar bij alle instanties aan de bel trekken en vragen om op te treden tegen de overlast die zij ervaren door onder andere stank en de vele vrachtwagens die af en aan rijden door de woonwijk, maar dat er nog altijd niets gebeurt?1
Ik vind alle gevallen waarin omwonenden overlast ervaren van bedrijfsactiviteiten natuurlijk buitengewoon vervelend voor deze omwonenden. In het geval dat een bedrijf overlast veroorzaakt, het bedrijf zich niet houdt aan de algemene regels en de voorschriften uit de vergunning(en) kan handhavend worden opgetreden. Het is aan het bevoegd gezag – in dit geval de gemeente Ermelo – om toezicht te houden en indien nodig te handhaven. Voor zover het basistaken betreft worden de toezichts- en handhavingstaken verplicht uitgevoerd door een omgevingsdienst, waarbij voor het nemen van een handhavingsbesluit mandaat nodig is van het bevoegd gezag.
De Omgevingsdienst Veluwe Noord heeft in opdracht van de gemeente Ermelo onderzoek gedaan naar alle milieuaspecten, waaronder geur en geluid, om te bepalen of de ervaren overlast in strijd is met milieukwaliteitseisen. Uit dit onderzoek blijkt dat er binnen de hiervoor geldende normen wordt gebleven. Verder ligt er op dit moment een aanvraag voor een omgevingsvergunning (revisie van de vergunning van 4 april 2018). Deze aanvraag bevat de onderdelen milieu, bouwen en afwijken bestemmingsplan. De besluitvorming hierop is eind van dit jaar voorzien.
Deelt u de mening dat omwonenden beschermd moeten worden tegen overlast van bedrijven in hun directe leefomgeving, zoals hun eigen tuin?
Ja, die mening deel ik. Daarvoor is er milieuwetgeving waarmee grenzen worden gesteld aan activiteiten die invloed hebben op de leefbaarheid van mens en het milieu. De wetgeving heeft tot doel een balans te vinden tussen het gebruik van de fysieke leefomgeving en het behoud van diezelfde leefomgeving.
Hoe is het volgens u mogelijk dat de betrokken omgevingsdiensten, omgevingsdienst Noord-Veluwe, omgevingsdienst regio Nijmegen en omgevingsdienst regio Arnhem, hier niet optreden?
De betrokken omgevingsdiensten geven aan dat zij wel degelijk optreden. In opdracht van de gemeente Ermelo voeren zij hun taken uit op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH). Zie ook het antwoord op vraag 3.
Hoe kan het dat hier drie omgevingsdiensten bij betrokken zijn? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De gemeente Ermelo is het bevoegd gezag voor eendenslachterij Tomassen Duck-To. Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht heeft de gemeente de uitvoering van de VTH-taken belegd bij de omgevingsdienst Noord-Veluwe. Zo nodig kan de omgevingsdienst Noord-Veluwe expertise inhuren bij een andere omgevingsdienst. Hiervoor zijn in Gelderland bestuurlijk geborgde samenwerkingsafspraken gemaakt. Deze expertise is ook ingehuurd voor eendenslachterij Tomassen Duck-To. Het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH) onderzoekt verder welke ondergrens voor een goede taakuitvoering door omgevingsdiensten wenselijk is.
Heeft u in de uitzending van de Hofbar gezien dat omwonenden van een mestverwerker in Nistelrode waar eveneens sprake is van een illegale situatie, vertelden dat een handhaver langskwam om de situatie bekijken, maar besloot om niet in te grijpen uit angst voor zijn of haar baan? Wat vindt u hiervan?
Ja, ik heb de uitzending gezien. Ik vind het vanzelfsprekend dat een handhaver zijn of haar werkzaamheden zonder angst en met voldoende mate van onafhankelijkheid moet kunnen uitvoeren. Het is aan de werkgever om te zorgen voor een veilig werkklimaat en de hiervoor benodigde arbeidsomstandigheden.
Overigens herkennen zowel de provincie Noord-Brabant als de betrokken omgevingsdienst Brabant Noord zich niet in de situatie die in de uitzending van de Hofbar wordt geschetst.
Verder ben ik met de commissie Van Aartsen van mening dat het belangrijk is dat de uitoefening van toezicht en handhaving onafhankelijk is. Het versterken van de onafhankelijke uitoefening van het toezicht en de handhaving is cruciaal voor een effectief, slagvaardigheid en toekomstbestendig VTH-stelsel. In het IBP VTH wordt uitgewerkt hoe dit kan worden geborgd2. Ik ben hier ook op ingegaan tijdens de uitzending van de Hofbar op 14 september jl.
Hoort u vaker dit soort verhalen over illegale situaties die jarenlang worden gedoogd door omgevingsdiensten en lokale overheden? Zo ja, om wat voor gevallen gaat dit en wat doet u hiertegen?
Bij mij is niet eerder een signaal binnengekomen dat een omgevingsdienst een illegale situatie gedoogt. Normaliter is gedogen ook niet een taak die het bevoegd gezag mandateert aan een omgevingsdienst. Het nemen van een besluit tot gedogen kan alleen onder hele strikte voorwaarden. Het uitgangspunt blijft naleving en een beginselplicht tot handhaving.
Deelt u de mening dat, om het gedogen van illegale situaties door omgevingsdiensten te stoppen, de aanbevelingen van de commissie-Van Aartsen over de versterking van het vergunningverlening-, toezicht- en handhavingstelsel (VTH-stelsel) zo spoedig mogelijk moeten worden uitgevoerd?2 Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de uitvoering van de aanbevelingen sneller wordt opgepakt dan nu in de planning van het «Interbestuurlijk Programma versterking VTH-stelsel» is opgenomen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat het VTH-stelsel zo spoedig mogelijk moet worden versterkt. Deze versterking hebben we in gang gezet. Hierbij zijn de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen leidend. Het VTH-stelsel bestaat uit meerdere partijen. Met deze partijen heb ik het IBP VTH opzet waar in zes pijlers invulling wordt gegeven aan de opvolging van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen. Het IBP VTH is inmiddels voortvarend aan de slag. De eerste voortgangsrapportage ontvangt u voor het kerstreces.
Aangezien u over de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Van Aartsen nog tot eind 2023 wil doen, hoe wordt het probleem dat illegale situaties worden gedoogd door omgevingsdiensten dan in de tussentijd voorkomen en opgelost?
Los van de versterking van het VTH-stelsel en de opvolging van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen in het IBP VTH vind ik dat het bevoegd gezag altijd alles in het werk moet stellen om illegale situaties aan te pakken en waar mogelijk te voorkomen. Met het IBP VTH krijgen partijen binnen het VTH-stelsel meer en betere handvatten om de VTH-taken beter uit te voeren en wordt bijgedragen aan het voorkomen van milieuschade.
Deelt u de mening dat het volledig uitvoeren van álle tien de aanbevelingen van Van Aartsen en dus óók aanbeveling 9 over het instellen van rijkstoezicht op de omgevingsdiensten essentieel is om het gedogen van illegale situaties door omgevingsdiensten in de toekomst te voorkomen? Zo nee, op basis waarvan kunt u garanderen dat het gedogen van illegale situaties door omgevingsdiensten in de toekomst kan worden voorkomen, als u weigert aanbeveling 9 van Van Aartsen over het instellen van rijkstoezicht op de omgevingsdiensten volledig uit te voeren?
Zowel in mijn brief van 10 juni jl.4, mijn antwoorden op de vragen van het lid Hagen (D66)5 als tijdens debatten met uw Kamer heb ik aangegeven dat ik een andere invulling geef aan de opvolging van de aanbeveling van de commissie Van Aartsen over het rijkstoezicht op omgevingsdiensten.
Het invoeren van rijkstoezicht op omgevingsdiensten betekent een stelselwijziging waarvoor de VTH-bevoegdheden via een wetswijziging bij provincies en gemeenten moeten worden weggehaald en bij omgevingsdiensten moeten worden belegd. Daarvoor is een forse wetswijziging nodig, die grote gevolgen heeft voor de interbestuurlijke verhoudingen. Hiervoor is geen enkele steun bij provincies, gemeenten en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ook de commissie Van Aartsen beoogde met haar advies geen forse stelselwijziging met de gedane aanbevelingen.
Heeft u gezien dat de Raad van State omwonenden van de eendenslachterij deze zomer in het gelijk stelde en oordeelde dat er uiterlijk op 15 augustus jongstleden een einde moest worden gemaakt maken aan de illegale activiteiten?3
Ja, ik heb kennisgenomen van deze uitspraak. De last onder dwangsom die de omgevingsdienst namens de gemeente Ermelo heeft opgelegd is in stand gebleven. Met dien verstande dat de Raad van State het bedrijf extra tijd heeft gegeven om een aantal overtredingen te beëindigen.
Heeft u gezien dat ook sindsdien niet is opgetreden tegen de illegale situatie in Ermelo?
De stelling dat er niet wordt opgetreden, is volgens de gemeente Ermelo niet juist. In de afgelopen periode is er op verschillende momenten op verschillende onderdelen gecontroleerd, is onderzoek gedaan en is gehandhaafd.
Er vindt controle plaats over of de opgelegde last wordt nageleefd. Afhankelijk van onder andere de uitkomsten van de geluidmetingen vindt nadere besluitvorming plaats. Dit gebeurt zorgvuldig en kost tijd.
Wat denkt u dat dit doet met het vertrouwen van burgers in de overheid?
Ik realiseer me dat het vertrouwen in de overheid niet toeneemt als situaties van overlast voortduren en er geen passende oplossing lijkt te worden gevonden. Uiteraard is het van belang dat omwonenden en burgers signalen blijven afgeven om knelpunten in de uitvoering van VTH zichtbaar te maken. Dit geeft mij handvatten om als stelselverantwoordelijke het VTH-stelsel te kunnen versterken.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ja, dat heb ik hierbij gedaan.
De opkoop van stikstofruimte uit boerderijen ten behoeve van het verbreden van de A27 bij Amelisweerd |
|
Jan de Graaf (CDA), Pieter Grinwis (CU) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u bij het in gang zetten van het Tracébesluit A27 gewogen wat het inzetten van ammoniakruimte uit boerenbedrijven ten behoeve van het verbreden van een snelweg (waarvoor ook nog bomen moeten worden gekapt) doet met het vertrouwen in de overheid tijdens een stikstofcrisis, zeker gezien de marktmacht van een grote partij als Rijkswaterstaat? Wat zijn uw overwegingen geweest hierbij?
Het Tracébesluit voor de Ring Utrecht is in 2020 vastgesteld en daarvoor loopt op dit moment een beroepsprocedure bij de Raad van State. Intussen zijn begin 2021 naar aanleiding van de tussenuitspraak van de Raad van State over het project A12/A15 Ressen – Oudbroeken (ViA15) de uitgangspunten voor het berekenen van stikstofneerslag op Natura 2000-gebieden gewijzigd. Het te onderzoeken gebied voor stikstof (en daarmee de mogelijk te nemen maatregelen) is vergroot van 5 naar 25 km van het project en alle wegvakken met netwerkeffecten als gevolg van het project. Hierdoor was het noodzakelijk om het stikstofonderzoek te actualiseren naar de laatste inzichten en de geldende wet- en regelgeving.
Bovendien onderschrijf ik nog steeds de doelstellingen van het project, namelijk het verbeteren van de bereikbaarheid/doorstroming, de verkeersveiligheid en de leefbaarheid rond de weg. Het project betreft het aanleggen van extra rijstroken en het scheiden van drukke, kruisende verkeersstromen. Daarnaast worden voor verbetering van de leefbaarheid rond de weg nieuwe, hogere geluidsschermen geplaatst en wordt een deel van de weg overkapt.
Hoeveel boerenbedrijven zijn c.q. vergunningruimte is precies wanneer en waar tegen welke prijs opgekocht? Hoe verhield de betaalde prijs zich tot de destijds actuele marktwaarde van agrarische grond in de omgeving?1
Met acht agrarische bedrijven is op vrijwillige basis een overeenkomst gesloten, waarin is overeengekomen dat activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd, de vergunning geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken en de depositiereductie die dat oplevert, ingezet kan worden ter mitigatie van mogelijke effecten als gevolg van het project.
In bijlagen bij het tracébesluit staat beschreven wanneer met welke bedrijven een overeenkomst is gesloten en is per bedrijf onder andere in beeld gebracht wat de toegestane feitelijk gerealiseerde capaciteit is, hoeveel ammoniakemissie is ingezet voor mitigatie en hoeveel depositieruimte dit oplevert.2
De in de overeenkomst genoemde bedragen betreffen gevoelige informatie die de onderhandelingspositie van de Staat raakt. In het geval agrarisch onroerend goed is verworven, dan is de marktwaarde hiervan getaxeerd door een erkend taxateur.
Waarom is er alleen gekozen voor de opkoop van boerenbedrijven en niet voor andere bedrijvigheid, zoals een papierfabriek?
Daar is niet bewust voor gekozen. De overeenkomsten zijn op vrijwillige basis gesloten. De acht agrarische ondernemers hebben interesse getoond om een overeenkomst te sluiten.
Hoe komt het dat voor het aanleggen van wegen binnen zeer afzienbare tijd stikstofruimte gecreëerd kan worden, terwijl dat voor PAS-melders of natuurherstel maar niet lukt? Vindt u dat niet buitengewoon wrang? Zo ja, wat doet u eraan? Zo nee, waarom niet?
Het is niet zo dat voor de aanleg van wegen eerder stikstofruimte kan worden gevonden dan voor andere doeleinden. Omdat het stikstofonderzoek en het zoeken naar stikstofruimte veel tijd en capaciteit kost, lopen veel wegenprojecten jaren vertraging op. Ook voor andere doeleinden, zoals de natuur, PAS-melders en woningbouw wordt gewerkt aan reductie van stikstofdepositie en het verkrijgen van stikstofruimte. Dat leidt nu ook tot de eerste stikstofruimte voor PAS-melders. Half september worden ontwerpbesluiten genomen om de eerste zes meldingen in Limburg te legaliseren.
Waarom heeft Rijkswaterstaat gekozen voor een route van extern salderen en niet voor een route die de agrarische belangen beter borgt, zoals via de nationale stikstofbank die in ontwikkeling is?
Ik juich de komst van een nationale stikstofbank voor rijksprojecten toe. Op dit moment bestaat deze echter nog niet. Daarom heeft IenW er geen gebruik van kunnen maken.
Het Ministerie van IenW heeft voor het project Ring Utrecht overeenkomsten gesloten met agrarische bedrijven die hun vergunde activiteiten vrijwillig willen aanpassen of beëindigen. Een nationale stikstofbank – waarin op termijn ook ruimte uit overeenkomsten met agrarische bedrijven geregistreerd kan worden – zal de agrarische belangen niet beter borgen.
Waarom heeft Rijkswaterstaat de stikstofvraag die logischerwijs aan de orde komt bij de voorgenomen verbreding van de A27 geen onderdeel gemaakt van het gebiedsproces van de provincie(s)?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 kan de procedure over het Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht bij de Raad van State niet op pauze worden gezet. Daarom kon niet worden gewacht op de eventuele uitkomsten van de gebiedsprocessen.
Waarom is er bij de vergunningaanvraag en het extern salderen voor de verbreding van de A27 niet gewacht tot de plannen voor de mobiliteitssector om stikstof te reduceren zijn gepresenteerd, zodat er een integrale afweging gemaakt kan worden voor grote mobiliteitsprojecten als deze?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zet zich al geruime tijd in voor een verduurzaming van de mobiliteit. Dit gebeurt onder meer door een beter OV, meer fietsgebruik, het terugdringen van de stikstofuitstoot door het steeds schoner worden en elektrificeren van voertuigen, het voorbereiden van Betalen naar gebruik en het bevorderen van thuiswerken. Deze maatregelen zijn echter in beginsel niet inzetbaar als mitigerende maatregel in het kader van toestemmingverlening. De reductie van stikstofuitstoot en -depositie dankzij deze maatregelen komt, op een enkele uitzondering na, volledig ten goede aan de verbetering van de natuur.
Bovendien kan, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, de procedure over het Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht bij de Raad van State niet op pauze worden gezet.
Hoeveel is de stikstofreductieopgave voor mobiliteit door tracébesluiten sinds 2018 toegenomen? Hoeveel ruimte is opgehaald c.q. hoeveel kleiner is hierdoor de opgave voor de landbouw geworden sinds die tijd? Wordt dit verwerkt in de nationale verdeling van de stikstofreductieopgave en de bijdrage van elke sector daarin en zo ja, hoe? Hoe wordt daarbij rekening gehouden met het feit dat tot voor kort beschikbare ammoniakemissieruimte is en wordt ingezet voor extra uitstoot van stikstofoxiden?
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) houdt in haar ramingen van stikstofemissies op voorhand rekening met de realisatie van wegenprojecten uit het MIRT. De stikstofreductieopgave voor mobiliteit is sinds 2018 dan ook niet toegenomen door Tracébesluiten.
Generieke bronmaatregelen voor wegverkeer hebben in de achterliggende decennia gezorgd voor een sterke afname van de stikstofemissies door wegverkeer en ook de komende decennia zullen deze zorgen voor een verdere afname. Uit de Emissieregistratie van het RIVM blijkt dat de NOx-emissies door wegverkeer tussen 2010 en 2018 zijn gedaald met ongeveer 30%, ondanks de toename van het totaal aantal gereden kilometers. Uit ramingen van het PBL volgt dat de stikstofemissies van wegverkeer richting 2030 verder zullen dalen.3 Tussen 2018 en 2030 voorziet het PBL een daling van de totale NOx-emissies door wegverkeer met ruim 50%, waarbij op voorhand dus al rekening is gehouden met de realisatie van wegenprojecten uit het MIRT.
Begin 2023 komt het kabinet met indicatieve NOx-emissiereductiedoelen voor onder andere de sectoren industrie en mobiliteit. Deze doelen zullen, tegelijkertijd met de regionale doelen voor NH3, op 1 juli 2023 definitief worden vastgesteld. De Minister voor Natuur en Stikstof heeft uw Tweede Kamer op 9 september geïnformeerd over het verdere proces om tot sectorale NOx-emissiereductiedoelen te komen. Met het vaststellen van de indicatieve sectordoelen kan ook bepaald worden of de richtinggevende regionale emissiereductiedoelen NH3 bijgesteld moeten worden.
Vindt u het wenselijk dat op deze wijze ammoniakemissieruimte verdwijnt uit de landbouw zonder dat dit bijdraagt aan natuurherstel en aan perspectief voor de landbouw? Waarom wel/niet? Hoe gaat u voorkomen dat de opgaven voor de andere sectoren extern gesaldeerd mogen blijven worden met stikstofemissieruimte uit de landbouw? Hoe gaat u daarbij uw eigen uitvoeringsdiensten, zoals Rijkswaterstaat, en staatsdeelnemingen, zoals Schiphol, zodanig bij de les houden dat in de toekomst de landbouw niet meer wordt gezien en behandeld als een bron van stikstofemissieruimte voor infrastructurele wensen?
Het Ministerie van IenW heeft voor het project Ring Utrecht overeenkomsten gesloten met agrarische bedrijven die hun vergunde activiteiten vrijwillig willen aanpassen of beëindigen. Er is geen reden om bij het zoeken naar stikstofruimte schotten tussen sectoren op te werpen. Als overheid staan we voor realisatie van meerdere maatschappelijke opgaven in het fysieke domein. Zo komt, zoals al aangegeven in het antwoord op vraag 7, de reductie van stikstofuitstoot en -depositie dankzij maatregelen in de mobiliteitssector, ook, op een enkele uitzondering na, volledig ten goede aan de natuur.
Hoe verhoudt dit tracébesluit zich met het regeerakkoord, waar ruimte is gegeven aan de Utrechtse regio om met een alternatieve beleidsoplossing te komen waardoor de verbreding van de A27 niet meer nodig zal zijn? Welk proces doorloopt u met de regio? Kan worden toegezegd dat er geen onomkeerbare besluiten worden genomen totdat beide partijen het erover eens zijn dat dit proces afgerond is?
Het Tracébesluit is in overeenstemming met het regeerakkoord vastgesteld. In 2020 is het Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht vastgesteld. Daarvoor loopt op dit moment een gerechtelijke procedure bij de Raad van State. Op dit moment ligt er geen uitgewerkt alternatief voor uitvoering van het huidige Tracébesluit. Omdat de procedure bij de Raad van State niet op pauze kan worden gezet in afwachting van een mogelijk alternatief, wordt de procedure daar voortgezet. U bent eerder geïnformeerd dat het stikstofonderzoek van het Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht zou worden geactualiseerd om te voldoen aan gewijzigde inzichten ten aanzien van de maximale rekenafstand. Recent bent u geïnformeerd dat de actualisatie heeft plaatsgevonden.
Zoals eerder aangegeven in beantwoording van de Kamervragen van het lid Alkaya (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2374) werkt de regio aan een alternatief. Als de regio een alternatief gereed heeft, ga ik met hen in gesprek en kan, als het alternatief de problematiek op het gebied van veiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid op gelijkwaardige wijze oplost, het Tracébesluit worden aangepast.
Realisatie van het Tracébesluit is niet aan de orde zolang de gerechtelijke procedure bij de Raad van State loopt. Als het Tracébesluit op enig moment onherroepelijk is vastgesteld en de regio op dat moment (nog) geen alternatief zou hebben, dan overleg ik vanzelfsprekend voorafgaand aan (het starten van) een aanbesteding eerst met de regio of en wanneer een alternatief te verwachten is. Hoe dan ook zal bij een onherroepelijk besluit de schop niet direct de grond in gaan. Het gaat om een omvangrijke realisatieopgave en daarvoor is nog een uitgebreide aanbestedingsprocedure nodig.
Zijn medeoverheden, waaronder de provincies Gelderland en Utrecht, door u op de hoogte gesteld van dit provinciegrens-overschrijdende extern salderen, aangezien dit de afspraak is, zoals blijkt uit het antwoord op Kamervragen van het lid Bisschop van 13 oktober 2020?2 Zo ja, kunt u een afschrift van de correspondentie en/of een verslag van dat overleg bij de beantwoording van deze vraag voegen? Zo nee, waarom niet?
Beide provincies zijn in een bestuurlijk gesprek de hoogte gesteld van de voorgenomen overeenkomsten. Van dit gesprek is geen verslag vastgelegd.
Is er, zoals voorgeschreven in de Gelderse beleidsregels, in het koopcontract tussen Rijkswaterstaat en de agrariër/verkoper in kwestie opgenomen hoe de stallen worden gesloopt? Zo nee, waarom niet?
Sommige bedrijven worden geheel opgekocht (dus met huiskavel, erf, stallen en weilanden) en bij anderen is alleen een overeenkomst gesloten waarin is overeengekomen dat activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd en de vergunning geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken. In het laatste geval is het aan de eigenaar om te bepalen wat er verder met het bedrijf gebeurt binnen de geldende wet- en regelgeving en met inachtneming van de overeenkomst dat de stikstof-emitterende activiteit niet wordt voortgezet of wordt beperkt. Daarom is in de overeenkomsten geen sloopverplichting opgenomen.
Klopt het dat er voor de verbreding van de A27 «restmitigatie» uit eerdere externe saldering voor de A15 opnieuw wordt aangevoerd door Rijkswaterstaat? Hoe verhoudt «restmitigatie» zich juridisch tot de regels over extern salderen, aangezien een vergunning niet twee keer ingetrokken mag worden én in het desbetreffende contract staat dat de vergunning ingetrokken moest worden voor 31 december 2021?
Het is juist dat stikstofruimte van één bedrijf is ingezet bij project ViA15 én bij project A27/A12 Ring Utrecht. De stikstofruimte van dit bedrijf is voor het project ViA15 alleen gebruikt ter saldering van de stikstofbijdragen van het project ViA15 op het Natura 2000-gebied Binnenveld. De stikstofruimte die als gevolg van de intrekking van de natuurvergunning ontstaat op andere Natura 2000-gebieden dan Binnenveld, is niet ingezet voor het project ViA15 en was dus nog beschikbaar voor het project A27/A12 Ring Utrecht. De stikstofruimte is dus niet «dubbel» ingezet.
Het gaat om één vergunning die maar één keer wordt ingetrokken. Van belang is dat de bedrijfsactiviteiten worden gestaakt, voordat de ViA15 en de A27/A12 Ring Utrecht worden opengesteld.
Klopt het dat de beleidsregels zijn aangepast, waardoor het mogelijk gemaakt is om alvast contracten af te sluiten, vóór de daadwerkelijke aanvraag voor saldering wordt ingediend? Zo nee, hoe zit het dan wel in elkaar?
Nee, er zijn geen beleidsregels aangepast om dit mogelijk te maken.
In de overeenkomsten is vastgelegd wanneer de activiteiten uiterlijk worden beëindigd. De vergunningen van de acht bedrijven worden in ieder geval ingetrokken, voordat de A27/A12 Ring Utrecht wordt opengesteld, dus voordat enig effect als gevolg van ingebruikname van het project op Natura 2000-gebieden kan optreden.
Wat is destijds de onderliggende regel voor deze beleidswijziging geweest, aangezien er per saldo méér stikstof wordt uitgestoten wanneer er gesaldeerd mag worden met stikstofruimte die al lange tijd niet meer in gebruik is? Hoe oud mogen deze contracten zijn als ze gebruikt worden voor externe saldering en hoeveel tijd mag er dus tussen originele stikstofuitstoot van de saldogever en nieuwe stikstofuitstoot van de saldonemer zitten? Bent u bereid deze beleidswijziging terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een beleidswijziging. Er wordt enkel stikstofruimte ingezet die het gevolg is van de feitelijk gerealiseerde capaciteit (gerealiseerde stallen) op het moment dat de overeenkomst wordt gesloten. Daarnaast worden enkel overeenkomsten gesloten met bedrijven die recentelijk nog een representatieve hoeveelheid dieren hadden staan.
Hoeveel stikstofruimte heeft het Rijk in vervolg op deze beleidswijziging al opgekocht voor toekomstige projecten? Om hoeveel boerderijen c.q. vergunningruimte gaat het en waar zijn deze boerderijen gelegen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 14 en 15 is geen sprake van een beleidswijziging. Tot nu toe zijn ten behoeve van extern salderen met in totaal 19 bedrijven overeenkomsten gesloten. Van 13 van deze bedrijven is stikstofruimte ingezet voor de projecten ViA15 en A27/A12 Ring Utrecht. De zes bedrijven waarvan nog geen ruimte is ingezet, zijn gelegen in Didam, Helvoirt, Kamerik, Weesp, Westbroek en Zegveld.
Acht u, reflecterend op deze casus, de hele gang van stikstofzaken in het kader van het Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht 2020 een ordentelijke wijze van (samen)werken of vindt u het via deze wijze eenzijdig ophalen van stikstofruimte bij de boer een staaltje koehandel dat niet voor herhaling vatbaar is? Wat kan en moet er volgens u beter en hoe gaat u dat borgen?
Het stikstofonderzoek en de aankoop van stikstofruimte voor dit project zijn ordentelijk verlopen en conform interbestuurlijke afspraken.5 De bottleneck zit echt bij de huidige staat van de natuur als gevolg van onder andere een jarenlange overbelasting door stikstof. Hiervoor heeft het kabinet de Structurele aanpak stikstof vastgesteld en aanvullend neemt het kabinet maatregelen in het kader van het Nationaal Programma Landelijk Gebied. Er wordt volop gewerkt aan de implementatie hiervan, maar de uitvoering kost tijd. Hierdoor zullen ook de komende jaren in veel gevallen uitgebreide onderzoeken moeten worden uitgevoerd en allerlei projectspecifieke maatregelen worden genomen – zoals het aankopen op vrijwillige basis van stikstofruimte van bijvoorbeeld veehouderijen – om projecten mogelijk te kunnen maken.
Luxetaks op drinkwater |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over een luxetaks op drinkwater?1
Ja.
Deelt u de mening dat drinkwater een primaire levensbehoefte is, die niet alleen weggelegd dient te zijn voor de rijken? Zo ja, wilt u de waterbedrijven op hun falie geven voor dit onaanvaardbare plan en het plan van tafel vegen, zeker in een tijd waarin alles duurder wordt en veel mensen niet meer rond kunnen komen? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ja, drinkwater is een eerste levensbehoefte. De Europese Drinkwaterrichtlijn verplicht dat iedereen toegang heeft tot drinkwater. Betaalbaarheid van drinkwater is daarom erg belangrijk.
Voldoende beschikbaarheid van bronnen voor de bereiding drinkwater is niet meer vanzelfsprekend. De toenemende vraag naar drinkwater en de onder druk staande waterkwaliteit zet het watersysteem als geheel onder druk. We moeten nadenken over hoe we de Nederlandse drinkwatervoorziening toekomstbestendig maken. In de Beleidsnota Drinkwater is onder meer gekozen om in te zetten op waterbesparing. Afgesproken is te beginnen met een verkenning (overzicht) van mogelijke maatregelen en instrumenten voor zowel huishoudens als bedrijven om drinkwater te besparen. Dit najaar wordt de Kamer geïnformeerd over deze verkenning. Over de mogelijke maatregelen en instrumenten in de nog te verschijnen verkenning heeft nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden. In de beleidsreactie op de verkenning zal worden ingegaan op (on)wenselijkheid van diverse onderdelen van de verkenning.
Waterbesparing begint met bewustzijn. Ik waardeer dat de drinkwaterbedrijven hier steeds meer aandacht voor vragen. Het idee van het instellen van een hoger tarief voor bovengemiddeld gebruik, meer gebruik dan nodig voor de eerste levensbehoeften, is een mogelijkheid die in de verkenning aan de orde komt en in Vlaanderen al is geïmplementeerd.
Het bericht dat een taskforce een einde moet maken aan de Rijnbrug-impasse. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Een taskforce moet een einde maken aan de Rijnbrug-impasse»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het is goed dat de provincie Gelderland en de provincie Utrecht de discussie over de Rijnbrug tussen Rhenen en Kesteren middels een taskforce proberen op te lossen. De rol van het Rijk is in 2012 in een bestuursovereenkomst vastgelegd, waarin overeengekomen is dat het Rijk géén financiële bijdrage levert.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de Rijnbrug?
De Rijnbrug tussen Rhenen en Kesteren verkeert in goede staat en er is geen reden om de brug op te nemen in het programma Vervanging en Renovatie. Gezien de druk op het bestaande instandhoudingsbudget is het noodzakelijk om kunstwerken die einde levensduur zijn prioriteit te geven.
Deelt u de mening dat de Rijnbrug belangrijk is voor de verbinding tussen Rivierenland en de Gelderse Vallei?
De brug over de Nederrijn maakt onderdeel uit van de provinciale weg N233. Het is aan beide provincies om te bepalen hoe belangrijk de verbinding is tussen Rivierenland en de Gelderse Vallei.
Hoe hoog scoort de Rijnbrug in de Integrale Mobiliteitsanalyse (IMA)?
De Rijnbrug Rhenen is voor de scheepvaart geen knelpunt in de IMA. De wegverkeersverbinding over de Rijnbrug bij Rhenen maakt geen onderdeel uit van het hoofdwegennet. Het is een weg in beheer bij de provincies Utrecht en Gelderland. De wegverbinding is daarom geen onderdeel van de IMA.
Hoe hoog zijn de variabelen voor de Rijnbrug in de IMA op basis waarvan u bepaalt of de brug wel of niet een probleem voor de doorstroming of de verkeersveiligheid vormt?
Zie antwoord op vraag 5.
Klopt het dat het verbreden van de Rijnbrug € 160 miljoen kost, dat provincies en gemeenten € 80 miljoen willen bijdragen en dat deze bijdrage een einddatum heeft?
De verbreding van de Rijnbrug tussen Rhenen en Kesteren betreft een provinciaal project. Ik heb geen inzicht in de geactualiseerde raming en het budget van het project.
Op basis waarvan zou u kunnen bepalen om binnen de IMA het Rijk de overige € 80 miljoen bij te laten dragen voor het verbreden van de Rijnbrug voor de betreffende einddatum?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangeven, maakt deze weg geen onderdeel uit van het hoofdwegennet en is deze derhalve geen onderdeel van de IMA. Voor een bijdrage aan regionale en lokale projecten maken we vanuit IenW een afweging in de mate waarin de verbinding een Rijksbelang vertegenwoordigt. Zoals aangegeven is eerder in 2012 al aangegeven dat we vanuit het Rijk geen bijdrage leveren.
In hoeverre zou u de € 1,25 miljard nieuwe onderhoudsgelden en de € 7,5 miljard nieuwe woningbouwgelden kunnen gebruiken om het Rijk de overige € 80 miljoen bij te laten dragen voor het verbreden van de Rijnbrug voor de betreffende einddatum?
Zie antwoord 2 en 3. De plannen voor de verbreding van de Rijnbrug zijn in 2012 in een bestuursovereenkomst vastgelegd. Woningbouwplannen waren destijds geen aanleiding voor de beoogde verbreding.
Ruimtelijke ordening in de gemeente Katwijk |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de artikelenreeks van RTV Katwijk over ruimtelijke ordening in de gemeente Katwijk?1
Ja.
Klopt het dat het Rijksvastgoedbedrijf keer op keer de bouw van betaalbare woningen in de gemeente Katwijk belemmerde?
Ik herken me niet in het beeld dat het Rijksvastgoedbedrijf de bouw van betaalbare woningen keer op keer heeft belemmerd.
De aanleiding voor deze gebiedsontwikkeling lag in de kans voor woningbouw die door het vertrek van Defensie op vliegkamp Valkenburg openlag. Dit in een regio waar al decennialang een grote vraag naar woningen is. Het Rijksvastgoedbedrijf (destijds GOB en later RVOB) heeft in 2006 een dubbele Rijksdoelstelling meegekregen. Enerzijds op gebied van woningbouw en natuur en anderzijds een zakelijke doelstelling van opbrengstmaximalisatie, rekening houdend met de vooraanstaande Rijksdoelen. Deze opstelling paste bij de toenmalige gedachte dat overheden zich richting de markt zakelijk dienden op te stellen. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft in de gebiedsontwikkeling altijd naar een passend evenwicht gezocht binnen deze doelstellingen. Vanaf de eerste plannen wordt gewerkt met een programma en ontwerp dat tot stand komt op aangeven van de gemeente (zie verderop in dit antwoord).
Voormalig vliegkamp Valkenburg (thans woongebied Valkenhorst) maakte tevens deel uit van een MIRT project voor de integrale verstedelijkingsopgave in Holland Rijnland (30.000 woningen), inclusief het realiseren van de ontsluiting van de Duin- en Bollenstreek via weg en OV (thans de Rijnlandroute en de HOV). Hiervoor is uiteindelijk door het Rijk circa 770 mln. euro toegezegd met een bijdrage vanuit het project Valkenburg van 22 mln. euro voor de infrastructuur, mede omdat de gebiedsontwikkeling doorslaggevend was voor het besluit om de Rijnlandroute te realiseren.
De basis voor de huidige opdracht ligt in de bestuurlijke afspraken over Unmanned Valley van 2018. Oorspronkelijk lag er een doelstelling voor financieel rendement en opbrengstmaximalisatie in de grondexploitatie. Deze financiële doelstelling is komen te vervallen met de bestuurlijke afspraken van 2018, voortkomend uit de bijsturing door de toenmalige Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Met andere woorden: er ligt geen winstdoelstelling meer op de gebiedsontwikkeling maar het is tevens niet de bedoeling dat er extra financiering vanuit het Rijk nodig is via de grondexploitatie. Er zijn reeds forse bijdragen vanuit het Rijk gedaan om het project mogelijk te maken, waaronder investeringen in infrastructuur in de omgeving, in Unmanned Valley, klimaatadaptatie en een subsidie vanuit de Woningbouwimpuls. Onderdeel van het project zijn ook nog de toekomstige investeringen in groen en recreatie in de omgeving en energieneutraliteit van het woongebied.
Het kader dat het Rijksvastgoedbedrijf voor de gebiedsontwikkeling heeft meegekregen (vanuit het Rijk, de regio en de gemeente) is de realisatie van een divers en evenwichtig woningbouwprogramma. Ook wordt met het huidige programma uitvoering gegeven aan het «Masterplan Valkenburg» dat door de gemeenteraad van Katwijk is vastgesteld in 2014. De afgelopen jaren is het programma geregeld besproken in een Coördinatieoverleg van de gemeente Katwijk waar ook Holland Rijnland en omliggende gemeenten zijn vertegenwoordigd. Het programma voldoet aan de stedenbouwkundige planuitwerking en het bestemmingsplan «Woongebied Valkenhorst» dat op 30 juni jl. is vastgesteld door de gemeenteraad van Katwijk.
Aanvullend hierop is in de samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente Katwijk en het Rijksvastgoedbedrijf uit 2020 het volgende afgesproken: als er financiële ruimte binnen de gebiedsontwikkeling ontstaat dan kan deze ruimte worden ingezet voor het vergroten van het aandeel betaalbare woningen en voor aanvullende maatregelen op het gebied van energieneutraliteit. Dit sluit aan bij mijn insteek om het aandeel betaalbare woningen te vergroten. Daarnaast zal na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de markt worden uitgedaagd op hedendaagse en toekomstbestendige plannen. Aanvullend hebben de gemeente Katwijk en het Rijksvastgoedbedrijf een regulering van betaalbare woningen vastgelegd waarmee betaalbare woningen ook op termijn beschikbaar blijven voor de doelgroep.
Klopt het dat daarmee de verstening in de nieuwe wijk toenam en de kwaliteit achteruit kachelde en dat ten opzichte van de oorspronkelijke planning veel groen in de wijk is opgeofferd?
Gemeenten (zo ook Katwijk) stellen de ruimtelijke, kwalitatieve en economische kaders voor een gebiedsontwikkeling. De betreffende gemeente en het Rijksvastgoedbedrijf werken dit daarna uit in (stedenbouwkundige) plannen. De omvang van wegen, groen en dergelijke in de nieuwe wijk worden bepaald door de gemeente. De gemeente stelt de plannen vast in de gemeenteraad.
De afgelopen jaren is op verzoek van de gemeente Katwijk een aantal wijzigingen doorgevoerd in de kaders, waaronder inpassing van een bedrijventerrein voor «unmanned» technologie (Unmanned Valley), verandering van het watersysteem met kreken, aanpassing van het waterpeil in het plangebied, meer 50 km-wegen en archeologie. Daarnaast is door de toevoeging van 600 betaalbare woningen in de bestuurlijke afspraken van 2020 het totaalaantal woningen toegenomen naar 5.600. Deze wijzigingen hebben invloed op de opzet en woningdichtheid van de wijk. Maar ook na deze wijzigingen zijn de kwaliteitsambities voor de woonlocatie «Valkenhorst» onveranderd gebleven. Valkenhorst wordt ontwikkeld als een nieuwe dorpse kern met een eigen en groen karakter binnen de gemeente Katwijk. De kernwaarden van Valkenhorst zijn: de mens centraal, water en kreken als (historisch) DNA, veel beleef- en bruikbaar openbaar groen, en een dorps karakter. Deze kernwaarden zijn leidend geweest voor de stedenbouwkundige planuitwerking en het bestemmingsplan en zullen dat ook zijn voor de verdere uitwerking.
Voor de omliggende gebieden, die op de woonlocatie aansluiten, liggen er concrete plannen voor groen- en recreatieve versterking. Het Rijksvastgoedbedrijf draagt daar ook aan bij.
Hoe kan het dat de verhoudingen tussen de gemeente Katwijk en het Rijksvastgoedbedrijf zo zijn verhard? Stelde het Rijksvastgoedbedrijf als machtige partij zich naar uw oordeel daarin fatsoenlijk op?
Gemeenten (en provincies) stellen de ruimtelijke kaders en bepalen de bestemmingswijziging. De gemeente Katwijk is voor Valkenhorst het bevoegd gezag en beschikt over het planologisch instrumentarium om de herontwikkeling mogelijk te maken of tegen te houden. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft op haar beurt het leeuwendeel (ca. 90%) van de te ontwikkelen gronden in eigendom en is de belangrijkste initiatiefnemer om tot realisatie van woningen te komen.
De gemeente Katwijk en het Rijksvastgoedbedrijf zijn dus wederzijds afhankelijk van elkaar om de ontwikkeling tot stand te brengen, zoals dat ook voor andere gebiedsontwikkelingen in het land het geval is. Beide partijen zijn op hun beurt weer afhankelijk van de medewerking van en samenwerking met de provincie Zuid-Holland en de gemeente Wassenaar.
Genoemde wederzijdse afhankelijkheden, scopewijzigingen en de vertragingen die zijn opgetreden hebben hun weerslag gehad op de onderlinge verhoudingen. Uiteraard spelen externe ontwikkelingen als de financiële crisis (periode 2009 – 2015) of wijzigingen in wet- en regelgeving (bijvoorbeeld op gebied van stikstof vanaf 2019) ook een belangrijke rol. Dit kan in het geval van Valkenburg het beste worden geïllustreerd aan de hand van de volgende tijdsbeschrijving op hoofdlijnen:
In periodes van langdurige bestuurlijke onderhandelingen komt het regelmatig voor dat er druk komt op de onderlinge relaties. De belangrijke mijlpaal van een door de gemeenteraad van Katwijk vastgesteld bestemmingsplan is inmiddels bereikt. Ik ga ervanuit dat we zo snel mogelijk met de bouw van de woningen kunnen starten om daarmee een bijdrage te leveren aan de grote woningbouwopgave in deze regio.
Met welk doel is het Rijksvastgoedbedrijf op pad gestuurd; met het genereren van maximale opbrengst of met het bezit bijdragen aan maximale welvaart?
Zie de beantwoording van vraag 2.
Heeft het Rijksvastgoedbedrijf wel opvolging gegeven aan aangenomen Kamermoties om voldoende betaalbare woningen te realiseren? Waaruit blijkt dat dan?
De gebiedsontwikkeling loopt sinds 2006 en het Rijksvastgoedbedrijf heeft te voldoen aan de kaders die daarvoor vastgesteld zijn. Het woningbouwprogramma is destijds op aangeven van lokale en regionale wensen en beleidskaders tot stand gekomen en kent de volgende uitgangspunten: een programma van oorspronkelijk 5.000 woningen, waarbij 70% van het programma voor de regio is bestemd en 30% voor de Katwijkse bevolking. Het programma bevat 500 woningen in een topwoonmilieu, dit is een beleidsopdracht vanuit de toenmalige Ministeries van VROM en EZ en is tevens onderdeel van het provinciaal beleid. Het resterende programma van 4.500 woningen bestaat voor 25% uit sociale huurwoningen, een percentage dat in regioverband is bepaald (Holland Rijnland).
Begin 2020 heeft de gemeente Katwijk de wens uitgesproken om in Valkenhorst meer betaalbare woningen te realiseren. Dit heeft geleid tot een aanvullende afspraak tussen de provincie Zuid-Holland, de gemeenten Katwijk en Wassenaar en het Rijksvastgoedbedrijf om het bestaande woningbouwprogramma met 600 betaalbare woningen uit te breiden (bestuurlijke afspraak 2020). Deze extra 600 betaalbare woningen worden in deelgebied 1 gerealiseerd. Deelgebied 1 heeft 3.500 woningen waarvan circa 50% in het betaalbare segment (inclusief sociaal). De totale ontwikkeling van 5.600 woningen bestaat voor 36% uit betaalbare woningen en bevat 500 woningen in het topwoonmilieu. Medio 2020 zijn de contracten en financiële afspraken hierover afgerond en vastgelegd in de samenwerkingsovereenkomst. Recent heb ik tijdens mijn werkbezoek aan voormalig vliegkamp Valkenburg aangegeven een onderzoek te steunen naar hoe het aandeel betaalbare woningen in de volgende deelgebieden kan worden vergroot. Het is de bevoegdheid van provincie om met gemeenten programmatische afspraken te maken. Het is aan gemeenten om beleidsmatige wijzigingen in het programma door te voeren.
Het Rijksvastgoedbedrijf is een agentschap en zal daarom moeten voldoen aan het kader dat een gebiedsontwikkeling ten minste financieel neutraal moet zijn (het schrijven van zwarte cijfers). Bij het afwijken van lopende contracten en bij uitvoering van moties (vergroten aandeel betaalbare woningen op Rijksgrond) is dit kader ook van toepassing. Gezien de fase waarin het project zich bevindt zullen aanvullende middelen nodig zijn om woningen in de vrije sector om te zetten naar betaalbare woningen.
Als reactie op de aangenomen motie Grinwis is mijn ministerie een onderzoek gestart naar de mogelijkheden om op rijksgronden meer betaalbare woningbouw te realiseren. De uitkomst van dit (nog lopende) onderzoek wordt op afzienbare termijn verwacht en met uw Kamer gedeeld.
Daarnaast heb ik de woningbouwimpuls (WBI) om projecten met minimaal 50% betaalbare woningen financieel te ondersteunen. De gemeente Katwijk heeft hieruit reeds middelen toegekend gekregen voor de ontwikkeling van het eerste deelgebied van locatie Valkenburg.
Komt het vaker voor dat het Rijksvastgoedbedrijf de bouw van betaalbare woningen belemmert en bemoeilijkt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom is dit dan in Katwijk wel zo gegaan?
Zie de beantwoording van vragen 2, 4 en 6.
Bent u bereid het Rijksvastgoedbedrijf expliciet opdracht te geven om bij te dragen aan maatschappelijke doelen zoals leefbare wijken en betaalbare woningbouw in plaats van alleen te sturen op financiële criteria?
Zie beantwoording van vraag 2 en 6.
Het bericht dat de ACM instemt met de aanleg van een privaat net voor 500 MW aan zonneparken in Groningen |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «ACM stemt in met aanleg privaat net voor 500 MW aan zonneparken in Groningen»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar deze ontwikkeling, waarbij ontwikkelaars zoals Solarfields een elektriciteitsnet in privaat eigendom en beheer ontwikkelen en daarmee direct op het hoogspanningsnet van TenneT aangesloten kunnen worden, waarop, in tegenstelling tot op veel regionale netten, nog wel ruimte voor teruglevering is?
Het in privaat eigendom hebben, beheren en ontwikkelen van elektriciteitsnetten is geen nieuwe ontwikkeling. Het is op grond van de Elektriciteitswet 1998 en Europese regels al sinds vele jaren mogelijk voor private partijen om een ontheffing aan te vragen voor elektriciteitsnet, en deze te beheren als zogenaamd «gesloten distributiesysteem». De nationale en Europese regels bieden ruimte voor situaties waarin partijen, zoals bijvoorbeeld ziekenhuizen, windparken of industriële locaties, voorkeur hebben om hun eigen net te beheren in verband met technische- of veiligheidsredenen of omdat zij primair voor henzelf en aan hen verwante bedrijven elektriciteit transporteren. Het is een keuze voor marktpartijen zelf om een dergelijk net aan te leggen en een dergelijke ontheffing aan te vragen bij ACM. Er zijn doorgaans ook geen publieke belangen gemoeid bij de aanleg van een dergelijk net en de kosten voor aanleg van een privaat net dragen marktpartijen zelf.
Kunt u inzichtelijk maken hoe vaak het voorkomt dat ontwikkelaars van bijvoorbeeld wind- of zonneparken congestieproblemen omzeilen door ervoor te kiezen een privaat stroomnet aan te leggen, daarop opwekinstallaties te bundelen en vervolgens direct op het hoogspanningsnet in te voeden?
ACM houdt een openbaar register bij van afgegeven en actuele ontheffingen voor gesloten distributiesystemen voor elektriciteit en gas. ACM geeft aan dat recentelijk een aantal marktpartijen heeft aangegeven dat transportschaarste op het openbare net één van de aanleidingen is geweest voor het aanvragen van een dergelijke ontheffing. Partijen zijn echter niet verplicht om het aan te geven als dit een van de achterliggende redenen is voor een ontheffingsaanvraag en dit is ook niet een criterium waar ACM de aanvraag op toetst. Mij is dus niet bekend hoe vaak het voorkomt dat private partijen een gesloten distributiesysteem aanleggen vanwege transportschaarste op lager gelegen spanningsniveaus. Uit het register blijkt overigens geen duidelijke stijging van het aantal afgegeven ontheffingen voor GDS-en voor elektriciteit in recente jaren.
Kunt u aangeven welke criteria er door de Autoriteit Consument en Markt worden gehanteerd bij de afweging om al dan niet ontheffing te verlenen voor het beheer van het privaat elektriciteitsnet?
ACM beoordeelt een aanvraag op basis van de criteria neergelegd in de Elektriciteitswet 1998. Deze criteria vloeien voort uit het Europees-wettelijke kader.2 De belangrijkste eis is dat het bedrijfs- of productieproces van de gebruikers van het desbetreffende net «om specifieke technische of veiligheidsredenen geïntegreerd is» of dat het net «primair elektriciteit distribueert voor de eigenaar van dat net of de daarmee verwante ondernemingen». Daarnaast zien de criteria op de geografische locatie, functionele verbondenheid van het net, aantal en typen afnemers (in beginsel geen huishoudelijke afnemers), veiligheid en betrouwbaarheid van het net.
In hoeverre komt met het ontwikkelen van dit soort private elektriciteitsnetten het antidiscriminatiebeginsel uit de Elektriciteitswet in het geding, waarmee wordt voorgeschreven dat aanvragen op volgorde van binnenkomst moet worden beoordeeld?
Het non-discriminatiebeginsel komt niet in het geding. Vooropgesteld: de Elektriciteitswet 1998 schrijft niet voor dat aansluit- en transportaanvragen op volgorde van binnenkomst moeten worden beoordeeld. Dit is echter wel de meest voor hand liggende en de meest gebruikte invulling van het Europees vastgelegde non-discriminatiebeginsel dat al het handelen van netbeheerders normeert. Dit beginsel moeten netbeheerders toepassen wanneer sprake is van concurrerende aansluit- of transportaanvragen. Dat gebeurt in de praktijk nu met name omdat op veel plekken op het net de transportcapaciteit schaars is.
Transportschaarste is echter locatiespecifiek en dus aanwezig op specifieke netdelen en op specifieke spanningsniveaus en doorgaans ook slechts voor een richting: invoeding of afname. Aansluit- en transportverzoeken op verschillende locaties in het net concurreren in de praktijk niet noodzakelijkerwijs met elkaar. Het feit dat een netbeheerder op een specifieke locatie op een hoger spanningsniveau wel degelijk een aansluit- en transportverzoek kan accommoderen, terwijl zij of een (andere) regionale netbeheerder dat op een andere locatie, op een lager spanningsniveau niet kan, raakt niet aan het non-discriminatiebeginsel.
In hoeverre acht u het wenselijk dat partijen, die wellicht bij aansluiting op het regionale elektriciteitsnet andere aanvragers voor zich zouden hebben, via een privaat elektriciteitsnet alsnog voorrang kunnen krijgen? Welke mogelijkheden heeft u om, indien u deze ontwikkeling niet wenselijk acht, hier meer regie op te voeren?
Het meest wenselijke scenario is een waarin de netbeheerders beschikken over voldoende transportcapaciteit en er geen sprake is van transportschaarste. Gezien het bestaan van transportschaarste op het elektriciteitsnet vind ik het in algemene zin goed dat producenten van hernieuwbare elektriciteit alternatieve aansluitoplossingen uitwerken waarmee zij alsnog in staat worden gesteld om in te voeden. De aansluiting van een gesloten distributiesysteem op een hoger spanningsniveau concurreert ook niet noodzakelijkerwijs met de aansluiting van eventuele, andere beoogd aangeslotenen op lagere spanningsniveaus. In sommige gevallen kan het beslag op andere, overbevraagde spanningsniveaus en netonderdelen door aansluiting van een GDS op een hoger spanningsniveau juist afnemen, waardoor daar ook eerder ruimte is voor aansluiting van andere partijen in de toekomst ok lagere spanningsniveaus.
Het gesloten distributiesysteem als juridisch concept is echter van oorsprong bedoeld voor relatief specifieke situaties: ziekenhuizen, industrie- en bedrijventerreinen. Het is niet bedoeld als constructie voor een selecte groep samenwerkende marktpartijen om een recht op toegang te creëren voor aansluiting op andere, hogere (en minder zwaar belaste) spanningsniveaus. Ik zal daarom met ACM en netbeheerders in gesprek treden over dit onderwerp en onderzoeken of er een risico bestaat dat marktpartijen uitsluitend om deze redenen gesloten distributiesystemen aanleggen en of er deze ontwikkeling andere marktpartijen in negatieve zin kan raken. Als daar aanleiding voor is, zal ik eveneens onderzoeken hoe ik meer regie kan voeren op de ontwikkeling van gesloten distributiesystemen.
Het artikel 'Netbeheerder Tennet zet afname en opwek stroom van bedrijven stil' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met artikel «Netbeheerder Tennet zet afname en opwek stroom van bedrijven stil»?1
Ja.
Bent u van mening dat deze problemen niet opeens zijn begonnen en dat er de afgelopen jaren al signalen waren dat het stroomnet vastliep in deze provincies?
Dat transportschaarste op het elektriciteitsnet in toenemende mate een probleem is, was bij mij bekend en ik heb uw Kamer hier het afgelopen jaar ook meermaals over geïnformeerd (o.a. Kamerstuk 29 023, nr. 281). Dat het elektriciteitsnet in Limburg en Noord-Brabant zijn grens op een gegeven moment zou bereiken, was mij eveneens bekend, maar de snel gestegen forse vraag naar transportcapaciteit vanuit de industrie de afgelopen maanden heeft voor een versnelling van de transportschaarste gezorgd.
Bent u bereid om een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de problemen op het stroomnet? Bent u daarbij specifiek bereid om ook te kijken naar de taakverdeling tussen netbeheerders, toezichthouders en overheden?
De Algemene Rekenkamer heeft recent onderzoek gedaan naar de transportschaarste op het elektriciteitsnet (Kamerstuk 36 100 XIIII, nr. 2) en concludeert o.a. dat ik sinds het ontstaan van de problematiek sterk ingezet heb op verbetering van de efficiënte benutting van het elektriciteitsnet. Hiermee heb ik, als gevolg van de toenemende vraag naar transportcapaciteit, de personeels- en materiaalschaarste en de lange doorlooptijd van energie-infrastructuurprojecten, de transportschaarste helaas niet kunnen wegnemen. De verhouding tussen netbeheerders, toezichthouders zoals de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en overheden komt grotendeels tot stand op basis van Europese wetgeving en jurisprudentie en ligt dus vast. Mijn bewegingsvrijheid om de taakverdeling tussen deze partijen te wijzigen is uiterst beperkt.
Wat denkt u op korte termijn te kunnen doen en tot welk jaar bieden deze maatregelen soelaas?
Voor de problematiek in Limburg en Noord-Brabant heb ik samen met beide provincies de heer Voorhorst aangesteld als speciaal coördinator om samen met netbeheerders, medeoverheden en marktpartijen te komen tot verlichting van de problematiek in deze regio. Eén van de acties die gezamenlijk besproken wordt, is het congestiemanagement-onderzoek dat TenneT uitvoert en waarvan de resultaten recent zijn gepubliceerd door TenneT. Op basis van de nieuwe code congestiemanagement heeft TenneT aanvullende ruimte op het net gevonden. Er komt circa 1.700 MW aan extra ruimte beschikbaar (circa 10x de stad Maastricht). Die ruimte kan gecreëerd worden omdat er gebruik wordt gemaakt van flexibel vermogen van marktpartijen die tegen vergoeding het elektriciteitsnet ontlasten tijdens verwachte piekmomenten.
In de taskforce is ook afgesproken dat medeoverheden waar mogelijk de inpassing van nieuwe of uitbreiding van bestaande infrastructuur versnellen. Zo hebben de medeoverheden in Limburg en Noord-Brabant toegezegd dat ze maximaal mee zullen werken aan het plaatsen van koppeltransformatoren, waardoor TenneT zo snel mogelijk extra transportcapaciteit beschikbaar kan stellen. Helaas verwacht ik dat ondanks deze acties de situatie van transportschaarste niet structureel weggenomen kan worden waardoor bedrijven en instellingen in sommige gevallen moeten wachten op een aansluiting en transportcapaciteit. TenneT verwacht de komende jaren verschillende investeringen operationeel te hebben waardoor stapsgewijs extra ruimte ontstaat en partijen van transportcapaciteit kunnen worden voorzien.
Gezien de schaarste, hoe kijkt u naar het toepassen van prioritering en daarop maatwerk te bieden?
Voor het (maatschappelijk) prioriteren van uitbreidingsinvesteringen zie ik ruimte, zoals aangegeven in Kamerstuk 29 023, nr. 281. Ik werk dat op dit moment uit als onderdeel van het MIEK en zal daarin ook continue de informatie vanuit de CES’en actualiseren om zodoende de planningen van bedrijven en netbeheerders zo goed als mogelijk op elkaar aan te laten sluiten. In de kamerbrief Transportschaarste op het elektriciteitsnet in Nederland van 9 september ga ik verder op het vraagstuk van prioriteren in.
Kunt u toelichten hoeveel ruimte op het net gereserveerd is, maar nog niet wordt gebruikt (het zogeheten «handdoekje leggen»)? Waarvoor is die ruimte specifiek gereserveerd?
Netbeheerders moeten bij het bepalen van de hoeveelheid transportcapaciteit die zij nog kunnen uitgeven rekening houden met de fysieke belasting op het elektriciteitsnet en de reeds vergeven transportcapaciteit, die op dit moment nog niet gebruikt wordt maar op een voorzienbaar moment wel gebruikt zal worden. De omvang van deze gereserveerde transportcapaciteit is locatieafhankelijk en daar kan ik geen generieke uitspraak over doen. Als algemeen uitgangspunt vind ik het ook heel redelijk dat netbeheerders bij het aangaan van nieuwe transportverplichtingen rekening houden met de reeds uitgegeven maar nog niet fysiek gebruikte capaciteit. Bij het zogeheten «handdoekje leggen» gaat het om partijen die op een locatie ver vooruit transportcapaciteit contracteren zonder concrete plannen en initiatieven om deze op termijn ook daadwerkelijk te gebruiken. Netbeheerders gaan in een dergelijk geval met de partijen in gesprek of het vastleggen van transportcapaciteit ook echt nodig is. Ook bied ik in de Energiewet netbeheerders een grondslag om niet gebruikte transportcapaciteit weer vrij te laten vallen aan andere netgebruikers; uiteraard zal dat ook met de nodige waarborgen omkleed moeten worden. Volledigheidshalve zou ik nog willen aangeven dat het elektriciteitsnet niet continu «vol» is. Dat is alleen het geval op bepaalde piekmomenten waarop partijen gelijktijdig elektriciteit consumeren of produceren. Door het net effectiever te gebruiken, bijvoorbeeld door het inzetten van flexibiliteit (zoals bijvoorbeeld partijen die bereid zijn even minder af te nemen), kan er wel ruimte gevonden worden voor nieuwe gebruikers. Hier zet ik samen met netbeheerders dan ook op in.
Betekent de gereserveerde ruimte dat het net nog niet helemaal vol zit, maar dat het alleen administratief vol zit?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u werk maken van snellere vergunningverlening voor netverzwaring? Hoe staat het met het uitwerken van een crisis- en herstelwetachtige aanpak zoals in het coalitieakkoord benoemd?
In het gesprek over de transportschaarste in Limburg en Noord-Brabant heb ik met de medeoverheden afgesproken dat ze er alles aan zullen doen om de netbeheerders te faciliteren in een snelle ruimtelijke inpassing van de energie-infrastructuur, zoals het bespoedigen van vergunningverlening of het bestemmen van ruimte voor energie-infrastructuur. Ook is afgesproken dat medeoverheden elkaar bijstaan als de capaciteit of expertise voor en snelle inpassing ontbreekt. Daarnaast heb ik fors geïnvesteerd in de vergroting van de slagkracht voor de Rijkscoördinatieregeling. Ik heb gesproken met de Raad van State. De Raad van State heeft aangegeven al maximaal in te zetten op het aantrekken van juristen. Er zijn op verzoek van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en mij twee onderzoeken uitgevoerd door de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) naar eventuele mogelijkheden om de bezwaarfase of beroepsfase te versnellen. De rapporten zullen binnenkort aan uw Kamer worden gezonden.
In de Energiewet veranker ik een aantal mogelijkheden à la de Crisis- en Herstelwet om de ruimtelijke inpassing van energie-infrastructuur te versnellen. Zo vergroot ik bijvoorbeeld de mogelijkheid om als provincie of Rijk te interveniëren bij moeilijk lopende projecten op gemeentelijk en provinciaal niveau.
Wat betekent dit voor de klimaatdoelen en onze aanpak voor bijvoorbeeld hybride warmtepompen en zonnepanelen?
Transportschaarste op het elektriciteitsnet en de snelheid waarmee additionele transportcapaciteit gerealiseerd kan worden zijn belangrijke parameters voor de transitiesnelheid. Dit vergt ook dat we in al het energiebeleid rekening moeten houden met de beschikbaarheid van transportcapaciteit op het elektriciteitsnet. Dit beoog ik ook met Nationaal Plan Energiesysteem te bewerkstelligen. Op dit moment zijn er (nog) geen transportbeperkingen voor hybride warmtepompen en zonnepanelen voor consumenten en kleine zakelijke gebruikers. Voor partijen met een grootverbruiksaansluiting kan dit inderdaad betekenen dat ze tijdelijk geen zonnepanelen of hybride warmtepomp kunnen installeren of in gebruik nemen.
Wat betekent dit voor de verduurzaming van de industrie en de geplande investeringen in de MIEK?
De verduurzaming van de Industrie is belangrijk bij het behalen van de klimaatdoelen. Via de CES’en en het MIEK werk ik nauw samen met de industriële clusters om de verduurzaming te faciliteren. Voldoende transportcapaciteit is hiervoor essentieel en hiervoor is uitbreiding van het elektriciteitsnet cruciaal. Een planmatige aanpak van de uitrol van energie-infrastructuur is nodig om deze infrastructuur mee te kunnen laten groeien. TenneT geeft in haar investeringsplannen zicht in de geplande uitbreidingen. Hierin heeft TenneT de MIEK projecten meegenomen.
Vindt u dat netbeheerders ook meer ruimte moeten krijgen om te anticiperen op mogelijke schaarste en met meer risico moeten kunnen investeren?
De kern van de huidige regulering betreft het bevorderen van de betrouwbaarheid, veiligheid en betaalbaarheid van het energiesysteem. Binnen het reguleringskader zijn geen (wettelijke) beperkingen voor de netbeheerders om anticiperend te investeren. Dit hebben de netbeheerders ook recent aangegeven in het kader van het ACM-methodebesluit in 2021. Uiteraard is het van belang dat netbeheerders bij investeringen rekening houden met te verwachten ontwikkelingen en dat doen ze ook. De ACM ziet hier op toe. De vraag naar transportcapaciteit stijgt echter veel sneller dan dat netbeheerders kunnen realiseren en de wens om te elektrificeren is als gevolg van de gestegen gasprijs door de oorlog in Oekraïense nog eens toegenomen. Dit bemoeilijkt het anticiperen/het nemen van investeringsbesluiten door de netbeheerders. Uiteraard investeren netbeheerders waar ze toch al werkzaamheden verrichten zoveel mogelijk toekomstvast.
Bent u bereid om subsidies zoals de SDE++ meer vorm te geven naar duurzame energieproductie die het elektriciteitssysteem ontlast en/of niet gebruikt? Waarom wel/niet?
Aanvullend op de transportindicatie heb ik in de laatste SDE++ ronde voor zonneproductie boven de 1 MW al ingesteld dat zon-PV maximaal 50% van de piekcapaciteit mag aansluiten om zodoende het net te ontlasten. Ik onderzoek voor de nieuwe SDE++-ronde of ik ook redelijkerwijs met de belasting van het elektriciteitssysteem rekening kan houden voor andere categorieën.
Bent u bereid om in de regio’s met een volgelopen stroomnet met grote prioriteit te beginnen met de uitrol van energieopslag mogelijkheden? Vindt u het logisch om deze techniek eerst in te zetten op plekken met netschaarste?
Batterijen kunnen in potentie bijdragen aan het efficiënter benutten van het elektriciteitsnet omdat zij de mogelijkheid in zich hebben om pieken van afname of invoeding van elektriciteit af te vlakken. Tegelijkertijd kunnen batterijen ook transportschaarste in de hand werken als ze op verkeerde momenten worden geladen of ontladen. De heer Voorhorst onderzoekt samen met netbeheerders specifiek in Limburg en Noord-Brabant, waar een aantal batterijen in de wachtrij staat, of deze met een flexibel contract alvast aangesloten zouden kunnen worden. De netbeheerders werken aan een codewijzigingsvoorstel om partijen die hun vermogen (verbruik en/of invoeding) flexibel aanbieden met een flexibel contract aan te sluiten. Ook heb ik regelmatig contact met partijen in de opslagbranche en hun branchevereniging om te horen waar zij behoeften aan hebben.
Bent u bereid om deze situatie als een crisis te erkennen en dus ook met bijbehorende spoed en creativiteit te werken aan oplossingen?
Ik zie de transportschaarste als een van mijn belangrijkste dossiers en voel de urgentie. Om die reden heb ik samen met regionale bestuurders de heer Voorhorst aangesteld om snel en met de nodige creativiteit naar de problematiek in Limburg en Noord-Brabant te kijken. Om ook op nationaal niveau hier voldoende regie te hebben, heb ik een taskforce ingesteld. Hierin worden zowel lessen en benodigde acties uit zowel het zuiden van het land als uit bijvoorbeeld Amsterdam opgepakt. Ik verwacht eind dit jaar hiervan de eerste resultaten te kunnen melden.
Gezien het feit dat de energiewet te laat komt voor het vinden van meer creatieve oplossingen, bent u bereid om onderdelen van de wet al eerder te behandelen en in werking te laten treden?
De Energiewet biedt extra mogelijkheden om transportschaarste te verlichten. Ook de aanpassing van Netcodes door toezichthouder ACM biedt concrete handvatten. Ik zet er op in om de wet als geheel met spoed bij uw Kamer aan te bieden. De Energiewet ligt inmiddels bij de Raad van State en ik verwacht deze aan het einde van dit jaar aan uw Kamer aan te kunnen bieden. Ik wil dan ook een beroep doen op uw Kamer voor een snelle behandeling. Ik zie vooruitlopend op de indiening van het wetsvoorstel bij uw Kamer geen ruimte om separaat elementen uit het voorstel aan uw Kamer voor te leggen.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het zomerreces beantwoorden?
Helaas is beantwoording voor het zomerreces niet gelukt.
De intimidatie van klokkenluiders na kritiek op de Omgevingswet. |
|
Maarten Goudzwaard (JA21) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Welke stappen onderneemt u volgend op het gesprek tussen Eerste Kamerlid Kluit en de secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over intimidatie en het non-actief stellen van ambtenaren die kritiek op de Omgevingswet uitoefenen?1 2
In het overleg van de commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving (IWO) en voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (EZK/LNV) van de Eerste Kamer op 17 mei 2022 heeft de fractie van GroenLinks melding gemaakt van signalen van niet-professionele escalatie naar personen die kritiek hebben op de voortgang of de inhoud van de Omgevingswet. Naar aanleiding daarvan heb ik aan de secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gevraagd om nadere gesprekken te voeren vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de organisatie. De secretaris-generaal heeft gesproken met de desbetreffende senator en dat heeft ertoe geleid dat zich vier personen hebben gemeld die over hun ervaringen een gesprek willen voeren met de secretaris-generaal. De gesprekken met alle melders worden gevoerd en ook binnen mijn ministerie vinden de gesprekken plaats over omgangsvormen en grenzen van integer escalatiegedrag. Ik verwacht begin oktober de Kamer hierover nader te kunnen informeren.
Wat zegt het over de sfeer op uw ministerie dat senator Peter Nicolaï een extern meldpunt heeft ingesteld voor ambtenaren die onder druk zijn gezet om hun zorgen niet te melden of die zijn gedwongen om misleidende informatie te geven over de voortgang van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO)?
Het is belangrijk dat, als er signalen zijn over ongewenst gedrag van medewerkers, deze worden gemeld en zo concreet mogelijk worden. Dan kan dat worden besproken en onderzocht. Als er mensen zijn die zich onder druk gezet hebben gevoeld door medewerkers van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dan nodig ik ze uit zich te melden bij de secretaris-generaal, zodat de signalen concreet worden, kunnen worden besproken en onderzocht. Dan kan daarvan worden geleerd, kunnen waar mogelijk verbeteringen worden doorgevoerd en zo nodig maatregelen genomen.
We hechten eraan te benadrukken dat we de signalen die zijn afgegeven zeer serieus nemen, maar tegelijkertijd niet herkennen dat dit de manier van werken is van de tientallen mensen die zich dagelijks, onder hoge druk en zeer gemotiveerd, inzetten voor de invoering van de Omgevingswet.
Heeft u de ontwikkelingen rondom de invoering van Omgevingswet en het DSO rooskleuriger voorgesteld dan daadwerkelijk het geval is en heeft u tegenvallende tussenrapportages over de Omgevingswet proberen te verbloemen?
Nee, dat is niet het geval. In mijn berichtgeving aan uw Kamer maak ik melding van de voortgang bij de invoering van de Omgevingswet. In deze berichtgeving zijn en worden u zowel de positieve als negatieve aspecten in de voortgang gemeld. Bijvoorbeeld over de aanhoudende vraagstukken in de planketen en de wederzijdse afhankelijkheden tussen alle daarbij betrokken partijen. Tevens bent u geïnformeerd over het beeld van onafhankelijke instanties zoals het Adviescollege ICT die deze voortgang geregeld hebben beoordeeld. Zoals gebruikelijk maak ik rapportages, zoals over het indringend testen van de ketenketen, ook openbaar via de website van het interbestuurlijke Programma Aan de Slag met de Omgevingswet3.
Is de datum van 1 januari 2023 voor het inwerkingtreden van de Omgevingswet nog haalbaar?
Ja.
De door de Eerste Kamer aangenomen motie Rietkerk c.s.4 spreekt naar de uitvoeringspraktijk uit dat de inwerkingtreding per 1 januari 2023 het uitgangspunt is en blijft, zodat de bevoegde gezagen hun voorbereidingen daarop kunnen inrichten en de uitvoering zo min mogelijk vertraging oploopt.
Aan de acties in de aangescherpte Hoofdroute 2022, waaronder de afgesproken minimale eisen wordt momenteel hard gewerkt. Er is afgesproken dat bij het niet halen van een mijlpaal aan een Tijdelijke Alternatieve Maatregel of een workaround wordt gewerkt. Op deze manier kan er steeds een stap verder worden gezet richting inwerkingtreding. Bevoegde gezagen kunnen in de preproductieomgeving oefenen met het DSO, de software en de nieuwe manier van werken. Wanneer bevoegde gezagen een mijlpaal niet halen is en wordt gezorgd dat zij kunnen voor een TAM of workaround. De verschillende Tijdelijke Alternatieve Maatregelen en workarounds worden – bij de punten waar dit aan de orde is – uitgewerkt en in voorkomend geval getest ten behoeve van de inwerkingtreding op 1 januari 2023. Via het Indringend Keten Testen wordt gekeken naar de werking van de DSO-keten. De rapportage over IKT 1 heeft u ontvangen. In oktober ontvangt u de rapportage over IKT 2. Het Indringend Keten Testen is een doorlopend proces, ook om te zorgen voor continue verbetering. Het dilemma dat nu speelt richting inwerkingtreding is tussen enerzijds de parlementaire planning en daarmee politieke realiteit en anderzijds de roep om duidelijkheid vanuit de uitvoeringspraktijk. De uitvoeringspraktijk heeft behoefte om zo snel mogelijk te weten of de wet inwerking treedt. De Eerste Kamer ontvangt op basis van de gevoerde debatten op 21 en 28 juni en de aangenomen motie Rietkerk c.s. nadere informatie in oktober over de voortgang van de aangescherpte Hoofdroute 2022, de minimale criteria en tevens de uitkomst van IKT 2, de enquête en een reactie op het rapport van begin oktober van AcICT. Ik stuur u deze informatie in afschrift eveneens toe.
Een verantwoorde invoering is de afspraak. Verantwoorde inwerkingtreding betekent dat burgers en bedrijven tijdens de overgang naar het nieuwe stelsel bediend moeten blijven worden. Zij moeten initiatieven kunnen blijven ontplooien, bijvoorbeeld in de planning en realisatie van woningbouw en initiatieven op het gebied van de energietransitie. Er zijn diverse waarborgen aangebracht om juist dit te verzekeren. Hiervan heeft u een afschrift ontvangen.5
Zoals aangegeven is niet alles in één keer af of klaar. Er is bestuurlijke bereidheid om in de komende maanden definitieve stappen te zetten en voorbereidingen te doen die nodig zijn voor inwerkingtreding. Hierbij houden de bestuurlijke partners en ik een vinger aan de pols. Waaronder via de continue monitoring. De komende periode vinden bestuurlijke overleggen plaats over de voortgang richting de inwerkingtreding per 1 januari 2023.
Miljoenen aan meerkosten renovatie Afsluitdijk |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Fouten in opdracht Afsluitdijk waren al jaar voor start renovatie bekend»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat ambtenaren van Rijkswaterstaat vooraf wisten dat de Afsluitdijkrenovatie mis zou gaan, waardoor het project honderden miljoenen euro’s duurder is geworden? Zo ja, wilt u onderzoeken welke stappen genomen kunnen worden tegen deze ambtenaren van Rijkswaterstaat? Graag een gedetailleerd antwoord.
In maart 2018 is de vernieuwing en versterking van de Afsluitdijk gegund aan bouwconsortium Levvel. In mei 2018 is een technisch risico gesignaleerd waarvan op dat moment nog niet direct duidelijk was hoe groot de impact zou kunnen zijn. Na het verder uitwerken en analyseren van het probleem heeft RWS geconcludeerd dat de ontwerpuitgangspunten moesten worden aangevuld. RWS heeft opdrachtnemer Levvel in februari 2019 formeel gevraagd daar de impact van in beeld te brengen. In april 2019 werd duidelijk dat wezenlijke aanpassingen aan het ontwerp, met impact op de planning en kosten onvermijdelijk waren. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat is hierover in mei 2019 geïnformeerd. Vervolgens is de Kamer per brief op de hoogte gebracht van de stand van zaken (Kamerstukken 35 000 A, nr. 122, 6 juni 2019).
Anders dan het bovengenoemde artikel suggereert wordt de mening niet gedeeld dat ambtenaren van RWS vooraf op de hoogte waren dat de renovatie van de Afsluitdijk tegen deze problemen zou aanlopen. Een onderzoek naar betrokken ambtenaren is dan ook niet aan de orde.
Deelt u de mening dat de overheid zuinig, bewust en verantwoordelijk moet omgaan met belastinggeld? Zo ja, hoe zou u de renovatie van de Afsluitdijk willen omschrijven?
Uiteraard moet de overheid zuinig, bewust en verantwoordelijk omgaan met belastinggeld. Het project renovatie Afsluitdijk mag hierbij geen uitzondering zijn. Het is voor lopende en toekomstige projecten helaas nooit helemaal uit te sluiten dat fouten gemaakt worden of problemen kunnen optreden waardoor meerkosten ontstaan. Bij complexe projecten zoals de Afsluitdijk geldt dit zeker.
Juist vanwege de zorg over beheersbaarheid van projecten als gevolg van aanhoudende tegenvallers bij de uitvoering van grote projecten liet Rijkswaterstaat in 2019 een analyse doen naar de uitdagingen en verbetermogelijkheden in de Grond-, Weg- en Waterbouwsector. In deze analyse, die door McKinsey is uitgevoerd en naar uw Kamer is gestuurd2, blijkt dat het marktdenken dat in aan het begin van deze eeuw gemeengoed was, ongewenste neveneffecten had. Grote geïntegreerde contracten legden te grote risico’s bij de markt neer, die de markt financieel niet kon dragen.
Inmiddels werkt Rijkswaterstaat aan nieuwe vormen van aanbesteden en contracteren zoals met de twee-fasen aanpak en portfoliocontracten. Hierbij staat de inhoud van het werk en de kennis die daarvoor nodig is weer centraal. Op deze manier streeft Rijkswaterstaat ernaar om de beheersing van projecten verder te verbeteren, waarbij het uitgangspunt was en blijft om verantwoordelijk en bewust om te gaan met belastinggeld.
De eigendomsstatus van de Maasbrug tussen Gennep en Oeffelt. |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ministerie wil toch kijken of verbreding van fietspad Maasbrug mogelijk is?»1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Herinnert u zich het notaoverleg MIRT van 11 april jongstleden waarin u stelde dat de Maasbrug en het fietspad op de Maasburg in beheer zijn van de provincie?2
Ja, dat herinner ik me.
Bent u op de hoogte van de beheerovereenkomst (overeenkomst LB-3968: Rijkswaterstaat, Directie Limburg) waarin is vastgelegd dat de brug, inclusief het fietspad, eigendom is van Rijkswaterstaat, en dus van het Rijk?
Ja, deze overeenkomst is mij bekend.
Hoe beoordeelt u, in het licht van deze beheerovereenkomst, uw uitspraak dat de Maasbrug en het fietspad op de Maasburg in beheer zijn van de provincie?
De Maasbrug bij Gennep is eigendom van het Rijk. Ten aanzien van het beheer en onderhoud zijn voor de Maasbrug, in het kader van de Wet herverdeling wegen (Whw) een tweetal overeenkomsten gesloten met de provincie Limburg en de provincie Noord-Brabant, omdat de provinciegrens in het midden van de Maas ligt.3 Beide overeenkomsten maken onderscheid in het constructieve beheer en het functionele beheer, waarbij dat eerste een verantwoordelijkheid is van het Rijk en dat laatste is ondergebracht bij de provincies.
Voor stalen bruggen is hierin een uitzondering opgenomen omdat de verharding op de stalen brug als constructief onderdeel van deze brug wordt gezien. De daarop gelegen asfaltdeklaag maakt onderdeel uit van de verharding op de brug. Het Rijk (Rijkswaterstaat) is op basis hiervan onderhoudsplichtige voor het gehele constructieve deel van de brug en voor het wegdek voor zover het om groot onderhoud dan wel vervanging van het wegdek gaat. Regulier (functioneel) onderhoud aan wegdek en wegmeubilair is de verantwoordelijkheid van voornoemde provincies als wegbeheerders van het fietspad.
In zijn algemeenheid valt onder groot onderhoud niet het vergroten van de capaciteit van – in dit geval – een fietsverbinding. Toegespitst op de Maasbrug blijf ik daarom bij mijn standpunt dat het vergroten/verbreden van het fietspad geen verantwoordelijkheid van het Rijk is, maar van beide provincies als wegbeheerders. Indien dit gewenst is, zijn de kosten en risico’s voor de initiatiefnemers. Indien voor de uitbreiding van het fietspad tevens aanpassingen aan de constructie vereist zijn, zijn ook deze kosten en risico’s voor de initiatiefnemers.
Bent u het met de indiener van deze vragen eens, indien het klopt dat het fietspad op de Maasbrug eigendom is van het Rijk, dat de verantwoordelijkheid voor het beheer en groot onderhoud van het fietspad bij het Rijk ligt? Zo nee, waarom niet?
Het huidig fietspad op de Maasbrug valt als onderdeel van de brug onder bovengenoemde overeenkomsten en de daarbij behorende taakverdeling tussen het Rijk en de beide provincies. Beheer en onderhoud aan het constructieve deel is de verantwoordelijkheid van het Rijk en het beheer en onderhoud van het functionele deel is de verantwoordelijkheid van beide provincies. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om de aanpassing van het fietspad te betrekken bij de geplande werkzaamheden aan het brugdek van de Maasbrug dan wel kort na deze werkzaamheden?
Zoals aangegeven in mijn beantwoording op eerdere schriftelijke vragen van het lid Van der Molen[1] is bekeken of er voordeel te behalen is door de verbreding van het fietspad mee te nemen in het project «Ruimte voor de Maas bij Oeffelt». Dat blijkt helaas niet zo te zijn: er zijn voor dat project namelijk geen werkzaamheden aan het brugdek, waar het fietspad op ligt, nodig. Bovendien blijkt dat het meenemen van de verbreding het originele project mogelijk zou vertragen.
Tijdens het Notaoverleg MIRT op 11 april 2022 heb ik ook aangegeven dat indien de regio de financiering heeft en daar iets wil (red. de verbreding van het fietspad op de Maasbrug), het aan de regio is om dat mee te nemen in de aanloop naar het Bestuurlijk Overleg MIRT. Ik ben in dat geval uiteraard bereid om te kijken welke mogelijkheden er zijn om het initiatief te faciliteren. Daarbij zal dan wel moeten worden bekeken wat er mogelijk is binnen de beperkte beschikbare capaciteit (met name voor het benodigde technisch onderzoek) van Rijkswaterstaat. Hierover is het ministerie richting de regio ook transparant geweest.
De naar schatting 400.000 mensen die al jarenlang in de stank van de vee-industrie wonen |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u de tweeluik van Zembla genaamd Stank en strijd, waarin omwonenden van veehouderijen vertellen hoe zij in de stank van veehouderijen moeten leven en dat zowel de lokale als de rijksoverheid hier niet tegen optreedt?1
Ja, dat is mij bekend.
Erkent u dat het leven in langdurige stank niet alleen zeer vervelend is en de kwaliteit van leven vermindert, maar dat het volgens de GGD ook tot gezondheidsklachten als stress, hoofdpijn en misselijkheid kan leiden?2
Ik heb kennisgenomen van de uitspraken van de GGD en ik heb gesproken met mensen in Deurne die indringende verhalen schetsten over de moeilijke situaties waarin zij verkeren. Ik heb ook in de uitzending van Zembla aangegeven dat stankoverlast voor de omwonenden zeer vervelend kan zijn.
Hoe beoordeelt u het dat de overheid niet ingrijpt om omwonenden van veehouderijen van een schone lucht te voorzien, waardoor omwonenden zich genoodzaakt zien om hiervoor naar de rechter te stappen?
Na het bekend worden van de mindere werking van de combiluchtwassers heeft mijn ministerie ingegrepen en is de regelgeving aangescherpt3. Bovendien is er met een groot aantal overheden in januari 2020 het Schone Lucht Akkoord4 afgesloten dat streeft naar verdere verbetering van de luchtkwaliteit.
Hoe beoordeelt u het dat, omdat de overheid haar burgers niet beschermt, omwonenden en veehouders tegenover elkaar in de rechtszaal komen te staan, wat tot zeer slechte verhoudingen in de betreffende dorpen kan leiden?
In Nederland zien we dat we op een klein oppervlak veel verschillende functies willen combineren. Daarbij ontstaat een spanningsveld tussen de vele belangen die spelen. Ik betreur het als dit spanningsveld tot slechte verhoudingen binnen een dorpsgemeenschap leidt en neem de zorgen hierover ook zeer serieus. Om die reden heb ik ook aangekondigd dat in overleg met de gemeente Deurne bekeken wordt wat er bij concrete knelpunten kan worden gedaan.
Hoe beoordeelt u het dat deze omwonenden zeggen dat zij door het gebrek aan erkenning van hun klachten en maatregelen om deze tegen te gaan het vertrouwen in de overheid te zijn verloren?
Ik neem de klachten en de zorgen van de mensen zeer serieus. Dat betekent ook dat we kritisch blijven kijken naar wat er beter kan. Dat pakken we ook concreet op en we zijn inmiddels in gesprek over knelpunten zoals in Deurne.
Klopt het dat gemeentes aanvragen voor uitbreidingen van veehouderijen vanwege landelijke wetgeving niet kúnnen weigeren als de veehouder gebruikmaakt van technische lapmiddelen, zoals een luchtwasser? Zo ja, op basis van welke wetgeving is dit het geval en hoe beoordeelt u dit? Zo nee, waarom zijn er dan gemeentes die dit verkondigen?
De afweging wat in een gebied mogelijk is, geschiedt primair in het kader van de ruimtelijke ordeningsprocedure in het bestemmingsplan. Naast de toetsing of op grond van een bestemmingsplan en andere randvoorwaarden (Wet natuurbescherming bijv.) uitbreiding van een veehouderij is toegestaan, wordt de aanvraag getoetst aan de geurregelgeving zoals de Wet geurhinder en de Regeling geurhinder en veehouderij. Deze laatste is aangepast toen bekend werd dat de combiluchtwassers slechter presteerden dan verwacht.
Kunt u bevestigen dat meerdere onderzoeken (onder andere van de Universiteit Wageningen en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)) concluderen dat zogenaamde «innovatieve staltechnieken» in de regel veel minder stank (en stikstof) reduceren dan door de stallenbouwers wordt beloofd?3 4
Indien blijkt dat innovatieve technieken minder goed werken dan beloofd, worden zonodig de emissiefactoren van de betreffende stalsystemen aangepast. Zo zijn de rendementen van de combiluchtwassers voor geurhinder aangepast en loopt er onderzoek naar de ammoniakemissies in de legpluimveesector (voliërestallen). Voorts zal ik uw Kamer na het zomerreces het eindrapport zenden van het onderzoek naar stalmanagement van emissiearme stallen (ammoniak).
Kunt u bevestigen dat zowel de rechtbank Noord-Nederland5 als de rechtbank Midden-Nederland6 besluiten voor de uitbreidingen van veehouderijen recent hebben vernietigd, omdat zij oordelen dat de effectiviteit van staltechnieken zoals luchtwassers en emissiearme stalvloeren onvoldoende bewezen is om de ammoniakuitstoot (dat stikstofneerslag en stank veroorzaakt) door uitbreidingen te compenseren?
De uitspraken van de rechter hebben betrekking op vergunningen in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Rav-lijst voor emissiearme stalsystemen is primair bedoeld voor de toetsing aan de emissiegrenswaarden in het Besluit emissiearme huisvesting en de Wet ammoniak en veehouderij. Voor dat doel voldoet de lijst.
De uitspraak waarnaar wordt verwezen gaat vooral over het gebruik van de Rav-lijst in het kader van toetsing aan de Wet natuurbescherming. Rechtbanken hebben inmiddels enkele malen kritisch geoordeeld over de toepassing van de in de Regeling ammoniak en veehouderij opgenomen emissiefactoren in dat kader. Daarbij was sprake van het toepassen van een emissiearme techniek en het opvullen van de ontstane emissieruimte met meer dieren zonder verplichte natuurvergunning. De provincie Utrecht heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Het Rijk heeft de provincie hierin ondersteund. Op 14 juni jl. heeft de zitting bij de Raad van State plaatsgevonden. Naar verwachting wordt er binnen zes tot twaalf weken uitspraak gedaan.
Klopt het dat deze signalen van niet-functioneren al sinds 2010 bekend zijn bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW)?7 Waarom is daar niet op geacteerd, waardoor er nog twaalf jaar lang veehouders hebben uit kunnen breiden terwijl bekend was dat de stankoverlast niet zou verminderen?
Er waren al enige tijd signalen dat de combiluchtwassers niet zo goed presteerden als verwacht. Naar aanleiding van deze signalen is wel steeds onderzoek gedaan naar oorzaken en de mate van het minder presteren van de combiluchtwasser, maar dat resulteerde helaas niet in duidelijke inzichten. Uiteindelijk gaf het onderzoek van 201810 wel voldoende basis voor aanpassing van de rendementen en dat is toen ook gebeurd.
Gaat u dit nu stoppen? Zo nee, waarom niet?
De rendementen van de combiluchtwassers zijn vrijwel onmiddellijk na het verschijnen van het WUR-rapport in overeenstemming gebracht met de werking in de praktijk.
Erkent u dat een investering in staltechnieken een bedrijf kapitaalintensiever maakt, wat vaak alleen terugverdiend kan worden door meer dieren te gaan houden? Erkent u dat als deze technieken dan niet blijken te werken, het probleem alleen maar is vergroot? Zo nee, waarom niet?
Wanneer na investering in een staltechniek meer dieren worden gehouden en indien dan blijkt dat deze techniek onvoldoende blijkt te werken, valt toename van emissies niet uit te sluiten en kan er in de praktijk meer overlast plaatsvinden. Juist om die reden is er een uitgebreide toelatingsprocedure voor emissiearme stalsystemen in de regelgeving opgenomen. De voormalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft de Tweede Kamer in de brief van 13 oktober 2020 geïnformeerd over de hogere uitstoot van ammoniak uit emissiearme stallen. In deze brief is de volgende toezegging opgenomen: «De Staatssecretaris van IenW geeft opdracht aan WUR om onderzoek uit te voeren naar stalmanagement van emissiearme stallen. Dit omdat CDM (Commissie Deskundigen Meststoffenwet) aangeeft dat emissiebeperking door tal van factoren wordt beïnvloed, waaronder het management van de veehouder». Ik verwacht het eindrapport van dit onderzoek na het zomerreces aan uw Kamer te zenden, voorzien van een beleidsreactie.
Deelt u het inzicht dat er al jaren een zeer hardnekkige vorm van wensdenken aanwezig is op het Ministerie van IenW dat technische lapmiddelen de schadelijke uitstoot van veestallen kunnen verminderen of teniet kunnen doen? Erkent u dat die hardnekkige wens er de aanleiding voor kan zijn dat er niet of nauwelijks in de werkelijkheid wordt getoetst of die technieken doen wat ze beloven? Zo nee, waarom niet?
De wens naar innovatie wordt breed gedeeld. Ik verwijs u onder andere naar de tijdens de begrotingsbehandeling van 25 november 2021 aangenomen motie van het lid Lodders waarin de Kamer vraagt om een innovatiegezant11. De toelating van nieuwe technieken is onderworpen aan een uitvoerige procedure, juist om te voorkomen dat de werking in de praktijk tegenvalt. Ik laat onderzoek uitvoeren naar het stalmanagement van emissiearme stallen. Zie verder ook het antwoord op vraag 11.
Zo ja, wat gaat u hieraan veranderen om een realistischer beleid te voeren?
Het beleid is nu gericht op het via een uitgebreide procedure toelaten van nieuwe technieken. Ik laat onderzoek uitvoeren naar het stalmanagement van emissiearme stallen. Zie verder ook het antwoord op vraag 11.
Erkent u dat u tijdens het tweeminutendebat Leefomgeving zei: «Het is mijn verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat we bij de dieren die er zijn, de luchtkwaliteit en het tegengaan van de uitstoot van ongewenste stoffen goed organiseren. Het gesprek over de aantallen dieren zal echt met LNV gevoerd moeten worden»?8
Ja.
Kunt u uitleggen waarom u de dieraantallen in Nederland, het meest vee-dichte land ter wereld, als een voldongen feit beschouwt, waarvan u als Staatssecretaris voor milieu de onontkoombare schade maar van moet zien op te ruimen?
Ik ben verantwoordelijk voor de vaststelling van emissienormen voor ammoniak en fijnstof uit stallen, het geurbeleid voor de veehouderij en voor luchtkwaliteitsnormen. Het gaat daarbij niet om dierenaantallen maar om de emissies naar de omgeving.
Erkent u dat u voor een onmogelijke opgave staat als u de uitstoot van ongewenste stoffen moet terugdringen, zonder dat u over dieraantallen mag spreken? Waarom is dat onderwerp voor u taboe? Is dit ergens afgesproken of vastgelegd?
In de verantwoordelijkheidsverdeling zoals we die in Nederland kennen ben ik verantwoordelijk voor de regelgeving voor emissies van fijnstof, ammoniak en geur uit stallen.
Erkent u dat het in Vlaanderen de Minister van omgeving is – en niet de Minister van landbouw – die de uitkoopregelingen voor veehouders in het kader van de Vlaamse stikstofcrisis leidt, omdat zij eindverantwoordelijke is voor een gezonde en schone leefomgeving?
Het is heel wel mogelijk dat andere landen kiezen voor een andere verantwoordelijkheidsverdeling.
Heeft u gelezen dat de Vlaamse Minister van omgeving Demir tegen de NRC heeft gezegd dat de belangen van de natuur beter door haar behartigd kunnen worden dan door de Minister van landbouw, omdat die nauwe banden heeft met de boeren?9 Hoe beoordeelt u deze uitspraak?
Ik laat uitspraken van ambtsgenoten in het buitenland graag aan hen.
Erkent u dat de VVD reeds in 1988 heeft gesteld dat de veestapel moet krimpen indien technische maatregelen falen?10
Als de VVD dat in 1988 heeft gezegd is dat aan die partij. Zie ook het antwoord op vraag 15 en 16.
Wanneer komt voor u het moment dat u concludeert dat technische maatregelen onvoldoende werken en dat u zich met de dieraantallen in de vee-industrie gaat bemoeien?
Ik vind innovatie een belangrijk onderwerp met veel potentieel en waarbij niet in het algemeen gesteld kan worden dat technische maatregelen onvoldoende werken. Ik verwijs in dit verband ook nog naar het verzoek van de Kamer om een innovatiegezant in te stellen (zie ook het antwoord op vraag 13).
Klopt het dat de Wet Geurhinder en veehouderij uit 2007 omwonenden in de praktijk niet blijkt te beschermen tegen stank, dat dit al zeker bekend is sinds de evaluatie in 2016 en dat de stankoverlast sindsdien alleen maar is toegenomen? Zo nee, waarom niet?
Er kunnen zich situaties voordoen waarbij er een grotere geurbelasting is dan waarvan was uitgegaan. Om die reden heb ik tijdens mijn bezoek aan Deurne ook aangekondigd dat we samen met de gemeente gaan kijken of er oplossingen mogelijk zijn. Ik ben hierover in gesprek met de gemeente Deurne.
Klopt het dat u de Wet Geurhinder en veehouderij gaat herzien, zoals u tegen Zembla heeft gezegd, zodat deze wet omwonenden wél gaat beschermen tegen stank?11 Zo ja, gaat u daar een maximale stanknorm voor alle inwoners van het buitengebied van maximaal 5 Odeur in opnemen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in Deurne aangegeven dat we in gesprek gaan over praktijkgevallen waarin het schuurt. Indien noodzakelijk kan er ook gekeken worden naar de regelgeving. Daarbij kijk ik ook naar de mogelijkheden van decentrale invulling, omdat daarmee de lokale belangen tot hun recht kunnen komen zoals dat in de Omgevingswet ook al is opgenomen. Overigens bevat de Omgevingswet ook een cumulatiebepaling voor geurbelasting rond veehouderijen die verder gaat dan de huidige regelgeving. Voorts biedt artikel 7af van de Crisis- en herstelwet tot 1 januari 2025 bevoegde gezagen in de provincies Gelderland, Limburg en Noord-Brabant extra mogelijkheden om geuroverlast rond veehouderijen aan te pakken.
Kunt u een tijdpad geven voor uw herziening van de Wet Geurhinder en veehouderij?
De beoogde inwerkingtreding van de Omgevingswet is 1 januari 2023. De Wet Geurhinder en veehouderij gaat in deze wet op. Ik zal uw Kamer na het zomerreces nader informeren over mijn voornemens ten aanzien van het geurbeleid voor de veehouderij.
Het bericht 'Opkopen boeren voor A15 ging tegen wens van provincie in: 'Ik heb ze overvallen'' |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is de rol van de toenmalige Minister van Infrastructuur en Waterstaat geweest bij het besluit om boeren verplicht uit te kopen en stallen te slopen ten behoeve van snelwegaanleg, aangezien zij schijnbaar ook zelfstandig rechtstreekse contacten onderhield met de gedeputeerde Van der Wal, zoals uit appverkeer naar voren lijkt te komen?1
Voor het project ViA15 is met zes agrarische bedrijven op vrijwillige basis een overeenkomst gesloten. Het contact tussen Minister en gedeputeerde betrof de gemaakte bestuurlijke afspraken en niet de overeenkomsten met de agrarische bedrijven.
Kunt u aangeven of de toenmalig Minister voorafgaande aan het genoemde overleg van 8 juli 2021 ook telefonisch contact gehad heeft met toenmalig gedeputeerde Van der Wal over de strategie rond het oplossen van het probleem rond de A15 en wat zij daar heeft besproken?
Voor zover bekend heeft voorafgaand aan het overleg van 8 juli geen telefonisch contact plaatsgevonden tussen de toenmalige Minister en de toenmalige gedeputeerde over de projectspecifieke mitigatie van mogelijke effecten op Natura 2000-gebieden door de stikstofdepositie als gevolg van het project.
Heeft de toenmalige Minister gedeputeerde Drenth vooraf op de hoogte gesteld van haar contact met de toenmalig gedeputeerde Van der Wal en, zo nee, waarom niet?
Nee. Er heeft geen contact over de projectspecifieke mitigatie van mogelijke effecten op Natura 2000-gebieden door de stikstofdepositie als gevolg van het project plaatsgevonden, waarover gedeputeerde Drenth kon worden ingelicht.
Hoe kon de toenmalige Minister blij zijn met een oplossing die recht tegenover het plan van het provinciebestuur stond? Moeten wij hieruit concluderen dat voor de toenmalige Minister «het doel de middelen heiligt» en dus prevaleert boven een goede relatie met de provincie, die verantwoordelijk is voor draagvlak richting haar inwoners?
Het gaat hier niet om een oplossing die «recht tegenover het plan van het provinciebestuur stond». In het overleg zijn verschillende mogelijkheden onderzocht en gewogen. Dit heeft geleid tot het in goed overleg maken van afspraken met de provincie, die tevens partner is bij het project.
Het contact tussen Minister en gedeputeerde betrof de gemaakte bestuurlijke afspraken en niet de overeenkomsten met de agrarische bedrijven.
Hoe kijkt u aan tegen de frivole appjes over het opkopen van boerderijen en het signaal dat de toenmalige Minister en toenmalig gedeputeerde Van der Wal hiermee aan families geven welke het betreft?
Voor het project ViA15 is met zes agrarische bedrijven op vrijwillige basis een overeenkomst gesloten. Het contact tussen Minister en gedeputeerde betrof de gemaakte bestuurlijke afspraken en niet de overeenkomsten met de agrarische bedrijven.
Aan het wijzigings-Tracébesluit voor de ViA15 ligt een zorgvuldige onderbouwing ten grondslag. Tijdens het gesprek met de gedeputeerden heeft de toenmalig Minister van Infrastructuur en Waterstaat toegezegd dat zij zich zou inspannen om ongewenste leegstand van de agrarische opstallen te voorkomen. De Minister had van tevoren niet gemeld aan haar ambtenaren dat ze deze toezegging wilde doen en de ambtenaren hoorden dit nadat deze bestuurlijke afspraak was gemaakt. In het app-contact is dat met de term «overvallen» wat scherp verwoord.
Kunt u aangeven of u en het kabinet inmiddels ook andere mogelijkheden zien om stikstofruimte te creëren voor infrastructurele en andere projecten, naast het opkopen van boerenbedrijven? Zo ja welke?
Wanneer blijkt dat significante gevolgen op stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden niet kunnen worden uitgesloten, moet een passende beoordeling gemaakt worden van de gevolgen van het project voor het Natura 2000-gebied. Daarin mogen mitigerende maatregelen worden betrokken.
Voor projectspecifieke mitigatie wordt op vrijwillige basis een overeenkomst gesloten, veelal met bedrijven, waarin wordt overeengekomen dat activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd, de vergunning geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken en de depositiereductie die dat oplevert, ingezet mag worden ter mitigatie van mogelijke effecten als gevolg van het project. Een dergelijke overeenkomst kan ook met andere partijen dan agrarische ondernemers worden gesloten.
Het bericht dat EVBox dieper in de problemen zit door ondeugdelijke laadpalen |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht: «EVBox dieper in de problemen door ondeugdelijke laadpalen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
De producent van laadpalen en wallboxes (hierna: laadpalen) EVBox speelt een positieve rol in de uitrol van de nationale laadinfrastructuur. Uit het bericht maak ik op dat er naast voorzieningen ook maatregelen zijn genomen om het bedrijf weer gezond te maken.
Aan welke kwaliteitseisen moeten laadpalen voldoen? Wie houdt toezicht op deze kwaliteitseisen?
Net als voor elektrische auto’s gelden voor oplaadpunten internationale veiligheidsnormen. Deze veiligheidsnormen gelden onder meer voor een veilig laadproces, veilige contactdozen, voor de beschermingsgraden van omhulsels en voor bescherming tegen externe impact. Met deze veiligheidsnormen wordt de fysieke veiligheid van publieke laadinfrastructuur geborgd.
Daarnaast worden alle typen laadpunten door ElaadNL (het kennis- en innovatiecentrum voor laadinfrastructuur van de netbeheerders) gecheckt op veilige interactie met het elektriciteitsnet, voordat deze in de openbare ruimte aangesloten worden.
In lijn met de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer2 is eind 2020 een update van de integrale factsheet veiligheid elektrisch personenvervoer opgesteld van de meest recente veiligheidseisen, feiten, inzichten en verantwoordelijkheden rond de veiligheid van elektrische personenauto’s en laadpunten. Zie: CE_Delft_200180_Veiligheid-en-elektrische-personenautos_Def.pdf
Deze inventarisatie stelt dat «de laadmodi met ingebouwde controlesystemen veilig zijn en de bestaande regelgeving en technische standaarden voor laadpunten van voldoende kwaliteit zijn om een veilige laadinfrastructuur te waarborgen».
Provincies en gemeenten zijn opdrachtgevers van marktpartijen die publieke laadinfrastructuur realiseren. Als opdrachtgever kunnen zij via het uitschrijven van aanbestedingen toezicht houden op naleving van gestelde kwaliteitseisen door in hun contracten met marktpartijen twee kwaliteitstoetsen op te nemen:
Factory Acceptance Test (FAT) waarin alle kwaliteitseisen van de te plaatsen laadpaal worden getoetst (dit gebeurt eenmalig voor de eerste plaatsing). Alle toekomstige plaatsingen geschieden op basis van de geaccordeerde FAT.
Site Acceptance Test (SAT) waarin relevante kwaliteitseisen worden getoetst na plaatsing van een laadpaal, dit gebeurt na iedere plaatsing en het resultaat is inzichtelijk voor de opdrachtgever.
Welke gevolgen voor het gebruik en de veiligheid van hun laadpalen in Nederland heeft het feit dat de laadpalen van EVBox niet voldoen aan hun eigen kwaliteitseisen, waardoor het bedrijf miljoenen aan extra voorzieningen heeft getroffen?
Gebleken is dat het bedrijf heeft afgeweken van de kwaliteitseisen, dat dit is geconstateerd, erkend en hersteld. Voor eventueel nog komende claims is door het bedrijf geld opzij gezet. Daarom heb ik vooralsnog geen aanleiding om te vrezen voor nadelige gevolgen voor de gebruikers van laadpalen in Nederland, noch voor de geplande uitrol van laadinfrastructuur.
Ik vind het belangrijk dat de kennis over veiligheid van elektrische voertuigen en laadpunten wordt vergroot en dat bestaande kennis wordt gewogen en verspreid. Daarom is op verzoek van mijn voorganger en in lijn met aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer de laatste inzichten over van de veiligheid van elektrisch vervoer en oplaadpunten beschikbaar gekomen in de «Factsheet veiligheid elektrisch vervoer», zie CE_Delft_200180_Veiligheid-en-elektrische-personenautos_Def.pdf
Deelt u de mening dat laadinfrastructuur cruciale infrastructuur is en altijd moet blijven draaien, ook als een bedrijf omvalt?
Voor elektrische rijders en de transitie naar elektrisch rijden is beschikbaarheid van laadinfrastructuur zeker van belang. Net als met tankstations kan het voorkomen dat er een defect is of iets niet goed werkt. Gestreefd wordt naar een goede dichtheid van de laadinfrastructuur met meerdere aanbieders van laadpalen.
Wat gebeurt er met de laadinfrastructuur als EVBox omvalt? Welk percentage van de laadinfrastructuur in Nederland is van EVBox?
Laadpalen zijn doorgaans in eigendom of beheer bij een Charge Point Operator (CPO). Het onverhoopt wegvallen van EVBox zal mogelijk invloed hebben op de toelevering van nieuwe laadpalen (hardware) voor de CPO. Dit kan tot gevolg hebben dat het plaatsen van laadpalen vertraging oploopt. De bestaande laadpalen blijven echter gewoon beschikbaar voor e-rijders omdat de CPO de backoffice (software) beheert.
Indien de laadpaal door hard- of softwareproblemen niet beschikbaar is voor eindgebruikers heeft de CPO de mogelijkheid om zelf onderhoud aan de laadpaal te plegen. Door de modulaire opbouw van de laadpaal zijn veel vervangingen van onderdelen van de laadpaal mogelijk, zonder dat de hele paal vervangen dient te worden.
De rijksoverheid heeft geen overzicht van het aandeel van EVBox in het aantal laadpalen. Het is bekend dat EVBox in het publieke domein heeft gewerkt met Vattenfall, Engie en een serie oudere EVnetNL-palen.
Als EVBox omvalt, kunt u er dan voor zorgen dat de laadinfrastructuur blijft draaien door een ander bedrijf of uw ministerie de laadinfrastructuur te laten overnemen?
Voor elektrische rijders en de transitie naar elektrisch rijden is het van groot belang dat de bestaande laadinfrastructuur blijft functioneren. Om dat te borgen zet ik mij in voor het gebruik van open protocollen en standaardisatie. Publieke laadinfrastructuur maakt hier gebruik van.
Contracten voor laadinfrastructuur voorzien in de mogelijkheid van overnames of het wijzigen van samenwerkingen met toeleveranciers, zodat concessieverleners actie kunnen nemen als het mis gaat. Hierdoor kunnen andere aanbieders bestaande laadinfrastructuur overnemen en blijft de bestaande infrastructuur beschikbaar voor elektrische rijders. De rijksoverheid heeft geen rol bij deze marktwerking.
Hoe houdt u toezicht op deze bedrijven om te voorkomen dat een bedrijf omvalt?
Voor de transitie naar elektrisch rijden is van groot belang dat laadinfrastructuur beschikbaar blijft, ook als betrokken bedrijven onverhoopt in de problemen komen. De klant dan wel de concessieverlener is vrij om in de opdracht c.q. concessie voorwaarden hierover op te nemen. Ik zet mij onder andere via het Nationaal Kennisplatform Laadinfrastructuur (NKL) in om tot meer standaardisatie en verdere professionalisering van de overeenkomsten tussen de concessieverleners en marktpartijen te komen. Ik verwacht dat de casus EVBox zal leiden tot meer alertheid bij het verstrekken van opdrachten. De Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL), waar ook IenW aan meewerkt, ondersteunt opdrachtgevers met handreikingen om tot volledige kwaliteitseisen te komen.
In hoeverre voorzien Europese staatssteunregels erin om deze bedrijven overeind te laten houden?
De Europese staatssteunregels gaan uit van het beginsel dat overheidssteun die de concurrentie negatief kan beïnvloeden, niet is toegestaan. Er is geen sprake van het wegvallen van een essentiële schakel in de laadketen waardoor ik geen aanleiding zie om diepgaand onderzoek te doen naar mogelijke uitzonderingen voor de laadinfrastructuurbranche.
Welk percentage van de laadinfrastructuur in Nederland is in handen van de top vijf bedrijven? Graag een overzicht per bedrijf.
De rijksoverheid beschikt niet over deze informatie. Aanbieders van laadinfrastructuur werken in diverse landen voor private partijen, provincies, gemeenten en bedrijven. Er is mij geen overall beeld bekend van de gecumuleerde Nederlandse omzet van o.a. nieuwverkopen, service en laadopbrengsten in deze branche.
Wel kan ik melden dat naast EVBox de volgende leveranciers van fysieke laadinfrastructuur een grote rol spelen in de uitrol: Allego, Last Mile Solutions3, PitPoint en Vattenfall. Deze bedrijven exploiteren de laadpalen niet altijd zelf maar geven dit in beheer aan een exploitant, de CPO.
Wat is uw inschatting dat de top vijf bedrijven ook financiële problemen krijgen?
Vanzelfsprekend is het belangrijk om verstoringen in de keten te voorkomen, zeker waar het ons aan informatie ontbreekt over onverhoopte financiële problemen bij marktpartijen. Ik maak dit onderwerp van gesprek met de concessieverleners in de NAL-regio’s.
Hoe is de financiële situatie per bedrijf van de top vijf bedrijven? In hoeverre vraagt u de top vijf bedrijven een financiële reserve aan te houden?
Daar waar de laadinfrastructuur van cruciaal belang voor de bedrijfsvoering is, is de opdrachtgever/concessieverlener verantwoordelijk om eisen te stellen aan de continuïteitsborging. Ik zal in het beste passende orgaan binnen de Nationale Agenda Laadinfrastructuur bespreken of en hoe we de financiële gezondheid van de hele keten kunnen bewaken.
Het artikel 'Chinese bedrijven azen op het Europese stroomnet' |
|
Pim van Strien (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Chinese bedrijven azen op het Europese stroomnet»?1
Ja.
Andere landen zijn al terughoudend met het toelaten van Chinese investeringen in het elektriciteitsnet, wat is hierop het huidige Nederlandse beleid? Kunt u inzichtelijk maken hoe sterk Chinese bedrijven in onze energievoorziening en vitale infrastructuur zijn verweven?
Nederland en de Europese Unie (EU) hebben bij uitstek een open investeringsklimaat. Dit vormt de hoeksteen voor onze maatschappij en economie en is een belangrijke randvoorwaarde voor ons verdienvermogen en innovatiekracht. Desalniettemin is het kabinet zich zeer bewust van eventuele risico’s voor de nationale veiligheid. De AIVD benoemde in haar jaarverslag van 2020 dat China met forse investeringen in technologie mogelijk afhankelijkheden creëert. MIVD wees daarbij op de mogelijkheid dat China deze investeringen als pressiemiddel kan gebruiken.
De Wet Veiligheidstoets Investeringen, Fusies en Overnames (Vifo) voorziet met een toets op verwervingsactiviteiten in een mogelijkheid om risico’s voor de nationale veiligheid te mitigeren. Dit betekent dat investeringen bij vitale aanbieders en ondernemingen die beschikken over sensitieve technologie in bepaalde bedrijven worden getoetst, waarna eventueel mitigerende maatregelen kunnen worden opgelegd. In het uiterste geval kunnen investeringen worden geblokkeerd. Deze wet is recent in uw Kamer behandeld. Vitale aanbieders die onder een bestaande sectorale toets vallen, vallen buiten de reikwijdte van de Wet Vifo. De sectorale toetsen zien op elektriciteitscentrales van 250 MW of meer, op LNG-installaties en -bedrijven. Gezien de ontwikkelingen in de energiesector (energietransitie, Groningen) zijn er een aantal energie-gerelateerde processen meegenomen in de Vifo. Dat zijn aanbieders van warmtetransport, gasopslag, kernenergie en winbare energie.
Wat betreft eventuele investeringen in het elektriciteitsnet stelt de Elektriciteitswet 1998 dat netbeheerders volledig in publiek eigendom dienen te zijn zodat van beïnvloeding via een aandeelhouderschap geen sprake kan zijn.
Deelt u de zorgen over de toenemende interesse en activiteiten van Chinese bedrijven in het Nederlandse en Europese elektriciteitsnetwerk? Zo ja, hoe bent u voornemens deze zorgen weg te nemen?
Het kabinet deelt de zorgen ten aanzien van ongewenste inmenging van statelijke actoren in vitale sectoren. Zoals ook gesteld in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren (DBSA) kunnen vitale processen doelwit zijn van voorbereidingshandelingen voor of daadwerkelijke (digitale) verstoring of sabotage. Voor de Nederlandse situatie geldt het volgende. Alle netbeheerders hebben op grond van de Elektriciteitswet 1998 de verplichting de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen. Daarnaast geldt de verplichting de netten te beschermen tegen invloeden van buitenaf. Dit is een wettelijke taak van netbeheerders.
Naast de hierboven genoemde instrumenten m.b.t. investeringen kunnen ook risico’s optreden bij de inkoop van producten en diensten. Netbeheerders hebben daar ook de mogelijkheid om risico’s te beheersen. Netbeheerders zijn hierbij gebonden aan de Aanbestedingswet 2012 en Europese regelgeving daaromtrent. In algemene zin biedt dit wettelijk kader de mogelijkheid om bij aanbestedingen specifieke (veiligheids)eisen als voorwaarden te stellen aan de (mogelijke) opdrachtnemer. Hier kan op worden gecontroleerd tijdens het aanbestedingsproces en gedurende de looptijd van het contract. Verder mag een netbeheerder als speciaal sectorbedrijf bijvoorbeeld eisen dat minimaal 50 procent van de waarde van de dienst of product uit de EU komt. Ook mogen partijen uit landen die geen onderdeel zijn van de Government Procurement Act (GPA) worden uitgesloten. Voor zover bovenbedoelde wetgeving geen grondslag biedt om bepaalde leveranciers uit te sluiten dan kan en mag de aanbesteder dat in principe niet doen. In uitzonderlijke specifieke gevallen kan de rijksoverheid, indien risico’s voor de nationale veiligheid hiertoe noodzaken, met de aanbieder samenwerken om op casus niveau de risico’s voor de nationale veiligheid, waaronder de bescherming van vitale infrastructuur valt, zo goed mogelijk te beheersen.
In de nieuwe Energiewet die binnenkort ter advisering aan de Raad van State zal worden aangeboden, worden er extra mogelijkheden gecreëerd zoals het kunnen toepassen van de Aanbestedingswet op Defensie- en Veiligheidsgebied (ADV).
De ADV heeft voorrang op de Aanbestedingswet (Aw) 2012 voor opdrachten die onder het toepassingsbereik van de ADV vallen. De ADV biedt meer mogelijkheden voor het nemen van risico mitigerende maatregelen dan de Aw 2012 in geval van risico’s voor de nationale veiligheid en de bescherming van vitale processen in het bijzonder. Om binnen de reikwijdte van de ADV te vallen moeten opdrachten bij vitale aanbieders op gerubriceerde gegevens betrekking hebben, gerubriceerde gegevens noodzakelijk maken, of zelf gerubriceerde gegevens bevatten of betrekking hebben op als gevoelig aangewezen processen. Uit de Europese definities blijkt dat rubricering en een aanwijzing van gevoelige processen een wettelijke of bestuursrechtelijke grondslag dan wel bindende aanwijzing vanwege het Rijk vereisen. Deze grondslag met onderliggende AMvB wordt gecreëerd in de nieuwe Energiewet.
In hoeverre voorkomt de sectorspecifieke veiligheidstoets die is ingebed in de Elektriciteitsnet 1998 al op voldoende wijze onwenselijke inmenging in ons energie- en elektriciteitsnetwerk?
De genoemde veiligheidstoets ziet op eigenaren van productie-installaties van elektriciteit en dus niet op netbeheerders. De investeringstoets in artikel 86f in de Elektriciteitswet en artikel 66e Gaswet maakt het mogelijk om een wijziging in zeggenschap bij productie-installaties, van tenminste 250 MW, te toetsen op overwegingen van openbare veiligheid, voorzieningszekerheid of leveringszekerheid voor Nederland en eventueel te blokkeren.
Voor netbeheerders geldt het privatiseringsverbod en zal het eigendom altijd in handen van publieke aandeelhouders liggen. De Elektriciteitswet 1998 verplicht alle netbeheerders de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen. Daarnaast geldt de verplichting de netten te beschermen tegen invloeden van buitenaf en het veiligheidsbeleid daarop vorm te geven. Dit is een wettelijke taak van netbeheerders.
Voor vitale aanbieders die buiten bestaande sectorale veiligheidstoetsen vallen is er de wet Vifo. Gezien de ontwikkelingen in de energiesector zijn er een aantal energie-gerelateerde processen meegenomen in de deze wet. Dat zijn aanbieders van warmtetransport, gasopslag, kernenergie en winbare energie.
Hoe gaat u onze onafhankelijkheid op elk onderdeel van ons energiesysteem bewaken? Hoe wordt hierbij ook onze leveringszekerheid gewaarborgd?
Uitgaande van de wettelijke verplichting van het borgen van de leveringszekerheid dienen netbeheerders veiligheidsmaatregelen te nemen op het elektriciteitsnet. Deze maatregelen zijn, zoals vermeld gericht op het tegenhouden van ongewenste inmenging dan wel beïnvloeding van de infrastructuur.
Welke mogelijkheden ziet u om onwenselijke verwevenheid van buitenlandse/niet-Europese bedrijven in ons energiesysteem af te weren?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 en 3, kan met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid worden besloten om bepaalde indringende adviezen toe te voegen tijdens een aanbestedingsproces wanneer er sprake is van mogelijke ongewenste invloed op cruciale delen van de infrastructuur. Deze optie dient vooraf te worden opgenomen in het aanbestedingsproces zodat aanbestedende partijen hiervan op de hoogte zijn. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat spreekt in dat kader ook regelmatig met netbeheerders over hun aanbestedingsprocessen.
Welke mogelijkheden ziet u om samen met de sector een selectiever beleid op te stellen voor bedrijven en/of landen die een aanzienlijke en onwenselijke positie verwerven in ons energiesysteem en daarmee een risico voor onze veiligheid kunnen veroorzaken? Bent u van mening dat hiervoor een aangescherpt kader nodig is. En zo ja, bent u bereid dit op te stellen?
We werken met de sector zoveel mogelijk samen om ongewenste inmenging te voorkomen. Daar horen duidelijke afspraken en kaders bij. Het Ministerie van Economische Zaken en klimaat zal onder meer de huidige afspraken en kaders met TenneT tegen het licht houden en zal daar waar nodig aanpassingen doorvoeren. Daarnaast is in 2020 door het kabinet een nationale veiligheidsanalyse uitgevoerd voor TenneT uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in een aantal aanbevelingen tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998. Deze wijzigingen maken het mogelijk om nog beter rekening te houden met eisen ter bescherming van de nationale veiligheid. Zo zal het voor bepaalde gevoelige opdrachten mogelijk worden dat netbeheerders gebruik kunnen maken van de Aanbestedingswet Defensie en Veiligheid. Deze wijzigingen worden nu meegenomen in de Energiewet, waarvan het voorstel later dit jaar aan de afdeling Advisering van de Raad van State zal worden aangeboden.
Bent u bereid om sterker te monitoren welke buitenlandse/niet-Europese bedrijven een grote(re) ongewenste marktpositie verwerven in strategische sectoren?
Het is inderdaad van groot belang dit te monitoren. Er zijn naast de NVS 2019 een aantal reguliere overleggen en structuren binnen de rijksoverheid die zich bezig houden met het voorkomen van ongewenste statelijke actoren die inmengen in de Nederlandse infrastructuur, waarin de situatie wordt gemonitord.
Ziet u mogelijkheden om dit ook op Europees niveau op te pakken?
Naast de al bestaande EU werkgroepen die zich bezig houden met de energievoorziening en bijbehorende mogelijke dreigingen, zal ik dit onderwerp zeker agenderen in EU overleggen waar dit relevant is. Gegeven de huidige geopolitieke situatie zijn de lidstaten zich nog meer dan voorheen bewust van de noodzaak om vitale infrastructuur te beschermen. Er zijn verschillende initiatieven op Europees niveau om digitale dan wel fysieke veiligheid van vitale processen te waarborgen zoals de richtlijn voor Security of Network and Information Systems (NIS 2 Directive) en de richtlijn voor Critical Entities Resilience. Tevens wordt op dit moment specifiek voor de elektriciteitssector onderhandeld over strengere wetgeving om de veiligheid van kritieke digitale systemen te waarborgen (Netcode on Cybersecurity). Ik zal te zijner tijd de Kamer hierover informeren.
De locatiekeuze voor kerncentrales in Nederland |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Welke factoren vindt u van belang bij het aanwijzen van locaties voor de bouw van de twee nieuwe kerncentrales? Op welke manier onderzoekt u momenteel deze factoren?
De volgende factoren zijn van belang bij de locatiekeuze voor de bouw van een kerncentrale:
de aanwezigheid van koelwater,
de bereikbaarheid (voor o.a. hulpdiensten, aan – en afvoer van stoffen),
de ligging ten opzichte van bevolkingscentra c.q. bevolkingsdichtheid en de mogelijkheid te voldoen aan de eisen voor veiligheid van omwonenden,
de geschiktheid van de elektriciteitsinfrastructuur en de toekomstige mogelijkheden voor investering in aanpassingen,
de aanwezigheid van mogelijke gebruikers/afnemers van de geproduceerde energie (en van restproducten),
de mogelijkheden voor ruimtelijke inpassing,
de mogelijkheden om negatieve milieueffecten voor natuurbeschermingsgebieden in de omgeving te voorkomen,
het maatschappelijk draagvlak.
Uiteraard is daarbij ook een samenhang van deze factoren met andere aspecten van belang, zoals het aantal centrales, de omvang van en techniek gebruikt bij de centrales die op een locatie geplaatst zouden (kunnen) worden. Uiteindelijk gaat het er bij de locatiekeuze om, om op basis van een samenhangende weging van bovengenoemde factoren, de beste keuze te maken.
Ik verwacht uw Kamer voor het zomerreces in een aparte Kamerbrief te informeren over de stappen die ik momenteel zet richting de bouw van twee nieuwe kerncentrales.
De scenariostudie die momenteel in uitvoering is, bekijkt de mogelijke rol en omvang van kernenergie in de energiemix richting 2030–2050 en daarna. Deze studie biedt ook input en richting voor de locatiekeuze. Deze studie wordt naar verwachting voor de zomer afgerond. Ik zal uw Kamer na de zomer middels een Kamerbrief over de resultaten en de betekenis daarvan voor het vervolg informeren.
In een volgende fase van het traject worden vanuit de resultaten van de scenariostudio en andere verkennende onderzoeken en lopende gesprekken, vervolgstappen bepaald en gezet. Deze hebben onder andere betrekking op de locatiekeuze.
Welke locaties zijn het meest geschikt als het gaat om een aansluiting op het hoogspanningsnet? Voor welke locaties heeft TenneT een voorkeur vanuit dat perspectief?
Uit de marktconsultatie van KPMG (Kamerstuk 32 645, nr. 96) kwam naar voren dat TenneT oordeelt dat een locatie nabij het hoofdnet het meest economisch en gemakkelijkst inpasbaar is. Als er sprake is van grote centrales (> 1,2 GW), moet potentiële lokale netcongestie worden meegenomen in de locatiekeuze, bijvoorbeeld bij locaties met nabijgelegen aanlanding van offshore windenergie. Een en ander hangt uiteraard ook samen met mogelijke ontwikkelingen op het gebied van vraag en aanbod, zoals elektrificatie van (in de nabijheid aanwezige) industrie. De actuele netcapaciteit wordt in het lopende onderzoeksproces meegenomen. Het vraagstuk van de elektriciteitsinfrastructuur en mogelijke netcongestie zal nog nader worden uitgewerkt en geactualiseerd. Dit gebeurt onder meer vanuit de resultaten van de scenariostudie.
Hoe ziet u de plaatsing van kerncentrales dichtbij grote verbruikers van elektriciteit, om zo de benodigde elektriciteitsinfrastructuur zo klein mogelijk te houden?
Dit is zeker een aspect waarmee ik in de verkenningen die worden uitgevoerd en bij de uiteindelijke locatiekeuze rekening zal houden.
Betekent het feit dat kerncentrales veel technici nodig hebben dat u ook kansen ziet om de lokale werkgelegenheid in de regio te faciliteren?
Ja, ik zie dat zeker als een kans voor een regio. De marktconsultatie van KPMG sprak voor de bouw van een kerncentrale van 1.000 MW over ongeveer 12 duizend directe arbeidsjaren.
Daarnaast levert de operatie van een kerncentrale van 1.000 MW gemiddeld 600 voltijdsbanen op per jaar uitgaande van een levensduur van 50 jaar. Over de gehele levensduur van een kerncentrale van deze grootte levert deze ook 1.000 indirecte banen op.
Uit de marktconsultatie is ook naar voren gekomen dat (hoogwaardige) lokale werkgelegenheid, de effecten op het vestigingsklimaat en het vergaren en behoud van kennis voor provincies als positieve aspecten meespelen in de afweging.
Gaat u bij de locatiekeuze verder met de conclusies van de marktconsultatie van KPMG?
Ik zal de bevindingen uit de marktconsultatie betrekken bij de afweging en waar nodig actuele ontwikkelingen meenemen.
Hoe waardeert u het feit dat er groot draagvlak is in Zeeland voor een nieuwe kerncentrale?
Draagvlak is een belangrijke factor in dit proces. De marktconsultatie van KPMG benoemt het brede politieke draagvlak voor het realiseren van een nieuwe kerncentrale in de provincie Zeeland. Ik heb hiervan kennisgenomen en weeg dit mee in de locatiekeuze.
Welke (praktische) voordelen ziet u om meerdere kerncentrales op dezelfde locatie te bouwen?
Het bouwen van meerdere kerncentrales op eenzelfde locatie kan zeker voordelen hebben, onder andere waar het gaat om een beperking van de kosten.
Op welke termijn bent u voornemens een besluit te nemen over de locatiekeuze, ook gezien de noodzaak tot versnelling?
Zoals ik heb aangegeven bij het antwoord op vraag 1 zal ik uw Kamer voor het zomerreces per Kamerbrief informeren over de stappen die ik momenteel zet richting de totstandkoming van nieuwe kerncentrales. Na de zomer zal ik vanuit de resultaten van de scenariostudio en andere verkennende onderzoeken en gesprekken die momenteel worden uitgevoerd, vervolgstappen uitzetten, onder andere ten aanzien van de locatiekeuze.
De aanhoudende wateroverlast bij Sluiskil |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de aanhoudende zorgen in en om Sluiskil over de ervaren wateroverlast naast het Kanaal van Gent naar Terneuzen?1
Ja.
Deelt u de analyse van onder meer Wareco dat het waterkerende vermogen van de damwanden langs het kanaal onvoldoende is, dat de damwanden dus niet lang genoeg zijn en dat de verticale waterdruk als gevolg van het waterpeil in het kanaal grondwater verhogende invloed heeft en derhalve bijdraagt aan de ervaren wateroverlast nabij het kanaal?2
De beschreven analyse herken ik niet uit het onderzoek van Wareco. Wareco wijst op een mogelijk, nader te onderzoeken, verband tussen damwandlengte en de waargenomen wateroverlast. Op dit moment wordt aanvullend geohydrologisch onderzoek uitgevoerd, waarin onder andere dit mogelijke verband wordt onderzocht.
Voldoen de damwanden, die onderhevig zijn aan onder meer corrosie nog aan de technische eisen, zoals de staaldikte?
De damwanden voldoen aan de technische eisen en hebben nog minimaal een levensduur van 10 jaar.
Voldoet het profiel van de kanaalbodem nog aan het vereiste dan wel gewenste profiel met het oog op het voorkomen van kwel?
Het profiel van de kanaalbodem is ontworpen met het oog op de toegestane scheepvaart. De laatste verdieping van de vaargeul tot aan de huidige diepte heeft plaatsgevonden in 1968, conform een profiel dat toentertijd met Vlaanderen is afgesproken. Aan dit profiel is sindsdien niets gewijzigd. Met enige regelmaat worden onderhoudsbaggerwerkzaamheden uitgevoerd, waarbij slib dat zich in de loop der jaren afzet boven het afgesproken profiel wordt verwijderd.
Kunt u aangeven wat het gemiddelde waterpeil in het kanaal ter hoogte van Sluiskil in het afgelopen jaar was en welk deel van de tijd het waterpeil zich in het afgelopen jaar boven het streefpeil van 213 cm boven NAP bevond?
In 2021 was het gemiddelde waterpeil bij Sluiskil 2,19 meter boven NAP. Het streefpeil van kanaal van Gent naar Terneuzen wordt gemeten bij Sas van Gent. Dit peil is vastgesteld op 2,10 meter boven NAP, met een bandbreedte van maximaal 25 centimeter naar boven of naar beneden. Dit is afgesproken in een traktaat met België. In 2021 is het maximale waterpeil bij Sas van Gent op één enkele dag overschreden. Gedurende de rest van het jaar is het waterpeil binnen de bandbreedte gebleven.
Is in de afgelopen jaren sprake geweest van een stijging van het (gemiddelde) waterpeil in het kanaal ter hoogte van Sluiskil?
Nee.
Kunt u aangeven welke van de in het Warecorapport genoemde oplossingsrichtingen of maatregelen, zoals talud-oeverbescherming en versterking van de kanaalbodem, inmiddels genomen zijn en welke niet?
Rijkswaterstaat en North Sea Port hebben in oktober 2018 gezamenlijk onderhoud uitgevoerd aan het onderwatertalud voor de damwanden in zijkanaal B te Sluiskil, door bestorting onder water aan te brengen. De andere door u genoemde oplossingsrichtingen uit het Wareco-rapport kennen veel onzekerheden en dienen nader onderzocht te worden volgens het rapport. Dit onderzoek wordt, zoals onlangs gecommuniceerd met de bewoners, nu uitgevoerd.
Zijn er na het opstellen van een bodemmodel en uitbreiding van het grondwatermeetnet inmiddels nieuwe inzichten opgedaan ten opzichte van de analyse in het Warecorapport?
Het geohydrologisch onderzoek loopt op dit moment. Het is daarmee nog te vroeg om te concluderen of er andere inzichten zijn dan uit het eerdere onderzoek naar voren kwamen.
Is de veronderstelling juist dat in opdracht van Rijkswaterstaat aanvullend onderzoek uitgevoerd zal worden? Kunt u aangeven wat de stand van zaken is en wanneer dit onderzoek afgerond zal kunnen worden?
Ja, dat is juist. Het onderzoek is begin maart 2022 gestart en naar verwachting zijn de uitkomsten hiervan gereed in het 3e kwartaal 2022.
Worden de punten zoals benoemd onder 3 en 4, evenals de ontwikkeling van het waterpeil ten opzichte van het streefpeil in relatie tot de kweldruk meegenomen in het aanvullende onderzoek?
Doel van het onderzoek is een nadere verkenning van de grondwaterstromen en hoe deze invloed hebben op de grondwaterstand. Alle aspecten die van toepassing kunnen zijn op de waargenomen wateroverlast worden meegenomen in het onderzoek. In het onderzoek worden ook ontwikkelingen die de afgelopen jaren in het watersysteem rondom Sluiskil en in het Kanaal hebben plaatsgevonden meegenomen.
Worden de inzichten van omwonenden betrokken bij de uitvoering van het aanvullende onderzoek?
Ja, tijdens de bewonersbijeenkomst van 23 maart 2022 is de bewoners actief om informatie gevraagd. Tevens is hen de mogelijkheid geboden om via de gemeente Terneuzen aanvullende informatie aan te leveren. Bewoners en andere belanghebbenden zullen gedurende de loop van het onderzoek betrokken en geïnformeerd blijven.
Worden de klachten over trillingen meegenomen in het aanvullende onderzoek?
De klachten over trillingen hebben geen verband met de wateroverlast. Het onderzoek richt zich op de aspecten als genoemd in vraag 10. De gemeente Terneuzen heeft de klachten met betrekking tot trillingen in behandeling en zijn momenteel bezig om een schade expertise bedrijf in te schakelen.
Heeft u kennisgenomen van de problemen met wateroverlast die door agrariërs ervaren wordt, waarbij zelfs aangelegde drainage niet voldoende blijkt te zijn om het water af te voeren?
Ik ben bekend met klachten over wateroverlast van één, langs het kanaal gevestigde, agrariër.
Wordt de problematiek op landbouwpercelen meegenomen in het aanvullende onderzoek? Wordt daarbij gekeken naar oplossingsrichtingen dan wel mogelijkheden voor compensatie?
Het aanvullende onderzoek richt zich op de ervaren wateroverlast in woonwijken. Deze kwestie wordt apart opgepakt. Het perceel van de agrariër met wateroverlast is gelegen in een gebied ten zuiden van de betreffende woonwijken en aan de overzijde van het kanaal. De oorzaak van de wateroverlast bij deze agrariër is nog onbekend. Gesprekken tussen Rijkswaterstaat en ZLTO lopen om uit te zoeken of er meer agrariërs zijn die wateroverlast ervaren. Daarnaast wordt in overleg met gemeente Terneuzen, provincie Zeeland en Waterschap Scheldestromen verkend welk bevoegd gezag deze problematiek in behandeling neemt en welk onderzoek hiervoor nodig is.