De situatie in de Lutkemeerpolder en de consequenties van het kabinetsbeleid dat water en bodem sturend moet worden |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de situatie in de Lutkemeerpolder?1
Ja.
Deelt u de observatie dat er bij de ontwikkeling van de polder gekozen wordt voor vooral heel veel distributiedozen (of soortgelijke industrie) en een heel klein beetje (stads)landbouw?
Het bestemmingsplan dat sinds 2013 van kracht is maakt een volledige ontwikkeling tot 43 ha bedrijventerrein mogelijk. De partiële herziening biedt ruimte aan 3 ha (stads)landbouw.
Is het bij u bekend dat de bodem van zeeklei in de Lutkemeerpolder uiterst vruchtbaar is?
Het is bekend dat de bodem ook geschikt is voor landbouw.
Bent u op de hoogte van het rapport van de Wageningen University & Research waarin de waarde van de Lutkemeer wordt beschreven, met naar schatting een waarde tussen 1,5 en 8,6 miljoen euro per jaar van de ecosysteemdiensten in de Lutkemeerpolder?2
Ja.
Deelt u de mening dat – als bodem sturend is – het verstandig zou zijn de grond in zijn geheel te behouden als, of om te vormen tot, (biologische) landbouwgrond? Zo nee, waarom niet?
In de water en bodem sturend brief is als structurerende keuze 16 het streven opgenomen om bij verstedelijking en infrastructuur ruimte zo efficiënt mogelijk te gebruiken en de bodem zo min mogelijk af te dekken. Daarbij is aangegeven dat samen met gemeenten en provincies ingezet wordt op beperking van onnodig landgebruik. Het is niet aan het Rijk om op het onderhavige schaalniveau een oordeel te vellen over de vraag welke functie de grond krijgt.
Is u bekend dat de bodem van de Lutkemeerpolder grofweg 4,80 m onder NAP ligt?
Ja.
Deelt u de mening dat – als water sturend is – bouwen in zo’n diepe polder onverstandig is? Zo nee, waarom niet?
Bouwen in de Lutkemeerpolder brengt inderdaad grotere risico’s met zich mee dan bouwen in de direct omliggende gebieden. Maar het risico is hier niet zodanig hoog dat bebouwing sowieso onverstandig is. Het is met name belangrijk om te bekijken hoe er gebouwd wordt, gegeven de risico’s die deze specifieke locatie en gekozen functie met zich meebrengt. Het is verstandig maatregelen te nemen die het risico kunnen verkleinen. Hiervoor is het belangrijk dat er goed wordt samengewerkt tussen de provincie en het waterschap.
Kent u de oproep van het College voor Rijksadviseurs om een rem te plaatsen op de snelle groei van het aantal distributiecentra?3
Ja.
Hoe is omgegaan met de aangenomen motie Van Esch c.s. [Kamerstuk 35 925-VII nr. 133] die de regering verzocht «meer landelijke regie uit te voeren om verdozing tegen te gaan»?
Aan uw Kamer is door de Minister voor VRO op 15 januari 2022 per brief (Kamerstuk 34 682, nr. 91) aangegeven dat de motie als een ondersteuning van het beleid wordt beschouwd, dat in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is opgenomen. In het afgelopen jaar zijn met provincies afspraken over de regierol van het rijk en provincies voorbereid in een gezamenlijke, landelijke beleidslijn.
Hoe is omgegaan met de aangenomen motie Bontenbal c.s. [Kamerstuk 29 383 nr. 377] die de regering verzocht provincies en gemeenten «op te roepen restrictief om te gaan met verzoeken tot de bouw van nieuwe distributiecentra op ongewenste plekken»? Is er contact geweest met het stadsbestuur van Amsterdam over de situatie op de Lutkemeerpolder? Zo ja, wat is hier uit gekomen? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de motie Bontenbal stelt het Rijk – in samenwerking met de provincies – een gezamenlijke landelijke beleidslijn voor grootschalige bedrijfsvestiging, inclusief afwegingskader, op. Op 7 december 2022 heeft er een bestuurlijk overleg met provincies plaatsgevonden over de landelijke beleidslijn. De Tweede Kamer is op 22 december 2022 door de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de voortgang geïnformeerd (Kamerstuk 34 682, nr. 110). Provincies hebben een belangrijke coördinerende en kaderstellende rol in de ruimtelijke ordening en de planning van bedrijventerreinen voor grootschalige bedrijfsvestigingen. Binnen de provinciale kaders maken gemeenten keuzes over locaties en geven zij vergunningen af. Het Rijk heeft geen rol in de besluitvorming rondom de bedrijfsvestigingen in de Lutkemeerpolder in Amsterdam.
Deelt u de mening dat – uitgaande van water en bodem sturend – de Lutkemeerpolder een onverstandige plek is om distributiedozen (of soortgelijke industrie) te ontwikkelen?
Bouwen in de Lutkemeerpolder brengt een grotere water- en bodemopgave met zich mee dan bouwen in de direct omliggende gebieden. De keuze over welke functie waar te realiseren en op welke manier is een lokale afweging. Er moet goed worden gekeken naar de manier waarop wordt gebouwd. De ligging van dit gebied vraagt om aanpassingen waarbij rekening wordt gehouden met het beperken van gevolgen van een eventuele overstroming en beperken van wateroverlast door aanhoudende regenval of piekbuien. Hiervoor is het belangrijk dat er goed wordt samengewerkt met de provincie en het waterschap.
Deelt u de mening dat – uitgaande van water en bodem sturend – de Lutkemeerpolder een prachtige plek is om kleinschalige biologische (stads)landbouw te ontwikkelen en behouden?
«Water en bodem sturend bij ruimtelijke plannen» moet er toe leiden dat er géén ontwikkelingen worden toegestaan die de draagkracht van het water- en bodemsysteem te boven gaan. De inzet is niet dat functieverandering in gebieden altijd is uitgesloten.
Bent u – indachtig de aangenomen moties van Van Esch en Bontenbal – bereid om samen met de gemeente Amsterdam en de lokale initiatieven (die oog hebben voor biodiversiteit, (natuur)educatie, participatie en voedselproductie) te werken aan de ontwikkeling van Voedselpark Amsterdam? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Provincies hebben binnen de kaders van de nog definitief vast te leggen landelijke beleidslijn en afwegingskader een belangrijke coördinerende rol richting gemeenten bij de ontwikkeling van bedrijventerreinen. Gezien het voorgaande is het niet de rol van het Rijk om samen met de gemeente Amsterdam en de lokale initiatieven te werken aan de ontwikkeling van Voedselpark Amsterdam.
De uitspraak van de Raad van State inzake windmolens |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de nationale normen voor windturbines op land die buiten werking zijn gesteld, omdat de Raad van State heeft vastgesteld dat de wetenschappelijke onderbouwing daarvoor ontbreekt?
Ja, ik ben bekend dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 juni 2021 heeft geoordeeld dat de algemene regels voor windturbines in het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) en de bijbehorende Activiteitenregeling milieubeheer (Arm) voor windturbineparken (windturbinebepalingen) buiten toepassing moeten worden gelaten. Voor deze algemene regels had op grond van EU-recht een planmilieueffect-rapport (plan-MER) moeten worden gemaakt. De Afdeling heeft zich alleen uitgesproken over de procedure, maar niet over de inhoud van de regels.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is een aantal provincies en gemeenten deze nationale normen verpakken als lokale normen om toch alsnog door te gaan onder de oude rijksnormen en rekensystematiek, zonder wetenschappelijke onderbouwing? Zo ja, heeft u de bereidheid om een moratorium af te roepen op de bouw van nieuwe windmolens op land? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ik deel deze mening niet. Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd over het zorgvuldige proces die de decentrale overheden doorlopen bij het onderbouwen welke milieunormen zij bij hun besluitvorming hanteren (Kamerstuk 32 812, nr. 76). Zij maken in dat verband een eigenstandige specifieke afweging om te bepalen wat voor de desbetreffende locatie een aanvaardbaar milieubeschermingsniveau is.
Eigen normen van decentrale overheden dienen goed onderbouwd te worden, onder andere op basis van de wetenschappelijke kennis over windenergie en gezondheid. Deze kennisbasis wordt door het RIVM, via het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid, regelmatig aangevuld met relevant (internationaal) onderzoek. Ik ben niet bereid om een moratorium af te roepen op de bouw van nieuwe windmolens op land.
De brandbrief van belangengroepen die de windindustrie in de Achterhoek willen stoppen en het groeiende verzet tegen de komst van windmolens in Overijssel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de brandbrief van belangengroepen die de windindustrie in de Achterhoek willen stoppen?1
Ja, ik ben bekend met deze brief.
Bent u bekend dat naast Gelderland ook Overijssel geconfronteerd gaat worden met de komst van grote windturbines (rondom Staphorst en De Lutte) en dat ook daar het verzet groeit?
Ja, ik ben bekend met het RES-bod vanuit de betrokken regio’s en de daarbij horende ambitie voor windenergie op land binnen deze twee provincies.
Kunt u inhoudelijk reageren op de kritiek die de belangengroepen uiten in hun brandbrief? Graag een gedetailleerd antwoord.
Nederland heeft als doel om in 2030 55% minder CO2 uit te stoten ten opzichte van 1990 en om in 2050 klimaatneutraal te zijn. Dit betekent dat de opwek van energie anders moet. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat in 2030 ten minste 35 TWh wordt opgewekt door middel van windturbines op land of grootschalig zon-pv en jaarlijks 95 TWh aan windenergie van zee in 2031. Voor de opwek van windenergie wordt sterk ingezet op zee, maar ook windenergie op land is onmisbaar voor de energietransitie en het behalen van onze klimaatdoelen.
De Noordzee alleen biedt niet genoeg ruimte om aan de gehele toekomstige Nederlandse energievraag te voldoen. Daarnaast brengt windenergie op zee nog een uitdaging met zich mee: de vraag en aanbodkant van het energieverbruik. Op de opweklocatie van wind op zee is geen elektriciteitsvraag, waardoor de energie moet worden getransporteerd naar transformatorstations op land. Er is dus ook een ruimtelijke impact doordat er hoogspanningsmasten voor nodig zijn. Het meest efficiënt is om de lengte van het transport zo kort mogelijk te houden door opwek en verbruik dicht bij elkaar te realiseren.
De in totaal 30 Regionale energie strategieën hebben in een zorgvuldig proces hun gezamenlijke, democratisch vastgestelde ambities voor hernieuwbare energie op land vastgelegd in de RES 1.0. Momenteel zijn de RES-regio’s bezig met de uitvoering van plannen en de verbinding met andere opgaven in de leefomgeving.
Ik onderschrijf het belang dat tijdens de vergunningverlening voor windturbines alle effecten op een zorgvuldige manier worden afgewogen, dus ook de effecten op de leefomgeving en gezondheid. In Nederland zijn de gezondheidseffecten van windturbines tot nu toe gereguleerd met normen voor geluid, externe veiligheid en slagschaduw. De Staatssecretaris van IenW werkt momenteel aan nieuwe landelijke milieunormen op basis van een plan-MER.
Deelt u de mening dat draagvlak onder de bevolking belangrijk is? Zo ja, waarom bouwt u onverdroten verder aan nieuwe windturbines, terwijl er 0,0 draagvlak is?
Een goede betrokkenheid van inwoners bij de energietransitie is essentieel. Daarom zijn er afspraken gemaakt in het Klimaatakkoord over zowel procesparticipatie als over financiële participatie bij projecten voor hernieuwbare energie op land. Er wordt gestreefd naar 50% eigendom van de lokale omgeving van de productie van wind en zonne-energie op land in 2030 om de lusten en lasten van de energietransitie eerlijk te verdelen en het lokaal zeggenschap te vergroten. Gemeenten hebben, net als de rijksoverheid en provincies een stimulerende en regisserende rol bij het zorgen voor draagvlak voor duurzame energie-initiatieven.
Bent u bekend met het feit dat uit onderzoek steeds duidelijker wordt dat gezondheidsschade door geluid, slagschaduw en laagfrequente trillingen vaker voorkomt dan werd aangenomen? Zo ja, deelt u daarbij de mening dat een overheid niet mag sollen met de volksgezondheid van haar inwoners en wilt u de bouw van nieuwe windturbines in Gelderland en Overijssel subiet stopzetten?
De gezondheidseffecten als gevolg van windturbines worden serieus genomen. Op basis van een verkenning door het RIVM worden daarom twee opdrachten voor gezondheidsonderzoek verstrekt. Hierover heb ik u op 6 juli 2022 geïnformeerd (Kamerstuk 32 812, nr. 76). Binnen het eerste onderzoek zijn er aanwijzingen voor andere gezondheidseffecten die soms in verband worden gebracht met windturbinegeluid, maar nu nog niet wetenschappelijk zijn aangetoond. Om het onderzoek uit te voeren worden bestaande gezondheidsresultaten van omwonenden van windturbines onderzocht en met elkaar vergeleken, om zo in kaart te brengen of er gezondheidsklachten zijn die vaker voorkomen in de buurt van windturbines. Het eindrapport van dit onderzoek zal naar verwachting in september 2023 verschijnen. Het tweede onderzoek zal de bestaande wetenschappelijke kennis met bekende effecten zoals hinder en slaapverstoring aangevuld door middel van een dosis-effect studie. Een offerteaanvraag wordt in het tweede kwartaal van 2023 uitgezet.
De toekomst van vuurtoren Lange Jaap |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Zou u middels een tijdlijn inzicht willen verschaffen in de status van de verschillende onderzoeken met betrekking tot vuurtoren Lange Jaap?
In december 2021 is de Kamer geïnformeerd over de tijdlijn van de verschillende onderzoeken (Kamerstuk 35 925 XII, nr. 7). Deze tijdlijn bevatte een aantal hiaten. Onder andere om deze hiaten op te helderen is een extern onderzoek door Baker Tilly uitgevoerd. In de laatste Kamerbrief van 15 september 2022 zijn de uitkomsten van de procesevaluatie van Baker Tilly1 Kamerstuk 35 925 XII, nr. 111) voor de vuurtoren Lange Jaap met uw Kamer gedeeld. Nadien zijn nog de volgende onderzoeken/inspecties uitgevoerd:
Funderingsonderzoek, afgerond december 2022;
Onderzoeken mogelijkheden Veiligstellen van de looproute naar boven, afgerond augustus 2022;
Periodiek (eens per kwartaal) visuele inspectie op degradatie scheuren. Laatste inspectie is in februari 2023 uitgevoerd. Rapport wordt eind Q1 2023 aangeleverd.
Zou u de uitkomsten van deze onderzoeken aan de Kamer willen doen toekomen?
Ja, bovenstaande drie rapporten zullen separaat aan de Kamer worden toegezonden zodra deze definitief zijn. De verwachting is dat dit aan het eind van het eerste kwartaal van 2023 zal worden nagestuurd. Ook zullen deze rapporten openbaar worden gemaakt en gepubliceerd worden op de website2.
Het uitgevoerde funderingsonderzoek betreft een steekproef van 3 houten funderingspalen. Er zitten circa 250 funderingspalen onder de vuurtoren.
Belangrijkste conclusie van het onderzoek «Funderingsonderzoek» is dat van deze 3 funderingspalen de draagkracht aan de bovenzijde is afgenomen. Nog onbekend is wat voor gevolgen dit heeft voor de toekomst voor de vuurtoren Lange Jaap. Er is geen directe aanleiding dat er gevaar is voor de omgeving. Het afgeronde onderzoek concludeert dat er verder onderzoek nodig is om tot een uiteindelijke conclusie te komen over de status van de fundering. Voor dit vervolgonderzoek is 16 januari door Rijkswaterstaat reeds een opdracht verstrekt aan een marktpartij.
Vanuit het onderzoek «Veiligstellen van de looproute naar boven» is gebleken dat het mogelijk is om de looproute veilig te maken zodat deze betreden kan worden. Het betreft een tijdelijke maatregel waarbij er ook beperkingen zullen zijn, zoals een maximale vloerbelasting. Er is inmiddels opdracht gegeven aan een marktpartij om ervoor te zorgen dat de Lange Jaap (onder voorwaarden) veilig te betreden is naar de bovenste verdiepingen.
Het onderzoek «Visuele inspectie op degradatie scheuren» is nog gaande.
Wanneer komt er duidelijkheid over hoe de motie van Tjeerd de Groot en Van der Molen, over helderheid verschaffen over het lot van de vuurtoren Kijkduin, zal worden uitgevoerd?1
De verwachting is dat eind 2023 de mogelijke scenario’s en de consequentie van elk scenario afgerond is. Op basis daarvan kan vervolgens het besluit over de toekomst van de vuurtoren genomen worden en kan ik uw Kamer de gevraagde helderheid verschaffen. Dit gebeurt in goede afstemming met alle van belang zijnde partijen, waaronder de gemeente Den Helder en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
Deelt u de opvatting dat uiterlijk aan het einde van dit kalenderjaar de verschillende mogelijke oplossingsrichtingen duidelijk moeten zijn zodat besluitvorming over de toekomst van de vuurtoren nog dit kalenderjaar kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel in zoverre deze opvatting dat er zo spoedig mogelijk duidelijkheid dient te komen over de mogelijke oplossingsrichtingen. Hierbij hecht ik waarde dat de zorgvuldigheid niet in het geding komt door de gewenste snelheid. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 3 over mijn verwachting ten aanzien van de helderheid over de toekomst van de vuurtoren Lange Jaap.
De latente stikstofruimte en extern salderen |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich het verzoek bij de regeling van werkzaamheden op 17 november 2022 om een overzicht te geven van welke stikstofrechten zijn opgekocht door overheden en daaraan gelijk gestelde organisaties?
Ja.
Kunt u een lijst aan de Kamer doen toekomen van alle ministeries, provincies, gemeentes, staatsbedrijven (bedrijven waarin overheden gezamenlijk een meerderheidsaandeel hebben, zoals Schiphol), agentschappen en andere overheidsorganisaties die vanaf het vervallen van het Programma Aanpak Stikstof (PAS), op 29 mei 2019, bedrijven hebben opgekocht met als doel het verkrijgen van stikstofruimte? Kunt u ook de datum van aankoop aangeven en de omvang van de aankoop?
Op dit moment is de evaluatie van het instrument extern salderen in voorbereiding. Onderdeel daarvan is het verkrijgen van een kwantitatief beeld van natuurvergunningen die zijn verleend op basis van extern salderen sinds het vervallen van het PAS. Daarbij kunnen de data en omvang van de transacties worden uitgevraagd. Ik verwacht de resultaten van de evaluatie medio 2023 met de Kamer te kunnen delen.
Is er op enig moment contact en/of coördinatie geweest tussen de bij vraag 1 en 2 genoemde actoren met betrekking tot het opkopen van bedrijven met als doel het verkrijgen van stikstofruimte? Zo ja, kunt u deze communicatie aan de Kamer doen toekomen (inclusief data)?
Zoals gezegd is op dit moment de evaluatie van het instrument extern salderen in voorbereiding. Onderdeel daarvan is het verkrijgen van een kwalitatief beeld van natuurvergunningen die zijn verleend op basis van extern salderen sinds het vervallen van het PAS. Daarbij kan de informatie-uitwisseling tussen bevoegde gezagen worden uitgevraagd. Ik verwacht de resultaten van de evaluatie medio 2023 met de Kamer te kunnen delen.
Bent u van mening dat het op zijn minst gezegd vreemd is dat door het opkopen van latente stikstofruimte de stikstofemissie op papier daalt, maar in werkelijkheid juist kan stijgen gezien het feit dat de totale latente stikstofruimte in de Wet natuurbescherming (Wnb)-vergunningen wordt geschat tussen de 21 procent en 40 procent (sector landbouw)?1
Rijk en provincies hebben voorwaarden aan extern salderen gesteld en deze vastgelegd in beleidsregels, juist om feitelijke depositiestijging te beperken. Hierin is bepaald dat alleen extern gesaldeerd mag worden met feitelijk gerealiseerde capaciteit. Daarvan wordt 30% afgeroomd. Het bedrijf van de saldogever moet bovendien in gebruik zijn of zonder nieuwe vergunning in gebruik genomen kunnen worden. Het bevoegd gezag controleert of aan deze voorwaarden is voldaan.
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 25 november 2022 maakt het kabinet interbestuurlijke afspraken met provincies om de beleidsregels voor extern salderen zo snel mogelijk verder aan te scherpen, o.a. om salderen met zogenaamde slapende vergunningen te voorkomen. Het kabinet vindt dat het niet mogelijk mag zijn om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken op basis van activiteiten die al geruime tijd zijn gestopt. Ook zet het kabinet in op een generieke verhoging van het afroompercentage naar 40% en worden momenteel de mogelijkheden onderzocht om een afroompercentage van 20% te hanteren voor specifieke projecten die op korte termijn tot stikstofreductie leiden, zoals de MIEK-projecten.
Klopt het dat de latente stikstofruimte, de vergunde capaciteit en de feitelijk benutte capaciteit nu niet (centraal) worden geregistreerd?
Ja.
Klopt het dat voor de vergunde capaciteit en de feitelijk benutte capaciteit er nu veelal inschattingen worden gemaakt op basis van andere (landbouw)gegevens of op basis van opeenvolgende vergunningsbeschikkingen? Klopt het dat dit de vaststelling van de totale hoeveelheid latente stikstofruimte bemoeilijkt?2
In het kader van de aanpak van latente ruimte heb ik onderzoeksbureau Sweco gevraagd om een desk research uit te voeren naar bestaande onderzoeken over de omvang van latente ruimte in Wnb-vergunningen. Uit deze desk research komt naar voren dat de vergunde capaciteit moet worden afgeleid uit opeenvolgende vergunningsbeschikkingen en -meldingen. Voor de feitelijk benutte capaciteit wordt meestal een inschatting gemaakt op basis van gegevens uit de jaarlijkse landbouwtelling voor de sector landbouw en de Emissieregistratie voor de sector industrie. Het is niet mogelijk om een compleet beeld van latente ruimte in Wnb-vergunningen te krijgen, omdat dit op individueel bedrijfsniveau moet worden vastgesteld. De desk research laat zien dat het op basis van steekproeven wel mogelijk is om een representatieve schatting te maken.
Op welke manier bent u voornemens om de vergunde capaciteit en de feitelijk benutte capaciteit (centraal) te registreren? . Op welke manier bent u voornemens de latente stikstofruimte in kaart te brengen?
Ik ben niet voornemens om de totale latente ruimte in beeld te brengen. Het is niet mogelijk om een compleet beeld van latente ruimte in Wnb-vergunningen te krijgen, omdat dit op individueel bedrijfsniveau moet worden vastgesteld. Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 25 november 2022 ben ik wel voornemens om er samen met de bevoegde gezagen voor te zorgen dat natuurvergunningen worden geactualiseerd bij intern salderen en andere stikstofgerelateerde wijzigingen aan een bedrijf, zodat de latente ruimte in natuurvergunningen op individueel bedrijfsniveau wordt beperkt.
Zou de latente stikstofruimte, op voorwaarde dat de vergunde capaciteit en de feitelijk benutte capaciteit centraal worden geregistreerd, in kaart kunnen worden gebracht door het verschil te bepalen tussen het aantal dieren (op basis van de Landbouwtelling) en de vergunde ruimte? Zou het verschil kunnen worden bepaald tussen de vergunde ruimte en feitelijk benutte ruimte of het verschil tussen de vergunde ruimte en feitelijk gerealiseerde ruimte? Kunt u een toelichting geven?
Zoals gezegd is het niet mogelijk om een compleet beeld van latente ruimte in Wnb-vergunningen te krijgen, omdat dit op individueel bedrijfsniveau moet worden vastgesteld. De desk research laat zien dat het op basis van steekproeven wel mogelijk is om een representatieve schatting te maken. De omvang van latente ruimte in de agrarische sector bedraagt ongeveer tussen de 25% en 40%. Voor de industrie is die variatie groter. In deze percentages is geen onderscheid te maken tussen bedrijfsmatige en latente ruimte.
Herinnert u zich, gelet op het gegeven dat bij extern salderen 30 procent van de feitelijk gerealiseerde capaciteit wordt afgeroomd om een feitelijke stijging van de depositie te beperken, dat u in antwoorden op Kamervragen over of en hoe de afgeroomde stikstofruimte in kaart wordt gebracht schrijft: «Afgeroomde stikstofruimte wordt niet in beeld gebracht. Dit is ook geen verplichting die volgt uit de Wsn. Bij extern salderen kan de initiatiefnemer 70% van de stikstofruimte inzetten voor nieuwe activiteiten. Het afromings-percentage van 30% is bedoeld om het risico op feitelijke depositiestijging op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden, als gevolg van ingebruikname van latente ruimte, zo veel mogelijk te beperken.»?3
Ja.
Bent u voornemens de afgeroomde stikstofruimte in kaart te brengen? Zo ja, hoe?
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 25 november 2022 zet het kabinet in op registratie van alle vrijkomende en vrijvallende ruimte die beschikbaar komt uit de piekbelastersaanpak in een register. De wijze waarop deze registratie wordt vormgegeven, moet nog worden uitgewerkt.
Zou een verhoging van het afromingspercentage kunnen bijdragen aan het sneller legaliseren van PAS-melders (op voorwaarde dat de afgeroomde stikstofruimte wordt opgeslagen in een stikstofbank)? Kunt u een toelichting geven?
Het afromingspercentage is bedoeld om feitelijke depositiestijging op stikstofgevoelige Natura2000-gebieden te beperken. Deze afroming kan dus niet worden ingezet voor nieuwe ontwikkelingen. Dat geldt ook voor PAS-meldingen.
Heeft u kennisgenomen van de column «en toen mocht de boer toch blijven»?4
Ja.
Zijn er de afgelopen jaren boerderijen opgekocht of zijn er vergunning geweigerd op basis van het oude AERIUS-model, die in het nieuwe model niet zouden worden geweigerd of niet zouden worden opgekocht? Zo ja, om hoeveel vergunningen gaat het dan?
Jaarlijks wordt AERIUS Calculator geactualiseerd om bij toestemmingverlening uit te gaan van de meest actuele gegevens en wetenschappelijke inzichten. Hierbij worden bijvoorbeeld de meest recente emissiegegevens verwerkt, waarmee de effecten van doorgevoerd beleid terug te zien zijn.
De in AERIUS Calculator berekende depositiebijdrage is niet het enige waar het bevoegd gezag op toetst bij de beoordeling van een vergunningaanvraag. Ook de staat van instandhouding van de natuur wordt betrokken. Mede hierdoor zal de impact van de actualisatie op de beslissing om een vergunning te verlenen of te weigeren beperkt zijn.
Kunt u een kaartbeeld maken en aangeven waar het model leidt tot een berekend stikstofverschil van meer dan 10 mol per hectare per jaar?
In het actualisatierapport5 dat het RIVM op 26 januari heeft gepubliceerd, zijn de verschillen ten opzichte van de vorige versie weergegeven en toegelicht. Hierin is ook een kaartbeeld te vinden met de verschillen in totale depositie.
Is het AERIUS-model juridisch houdbaar voor vergunningverlening nu duidelijk is dat een verschillende berekeningsmethodiek leidt tot andere uitkomsten voor het wel of niet verlenen van vergunningen?
Het actualiseren van AERIUS is nodig om bij toestemmingverlening uit te gaan van de meest actuele gegevens en wetenschappelijke inzichten. Dit is een juridisch vereiste. Op dit moment is AERIUS Calculator het best beschikbare instrument om de depositiebijdrage van individuele projecten in Natura 2000-gebieden in beeld te brengen.
De resultaten van een berekening in AERIUS Calculator zijn in het proces van vergunningverlening ondersteunend bij het opstellen van de passende beoordeling. Het besluit van het bevoegd gezag over een vergunningaanvraag is dus gebaseerd op een bredere afweging dan enkel de berekening.
Klopt het dat in het nieuwe model er een afkapgrens is van 25 kilometer, zodat op plekken die verder dan 25 kilometer van een Natura 2000-gebied zijn verwijderd vergunningen met onbeperkte stikstofuitstoot kunnen worden afgegeven?
Bij een depositieberekening van een plan of project met AERIUS Calculator wordt een maximale rekenafstand van 25 kilometer gehanteerd. Op grotere afstand is de depositie niet met voldoende zekerheid toe te rekenen aan een individuele bron of individueel project.
Er zijn plekken in Nederland waar geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden binnen een straal van 25 kilometer liggen. Dit betekent echter niet dat er ongelimiteerd stikstof kan worden uitgestoten op die locatie. Hiervoor geldt bijvoorbeeld ook milieuwetgeving.
Kunt u deze vragen voor het plenaire debat over het NPLG en de stikstofproblematiek in week acht (afzonderlijk) beantwoorden?
Ja.
De wettelijke belemmeringen voor het koppelen van bovenleidingen aan laadpunten voor elektrisch vervoer |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de mogelijkheden om bovenleidingen van trams, treinen en trolleybussen te koppelen aan laadpunten voor elektrisch vervoer en zo het elektriciteitsnet te ontlasten?1
Ja.
Hoe waardeert u deze mogelijkheden?
De inzet van bovenleidingen van openbaarvervoersbedrijven voor transport naar derden is complex omdat de desbetreffende leidingen geen duidelijke kwalificatie kennen binnen het Europees-wettelijke kader. Aan al het transport van elektriciteit zijn op Europees niveau echter eisen gesteld. Ook eventueel transport van elektriciteit over bovenleidingen aan derden moet passen binnen deze eisen. De afgelopen jaren heeft mijn departement gesprekken gevoerd over dit onderwerp met vertegenwoordigers uit de openbaarvervoerssector. Daarbij is door mijn departement geadviseerd om te onderzoeken of deze leidingstelsels gekwalificeerd zouden kunnen worden als zogenaamde «gesloten distributiesystemen» (GDS). De desbetreffende bedrijven zouden daarvoor een ontheffing moeten aanvragen bij de Autoriteit Consument & Markt (ACM). De Energiewetgeving biedt hier juist ruimte voor. Binnen deze kaders kunnen allerlei technische mogelijkheden worden uitgewerkt, waaronder levering en transport van elektriciteit aan derden. Ook kan daarmee het elektriciteitsnet in beperkte mate worden ontlast. Daarbij merk ik op dat inzet van bovenleidingen voor transport van elektriciteit naar derden niet vanzelfsprekend leidt tot verminderde netcongestie en dat dit afhankelijk is van de lokale context.
Deelt u de analyse dat de technische mogelijkheden er zijn, maar dat de energiewetgeving in de weg staat?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn eventuele nadelen en bezwaren ten aanzien van het aanwijzen van vervoerders als energieleveranciers?
Het lijkt me goed om onderscheid te maken tussen het enkel beschkibaar stellen van bovenleidingen en het daadwerkelijk leveren (verkopen) aan eindafnemers.
Het inzetten van de beschikbare transportcapaciteit van het stelsel van bovenleiding kan zeker een bijdrage leveren aan het effciënter gebruik maken van het elektriciteitssysteem. Het is hierbij wel van belang om helder te hebben of er door hogere belasting van het electriciteitsnet buiten de gebruikelijke piek van het OV geen nieuwe knelpunten ontstaan en wat de lange termijn impact is op de levensduur van het elektriciteitsnet en stelsel van bovenleidingen.
Een geheel ander onderwerp is het leveren (verkopen) van energie. Bedrijven die energie willen leveren aan kleinverbruikers, hebben een leveranciersvergunning nodig. Het staat partijen, en dus ook een OV(infra)bedrijf, vrij om deze commerciële afweging te maken en hiervoor een aanvraag voor in te dienen bij de ACM.
Partijen aangesloten op een GDS dienen, net als partijen aangesloten op het net van een regionale netbeheerder, een eigen leverancier te contracteren.
Bent u voornemens in overleg met vervoerders, netbeheerders en andere betrokken partijen te bezien of en hoe genoemde mogelijkheden benut kunnen worden?
Ja. Deze gesprekken lopen. Het Ministerie van EZK heeft geadviseerd om te onderzoeken of deze leidingstelsels gekwalificeerd zouden kunnen worden als zogenaamde «gesloten distributiesystemen». Als de betrokken partijen behoefte hebben aan nader overleg, dan sta ik daar natuurlijk voor open.
Bent u voornemens vervoerders de mogelijkheid te geven om energie te verkopen aan derden en de Elektriciteitswet en/of andere wetgeving hierop aan te passen?
Zoals hierboven aangegeven is het niet nodig hier wetgeving voor aan te passen.
Het bericht 'Nederlands beste boerengrond – in Flevoland – maakt plaats voor woningen en natuur: ‘Maar bos kweken werkt hier niet’' |
|
Jaco Geurts (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederlands beste boerengrond – in Flevoland – maakt plaats voor woningen en natuur: «Maar bos kweken werkt hier niet»»?1
Ja.
Klopt het dat momenteel de meest vruchtbare en productieve landbouwgronden ingeruild worden voor andere functies, zoals woningbouw en natuur? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak en wat vindt u hiervan?
Vanuit verschillende ruimtevragers zoals de woningbouw of infrastructuur ontstaat er druk op de beschikbare ruimte in Nederland. Het kabinet heeft in november in de Kamerbrief Toekomst Landbouw2 aangegeven dat de agrarische sector niet het sluitstuk mag worden in de discussie over ruimte.
In de meest recente CBS-publicatie «Natuurlijk kapitaal en brede welvaart in Nederland» wordt in beeld gebracht hoe ons landgebruik zich ontwikkelt en is veranderd3. Hieruit blijkt het totale agrarisch areaal tussen 2013 en 2020 is afgenomen met circa 24.400 ha, oftewel zo’n 1,3 procent.
Om de kwaliteit van landbouwgronden nadrukkelijk een plek te geven bij functiewijzigingen wordt in het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) momenteel de structurerende keuze «beschermen bruikbare landbouwgrond» uitgewerkt en wordt er een afwegingskader voor functiewijzigingen op landbouwgrond ontwikkeld.
Kunt u reflecteren op de alinea «Maar bos kweken werkt hier niet»? Klopt het dat bij de aanwijzing van gronden voor een bepaalde functie niet wordt gekeken naar de grondsoort?
Het nationale beleid -zoals omschreven in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en de uitvoering daarvan in de NOVEX (Nationale Omgevingsvisie Extra) en het NPLG- gaat uit van het principe van «de juiste functie op de juiste plek», waarbij bodem- en watersystemen sturend zijn en de kenmerken en identiteit van het gebied centraal staan bij het maken van ruimtelijke afwegingen. Deze uitgangspunten zullen op lokaal en regionaal niveau moeten doorwerken in beleid en de besluitvorming over plannen en vergunningen. Ook moeten bestemmingswijzigingen worden gemotiveerd met het oog op een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet gemotiveerd kunnen worden dat de nieuwe bestemming uitvoerbaar is op de betreffende locatie. Mocht de grondsoort een belemmering vormen voor de nieuwe functie die aan een locatie is toebedeeld, dan dient dit meegenomen te worden bij de uitvoerbaarheidstoets.
Om de kwaliteit van landbouwgronden nadrukkelijk een plek te geven bij functiewijzigingen wordt in het NPLG momenteel de structurerende keuze «beschermen bruikbare landbouwgrond» uitgewerkt en wordt er een afwegingskader voor functiewijzigingen op landbouwgrond ontwikkeld. Ook in het gesprek over het landbouwakkoord komt het afwegingskader hoe om te gaan met landbouwgrond aan de orde. En kunnen hierover afspraken gemaakt worden. In de ontwikkeling van het afwegingskader wordt bezien hoe grondsoort en -kwaliteit expliciet een plek kan krijgen bij de afweging om al dan niet tot functiewijziging op landbouwgrond over te gaan. Zo wordt er bij functiewijziging geborgd dat er niet enkel wordt geredeneerd vanuit de inpasbaarheid van de nieuwe functie, maar wordt de meerwaarde van de grond voor de landbouw expliciet bij deze afweging betrokken. Dit afwegingskader dient daarmee als extra waarborg dat bruikbare landbouwgronden zo veel mogelijk worden ontzien van functiewijzigingen.
Op welke manier verhoudt het artikel zich tot de uitvoering van de motie van het lid Boswijk c.s. (Kamerstuk 33 037 nr. 402) waarin wordt opgeroepen te onderzoeken hoe hoogwaardige landbouwgrond beschermd kan worden?
Om expliciet invulling te geven aan de bescherming van hoogwaardige landbouwgrond wordt momenteel de structurerende keuze «beschermen bruikbare landbouwgrond» uitgewerkt in het NPLG. Als onderdeel hiervan, worden er verschillende uitgangspunten en een afwegingskader ontwikkeld die erop toezien dat bruikbare landbouwgronden zo veel mogelijk worden ontzien van functiewijzigingen als deze elders beter inpasbaar zijn. Zo wordt er voorkomen dat de landbouw het sluitstuk is van de discussie over ruimte. Hiermee wordt ook uitvoering gegeven aan de motie van het lid Boswijk c.s. Zie de beantwoording van vraag 3 voor een nadere toelichting over dit afwegingskader.
Bent u bekend met de uitspraak van voormalig Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Schouten waarin ze zegt dat er minder gewasbeschermingsmiddelen en mest gebruikt hoeven te worden op gezonde gronden? Wat vindt u er dan van dat momenteel juist deze gronden worden herbestemd?
Daar zijn wij bekend mee en dit is ook in lijn met de uitgangspunten van «de juiste functie op de juiste plek» en het principe water en bodem sturend. Juist omdat we zorgvuldig moeten omgaan met bruikbare landbouwgronden, is in het NPLG de structurerende keuze opgenomen om beschermen van bruikbare landbouwgrond nadrukkelijk aandacht te geven in de gebiedsprogramma’s en werken we op dit moment aan uitgangspunten en een afwegingskader om bij eventuele functiewijziging deze afweging zorgvuldig te maken. Zie vraag 3 voor een nadere toelichting op het afwegingskader.
Hoeveel natuurareaal zal er de komende jaren naar verwachting bij komen en hoeveel landbouwgrond wordt hiervoor ingeleverd?
Zoals wij hebben verwoord in onze brief van 10 februari jl. over de voortgang integrale aanpak landelijk gebied4 heeft het kabinet om op langere termijn te komen tot een gunstige Staat van Instandhouding als doel in het NPLG opgenomen om in 2030 30 procent te overbruggen van het verschil tussen de huidige staat van instandhouding en de gunstige staat van instandhouding. Deze 30 procent staat niet gelijk aan 30 procent extra natuurareaal, maar aan de overbrugging van 30 procent van het gat naar het realiseren van een gunstige staat van instandhouding voor alle beschermde habitattypen en soorten.
Deze opgave is naar verwachting grotendeels te realiseren met bestaande afspraken over de realisatie van het resterende Natuurnetwerk Nederland (NNN), waarvan op dit moment nog 35.000 ha gerealiseerd moet worden (inclusief een deel van de aanleg van nieuw bos). Daarnaast vindt invulling van de opgave plaats in de vorm van agrarische natuur via de aanleg van groenblauwe dooradering en de resterende opgave nieuw bos buiten de NNN.
In de verdere uitwerking van de NPLG-gebiedsplannen van de provincies zal duidelijk worden welke mix van agrarische natuur en uitbreiding van NNN bijdraagt aan de realisatie van deze opgave en hoeveel extra inzet er daarnaast nodig is.
Op welke manier wordt bij het kiezen van gronden voor de aanleg van natuur, woningbouw, zonneakkers, bedrijvigheid, et cetera rekening gehouden met de kwaliteit van de grond waarvan het ten koste gaat?
Op dit moment worden landbouwgronden op verschillende manieren door rijksbeleid beschermd. Zo heeft de NOVI een voorkeursvolgorde voor zonne-energie geïntroduceerd om beslag op landbouw en natuur te voorkomen of te beperken. Deze voorkeursvolgorde houdt in dat zonnepanelen bij voorkeur eerst op daken worden gelegd, vervolgens komen onbenutte terreinen in bebouwd gebied in aanmerking en pas in laatste instantie landbouw en natuur. Daarnaast wordt in de NOVI ook aandacht besteed aan het voorkomen van «verrommeling» en «verloodsing» van het landelijk gebied. De Ladder voor duurzame verstedelijking, die is vastgelegd in het huidige Besluit Ruimtelijke Ordening, heeft tot doel om te bevorderen dat eerst de mogelijkheden van binnenstedelijk bouwen worden benut voordat sprake zal zijn van bouw in het landelijk gebied.
Om de kwaliteit van landbouwgronden nadrukkelijk een plek te geven bij functiewijzigingen wordt een afwegingskader ontwikkeld, zie vraag 3 voor een nadere toelichting.
Wat wordt er gedaan om hoogwaardige landbouwgrond nu en in de toekomst te beschermen en op welke manier wordt bepaald welke gronden als hoogwaardig worden beschouwd?
Om de kwaliteit van landbouwgronden nadrukkelijk een plek te geven bij functiewijzigingen wordt in het NPLG en in samenspraak met de landbouwtafel in het kader van het landbouwakkoord een afwegingskader ontwikkeld; voor een nadere toelichting verwijzen wij naar vraag 3.
Provincies staan aan de lat om in hun gebiedsprogramma’s invulling te geven aan de manier waarop de Europese water-, klimaat- en natuurdoelen kunnen worden behaald en welk perspectief voor de landbouw hierbij per gebied inpasbaar is. De fysieke omstandigheden (bodemkwaliteit e.d.) en de gebiedsspecifieke water-, natuur- en klimaatopgave zullen een rol spelen bij het bepalen van het ontwikkelpad voor de landbouw en welke landbouwgronden het meest geschikt zijn. In het afwegingskader voor functiewijzigingen op landbouwgrond wordt bezien hoe onderlinge verschillen die bepalend zijn voor het toekomstperspectief van de landbouw, meegenomen kunnen worden bij de afweging om al dan niet tot functiewijziging over te gaan. Op die manier wordt ervoor gezorgd dat functiewijziging op landbouwgrond zorgvuldig gebeurt en op de meest geschikte locatie plaatsvindt.
Welk bevoegd gezag heeft volgens u de verantwoordelijkheid voor het beschermen van hoogwaardige landbouwgronden?
Iedere overheidslaag heeft zijn eigen rol te vervullen bij het beschermen van hoogwaardige landbouwgronden. Het Rijk heeft een brede regiefunctie om ervoor te zorgen dat alle ruimtelijke opgaven een plek krijgen en om te voorkomen dat landbouw het sluitstuk is in de discussie rondom ruimte. Dit kabinet heeft daarom een verantwoordelijk Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening aangesteld die deze regiefunctie vervult. Provincies werken momenteel aan ruimtelijke voorstellen vanuit de Startpakketten NOVEX. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zal op basis daarvan bestuurlijke afspraken maken met provincies om tot een concrete en integrale ruimtelijke uitwerking te komen van alle nationale beleidsopgaven met een ruimtelijke component. Zoals aangegeven in de ruimtelijke ordeningsbrief5, is het bieden van perspectief voor landbouw en natuur één van de perspectieven die wordt betrokken bij het maken van deze bestuurlijke afspraken. Het beschermen van bruikbare landbouwgronden is bovendien als structurerende keuze opgenomen in het NPLG en het Rijk werkt hier momenteel uitgangspunten en een afwegingskader voor uit. Het afwegingskader wordt ook besproken aan de landbouwtafel en kan onderdeel worden van het landbouwakkoord. Het Rijk stelt aldus de nationale kaders op waar provincies invulling aan dienen te geven in de Startpakketten NOVEX en de NPLG-gebiedsprogramma’s. Het Rijk bepaalt daarmee met name het «wat» (= beschermen landbouwgrond) en de provincies treden op als gebiedsregisseurs en staan met hun medeoverheden en gebiedspartners aan de lat om invulling te geven aan het «hoe».
De bevoegdheid voor het (her)bestemmen van gronden ligt bij de provincies en gemeenten en is ingegeven vanuit het «decentraal wat kan» principe. Daarbij zijn de gemeenten primair verantwoordelijk voor woningbouw en bedrijventerreinen en bouw van nieuwe plekken voor bedrijven en hebben zij het bestemmingsplan als het belangrijkste instrument om te sturen op de ruimtelijke ordening op gemeentelijk niveau. Provincies en gemeenten spelen hierdoor een grote rol bij de manier waarop de nationale, ruimtelijke kaders – waaronder het beschermen van bruikbare landbouwgrond – worden meegenomen bij de afweging om al dan niet tot herbestemmen over te gaan. Het afwegingskader dat momenteel door het Rijk wordt uitgewerkt zal handvatten bieden om provincies en gemeenten te ondersteunen bij de wijze waarop het beschermen van landbouwgrond bij deze afweging meegenomen kan worden. Zie de beantwoording van vraag 3 voor een nadere toelichting op het afwegingskader.
Enkele berichten over de voorkeurslocatie van een militaire kazerne in Zeewolde |
|
Joris Thijssen (PvdA), Laura Bromet (GL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «burgemeester wil snel duidelijkheid voor agrariërs die mogelijk moeten wijken voor kazerne»?1
Ja.
Welke rol heeft u gespeeld in het beslissen over de voorkeurslocatie van de ‘superkazerne’ in Zeewolde?
In een vroeg stadium is overlegd met de Staatssecretaris van Defensie over de mogelijke locatie van een nieuwe kazerne. Het gesprek is gevoerd op basis van ambtelijke verkenningen die door het Ministerie van Defensie zijn uitgevoerd, waarbij meerdere locaties in en buiten Flevoland zijn beoordeeld. De provincies Flevoland en Gelderland zijn specifiek, als onderdeel van de uitvraag startpakket Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), gevraagd om met een voorkeurslocatie te komen. Het kabinet heeft zelf aangegeven de locatie bij Zeewolde als voorlopige voorkeurlocatie te zien.
Hoeveel stikstofruimte verwacht u nodig te hebben voor het bouwen van de militaire kazerne? Op welke termijn moet deze stikstofruimte beschikbaar zijn en welke instantie is verantwoordelijk voor het vrijmaken hiervan? Hoeveel PAS-melders kunnen worden gelegaliseerd met deze stikstofruimte?
Voor zowel de bouw als het gebruik van de kazerne zijn de benodigde vergunningen vereist, zo mogelijk ook voor het onderdeel stikstof. Op dit moment is er geen vergunningaanvraag ingediend, waardoor er ook geen uitspraken gedaan kunnen worden over benodigde depositieruimte voor de saldo-gever. Om de benodigde stikstofruimte voor de meldingen te berekenen is het nodig dat de verificatie van de meldingen is afgerond. Zodoende kan nu om meerdere redenen niet worden bepaald hoeveel PAS-melders met deze ruimte gelegaliseerd kunnen worden.
Kiest u ervoor om de stikstofruimte van de bedrijven op de aangewezen locatie in te zetten voor de bouw van de militaire kazerne? Zo ja, hoe verhoudt dit voornemen zich tot de wens van de Kamer, in onder andere de motie van het lid Van Campen (VVD) en de motie van het lid Bisschop (SGP), om met prioriteit PAS-melders te legaliseren met vrijgekomen stikstofruimte?2, 3
Op basis van de geldende regelgeving heeft eenieder het recht om voor projecten ruimte aan te kopen. Verder heb ik in de Kamerbrief Voortgang integrale aanpak landelijk gebied en opvolging uitspraak Raad van State over Porthos (Kamerstuk 34 682, nr. 108) aangegeven dat het kabinet inzet op registratie van alle vrijkomende ruimte en vrijvallende ruimte. Dat registreren gebeurt in een register en ik kies ervoor om steviger regie te voeren op het uitgeven van deze ruimte aan prioritaire projecten van nationaal belang (waaronder de PAS-melders).
Voor het legaliseren van de PAS-meldingen is het legalisatieprogramma PAS-meldingen(4) ingesteld, waarin de benodigde maatregelen staan om de PAS-meldingen te legaliseren. Aanvullend daarop heeft de Minister voor Natuur en Stikstof € 250 miljoen beschikbaar gesteld aan de provincies voor het versnellen van de legalisatie en het leveren van maatwerk en zal de aanpak piekbelasters ook gaan bijdragen aan het legaliseren van de PAS-meldingen.
Hoe reageert u op de brandbrief van agrarische bedrijven die op het te bebouwen gebied zijn gevestigd?4
Ik begrijp de zorgen van agrarische bedrijven, ook gezien de druk die er op landbouwgrond ontstaat door andere ruimtevragers, zoals de woningbouwopgave en de energietransitie. Zoals Remkes heeft aangegeven mag de agrarische sector niet het sluitstuk zijn in de discussie over ruimte. In het NPLG is daarom als structurerende keuze ook opgenomen dat provincies in het opstellen van gebiedsprogramma’s nadrukkelijk aandacht hebben voor het beschermen van bruikbare landbouwgrond. Hiervoor worden uitgangspunten opgesteld.
Wat is uw reactie ten aanzien van het gekozen gebied met een groot overstromingsrisico, met de kennis dat de notitie Water en Bodem sturend vraagt om juist deze locaties te vermijden bij nieuw te bouwen projecten?
In de brief Water-bodem-sturend staat dat water en bodem sturend moeten zijn bij de locatiekeuze, inrichting en het ontwerp van nieuwbouw. Aangezien in dit gebied, de risico’s ten aanzien van waterveiligheid vanwege passende beschermingsmaatregelen (dijkvakken met relatief hoge normeringen) en wateroverlast aanvaardbaar zijn, kan nieuwbouw hier plaatsvinden. Wel dient er bij de verdere ontwikkeling van de nieuwbouwlocatie rekening te worden gehouden met de aanwezige risico’s vanuit het water en bodemsysteem.
Wat is uw reactie ten aanzien van het gebruik van vruchtbare landbouwgrond voor de mogelijke locatie voor deze kazerne?
Zoals aangegeven in de Toekomst Landbouwbrief van 25 november jl. mag de agrarische sector niet het sluitstuk zijn in de discussie over ruimte. Het beschermen van bruikbare landbouwgrond moet in de gebiedsprocessen nadrukkelijk aandacht krijgen. We stellen hiervoor uitgangspunten op.
Wat is uw reactie ten aanzien van mogelijke overlast die de (bouw van de) kazerne veroorzaakt op het omliggend natuurgebied?
De stikstofdepositie van een nieuwe kazerne, inclusief verkeersbewegingen, is op circa 8 kilometer afstand van stikstofgevoelige habitats waarschijnlijk niet omvangrijk. De impact op dichterbij gelegen Natura 2000-gebied Veluwerandmeren heeft betrekking op mogelijke lichthinder en/of geluidhinder. Dit effect zal naar verwachting zeer beperkt zijn.
Ziet u in het kader van natuurherstel kansen om deze grond in te zetten als ecologisch gebied, zoals eerder is onderzocht met de plannen voor een groene verbindingszone in de Oostervaarderswold?
Natuurwaarden zijn meegenomen in de verkenning van Defensie waarbij kansrijke locaties zijn geanalyseerd en beoordeeld. De vraag of voor deze specifiek locatie kansen zijn om grond om te zetten of te betrekken in de realisatie van ecologisch gebied kan later in het proces worden onderzocht. Daarnaast ligt de vraag over inzet van gronden in/nabij Zeewolde voor ecologische verbindingszone(s) bij de Provincie Flevoland. Flevoland zal dit idee betrekken en afwegen in haar totale opgave voor natuur, naast de andere opgaven in het landelijk gebied. Deze zullen uiteindelijk onderdeel uitmaken van het Flevolandse gebiedsprogramma in het kader van NPLG.
Bent u van mening dat de mogelijkheid tot het realiseren van een dergelijke ecologische verbindingszone opnieuw moet worden onderzocht?
Zie antwoord vraag 9.
Welke andere locaties zijn onderzocht voor de mogelijke bouw van de kazerne?
Ik verwijs u naar de beantwoording van de Kamervragen van het lid Eppink (JA21) door de Staatssecretaris van Defensie op 27 januari 2023 (Kamerstuk 1384 Aanhangsel van de Handelingen). Defensie heeft een verkenning gedaan waarbij meerdere locaties in en buiten Flevoland zijn beoordeeld. Op basis van het onderzoek is een selectie gemaakt van vier mogelijke locaties, drie locaties in Flevoland en een locatie in Gelderland. Daaruit is de locatie brug bij Nijkerk in de gemeente Zeewolde als voorlopige voorkeurslocatie van het kabinet naar voren gekomen. Deze locatie is echter nog niet definitief en de inpassing wordt meegenomen in de bredere puzzel van het NOVEX-gebiedsproces, waarin Defensie, de provincies en de gemeenten de afwegingen bij elkaar kunnen brengen. Zodra er een definitieve locatiekeuze is, wordt uw Kamer daarover geïnformeerd door Defensie.
Het bericht ‘Transportsector is blij, dorpen rond A7 zijn niet overtuigd van afname verkeer na opening Prinses Margriettunnel. Rijgedrag niet te voorspellen’ |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Transportsector is blij, dorpen rond A7 zijn niet overtuigd van afname verkeer na opening Prinses Margriettunnel. «Rijgedrag is niet te voorspellen»»?1
Ja.
Hoe staat het met de voortgang van het onderzoek van Rijkswaterstaat naar de oorzaak van de schade en de benodigde herstelmaatregelen?
Direct na de calamiteit is Rijkswaterstaat gestart met een onderzoek naar de wijze waarop er op een veilige manier weer verkeer door de tunnel2 zou kunnen rijden en er ook werkruimte voor vervolgonderzoek gerealiseerd kan worden. Op maandag 23 januari jl. is Rijkswaterstaat gestart met de werkzaamheden daarvoor, te weten het vervangen van een gedeelte van de bigbags met zand door stalen rijplaten en betonblokken. Deze werkzaamheden zijn inmiddels afgerond en de tunnel is maandag 6 februari gedeeltelijk opengesteld voor verkeer. Ook is er werkruimte gecreëerd om onderzoek te verrichten aan de fundering (trekstangen en ankers) van de tunnel. Het onderzoek naar de bodemgesteldheid en de grondwaterstanden is al gestart en loopt op dit moment nog. Gelijktijdig met de uitvoering van de onderzoeken naar de fundering en de bodem, onderzoekt Rijkswaterstaat verschillende herstelmethodes. Medio maart 2023 verwacht Rijkswaterstaat aan de hand van deze drie onderzoeken het herstelplan af te kunnen ronden en een keuze te kunnen maken voor een herstelmethode.
Het omhoog gekomen wegdek is door het gewicht van de bigbags weer teruggezakt, in hoeverre durft u met zekerheid te stellen dat de weg niet opnieuw omhoog komt als de Prinses Margriettunnel weer geopend wordt?
Op basis van een uitgebreide stabiliteitsberekening zijn de bigbags met zand in de omhooggekomen tunnelmoot vervangen door stalen rijplaten en betonblokken. De opwaartse druk van het grondwater wordt hiermee gecompenseerd zodat de tunnelmoot op zijn plaats blijft. Deze stabiliteitsberekening is conform de geldende ontwerp en veiligheidsrichtlijnen uitgevoerd. Op alle andere moten is preventief ballast geplaatst om de bestaande fundering te ontlasten en het risico te verkleinen dat er meer moten in beweging komen. De situatie wordt via een 24/7 monitoringssysteem in de gaten gehouden. Indien nodig kan dan snel worden ingegrepen.
Het niet overschrijden van de maximumsnelheid is essentieel, waarom wordt er niet direct gekozen voor een snelheidscontrole?
Het verkeer wordt vanaf de A7 in beide richtingen van twee naar één rijstrook teruggebracht, wat al een snelheidsbeperkende werking heeft. De toegestane maximumsnelheid wordt duidelijk aangegeven op verkeersborden. Er is in deze situatie, in verband met zowel de veiligheid van de weggebruiker als die van de wegwerker, bewust gekozen voor het terugbrengen van de snelheid tot 50 km/uur. In de eerste periode na de openstelling wordt het verkeer gemonitord op snelheid door Rijkswaterstaat. Mocht het nodig blijken, dan gaat Rijkswaterstaat over tot een verzoek aan het Openbaar Ministerie om een mobiele snelheidscontrole in/nabij de tunnel te plaatsen. Handhaving op snelheid en het wel of niet overgaan tot een snelheidscontrole ter plaatse is namelijk een besluit dat niet door Rijkswaterstaat, maar door het Openbaar Ministerie genomen moet worden. Ook op andere locaties op het hoofdwegennet in Nederland wordt dit zo gedaan. Daarbij is het uiteraard wel nodig dat er voldoende capaciteit beschikbaar is aan de zijde van de politie die de handhaving moet uitvoeren.
Hoe is de huidige status van de omliggende bruggen, gezien het feit dat de huidige omleidingsroutes voorlopig blijven bestaan om het verkeer te spreiden?
Voor de twee Rijksbruggen, Spannenburg en Uitwellingerga, geldt dat er begin 2023 inspecties en kleine onderhoudsmaatregelen zijn uitgevoerd. Daaruit bleek dat beide bruggen groot onderhoud nodig hebben. Uitvoering daarvan kan wachten tot de omleidingsroutes zijn opgeheven. Het groot onderhoud wordt zo spoedig mogelijk daarna ingepland. Voor de brug bij Uitwellingerga geldt daarbij wel als voorwaarde dat het verkeerslicht ter plekke moet blijven staan totdat het groot onderhoud is uitgevoerd. Hierdoor gaat het wegverkeer gedoseerd en langzaam over de brug om zo het beweegbare deel van de brug zoveel mogelijk te ontzien. Rijkswaterstaat blijft beide bruggen nauwgezet monitoren zodat snel kan worden ingegrepen, mocht dat nodig zijn.
Bent u, ook bij gedeeltelijke heropening van de Prinses Margriettunnel, nog steeds bereid om de staat van de omliggende bruggen sneller aan te pakken?
Zoals ik ook in de brief aan de Kamer van 13 januari jl.3 verwoordde, wordt door de calamiteit bij de Prinses Margriettunnel de kwetsbaarheid van de infrastructuur in Friesland zichtbaar. Dat is reden om voortvarend aan de slag te gaan met de aanpak van de Friese bruggen over de Hoofdvaarweg Lemmer-Delfzijl. Hierbij onderzoekt Rijkswaterstaat mogelijkheden om te versnellen of om bruggen tijdelijk te versterken. De gedeeltelijke heropening van de tunnel doet niets af aan deze situatie.
In hoeverre zorgt de heropening van de Prinses Margriettunnel medio februari voor ontlasting van de verkeersbewegingen in de omliggende dorpen?
Zoals ook in de brief van 23 januari jl.4 aan de Kamer is aangegeven, is de verwachting dat door de gedeeltelijke opening van de A7 tussen Sneek en Joure de druk op de lokale wegen zal verminderen. De huidige omleidingsroutes blijven voorlopig bestaan om het verkeer zoveel mogelijk te spreiden. Op dit moment is niet in te schatten in hoeverre de verkeersbewegingen op de omliggende wegen exact zullen afnemen. Provincie Fryslân, gemeente Súdwest Fryslân, gemeente De Fryske Marren en Rijkswaterstaat blijven de verkeersstromen monitoren om zo te kunnen bepalen of er ingrepen nodig zijn en of omleidingsroutes al dan niet in stand moeten blijven.
Sinds de afsluiting van de A7 vinden er meer verkeersongelukken plaats op de omleidingswegen, wat voor maatregelen neemt u samen met de decentrale overheden om dit zoveel mogelijk te voorkomen?
Rijkswaterstaat staat in nauw contact met provincie Fryslân, gemeente Súdwest Fryslân, gemeente De Fryske Marren en de regionale hulpdiensten. Op basis van verkeersgegevens van deze partijen is het aantal ongevallen niet significant hoger dan anders en is er geen direct verband met de afsluiting van de Prinses Margriettunnel aantoonbaar. Partijen blijven de verkeersstromen monitoren om zo in te kunnen grijpen wanneer dat vanuit veiligheid nodig is of om omleidingsroutes te kunnen optimaliseren.
Geknakte windmolen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht over de geknakte windmolen in Flevoland?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoeveel windmolens van het wat oudere type staan er in den lande? Zijn deze allen knakgevaarlijk bij een beetje wind en, zo ja, wat doet dat met de veiligheid van onze burgers? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Vattenfall, de eigenaar van deze windturbine, laat extern onderzoek doen naar de oorzaak van dit incident. Naar verwachting zijn de resultaten van dit onderzoek half april beschikbaar. Het is op dit moment daarom nog niet duidelijk in hoeverre de windkracht hierbij een rol speelde, of welke andere factoren (mede) ten grondslag lagen aan het falen van de windturbine. Ik vind het van groot belang dat dit grondig wordt uitgezocht. Pas daarna kan worden bekeken of de gevonden oorzaak mogelijk ook speelt bij andere, vergelijkbare oudere typen windturbines. De overige 16 turbines van het windpark bij Zeewolde van hetzelfde type zijn naar aanleiding van het incident stilgezet. In Nederland zijn daarnaast 4 andere turbines van dezelfde fabrikant. Deze turbines zijn momenteel niet meer in bedrijf en zullen binnen afzienbare tijd ontmanteld worden.
In tabel 1 is het aantal windturbines op land dat per periode is gebouwd weergegeven. Hierbij moet worden opgemerkt dat dit verschillende typen windturbines zijn, de tabel is bedoeld als een totaaloverzicht van aantallen windturbines per tijdvak, teruggaand tot de jaren 80.
Periode
Aantal windturbines
1982–1990
27
1991–1995
120
1996–2000
182
2001–2005
341
2006–2010
350
2011–2015
402
2016–2020
528
2021–2022
517
In het algemeen geldt dat windturbines moeten voldoen aan veiligheidseisen die zijn gesteld in vergunningen en internationale normen (o.a. NEN-EU-IEC 61400). Voor windturbines wordt ook een certificaat afgegeven door een gecertificeerde instantie. Deze veiligheidseisen zijn bedoeld om risico’s voor de omgeving zoveel mogelijk te beperken. De veiligheidseisen uit internationale normen zijn sinds 2008 in de regelgeving (Activiteitenregeling milieubeheer) opgenomen. In 2011 zijn aanvullend hierop normen opgenomen voor het zogenaamde plaatsgebonden risico in de regelgeving (Activiteitenbesluit milieubeheer), waarmee is aangegeven welk restrisico er mag bestaan voor mensen in de omgeving.
Voor de invoering van laatstgenoemde normen gold al het principe dat het bevoegd gezag verantwoordelijk is voor een goede ruimtelijke ordening en het daarbij zoveel mogelijk voorkomen of beperken van gevolgen van incidenten voor de omgeving.
Voor de handhaving van de vereisten in de vergunning is het bevoegd gezag (de gemeente) verantwoordelijk. Bij het voortgezet gebruik van een windturbine na de periode waarvoor deze is gecertificeerd, moet eerst worden beoordeeld of deze voortzetting veilig is en of extra onderhoud of inspectie nodig is. Hiervoor heeft de NEN, mede op initiatief van de Nederlandse WindEnergie Associatie (NWEA), de Nederlandse Praktijklijn (NPR) 8400 ontwikkeld. Dit is een technisch document waarin staat naar welke aspecten moet worden gekeken om te bepalen of voortgezet gebruik op een verantwoorde manier kan plaatsvinden.
Hoe vaak worden windmolens geïnspecteerd? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
In het Activiteitenbesluit is geregeld dat een windturbine ten minste eenmaal per kalenderjaar wordt beoordeeld op de noodzakelijke beveiligingen, onderhoud en reparaties door een deskundige op het gebied van windturbines. Indien wordt geconstateerd of indien het redelijk vermoeden bestaat dat een onderdeel of onderdelen van de windturbine een gebrek bezitten, waardoor de veiligheid voor de omgeving in het geding is, wordt de windturbine onmiddellijk buiten bedrijf gesteld en het bevoegd gezag daaromtrent geïnformeerd. De windturbine wordt pas weer in bedrijf genomen nadat alle gebreken zijn hersteld. Deze bepalingen zijn in 2008 opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer, daarvoor stonden ze in het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer.
Deelt u de mening dat het knakken van windmolens een levensgevaarlijke ontwikkeling is? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Incidenten met windturbines doen zich zelden voor en het incident in Zeewolde is uitzonderlijk te noemen. Het is belangrijk om daarvan te leren en daarom is het noodzakelijk om eerst de precieze oorzaak te achterhalen van het incident. Zoals al genoemd bij de beantwoording van vraag 1 laat Vattenfall, de eigenaar van deze windturbine, extern onderzoek doen naar het incident. Op basis van de resultaten zullen de Minister voor Klimaat en Energie en ik met de sector en de medeoverheden hierover in gesprek gaan en bezien in hoeverre deze specifieke situatie generieke verbeterpunten bevat voor het onderhoud of de inspectie van windturbines.
Deze aanpak is in lijn met het interdepartementale kader voor verantwoord omgaan met risico’s in de energietransitie, waarvan de Minister voor Klimaat en Energie de contouren heeft beschreven in november 2022 (Kamerstuk 32 813, nr. 1113). Een van de onderdelen van dat beleidskader is om na een incident ruimte te laten voor leren en structureel verbeteren met een passende beleidsmatige reactie. In het voorjaar zal de Raad voor het Openbaar Bestuur de Minister voor Klimaat en Energie nader adviseren over hoe een lerende overheid het beste te werk kan gaan na incidenten met duurzame energie.
Bent u op de hoogte van dit bericht en het persbericht van de Raad van de EU, d.d. 19/12/2022, waarop de VEWIN haar nieuwsbericht baseert?1
Ja.
Kunt u aangeven of u het verzoek om weer een nieuwe impactanalyse en kwantificering van de effecten van een verbod van gewasbeschermingsmiddelen in nieuwe gebieden ondersteunt? Zo ja, waarom?
Nederland was geen voorstander van het verzoek aan de Europese Commissie om een aanvullende effectbeoordeling uit te voeren over het voorstel voor een verordening voor duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Hiervoor verwijs u ik naar de brief van de Minister van LNV van 21 december 2022 met het verslag van de Landbouw- en Visserijraad (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1497). Een meerderheid van lidstaten was echter vóór. Dit heeft ertoe geleid dat de Europese Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie (TTE-Raad) op 19 december 2022 heeft ingestemd met uitvoering van de aanvullende effectbeoordeling.
Onderschrijft u dat voedselzekerheid de centrale doelstelling van de landbouw is?
De landbouw is inderdaad van groot belang voor voedselzekerheid, echter deze moet met minder schadelijke emissies naar het milieu gepaard gaan. De aanvullende effectbeoordeling van het voorstel is onder meer bedoeld om mogelijke effecten op voedselzekerheid te kwantificeren. Nederland was geen voorstander van het informatieverzoek om deze beoordeling uit te voeren, vanwege de reikwijdte ervan en de te voorziene impact op de duur van de behandeling van het voorstel. Het is juist nu nodig om tempo te maken in het verminderen van het gebruik en de afhankelijkheid van chemische gewasbescher-mingsmiddelen en de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming te intensiveren.
Op dit moment beraadt de Europese Commissie zich nog op de uitvoering van de aanvullende effectbeoordeling; zij is aan zet. Het is (nog) niet duidelijk welke impact uitvoering hiervan zal hebben op de duur van de behandeling van het voorstel.
Aangezien Nederland zich heeft gecommitteerd aan het halen van de doelstellingen in de Kaderrichtlijn Water (KRW) 2022–2027, kunt u toelichten wat het effect is van het gebruik van pesticiden in de buurt van, of in drinkwaterwinningsgebieden?
Ik ben me bewust van de zorgen van Vewin dat het gebruik van pesticiden, waaronder gewasbeschermingsmiddelen, in of rondom drinkwaterwingebieden kan resulteren in normoverschrijdingen in drinkwaterbronnen. Verontreiniging van drinkwaterbronnen krijgt bij de uitvoering van de Beleidsnota Drinkwater aandacht in de gebiedsdossiers. Deze worden, onder coördinatie van de provincies, per grondwaterbeschermingsgebied samen met de drinkwaterbedrijven opgesteld. Knelpunten, restopgaven, maatregelen en beleidsontwikkelingen zijn o.a. beschreven in het, in opdracht van IenW opgestelde RIVM-rapport «Staat drinkwaterbronnen»2 van 2020.
Daarnaast hebben de drinkwaterbedrijven in 2022 hun monitoringsresultaten aangeleverd voor actualisatie van de in 2017 verschenen «Grondwateratlas bestrijdingsmiddelen»3. De geactualiseerde atlas wordt binnenkort gepubliceerd en geeft informatie over de effecten van het gebruik van gewasbeschermings-middelen voor de winning van drinkwater uit grondwater en de resterende KRW-opgave, geen normoverschrijdingen in 2027.
In aansluiting op het advies van de Studiegroep Grondwater «Grondwater: onzichtbaar en onmisbaar», dat de Kamer op 19 december 2022 is aangeboden (Kamerstuk 27 625, nr. 594), neemt IenW het initiatief om in overleg met de beheerders en gebruikers van grondwater de mogelijkheden voor de ontwikkeling van een systeem voor «early warning monitoring» te verkennen. Meten in het bovenste grondwater is van belang om sneller dan nu vast te kunnen stellen of verontreiniging van grondwater plaatsvindt en maatregelen te treffen om verdere verontreiniging van grondwater te voorkomen.
Zorgt deze vertraging op een verbod van gewasbeschermingsmiddelen, zoals de Europese Commissie wenst, ervoor dat Nederland potentieel (een deel van) de KRW-doelen niet tijdig gaat halen, meer nog dan u zelf recentelijk al heeft aangegeven?
Samen met de Minister van LNV heb ik recent een aanpak op hoofdlijnen opgesteld om invulling te geven aan de afspraak uit het coalitieakkoord om de «normen voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen af te stemmen op de KRW». Deze aanpak is erop gericht om de KRW-doelen te behalen, waaronder geen KRW-normoverschrijdingen meer in 2027. Deze aanpak houdt in dat op basis van specifieke informatie over de toestand van de Nederlandse oppervlaktewateren, grondwater, drinkwater en kwetsbare gebieden en de inschatting van het verwachte effect van lopende generieke maatregelen, bekeken wordt of aanvullende maatregelen nodig zijn. De aanpak zal worden uitgevoerd met (andere) overheden en betrokkenen (Kamerstuk 27 858, nr. 581).
Ongeacht de verdere Europese behandeling van de beoogde Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen zal Nederland de aanpak doorzetten om de KRW-doelen te halen. Daarnaast wordt op dit moment samen met de Minister van LNV bekeken hoe, mede op basis van de huidige Richtlijn Duurzaam gebruik van pesticiden (Richtlijn 2009/128/EG), uitvoering kan worden gegeven aan de motie De Groot die vraagt om het gebruik van bestrijdingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden te stoppen (Kamerstuk 27 858, nr. 587). De beoogde Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen moet deze richtlijn op termijn vervangen. De huidige richtlijn biedt lidstaten (nu al) een mogelijkheid om «passende maatregelen» te nemen om de kwaliteit van grondwater te beschermen (zie ook Kamerstuk 27 858, nr. 579).
Om aan deze motie uitvoering te geven, is de eerste stap het verkennen van de mogelijke effecten van het stoppen van het gebruik van bestrijdingsmiddelen voor terreinbeheerders, (agrarische) ondernemers en burgers bij het beheersen van ziekten, plagen, invasieve exoten, ongedierte, etc. in grondwaterbeschermings-gebieden. Parallel daaraan wordt onderzocht op welke wijze het stoppen of beperken van het gebruik juridisch vorm zou moeten krijgen in nationale wet- en regelgeving, zoals ook toegelicht in de recente brief van de Minister van LNV (Kamerstuk 27 858, nr. 605).
De Minister van LNV zal uw Kamer in het voorjaar informeren over deze verkenningen.
Gezien het feit dat het Planbureau voor de Leefomgeving aangeeft dat de kwaliteit van het grondwater alleen maar verder achteruit zal gaan als gewasbeschermingsmiddelen (pesticiden) gebruikt blijven worden in de landbouw, hoe kijkt u naar deze ontwikkeling in relatie tot de mogelijke vertraging van de bescherming van onze drinkwaterbronnen tegen bestrijdingsmiddelen?
Zie de antwoorden op vragen 4 en 5.
Aangezien provincies en waterschappen de uitvoerende instanties zijn voor het behalen van de KRW-doelen, hoe beoordeelt u de juridische dan wel financiële risico’s voor Nederland bij het niet voldoen aan de KRW-doelen voor 2027?
In november 2022 is uw Kamer geïnformeerd over de risico’s die er voor Nederland zijn bij het niet voldoen aan KRW-doelen voor 2027 (Kamerstuk 27 625, nr. 555).
Raad vraagt aanvullende effectbeoordeling bij voorstel over duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen – Consilium (Europa.eu)
Het zwijgcontract dat omwonenden van eendenslachterij Tomassen Duck-To in Ermelo moesten tekenen om te voorkomen dat zij bezwaar maken tegen de overlast van de slachterij |
|
Eva van Esch (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Hoe beoordeelt u het feit dat eigenaren van 21 woningen in de omgeving van eendenslachterij Tomassen Duck-To in Ermelo hebben moeten tekenen voor een boeteclausule, waardoor zij direct 10.000 euro moeten betalen wanneer zij bezwaar maken tegen overlast vanuit de slachterij?1
Iedereen moet toegang hebben tot het recht. Daarbij hoort ook onafhankelijke geschilbeslechting door een rechter of een vergelijkbare instantie. Conform het Burgerlijk Wetboek mogen particuliere partijen zelf bepalen welke afspraken zij met elkaar maken. Dit kan ook een afspraak zijn over het dulden van (enige) overlast doordat een woning gelegen is naast een bedrijf dat per definitie enige overlast voor de omgeving veroorzaakt, zoals een eendenslachterij. Deze contractsvrijheid kent echter ook grenzen. Uiteraard mogen afspraken niet strijdig zijn met bestaande wet- en regelgeving, dan wel de openbare orde of de goede zeden. Bovendien wordt een bepaling als deze beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Afspraken die de toegang tot het recht te zeer beperken zullen binnen deze grenzen al snel ontoelaatbaar zijn. Het is aan de burgerlijke rechter om in een concreet geval de toelaatbaarheid van een afspraak tussen particuliere partijen te beoordelen.
Heeft u gezien dat deze boeteclausule ook geldt voor de volgende bewoners van de huizen, aangezien hier sprake is van een kettingbeding, wat verkoop van deze woningen kan bemoeilijken?
Het Burgerlijk Wetboek staat in beginsel toe dat een afspraak via een kettingbeding wordt doorgegeven aan volgende bewoners. Voor zover het gaat om een toelaatbare afspraak verzekert de eerste verkoper hiermee dat ook latere kopers aan deze afspraak zijn gebonden. Zoals hierboven is opgemerkt, mag de afspraak die via het kettingbeding wordt doorgegeven, niet strijdig zijn met bestaande wet- en regelgeving, dan wel de openbare orde of de goede zeden en zijn de redelijkheid en billijkheid hierop van toepassing. Het is aan de burgerlijke rechter om de toelaatbaarheid van een dergelijke afspraak te beoordelen.
Bent u bekend met de vele meldingen die door omwonenden van de eendenslachterij in het verleden zijn gedaan bij de gemeente en omgevingsdiensten over onder andere stankoverlast en geluidsoverlast?
Ja, daarmee zijn wij bekend.
Snapt u de grote frustratie van deze mensen die soms niet eens in hun tuin kunnen zitten vanwege de stank en die per dag – en soms in de nacht – vele vrachtwagens en busjes door hun straat zien en horen rijden?
Ervaren overlast door bedrijfsactiviteiten is bijzonder vervelend voor betrokkenen. Geur- en geluidhinder kunnen invloed hebben op de leefbaarheid, het welbevinden en de gezondheid van mensen. Daarom worden in de milieuwetgeving kaders gesteld voor activiteiten die overlast kunnen veroorzaken. Deze wet- en regelgeving, maar ook de wetgeving in het kader van een goede ruimtelijke ordening, heeft tot doel een balans te vinden tussen het gebruik van de fysieke leefomgeving en het behoud van diezelfde leefomgeving en de bescherming tegen hinder. Het is daarom belangrijk dat gemeenten bij het ontwikkelen van woningbouwplannen met deze regelgeving rekening houden. Het lokaal of provinciaal bevoegd gezag is verantwoordelijk voor een zorgvuldige toepassing van wet- en regelgeving ten aanzien van milieubescherming en ruimtelijke ordening.
Kunt u zich voorstellen dat nieuwe en toekomstige omwonenden van de eendenslachterij in Ermelo niet kunnen overzien wat zij kunnen verwachten aan overlast, mede gelet op de geschiedenis van dit bedrijf, waarbij onder ander sprake is geweest van illegale uitbreiding van het aantal geslachte dieren, van de werktijden en van illegale aanbouw bij de slachterij?
De bedrijfsactiviteiten moeten voldoen aan de huidige milieuregelgeving, ook ten aanzien van hinder. De milieuregelgeving moet worden nageleefd. Dit is de inzet van alle betrokken overheden. Het betreffende bedrijf is al enige decennia gevestigd op de huidige locatie. Er heeft in het verleden op verschillende momenten toetsing plaatsgevonden aan de wet- en regelgeving. Op dit moment ligt er een nieuwe vergunningaanvraag voor de eendenslachterij waarbij wederom getoetst zal worden aan deze regelgeving.
Erkent u dat het feit dat mensen een contract moeten tekenen om te voorkomen dat zij in de toekomst gaan klagen over overlast en privaatrechtelijk of publiekrechtelijk bezwaar gaan maken tegen de activiteiten van de slachterij, neerkomt op het uithollen van hun rechtspositie? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Zoals ook opgemerkt in het antwoord op vraag 1, staat het particuliere partijen vrij om zelf te bepalen welke afspraken zij met elkaar maken. De grenzen aan deze vrijheid worden bepaald door wet- en regelgeving, de openbare orde en de goede zeden. In zijn algemeenheid geldt dat burgers voldoende toegang moeten hebben tot de rechter of een vergelijkbare instantie om hun rechten te verwezenlijken en dat afspraken die deze toegang te zeer beperken al snel ontoelaatbaar zullen zijn. Een afspraak om niet te klagen over overlast kan dan ook nooit absoluut zijn. Het staat burgers vrij zich te wenden tot de burgerlijke rechter om de geldigheid van hun contract te laten toetsen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is om mensen die een huis kopen op deze manier te laten afzien van hun rechten en daarmee monddood te maken? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Zie het antwoord op de vorige vraag. Een afspraak om niet te klagen over overlast kan nooit absoluut zijn. Het staat de eigenaren vrij zich te wenden tot de burgerlijke rechter om de geldigheid van hun contract te laten toetsen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
De vragen zijn één voor één beantwoord. De termijn voor de beantwoording is verlengd vanwege de noodzaak tot het inwinnen van informatie en een goede afstemming tussen de verschillende betrokken partijen.
Het initiatief voor energiebesparing op De Zuidas en het voorzien van alle straatverlichting van een led-lichtbron |
|
Raoul Boucke (D66), Suzanne Kröger (GL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het initiatief «Zuidas doe(t) het licht uit» van de stichting Green Business Club dat bedrijven op de Zuidas ertoe beweegt om ’s nachts de verlichting in de kantoorpanden te doven teneinde energie te besparen, en dat de stichting ook verdere verduurzamingsmaatregelen in kantoorgebouwen ambieert? Bent u tevens bekend met het feit dat er meer soortgelijke campagnes zullen worden gestart op verschillende locaties in grote steden?1
Ja, met beide initiatieven ben ik bekend.
Bent u bekend met het door Natuur- en Milieu Federaties geconstateerde gegeven dat bij zeven op de tien bedrijven ’s nachts onnodig licht brandt en dat het doven van dat overtollige kantoorlicht evenveel energie kan besparen als het jaarverbruik van 350.000 huishoudens?2
Ja.
Deelt u de opvatting van de organisatie dat het doven van nachtelijke kantoorverlichting een zeer geschikte weg is om meer energie te besparen en dat het een passende opstap is naar bredere verduurzaming van bedrijven, bijvoorbeeld door middel van slimmere klimaatinstellingen?
Ja, deze opvatting deel ik. Door op een aantal energie besparende maatregelen de nadruk te leggen, kan de verbinding worden gelegd met bredere verduurzaming van het bedrijfsleven. Daarom staat in de voorlichtingscampagne «Zet ook de knop om» een aantal breed toepasbare maatregelen centraal en wordt er doorverwezen naar andere verduurzamingsmaatregelen die voortkomen uit de energiebesparingsplicht.
Bent u bereid u ten positieve uit te spreken over dit initiatief en de stichting waar mogelijk te ondersteunen? Zo ja, op welke manier kunt u een bijdrage leveren die een katalyserend effect heeft op deze groene ontwikkeling en die bedrijven kan aansporen zich in te zetten voor deze verduurzaming? Welke mogelijkheden voor (nachtelijke) energiebesparing ziet u voor gebouwen en kantoren binnen de politieke organisatie?
De afgelopen maanden heb ik met regelmaat contact gehad met mijn collega die verantwoordelijk is voor de rijksvastgoedportefeuille om de knop om te zetten binnen overheidsgebouwen. De binnenverlichting en sfeerverlichting is bij veel kantoren, ook in het kader van de Nacht van de Nacht, uitgezet. Ook veel gemeenten hebben zich bij dit initiatief aangesloten en hebben in het kader van Zet ook de knop om en Nacht van de Nacht verlichting van gebouwen uitgedaan. Daarnaast is de temperatuur verlaagd in de gebouwen van de rijksoverheid en veel andere overheidsgebouwen. Ook de komende maanden werken we hard om meer energiebesparende maatregelen te nemen, zoals het installeren van ledlampen en het beter inregelen van bestaande klimaatinstallaties.
Bovendien wil de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening de subsidieregeling Duurzaam Maatschappelijk Vastgoed (DUMAVA) opnieuw openstellen om het treffen van energiebesparende maatregelen te bevorderen.
Middels welke weg ziet u mogelijkheid tot normering van deze energiebesparingsmaatregelen?
In november 2022 heb ik de actualisatie van de energiebesparingsplicht aangekondigd (Kamerstuk 33 118, nr. 240). Met de energiebesparingsplicht moeten bedrijven en instellingen energiebesparende maatregelen uitvoeren die zichzelf terugverdienen binnen vijf jaar. In maart 2023 publiceer ik de geactualiseerde lijst met erkende maatregelen energiebesparing (EML). Op deze lijst staan ruim 180 maatregelen, waaronder ook het installeren van ledverlichting.
Kunt u aangeven hoe hoog het percentage is van Nederlandse straatverlichting dat functioneert met een led-lichtbron?
Afhankelijk van het soort wegen (rijkswegen, provinciale of lokale wegen) zijn het rijk, de provincies of de gemeenten verantwoordelijk voor de verlichting.
Onbekend is daardoor hoeveel wegen inmiddels voorzien zijn van ledverlichting. Bij de rijkswegen is momenteel ca. 32% van de verlichting voorzien van ledlampen.
Deelt u de opvatting dat het zeer wenselijk is om alle straatverlichting zo snel mogelijk te voorzien van een led-lichtbron, teneinde grote energiebesparing te realiseren? Via welke weg ziet u mogelijkheid om het gebruik van ledlampen zo veel mogelijk te verplichten?
Ja, die opvatting deel ik. Vervanging van straatverlichting vindt plaats op natuurlijke vervangingsmomenten. Het versneld vervangen van conventionele verlichting door ledlampen is echter lang niet altijd kosteneffectief en duurzaam, omdat bij straatverlichting dikwijls de volledige armatuur vervangen moet worden. Vanuit circulariteit is dit onwenselijk. De investering verdient zich door de armaturen niet binnen vijf jaar terug en valt daarmee niet onder de energiebesparingsplicht.
Welke stappen bent u bereid op de korte termijn te nemen om deze verduurzaming te bewerkstelligen?
Vrijwel alle provincies gaan de komende jaren de resterende straatverlichting van ledlampen voorzien.
Gemeenten hebben bij de vernieuwing van buitenverlichting veel opties. Met energiezuinige alternatieven kunnen ambities uit gemeentelijke klimaatplannen concreet worden ingevuld. Om beleidskeuzes makkelijker te maken, ontwikkelde de Vereniging Nederlandse Gemeenten samen met CE Delft en Tauw, in afstemming met dertig gemeenten, een online rekentool. Deze tool helpt gemeenten bij het maken van duurzame keuzes in de vervanging van buitenverlichting qua energieverbruik, materialen en kostenvermindering. De tool geeft basisinformatie over kosten en baten van verschillende led-scenario’s ten behoeve van het opstellen van een led(meerjaren)programma, assetmanagement, programmabegroting of strategische verkenning.
Het uitgangspunt voor het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voor het verduurzamen van de verlichting langs de rijkswegen is het aansluiten bij de natuurlijke vervangingsmomenten, omdat er anders sprake is van kapitaalvernietiging en het onnodig afsluiten van de weg. Op dit moment is 32% van de lichtmasten op de rijkswegen van led voorzien en is nog eens 25% in voorbereiding en gefinancierd. Voor de circa 40% die dan overblijft wordt aangesloten bij het vervangingsritme.
De opname van de Lelylijn op het TEN-T netwerk |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Is het bekend hoe groot het draagvlak is onder en de noodzaak is voor de inwoners van Friesland en Groningen om de Lelylijn te verbinden met internationale verbindingen zoals de Wunderline?
Nee, dit is niet bekend. In lijn met de afspraken uit het coalitieakkoord zal in het MIRT-onderzoek naar de Lelylijn bekeken worden wat de Lelylijn kan bijdragen aan betere internationale treinverbindingen met Noord-Duitsland. Om daarbij ook goed zicht te krijgen op de belangen, wensen en behoeften van betrokken partijen en inwoners zal tijdens dit MIRT-onderzoek een participatietraject worden ingericht. De uitkomsten hiervan zullen worden meegenomen in het proces van het MIRT-onderzoek en richting besluitvorming.
Van hoeveel mensen woonachtig in Friesland en Groningen wordt verwacht dat ze dagelijks gebruik gaan maken van verbindingen met Noord-Duitsland en andersom van Noord-Duitsland naar Groningen en Friesland?
Op dit moment zijn daar nog geen prognoses over. Conform het coalitieakkoord zal in de komende periode van het MIRT-onderzoek naar de Lelylijn nader gekeken worden naar wat de Lelylijn kan bijdragen aan betere internationale treinverbindingen met het noorden van Duitsland. Onderdeel van dit onderzoek is het in beeld brengen van de vervoerwaarde.
In hoeverre spelen deze belangen, wensen en behoeften mee in de afweging om de Lelylijn door te trekken en zodoende een verbinding te creëren met het noorden van Duitsland?
In lijn met de afspraken uit het coalitieakkoord zal in het MIRT-onderzoek naar de Lelylijn bekeken worden wat de Lelylijn kan bijdragen aan betere internationale treinverbindingen met Noord-Duitsland. Om goed zicht te krijgen op de belangen, wensen en behoeften van betrokken partijen en inwoners zal tijdens dit MIRT-onderzoek een participatietraject worden ingericht. De uitkomsten hiervan zullen worden meegenomen in het proces van het MIRT-onderzoek en richting besluitvorming.
Zijn er negatieve gevolgen te melden voor de noordelijke provincies en diens inwoners door de Lelylijn door te trekken naar Duitsland en hoe zwaar wegen deze mee in de afweging de Lelylijn door te trekken naar Duitsland en op te nemen in het TEN-T netwerk?
In het MIRT-onderzoek naar de Lelylijn zullen zowel de positieve als negatieve gevolgen van de verschillende varianten nader worden onderzocht. Op dit moment is daar nog onvoldoende zicht op.
Zijn er gevolgen voor het aantal stations/stops wanneer de Lelylijn wordt opgenomen in het TEN-T netwerk?
Nee, er worden vanuit de TEN-T richtlijnen geen eisen gesteld aan het aantal stations of stops. Varianten rondom de aard en snelheid van de (verschillende) treinen op de Lelylijn en het aantal stops of welke stations deze aandoen zijn nog onderwerp van onderzoek in de komende periode. Hier staat nog niets over vast.
Hoeveel euro bedraagt de Europese cofinanciering als de Lelylijn wordt opgenomen in het TEN-T netwerk?
Het is op voorhand niet te zeggen hoeveel euro de Europese cofinanciering bedraagt als de Lelylijn wordt opgenomen in het TEN-T netwerk. Medefinanciering via het Europese fonds Connecting Europe Facility (CEF) is vanwege de veelheid van projectaanvragen bij iedere CEF-ronde niet altijd gegarandeerd en is relatief beperkt in omvang. In de regel geldt bij CEF een maximale bijdrage van 30% (werkzaamheden) tot 50% (studies) van de in aanmerking komende kosten. In algemene zin geldt dat in het huidig CEF-programma voor infrastructuurwerken 85% van het budget is gereserveerd voor projecten op het kernnetwerk en 15% voor projecten op het uitgebreid netwerk.
De beantwoording op de schriftelijke vragen over het bericht dat een taskforce een einde moet maken aan de Rijnbrug-impasse |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw beantwoording op de schriftelijke vragen over het bericht «Een taskforce moet een einde maken aan de Rijnbrug-impasse»?1
Ja.
Hoe rijmt u uw beantwoording dat de verbreding van de Rijnbrug een provinciaal project is met het feit dat de Rijnbrug een Rijksbrug is?
De brug bij Rhenen is een Rijksbrug over de Nederrijn. Het wegdeel maakt echter deel uit van de provinciale weg N233 (provincies Utrecht en Gelderland).
Deelt u de mening dat sinds de bestuursovereenkomst over de Rijnbrug is afgesloten in 2012, de woningbouwopgave van Rivierenland en de Gelderse Vallei fors is gestegen?
In hoeverre vormt de Rijnbrug gegeven de fors gestegen woningbouwopgave een probleem voor de doorstroming of de verkeersveiligheid?
Met de regio is een afspraak gemaakt over een Rijksbijdrage aan de Rijnbrug bij Rhenen in één van de 17 NOVEX-woningbouwlocaties, de regio Foodvalley. De regio kan hiermee de uitvoering van het project verder oppakken. Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie van het lid Stoffer2. Met de bijdrage kan de regio beter worden ontsloten.
Bent u bereid om gegeven de fors gestegen woningbouwopgave een nieuwe bestuursovereenkomst over de Rijnbrug af te spreken?
Zie het antwoord op vraag 4.
Kent u de Mobiliteitsanalyse Arnhem-Nijmegen en Foodvalley, die is opgesteld voor de Verstedelijkingsstrategie Arnhem-Nijmegen-Foodvalley?2
Ja.
Wat is uw reactie op de mobiliteitsanalyse met betrekking tot de zuidelijke ontsluiting van de Gelderse Vallei ofwel de Rijnbrug?
Zie het antwoord op vraag 4.
In hoeverre deelt u de uitkomst van de mobiliteitsanalyse dat de zuidelijke ontsluiting van de Gelderse Vallei ofwel de Rijnbrug een probleem voor de doorstroming vormt?
Klopt het dat het verbreden van de Rijnbrug 141 miljoen euro kost, dat provincies en gemeenten 80 miljoen euro willen bijdragen en dat deze bijdrage een einddatum heeft?3
De verbreding kan voor € 120 mln worden uitgevoerd, met de afspraak dat de risico’s bij de regio liggen.
Klopt het dat na de betreffende einddatum de bijdrage van provincies en gemeenten omlaag kan gaan en de bijdrage van het Rijk omhoog kan gaan?
De bijdrage van het Rijk is lumpsum, de regio staat aan de lat voor verdere bijdragen.
Bent u bereid om gegeven de fors gestegen woningbouwopgave de 7,5 miljard euro nieuwe woningbouwgelden te gebruiken om het Rijk de overige 61 miljoen euro bij te laten dragen voor het verbreden van de Rijnbrug voor de betreffende einddatum?
Zoals hierboven aangegeven doet het Rijk voor de verbreding van de Rijnbrug bij Rhenen in een van de 17 NOVEX- woningbouwlocaties en de regio Foodvalley een lumpsum bijdrage van € 40 miljoen voor prijspeil 2022, incl. BTW.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het notaoverleg MIRT van 28 november 2022?
Ja.
Het bericht ‘Vijfde keer uitstel Omgevingswet dreigt na negatief ICT-advies’ |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vijfde keer uitstel Omgevingswet dreigt na negatief ICT-advies»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Kunt u de uitgelekte conclusies van het Adviescollege ICT-toetsing over het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO) uit het artikel bevestigen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb met interesse kennisgenomen van het bericht «Vijfde keer uitstel Omgevingswet dreigt na negatief ICT-advies» van Follow the Money. Het bericht is gebaseerd op een conceptadvies Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) van het Adviescollege ICT-toetsing, dat mij op 3 oktober jl. is aangeboden voor hoor en wederhoor. Na de fase van hoor en wederhoor zal het Adviescollege het advies vaststellen en aanbieden aan de Eerste Kamer als opdrachtgever. In de voortgangsbrief implementatie Omgevingswet die ik op 14 oktober naar uw Kamer en de Eerste Kamer heb gestuurd, ga ik inhoudelijk in op de conclusies van het vastgestelde advies van het Adviescollege.
Wat voor gevolgen heeft het advies van het Adviescollege ICT-toetsing voor de invoering van de Omgevingswet?
Op 11 oktober jl. heb ik het definitieve advies van het Adviescollege ICT-toetsing ontvangen. Ik heb de bevindingen, overwegingen en adviezen nauwkeurig bestudeerd. Zoals aangeven in mijn antwoord op vraag 2, ga ik in de toegezegde voortgangsbrief implementatie Omgevingswet inhoudelijk in op de conclusies van het advies van AcICT.
Vindt u het verantwoord om de Omgevingswet in te laten gaan wanneer er gebreken zijn in het DSO? Zo ja, waarom?
Op 12 oktober jl. heb ik overleg gehad met de Vereniging Nederlandse gemeente, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Rijkspartijen. Daarin is de opgehaalde stand van zaken aan de hand van alle rapportages en overzichten over de brede implementatie besproken.
De werking van het DSO-stelsel als geheel was daarbij een belangrijk onderwerp van gesprek. De stand van zaken en de uitkomst hiervan schets ik u in de bij vraag 2 en 3 genoemde voortgangsbrief implementatie Omgevingswet.
Is het mogelijk de Omgevingswet in te voeren zonder het DSO?
Ik maak uit uw vraag op dat u «het DSO» in algemene zin en als één geheel benaderd. Voor een zorgvuldig antwoord op deze vraag is het echter nodig onderscheid te maken in de diverse onderdelen van het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO). Het Digitaal Stelsel Omgevingswet is immers een samenhangend geheel bestaande uit de centrale landelijke voorziening (DSO-LV) en decentrale voorzieningen. Die werken in ketens samen. Waar dit stelsel uit bestaat en aan moet voldoen staat beschreven in de wet- en regelgeving die uw Kamer heeft vastgesteld.
Het daarin beschreven onderdeel van DSO-LV waarmee langs elektronische weg aanvragen om omgevingsvergunning kunnen worden ingediend en waarmee voldaan kan worden aan melding- en informatieplichten, is essentieel voor inwerkingtreding. Hoewel aanvragen en andere stukken ook altijd nog op papier mogen worden ingediend, bepaalt de Omgevingswet dat dit ook langs elektronische weg mogelijk moet zijn. Dat maakt dat dit onderdeel moet functioneren bij inwerkingtreding.
De decentrale onderdelen van het DSO zijn vanuit een strikt juridische benadering niet noodzakelijk voor inwerkingtreding. Voor de formele bekendmaking, inwerkingtreding en beschikbaarstelling van besluiten is immers niet DSO-LV het kanaal, maar worden de officiële bekendmakingskanalen gebruikt, met name de Landelijke Voorziening voor Bekendmaking en Beschikbaarstelling (LVBB). Uit oogpunt van gebruikersvriendelijkheid en het kunnen werken in de geest van de Omgevingswet is dit afgesproken hier anders mee om te gaan. Met VNG, IPO, UvW en de Rijkspartijen is het doel gesteld om het werken met de wet via een open stelsel te ondersteunen. Daarvoor is niet alleen DSO-LV noodzakelijk, maar ook de decentrale systemen. Het is verder gewenst dat voor inwerkingtreding voldoende ervaring is opgedaan met het werken met deze decentrale systemen die veelal in opdracht van bevoegd gezagen – op basis van de vastgestelde DSO-standaarden- ontwikkeld door commerciële softwareleveranciers. Het samenspel tussen DSO-LV en deze decentrale systemen maakt dat ik spreek over een «werkend stelsel»: het DSO.
Als ik nog scherper kijk, zijn in dit stelsel bepaalde functionaliteiten van groot belang. Het DSO biedt in opzet ruimte om naar gebruikersbehoefte te differentiëren. Zo bevat DSO-LV een viewer waarmee burgers en bedrijven – naast het reguliere bekendmakingskanaal – kennis kunnen nemen van wet- en regelgeving en de ruimtelijke planvorming. Er is ook een viewer die meer is toegesneden op de behoefte van juridisch professionals. Viewers zijn dus voor een adequate raadpleegbaarheid van geconsolideerde regelingen belangrijk – voor bijvoorbeeld het omgevingsplan of de waterschapsverordening.
Kijkend naar de toekomst geldt dit ook voor het moment dat de stroom omgevingsplanwijzigingen op gang komt. Het is vanuit het gebruikersperspectief zeer gewenst dat deze onderdelen voldoende gereed en ingeregeld zijn bij inwerkingtreding.
Indien een bevoegd gezag onverhoopt toch geen gebruik kan maken van het systeem van een leverancier zijn er tijdelijke alternatieve maatregelen (TAM’s). Dit gaat bijvoorbeeld over het kunnen blijven werken met de huidige bestaande software van de Wet ruimtelijke ordening en het gebruik van speciaal prototype van een documentviewer. Zo is de raadpleegbaarheid ook in de beginperiode na inwerkingtreding voldoende ondervangen. Voor de volledigheid meld ik u dat het DSO ook nog onderdelen bevat met zogenoemde toepasbare regels. Dat betreft informatieve onderdelen om te kunnen nagaan aan welke regels een activiteit moet voldoen en of er een vergunning voor nodig is.
Voor alle onderdelen van het DSO geldt dat niet verwacht wordt op elk moment van inwerkingtreding alles in één keer honderd procent zal werken. Het is in de ontwikkeling van software gebruikelijk dat er een langere periode na de ingebruikname nodig is om op basis van de werking in de praktijk systemen te volmaken. De onderdelen van het DSO zijn hier geen uitzondering op.
Kunt u de antwoorden uitgebreid toelichten en apart beantwoorden?
Ja, waarbij ik u erop wijs dat de voortgangsbrief implementatie Omgevingswet en de daarbij gevoegde rapportages en beleidsreacties, waaronder het advies van AcICT, de volledige reactie bevatten.
Het bericht 'Alles op alles voor verbreding A27' |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u onderstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Wat is uw appreciatie van het bericht «Alles op alles voor verbreding A27», waaruit blijkt dat serieuze alternatieven voor de verbreding van de A27 waarbij natuurgebied Amelisweerd bespaard kan blijven, zijn genegeerd?1
In het bericht wordt aangegeven dat na vernietiging van het Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht in 2019 serieuze alternatieven voor de verbreding van de A27 terzijde zijn geschoven. Specifiek een alternatief met 12 rijstroken, zonder vluchtstroken. Dit beeld herken ik niet. In 2019 is het Tracébesluit (TB) Ring Utrecht vernietigd op het aspect stikstof. Daarna heeft een analyse plaatsgevonden wat dit betekent voor het besluit en op welke wijze dit hersteld kan worden. Daarbij is bekeken of de uitgangspunten, zoals vastgesteld in overeenstemming met de Kamer nog actueel waren, zie ook antwoord op vraag 3. Uit de analyse bleek dat dit het geval was en dat vast gehouden kon worden aan het TB en andere varianten dus niet hoefden te worden uitgewerkt. De Kamer is op 1 oktober 2019 geïnformeerd over de keuze om vast te houden aan het TB en het besluit te repareren op het punt van stikstof2. De weg wordt (onder andere) verbreed om de verkeersveiligheid te verbeteren. Dit had toen (en nog steeds) een groot belang. Daarom is in de analyse ook naar dit punt gekeken. Daarbij zijn elementen die onder andere in zienswijzen zijn aangedragen, zoals een variant met smallere rijstroken en zonder vluchtstroken, die in het artikel van het AD wordt genoemd, bekeken. De onafhankelijke Commissie Schoof, mede op verzoek van de Kamer ingesteld, heeft eerder geconcludeerd dat een verbreding met 2x6 rijstroken met o.a. ontbreken van vluchtstroken geen uitzicht geeft op een verkeersveilige situatie. De variant voldoet om die reden niet aan de doelstelling de verkeersveiligheid te verbeteren. Er is daarom niet geadviseerd, of besloten, deze variant uit te werken naar een alternatief.
Bent u bereid de variant waarover wordt gesproken in het artikel («beknopte verkenning»), waarbij het natuurgebied Amelisweerd behouden kan worden, te publiceren? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de antwoorden op vraag 2 en vraag 4 toegelicht zijn in het kader van het project meerdere alternatieven uitgewerkt met 12 rijstroken. Deze alternatieven zijn niet geselecteerd als voorkeursalternatief, of ontwerp Tracébesluit, omdat ze geen uitzicht geven op een verkeersveilige situatie. De Kamer is over deze afweging geïnformeerd3. In 2019 bleek in een analyse dat deze afweging nog actueel was. Er is daarom niet geadviseerd een dergelijke variant uit te werken. Aan het AD verstrekte stukken, waaronder deze analyse, zijn openbaar beschikbaar op «open.rws.nl».
Is een variant met 12 rijstroken (in plaats van de voorgenomen 14 rijstroken) volwaardig onderzocht? Zo nee, waarom niet?
Ja. De mogelijkheid van een variant met 2x6 rijstroken is in het kader van de procedure meerdere malen onderzocht. Onder andere is in de tweede fase van de MER een alternatief van 12 rijstroken beschouwd. Dit alternatief viel af omdat het niet voldeed aan de Nederlandse richtlijnen voor autosnelwegen. Redenen hiervoor waren dat het uitging van versmalde rijstroken, geen vluchtstroken en hoofd- en parallelbaan gescheiden door doorgetrokken streep i.p.v. een fysieke scheiding. Daarnaast ook omdat 2x6 in de bak wellicht ook moeilijk fysiek is in te passen (te bouwen) tussen de bestaande kunstwerken zoals spoorbruggen. In opdracht van de gemeente Utrecht is door «Witteveen+Bos een 2x6 stroken variant in de bak bij Amelisweerd verkend. Op verzoek van IenW, mede na een verzoek van de Kamer over een onafhankelijke toets, heeft de Commissie Schoof het keuzeproces, Eindrapport Besluitvorming verbreding A27 onderzocht4. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 heeft de onafhankelijke Commissie Schoof geconcludeerd dat de voorgestelde verbreding met 2x6 rijstroken met onder andere smallere rijstrookbreedte en het ontbreken van vluchtstroken geen uitzicht geeft op een verkeersveilige situatie. De variant voldoet daarom niet aan de doelstelling de verkeersveiligheid te verbeteren. De Kamer is eerder geïnformeerd over het selectieproces waarin deze varianten zijn afgevallen. De genoemde varianten en de beoordeling daarvan zijn openbaar beschikbaar5.
Zijn er andere varianten bij u of uw voorganger aangedragen waarbij het natuurgebied Amelisweerd bespaard kon blijven?
In de Tracé- (m.e.r.) procedure zijn o.a. een alternatief ten westen en noorden van Utrecht en alternatieven waarbij de weg niet wordt verbreed (OV+++ en Kracht van Utrecht) onderzocht. Na vaststelling van het Tracébesluit zijn vanuit bewoners twee varianten opgesteld («SUUNTA 1» en «SUUNTA 2»), u bekend. Deze alternatieven voldeden niet aan de doelstellingen van het project voor de verbetering van de bereikbaarheid en/of verkeersveiligheid en leefbaarheid en/of waren niet constructief te realiseren. Om deze redenen boden deze varianten geen mogelijkheid om de doelstellingen van het project te realiseren en tegelijk bomenkap in Amelisweerd te voorkomen.
Zo ja, zijn deze adequaat onderzocht?
De, in de antwoorden op vraag 4 en vraag 5 genoemde 2x6 alternatieven, OV+++ en de Kracht van Utrecht zijn onderzocht als onderdeel van de tracé-procedure. Uitzondering hierop is de Witteveen+Bos variant die is onderzocht in opdracht van de gemeente en getoetst door de Commissie Schoof. Rijk en regiobestuurders hebben (in 2010) het huidig voorkeursalternatief geselecteerd6. De kwaliteit van de gebruikte informatie voor besluitvorming over Tracébesluiten voor wegverbredingen zoals opgenomen in de m.e.r. is onafhankelijk getoetst door de Commissie voor de m.e.r. De onafhankelijke Commissie Schoof heeft geconcludeerd dat bij de selectie van het voorkeursalternatief een zorgvuldig en uitgebreid besluitvormings- en participatieproces is gevolgd en dat de afgevallen alternatieven en varianten voldoende zijn bestudeerd. Voor vaststellen van de voorkeursvariant is uitvoering met de Kamer gesproken. Ook over het alternatief «2x6-binnen-de-Bak». De Kamer is in meerderheid tot de conclusie gekomen dat dit alternatief onveilig is7. De SUUNTA varianten 1 en 2 zijn na vaststelling van het Tracébesluit opgesteld. SUUNTA 1 is door Rijkswaterstaat beoordeeld8. Op verzoek van de Kamer zijn de conclusies en daarbij behorende argumenten van Rijkswaterstaat op het SUUNTA (1) rapport aan de Kamer gezonden9.
In hoeverre kan een lokale snelheidsverlaging bijdragen aan deze of andere voorliggende oplossingen?
In verschillende van de varianten en alternatieven, genoemd in de antwoorden op vragen 4, 5 en 6, zijn snelheidsverlagingen onderzocht. In andere varianten (met en zonder snelheidsverlaging) konden niet zowel de doelstellingen van het project worden bereikt, als aantasting van Amelisweerd worden voorkomen.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek naar een alternatief en de gesprekken hierover met de stad en de provincie Utrecht?
De regio stelt op dit moment een alternatief op voor het TB. Het overleg hierover verloopt constructief, met inachtname van het feit dat het opstellen van een alternatief aan de regio is. Een van de belangrijke aspecten daarbij zal het (niet) verbreden van de bak zijn. Als de regio een alternatief gereed heeft, treden wij graag met de regio in overleg. Indien het alternatief gelijkwaardig is kan eventueel het vastgestelde Tracébesluit worden gewijzigd.
In hoeverre is betalen naar gebruik en het stimuleren van thuiswerken meegenomen in (de berekeningen van) het bepalen van de ontsluitingsopgave?
In het Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht wordt uitgegaan van actuele inzichten in (mobiliteits)gedrag voor onder andere thuiswerken en van vastgestelde maatregelen. Ten tijde van vaststelling van het TB was er nog geen zicht op betalen naar gebruik en op dit moment is nog geen besluit genomen over de implementatie van Betalen Naar Gebruik. Daarom is het in het Tracébesluit A27/A12 Ring Utrecht niet meegenomen.
In hoeverre wordt dit meegenomen in het onderzoek naar het alternatief?
Het alternatief wordt opgesteld door en onder verantwoordelijkheid van de regio. Het is daarmee aan de regio om te bepalen welke uitgangspunten worden gehanteerd. Als de regio een alternatief gereed heeft, treden wij graag met hen in overleg en we zullen de Kamer blijven informeren over de stand van zaken.
Het bericht ‘Nederland doet te weinig om Bonaire te beschermen tegen bedreiging klimaatverandering’ |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Nederland doet te weinig om Bonaire te beschermen tegen bedreiging klimaatverandering»1 en heeft u kennisgenomen van het rapport van het Instituut voor Milieuvraagstukken (IVM) van de Vrije Universiteit Amsterdam over de impact van klimaatverandering op Bonaire?2
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport?
Het kabinet is bezorgd over de gevolgen van klimaatverandering. Meerdere rapporten laten zien dat Caribisch Nederland niet ontkomt aan de gevolgen van klimaatverandering (zie bijvoorbeeld ook Kamerstuk 30 825, nr. 218 over de staat van instandhouding van de natuur in Caribisch Nederland). Te voorzien is dat op termijn maatregelen nodig zijn om zeespiegelstijging het hoofd te bieden.
Klimaatverandering raakt een breed spectrum van thema’s en maatschappelijke functies waarvan de belangrijkste in Caribisch Nederland zijn: bescherming tegen overstromingen, gevolgen van wateroverlast, droogte, zoetwatervoorziening, functioneren van netwerken, biodiversiteit.
Het concreet maken van de risico’s en gevolgen van klimaatverandering, nu en in de toekomst, en het identificeren van maatregelen is, net als voor de Europees Nederlandse gemeenten, ook voor Caribisch Nederland van belang. Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat de ligging, uitgangssituatie en aard van te voorziene risico’s anders is dan in Europees Nederland, en er dus maatwerk nodig is.
Wat is uw reactie op de observatie van de directeur van het IVM dat «het opzienbarend is dat de Nederlandse overheid wel uitgebreid onderzoek doet naar bijvoorbeeld de overstromingsrisico’s voor Almere of Zaltbommel, maar nauwelijks zicht heeft op de gevolgen voor mogelijk haar meest kwetsbare gemeente»?
Er is een groot verschil in uitgangssituatie en de aard van de risico’s in Europees en Caribisch Nederland. Zo heeft de Bommelerwaard door de tijd heen al vaker te kampen gehad met dijkdoorbraken en is Almere onder NAP gebouwd. Bij Bonaire ligt de bedreiging in de toekomst in een combinatie van zeespiegelstijging en stormen en droogte. Dit verklaart ook het verschil in inzet van onderzoek.
Hoe verantwoordt u dat er tot op heden geen substantieel onderzoek gedaan is naar de effecten van klimaatverandering op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius? Hoe verhoudt zich dit tot het vele onderzoek naar klimaateffecten in Europees Nederland?
Er is eerder al onderzoek gedaan voor Caribisch Nederland. In 2016 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een QuickScan uitgevoerd naar overstromingsrisico’s als gevolg van orkanen, tsunami’s en neerslag op Caribisch Nederland. Door het KNMI is vervolgens extra geïnvesteerd in de verbetering van het inzicht in het golfsysteem in het gebied, zodat betere voorspellingen kunnen worden gedaan over de golfopzet.
Ook werkt het KNMI momenteel in het kader van de nationale klimaatscenario´s aan klimaatscenario´s voor Caribisch Nederland, waarbij gekeken wordt naar zeespiegelstijging en de ontwikkeling van stormen en droogte in het zuidelijk deel van de Caribische Zee. Met deze informatie kan de impact van de opwarming van de aarde op onder andere de watervoorziening, landbouw en natuur beter in kaart gebracht worden. Bonaire, Sint Eustatius en Saba kunnen de uitkomsten onder andere als bouwsteen gebruiken bij besluitvorming in het kader van ruimtelijke ordening en ruimtelijke inrichting. De uitkomsten worden eind 2023 verwacht.
Bent u bereid vergelijkbaar onderzoek zoals gedaan door IVM met betrekking tot Bonaire uit te laten voeren voor Saba en Sint-Eustatius? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Eind volgend jaar verschijnen de nationale klimaatscenario’s van het KNMI. Als onderdeel daarvan werkt het KNMI ook aan klimaatscenario´s voor Caribisch Nederland. Naast de vooruitzichten voor zeespiegelstijging gaat het in de Cariben om de combinatie van zeespiegelstijging en stormen en is de mate waarin de eilanden in de toekomst door droogte zullen worden getroffen van belang. Op basis van de uitkomsten van deze onderzoeken zal bepaald worden op welk vlak vervolgonderzoek nodig is.
Schrok u er ook van toen u las dat Bonaire aan het einde van de eeuw voor een vijfde deel permanent overstroomd zal zijn, ook als we de mondiale temperatuurstijging weten te beperken tot 1.4 graden Celsius, en al in 2050 te maken zal krijgen met permanente overstroming onder andere bij Lac Cai, Klein Bonaire en de salina’s (zoutpannen)?
Het Kabinet is bezorgd over de gevolgen van klimaatverandering voor heel Nederland, inclusief Caribisch Nederland. Meerdere rapporten hebben laten zien dat er gevolgen zullen zijn voor de openbare lichamen en met name Bonaire impact zal ondervinden van zeespiegelstijging. Daarom is het ook hier belangrijk om voorbereid te zijn op deze ontwikkelingen.
Wat vindt u ervan dat een deel van het Koninkrijk der Nederlanden onder water zal verdwijnen, zelfs als de huidige mondiale reductiedoelstellingen worden gehaald?
Het kabinet maakt zich zorgen over de gevolgen van klimaatverandering, zowel in Europees als Caribisch Nederland. Daarom wordt, als onderdeel van de nationale klimaatscenario’s van het KNMI, gewerkt aan klimaatscenario´s voor Caribisch Nederland. Hiermee wordt ingegaan op de specifieke thematiek op de eilanden en is het daarmee beter mogelijk om een goede inschatting te kunnen maken van de risico’s en deze concreet te kunnen duiden.
Nu opnieuw duidelijk is geworden dat elke tiende van een graad telt, is dit voor u reden om de Nederlandse reductiedoelstellingen aan te scherpen en bij de aankomende klimaattop (COP27) te pleiten voor snellere en ambitieuzere reductie en vergoeding van klimaatschade (loss and damage) door rijke landen waaronder Nederland? Zo nee, waarom niet?
De 1,5-graadsambitie van het kabinet is vertaald in een aanscherping van het nationale klimaatdoel tot tenminste 55% en zo mogelijk 60% in 2030 ten opzichte van 1990. Dit reductiepercentage is volgens het kabinet in lijn met wat volgens het laatste IPCC-rapport van werkgroep III nodig is voor het beperken van de mondiale temperatuurstijging tot maximaal 1,5 graad in 2100. Ook verhoogt Nederland de bijdrage voor klimaatfinanciering significant, van EUR 1.25 miljard naar EUR 1.8 miljard per jaar in 2025.
In mondiaal verband zet Nederland zich ook in voor snellere en ambitieuzere reducties om het 1,5-graden doel binnen bereik te houden. Bij COP26 in Glasgow zijn bemoedigende afspraken hierover gemaakt. Bij COP27 is het echter niet gelukt om verdere, noodzakelijke afspraken te maken en landen aan te sporen tot meer ambitie. Dat is teleurstellend aangezien de tijd heel hard dringt. Daarom ben ik nu al bezig met de voorbereidingen op de volgende klimaattop waar het van belang is dat progressieve landen samen zich hard maken voor stevige uitkomsten op mitigatie.
Tijdens COP27 is besloten om een nieuw fonds op te richten voor schade en verlies. Dit fonds en bredere nieuwe financieringsmogelijkheden worden het komend jaar uitgewerkt. De tijdens COP26 gelanceerde driejarige dialoog over financieringsmogelijkheden, noden en tekorten voor schade en verlies wordt voortgezet. Nederland heeft als lid van de EU deze uitkomst, die onderdeel was van het bredere COP27-besluit, gesteund.
Hoe kan het dat er op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius geen waterveiligheidsnormen van toepassing zijn?
Het klopt dat de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Sabageen systeem van waterveiligheidsnormen kennen. Dit hangt samen met het gegeven dat Caribisch Nederland boven de zeespiegel is gelegen en geen dichtbevolkte en diep gelegen polders kennen zoals in het laaggelegen Europees Nederland. De Europees Nederlandse waterveiligheidsnormering is gekoppeld aan de bescherming van binnendijkse gebieden door primaire keringen (die buitenwater keren). In Caribisch Nederland zijn geen polders die beschermd hoeven te worden door primaire keringen. Hierdoor is deze normering niet toepasbaar in Caribisch Nederland. Daar waar in Europees Nederland de nadruk ligt op bescherming tegen overstromingen, ligt het handelingsperspectief in Caribisch Nederland in het tijdig waarschuwen van de bewoners en het inzetten van de crisisorganisatie om voorbereid te zijn op stormen en orkanen. Ruimtelijke inrichting en ruimtelijke ordening bieden handvatten voor de lokale overheden om de waterveiligheid in Caribisch Nederland op orde te houden.
Vindt u echt dat Bonaire, Saba en Sint-Eustatius geen waterveiligheidsnormen nodig hebben, omdat het boven de zeespiegel is gelegen en geen dichtbevolkte en diep gelegen polders kent zoals in het laaggelegen Europees Nederland (Aanhangsel Handelingen 2021/22, nr. 2271)? Bent u bereid daarop terug te komen nu u de gevolgen kent van de klimaatcrisis voor Bonaire? Zo nee, waarom niet?
De openbare lichamen zijn boven de zeespiegel gelegen (zie ook het antwoord op vraag 9). Hierdoor is de uitgangssituatie op Caribisch Nederland anders. Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, wordt geïnvesteerd in het verkrijgen van meer inzicht om een goede inschatting te kunnen maken van de specifieke risico’s op de eilanden door zeespiegelstijging, stormen en droogte en deze concreet te kunnen duiden.
Vindt u het een wenselijke situatie dat daar waar in Europees Nederland de nadruk ligt op bescherming tegen overstromingen, ligt het handelingsperspectief in Caribisch Nederland in het tijdig waarschuwen van de bewoners en het inzetten van de crisisorganisatie (Aanhangsel Handelingen 2021/22, nr. 2271)? Zou het niet rechtvaardiger zijn om ook op Bonaire, Saba en Sint-Eustatius te investeren in het voorkomen van overstromingen? Zo ja, wanneer en op welke manier gaat het Rijk daaraan bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 9 en 10.
Het is in het belang van de veiligheid van de lokale bevolking nodig en logisch om in te zetten op die elementen waar de belangrijkste risico´s zitten. Dat verschilt tussen Europees en Caribisch Nederland en zelfs tussen de openbare lichamen onderling. Zoals eerder aangegeven zijn de huidige risico’s op de openbare lichamen grotendeels storm-gerelateerd. Dat geldt met name op Saba en Sint Eustatius. De ontwikkeling van stormen en de mogelijke paden van stormen wordt daarom nauwlettend door de meteorologische diensten gevolgd. Het is in het Caribisch gebied een gebruikelijke werkwijze om bij een naderende storm de bevolking tijdig te waarschuwen en de crisisorganisatie op te schalen. Op Bonaire is er daarnaast in de toekomst een reëel risico op impact van overstromingen. Daarom zijn adaptatiestrategieën nodig om te bepalen hoe om moet worden gegaan met deze risico’s. Overigens kunnen ook nu al maatregelen worden genomen. Het lokale bestuur heeft de mogelijkheden om te sturen op een ruimtelijke ordening en inrichting waarmee schade en overlast door weersextremen zo veel mogelijk wordt voorkomen. Denk hierbij aan het uitsluiten van nieuwbouw in laag gelegen gebieden direct aan zee en het inperken van het gebruik van kwetsbare gebieden.
Kunt u een overzicht geven van de generieke maatregelen van het Rijk waar Bonaire, Saba en Sint-Eustatius gebruik van kunnen maken voor klimaatonderzoek, mitigatie en verduurzaming, die geschikt zijn voor de lokale situatie (Aanhangsel Handelingen 2021/22, nr. 2271)? Hoeveel geld heeft het Rijk gereserveerd voor onderzoek, mitigatie en verduurzaming van Bonaire, Saba en Sint-Eustatius in de huidige beleidsplannen?
Er zijn geen generieke maatregelen van het Rijk voor klimaatonderzoek, mitigatie en verduurzaming in Caribisch Nederland. De specifieke situatie vraagt om maatwerk. In het kader van het Natuur en Milieu Beleidsplan zal daarom in 2023 een bredere beoordeling plaatsvinden van de gevolgen van klimaatverandering voor de eilanden. Het Rijk kan bovendien de openbare lichamen ondersteunen bij het opstellen van een klimaatadaptatiestrategie. Tot slot wordt in het kader van het kennisprogramma zeespiegelstijging door het KNMI in meer detail gekeken naar de klimaatverandering in Caribisch Nederland, bijvoorbeeld naar zeespiegelstijging en de ontwikkeling van stormen en droogte in het zuidelijk deel van de Caribische Zee. Ook heeft het kabinet op 28 september 2022 bekend gemaakt de verduurzaming van de elektriciteitsproductie te steunen met 33,6 miljoen Euro. Hiermee wordt binnen enkele jaren een aandeel duurzaam behaald van gemiddeld 75 à 80%. In het Coalitieakkoord is bovendien opgenomen Europees-Nederlandse regelingen open te stellen voor aanvragen uit het gehele Koninkrijk. Het kabinet werkt aan een zinvolle maatwerk-invulling van deze regelingen in Caribisch Nederland en de Caribische autonome landen van het Koninkrijk. Tot slot is het kabinet momenteel met het openbaar lichaam Bonaire in gesprek over de opzet van een klimaattafel, waar onderzoek onderdeel van zal zijn. Voor wat betreft klimaatadaptatie-onderzoek en waterveiligheid, zie de antwoorden op de vragen 3, 4, 5, 9 en 10.
Vindt u het op basis van de grote gevolgen van de klimaatcrisis voor Bonaire, en waarschijnlijk ook voor Saba en Sint-Eustatius, terecht dat zij geen aanspraak konden en kunnen maken op ondersteunende methodieken voor het uitvoeren van een klimaatstresstest in het kader van het Deltaprogramma, 200 miljoen euro uit het Deltafonds voor versnelling van de plannen, het robuuster maken van de zoetwatervoorziening en het waterveiligheidsprogramma, waar gemeenten in Europees Nederland wel aanspraak op konden maken? Waarom is hiertoe besloten (Aanhangsel Handelingen 2021/22, nr. 2271)?
Het uitvoeren van stresstests en risicodialogen is van belang om risico’s verder in kaart te brengen en gerichte adaptatiestrategieën op te stellen. Hoewel zowel gemeenten in Europees Nederland als de Caribische openbare lichamen hier zelf verantwoordelijk voor zijn, heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangeboden de openbare lichamen hierbij te ondersteunen in de vorm van kennis en tools, zoals het ontwikkelen van een klimaateffectatlas zoals ook door het Rijk is gedaan voor de gemeenten in Europees Nederland.
Hoe is het mogelijk dat er voor Bonaire, Saba en Sint-Eustatius geen klimaatadaptatiestrategie is, terwijl dat er voor Europees Nederland al lang ligt?
De nationale adaptatiestrategie kan ook in Caribisch Nederland gebruikt worden en geeft een breed kader dat verdere uitwerking door decentrale overheden vraagt. De gemeenten van Europees Nederland en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn zelf verantwoordelijk voor het opstellen van lokale klimaatadaptatiestrategieën. Wel kan het Rijk, zoals hierboven ook gezegd ondersteunen in de vorm van kennis en tools.
Hoeveel geld is er gereserveerd voor klimaatadaptatie binnen de huidige beleidsplannen, zoals het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030? Acht u dit budget, gezien de zorgwekkende conclusies uit het voorgenoemde rapport over Bonaire, voldoende om Bonaire, Saba en Sint-Eustatius te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering in verschillende toekomstscenario’s?
Allereerst is het van belang dat er een helder beeld verkregen wordt van de situatie, risico’s en mogelijke maatregelen. Daarmee wordt inzicht verkregen in wat er nodig is ter bescherming tegen de gevolgen van klimaatverandering. Hoewel de verantwoordelijkheid voor klimaatadaptatie in eerste instantie bij gemeenten en openbare lichamen zelf ligt, wil het Rijk hier ondersteuning aan geven in de vorm van kennis en tools zoals eerder genoemde klimaateffectatlas.
Vindt u het terecht dat de openbare lichamen primair zelf verantwoordelijk zijn voor klimaatadaptatie, terwijl zij minder ondersteuning krijgen van het Rijk dan gemeenten in Europees Nederland (zie vraag 7) en nauwelijks hebben bijgedragen aan het ontstaan van de klimaatcrisis?
Net zoals in Europees Nederland bij enkele kleine gemeenten is gedaan, is het Rijk bereid de openbare lichamen te ondersteunen in de vorm van kennis en tools zoals het ontwikkelen van de eerder genoemde klimaateffectatlas. Dit is de basis om te komen tot adaptatiestrategieën en uitvoeringsagenda’s.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de openbare lichamen en in samenwerking en overeenstemming met de inwoners van Bonaire, Saba en Sint-Eustatius over een volledig pakket aan adaptatiemaatregelen en daarbij zowel financiële als organisatorische ondersteuning te bieden? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de voorgaande antwoorden, kan het Rijk de openbare lichamen helpen bij de stresstesten en risicodialogen om zo meer zicht te krijgen op de situatie, de risico’s en mogelijke maatregelen. Het heeft geen zin om hierop vooruit te lopen.
Het bericht ‘Rijkswaterstaat drukt damwanden door in Zwarte Water’ |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Rijkswaterstaat drukt damwanden door in Zwarte Water»?1
Ja.
Klopt het dat Rijkswaterstaat van plan is op vijf plekken langs de oevers van het Zwarte Water tussen Hasselt en Genemuiden stalen damwanden te plaatsen?
Rijkwaterstaat is voornemens om op vier plekken stalen damwanden langs de oevers van het Zwarte Water tussen Hasselt en Genemuiden te plaatsen.
Wat is het doel van de plaatsing van de damwanden?
In het Zwarte Water werkt Rijkswaterstaat aan een opgave van de Kaderrichtlijn Water (KRW), specifiek het verbeteren van de visstand. Dit gebeurt door de aanleg van zogenaamde luwtezones. Een luwtezone is een gebied waar de effecten van de stroming van de rivier en de scheepsvaart (golfwerking en zuiging) wordt teruggebracht. Vissen kunnen in dit rustigere stuk rivier paaien en opgroeien. Om deze luwtezone te realiseren worden damwanden geplaatst.
Welke alternatieve plannen heeft Rijkswaterstaat overwogen om de gebiedskwaliteit te verhogen?
Rijkswaterstaat heeft een analyse van potentiële gebieden gemaakt en verschillende locaties «op land», voor bijvoorbeeld de aanleg van nevengeulen, en «in het water» onderzocht. Op basis van de onderzochte alternatieven bleken de voor- en nadelen van de oplossingen in het water, waaronder het plaatsen van de damwanden bij de vier locaties, de minste nadelige effecten op het gebied te hebben en het meeste bij te dragen aan het verbeteren van de onderwaternatuur, specifiek de visstand. Op twee andere locaties is een oplossing op het land wel mogelijk en wordt deze ook uitgewerkt. Bij Genne Overwaters wordt een 900 meter lange nevengeul aangelegd en bij Langenholte-Holtenbroekerdijk vindt 3,7 kilometer oeveroptimalisatie, natuurontwikkeling en wateropvang plaats, ter verbetering van de visstand.
Klopt het dat grondwaterstromen veranderen door het slaan van damwanden? Wat zijn daarvan de risico’s voor de hooilanden met zeldzame kievitsbloemen langs het Zwarte Water?
Het klopt niet dat de grondwaterstromen veranderen door het slaan van de damwanden. Rijkswaterstaat heeft voor dit project een natuurtoets laten uitvoeren. De natuurtoets is een onderzoek om na te gaan of de natuur in het gebied wordt aangetast door de voorgenomen activiteit. In de natuurtoets wordt geconcludeerd dat de werkzaamheden geen effect hebben op de grondwaterstromen en de hooilanden met kievitsbloemen.
Wat zijn de gevolgen van de plaatsing van damwanden voor de pleziervaart? Klopt het dat damwanden kunnen leiden tot felle golfslag, die gevaarlijk is voor kleinere jachten en kano’s?
De plaatsing van damwanden leidt niet tot felle golfslag en heeft geen gevolgen voor de veiligheid van kleinere jachten of kano’s.
Heeft Rijkswaterstaat voor de plannen een gedegen gebiedsproces doorlopen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de stappen in dat proces?
Rijkswaterstaat heeft een gebiedsproces doorlopen waarbij alle belanghebbende organisaties zijn betrokken, waaronder de gemeente Zwartewaterland, het waterschap Drents-Overijsselse Delta en Staatsbosbeheer. In de periode vanaf juni 2020 zijn meerdere bijeenkomsten geweest om de wensen en eisen van de verschillende betrokken partijen in kaart te brengen en de specifieke locaties te bespreken. Rijkswaterstaat heeft met aanvullende onderzoeken, zoals de rivierkundige berekeningen en bestaande natuurwaarden, haar besluit zorgvuldig onderbouwd. Begin 2022 is het besluit voor het realiseren van de KRW-opgave, met de uiteindelijke locaties bij het Zwarte Water, gepresenteerd aan een grote groep belanghebbenden en geïnteresseerden.
Is Rijkswaterstaat naar uw mening serieus ingegaan op de inhoudelijke bezwaren van Staatsbosbeheer, de gemeente Zwartewaterland, coöperatie IJsseldelta en watersportorganisaties?
Ja, Rijkswaterstaat is in meerdere gesprekken ingegaan op de inhoudelijke bezwaren. Zoals bij vraag 7 geduid zijn alternatieve voorstellen en locaties onderzocht alvorens een besluit is genomen.
Hoe beoordeelt u de handelwijze van Rijkswaterstaat om de plannen niet bij te stellen, door te gaan met de voorbereidingen voor de damwanden en bezwaarmakers te verwijzen naar de bestuursrechter, met name in het licht van het motto «Samenwerken aan riviernatuur»?
Ik ben van mening dat Rijkswaterstaat een afgewogen proces met belanghebbende partijen heeft doorlopen, waarbij de zorgen goed zijn beoordeeld in het komen tot het voorgestelde plan. Het staat partijen uiteraard vrij om van eventuele bezwaar- of beroepsmogelijkheden gebruik te maken.
Het bericht ‘Werkvloer wil nieuw uitstel Omgevingswet’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Werkvloer wil nieuw uitstel Omgevingswet»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Wat is uw reactie op de uitkomsten van deze enquête en bent u geschrokken van de uitkomsten?
Ik heb met interesse kennisgenomen van de berichtgeving en de informatie die is opgehaald door Binnenlands Bestuur, in samenwerking met I&O research, bij de opdrachtgevers en afnemers van IAM4 en Tercera. Daarbij is gevraagd naar de werking van het DSO (Digitaal Stelsel Omgevingswet) inclusief de lokale software, de software waar de afnemers ook opdrachtgever van zijn. Ik neem alle signalen over de inwerkingtreding van de Omgevingswet serieus. Er wordt gewerkt aan een zorgvuldige voorbereiding, zodat de Omgevingswet verantwoord inwerkingtreding kan treden.
Op verzoek van de Eerste Kamer heb ik in juni 2022 toegezegd3 een enquête onder de bevoegde gezagen te houden om inzicht te geven in de stand van zaken van de uitvoeringspraktijk. Dit onderzoek is uitgevoerd door TwynstraGudde en door de VNG, het IPO, de UvW, de rijkspartijen en de Omgevingsdiensten uitgezet bij hun achterban, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 26 augustus jl. over de toegezegde rapportages en informatie.4 De uitkomsten hiervan zijn mede onderdeel van de voortgangsbrief Omgevingswet die op 14 oktober 2022 aan uw Kamer en de Eerste Kamer is gestuurd. Daarin ga ik zoals toegezegd in op de gehele stand van zaken van de implementatie Omgevingswet.
Deelt u de mening dat het niet verantwoord is om vast te houden aan de invoeringsdatum op 1 januari 2023 nu zoveel direct betrokken gemeenteambtenaren die verantwoordelijk zijn voor de feitelijke uitvoering van de inwerkingtreding en leveranciers van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) vertraging in de woningbouw en een chaos in de dienstverlening aan burgers en bedrijven voorspellen? Zo nee, waarom niet?
Vanuit de uitvoeringspraktijk komen verschillende signalen. Welke dit zijn, hoe het met de achtergrond hiervan zit en wat de gevolgen op de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn, heb ik voor u uiteen gezet in de voortgangsbrief over de implementatie Omgevingswet en de daarbij behorende bijlagen. Deze brief is op 14 oktober aan uw Kamer en de Eerste Kamer gezonden.
Hoe beoordeelt u het feit dat veel respondenten stellen dat het testen van omgevingsplannen en omgevingsvergunningen waarbij meerdere overheden betrokken zijn nog onvoldoende is gebeurd?
In de door u aangehaalde berichtgeving van Binnenlands Bestuur en I&O Research zie ik dit niet een-op-een terug. Het vaststellen van een omgevingsplan gaat als volgt: een omgevingsplan en wijzigingen daarvan worden vastgesteld door de gemeenteraad. Samenwerking met andere overheden zoals de veiligheidsregio’s vindt voorafgaand aan de vaststelling van een ontwerp plaats. Dit proces wordt niet door DSO-LV of de DSO-keten ondersteund. Gemeenten organiseren, net als nu, dit proces zelf.
De afgelopen jaren hebben veel overheden geoefend met omgevingsplannen en vergunningsverlening. Vaak begint dat met eenvoudige casussen, waarna de complexiteit wordt opgebouwd. Daarnaast wordt er in diverse regio’s geoefend met de interbestuurlijke aspecten van de processen. De ambitie is dat dit in elke regio gebeurt. Interbestuurlijk oefenen, ook met het opstellen van omgevingsdocumenten, is vanwege de onderlinge afhankelijkheden, waardevol en nuttig. Ik ben er dan ook voorstander van dat dit nog meer gebeurt.
Hoe beoordeelt u het feit dat veel respondenten stellen niet goed ondersteund te worden en wat is de oorzaak hiervan volgens u?
Helaas bevat het onderzoeksrapport van I&O research geen informatie waaruit kan worden opgemaakt om welke of om hoeveel bevoegde gezagen dit gaat. Ook kan niet worden opgemaakt op welke punten de ondersteuning door deze respondenten als te weinig wordt ervaren. De bestuurlijke partners bieden samen met het interbestuurlijke programma Aan de Slag met de Omgevingswet een zeer ruim ondersteuningsaanbod aan bevoegde gezagen.5 Het is denkbaar dat de bevoegde gezagen waar deze respondenten werken, moeite hebben om hierin hun weg te vinden, keuzes te maken of dat er een verschil is tussen de medewerkers die hierover al wel op de hoogte zijn, aan het oefenen en trainen zijn en welke (nog) niet. Gemeenten die vinden dat zij te weinig ondersteund worden door het interbestuurlijke programma Aan de Slag met de Omgevingswet en VNG kunnen zich uiteraard altijd melden bij hun regionale implementatie ondersteuners (RIO’s) met een verzoek om ondersteuning of om wegwijs te raken. Het is van belang dat de respondenten bij hun werkgever aangeven welke ondersteuning gemist wordt, zodat de ondersteuning met de gemeenten en de RIO’s nader vorm kan worden gegeven en afgestemd kan worden op de behoefte.
Hoe beoordeelt u het feit dat de helft van de respondenten het liefst helemaal af zou zien van invoering van de Omgevingswet?
Een verandering van deze omvang kost tijd en moeite, vooral als de uitvoeringspraktijk onder druk staat. Bijvoorbeeld omdat het moeilijk is om extra mensen te vinden op de krappe arbeidsmarkt. Echter de Omgevingswet zelf is al aangenomen, en daarmee is het afzien van deze wet geen optie. Daarom pleit ik, en velen met mij, voor een duidelijke inwerkingtredingsdatum, zodat iedereen zich hierop kan richten.
Hoe verhoudt zich het feit dat de Omgevingswet – bedacht in een heel ander tijdsgewricht – uitgaat van juist minder regels tot het feit dat door de grote ruimtelijke opgaven in Nederland juist meer regie op de ruimtelijke ontwikkeling nodig is?
De Omgevingswet biedt een stevige normerende basis met ruimte voor maatwerk waar dat nodig is. Vrijwel alle landelijke normen en regels uit het huidige recht hebben een plaats gekregen in het stelsel van de Omgevingswet. Het stelsel bevat normen ter bescherming van de leefomgeving. Die normen komen niet alleen van het Rijk, maar ook van gemeenten, waterschappen en provincies. Veel keuzes over de fysieke leefomgeving zijn een wisselwerking tussen nationaal en decentraal, waarbij een heel aantal keuzes decentraal worden gemaakt. Het gaat in het omgevingsrecht om een goed evenwicht tussen het beschermen en benutten. Dat is vaak een lokale opgave. Dit omdat er verschil is tussen bijvoorbeeld een dorp als Bruinisse en een stad als Rotterdam. Dat komt tot uitdrukking in verschillende regels van de gemeenten in hun bestemmingsplannen, straks omgevingsplannen. Elke situatie is weer anders en dat vergt beslisruimte op lokaal niveau. Je kunt beter beschermen waar dat nodig is, en meer ruimte bieden waar dat kan. Die extra ruimte kan gemeenten helpen om ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken, zoals woningbouw en duurzame energie, of om de leefomgeving extra te beschermen. Het Rijk stuurt op de decentrale regels met landelijke instructieregels. Regie en maatwerk zijn dus geen tegenpolen. Maatwerk is ook nodig voor de grote ontwikkelopgaven, zoals woningbouw en duurzame energie. Op terreinen waar het kabinet meer regie wil nemen, biedt de Omgevingswet de basis om nieuwe regels te stellen. Zo kunnen de regels en instrumenten van de Omgevingswet worden benut voor de ambities en opgaven voor de leefomgeving. Overigens zijn de ervaringen met de Crisis- en herstelwet, waaronder een aantal versnellingen, ook onderdeel van de Omgevingswet.
Op welke manier gaat de Omgevingswet helpen bij het nemen van meer regie op de ruimtelijke ontwikkelingen en opgaven?
Conform het coalitieakkoord gaat de regering meer nationale regie voeren op grote ruimtelijke ontwikkelingen die decentrale en nationale belangen raken. Aangegeven is dat het kabinet zich zal inzetten voor een goede ruimtelijke inrichting o.a. voor het beschermen van de natuur, het tegengaan van funderingsproblematiek als gevolg van bodemdaling, het voorkomen van verrommeling en verdozing en de inpassing van de energietransitie. Daartoe wordt de NOVI aangescherpt. Met de Omgevingswet heeft het Rijk instrumentarium om de regie te nemen. Ze kan regels stellen die gelden voor decentrale overheden of die gelden voor iedereen. Als er na inwerkingtreding van de Omgevingswet hier aanpassingen of aanvullende regelingen op gewenst zijn, kan dat. De Omgevingswet draagt bij aan de aanpak van de grote maatschappelijke opgaven waar Nederland voor staat: het aanpakken van diverse problemen en opgaven in de fysieke leefomgeving in onderlinge samenhang is immers het meest effectief.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen twee weken beantwoorden?
Ik heb uw vragen zo snel mogelijk beantwoord, rekening houdend met de uitkomsten van de interbestuurlijke overleggen over de stand van zaken van de implementatie van de Omgevingswet. Graag verwijs ik u tevens naar de voortgangsbrief Implementatie Omgevingswet die op 14 oktober aan uw Kamer en de Eerste Kamer is gezonden.