De onmogelijkheid om over te stappen bij glasvezel abonnementen |
|
Mei Li Vos (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de beperkingen die zijn gesteld aan het overstappen bij abonnementen voor internet via glasvezel?1
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat zich soms knelpunten voordoen bij het overstappen tussen glasvezelaanbieders.
Klopt het dat deze abonnementen slechts kunnen worden afgesloten als er op dat moment geen ander glasvezel abonnement is? Zo nee, wat is dan de situatie?
Ik heb begrepen dat deze knelpunten zich niet in alle gevallen voordoen en ook niet bij alle glasvezelaanbieders. Ook heb ik begrepen dat door de glasaanbieders die het betreft reeds aan verbeteringen wordt gewerkt. Desalniettemin is helaas vooralsnog sprake van operationele knelpunten waardoor het overstapproces soms niet soepel verloopt, de overstap met grote vertraging wordt uitgevoerd of wordt geannuleerd. De dienstonderbreking is in de meeste gevallen wel significant verminderd, van enkele weken naar minder dan 24 uur. De glasvezelmarkt is een relatief jonge markt, met een sterke focus op de uitrol van glasnetwerken via vraagbundeling. Keuze tussen aanbieders die via hetzelfde glasnetwerk hun diensten aanbieden is een recent fenomeen en het overstapproces bevindt zich daarom veelal nog in een pril stadium. De eerdere ervaringen met overstappen tussen DSL-aanbieders die het netwerk delen hebben laten zien dat goede afstemming in de onderlinge operationele processen nodig is om overstappen soepel te laten verlopen met minimale dienstonderbreking. Dit geldt ook voor glasvezeldiensten.
Klopt het dat dit er in de praktijk op neerkomt dat abonnementen in de tijd niet meer op elkaar aansluiten? Klopt het dat er een aantal weken tussen het oude en nieuwe abonnement kan gaan zitten? Zo nee, wat is dan de situatie?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat internetproviders dit met elkaar hebben afgesproken om een drempel op te werpen, zodat consumenten minder snel zullen overstappen? Zo nee, wat is dan de situatie?
Nee, er is geen sprake van een afspraak tussen de betreffende glasvezelaanbieders met als doel een overstapdrempel voor consumenten op te werpen. Overstapdrempels worden door de telecomaanbieders juist via zelfregulering opgepakt in de Taskforce Overstapdrempels van de Stichting FIST (Forum Interconnectie en Speciale Toegang). In mijn brief aan uw Kamer over diverse consumentenonderwerpen, die gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen wordt verzonden, heb ik u geïnformeerd over de verbeteringen in de overstapservice die in 2014 zullen worden gerealiseerd met het oog op de groei van gebundelde diensten (dual, triple en quadplay). Ik roep de betreffende glasvezelaanbieders op voortvarend een gezamenlijke oplossing te realiseren voor de knelpunten die zich specifiek voordoen bij het overstappen tussen glasvezelaanbieders, zodat dit meeloopt met de overige verbeteringen in de overstapservice begin 2014. Ik heb dit aan de orde gesteld in het taskforce-overleg op 9 oktober jl. en de glasvezelaanbieders gaan hiermee in een werkgroep aan de slag.
Klopt het dat dit niet is toegestaan, omdat dit in strijd is met het kartelverbod van art. 6 van de Mededingingswet, omdat het gaat om mededingingsbeperkende afspraken of gedragingen? Zo nee, wat is dan de situatie?
Het maken van onderlinge afspraken kan onder omstandigheden in strijd zijn met het kartelverbod van artikel 6 van de Mededingingswet. Of daarvan in een concrete situatie sprake is, is niet aan mij om te beoordelen. Dat kan alleen de Autoriteit Consument en Markt (ACM) besluiten. Ik verwijs voorts naar het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid de Autoriteit Consument en Markt te verzoeken een onderzoek te starten naar mededingingsbeperkende afspraken of gedragingen bij glasvezelinternet? Zo nee, waarom niet?
De ACM is op de hoogte van de signalen. Ik kan de ACM echter niet opdragen om een onderzoek te starten. De ACM is een onafhankelijke autoriteit, die zelfstandig beoordeelt of zij in de signalen voldoende aanleiding ziet om een onderzoek te starten. De ACM sluit overigens regelmatig aan bij taskforces van de stichting FIST om met aanbieders tot oplossing van operationele problemen en klachten te komen, zo ook bij de Taskforce Overstapdrempels. Ik verwijs voorts naar het antwoord op vraag 4.
De nieuwe sluiskolk in de Twentekanalen bij Eefde |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de kritiek die de Commissie MER heeft op de keuze voor de noordelijke ligging van de nieuwe sluiskolk bij Eefde?1
Ik ben van het voorlopige advies van de commissie m.e.r op de hoogte.
Conform het voorlopig toetsadvies van de commissie m.e.r. wordt momenteel door Rijkswaterstaat een aanvulling op de planMER opgesteld waarna de commissie m.e.r. haar definitieve advies zal geven.
Kunt u nader ingaan op de constatering van de Commissie MER dat een sluiskolk midden op het sluizencomplex (alternatief Midden-Noord) goedkoper kan uitvallen, milieutechnisch gezien voordeliger is en minder gevolgen heeft voor het grondwaterpeil in Eefde?
De Commissie m.e.r. heeft een voorlopig toetsverslag uitgebracht voor de planMER bij sluis Eefde en een aanvulling op de planMER geadviseerd. Rijkswaterstaat is daar nu mee bezig. In deze fase van het planproces waar de advisering door de commissie m.e.r. onderdeel van uit maakt, kan ik daar niet op vooruitlopen. Ik wacht het definitieve toetsingsadvies van de commissie m.e.r. af alvorens te reageren.
Kunt u nader ingaan op de constatering van de Commissie MER dat de op het sluisterrein aanwezige gebouwen geen monumenten zijn, en dus geen reden kunnen zijn om het Midden-Noord alternatief af te laten vallen?
Zie antwoord 2.
Kunt u nader ingaan op de constatering van de Commissie MER dat de milieueffecten tijdens de aanlegfase van de nieuwe sluiskolk onvoldoende zijn beschreven in de MER?
Zie antwoord 2.
Bent u bereid om een second opinion uit te laten voeren naar de effecten van een noordelijke ligging van de nieuwe sluiskolk? Zo nee, waarom niet?
Ik vind een second opinion niet nodig, omdat Rijkswaterstaat momenteel bezig is met een aanvulling op de planMER.
Bent u bereid om het Midden-Noord alternatief als volwaardig alternatief te laten onderzoeken in de MER? Zo nee, waarom niet?
In haar voorlopig toetsadvies adviseert de commissie m.e.r om de milieueffecten van de locatie Midden-Noord en de locatie Noord onderling te vergelijken op een juiste en navolgbare wijze. Hieraan wordt invulling gegeven in de aanvulling op de planMER die Rijkswaterstaat momenteel aan het opstellen is.
Het bericht dat de brandweer zorgen heeft over de borging van brandveiligheid in het omgevingsrecht |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Zorgen brandweer over Omgevingswet»?1
Ja.
Bent u van mening dat de voorgenomen stelselwijziging(en) in het omgevingsrecht de brandweerzorg, en daarmee ook de bestuurlijke verantwoordelijkheid van de colleges van burgemeester en wethouders, raken?
De onderwerpen van de Omgevingswet raken ook het werkgebied van de gemeenten en de veiligheidsregio’s. Het omgevingsrecht bevat in de bouw- en milieuregelgeving bepalingen om brand te voorkomen en om de gevolgen van brand te beperken. Wijzigingen in de uitvoeringsregels die effecten hebben op brandpreventie en brandbestrijding, raken de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders (BenW) voor de brandweerzorg. Het voorstel Omgevingswet bevat dergelijke wijzigingen echter niet en brengt geen wijzigingen aan in het beginsel dat de taken en bevoegdheden voor de fysieke leefomgeving die de overheid moet behartigen in de eerste plaats bij de gemeenten liggen. De verantwoordelijkheid van BenW voor de organisatie van de brandweerzorg, waaronder het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, is geregeld in de Wet veiligheidsregio’s.
Hoe verhoudt artikel 3 van de Wet veiligheidsregio’s (Wvr) – waarin het voorkomen en beperken van brand als onderdeel van de brandweerzorg staat geduid en bovendien een expliciete taak van het College van Burgemeester en Wethouders (B&W) is overeenkomstig artikel 2 – zich tot het uitvoeren van de technische Bouwbesluittoets door private partijen? Welke maatregelen kan het College van B&W dan nog treffen op het gebied van voorkomen en beperken van brand? Kan het College bijvoorbeeld nadere eisen stellen op het moment dat blijkt dat een gebouw dat door toepassing van private kwaliteitsborging wordt opgeleverd, onvoldoende brandveilig is?
Net zoals nu het geval is kunnen BenW bij toetsing door private kwaliteitsborging geen eisen aan bouwwerken stellen aanvullend op de nieuwbouwvoorschriften van het Bouwbesluit 2012. Zoals aangegeven in de brief van 28 augustus 2013 (kst. 32 757) zal de minister voor Wonen en Rijksdienst dit najaar uw Kamer nader informeren over het beoogde nieuwe stelsel van private kwaliteitsborging en de rol van het bevoegd gezag daarin. Op voorhand is ook hierbij geen wijziging in het bevoegd gezag bij het toezicht binnen het stelsel van de bouwregelgeving, behoudens het verschuiven van publiek naar privaat, als het gaat om de preventieve toets op het Bouwbesluit 2012. Na oplevering van een nieuw bouwwerk blijven BenW bevoegd gezag waar het gaat om toezicht en handhaving.
Bent u van plan om de brandweer / veiligheidsregio als wettelijk adviseur in de Omgevingswet op te nemen aangezien veiligheid in het ruimtelijke planproces een expliciete afweging behoeft? Zo nee, waarom niet? Op welke manier wordt dan een zorgvuldige afweging gewaarborgd?
Het wetsvoorstel voor de Omgevingswet voorziet er in dat bij algemene maatregel van bestuur bestuursorganen of andere instanties worden aangewezen die in daarbij aangewezen gevallen advies uitbrengen aan het bevoegd gezag over de aanvraag om een besluit op grond van de Omgevingswet.
De wijze waarop zorgvuldige besluitvorming over veiligheidsaspecten wordt geborgd zal bij de totstandkoming van de uitvoeringsregels aan de orde komen. De rol van de veiligheidsregio’s wordt daarbij betrokken.
Bent u van mening dat een brandweerorganisatie die in het vergunning- en bouwproces geen adviesrol meer heeft en niet op de hoogte is van eventuele risico’s voor het brandweerpersoneel, haar werk bij noodzakelijk repressief optreden op kwalitatief voldoende wijze kan waarmaken? Waarop baseert u uw mening? Hoe ziet u dit in het licht van het veilig optreden door brandweerpersoneel?
Hulpverleners waaronder brandweerpersoneel moeten effectief en veilig kunnen optreden tijdens de bouw-, de gebruiks- en de sloopfase van bouwwerken, industriële objecten en infrastructuur. Vanwege dit belang zullen de veiligheidsregio’s en het Veiligheidsberaad bij de totstandkoming van de uitvoeringsregels worden betrokken.
Acht u het bestuur van een veiligheidsregio in staat haar verantwoordelijkheid omtrent de brandweerzorg en de veiligheid van brandweerpersoneel te nemen als er geen zicht is op de totale brandveiligheid in een gebouw (dat wil zeggen de bouwkundige en installatietechnische voorzieningen, maar ook de interne organisatie in geval van een incident en het feitelijk gebruik van het gebouw)?
Ja. De algemeen geldende brandveiligheidsvoorschriften van het Bouwbesluit 2012 blijven onverminderd van toepassing en gelden als toetsingskader voor de private kwaliteitsborging. Dit omvat tevens eisen aan het gebouw waarmee voorzieningen worden gerealiseerd voor het kunnen doen van een brandweerinzet. Ook na inwerkingtreding van de Omgevingswet en private kwaliteitsborging in de bouw zal het bestuur van de veiligheidsregio zicht hebben op de brandveiligheid van een gebouw. Daar waar sprake is van risicovol gebruik zal ook de melding voor brandveilig gebruik blijven bestaan.
Op welke wijze betrekt u Brandweer Nederland bij de ontwikkeling van de Omgevingswet en de totstandkoming van het wetsvoorstel dat private kwaliteitsborging in de bouw mogelijk maakt? Wat is uw afweging bij hun adviezen tot nu toe geweest?
Met het aanbieden van het voorstel Omgevingswet aan de Raad van State is ook het proces voor de ontwikkeling van de uitvoeringsregels van de Omgevingswet aangevangen. Net als bij de ontwikkeling van het wetsvoorstel is met het oog op een goede kwaliteit van beleid en regelgeving de inbreng van kennis en expertise van verschillende partijen noodzakelijk. Om die reden worden de stakeholders, waaronder ook de vertegenwoordigers van de veiligheidsregio’s, nauw betrokken bij het ontwerpen van de inhoud van de uitvoeringsregels.
De regionale brandweer is net zoals het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht en de RUD's een waardevolle uitvoeringsorganisatie die een inbreng moet kunnen leveren waar dat nodig is. Over de wijze waarop private kwaliteitsborging in de bouw kan worden gerealiseerd, is reeds met vele partijen, waaronder Brandweer Nederland en de Vereniging bouwtoezicht Nederland, gesproken. De minister voor Wonen en Rijksdienst zal nog dit najaar uw Kamer hierover per brief informeren. In die brief zal de minister tevens ingaan op de door uw Kamer aangenomen motie inzake de betrokkenheid van de veiligheidsregio’s en de RUD’s.
Bent u van mening dat brandveiligheid bij complexe bouwinitiatieven integraal (zowel vanuit het oogpunt van preventie, als vanuit de (on)mogelijkheden voor het brandweeroptreden tijdens een calamiteit, maar ook rekening houdend met het gebruik van het gebouw) beoordeeld moet worden?
Bij de realisatie van complexe bouwinitiatieven is het van belang rekening te houden met het uiteindelijk gebruik, maar ook raadzaam om vooraf te bezien op welke wijze een eventuele brandweerinzet effectief en veilig kan plaatsvinden. De brandveiligheid van een gebouw wordt bepaald door de voorzieningen in het gebouw, het gebruik van het gebouw en de interne organisatie die hulp moet bieden bij brand. De eigenaar en gebruiker van een pand zijn primair verantwoordelijk voor de veiligheid. De regionale brandweer moet over voldoende informatie beschikken om haar inzet bij brand op het specifieke gebouw af te stemmen. In gevallen waar dit mogelijk risicovol is, is hierin voorzien door de melding en vergunning brandveilig gebruik.
Bent u van plan de adviesrol van de brandweer bij complexe bouwinitiatieven te borgen in het toekomstig wetsvoorstel omtrent private kwaliteitsborging in de bouw? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief, als bedoeld in het antwoord op vraag 3, zal de minister voor Wonen en Rijksdienst nader op dit aspect ingaan.
In hoeverre acht u private partijen in staat om – bij situaties waar op grond van artikel 1.3 van het Bouwbesluit gelijkwaardigheid moet worden aangetoond – organisatorische maatregelen gericht op het toekomstige gebruik zoals bedrijfshulpverlening mee te wegen?
Evenals onder het huidige stelsel het geval is zal een initiatiefnemer bij toepassing van een gelijkwaardige oplossing – bij een als risicovol geclassificeerd gebruik – moeten aantonen dat ook daadwerkelijk aan alle voorschriften wordt voldaan. De basis hierbij wordt gevormd door de voorschriften van het Bouwbesluit 2012. Door bij de realisatie van complexe gebouwen bijtijds in overleg te treden met de veiligheidsregio kunnen de mogelijkheden en onmogelijkheden van een repressieve inzet – gegeven een beoogde gelijkwaardige oplossing – inzichtelijk worden gemaakt. Ook over dit aspect zal de minister voor Wonen en Rijksdienst uw Kamer nader per brief informeren.
Het bericht “Next checkt: Na proefboring is winning amper tegen te houden” |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat zijn de criteria voor het verlenen van een opsporingsvergunning?1
Een aanvraag voor een opsporingsvergunning wordt getoetst op grond van de bepalingen zoals deze in de Mijnbouwwet zijn vastgelegd. In de artikelen 7 en 9 van de Mijnbouwwet zijn de gronden genoemd, op basis waarvan een vergunning geweigerd kan worden. De genoemde artikelen heb ik bijgevoegd in de bijlage2.
Een opsporingsvergunning is een marktordeningsvergunning, die de onderneming het alleenrecht geeft om binnen een bepaald gebied en binnen een bepaalde periode (vaak binnen drie jaar) tot opsporing over te gaan c.q. één of meer proefboringen uit te voeren. Voordat er daadwerkelijk fysieke activiteiten verricht mogen worden, zijn meerdere vergunningen en instemmingen nodig.
Wat zijn de verschillen tussen de criteria voor een opsporingsvergunning en die voor een winningsvergunning? Is het enige onderscheid het verplicht indienen van een milieueffectrapportage en een winningsplan?
De bovengenoemde bepalingen zijn ook van toepassing op de beoordeling van een aanvraag voor een winningsvergunning. Daarnaast moet ook aannemelijk worden gemaakt dat de delfstoffen binnen het gebied, waarvoor de vergunning zou gaan gelden, economisch winbaar zijn (artikel 8 van de Mijnbouwwet).
Ook hierbij geldt dat een winningsvergunning een marktordeningsvergunning is. Alvorens gas gewonnen kan worden, dienen daarna meerdere instemmingen en vergunningen verkregen te worden, namelijk:
Wanneer er een voornemen is voor een activiteit, waarbij een productie van meer dan 500.000 m3 gas per dag wordt verwacht, is een milieueffectrapportage verplicht (artikel 2, eerste lid, en bijlage, onderdeel C, onder 17.2, van het besluit milieueffectrapportage in samenhang met de artikelen 7.2, eerste lid, onder a, 13.1 en 7.28 van de Wet milieubeheer, artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 40 van de Mijnbouwwet).
Daarnaast geldt bij een voornemen voor een activiteit, waarbij diepboringen worden uitgevoerd een verplichte mededeling bij de minister van Economische Zaken zodanig dat de minister kan beoordelen of een milieueffectrapportage opgesteld moet worden (artikel 2, tweede en vijfde lid, en bijlage, onderdeel D, onder 17.2, van het besluit milieueffectrapportage in samenhang met artikelen 7.2, eerste lid, onder b, 13.1 en 7.16 van de Wet milieubeheer, artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 40 van de Mijnbouwwet).
Is in Nederland ooit een winningsvergunning geweigerd als eerder een opsporingsvergunning voor dezelfde locatie is verleend? Zo ja, in welke gevallen en op welke gronden is dit gebeurd?
Nee, dit is nog niet in Nederland voorgekomen.
Kunt u bestaande opsporingsvergunningen intrekken? Onder welke omstandigheden zou u dat overwegen?
De gronden tot intrekking van een opsporingsvergunning (artikel 21 van de Mijnbouwwet) hebben betrekking op marktordening en de technische en financiële mogelijkheden van de aanvrager. De intrekkingsgronden hebben geen betrekking op nadelige effecten voor het milieu, de bouwkundige aspecten van een installatie of de bestemming van het gebied.
Deze effecten en aspecten worden beoordeeld bij een aanvraag om een milieuvergunning voor diepboringen voor opsporingsonderzoek aan de hand van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 3.3 van het Besluit omgevingsrecht of een melding als bedoeld in artikel 7 in samenhang met artikel 3 van het Besluit algemene regels milieu mijnbouw in samenhang met artikel 40 van de Mijnbouwwet. Ik heb van de houder van de opsporingvergunning hiervoor nog geen aanvraag of verzoek ontvangen.
Kan een verzoek tot intrekken van een opsporingsvergunning van een betrokken gemeente of provincie een grond zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke gronden gaat u verzoeken van de gemeenten Boxtel en Noordoostpolder tot het intrekken van de opsporingsvergunningen voor schaliegas beoordelen?
Zie antwoord vraag 4.
Moet het Rijk een schadevergoeding betalen als een opsporingsvergunning ingetrokken wordt? Zo ja, wat is de orde van grootte van deze schadevergoeding?
Een vergunningaanvraag wordt geweigerd, indien een van de genoemde bepalingen uit de artikelen 7, 8 of 9 van de Mijnbouwwet van toepassing zijn. In mijn antwoord op vraag 4 is uiteengezet wanneer ik een vergunning kan intrekken. Een intrekking van een opsporingsvergunning op andere gronden dan de wet toestaat, leidt tot vernietiging van die intrekking. De bestuursrechter kan in een dergelijk geval, zo nodig, zelf in de zaak voorzien zodat de vergunning in stand blijft. De schade die optreedt door vertraging van de werkzaamheden en procedurekosten in bezwaar en beroep leiden in beginsel tot een plicht tot schadevergoeding. De hoogte van de schadevergoeding is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het is aan de rechter de hoogte te bepalen.
Kan het Rijk een winningsvergunning weigeren of intrekken na verlening, op welke gronden en ontstaat dan een recht op schadevergoeding?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat een politiek besluit in de Tweede Kamer niet voldoende grond is om een opsporings- of winningsvergunning te weigeren of in te trekken? Is er van Brabant Resources een borg- of andere zekerheidstelling gevraagd voor het verlenen van de opsporingsvergunningen? Hoe hoog is deze zekerheidstelling en hoe heeft het Rijk beoordeeld dat dat voldoende is om eventuele schade zoals bijvoorbeeld drinkwaterverontreiniging af te dekken?
Zoals ik in antwoord op de vragen 4, 5 en 6 heb aangegeven, zijn de gronden om een opsporingsvergunning in te trekken door de wetgever, in artikel 21 van de Mijnbouwwet vastgelegd.
Er is aan Brabant Resources geen borg- of zekerheidsstelling gevraagd. In mijn antwoord op vraag 10 zal ik verder in gaan op de financiële positie van een houder van een vergunning.
Heeft u inzicht in de financiële positie van Brabant resources en kunt u deze, desnoods vertrouwelijk, delen met de Kamer?
Zoals uiteen is gezet in het antwoord op vraag 1, kan een vergunning worden geweigerd als de financiële mogelijkheden van de aanvrager niet voldoende zijn.
De financiële positie van Brabant resources is bij de opsporingsvergunningaanvraag voor Noord-Brabant dus bekeken en toereikend bevonden. Dergelijke gegevens zijn bedrijfsvertrouwelijk en kunnen niet openbaar gemaakt worden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor eind september, zodat deze gelijktijdig met de milieueffectrapportage (m.e.r). van Cuadrilla door de Kamer kan worden behandeld?
Helaas was meer tijd nodig voor de beantwoording.
De noodklok van Rijkswaterstaat over de veiligheid van de Oosterscheldekering |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over een intern rapport van Rijkswaterstaat, waarin staat dat de Oosterscheldekering jarenlang is verwaarloosd?1
Ja, van de berichtgeving heb ik kennis genomen. In het rapport waarop wordt gedoeld staat overigens niet dat de Oosterscheldekering is verwaarloosd.
Bent u bereid dit rapport zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen?
Ja.
Is de conclusie juist dat het onderdeel van Rijkswaterstaat dat verantwoordelijk is voor de Oosterscheldekering onvoldoende kennis en capaciteit heeft om de veiligheid van de kering te volgen en te waarborgen? Wat gaat u hieraan doen? Waarom is niet eerder ingegrepen?
De kennis en capaciteit om de veiligheid van de Oosterscheldekering te waarborgen is beschikbaar bij Rijkswaterstaat. Wel was de bezetting bij het betreffende regionale dienstonderdeel een aandachtspunt. Tevens is in de afgelopen jaren onvoldoende gebruik gemaakt van de kennis bij de landelijke dienstonderdelen. Op dit punt is het beheer aangescherpt door de landelijke
dienstonderdelen van Rijkswaterstaat een formele rol te geven in het beheer en tevens het beheer periodiek extern te laten toetsen. De bezetting van het betreffende regionale dienstonderdeel wordt op het afgesproken, voor een adequaat beheer benodigd niveau gebracht. Er is niet eerder ingegrepen omdat de jaarlijkse rapportages over de betrouwbaarheid van de kering daar geen aanleiding toe gaven.
Is de conclusie juist dat de Oosterscheldekering de afgelopen jaren niet aan de gestelde veiligheidsnormen heeft voldaan, en ook heden niet voldoet? Wat is er de afgelopen jaren gebeurd om aan de normen te voldoen?
De Oosterscheldekering heeft altijd aan de wettelijke normen voldaan en voldoet ook nu aan de wettelijke norm.
Wat gaat u doen om de veiligheid van de Oosterscheldekering op het gewenste niveau te brengen?
De veiligheid van de Oosterscheldekering is op het gewenste niveau en voldoet aan de wettelijke norm. Het beheer is aangescherpt om nieuwe afschuivingen en schade aan de bodembescherming te voorkomen.
Hoe zijn de schijnbaar harde conclusies uit het interne rapport van Rijkswaterstaat te rijmen met de geruststellende antwoorden op eerdere schriftelijke vragen naar aanleiding van eerdere kritiek van deskundigen op de staat van de Oosterscheldekering?2 Was u op de hoogte van het interne rapport van Rijkswaterstaat toen u deze vragen beantwoordde?
Ik was op de hoogte van het interne rapport en de kritiek van deskundigen. Ik heb u in april 2013 hierover geïnformeerd en in lijn met de conclusies van het rapport aangegeven dat de afschuivingen niet tot problemen voor de Oosterscheldekering hebben geleid.
Het bericht 'Tunnel levert ING miljoenen op' |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Tunnel levert ING miljoenen op»?1
De destijds in 1988 gekozen vorm van Publiek Private Samenwerking is gekoppeld aan «schaduwtol». PPS wordt in deze vorm niet meer toegepast.
Was een dergelijke winst voor het consortium onder leiding van ING te voorzien?
Met de toenmalige kennis en ervaring is op 30 december 1988 het contract voor de aanleg, onderhoud en financiering voor de Tunnel onder de Noord voorbereid en ondertekend. De uiteindelijke kosten waren indertijd niet goed te voorzien. Voor de overheid en private investeerders was het de eerste PPS. Er zijn veel risico’s (bouwen, financieren, exploiteren, verkeersontwikkelingen en prijsontwikkelingen) aan de ING overgedragen. Die risico’s worden afgedekt. De prijs daarvoor is hoog.
Is in het contract aandacht gegeven aan een dergelijke mogelijke uitkomst? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Aangezien de uiteindelijke kosten destijds niet goed voorzien konden worden, is in het contract opgenomen dat het passagetarief periodiek wordt herzien.
Levert deze hogere kostenpost een extra noodzaak tot bezuinigingen op? Zo nee, waaruit worden de hogere kosten dan betaald?
Er is op dit moment geen noodzaak tot bezuinigen vanwege dit contract. De kosten worden in de begroting opgevangen via jaarlijkse verrekening van berekend verkeer met werkelijk gepasseerd verkeer (schaduwtolsysteem). De begroting wordt bijgesteld aan de hand van verkeersprognoses.
Bent u van mening dat het rendement reëel en wenselijk is?
De beslissing over de balans tussen de risico’s en een daarbij passend rendement is genomen ten tijde van de contractondertekening op 30 december 1988. De beelden over de mogelijke risico’s en een mogelijk rendement zijn daarbij geaccepteerd. Achteraf gezien kan gezegd worden dat de prijs voor deze eerste PPS en de gekozen vorm van schaduwtol hoog is.
Wat is naar uw mening een redelijk rendement voor private investeerders in publieke werken?
Tegenwoordig worden andere uitgangspunten gehanteerd in de afweging over risico’s en rendementkansen. Bij PPS/DBFM is sprake van sturing op aangetoonde meerwaarde in combinatie met een taakstellend budget. Rendementen zijn markt, risico en periode gebonden. De private investeerders bepalen wat het door hen gewenste rendement is. De onderhandelingen vinden plaats met een consortium, dat op zijn beurt in concurrentie een «all-in» prijs neerlegt voor ontwerp, bouw, financiering en onderhoud van de infrastructuur over de contractduur. Deze «all-in» prijs moet altijd lager zijn dan de publieke referentievariant. De markt bepaalt welk rendement het wil maken. De overheid stemt in met een marktvoorstel als het meerwaarde voor de belastingbetaler en infrastructuur gebruiker (value for money) oplevert. Als een dergelijke prijs passend is binnen de spelregels van een voorkomende aanbesteding dan is een rendement in mijn ogen redelijk.
Is het waar dat het huidige contract in 2014 opnieuw besproken wordt? Bent u bereid in overleg te treden met het consortium over een aanpassing van de voorwaarden?
In januari 2014 wordt, binnen de contractvoorwaarden, het passagetarief opnieuw vastgesteld. Het contract biedt geen mogelijkheden voor andere aanpassingen.
Bent u, mede als vervolg op het kritische rapport van de Algemene Rekenkamer over DBFM-constructies2, bereid de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om advies te vragen over de optimale inrichting van afspraken over het rendement op publieke infrastructurele werken, aangezien zij daar toezicht op houdt? Zo nee, bent u bereid op andere wijze – bijvoorbeeld in het buitenland – advies in te winnen?
Nee, extra advies voor het inrichten van afspraken over het rendement op publieke infrastructurele werken is niet nodig. De ervaringen met de huidige PPS DFFM contracten, en onder andere de daarbij gebruikte financiële modellen, zijn onderwerp van een permanente uitwisseling van kennis en best practices binnen het Rijk en met buitenlandse overheden. Dit om continu verder te verbeteren. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu zorgt zelf uiteraard voor een optimale inrichting van risico’s en prestatieprikkels in de DBFM contracten. Daarboven houdt het Ministerie van Financiën toezicht op de DBFM projecten en toetst het de doelmatigheid.
Bent u bereid de Kamer van de ontwikkelingen op dit terrein op de hoogte te houden?
Ja, de informatie-uitwisseling is geregeld via de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en de reguliere DBFM(O) Voortgangs-rapportage PPS van het kabinet die wordt aangeboden door de minister van Financien waarvan de eerstvolgende medio 2014 wordt verstuurd. Ook zijn in de reacties van mij en de minister van Financien op het rapport Contract-management bij DBFMO projecten van de Algemene Rekenkamer, nadere afspraken gemaakt over de informatievoorziening.
Het bericht dat Rijkswaterstaat voorbereidingen treft voor een nieuwe bezuiniging op de bediening van sluizen en bruggen |
|
Eddy van Hijum (CDA), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Is het waar dat Rijkswaterstaat voorbereidingen treft voor een nieuwe bezuiniging op de bediening van sluizen en bruggen?1
De bezuiniging op bediening van sluizen en bruggen is geen nieuwe bezuiniging, maar een uitvoering van afspraken uit het Regeerakkoord Rutte I, die voor 2018 gerealiseerd moeten zijn. In 2012 is in goed overleg met de regio een pilot vraaggestuurde bediening IJsselmeergebied ingevoerd. Deze pilot dient als opmaat voor het totale versoberingpakket bediening.
Is het waar dat het voornemen bestaat om de Eilandbrug en de Ketelbrug in Overijssel uitsluitend vanaf de Ramspolbrug op afstand te bedienen? Is dit technisch gezien ook mogelijk? Wat betekent het verdwijnen van bediening op locatie voor het aantal openingen van de beide bruggen?
De Eilandbrug wordt reeds bediend vanuit de Ramspolbrug. Er zijn vooralsnog geen voornemens om de Ketelbrug op afstand te gaan bedienen. Na afloop van de nu nog lopende landelijke pilot «bediening op afstand» zullen de technische aspecten worden belicht in een evaluatie. Deze zal aan uw Kamer worden toegezonden.
Als versoberingsmaatregel wordt gekeken wat de mogelijkheden zijn om de Ketelbrug, Eilandbrug en Ramspolbrug gedurende de zomerperiode, in de rustige tijden, te laten bedienen door één bedienaar die dan tussen de Ketelbrug en Ramspolbrug pendelt. De consequentie hiervan is dat een brugdraaiing moet worden aangevraagd en dat er mogelijk langere wachttijden zijn. Ik verwacht dat het aantal openingen hierdoor wat minder zal worden, maar tijdens de opening zal wel het totale scheepsaanbod bediend worden.
Bent u op de hoogte van de grote zorgen over de gevolgen van de steeds beperktere openstelling bij de ondernemers van de «bruine vloot» in Kampen? Deelt u de mening dat het voor Kampen bijzonder ongewenst is wanneer ook het laatste deel van de chartervloot een andere thuishaven zou zoeken?
In de versoberingsvoorstellen is sprake van het inkorten van de bedienvensters Eilandbrug (bediend vanuit de Ramspolbrug) en Ketelbrug. Hierover is overleg gevoerd met de brancheorganisatie van charterschepen BBZ.
De landelijk te maken afwegingen houden rekening met het economisch belang en de intensiteit van het gebruik van objecten. Voor zover dat mogelijk is binnen de in het regeerakkoord aangegeven taakstelling heb ik ook rekening gehouden met het belang van de chartervaart bij de genoemde objecten. In overleg met de «bruine vloot» is binnen de opgave van de versobering nu gekomen tot een werkbaar bedienregime.
Zoals aangegeven in het AO Scheepvaart van 25 juni jongstleden zal het ontzien van de belangrijkste hoofdvaarwegen impact hebben voor de vaarweggebruikers van de vaarwegen waarover kleinere volumes worden vervoerd.
Bent u bereid om bij de besluitvorming over de bediening van beide bruggen rekening te houden met het belang van de chartervaart in Kampen? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om over mogelijke oplossingen (zoals een rol voor de havenmeester) in overleg te treden met de BBZ2 en de Kamer over de uitkomsten van dit overleg te informeren?
Dit overleg heeft reeds plaatsgevonden. Zie het antwoord op de vragen 3 en 4.
De Blankenburgtunnel |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Milieuclubs uit overleg tunnel»?1
Ja.
Klopt het dat Natuurmonumenten en de Milieufederatie Zuid-Holland niet uit het overleg over de Blankenburgtunnel zijn gestapt, maar zelfs nooit aan tafel hebben gezeten? Welke maatregelen heeft u genomen om de groene organisaties aan tafel te krijgen? Wat gaat u doen om de groene organisaties vanaf nu bij het proces te betrekken?
Gedurende de verkenning van de Nieuwe Westelijke Oeververbinding zijn de natuurorganisaties geïnformeerd en betrokken. De Natuur- en Milieufederatie Zuid-Holland heeft destijds geparticipeerd, Natuurmonumenten niet.
Beide organisaties zijn in het afgelopen jaar opnieuw uitgenodigd, om mee te praten over de verdere uitwerking van de vormgeving en inpassing van de Blankenburgverbinding en de regionale inpassingsvisie. Zij hebben besloten dat zij daar van afzien. Ik betreur dat en ik hoop dat zij hun besluit zullen heroverwegen.
Bent u van mening dat voldoende uitvoering is gegeven aan de motie-Kuiken2, die de regering oproept om in overleg met de regio en natuur- en milieuorganisaties tot een inpassingsvisie te komen?
Ja. In reactie op de motie van mw. Kuiken (TK 33 400 A, nr. 30) heb ik al aangegeven, dat ik de regio zou vragen om met de natuur- en milieuorganisaties een inpassingsvisie voor het gebied te ontwikkelen. Dat is gebeurd. De natuur- en milieuorganisaties zijn door de regio gevraagd om mee te praten over de inpassingsvisie. Helaas hebben zij nu zelf besloten dat zij verder niet willen participeren.
Bent u bereid bewonersorganisaties bij het proces te betrekken? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Bij de planuitwerking van de Blankenburgtunnel zelf worden bewonersorganisaties betrokken, net zoals in het voortraject is gebeurd. De uitwerking van de inpassingsvisie in het kader van de motie Kuiken is de verantwoordelijkheid van de Stadsregio Rotterdam. De wijze waarop de bewonersorganisaties betrokken worden bij de inpassingsvisie is dan ook een regionale verantwoordelijkheid. Ik zal hen uw suggestie meegeven.
Deelt u de mening dat de kwaliteit van het gebied door de aanleg van de Blankenburgtunnel niet mag verslechteren? Aan welke voorwaarden moet een goede inpassingsvisie volgens u voldoen? Bent u bereid de inpassingsvisie naar de Tweede Kamer te sturen?
Ja. Vanwege de kwaliteit van het gebied heb ik gekozen voor een hoogwaardig ingepast tracé. Met de keuze voor het tracé Krabbeplas-West, de deels verdiept aangelegde aansluiting met de A20, de verdiepte en overkapte ligging tussen de spoorlijn en de Zuidbuurt en de extra middelen voor inpassing uit de motie-Kuiken, geef ik vorm aan deze hoogwaardige inpassing. In totaal investeer ik daar nu € 255 mln in. De inpassingsvisie, zoals opgesteld door de regiopartijen, zal ik u binnenkort toezenden, tezamen met de Voorkeursbeslissing en de Structuurvisie.
Deelt u de mening dat in een creatief proces niet het kaderstellend budget, maar de kwaliteiten van het gebied het vertrekpunt moeten zijn? Deelt u ook de mening dat het daarvoor nodig is om verder te kijken dan alleen de Blankenburgtunnel, en te kiezen voor een integrale gebiedsbenadering?
Nee. De inpassingsvisie neemt de kwaliteiten van het gebied en de aanleg van de Blankenburgtunnel zoals omschreven in de ontwerpStructuurvisie als uitgangspunt. In de inpassingsvisie wordt beschreven welke maatregelen denkbaar zijn om de kwaliteiten van het gebied verder te versterken en te ontwikkelen. De regionale partijen concretiseren de inpassingsvisie via een gebiedsgerichte benadering in nauwe afstemming met de planuitwerking van de NWO. Daarbij onderzoekt de regio ook de mogelijkheden voor cofinanciering, naast het via de motie van mw Kuiken beschikbaar gestelde budget.
Bent u bekend met het pamflet «Vooruit met natuur»3 van de staatssecretaris voor Economische Zaken? Hoe beoordeelt u de stelling in dit pamflet «investeren in snelwegen die de natuur in ere houden» in relatie tot de inpassing van de Blankenburgtunnel?
Ja, ik ben bekend met dit pamflet. Ik ben van mening, dat met de keuze voor het tracé Krabbeplas-West, de keuze voor de Aalkeettunnel, de deels verdiept aangelegde aansluiting met de A20, de nog uit te werken natuur- en watercompensatie én de extra middelen voor inpassing uit de motie-Kuiken (die als een katalysator kunnen werken voor nog meer inpassingsinvesteringen door de regiopartijen), de kwaliteiten van het doorsneden gebied voldoende in ere worden houden.
Klopt het dat het Havenbedrijf Rotterdam in het verleden heeft ingezet op publiek-private financiering in het kader van de aanleg van de Blankenburgtunnel? Kunt u aangeven waarom publiek-private financiering niet meer aan de orde is? Deelt u de mening dat financiële betrokkenheid van het Havenbedrijf niet ondenkbaar is? Wat zijn volgens u de (on)mogelijkheden hiervoor?
Het Havenbedrijf Rotterdam heeft in 2011 aangegeven geen financiële bijdrage te geven. Dit heb ik uw Kamer in januari 2012 gemeld. Eind 2012 heb ik u aangegeven hoe ik de aanleg van de Blankenburg-verbinding wil financieren: voor het grootste deel met rijksmiddelen en voor een deel via tolheffing. Zie hiervoor ook het laatste punt in mijn brief van 6 juni 2013 (TK 32 598, nr. 19).
De stormvloedkering |
|
André Bosman (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de artikelen «Rijkswaterstaat: veiligheid stormvloedkering niet in geding»1 en «Grote kuilen bij Oosterscheldedam – «geen gevaar voor waterveiligheid»»?2
Uiteraard volg ik de berichtgeving over de Oosterscheldekering. Ik onderschrijf de strekking van deze artikelen, de veiligheid is en was niet in het geding. Rijkswaterstaat doet er alles aan om dit ook in de toekomst zo te houden.
Klopt het dat er bij de bouw van de stormvloedkering al rekening is gehouden met het ontstaan van ontgrondingskuilen? Zo ja, wat was de planning in het onderhoud?
Ja, dat klopt. Rond de Oosterscheldekering liggen matten en blokken om het wegspoelen van zand – erosie – te voorkomen. Dat is de bodembescherming. Aan de randen van die matten – op minimaal 600 meter van de Oosterscheldekering – ontstaan van nature zogenoemde ontgrondingskuilen door stroming. In het oorspronkelijke beheerplan werd hier al rekening mee gehouden door tweemaal per jaar de bodemontwikkeling te bemeten. Zo nodig werden de hellingen bestort om deze te stabiliseren.
Kunt u aangeven of deze kuilen in de loop der jaren groter zijn geworden dan bij de bouw is aangenomen? Zo ja, kunt u dan aangeven waarom eerdere aannames niet meer kloppen?
De ontwikkeling van de diepte van de ontgrondingskuilen verloopt gemiddeld nog steeds in lijn met de voorspellingen zoals die bij de bouw van de Oosterscheldekering in de jaren tachtig van de vorige eeuw zijn gemaakt. Waar geen rekening mee was gehouden was de verdergaande zijwaartse ontwikkeling van de ontgrondingskuilen wat tot de afschuivingen in de nabijheid van de Noordbevelandse dijken heeft geleid. Hier en aan de randen van de bodembescherming zijn recent bestortingen uitgevoerd om de bodem te stabiliseren en verdere afschuivingen te voorkomen.
Kunt u aangeven hoe de structurele aanpak gaat verlopen nu deze aangepast wordt en welke extra kosten hiermee gemoeid zijn?
In mijn brief van 26 april 2013 met kenmerk 33 400 J nr. 19 heb ik u reeds gemeld dat het beheer rondom de Oosterscheldekering is aangescherpt. Dit houdt in dat een groter gebied wordt bemeten en strengere eisen worden gesteld aan de maximale steilheid van de hellingen van de ontgrondingskuilen. Zo nodig worden de hellingen meerdere malen bestort om deze te stabiliseren. Onderzoek loopt nog om te bekijken of het beheer nog verdere aanscherping behoeft.
In 2012 en begin 2013 zijn versnelde, in de onderhoudsprogrammering naar voren gehaalde, bestortingen uitgevoerd. De hellingen van de ontgrondingskuilen zijn gestabiliseerd door het uitvoeren van bestortingen. Hierdoor is de stabiliteit van de bodembescherming en de veiligheid van de Noordbevelandse dijken gewaarborgd.
Voor de periode vanaf oktober 2013 tot en met 2014 staat het verder stabiliseren van de reeds aangepakte en overige aan te pakken ontgrondingskuilen gepland en gebudgetteerd. Hierdoor wordt de stabiliteit van de bodembescherming en de veiligheid van de Noordbevelandse dijken ook voor de langere termijn gewaarborgd. Gelet op de lopende aanbesteding kan ik hier geen bedragen noemen. Bij zowel het genoemde onderzoek naar het optimale beheer als bij het ontwerp van de genomen en te nemen maatregelen zijn onafhankelijke experts, waaronder hoogleraren van de TU-Delft, betrokken.
In het personeelsbeleid van Rijkswaterstaat wordt gericht gestuurd op borging en behoud van de benodigde waterbouwkundige kennis om ook in de toekomst gesteld te staan voor haar taak.
De sloop van flats in Hoensbroek zonder ontheffing |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Heerlen sloopt flats met zwaluwen en mussen»?1
Ja.
Is het waar dat Heerlen voornemens is de sloop uit te voeren zonder de daartoe vereiste ontheffing? Zo nee, waarop baseert u zich? Zo ja, bent u bereid handhavend op te treden?
De gemeente Heerlen heeft inmiddels contact gehad over de onderhavige problematiek met Dienst Regelingen en toegezegd ook voor de huismus en de gierzwaluw een ontheffing aan te vragen en dit traject te doorlopen, alvorens te starten met de sloopwerkzaamheden.
Bent u bereid erop toe te zien dat sloopwerkzaamheden zoals deze niet in strijd met de vigerende wetgeving plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u ervoor zorgen dat Heerlen in dit geval de wettelijke regels niet zal overtreden?
Zie ook mijn antwoord op vraag 2. Ik ga er, na de toezeggingen van de gemeente Heerlen, van uit dat de wettelijke regels in acht genomen zullen worden.
Ruimtelijke ordening op zee |
|
Remco Dijkstra (VVD), Betty de Boer (VVD), André Bosman (VVD), Johan Houwers (VVD), Aukje de Vries (VVD), Pieter Litjens (VVD) |
|
Kunt u een overzicht geven van alle plannen, visies, richtlijnen, verordeningen etc. waar een vorm van ruimtelijke ordening op zee in voorkomt? Kunt u in ieder geval daarin betrekken: Nationaal Waterplan, Richtlijn maritieme ruimtelijke ordening, Structuurvisie Windenergie op Zee, Natura2000, Gemeenschappelijk Visserijbeleid, Kaderrichtlijn water, Kaderrichtlijn mariene strategie, vervoerscorridors?
De ruimtelijke ordening van het Nederlandse deel van de Noordzee is neergelegd in het Nationaal Waterplan 2009–2015 (NWP), dat voor de ruimtelijke aspecten een structuurvisie is in de zin van de Wet ruimtelijke ordening. Het beleid, inclusief de ruimtelijke opgaven en keuzes voor de zee uit het NWP is nader uitgewerkt in de bijlage Beleidsnota Noordzee van het NWP1 en vastgelegd in beleidsregels in het Integraal Beheerplan Noordzee (IBN). Samen geven deze documenten een integraal afwegingskader voor het gebruik van de zee.
Essentieel voor de overheidactiviteit ruimtelijke ordening is dat bij de toekenning van gebruiksfuncties aan de schaarse ruimte een afweging moet plaatsvinden van alle bij de situering van die functies betrokken belangen. De Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening vormen het wettelijk kader voor de ruimtelijke ordening op de Noordzee.
In de structuurvisiekaart van het NWP is aangegeven waar welke activiteiten op zee kunnen plaatsvinden, zoals locaties voor het winnen van hernieuwbare (wind)energie. De recent in procedure gebrachte Structuurvisie Windenergie op Zee betreft een partiële herziening van het NWP met als oogmerk windenergiegebieden mogelijk te maken voor de Hollandse Kust en in het gebied ten noorden van de Wadden. In die zin werkt het als ruimtelijk ordeningsinstrument. Voor specifieke gebieden vindt op meer detailniveau uitwerking plaats in afzonderlijke processen gericht op het vinden van de exacte locaties voor toekomstige windparken. In het IBN staat het afwegingskader voor nieuwe initiatieven die ruimte vragen.
Voor hernieuwbare energie is Europese regelgeving van kracht, onder meer de Richtlijn Hernieuwbare Energie en de Verordening voor grensoverschrijdende samenwerking aan transnationale energienetwerken. Deze regelgeving richt zich niet direct op ruimtelijke ordening op zee.
In de structuurvisiekaart in het NWP zijn de onder de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) aangewezen en nog aan te wijzen Natura2000 gebieden opgenomen. Deze zijn geselecteerd op basis van aanwezige en volgens de richtlijnen te beschermen natuurwaarden. Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel tot uitbreiding van de werking van de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet naar de Exclusieve Economische Zone (EEZ), volgt -na een voorhangprocedure in beide Kamers – nationale aanwijzing van de natuurgebieden. Daarna kunnen de beheerplannen van de Natura 2000-gebieden worden vastgesteld. De richtlijnen werken door in het gebruik van de ruimte, maar zijn niet zelfstandig gericht op ruimtelijke ordening op zee. Wel heeft de bescherming van Natura 2000-gebieden externe werking: activiteiten buiten de Natura 2000-gebieden die de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen zijn vergunningplichtig onder de Natuurbeschermingswet. Zo lang de werking van de Natuurbeschermingswet zich niet uitstrekt tot de EEZ, vindt op grond van het IBN een soortgelijke toets op natuurwaarden plaats in het kader van andere vergunningprocedures voor de activiteit.
Tevens zijn in de structuurvisiekaart de internationaal vastgestelde scheepvaartroutes opgenomen. Vaststelling van dergelijke routes verloopt via een vaststellingsproces in de Internationale Maritieme Organisatie (IMO). Dit op verzoek van een verdragspartij zelf, na afstemming met relevante buurlanden.
In de structuurvisiekaart is ook het kustfundament aangegeven. Dit omvat de duinen, strand en zee tot de –20 m lijn. Binnen dit kustfundament zijn restricties voor bouwwerken en tevens is zandwinnen daar in principe niet toegestaan. Dat is vastgelegd in de Waterwet, de Beleidslijn kust en in het Besluit Algemene regels Ruimtelijke Ordening.
Het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) bevat geen specifiek ruimtelijk ordeningsbeleid voor de zee. In de uitwerking geldt wel dat voor bepaalde gebieden beperkingen gelden voor de toegang van specifieke visserijen, zoals de 12 en de 3 mijlszone en gebieden die zijn ingesteld in het kader van bestandsbeheer (bv Scholbox, realtime closures).
De Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM), die tot doel heeft voor 2020 een goede milieutoestand van de zee te bereiken, bevat de verplichting om maatregelenpakketten te maken om die goede toestand te bereiken, mocht het bestaande beleid onvoldoende zijn. Hiertoe bevat deze richtlijn een artikel die de lidstaten verplicht om ruimtelijke beschermingsmaatregelen te treffen. Indirect werkt de richtlijn dus door in het ruimtelijk ordenen van de zee. Het kabinet heeft het voornemen om ruimtelijke beschermingsmaatregelen te nemen voor de bodem van het Friese Front en Centrale Oestergronden, die neerslaan in het Nationaal Waterplan in 2015. Daarnaast zullen de doelen die in de Mariene Strategie Deel I zijn geformuleerd om de goede milieu toestand te bereiken, worden opgenomen in het NWP. Deze doelen vormen daarmee een beleidsmatig kader voor de ruimtelijke ordening op zee.
De Kaderrichtlijn Water (KRW) raakt geen ruimtelijke ordening op zee. Wel valt het beleid voor de Wadden onder de KRW, ruimtelijkordeningstechnisch is er voor de Wadden een PKB.
Het VN Zeerechtverdrag (UNCLOS) regelt de rechten en plichten van derden op zee. Daarmee is het van invloed op de maatregelen die Nederland zelfstandig kan treffen ten aanzien van de ordening van functies op zee. Een nadere toelichting vindt u in de bijlage bij de brief over de afweging over een rijksbestemmingsplan (TK 2011–2012, 29 675-118 blg 119942).
Het OSPAR verdrag is gericht op het beschermen van het maritieme milieu in de Noord-Oostelijke Atlantische Oceaan (inclusief de Noordzee). Dit verdrag biedt geen expliciete grondslag voor ruimtelijke ordening op zee of grensoverschrijdende consultatie over sociaal en economische effecten van plannen. In het kader van OSPAR worden internationale afspraken gemaakt over ambities en maatregelen. Deze worden indien nodig geïmplementeerd in Europees instrumentarium als KRM en VHR. Zo is in dit verband afgesproken te werken aan coherente mariene beschermde gebieden. Deze afspraak komt Nederland na via het netwerk van natuurgebieden op zee. Ook worden ervaringen uitgewisseld over hoe natuur en milieu samenhangen met ruimtelijke planvorming. Zo wordt in OSPAR verband samengewerkt aan een beter begrip van (cumulatieve) effecten van gebruik (bijvoorbeeld de effecten van windenergie op natuur). Dat kan weer input zijn voor ruimtelijke planvorming.
Het Espoo verdrag en de Europese Richtlijnen voor consultatie in verband met grensoverschrijdende milieueffecten zijn geen ruimtelijke ordeningsinstrumenten, maar regelen een belangrijk aspect van het proces tot goede ruimtelijke afstemming en ordening in internationaal verband.
Ten aanzien van de Richtlijn Maritieme Ruimtelijke Ordening (MRO) merk ik op dat het hier om een voorstel van de Europese Commissie voor een richtlijn gaat dat is uitgebracht op 12 maart 2013. In het kabinetsstandpunt van 24 januari 2011 (TK 2011–2012, 22 112, nr. 1129) over MRO is opgenomen dat Nederland op dit terrein de Europese dimensie bij voorkeur niet invult met bindende regelgeving. In het BNC fiche van 12 april 2013 over het voorstel van de Europese Commissie is aangegeven hoe het kabinet het richtlijnvoorstel ziet vanuit het huidig perspectief, waarbij ook de rechtsbasis, subsidiariteit en proportionaliteit aan de orde komen.
Kunt u een korte omschrijving geven van de verschillende plannen, visies, richtlijnen etc. op deze lijst? Kunt u de relatie tussen de plannen, visies, richtlijnen etc. onderling in kaart brengen? Kunt u in een overzicht, bij voorkeur in kaartvorm, aangeven waar overlap in ruimtelijke ordeningsbeleid zit tussen deze plannen, visies, richtlijnen, verordeningen etc.?
Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
De Kaderrichtlijn Mariene Strategie verplicht de lidstaten om de nodige maatregelen te treffen om de goede milieutoestand te bereiken in hun mariene wateren. Hierbij dient rekening te worden gehouden met vigerend beleid als VHR, KRW, GVB en relevante zeeverdragen als OSPAR en IMO. De KRM is daarmee in feite een integrerend kader dat vanuit het oogpunt van de ecosysteembenadering bestaand beleid met elkaar verbindt om zodoende te beoordelen waar nog aanvullende actie nodig is om de goede milieutoestand te bereiken.
Voor een overzicht van wet- en regelgeving verwijs ik graag naar het schema in bijlage 12 waarin schematisch is aangegeven welke wetgeving waar op het Nederlands deel van de Noordzee van toepassing is. Voor een ruimtelijk kaartbeeld verwijs ik u naar de Beleidsnota Noordzee 2009–2015 met de structuurvisiekaart daarin en het Integraal Beheerplan Noordzee uit 2011, waarin tevens kaartbeelden zijn opgenomen. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte treft u een meer gestileerde kaart aan.
In 2015 wordt het ruimtelijke beleidskader geactualiseerd bij de periodieke herziening van het NWP. Eventuele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zoals die momenteel voortvloeien uit Natura2000, KRM of IMO (herziening scheepvaartroutes) zullen in een nieuw kaartbeeld worden geïntegreerd.
Kunt u van elk plan, elke visie of richtlijn aangeven of dit/deze op nationaal of Europees niveau is of wordt vastgesteld? Kunt u in u uw antwoord aangeven hoe Nederland invulling geeft aan het Europese beleid op het gebied van ruimtelijke ordening, natuur en water met betrekking tot de zee?
Het Nationaal Waterplan is nationaal vastgesteld. De KRM, KRW, de Vogel- en Habitat Richtlijnen, de strategische en project milieueffectenrichtlijnen, de Richtlijn hernieuwbare energie en de Verordening over transnationale energienetwerken en het Gemeenschappelijk Visserij Beleid zijn Europese regelgevingen die op Europees niveau worden vastgesteld. Voor de visserij geldt specifiek dat de Europese Commissie exclusief bevoegd is en initiatiefrecht heeft.
Nederland heeft de Europese richtlijnen geïmplementeerd in nationale regels en beleid en houdt bij het beleid voor de zee rekening met de Europese verplichtingen en doelstellingen. Dat betekent dat de KRM met het Natura 2000 beleid de basis vormt voor een duurzaam en veilig gebruik van de zee.
Beleidsmatig is in Europees verband een pleidooi gehouden voor het toepassen van maritieme ruimtelijke ordening door de lidstaten onder het beginsel van subsidiariteit. Dit is onder meer bevestigd in de Limassol-verklaring over Blauwe Groei. De verklaring van de informele ministeriële conferentie in oktober 2012 roept op tot transparantere planning voor investeringen en een evenwichtige aanpak voor de betrokken sectoren en belanghebbenden te bewerkstelligen, door uitvoering te geven aan maritieme ruimtelijke ordening en een geïntegreerd beheer van de kustzones in de lidstaten en in hun grensgebieden, om te zorgen voor samenhang met ecologische, maatschappelijke en economische doelstellingen. Nederland heeft met het NWP reeds invulling gegeven aan dit Europese beleid. Verdragsrechtelijk heeft de EU geen zelfstandige bevoegdheid tot het opleggen van ruimtelijke ordening.
Ik merk op dat de EU regelgeving voor Natura2000 en voor hernieuwbare energie doelstellingen bevatten die op nationaal niveau en primair op het eigen grondgebied behaald dienen te worden. Grensoverschrijdende samenwerking op die punten wordt daarom door de Europese Commissie gestimuleerd via de horizontale beleidsinstrumenten van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie en het voorstel voor een kader voor ruimtelijke ordening op zee.
Kunt u deze vragen vóór het algemeen overleg Behandelvoorbehoud Richtlijn maritieme ruimtelijke ordening op 4 juni 2013 beantwoorden?
Ja.
Het rapport “Schaatsaccommodatie voor de topsport” |
|
Sander de Rouwe (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Schaatsaccommodatie voor de topsport»1?
Ja.
Klopt het dat het Rijk een bijdrage van 200 miljoen euro beschikbaar heeft gesteld aan Almere en dat Icedome hiervan in de exploitatie zal profiteren?
Nee, dit klopt niet.
Is de in het rapport genoemde bijdrage van 200 miljoen euro of een deel daarvan, beschikbaar voor de financiering van het project en of de subsidiëring van topsportevenementen? En zo ja, hoeveel? Zo nee, op basis waarvan kan de gemeente hier dan op anticiperen in het rapport?
Nee, er is geen bijdrage beschikbaar gesteld voor de financiering van het project en of de subsidiëring van topsportevenementen. Mogelijk anticipeert de gemeente op inbreng van de opbrengst van de rijksgronden, waarover in het Integraal Afsprakenkader (IAK) Almere d.d. 29 januari 2010 een principe-afspraak is gemaakt.
Klopt het dat het hier gaat om de gelden voor het Rijk-Regioprogramma Almere-Amsterdam-Markermeer (RRAAM) of één van de andere IJmeerprojecten? Zo nee, kunt u aangeven om welke gelden het dan precies gaat?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft het Rijk toezeggingen gedaan over eventuele ondersteuning waarvan de Icedome in de exploitatie zal profiteren? Zo ja, welke?
Nee.
Hoe verhoudt een bijdrage aan de exploitatie van een topsportlocatie zich tot de oorspronkelijke bedoelingen om met RRAAM-gelden de bereikbaarheid te verbeteren?
Er is geen sprake van een bijdrage van het Rijk aan de exploitatie van een topsportlocatie.
Veiligheid van stationsgebieden bij vervoer gevaarlijke stoffen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Riolering in stationsgebied aanpassen kan ramp voorkomen»?1
Ja.
Deelt u de mening van het hoofd Adviesgroep Stedelijk water en Riolering van Arcadis dat er wettelijke eisen moeten komen voor de riolering bij spoorlocaties, bijvoorbeeld over het verplicht scheiden van hemelwater en afvalwater op deze locaties bij aanleg of vervanging van riolering?
Zie antwoord 3.
Bent u bereid in samenwerking met de gemeenten het riool op de meest risicovolle spoorlocaties in kaart te brengen en te bezien of risico’s op deze locaties kunnen worden geïsoleerd door het aanbrengen van afsluitkleppen en door het realiseren van bergbezinkbassins?
Qua verantwoordelijkheidsverdeling is het zo geregeld dat de gemeente de zorgplicht heeft voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater en voor de doelmatige inzameling van afvloeiend hemelwater. Ook moeten gemeenten voorbereid zijn op eventuele (milieu)incidenten en calamiteiten die te maken hebben met riolering én op de bestrijding daarvan. Dat wil zeggen dat de rioleringsbeheerder (met als eindverantwoordelijke Burgemeester & Wethouders) de voorbereiding op incidenten op zich moet nemen.
De Leidraad Riolering module C4100 «Voorbereiden op incidenten en calamiteiten» is specifiek voor dit doel opgesteld en geeft aan op welke wijze gemeenten zich goed kunnen voorbereiden op rioleringsgerelateerde incidenten en calamiteiten. In de leidraad zijn van dergelijke incidenten enkele voorbeelden opgenomen, waaronder ook de verspreiding van giftige gassen in de riolering. De veiligheidsrisico's spelen hier vaak een belangrijke rol in.
In potentie zijn er vele type incidenten of calamiteiten met gevaarlijke stoffen denkbaar die gerelateerd zijn aan het rioleringsstelsel. Niet alleen op het spoor, maar ook op andere plekken zoals op de weg of op en langs het water. Het is aan de verantwoordelijke overheden, gemeenten en veiligheidsregio’s, na te gaan welke scenario’s (mogelijke incidenten en calamiteiten) denkbaar zijn en welke maatregelen zij nodig achten en in de betreffende regio’s effectief zijn. Het rijk is verantwoordelijk voor de generieke normen, de andere overheden voor de uitvoering hiervan op hun grondgebied.
Over het specifieke ongeval in Wetteren kan ik nu nog niet oordelen. Zodra de resultaten van het onderzoek in België beschikbaar komen zal ik nagaan of de specifieke situatie in Wetteren zich ook in Nederland kan voordoen. Op basis daarvan kan ik pas beoordelen of nadere voorwaarden of eisen bij spoorlocaties kunnen of moeten worden gesteld.
Het wegnemen van belemmeringen voor de bouw van een Russische olieterminal in de Rotterdamse haven |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Sinds wanneer bent u actief betrokken bij het mogelijk maken van de plannen voor de bouw van een olieterminal door een joint venture van het Russische bedrijf Summa en het Nederlandse opslagbedrijf VTTI?1
Tijdens mijn gesprek met de Russische vicepremier Arkady Dvorkovich op 6 maart 2013 heb ik mij voor het eerst actief ingezet voor de Tankterminal Europoort West van Shtandart TT BV.
Kunt u toelichten waaruit de door uw ministerie genoemde problemen bij het verkrijgen van de benodigde vergunningen bestonden?
Kunt u toelichten en specificeren welke belemmeringen u heeft weggenomen en op wiens verzoek u heeft gehandeld?
Zijn er veiligheidsrisico's verbonden aan het wegnemen van deze belemmeringen?
Op het gebied van vergunningen heb ik geen belemmeringen weggenomen. De gemeente Rotterdam is het verantwoordelijk bevoegd gezag voor de openbare orde en veiligheid. Alle regelgeving met betrekking tot veiligheid rond explosieven uit de Tweede Wereldoorlog blijft onverminderd van kracht.
Kunt u toelichten bij welke vergunningsaanvraag de belemmeringen zijn opgetreden en waarom u zeker weet dat alle mogelijke belemmeringen zijn weggenomen, gezien het feit dat bij het bevoegd gezag nog aanvragen moeten worden ingediend en getoetst?
Zijn er al vergunningsaanvragen ingediend bij de bevoegde overheden? Zo nee, op grond waarvan heeft u in gesprek met de Russische vicepremier toezeggingen kunnen doen over een onbelemmerde bouw van de terminal?
Erkent u ten volle deze gangbare procedures in Nederland en bent u bereid om eventuele toekomstige belemmeringen te respecteren en alsnog «nee» te verkopen aan de Russen, indien dat noodzakelijk blijkt?
Kunt u toelichten hoe de selectie van een exploitant voor het desbetreffende terrein tot stand is gekomen en of u daarbij een bemiddelende rol heeft gespeeld ten gunste van de Russen?
De keuze van het consortium voor de bouw en exploitatie van de tankterminal lag in handen van het Havenbedrijf. Ik heb begrepen dat de selectie van Shtandart TT heeft plaatsgevonden na een openbare beoordelingsprocedure waarbij het Havenbedrijf verschillende waarborgen heeft getroffen om de zorgvuldigheid en onafhankelijkheid van deze procedure te garanderen. Bij de procedure en selectie ben ik niet betrokken geweest.
Houdt u rekening met de scepsis van bijvoorbeeld de Russische oliepijplijnbeheerder Transneft die meent dat de olieterminal mogelijk overcapaciteit en dalende prijzen voor op- en overslag tot gevolg kan hebben?2
Kunt u aangeven of uw steun voor de komst van de Russische olieterminal is ingegeven door een feitelijke en realistische onderbouwing bij de business case?
Kunt u toelichten hoe u aankijkt tegen de gevolgen van eventuele dalende prijzen voor investeringen van op- en overslagbedrijven in onderhoud en veiligheid van nieuwe en bestaande complexen in de Rotterdamse haven?
Op wereldmarkten als die van olie en gas zijn stijgende en dalende prijzen een gangbaar fenomeen. Bedrijven die investeren in deze sectoren hebben te maken met de risico’s van marktfluctuaties en kunnen maatregelen treffen om deze risico’s beheersbaar te houden.
De Tankterminal Europoort West en andere tankterminals in de Rotterdamse haven zijn verplicht te voldoen aan stringente wet- en regelgeving op het gebied van veiligheid en milieu. Dat staat los van fluctuaties in olie- en gasprijzen.
De weigering van de minister van Infrastructuur en Milieu om de bouwvergunning te vernietigen die de gemeente Landerd heeft afgegeven voor de bouw van een grote geitenstal |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u begrip voor de lokale gevoeligheden betreffende het plaatsen van een geitenstal in een gebied waar veel mensen getroffen zijn door Q-koorts, en dat tevens momenteel niet alle geitenhouders hun geiten hebben ingeënt?1
Ik ben mij terdege bewust van de lokale gevoeligheden en heb daar zeker begrip voor. Bij brief van 14 juli 2011 is de Kamer geïnformeerd over een deskundigenadvies over Q-koorts dat de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 24 juni 2011 hebben ontvangen. De deskundigen adviseerden dat het uitbreidingsverbod als maatregel geen toegevoegde waarde meer had onder voorwaarde dat professioneel gehouden melkgeiten en melkschapen en schapen en geiten op bedrijven met een publieksfunctie steeds tijdig (voor het dekken) en volledig gevaccineerd worden. Naar aanleiding van onder meer het deskundigenadvies heeft het Rijk besloten om het uitbreidingsverbod in te trekken.
In Nederland is voor professionele melkgeiten en melkschapenbedrijven en bedrijven met een publieksfunctie een jaarlijkse Q-koortsvaccinatie vóór
1 augustus verplicht. Er wordt door de NVWA strikt toegezien op de jaarlijkse vaccinatie van geiten en schapen. Uit de controle is in de afgelopen jaren steeds gebleken dat een relatief groot aantal geitenhouders pas laat voldoet aan de vaccinatieverplichting, in enkele gevallen zelfs te laat. Overigens zijn in de afgelopen jaren alle geiten binnen enkele dagen na het verlopen van de termijn ook daadwerkelijk gevaccineerd. Uw Kamer is daarover ook geregeld geïnformeerd, onder andere op 21 november 2012.
Gezien uw weigering om de bouwvergunning te vernietigen, bent u van mening dat de beslissing tot een bouwstop en uitbreidingsstop voor geitenstallen indertijd terecht was? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
De provincie heeft, gelet op de specifieke Brabantse situatie, besloten de provinciale bouwstop voor geitenhouderijen vooralsnog niet in te trekken. Met mijn beslissing tot afwijzing van het verzoek van GS, doe ik geen uitspraak – in de brief is dat ook expliciet weergegeven – over de wenselijkheid van de uitbreiding van de geitenstal en ook niet over de besluitvorming rond de verlenging van de bouwstop.
Het gaat in de casus over de geitenstal te Landerd niet om de beoordeling van een bouwstop of de verlenging daarvan, maar om de vraag of toepassing van het beleidskader schorsing en vernietiging had moeten leiden tot het doen van een voordracht aan de Kroon tot vernietiging. Ik heb besloten om het verzoek van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant niet ter vernietiging voor te dragen aan de Kroon, omdat de verleende bouwvergunning en het vrijstellingsbesluit niet in strijd zijn met het recht of het algemeen belang.
Bent u van mening dat het handhaven van de bouw- en uitbreidingsstop door de provincie Brabant terecht is? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de bouw- en uitbreidingsstop indertijd niet van toepassing diende te zijn op gevallen waarin de vergunning reeds was vergeven, maar de stalbouw nog niet was afgerond? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
De wet biedt geen ruimte om terugwerkende kracht toe te kennen aan voorbereidingsbesluiten of provinciale verordeningen, aangezien uit de wet volgt dat die provinciale besluitvorming niet van toepassing is op reeds aangevraagde vergunningen. In de brief van de provincie aan onder andere de gemeente Landerd, geschreven ter informatie van het voorbereidingsbesluit, geeft de provincie zelf ook expliciet aan dat het voorbereidingsbesluit niet van toepassing is op reeds aangevraagde vergunningen.
Bent u van mening dat ten tijde van een Q-koortsepidemie de volksgezondheidsrisico’s van een nieuw te bouwen geitenhouderij waarvan de vergunning reeds is afgegeven, kleiner zijn dan de volksgezondheidsrisico’s van een nieuw te bouwen geitenhouderij waarvan nog geen vergunning is afgegeven? Kunt u dit toelichten?
Als gedoeld wordt op de bouwvergunning, dan is mijn antwoord dat mij lijkt dat – als er al gevolgen voor de volksgezondheid zijn door de bouw – het al dan niet beslist hebben op de aanvraag, niet van belang is. Als gedoeld wordt op de milieuvergunning (het betreffende bedrijf heeft een revisievergunning gekregen): BenW hebben dan wel de mogelijkheid om in belang van de volksgezondheid voorschriften te verbinden om de gevolgen voor de volksgezondheid te voorkomen dan wel te beperken. Voor de goede orde: GS hebben niet de milieuvergunning voorgedragen voor vernietiging maar de bouwvergunning/het vrijstellingsbesluit.
Bent u van mening dat de uitbreiding van de geitenhouderij in 2010 bij de vergunningverlening plaats had mogen vinden?
Nee, toentertijd was het uitbreidingsverbod van kracht, ingesteld door het Rijk.
Wat is de juridische onderbouwing die u hanteert voor de weigering om de bouwvergunning die de gemeente Landerd heeft afgegeven voor de bouw van een grote geitenstal te vernietigen? Hoe ziet u de rol van uw discretionaire bevoegdheid in deze?
Op grond van artikel 132, vierde lid, van de Grondwet kan de Kroon een besluit van het gemeentebestuur of het provinciebestuur vernietigen wegens strijd met het recht of strijd met het algemeen belang. Vernietiging is een discretionaire bevoegdheid van de Kroon. Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of een besluit voor vernietiging in aanmerking komt, is het Beleidskader schorsing en vernietiging (Kamerstukken II 2009/10, 32 389, nr. 5). Steeds dient aan de hand van alle omstandigheden van het geval een zorgvuldige afweging gemaakt te worden van alle bij het besluit betrokken belangen. In deze zaak is het mij duidelijk geworden dat er niet van strijd met het recht of het algemeen belang is gebleken. En als daarvan niet gebleken is, kan het instrument van vernietiging niet worden toegepast.
Mijn oordeel dat geen sprake was van strijd met het recht (zie antwoord 10 over de strijd met het algemeen belang) is gebaseerd op de volgende overwegingen. Het voorbereidingsbesluit van 11 december 2009 raakte de aanvraag van 11 december 2007 niet, evenmin als de in de Verordening ruimte opgenomen bouwstop (inwerkingtreding met ingang van 1 juni 2010) de bouwvergunning van 27 april 2010. De bouwvergunning moest worden verleend omdat geen van de in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet opgesomde weigeringsgronden aan vergunningverlening in de weg stond (ook niet de strijdigheid met het bestemmingsplan vanwege de tevens te verlenen vrijstelling). Bij het verlenen van de vrijstelling heeft het gemeentebestuur een zekere vrijheid, maar die gaat niet zover dat het die vrijstelling had kunnen weigeren vanwege de (niet op de aanvraag van toepassing zijnde) provinciale voorbereidingsbesluiten, die genomen zijn met het oog op de volksgezondheid, en de daaropvolgende wijzigingen van de Verordening ruimte.
De bouwvergunning is rechtmatig verleend en ook bij de vrijstelling heeft het gemeentebestuur in redelijkheid geen betekenis toegekend aan de voorbereidingsbesluiten van provinciale staten van Noord-Brabant en de daarop volgende wijzigingen van de Verordening ruimte. Dat het gemeentebestuur wellicht ruimte had om ten tijde van besluitvorming – gezien de beide in werking getreden voorbereidingsbesluiten en het van kracht zijn van de Verordening ruimte, fase 1 – alsnog geen vrijstelling te verlenen, levert het niet gebruiken van die door GS gestelde ruimte naar mijn mening nog geen strijd op met het recht op.
In deze zaak is het mij duidelijk geworden dat er niet van strijd met het recht of het algemeen belang is gebleken. En als daarvan niet gebleken is, biedt het beleidskader mij geen (discretionaire) ruimte om alsnog een voordracht tot vernietiging te doen.
Waarom verwijst u als onderbouwing voor uw weigering naar het advies van de Gezondheidsraad, terwijl het kabinet noggeen standpunt heeft ingenomen over dat advies van de Gezondheidsraad?
Waarom bent u van oordeel dat de uitbreiding van de geitenhouderij niet in strijd is met het algemeen belang? Welke rol speel het economische belang en welke rol speelt het volksgezondheidsbelang in deze afweging?
In het verzoek tot voordracht tot vernietiging werd door GS aangedrongen om het advies van de Gezondheidsraad af te wachten. Op 30 november 2012 is het advies van de raad «Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen» gepubliceerd. Het kabinet bereidt een reactie voor op het advies van de raad. In mijn afwijzing heb ik alleen opgemerkt dat het advies, geschreven op verzoek van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport teneinde een beoordelingskader te ontwikkelen over risico’s van de intensieve veehouderij voor de gezondheid van omwonenden, mij geen houvast geeft om te kunnen concluderen dat het gemeentebestuur van Landerd met het verlenen van deze bouwvergunning en de vrijstelling heeft gehandeld in strijd met het algemeen belang.
Bent u zich ervan bewust dat Provinciale Staten van Noord-Brabant op 22 maart jongstleden de bouwstop voor geiten- en schapenhouderijen met een jaar hebben verlengd, terwijl er een instrument wordt ontwikkeld om alleen nog stallen te kunnen toestaan die geen gezondheidsrisico’s voor mensen inhouden?
Uit het eerder genoemde beleidskader blijkt dat de Kroon zeer terughoudend moet optreden wanneer er geen strijd is met het recht maar er mogelijk alleen strijd is met het algemeen belang. Er mag niet lichtvaardig ingegrepen worden op de constitutioneel verankerde vrijheid van gemeenten om de belangen te dienen die aan hen zijn toevertrouwd. Zo komt ook in het beleidskader aan de orde, dat de betekenis van het criterium «strijd met het algemeen belang» beperkt is. Van strijd met het algemeen belang in onderhavige zaak zou evident duidelijk moeten worden dat het besluit van het gemeentebestuur in strijd is met het provinciaal belang. Ik zie wel dat met de verlenging van de bouwvergunning de bedoeling van de bouwstop wordt doorkruist. Immers de facto wordt met de vergunningverlening uitbreiding met een extra stal mogelijk gemaakt. Maar dat levert op zichzelf nog geen strijd met het algemeen belang op.
Waarom beloont u het bewust negeren van de toenmalige provinciale bouwstop voor geitenstallen door de gemeente Landerd, terwijl de gemeente wel degelijk meerdere malen door de provincie is gewezen op die bouwstop en op de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het nemen van maatregelen die de volksgezondheid beschermen?
Ja.
Erkent de staatssecretaris dat ook zij de juridische mogelijkheid had om anders te handelen, namelijk om de bouwstop van Brabant niet te overrulen en de bouwvergunning van de geitenhouderij in Landerd wel te vernietigen? Kunt u een juridische onderbouwing geven van de mogelijkheden en onmogelijkheden in zijn algemeenheid en een uitleg waarom u binnen de juridische mogelijkheden gekozen heeft voor deze insteek? Was dit volgens u een puur juridische keus, of was er sprake van een inhoudelijke afweging? Zo ja, welke afweging en welke belangen speelden hier?
Er is geen sprake van een bewust negeren van de toenmalige provinciale bouwstop, duidelijk was dat de afhandeling van de bouwaanvraag niet geraakt werd door de maatregelen van de provincie. Uit het eindrapport van de raadsenquêtecommissie, het onderzoek naar de bestuurlijke en ambtelijke besluitvorming inzake het verlenen van een milieu en bouwvergunning voor een geitenstal in Landerd, blijkt dat de provincie ambtelijk diverse malen heeft gereageerd naar de gemeente naar aanleiding van de aanvraag voor de milieuvergunning.
Onderschrijft u de conclusies van de recent gehouden raadsenquête van Landerd? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt is het eerdergenoemde beleidskader, waarin aangegeven staat dat als een besluit in strijd met het recht wordt bevonden, er de mogelijkheid bestaat om dat besluit voor te dragen voor vernietiging door de Kroon. Echter aan de vraag of daartoe had moeten worden overgegaan, wordt niet toegekomen, omdat het gewraakte besluit niet in strijd was met het recht. Met name bij de beoordeling van strijd met het recht is er sprake van een rechtmatigheidstoetsing, anders gezegd, een juridisch toets, vergelijkbaar met wat een bestuursrechter had gedaan als beroep was ingesteld tegen de bouwvergunning. Een bestuursrechter had dan beoordeeld of zich een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening had voorgedaan.
Onderschrijft u de conclusies van de evaluatiecommissie Q-koorts (Van Dijk) volledig? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ik voel mij niet geroepen om een oordeel te geven op de conclusies van de raadsenquêtecommissie, de aanbevelingen zien op de interne werkwijze binnen de gemeente.
Bent u zich ervan bewust dat nog steeds niet alle geitenhouders in Brabant hun dieren hebben ingeënt en dat sommige geitenhouders veel te laat hebben gevaccineerd?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik u verwijzen naar de reactie op «Van verwerping tot verheffing» over de aanpak van Q-koorts die uw Kamer op
26 november 2011 heeft ontvangen.
Wat is uw mening over het gedrag van geitenhouders die hun dieren niet inenten?
Zie mijn antwoord onder 1.
Hoeveel nieuwe Q-koortsgevallen zijn er in het afgelopen jaar gemeld? Hoeveel mensen zullen naar schatting nog voortijdig overlijden aan de gevolgen van Q-koorts? Welke gegevens zijn er over de aanwezigheid van Q-koortsbacteriën in de omgeving? Hoe schat u de besmettingsrisico’s op Q-koortsrisico’s momenteel in?
Er is geen sprake van dat geitenhouders hun dieren niet vaccineren tegen Q-koorts. Wel voldoet een relatief groot aantal geitenhouders pas laat aan de vaccinatieverplichting, in enkele gevallen na de deadline van 1 augustus. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Ik vind dat de betreffende veehouders hiermee niet uitstralen dat zij zich (mede)verantwoordelijk voelen voor de gezondheid van de omwonenden van hun bedrijven. Voor de volksgezondheid is het van het allergrootste belang dat dieren gevaccineerd worden voordat ze gedekt worden. Daartoe wordt niet alleen strikt toezicht gehouden op de vaccinatieverplichting maar ook op het fokverbod voor ongevaccineerde dieren.
Bent u zich ervan bewust dat de sector van de geitenhouderij de dieren in halfopen stallen houdt, waardoor zoönotische bacteriën zich makkelijk kunnen verspreiden?
Het aantal gemelde patiënten met Q-koorts is in 2012 verder gedaald. Het RIVM ontving tot nu toe in 2013 4 meldingen van patiënten met Q-koorts, in 2012 68 meldingen. De Q-koortsepidemie is daarmee voorbij en het besmettingsrisico is terug op het niveau van voor de epidemie. Er zijn geen specifieke gegevens bekend over de aanwezigheid van Q-koortsbacteriën in de omgeving. Wel is bekend dat Q-koortsbacteriën lang kunnen overleven.
Heeft u in uw besluitvorming meegewogen dat de uitbreiding van de geitenhouderij een wisseling van opfokgeiten naar melkgeiten betekent en dat melkgeiten een veel hoger volksgezondheidsrisico vormen dan opfokgeiten? Zo ja, hoe heeft u dit aantoonbaar bij de besluitvorming een rol laten spelen?
De Gezondheidsraad schrijft in zijn advies, dat grotere bedrijven met een zeer open stalinrichting tijdens de Q-koorts uitbraak vermoedelijk een sterkere emissiebron van de Q-koortsbacterie vormden, maar dat kwantitatieve informatie hierover ontbreekt. Risico’s voor de volksgezondheid zijn altijd en overal aanwezig. Zoals de staatssecretaris van EZ (mede namens de minister van VWS) in antwoord op eerdere Kamervragen al heeft gemeld (Aanhangsel 2012–2013, 1116 van 7 februari 2013), is er dankzij de getroffen maatregelen, waarvan de vaccinatie tegen Q-koorts de belangrijkste is, geen verhoogd risico voor de omwonenden op Q-koorts.
Welke mogelijkheden zijn er nog om de komst van de geitenhouderij tegen te houden?
Nee, in mijn afwijzingsbrief heb ik wel gemeld dat de gemeente heeft aangevoerd dat er in feite geen sprake is van een uitbreiding. Mij is niet bekend of in de milieuvergunning voorschriften zijn opgenomen die zien op de wijziging in de veestapel. Alle bedrijven met melkgeiten- en melkschapen in Nederland zijn verplicht hun geiten tijdig en juist te vaccineren en worden gemonitord. De bedrijven die op basis van deze monitoring besmet verklaard zijn, worden vermeld op de website van de NVWA. Uit de gegevens van 4 april blijkt dat er in Noord-Brabant tien besmet verklaarde bedrijven zijn. Geen van de bedrijven staat in de gemeente Landerd.
Bent u bereid uw beslissing terug te draaien of anderszins te verhinderen dat de uitbreiding van de geitenhouderij plaatsvindt?
Het betreffende bedrijf is reeds een geitenhouderij maar heeft een bouwvergunning voor een extra stal. Tegen de bouwvergunning is geen beroep ingesteld en met de afwijzing van het verzoek tot vernietiging is de onherroepelijkheid van de vergunning onderstreept. Ik zie geen juridische mogelijkheden om de ondernemer te weerhouden van zijn bouwvergunning gebruik te maken.
Wilt u deze vragen binnen één week beantwoorden?
Nee. Ten behoeve van (nader) onderzoek heb ik destijds besloten om de bouwvergunning te schorsen en deze schorsing eenmaal te verlengen. Ik zie geen redenen om terug te komen op mijn beslissing om het besluit niet voor te dragen voor vernietigen. Artikel 10:40 van de Algemene wet bestuursrecht verbiedt bovendien om na afloop van de schorsing een besluit te vernietigen.
Nieuwe bezuinigingen op het infrastructuurfonds |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bouwend Nederland: Kabinet pleegt roofbouw op infrastructuur»?1
Ja.
Klopt het dat het infrastructuurfonds wordt gekort door het niet toekennen van de inflatiecorrectie? Klopt het dat het weglaten van de inflatiecorrectie tot 2028 optelt tot een bezuiniging van € 2,6 mrd.?
Onderdeel van het voorgenomen pakket maatregelen van het kabinet zoals opgenomen in de brief van de Minister van Financiën naar aanleiding van de CPB cijfers, is het niet uitkeren van de prijsbijstelling tranche 2013. Het aandeel van de IenM begrotingen (HXII, Deltafonds en Infrafonds) in die maatregel bedraagt € 160 mln per jaar (uitgaande van het jaar 2014). Het maximale effect voor alle IenM begrotingen tot en met 2028 bedraagt daarmee € 2,6 mld (16 x € 260 mln).
Het aandeel van het Infrastructuurfonds hierin is € 100 mln per jaar. Het maximale effect van de maatregel op het Infrastructuurfonds is daarmee 1,6 miljard euro voor de totale periode tot en met 2028. Dat bedrag heb ik ook in mijn brief genoemd als reactie op de vraag van uw kamer van 13 maart (Kamerstuknummer 2013Z04639).
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor de planning van MIRT-projecten? Klopt het dat deze nieuwe bezuiniging nog niet is meegenomen in de toelichting op de invulling van de bezuinigingen op het infrastructuurfonds van 13 februari 2013?2
Zoals ik in de brief van d.d. 28 maart als reactie op uw verzoek van 13 maart (Kamerstuknummer 2013Z04639) heb aangegeven heeft het niet uitkeren van de prijsbijstelling nu nog geen effect op het huidige MIRT programma en is dit niet meegenomen in de brief van 13 februari jongstleden omdat de consequenties pas op een later tijdstip duidelijk zullen worden (TK 33400-A, nr. 48).
Kunt u een overzicht geven van alle bezuinigingen en intensiveringen op het infrastructuurfonds sinds het regeerakkoord van het vorige kabinet uit 2010?
In totaal is er voor ongeveer € 19,5 miljard bezuinigd sinds het Regeerakkoord uit 2010. Daartegenover is er in totaal voor ongeveer € 9 miljard extra investeringsmiddelen beschikbaar gesteld. Per saldo is daarmee sprake van een totale bezuiniging tot en met 2028 van ruim € 10 miljard.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor de werkgelegenheid in manjaren per jaar tot 2028 van de bezuinigingen op het infrastructuurfonds sinds 2010 en specifiek van het niet toekennen van de inflatiecorrectie?
De gevolgen voor de werkgelegenheid kan ik niet precies aangeven aangezien er veel meer factoren van invloed zijn op de werkgelegenheid dan de investeringen van het Rijk. Het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) heeft becijferd dat een structurele bezuiniging van € 500 miljoen zou kunnen leiden tot een werkgelegenheidsverlies oplopend naar ruim 3.200 manjaren per jaar ten opzichte van het basispad in de periode tot en met 2017.3 Als ik de bezuinigingsopgave van € 10 miljard sinds 2010 zou omrekenen naar een platte reeks per jaar dan komt deze bezuiniging per jaar ongeveer neer op € 500 miljoen en daarmee op een mogelijk werkgelegenheidsverlies van 3.200 manjaren per jaar. In dit effect is het niet toekennen van de prijscompensatie meegenomen.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 5 april 2013 te beantwoorden in verband met het geplande notaoverleg MIRT op 8 april 2013?
Ja.
Het realiteitsgehalte van het bestuursakkoord IPO/Rijk over 6.000MW wind op land |
|
Paulus Jansen |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Is de realiteitstoets op de zoeklocaties die de provincies hebben aangeleverd in het kader van de realisatie van 6000MW wind op land inmiddels afgerond?1 Zo nee, wanneer verwacht u de afronding? Zo ja, kan de Kamer, zoals toegezegd, het rapport ontvangen? Welke conclusies verbindt u aan het rapport?
Ik heb het bureau Bosch en Van Rijn eind vorig jaar opdracht gegeven het bod van het IPO voor windenergie op land te toetsen om inzichtelijk te maken of het bod voldoende zou zijn om 6.000 megawatt windenergie op land te behalen in 2020. Het rapport is op 22 maart 2013 afgerond. U treft het rapport als bijlage bij de beantwoording aan.2
De conclusie die Bosch en Van Rijn trekt is dat het bod van het IPO nog niet optelt tot 6000 megawatt en dat een gedeelte van de gebieden uit het bod mogelijk nog afvalt. Deze conclusie hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en ik gebruikt om extra afspraken te maken met het IPO.
Eén van de extra afspraken is dat de provincies 6000 megawatt aan ruimte voor wind op land garanderen. De eerste 5715 megawatt wordt voor 31 december 2013 door de provincies vastgelegd. De resterende 285 megawatt wordt in het bestuurlijke overleg met het IPO na 1 mei over de provincies verdeeld. Als er gebieden afvallen, vult de betreffende provincie het afgevallen gedeelte zo spoedig mogelijk aan met alternatieve gebieden.
De extra en aanvullende gebieden worden uiterlijk in het voorjaar van 2014 door de provincies planologisch vastgelegd.
Ook is met het IPO afgesproken de voortgang van de provincies bij het planologisch vastleggen van de gebieden uit het IPO-bod en de daadwerkelijke realisatie van windenergie op land nauwgezet te monitoren.
Acht u het logisch dat provincies locaties die in 2009 als geschikte locaties zijn aangewezen en uitgewerkt in het kader van de studie «Een choreografie voor 1000 molens» van de rijksadviseur voor het landschap door provincies worden uitgesloten als zoeklocatie? Zo nee, verbindt u een conclusie aan deze notie, bijvoorbeeld door deze locaties wél op te nemen in de rijksstructuurvisie Wind op Land?
Het advies van de Rijksadviseur voor het landschap was geen beleidsadvies, maar een advies over een te hanteren visie bij het kiezen van een plaatsingsstrategie. Er is dus ook geen spanning tussen de gebieden in het provinciale bod en het advies. In de ontwerp-Structuurvisie Windenergie op land die het kabinet 28 maart 2013 naar de Kamer heeft gestuurd, staat toegelicht hoe met dit advies is omgegaan.
Wat houdt de «garantie» die de provincies afgeven in het Bestuursakkoord van 22 januari 2013 precies in?2
De provincies garanderen 6.000 megawatt aan ruimte voor windturbines op land. Dat betekent dat als gebieden afvallen, de provincies de afgevallen gebieden zo spoedig mogelijk aanvullen met alternatieve gebieden. De voortgang wordt nauwkeurig gemonitord.
Wat betekent de afspraak «de provincies leggen deze planologische alternatieven uiterlijk medio 2014 vast» voor het moment waarop genoemde locaties onherroepelijk beschikbaar komen?
Indien provincies er dit jaar niet in slagen hun taakstelling in een structuurvisie of vergelijkbaar beleid uit te werken, of wanneer er gebieden die nu zijn aangewezen afvallen, dan vullen zij het tekort aan. Zodra een gebied is aangewezen, is het ook beschikbaar voor windenergie. Er kunnen dan projecten ontwikkeld worden. In veel aangewezen gebieden is dit al het geval of wordt de ontwikkeling van projecten al concreet voorbereid.
De datum van 2014 is gekozen om voor nieuw aan te wijzen gebieden voldoende tijd te hebben om vóór 2020 de vergunningprocedures en de bouw van de parken te kunnen doorlopen.
Wat is de procedure, en de eventuele sanctie, indien te zijner tijd blijkt dat door provincies vastgelegde locaties voor wind op land door de bestuursrechter vernietigd worden? Indien hierover geen afspraken gemaakt zijn, kan dit geen aanleiding worden voor strategisch gedrag van provincies?
De bestuurlijke afspraken bieden geen basis voor (juridische) sancties. Wel is het IPO eindverantwoordelijk voor het voldoende door provincies nakomen van de afspraken. In eerste instantie wordt aan de provincies de gelegenheid geboden met alternatieve gebieden te komen. Mocht deze aanpak in IPO-verband niet werken, dan geeft lid 4 van de afspraken aan dat het kabinet zelf zal zorgdragen voor een adequate ruimtelijke inpassing.
De bouwstop veehouderij in Brabant |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Bouwstop veehouderij»?1
Ja.
Wat vindt u van het besluit van de provincie Noord-Brabant om een tijdelijk bouwstop in te voeren voor alle veehouderijen in Brabant? Deelt u de opvatting dat een tijdelijke bouwstop niet wenselijk is aangezien de Nederlandse- en Brabantse economie en werkgelegenheid in grote mate afhankelijk zijn van de agrarische sector? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een tijdelijke bouwstop voor alle veehouderijen in Noord-Brabant. Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 22 maart 2013 besloten de bouwstop voor geiten- en schapenbedrijven met maximaal één jaar te verlengen.
Wat vindt u van de ambitie van de provincie Noord-Brabant om een landelijke standaard neer te zetten voor een zorgvuldige veehouderij? Deelt u de opvatting dat verduurzaming van de landbouwsector geen taak is van de provinciale overheid en dat dergelijk beleid op landelijk niveau zou moeten worden vormgegeven? Zo ja, bent u bereid hierover met de provincie in gesprek te treden?2
De provincie Noord-Brabant heeft de ambitie om een standaard te ontwikkelen voor zorgvuldige veehouderij die mogelijk landelijk kan worden toegepast en ondersteunt daarmee de realisatie van het advies van de commissie Van Doorn. Ook het kabinet omarmt de aanpak van het bedrijfsleven in de Commissie van Doorn en het Verbond van Den Bosch. In dat kader heeft het kabinet een aantal maatregelen getroffen dan wel in voorbereiding om deze transitie te bereiken, zoals de reductie van het antibioticagebruik, verbetering van het dierenwelzijn, aanscherping van het mestbeleid, onderzoek en innovatie alsmede ondersteuning bij de opzet van nieuwe verdienmodellen en marktstrategieën.
Deelt u de opvatting dat het besluit van de provincie Noord-Brabant ertoe kan leiden dat landelijke doelstellingen niet gehaald worden zoals bijvoorbeeld het van de grond komen van de mestverwerking omdat ondernemers in grote mate afhankelijk zijn van de lokale overheden voor de vergunningverlening? Zo ja, bent u bereid dit aan te kaarten bij de provincie Noord-Brabant?
Deze opvatting deel ik niet. De provincie Noord-Brabant voert een strakke regie op de realisatie van mestverwerking en wil daarmee geenszins het van de grond komen van mestverwerking ontmoedigen. Rijkswaterstaat Leefomgeving (voorheen Infomil) ondersteunt gemeenten bij de vergunningverlening door middel van een handreiking voor mestverwerking. Deze zal na de zomer gereed zijn.
Deelt u de opvatting dat ondernemers in de provincie Noord-Brabant zich de afgelopen jaren geconfronteerd zagen met tegenstrijdige besluiten van de provincie Noord-Brabant zoals bijvoorbeeld het invoeren en afschaffen van het reconstructiebeleid? Zo ja, kunt u aangeven wat de rol van het Rijk hierin is geweest aangezien het Rijk voortouwnemer was van het reconstructiebeleid en hoeveel middelen hieraan totaal zijn uitgegeven vanuit het Rijk? Wat gaat u doen in samenwerking met de provincie Noord-Brabant om deze ondernemers weer perspectief te geven?3
Op grond van de reconstructiewet zijn door de provincies regionale reconstructieplannen opgesteld. De maatregelen uit deze reconstructieplannen zijn in 2007 opgenomen in het ILG. Ik verwijs u voor de uitvoering van deze reconstructieplannen en de hieraan besteedde middelen naar de ILG-voortgangsrapportages (TK 30 825, nr. 111, 188).
In het kader van het Bestuursakkoord natuur is besloten dat de reconstructie zandgebieden geen Rijkstaak meer is. De verantwoordelijkheid voor het reconstructiebeleid is een taak van de provincies.
De grondverliezen van gemeenten |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Echte problemen grondverliezen komen pas na de verkiezingen»?1
Het is mij bekend dat gemeenten de negatieve financiële gevolgen merken van de financiële- en bouwcrisis in hun grondexploitatie. De minister van I&M heeft mede namens mijn ambtsvoorganger in oktober 2012 uw Kamer de derde vervolgrapportage naar de financiële effecten van de crisis bij gemeentelijke grondbedrijven toegestuurd (TK 27 581, nr 43).
Eén van de belangrijkste conclusies van de onderzoekers van Deloitte was dat het cumulatief genomen verlies van gemeenten tot en met 2011 was opgelopen tot ca. € 2,9 miljard en dat nog een verwacht verlies te nemen valt van ca € 1 tot € 1, 5 miljard. Van dat totaal hebben gemeenten in 2011 voor € 2 miljard aan verliezen genomen. Dat is een flinke toename ten opzichte van de
€ 900 miljoen over 2010. De minister van I&M en ik gaan ervan uit dat gemeenten, ondersteund door de VNG de komende jaren hun verantwoordelijkheid zullen blijven nemen en door gaan met afwaarderen, voorzieningen treffen, de grondprijs aanpassen aan de residuele waarde en plannen te herprioriteren.
In de rapportage werd – in tegenstelling tot de voorgaande rapportages – geen uitspraak meer gedaan over het aantal gemeenten dat mogelijkerwijs als gevolg van deze ontwikkelingen een beroep gaat doen op artikel 12 van de Financiële verhoudingswet. Deloitte heeft geconstateerd dat gemeenten in de praktijk op tijd reageren en – al dan niet met ondersteuning van de provinciaal toezichthouder – zelf oplossingen vinden ter voorkoming van preventief toezicht en een mogelijk daarop volgend beroep op artikel 12.
Dit laatste komt overeen met het beeld dat ik heb, mede gebaseerd op het feitelijk – geringe – beroep op artikel 12 en de informatie van de provinciale toezichthouders.
Net als vorige jaren let ook de accountant er op dat de boekwaarde van gronden tegen een reële waarde door de gemeente in de jaarrekening wordt verantwoord. Accountants houden daarbij geen rekening met gemeenteraadsverkiezingen.
De informatie dat het rijk en de provincies de voorwaarden voor artikel 12 hebben aangescherpt, en dat gemeenten (genoemde voorbeeld Apeldoorn) er daardoor geen beroep op hebben kunnen doen, klopt niet.
In 2011 heeft BZK, in overleg en overeenstemming met de VNG, IPO en de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv), de norm om toegelaten te worden tot artikel 12, v.w.b. het OZB tarief weer hersteld op minimaal 120% van het feitelijk landelijk gemiddelde. Door rekentechnische redenen was die al jaren geldende drempel, lager komen te liggen. Daardoor konden gemeenten al een beroep doen op artikel 12, terwijl hun eigen aandeel in het oplossen van het probleem middels bijvoorbeeld een hogere OZB dan gemiddeld, niet nodig was.
Vorig jaar is eveneens in overeenstemming met de koepels en de Rfv, de handleiding artikel 12 vervolgens verduidelijkt op het punt van hoe om te gaan met de negatieve algemene reserve veroorzaakt door grondexploitatietekorten.
Overigens wordt van de zijde van beide Ministeries ook al enige jaren bepleit dat gemeenten de afweging tussen het voeren van een actief grondbeleid (met de nodige risico’s) en faciliterend grondbeleid bewuster moeten maken. De handreiking voor raadsleden wordt geactualiseerd om gemeenteraden meer inzicht te geven in het grondbeleid, zodat ze beter kunnen sturen op prestaties en risico’s daarbij.
Deelt u de zorgen dat de uitvoeringskracht van gemeenten verder in het geding komt als gevolg van mogelijke grondverliezen – bovenop de door u geconstateerde «forse eisen» die de komende decentralisaties reeds aan de uitvoeringskracht stellen?2 Zo ja, ziet u aanleiding om maatregelen te treffen? Zo ja, welke maatregelen betreft het? Zo nee, waarom niet?
De decentralisaties stellen forse eisen aan de uitvoeringskracht van gemeenten. Zoals ik u reeds berichte in mijn brief van 19 februari jl. over aanpak decentralisaties, is het kabinet van mening dat de uitvoeringskracht van gemeenten op korte termijn moet worden versterkt via het aangaan van samenwerkingsverbanden tussen gemeenten. In genoemde brief heb ik u ook geschreven dat het Rijk na de decentralisaties verantwoordelijk blijft voor de werking van het stelsel. Hiertoe zal het Rijk met gemeenten afspraken maken over een intensieve monitoring van de bereikte resultaten en de gemeentelijke uitgaven over het geheel van het brede sociaal domein door te meten en te benchmarken.
Ook de ontwikkelingen op het gebied van de financiële gevolgen van de vastgoedcrisis voor gemeenten blijf ik nauwlettend volgen. Het voornemen bestaat om ook dit jaar en in overleg met de provinciale toezichthouders, weer een vervolgonderzoek te laten plaatsvinden.
Hoe beoordeelt u de relatie van deze problematiek tot de huidige marginale toetsing van de provincie op de gemeentefinanciën en de beperkte invulling van de RO-taak van de provincies? Ziet u aanleiding maatregelen te treffen? Zo ja, welke maatregelen betreft het? Zo nee, waarom niet?
Naar mijn mening is er geen sprake van een marginale toetsing door de provincie van de gemeentefinanciën, noch van een beperkte invulling van de RO taak.
De provincie beoordeelt de mate waarin de begroting van de gemeenten sluitend is. Een en ander is vastgelegd in wet- en nadere regelgeving. Bovendien hebben de provincies als toezichthouders op de gemeenten – en ik als toezichthouder op de provincie – in de afgelopen twee jaar volgens afspraak in de toezichtcyclus extra aandacht besteed aan de beoordeling van de resultaten van grondexploitaties.
Uitgangspunt van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is dat samenwerkende gemeenten verantwoordelijk zijn voor de regionale verdeling van woningen, bedrijfsruimte en andere ruimtelijke functies. Dat is ook de basis van de ladder duurzame verstedelijking. De provincie kan echter vanuit provinciale belangen een actieve rol vervullen. Provincies stellen integrale ontwikkelingsvisies op waarmee gemeenten rekening houden bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. Provincies kunnen ook een stimulerende rol vervullen bij de totstandkoming van regionale samenwerking tussen gemeenten. Het is van belang dat alle betrokken partijen deze opgave rondom regionale samenwerking en programmering oppakken. Zo vinden op dit moment al in de regio’s Amersfoort en Arnhem-Nijmegen pilots plaats met regionale programmering. Het Ministerie van BZK ondersteunt deze pilots. Voor zover nodig, sturen provincies tot slot via de provinciale verordening. De provincies hebben daarmee een sterke positie doordat zij niet alleen verantwoordelijk zijn voor het financieel toezicht op gemeenten, maar ook fungeren als gebiedsregisseur.
Ziet u aanleiding om in het licht van de grondverliezen en het effect hiervan op de uitvoeringskracht van gemeenten vooruit te lopen op het aangekondigde nieuwe Beleidskader gemeentelijke herindelingen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening, gezien de terugkerende problematiek rondom negatieve grondexploitaties, dat het geheel aan plannen en grondexploitaties al geruime tijd niet op realistische aannames gestoeld is? Zo nee, waarom niet?
Ziet u in het voorgaande aanleiding om nadere aanwijzingen aan gemeentelijke accountants te geven, aanvullend op het bet Besluit accountantscontrole decentrale overheden? Zo ja, op welke wijze gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Daar is op dit moment geen aanleiding voor. De ontwikkelingen op het gebied van grondexploitatie heeft in februari 2012 geleid tot bijstelling van de notitie grondexploitatie van de commissie Besluit Begroting en Verantwoording (BBV). De taak van deze commissie is om een eenduidige toepassing van het BBV te bevorderen. De commissie heeft door middel van deze aangepaste notitie een nadere verduidelijking gegeven op het verwerken van de financiële consequenties in begroting en jaarrekening. Ten opzichte van de vorige versie van deze notitie van januari 2008 zijn een aantal verduidelijkingen / aanscherpingen doorgevoerd. De commissie BBV schrijft onder meer voor dat bij een geprognosticeerd verlies op een grondexploitatie direct een afboeking plaats vindt of een voorziening wordt getroffen ter grootte van dit volledige verlies.
Mede op basis van deze uitspraken van de cie BBV is vorig jaar ook de handleiding artikel 12 van de Financiële verhoudingswet verduidelijkt op het punt hoe om gegaan dient te worden met het wegwerken van een negatieve algemene reserve in geval dit veroorzaakt wordt door grondexploitatieproblematiek (zie ook mijn antwoord bij vraag 1).
Doorboringen van het rioolstelsel |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u rapport «Doorboringen van riolen door kabels en leidingen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zaak is om, gelet op de enorme aantallen incidenten (het rapport noemt ca. 16.000 doorboringen van telecom-, gas-, elektriciteits- en drinkwaterleidingen) en de daaraan verbonden gevaren en kosten, preventieve maatregelen te bevorderen?
De opsteller van het rapport, de stichting RIONED, heeft een correctie aangebracht naar aanleiding van nieuwe berekeningen. Het genoemde aantal doorboringen van 16.000 is gecorrigeerd naar 4000.
Ik deel overigens de mening om preventieve maatregelen te bevorderen. Sinds een tiental jaren werkt de sector samen met de overheid aan het terugdringen van graafschades. In juli 2008 is tevens de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (Wion) in werking getreden. Een verplichting in de Wion is dat grondroerders verplicht ligginginformatie van kabels en leidingen opvragen, de zogenaamde graafmelding, voordat gegraven wordt.
Artikel 51 van de Wion geeft aan dat binnen 5 jaar de Wion geëvalueerd wordt en de Tweede Kamer geïnformeerd wordt over de resultaten daarvan. Dit is voorzien voor het eerste kwartaal van 2013.
Kunt u aangeven in hoeverre de registratie van leidingen (ligging tracés inclusief diepte) via het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC-infosysteem) bij de Kadasters nog actueel is en in welke mate de beschikbare informatie door aannemers wordt geraadpleegd? Kortom, wordt in uw ogen in voldoende mate voldaan aan de meldings- en raadpleegplicht van het KLIC-systeem?
De netbeheerders houden voor het beheer en onderhoud van hun netten registraties bij. Het gaat daarbij o.a. om de ligging en diepte van het net en de technische kenmerken en specificaties. In het kader van WION zijn minimum-eisen gesteld aan de inrichting van die registraties en de wijze van informatie uitwisseling. De diepteligging van een kabel of leiding zijn geen onderdeel van die verplichting, omdat de diepteligging in de tijd kan variëren afhankelijk van de grondsoort en omgevingsinvloeden. Opnemen van de diepteligging in de verplichting zou deels een schijnzekerheid inhouden.
In hoeverre de registraties van netbeheerders correct zijn is moeilijk vast te stellen. Het betreft namelijk netten die gedurende vele decennia zijn aangelegd en ingetekend, met de nauwkeurigheid van volgens de toenmalige stand der techniek. Verder kunnen er omstandigheden zijn waardoor de feitelijke ligging van een net gaat afwijken zonder dat een netbeheerder daar kennis van krijgt om daarmee zijn registratie aan te passen.
Nieuw aangelegde en gewijzigde netten moeten door de netbeheerders binnen de wettelijke termijn van 30 dagen worden verwerkt in hun registratie en zijn daarmee beschikbaar voor grondroerders. Als borgingmechanisme voor het op orde brengen van de kwaliteit van de registraties is daarnaast de verplichting voor grondroerders tot het melden van afwijkende situaties in de wet opgenomen. Daarvan is in achterliggende jaren slechts spaarzaam gebruik gemaakt. In de evaluatie van WION die binnenkort aan de Kamer zal worden voorgelegd heeft dit aandacht gekregen
De resultaten van de evaluatie van de WION gaan onder andere in op de mate waarin de verplichtingen nageleefd worden. De Tweede Kamer wordt geïnformeerd over deze resultaten. Dit is voorzien voor het eerste kwartaal van 2013.
Op welke wijze en door welke instantie vindt handhaving plaats van de meldings- en raadpleegplicht van het KLIC-systeem? Staan er sancties (boetes) op overtredingen? Zo ja, hoeveel, en tot welk bedrag zijn er dan in 2012 opgelegd? Zo nee, ziet u dan aanleiding om het kadaster te vragen om de handhaving met een boetesysteem (beter) toe te (laten) passen?
Het toezicht op de naleving van de WION is een taak van het Agentschap Telecom. Het Kadaster heeft een uitvoerende taak voor wat betreft het mogelijk maken van de informatie-uitwisseling.
Agentschap Telecom kan na constatering van een overtreding van de WION een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete opleggen.
De hoogte van de op te leggen bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 450.000,– voor bijzondere gevallen en maximaal € 100.000,– voor de meeste overtredingen. In 2012 heeft het agentschap 44 sancties opgelegd voor overtredingen van de WION. De hoogste boete die in 2012 voor een overtreding van de WION door het agentschap is opgelegd, is een boete van € 100.000,–. In totaal heeft Agentschap Telecom in 2012 voor € 303.250 aan boetes en voor € 12.500 aan lasten onder dwangsom opgelegd.
Deelt u de mening dat het zaak is om op korte termijn met de VNG, de betrokken netwerkbeheerders en met de koepels van aannemingsbedrijven in de Grond, Weg- en Waterbouw-sector (GWW-sector) tot concrete maatregelen te komen om het aantal incidenten drastisch terug te dringen?
In het kader van de Wion en het beleid op het gebied van terugdringen van graafschades wordt regelmatig overlegd met de sector via het Kabel en Leidingen Overleg (KLO). Hierin nemen koepels en branchevertegenwoordigers van grondroerders en netbeheerders deel, waaronder een vertegenwoordiging van de gemeenten. Ook Rioned is in het KLO vertegenwoordigd. Een activiteit van het KLO is het opstellen van richtlijnen voor de sector op het gebied van o.a. zorgvuldig graven en zorgvuldig opdrachtgeverschap.
Daarnaast voert het Kadaster periodiek overleg met de sectorvertegenwoordigers over de operationele en technische aspecten van de informatie-uitwisseling.
Aan de hand van de resultaten van de evaluatie van de WION zal bezien worden of het noodzakelijk is aanvullende maatregelen te nemen