Het bericht ‘Risico op instorten bij zeker honderd bruggen en viaducten door achterstallig onderhoud’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Risico op instorten bij zeker honderd bruggen en viaducten door achterstallig onderhoud»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving van zowel NH Nieuws als EenVandaag?
Ik deel de conclusie dat er sprake zou zijn van instortingsgevaar voor bruggen en viaducten in beheer van het Rijk niet. Zie voor nadere toelichting het antwoord op vraag 3 en ook de brief met de algemene reactie op de berichtgeving zoals ik die parallel met de antwoorden op deze vragen aan de Kamer heb gezonden.
Sinds wanneer is het bij u bekend dat er honderden bruggen en viaducten door achterstallig onderhoud risico lopen op instorten?
Er is geen sprake van instortingsgevaar bij bruggen en viaducten. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van alle bruggen en viaducten. die behoren tot het hoofd(vaar)wegennet. Om deze taken goed uit te kunnen voeren worden alle objecten periodiek geïnspecteerd. Van iedere controle wordt een rapport opgesteld. Naar aanleiding van een verzoek op basis van de wet Openbaarheid van bestuur hebben NH-Nieuws en EenVandaag in totaal 212 onderhoudsrapporten van objecten in Noord-Holland ter beschikking gekregen. NH-Nieuws en EenVandaag hebben vervolgens 14 voorbeelden genoemd van objecten in Noord-Holland waar sprake zou zijn van onacceptabele risico’s. Rijkswaterstaat heeft de bevindingen van NH-Nieuws en EenVandaag ten aanzien van deze 14 objecten geanalyseerd. Daaruit is gebleken dat door reeds genomen passende maatregelen gericht op de genoemde onacceptabele risico’s, deze zijn weggenomen en dat er geen sprake is van instortingsgevaar of een andere voor de (vaar)weggebruikers onveilige situatie.
Ik wil wel benadrukken dat incidenten nooit volledig zijn uit te sluiten en zeker niet bij infrastructuur die het einde van de levensduur heeft bereikt. Rijkswaterstaat doet er alles aan om risico’s te beheersen en onderneemt altijd actie als uit de inspecties blijkt dat de veiligheid van de (vaar)weggebruikers in het geding is.
Hoe ernstig is de situatie met betrekking tot het instortingsgevaar van honderden bruggen en viaducten?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat wordt er momenteel gedaan om eventueel instortingsgevaar te voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 3.
In hoeverre is er een relatie met het recente programma «verjongen, vernieuwen en verduurzamen» en uw kamerbrief van 17 januari jl. om flink te investeren in onderhoud van bruggen, viaducten en tunnels?2 Waar zitten de eventuele verschillen en worden die ook aangepakt?
Er is een directe relatie met mijn brief van 17 januari 2018 waarin ik het belang heb onderstreept om de bestaande infrastructuur te verjongen, te vernieuwen en te verduurzamen. Veel objecten zijn in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw gebouwd. Om de veiligheid en het presteren van de infrastructuur blijvend op peil te houden moeten we de infrastructuur structureel monitoren en in stand houden. Dat biedt mogelijkheden om onze infrastructuur te verjongen, te vernieuwen en te verduurzamen. Bij het in stand houden van de infrastructuur speelt het programma Vervanging en Renovatie, naast het reguliere onderhoud, een belangrijke rol. Als gevolg van de toenemende leeftijd van de infrastructuur en het intensiever en zwaarder gebruik, neemt de omvang van het vervanging en renovatie programma toe. De gemiddelde jaarlijkse uitgaven voor vervanging en renovatie zullen, zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 17 januari 2018, navenant toenemen.
Kunt u een inschatting maken van het benodigde bedrag om deze bruggen, tunnels en viaducten tot een veilig en toekomstbestendig niveau te brengen?
Voor de benodigde budgetten verwijs ik u naar de instandhoudingsbijlage bij de begroting van het Infrastructuurfonds 2018 en naar de reservering voor het programma Vervanging & Renovatie eveneens opgenomen in de begroting van het Infrastructuurfonds 2018 en nader gedetailleerd in de MIRT-bladen voor dit programma. Zoals ik in het antwoord op vraag 6 heb aangegeven groeit het voor het programma Vervanging en Renovatie beschikbare budget mee met de opgave binnen dit programma.
Hoe wordt de Kamer verder geïnformeerd over de bevindingen van EenVandaag en het NH Nieuws en kan de Kamer de antwoorden voor het algemeen overleg MIRT op 21 juni 2018 ontvangen?
Ik verwacht u met deze antwoorden en brief met de algemene reactie op de bevindingen van EenVandaag en NH-Nieuws voldoende te hebben geïnformeerd.
De aanbesteding van de Afsluitdijk |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Investering in sluis in Afsluitdijk moet economische kansen bieden voor Overijssel»1?
Ja.
Bent u het eens met de conclusie dat de betrouwbaarheid van de bruggen bij Kornwerderzand, ondanks de uitgevoerde en geplande onderhoudsinspanningen, niet gegarandeerd kan worden voor de resterende levensduur?
Zoals ik u op eerdere Kamervragen heb geantwoord, worden de komende jaren werkzaamheden uitgevoerd aan de bruggen bij Den Oever en bij Kornwerderzand. Zo vindt in 2020 groot onderhoud aan het rijdek plaats en is rond 2025 de vervanging van het bovendek (inclusief de bewegende delen) voorzien. De investering in de bestaande infrastructuur is van belang om de betrouwbaarheid en de beschikbaarheid van (vaar)wegen op peil te houden. Deze aanpak betekent niet dat storingen aan de bruggen en/of sluizen helemaal kunnen worden uitgesloten.
Ziet u kansen om het gezamenlijke projectvoorstel van het Rijk en de regio voor de verbreding van de sluis bij Kornwerderzand en een totale vernieuwing van de bruggen op korte termijn alsnog mee te nemen binnen het project Afsluitdijk, nu hier sprake is van een meevaller van € 81 miljoen en wetende dat dit ook tot financiële synergie zal leiden?
Het project Afsluitdijk is onlangs gegund. Het vervangen van de bruggen (en verbreding van de sluis) maakt geen onderdeel uit van deze aanbesteding. Wel is er, door de ligging en grootte van de keersluis (stormvloedkering), rekening gehouden met het niet onmogelijk maken van vervangen van de bruggen en verbreden van de sluis. Het nu toevoegen van vervanging van de bruggen en/ of de sluis aan project Afsluitdijk is om verschillende redenen niet mogelijk: het is strijdig met de aanbestedingswet, er is geen financiële dekking en het zou leiden tot vertraging van de versterking van de Afsluitdijk.
Op dit moment is er nog geen zicht op of er in het project Afsluitdijk sprake is van een eventuele aanbestedingsmeevaller. Dit wordt duidelijker na Contract Close, Financial Close en financiële inpassing in de begroting. Het project Afsluitdijk wordt uit het Deltafonds gefinancierd en eventuele aanbestedingsmeevallers zullen in beginsel toevallen aan de investeringsruimte van het Deltafonds.
De vervanging de bruggen en sluis dragen strikt genomen niet bij aan de doelen van het Deltafonds en kunnen daarom niet uit het Deltafonds gefinancierd worden. Het Deltafonds heeft immers een wettelijk vastgelegde scope, namelijk waterveiligheid, waterkwaliteit en zoetwater.
Kunt u, gelet op de motie-van de Graaf c.s. (Kamerstuk 34 775-A, nr. 34), de Kamer drie weken voor de presentatie van de voorjaarsnota informeren over de hoofdlijnen van het gezamenlijke projectvoorstel van het Rijk en de regio voor de verbreding van de sluis bij Kornwerderzand inclusief, rekening houdend met de mogelijke vrijval van € 81 miljoen na de aanbesteding van de nieuwe Afsluitdijk, een financieringsvoorstel? Kunt u hierin de noodzaak tot versnelde vervanging van de bruggen meenemen?
Overeenkomstig de motie-van de Graaf c.s. (Kamerstuk 34 775 A, nr. 34) werkt de regio met ondersteuning van het rijk momenteel aan een financieringsvoorstel voor een bredere sluis bij Kornwerderzand. Veel onderdelen van het financieringsvoorstel worden door regio en rijk nu nog inhoudelijk uitgezocht, waaronder het (technisch) ontwerp en financieringsbronnen voor een nieuwe sluis, de hierboven geschetste conclusies over de bruggen worden hierin meegenomen zoals hierboven vermeld in het antwoord bij vraag 2. Het is daarom nog niet mogelijk voorafgaand aan de voorjaarsnota een algemene stand van zaken te geven over het financieringsvoorstel. In algemeen overleg met Uw Kamer op 13 maart j.l. heb ik aangegeven dat ik u medio dit jaar in het kader van het MIRT-overleg nader zal informeren over de stand van zaken ten aanzien van het financieringsvoorstel van de regio.
Het artikel ‘Campina en Unilever willen bereikbaar zijn in Wageningen’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Campina en Unilever willen bereikbaar zijn in Wageningen»?1
Ja.
Welk belang hecht u aan de internationale positie van de Wageningen Universiteit? Hoe kijkt de rest van de wereld aan tegen de Wageningse Universiteit en waar blijkt dat uit?
Ik vind het met u van groot belang dat Wageningen goed bereikbaar is. Wageningen heeft immers een nationaal en internationaal befaamde universiteit en is als opleidingsinstituut en kenniscentrum van groot belang voor Wageningse economie en haar omgeving.
De belangrijke internationale positie van de Wageningse universiteit blijkt – behalve uit de wetenschappelijke literatuur op landbouw- en voedselgebied – ook uit het feit dat afgestudeerde «Wageningers» in de hele wereld opereren op het gebied van duurzame landbouwbevordering.
Is het feit dat het regeerakkoord stelt dat aansluiting op het hoofdwegennet en het onderliggend wegennet wordt verbeterd via afspraken met provincies en gemeenten hier relevant?
Bij onderzoek naar mogelijke knelpunten op het hoofdwegennet wordt altijd gekeken naar de relatie hoofdwegennet/onderliggend wegennet, bijvoorbeeld of het onderliggend wegennet het verkeer wel aan kan als de hoofdweg verbreed wordt. Indien nodig wordt daar samen met de andere wegbeheerders een oplossing voor uitgewerkt. Dat is hier echter niet aan de orde, zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat de bereikbaarheid per auto van Wageningen al jaren onder druk staat? Klopt het dat dit het geval is vanuit het noorden (A12 afslag Ede via de N781), het zuiden en westen (via A15 Rijnbrug/Rhenen N233 en via doorgaande N225) en het oosten? Heeft u hier relevante cijfers van?
Voor wat betreft de autobereikbaarheid is het Rijk verantwoordelijk voor de rijkswegen rondom Wageningen: de A12, de A15 en de A50. Deze wegen rondom Wageningen functioneren voldoende op het gebied van doorstroming. De betreffende wegvakken zijn – ook in de recente Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse van 2017 – geen knelpunt.
Hoe belangrijk is bereikbaarheid voor bedrijven en werknemers? Kan het zijn dat bedrijven als Friesland-Campina, TNO en Unilever de dupe worden van een mindere bereikbaarheid?
Ik ben het met u eens dat Friesland-Campina, TNO en Unilever belangrijke bedrijven zijn in de regio Wageningen en ook dat die goed bereikbaar moeten zijn. Echter de verantwoordelijkheid daarvoor – voor zover het gaat om het onderliggend wegennet – ligt bij de gemeente en de provincie. Voor wat betreft het hoofdwegennet is de bereikbaarheid op orde.
Het klaar maken van Nederland voor de uitrol van 5G |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «KPN: Nederland mag 5G-slag niet missen».1
Ja.
Kunt u de meest recente informatie geven over de ontwikkelingen die gaande zijn om te faciliteren dat Nederland klaar kan worden gemaakt voor de uitrol van 5G? Kunt u hierbij ingaan op de Nederlandse situatie van de frequentieband van 3,5 gigahertz (GHz) in relatie tot 5G en de vraag of de frequentieband van 700 megahertz wel of geen goed alternatief zou zijn?
Voor de uitrol van 5G in Nederland is beschikbaarstelling van diverse frequenties van belang.
Zo wordt voor de 700MHz-, 3,5 GHz- en de 26 GHz-banden 5G technologie ontwikkeld. Ik werk reeds aan het landelijk beschikbaar stellen van de 700 MHz-band per 2020. Tevens bereid ik het beschikbaar stellen van de 26 GHz-band voor om na EU-besluitvorming over die band – naar verwachting later dit jaar – de inzet van 5G met die frequenties mogelijk te maken in heel Nederland.
Daarnaast en daaropvolgend zal 5G naar verwachting ook worden uitgerold in de frequentiebanden waar op dit moment 2G, 3G, en 4G mee worden aangeboden (800 MHz, 900 MHz, 1800 MHz, 2100 MHz en 2600 MHz).
5G betreft vooral een verbreding van het dienstenaanbod dat verder gaat dan alleen maar snel mobiel internet. Een belangrijke drijfveer achter 5G is een gedifferentieerd dienstenaanbod dat aansluit op de economische en maatschappelijke behoefte. Die verbreding van het dienstenaanbod ondersteun ik onder andere door het faciliteren van experimenten. Daarnaast kan een dergelijke dienstverlening ook op andere frequentiebanden worden aangeboden die in het bezit zijn van de mobiele operators.
Klopt het dat andere Europese landen verder zijn op het gebied van voorbereidingen van 5G in vergelijking met Nederland? Zo ja, heeft dit alleen met de complexe situatie van Nederland op het gebied van de 3,5 GHz-band te maken of ook met andere zaken?
In verschillende Europese lidstaten zijn inderdaad al vergunningen voor de 3,5 GHz-band verleend of is men bezig om de verdeling van frequenties in de 3,5 GHz-band voor te bereiden. De hoeveelheid frequenties die wordt uitgegeven, en de termijn waarop, verschilt overigens aanzienlijk tussen lidstaten. Het meest vergevorderd is naar mijn weten Ierland waar inmiddels 350 MHz beschikbaar is gesteld in de vorm van regionale vergunningen3. Een ander voorbeeld is Duitsland waar wordt gewerkt aan het (vrijwel) landelijk beschikbaar stellen van 300 MHz. Het merendeel van die frequenties komt beschikbaar in 2021, 2022 of 2023 omdat er nog lopende vergunningen zijn. Lopende vergunningen zijn overigens net als voor Nederland een uitdaging in veel lidstaten omdat op grond van een EU-besluit uit 2008 (2008/411/EG) de frequenties reeds eerder zijn uitgegeven. Als gevolg daarvan worden in verschillende lidstaten de frequenties reeds verdeeld maar kunnen deze niet direct na vergunningverlening in gebruik worden genomen.
Wat zijn de resultaten van de eerste proeven met 5G zoals die op het Leidseplein?
Experimenten voor 5G richten zich vooral op de ontwikkeling van nieuwe type dienstverlening. Dergelijke experimenten zijn niet afhankelijk van de inzet van één frequentieband. Er zijn ook mogelijkheden om in andere frequentiebanden experimenten in te zetten. De proef van T-Mobile met een 5G-antenne op het Leidseplein in Amsterdam is hier een goed voorbeeld van. Deze 5G-antenne maakt gebruik van de 2600 MHz-band. In september 2017 heeft T-Mobile een Massive MIMO-antenne in deze frequentieband voor haar klanten geactiveerd. Deze antenne wordt gebruikt om veel gebruikers tegelijkertijd van een snelle dataverbinding te voorzien (voor bijvoorbeeld videostreaming en skypen).
Kunt u aangeven of het reëel is dat de Amsterdam Arena bij het Europees kampioenschap van 2020 het eerste 5G-stadion van Europa wordt?
Dat is lastig nu al te zeggen. Ik probeer daar in ieder geval aan bij te dragen door er voor te zorgen dat er daadwerkelijk geëxperimenteerd kan worden met 5G-technologie in de 3,5 GHz-band in het gebied rond de Amsterdam Arena.
De belemmering van de uitrol van 5G |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Spionnenjacht Burum blokt 5G»?1
Ja.
Is het waar dat als het aan de inlichtingendiensten ligt er boven de lijn Zandvoort – Coevorden «hoogstens een sterk afgezwakte versie van 5G» wordt toegestaan en dat dat dan alleen mogelijk zou zijn met «een kostbaar woud aan antennes»? Zo ja, wat is de aard van de bezwaren van de inlichtingendiensten? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Op dit moment geldt tot 2023 een beperking van de uitrol van 5G-netwerken boven de lijn Amsterdam – Zwolle ter voorkoming van storing op de interceptie van satellietcommunicatie. Dit is vastgelegd in het Nationaal Frequentie Plan uit 2011.
Zowel de ministers van Defensie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties als de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat zetten zich in om op basis van technisch onderzoek tot oplossingsmogelijkheden te komen voor de beschikbaarstelling van de 3,5 GHz-band. Een belangrijk element daarin is het gebruik van de 3,5 GHz-band door de inlichtingdiensten voor het vergaren van inlichtingen in het kader van de nationale veiligheid. Dit betekent ook dat het om complexe besluitvorming gaat, die niet uit de weg wordt gegaan, maar wel zorgvuldig moet gebeuren. Uw Kamer zal naar verwachting medio dit jaar over de mogelijke oplossingsrichtingen worden geïnformeerd.
Deelt u de mening dat de 5G van groot belang is voor de verdere ontwikkeling van moderne toepassingen van informatie- en communicatietechnologie (ICT) en dat het noorden van het land daarbij zeker niet achter mag blijven? Zo ja, waarom en hoe gaat u voorkomen dat 5G in het noorden slechts op een dure en gebrekkige manier kan worden uitgerold? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, zoals ik in antwoord op eerdere vragen van het lid Van der Lee al heb aangegeven speelt snelle uitrol van 5G een belangrijke rol om een bijdrage te leveren aan het mogelijk maken van nieuwe diensten en dienstverleningsconcepten die tegemoet komen aan economische en maatschappelijke uitdagingen. Samen met andere technologieën, zoals LoRaWAN en ITS-5G wordt zo de communicatie-infrastructuur ontwikkeld voor innovatie in allerlei sectoren.2 Met 5G wordt nagestreefd dat mobiele netwerken straks ook diensten kunnen leveren waar op dit moment nog eigenstandige netwerken voor bestaan, zoals portofoonnetwerken die onder meer worden gebruikt in de evenementen-, beveiligings- en mediasector. Verder moet 5G diensten en dienstverleningsconcepten mogelijk maken die op dit moment in ontwikkeling zijn, zoals inspecties op afstand, monitoring door middel van grote hoeveelheden sensoren, en zelfrijdende auto’s. Afhankelijk van de precieze toepassing kan dit ook een bijdrage leveren aan CO2-reductie. Later dit jaar kom ik met een Actieplan Digitale Connectiviteit, zoals aangekondigd in de brief «Digitale connectiviteit» die op 12 februari jl. aan uw Kamer is gestuurd. Daarin zal ik acties aankondigen ten behoeve van de juiste randvoorwaarden voor verdere uitrol van vaste en mobiele netwerken in Nederland, waaronder dus ook 5G.
Sinds wanneer is het bekend dat het gebruik van frequenties door de Nationale Sigint Organisatie (NSO) de uitrol van 5G in het noorden van het land kan belemmeren? Wat heeft u sinds die tijd gedaan om hier uit te komen?
In 2011 is ter bescherming van de satellietinterceptie in Burum in het Nationaal Frequentie Plan vastgelegd dat in de 3,5 GHz-band boven de lijn Amsterdam – Zwolle draadloze of mobiele communicatie niet is toegestaan. In Nederland wordt onder de lijn Amsterdam – Zwolle de 3,5 GHz-band gebruikt voor draadloze of mobiele communicatie. Inmiddels zijn zo’n 130 vergunningen daarvoor verleend. Vanaf 2011 heeft uitvoerig onderzoek plaatsgevonden naar de haalbaarheid van het plaatsen van een scherm rond het satellietgrondstation in Burum waarmee storing kan worden afgeschermd. Uit dit onderzoek is echter gebleken dat een scherm niet haalbaar en effectief is. Om deze reden worden nu andere oplossingsmogelijkheden onderzocht.
Welke technische mogelijkheden worden overwogen om 5G uit te rollen zonder dat de werkzaamheden van de inlichtingendiensten daardoor worden gestoord? Is verplaatsing van de grondstations van NSO naar bijvoorbeeld niet meer gebruikte boorplatforms daarbij een optie?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat indien de uitrol van 5G vanwege de activiteiten van de inlichtingendiensten duurder wordt, dat de rekening daarvan niet bij de burger neergelegd mag worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is het te vroeg om daar een uitspraak over te kunnen doen. De ministeries van BZK, Defensie en EZK zijn gezamenlijk op zoek naar oplossingsmogelijkheden voor het gebruik in Burum. Rond de zomer zal daar meer duidelijkheid over zijn. Dan kan ook inzichtelijk worden gemaakt wat het effect is van een oplossing voor Burum op toekomstige uitrol van 5G in Nederland.
Het bericht ‘Nederland is niet up-to-date’ |
|
Arno Rutte (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met artikel «Nederland is niet up-to-date»?1
Ja.
Deelt u de mening dat fysieke vitale infrastructuur als luchthavens, elektriciteitscentrales en haven- en water infrastructuur ten alle tijden goed beschermd moeten zijn tegen cyberaanvallen? Hebben de Israëlische cybersecurityexperts uit het artikel die beweren dat de cyberveiligheid van deze cruciale infrastructuur in ons land onvoldoende op orde is gelijk? Zo ja, welke maatregelen neemt u? Zo nee, waarom niet?
De mening dat vitale infrastructuur goed beschermd moet zijn tegen cyberaanvallen onderschrijf ik volledig. Het beeld dat de cyberveiligheid van de cruciale infrastructuur in ons land onvoldoende op orde zou zijn herken ik niet. Dat neemt niet weg dat, zoals in de opeenvolgende jaarlijkse Cybersecuritybeelden Nederland2 (CSBN) is aangegeven, de dreiging van cyberaanvallen serieus is en de weerbaarheid van onder meer de vitale infrastructuur verder verhoogd dient te worden. Mede met dit doel heeft dit kabinet structureel 95 miljoen euro gereserveerd voor cybersecurity.
Met de Cybersecuritywet, waarvan ik het voorstel op 15 februari jongstleden aan uw Kamer toezond, worden aanbieders van essentiële diensten in de loop van dit jaar verplicht te voldoen aan beveiligingseisen. Zij moeten adequate maatregelen nemen tegen inbreuken van buitenaf op hun netwerk- en informatiebeveiliging. Als zich toch een cyberincident voordoet, moeten zij hun techniek en organisatie op orde hebben om het cyberincident van een passend antwoord te voorzien en de gevolgen ervan zo veel mogelijk te beperken.
Is er sprake van een toename van het aantal cyberaanvallen? Dagelijks vinden aanvallen plaats, wat kunt u hierover zeggen?
Jaarlijks bied ik uw Kamer het CSBN van de NCTV aan. De afgelopen Cybersecuritybeelden Nederland en de jaarverslagen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten laten zien dat er sprake is van een serieuze dreiging. In het CSBN 2017 is geconstateerd dat de ontwikkeling van de weerbaarheid geen gelijke tred houdt met de ontwikkeling van de dreiging. Met het oog hierop wordt door dit kabinet geïnvesteerd in verdere verhoging van de weerbaarheid.
Hoe blijft de Nederlandse overheid bij de tijd met betrekking tot de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van cyberveiligheid? Kunt u aangeven of uitwisseling van kennis en/of samenwerking met andere bevriende landen juist zinvol is, of kleven hier ook nadelen aan? Welke lijn kiest het kabinet hierin en wie is verantwoordelijk voor een structurele en werkende aanpak om ongewenste cyberaanvallen op cruciale infrastructuur te voorkomen?
Laat ik voorop stellen dat de coördinerende verantwoordelijkheid op het gebied van cybersecurity binnen het kabinet bij mij als Minister van JenV belegd is. Uiteraard sta ik daarbij in nauw contact met de diverse collega’s binnen het kabinet.
In de afgelopen jaren is vanuit de Nederlandse overheid reeds geïnvesteerd in cybersecurity. Zo is het NCSC binnen mijn ministerie al enige jaren belast met het verlenen van bijstand aan vitale organisaties en de rijksoverheid bij cyberdreigingen en -incidenten. In oktober 2017 zijn met de Wet gegevensverwerking en meldplicht cybersecurity de taken van het NCSC vastgelegd. Het NCSC vervult met het oog op genoemde wettelijke taken onder meer de rol van expertisecentrum. Vanuit het NCSC is er bijvoorbeeld dagelijks contact met andere Computer Emergency Response Teams (CERTS) en organisaties die deel uitmaken van de rijksoverheid en de vitale infrastructuur.
Cybersecurity is van nature grensoverschrijdend. Daarom wordt nadrukkelijk ingezet op internationale samenwerking en wordt, met inachtneming van de verschillende wettelijke kaders, waar aangewezen informatie uitgewisseld, bijvoorbeeld met ander nationale CERTS.
Hoe beoordeelt u de opmerking van een Israëlische specialist cybersecurity in het artikel dat andere Europese landen veel beter zijn ingespeeld op dit soort aanvallen dan Nederland? Is er grond voor die bewering? Zo ja, op welke wijze wordt werk gemaakt om op minstens hetzelfde beveiligingsniveau te komen als deze andere Europese landen? Zo nee, waarom niet?
Cybersecurity staat in Nederland hoog op de agenda en is een van de prioriteiten van dit kabinet. Zoals vorig jaar al bleek bij de door voormalig VS-Cybercommissaris Melissa Hathaway gepresenteerdeCyber Readiness Index 3 is Nederland goed op weg als het gaat om de digitale veiligheid, en dat juist de samenwerking tussen de overheid en de vitale sectoren in Nederland sterk ontwikkeld is. Dat neemt niet weg dat steeds flinke stappen gezet moeten worden om Nederland digitaal veilig te houden.
Welke resultaten denkt u te boeken met de 95 miljoen euro die is vrijgemaakt voor cybersecurity? Is dat voldoende en voor welke termijn? Waarop zal de nadruk komen te liggen? Welke plannen kan de Kamer verwachten? Op welke termijn en op welke manier wordt de Kamer geïnformeerd?
Met de 95 miljoen euro die het kabinet structureel gereserveerd heeft voor cybersecurity wordt een ambitieuze cybersecurity-agenda opgesteld. Deze agenda biedt het publiek-private kader voor de versterkte inzet op cybersecurity die door dit Kabinet is afgekondigd en bevat onder meer standaarden voor Internet-of-things-apparaten, het stimuleren van bedrijven om veiligere software te maken via software-aansprakelijkheid, het versterken van het Nationaal Cyber Security Centrum als aanspreekpunt van Computer Emergency Response Teams (CERT) van onder meer vitale sectoren, het stimuleren van cybersecurity-onderzoek en het verbeteren van voorlichtingscampagnes op het gebied van cyberhygiëne. Eind april van dit jaar zal de Nederlandse Cybersecurityagenda (NCSA) aan uw Kamer worden aangeboden.
De procedure rond de aanleg van een hoogspanningsverbinding van Eemshaven Oudeschip naar Vierverlaten |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de «Kennisgeving/bekendmaking hoogspanningsverbinding Noord-West 380 kV van Eemshaven Oudeschip naar Vierverlaten»?1
Ja.
Moeten het inpassingsplan dan wel de besluiten ten aanzien van de aanleg van deze 380 kilovolt (kV)-leiding formeel aan de Kamer worden voorgelegd? Zo ja, op grond van welke wettelijke bepaling? Wanneer is dit gebeurd of gaat dit nog gebeuren? Zo nee, waarom niet?
De verbinding wordt ingepast met de Rijkscoördinatieregeling (RCR). Deze regeling van artikel 3.35 van de Wet op de ruimtelijke ordening kent de bevoegdheid om een ruimtelijk besluit te nemen toe aan de Minister van EZK en de Minister van BZK. Dit ruimtelijke besluit wordt vastgelegd in een inpassingsplan. Bij toepassing van de RCR wordt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd. Dat betekent dat eerst een ontwerpinpassingsplan ter inzage wordt gelegd, waarop zienswijze kunnen worden ingediend. Vervolgens wordt het inpassingsplan, mede op basis van die zienswijzen, definitief vastgesteld en weer zes weken ter inzage gelegd, waarbij belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend beroep kunnen instellen met de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In dat stadium is de besluitvorming nu. Het voorleggen van het inpassingsplan aan de Tweede Kamer is geen onderdeel van de wettelijk geregelde procedure.
Eind 2016 is uw Kamer wel uitgebreid over dit project geïnformeerd (Kamerstukken 29 023 en 31 574, nr. 212). Aanleiding hiervoor was de tracékeuze voor deze verbinding. Mijn ambtsvoorganger heeft toen ook zijn overwegingen gedeeld om deze verbinding geheel bovengronds aan te leggen.
Naar aanleiding van deze brief heeft uw Kamer een motie aangenomen (Kamerstuk 30 196, nr. 516) met het verzoek ofwel te besluiten tot gedeeltelijke ondergrondse aanleg ofwel met de regio tot overeenstemming te komen over een ruimhartig maatregelenpakket voor natuur, landschap en cultuurhistorie. Aan deze motie is invulling gegeven met een akkoord met bestuurders van betrokken gemeenten en de provincie Groningen, waarin een maatregelenpakket ter waarde van maximaal € 14,9 miljoen is ogenomen. Uw Kamer is hier op 3 april 2017 over geïnformeerd (Kamerstukken 29 023 en 31 574, nr. 212) en heeft deze brief vanwege de bereikte overeenstemming ter kennisgeving aangenomen. Vervolgens zijn in dit project de benodigde vervolgstappen gezet. Zo kon een ieder dit wilde zienswijzen indienen op het milieueffectrapport en de ontwerpbesluiten. Naar aanleiding van deze procedurestap zijn aanpassingen doorgevoerd om daarmee aan ingediende zienswijzen tegemoet te komen. Ik zag op grond van de ingediende zienswijzen echter geen aanleiding om tot een andere invulling te komen van het tracé. Ik handel daarmee dus in lijn met de eerdere correspondentie met uw Kamer.
Mogen het inpassingsplan en de besluiten voor de aanleg van de 380 kV-hoogspanningsverbinding ter inzage worden gelegd om belanghebbenden in de gelegenheid te stellen beroep in te stellen alvorens het aan de Kamer voor te leggen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat betekent dat voor het verdere verloop van de besluitvorming rondom dit project en de rol van de Kamer?
Het vastgestelde inpassingsplan en de bijbehorende besluiten liggen tot en met
23 februari 2018 ter inzage. Gedurende die terinzagelegging kunnen belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Met de vaststelling van het inpassingsplan is de besluitvorming afgerond. In de beroepsfase is het oordeel aan de rechter. Het voorafgaand aan de terinzagelegging van het inpassingsplan en de besluiten voorleggen aan uw Kamer is geen onderdeel van wettelijke regeling.
Welke instrumenten of procedures staan u formeel nog ter beschikking voor het geval u van mening zou worden dat de aanleg van deze 380 kV-verbinding alsnog anders dient te worden ingevuld dan het nu in het inpassingsplan en de besluiten staat?
Ik heb de initiatiefnemer TenneT inmiddels formeel op de hoogte gesteld dat het Inpassingsplan en de andere besluiten definitief zijn vastgesteld. Ik overweeg niet om hierop terug te komen, tenzij een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een tegen deze besluiten ingesteld beroep aanleiding geeft om tot een andere invulling te komen.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Mijnbouw van 15 februari 2018?
Ja.
Het uitstel van de Nota Mobiele Communicatie |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat in andere landen, zoals de Verenigde Staten, de verwachting is dat in bepaalde steden al in 2018 gebruik kan worden gemaakt van 5G?
Ik ben bekend met recente persberichten van onder meer AT&T en Verizon, waarin zij stellen in de loop van 2018 5G uit te rollen in een select aantal steden in de Verenigde Staten. De informatie die AT&T verstrekt is echter zodanig beperkt dat de berichtgeving moeilijk op waarde is te schatten.1 Verizon is duidelijker en stelt van plan te zijn om 5G-technologie in te zetten voor het leveren van breedbandinternet aan bewoners van drie tot vijf steden, als alternatief voor breedbandinternet over koper of kabel.2 Deze toepassing is vergelijkbaar met het huidige gebruik van de 3,5 GHz-band in bijvoorbeeld het buitengebied van Zeeland voor het leveren van breedbandinternet aan bewoners daar door middel van een zeer geavanceerde vorm van 4G.3 Verder zijn Zuid-Koreaanse mobiele telecomaanbieders van plan om demonstraties van 5G-technologie te tonen tijdens de Olympische Winterspelen van Pyeongchang.
In Nederland en andere EU-lidstaten wordt aan vergelijkbare initiatieven gewerkt rond EURO2020, terwijl Japan werkt aan initiatieven rond de Olympische Zomerspelen van 2020.
Deelt u de mening dat Nederland op dit punt absoluut niet achter kan blijven en dat de uitrol van 5G zo snel mogelijk moet plaatsvinden omdat anders innovatie wordt geremd en nieuwe kansen voor CO2-reductie onbenut dreigen te blijven?
De snelle uitrol van 5G speelt een belangrijke rol bij het mogelijk maken van nieuwe diensten en dienstverleningsconcepten. Samen met andere technologieën, zoals LoRaWAN en ITS-5G wordt zo de communicatie-infrastructuur ontwikkeld voor innovatie in allerlei sectoren.4 De visie voor 5G is dat mobiele netwerken straks ook diensten kunnen leveren waar op dit moment nog «dedicated» netwerken voor bestaan, zoals portofoonnetwerken die onder meer worden gebruikt in de evenementen-, beveiligings- en mediasector. Verder moet 5G diensten en dienstverleningsconcepten mogelijk maken die op dit moment in ontwikkeling zijn, zoals inspecties op afstand, monitoring door middel van grote hoeveelheden sensoren, en zelfrijdende auto’s. Afhankelijk van de precieze toepassing kan dit ook een bijdrage leveren aan CO2-reductie. Later dit jaar kom ik met een Actieplan Digitale Connectiviteit. Daarin zal ik acties aankondigen ten behoeve van de juiste randvoorwaarden voor verdere uitrol van vaste en mobiele netwerken in Nederland, waaronder dus ook 5G.
Voor de uitrol van 5G in Nederland is beschikbaarstelling van diverse frequenties van belang. Zo wordt voor de 700 MHz-, 3,5 GHz- en de 26 GHz-banden 5G technologie ontwikkeld. Ik werk reeds aan het landelijk beschikbaar stellen van de 700 MHz-band per 2020. Tevens bereid ik het beschikbaar stellen van de 26 GHz-band voor om na EU-besluitvorming over die band – naar verwachting later dit jaar – de inzet van 5G met die frequenties mogelijk te maken in heel Nederland.
Daarnaast en daaropvolgend zal 5G naar verwachting ook worden uitgerold in de frequentiebanden waar vandaag de dag 2G, 3G, en 4G mee worden aangeboden (800 MHz, 900 MHz, 1.800 MHz, 2.100 MHz en 2.600 MHz).
Bent u in gesprek met de Autoriteit Consument en Markt (ACM) over mogelijke manieren om het door u aangekondigde uitstel van de Nota Mobiele Communicatie1 en de mede daarop te baseren besluitvorming rondom de frequentieveilingen alsnog zo min mogelijk vertraging te laten oplopen?
Ja.
Kunt u nader toelichten waarom dit uitstel nodig is, of het echt onvermijdelijk is en uiteenzetten wat voor u de uiterste datum is waarop betrokken partijen én de Kamer geïnformeerd dienen te zijn over op zijn minst de voorgenomen opzet van de frequentieveilingen?
Door de aangekondigde overname van Tele2 door T-Mobile is onzeker hoe de markt er over een aantal maanden uit ziet en daarmee of, en zo ja welke maatregelen er getroffen moeten worden om een effectief concurrerende markt te waarborgen. Bij de inrichting van een frequentieveiling is het van het grootste belang om te weten hoe de concurrentiesituatie in de markt is, en welke voorwaarden er eventueel moeten worden gesteld om een effectief concurrerende markt te waarborgen of verbeteren. De Nota Mobiele Communicatie zet uiteen hoe ik dat bij de aankomende frequentieveilingen ga doen. Frequentieveilingen zijn namelijk bij uitstek vormende momenten voor de concurrentiesituatie in de (mobiele) telecommarkt. Ze bepalen de verhoudingen tussen de diverse marktpartijen. Immers, meer frequenties hebben dan je concurrent betekent dat je meer capaciteit in je netwerk hebt. Dat vertaalt zich onder meer in de mogelijkheid om hogere snelheden en grotere databundels aan klanten te kunnen bieden, en de prijs die een marktpartij daarvoor moet rekenen.
De ACM heeft laten weten dat zij mij pas van advies kan voorzien zodra een besluit is genomen over de aangekondigde overname van Tele2. Om deze reden kan ik nog geen datum geven, ook niet een uiterste. Ik streef er naar om ongewenste vertragingen te voorkomen. De frequentiebanden die geveild worden, komen beschikbaar vanaf 2020 en ik streef ernaar dat vanaf die datum ook daadwerkelijk gebruik kan worden gemaakt van deze belangrijke frequenties. Tegelijkertijd geldt wel dat de voorbereiding van de veiling een zorgvuldig proces behoeft, met betrokkenheid van belanghebbende partijen en uw Kamer, waardoor het nog spannend kan worden om de veiling tijdig te realiseren en uit te voeren. Bij beantwoording van de motie Weverling c.s. zal ik de Tweede Kamer verder informeren over mijn planning.6
Bent u bereid om ook een andere optie te overwegen, namelijk door nu versneld twee scenario’s uit te werken: een scenario waarin er sprake is van een goedkeuring van Nederlandse en Europese mededingingsautoriteiten voor de overname van Tele2 door T-Mobile Nederland en een scenario waarin dat niet het geval is? Bent u bereid om op basis van deze twee scenario’s toch al de Nota Mobiele Communicatie uit te brengen en twee verschillende opzetten voor de frequentieveilingen te publiceren, zodat er niet nodeloos tijd verloren gaat, partijen tijdig geïnformeerd worden en – niet op de laatste plaats – voorkomen wordt dat de Kamer vanwege tijdsdruk voor (bijna) voldongen feiten wordt geplaatst? Zo nee, waarom niet?
Ik herken de scenario’s die u noemt. Goedkeuring van de overname kan echter onder tal van verplichtingen en/of voorwaarden worden verleend, en sommige daarvan raken rechtstreeks aan de vormgeving van de aanstaande veiling. Er zijn dus nog tal van sub-scenario’s denkbaar. Ik wijs bijvoorbeeld op de voorwaarde die de Europese Commissie stelde aan haar goedkeuring voor de fusie tussen Hutchison3G en Orange in Oostenrijk. Hierbij werd goedkeuring enkel verleend onder de voorwaarde dat de Oostenrijkse toezichthouder bij de eerstvolgende frequentieveiling vergunningen reserveerde voor een nieuwe partij.7 Het is onwenselijk om voor alle mogelijke (sub)scenario’s de opzet van de veiling uit te werken en te publiceren. Door te speculeren over de mogelijke besluitvorming van de Europese Commissie en/of de ACM zou ik hun besluitvormingsproces frustreren. Voorts zouden derden de indruk kunnen krijgen dat ik op basis van voorkennis bepaalde scenario’s wel of niet beschouw. Dat kan onder meer van invloed zijn op beurskoersen waardoor aandeelhouders onnodig worden geschaad, of op besluiten van financiers om al dan niet kapitaal te verschaffen aan Tele2, T-Mobile, of hun concurrenten.
Is er inmiddels al zicht op een concrete oplossing voor het satellietgrondstation in Burum en wanneer kan de Kamer daarover nadere informatie tegemoet zien?
Ik ben op dit moment in gesprek met de Ministers van Defensie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties die beide belang hebben bij de activiteiten in Burum om te onderzoeken welke oplossingsmogelijkheden ter hand kunnen worden genomen. Zoals gevraagd in de motie Weverling c.s. zal uw Kamer uiterlijk voor de Voorjaarsnota op de hoogte worden gebracht van de eerste voortgang hierin.
Bent u nu al in staat en bereid de garantie af te geven dat deze kwestie geen vertraging zal opleveren voor de uitrol van 5G in Nederland (boven de lijn Amsterdam–Zwolle)?
Voor wat betreft de uitrol van 5G in de 3,5 GHz band in heel Nederland kan een dergelijke garantie alleen bij volledig inzicht in de consequenties van de uitrol voor het grondstation worden gegeven. Zoals gezegd is daarvoor eerst grondig onderzoek noodzakelijk.
Het bericht ‘Stormachtig begin’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht een «stormachtig begin»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Bent u op de hoogte wat het effect van de Westerstorm van 3 januari jl. op dit deel van onze kust is geweest? Bent u voorts bekend met het feit dat de genoemde ondernemer in het artikel dicht moest omdat de zandvoorraad niet op peil gehouden wordt?
Ja, ik ben op de hoogte van het effect van de Westerstorm van 3 januari jl. op dit deel van de kust. Tevens ben ik bekend met het feit dat de genoemde ondernemer om redenen van bouwveiligheid op eigen initiatief het paviljoen korte tijd heeft gesloten. De Nederlandse overheid waarborgt de veiligheid van de Nederlandse kust. Het wegslaan van zand is onderdeel van het natuurlijk dynamische systeem van de kust. Dit maakt het bijvoorbeeld mogelijk dat wanneer er strand afslaat tijdens stormcondities er hiervan herstel op kan treden bij rustige weersomstandigheden. Als blijkt dat er structurele achteruitgang optreedt, neemt de overheid maatregelen via het programma Kustlijnzorg, dat wordt uitgevoerd door Rijkswaterstaat, door het aanbrengen (suppleren) van zand. Uit een meting die op 4 januari jl. is uitgevoerd, blijkt dat de zandvoorraad op dit traject langs de kust op peil is voor de waterveiligheid. Bouwen in het dynamische deel bij de kust is voor eigen risico. De strandpaviljoenhouder heeft op eigen initiatief het paviljoen korte tijd gesloten.
Bent u bekend met de situatie bij Camperduin waar voordat de Westerstorm van 3 januari jl. onze kust trof reeds een grote hoeveelheid van het opgespoten zand was weggeslagen zonder dat dit hersteld werd?
Ja, ik ben bekend met de situatie bij Camperduin. De kust is hier in 2014 en 2015 zeewaarts versterkt. Het weggeslagen zand brengt de waterveiligheid niet in het geding en hoeft daarom niet acuut te worden hersteld.
Zijn er meer plekken bij de Nederlandse kust waar het opgespoten zand veel sneller afgeslagen is dan berekend was? Wat zijn de risico’s hiervan voor de veiligheid en het kustbeheer?
De Nederlandse kust is een dynamisch systeem (zie antwoord op vraag 2). De kustlijn wordt jaarlijks door RWS gemonitord. Als er risico’s ontstaan voor de veiligheid en het kustbeheer worden er maatregelen getroffen.
Bent u bekend met het feit dat Boskalis, uitvoerder van de opdracht, pas over twee à drie maanden verantwoordelijkheid neemt voor het op peil houden van de hoeveelheid zand, waardoor gemeente, rijkswaterstaat, provincie en hoogheemraadschap nu niet aan te spreken zijn op de veiligheid en kustbeheer?
Op dit moment is de zandvoorraad nog op peil. De erosie van het strand is hier de afgelopen maanden echter sneller gegaan dan verwacht. Om deze reden zal de aannemer in het voorjaar van 2018 wel zand suppleren om de kustlijn ter hoogte van Camperduin ook voor de komende jaren te handhaven.
Bent u bereid Rijkswaterstaat, als opdrachtgever, direct te laten interveniëren zodat Boskalis kan acteren? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 5. Er is geen reden voor Rijkswaterstaat om op dit moment te interveniëren.
Het bericht “Regio zet druk op werk Twentekanalen” |
|
Remco Dijkstra (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Regio zet druk op werk Twentekanalen»?1
Ja.
Heeft de betreffende (PvdA-)regiobestuurder over dit onderwerp reeds contact met u opgenomen, voordat hij in de media uitingen deed? Zo niet, is het een gebruikelijke methode om eerst via de media iets te roepen en vervolgens pas enkele weken later om de tafel te gaan zitten?
Nee, maar er vindt regelmatig overleg plaats tussen de regio en Rijkswaterstaat over de stappen die gezet worden in het proces rond de Twentekanalen.
De regio heeft groot belang bij de verruiming van de Twentekanalen, betreffende regiobestuurder gaf in het genoemde artikel uiting aan de breed gedeelde behoefte van bestuurders en ondernemers om de werkzaamheden zo snel mogelijk aan te vangen met de tweede fase Verruiming Twentekanalen. Ook ik wil het project zo snel mogelijk realiseren.
Er wordt reeds druk gewerkt aan verbetering van sluizen en havenkades, het uitbaggeren van het Twentekanaal kan wel langer duren: wat is precies de oorzaak hiervan en waardoor komt de vertraging? Kunt u meer informatie geven over de grondwaterproblematiek?
Bij de verdere uitwerking van de aanbesteding is duidelijk geworden dat er teveel risico’s en onzekerheden waren omtrent de grondwaterbeheersing tijdens en na de uitvoering van het project. Op dit moment is er al sprake van het optreden van kwelwater, daarnaast bestaat ook het risico van infiltratie naar het kanaal toe, met als gevolg verdroging. Gezien de ervaringen uit het verleden met grondwaterbeheersing bij kanalenprojecten gaf dit onvoldoende aanknopingspunten en zekerheden om met de aanbesteding door te gaan. Hierop is de aanbesteding in de huidige vorm ingetrokken.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van de leden Jacobi/De Boer2? Wat is mogelijk of nodig om de genoemde vertraging van anderhalf jaar te voorkomen? Wat zijn de afwegingen, met welke consequenties en bent u hiertoe bereid? Kunt u de Kamer hierover informeren voor het komende algemeen overleg Scheepvaart?
De motie van de leden Jacobi en De Boer heeft betrekking op de renovatie van de sluizen van Delden en Hengelo. De uitvoering hiervan verloopt zoals gepland en is een goed voorbeeld van de manier waarop we bedrijven betrekken bij het beperken van stremmingsduur. Voor meer informatie wil ik u verwijzen naar de brief aangaande de voortgang Infra-projecten d.d. 7 juli 2017 (IENM/BSK-2017/151091).
Het is niet mogelijk de vertraging te voorkomen als gevolg van de ingetrokken aanbesteding van de Verruiming Twentekanalen. Parallel aan het opstellen van het nieuwe contract zal met de regio worden onderzocht waar mogelijke knelpunten zijn. Waar mogelijk zullen we maatwerk toepassen. Zo zal er bijvoorbeeld onderzocht worden of met verkeersmaatregelen al eerder beperkt met schepen met vaarklasse Va gevaren kan worden. Onderzocht wordt ook of en met welke middelen een versnelling van werkzaamheden mogelijk is.
Het bericht dat Nederlandse infrastructuren onvoldoende zijn gedimensioneerd op het transport van zwaar militair materiaal |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Geen brug is nog berekend op een tank»?1
Ja.
Klopt het dat defensiedoelstellingen zelden worden meegenomen in het ontwerp van nieuwe infrastructuren, waardoor veel bruggen en viaducten tegenwoordig niet meer zijn berekend op het transport van zwaar militair materieel?
Met de huidige ontwerpeisen is de Rijksinfrastructuur geschikt voor zwaar militair transport. In Nederland gelden er op dit moment geen specifieke ontwerpeisen voor nieuwe Rijksinfrastructuur ten behoeve van militair transport. Aan exceptioneel zwaar transport worden wel aanvullende voorwaarden gesteld door Rijkswaterstaat. Het gaat dan om transporten met een gewicht van meer dan 100 ton. Deze voorwaarden gelden ook voor civiel zwaar transport.
Een tank, of oplegger met tank, kan gebruik maken van de meeste viaducten en bruggen in het hoofdwegennet. Over het spoor kunnen in beginsel alle militaire vervoeren worden gefaciliteerd.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de Commandant der Strijdkrachten dat het gebrek aan draagkracht van Nederlandse infrastructuren ten koste gaat van de snelheid waarmee troepen verplaatst kunnen worden en daarom een potentieel risico voor onze nationale veiligheid vormt?
De uitspraken van de Commandant der Strijdkrachten schetsten de bredere ontwikkeling in Europa. Na 1990 is er in Europa bij het ontwerpen van nieuwe infrastructuur steeds minder rekening gehouden met de noodzaak van militair transport. Bovendien zijn tijdens die periode in veel landen havens en spoorwegen geprivatiseerd. Dat heeft ertoe geleid dat militaire vereisten minder werden meegenomen in het ontwerp van Europese infrastructuur.
Het is in het belang van de (inter)nationale veiligheid dat in het geval van oplopende spanning grotere hoeveelheden aan eigen en NAVO-bondgenootschappelijk militair materieel snel kunnen worden verplaatst.
Deze transporten lopen op dit moment nog onvoldoende efficiënt. Ook juridische vereisten werken hierbij vertragend. In zijn toespraak heeft de Commandant der Strijdkrachten hier aandacht voor willen vragen.
Momenteel wordt onderzocht welke infrastructurele, juridische en regelgevende belemmeringen in Nederland precies gelden. Relevante ministeries, uitvoeringsorganisaties en civiele partners worden hierbij betrokken. Daarbij wordt gekeken naar zowel civiele als militaire transportcorridors. Voorbeelden van knelpunten zijn aanvraagtermijnen en diplomatieke toestemming voor militair transport naar andere landen, regelgeving aangaande gevaarlijke goederen en omslachtige douane-procedures.
Procedures kunnen, wanneer noodzakelijk, sterk versneld worden binnen de bestaande crisisbesluitvorming. Zaak is het ook adequaat te regelen in normale omstandigheden, bijvoorbeeld voor een succesvolle uitvoering van grootschalige militaire oefeningen in Europa.
Bent u bereid de bestaande infrastructurele knelpunten voor militair transport in kaart te brengen en een overzicht daarvan naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Sinds Nederland militaire mobiliteit begin 2017 hoog op de Europese agenda plaatste, zijn veel stappen gezet. Voor wat betreft het nationale gedeelte worden, zoals ook aangegeven bij vraag 3, momenteel alle knelpunten voor militaire mobiliteit in Nederland, waaronder de infrastructurele, juridische en regelgevende belemmeringen, in kaart gebracht.
Op internationaal gebied is een ad-hocwerkgroep opgericht bij het Europees Defensieagentschap (EDA) met als taak de knelpunten op het gebied van militaire mobiliteit in de EU in kaart te brengen. Ook is militaire mobiliteit op 5 december jl. toegevoegd als gezamenlijk samenwerkingsterrein van de EU en NAVO en werken de EU-lidstaten samen in een PESCO-project om de belemmeringen op het gebied van militaire mobiliteit weg te nemen. Tot slot hebben de Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger (HV) een mededeling uitgebracht op basis waarvan de Commissie en de HV in maart a.s. een actieplan op het gebied van militaire mobiliteit zullen presenteren. Kortom, er zijn veel initiatieven gaande waarbij Nederland zeer nauw betrokken is en een coördinerende en aanjagende rol vervult. Nederland zal er – in lijn met de Raadsconclusies van 13 november jl. – op toezien dat dit onderwerp regelmatig op de politieke agenda staat.
In dit verband wijs ik u ook op het BNC-fiche «Verbetering van de militaire mobiliteit in de Europese Unie» dat op 22 december jl. aan uw Kamer is gestuurd (TK22 112, nr. 2453).
Het verbeteren van militaire mobiliteit in Europa is een opgave die meerdere jaren zal beslaan. Er zijn stappen gezet, maar we staan nog aan het begin van het traject.
Wat kunt u zeggen over de verwerkingscapaciteit van de Rotterdamse haven, die ook voor het NAVO-bondgenootschap van levensbelang is? Zijn de infrastructuren ter plekke voldoende berekend op de aanvoer van grote hoeveelheden (zwaar) militair materieel naar het Europese vasteland?
De havencapaciteit van Rotterdam is groot en wordt al regelmatig benut voor groot militair transport.
Deelt u de mening dat een militair Schengengebied beter tot zijn recht komt als niet alleen technische en bureaucratische, maar ook fysieke obstakels voor (grensoverschrijdend) militair transport worden weggenomen? Zo ja, hoe gaat u daar gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke rol ziet u weggelegd voor het Movement Coordination Centre Europe van de NAVO in Eindhoven bij de verdere uitwerking en implementatie van het militair Schengengebied?
Het Movement Coordination Centre Europe (MCCE) in Eindhoven heeft als taak multimodale strategische verplaatsingen over land, zee en lucht in Europa te coördineren. Dit doet het MCCE voor de bij de MCCE-MOU aangesloten landen, de NAVO en de EU. Door haar expertise en voorbeelden uit de praktijk is het MCCE een belangrijke speler op het gebied van militair transport.
Het MCCE wordt actief betrokken in de EU- en NAVO-werkgroepen en bij de ad-hocwerkgroep van het Europees Defensieagentschap op het gebied van militaire mobiliteit. Door haar ervaring kan het MCCE haar kennis en expertise inzetten en toekomstige initiatieven om militaire mobiliteit te bevorderen, steunen.
Het afsluiten van gas, water en licht |
|
Cem Laçin , Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat mensen die hun energierekening niet op tijd betalen vanaf volgend jaar minder snel worden afgesloten van gas en licht, omdat energieleveranciers de wanbetalers eerst moeten aanmelden bij de schuldhulpverlening?1
Ja.
Hoe is de verplichting voor energieleveranciers om wanbetalers eerst aan te melden bij de gemeentelijke schuldhulpverlening precies vormgegeven en op welke manier wordt hierbij voorkomen dat mensen afgesloten worden van gas en licht?
De regels voor het afsluiten van elektriciteit, gas en warmte zijn vastgelegd in de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas en in de Warmteregeling. Deze regelingen kennen een zorgvuldige incassoprocedure die is gericht op het zoveel mogelijk voorkomen van ongewenste afsluiting van huishoudens en het voorkomen van het oplopen van betalingsachterstanden.
In het algemeen is geregeld dat mensen altijd eerst tenminste één betalingsherinnering krijgen waarin zij worden geïnformeerd over het afsluitbeleid en de mogelijkheid van schuldhulpverlening. Ingeval van niet tijdig betalen door een kleinverbruiker moet de energieleverancier – indien geen contact wordt verkregen met de kleinverbruiker – in de wintermaanden (oktober tot en met maart) de gegevens (contactgegevens en hoogte van de schuld) van deze kleinverbruiker doorgeven aan een instantie voor schuldhulpverlening. De Minister van Economische Zaken en Klimaat is voornemens om deze plicht ook in de zomermaanden te laten gelden. De internetconsultatie hierover is recent afgerond. Dit op verzoek van de energiesector, de vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (NVVK), Divosa en een aantal gemeenten waaronder Rotterdam, Amsterdam, Utrecht en Den Haag (de G4).
De uitbreiding van de verplichting voor de energieleverancier om gegevens door te geven aan een instantie voor schuldhulpverlening draagt eraan bij dat kleinverbruikers met betalingsproblemen eerder in beeld komen bij schuldhulpverlenende instanties. Indien een traject van schuldhulpverlening wordt opgestart, mag in de wintermaanden niet worden afgesloten. In aanvulling op de geldende regelingen hebben Energie Nederland en de NVVK een convenant afgesloten, waarin onder andere is afgesproken dat huishoudens jaarrond niet worden afgesloten wegens wanbetaling, in geval van (een aanvraag om) schuldhulp.
Is water volgens u ook een eerste levensbehoefte?
Ja.
Onderkent u dat de gezondheid van de klant bij de afsluiting van water ook in gevaar kan komen?
Afsluiting van drinkwater is ingrijpend is en kan voor sommige consumenten (kleinverbruikers) leiden tot ernstige gezondheidsrisico’s. Artikel 6 van de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater (afsluitregeling) stelt daarom dat indien kwetsbare consumenten een verklaring van een arts – niet zijnde de behandeld arts van de betrokkene – kunnen overleggen waaruit blijkt dat ernstige gezondheidsrisico’s ontstaan door het afsluiten van drinkwater, het drinkwater niet wordt afgesloten.
Bent u bereid eenzelfde soort regeling op te stellen om het afsluiten van water bij particulieren door waterbedrijven te voorkomen en hierin de verplichting op te nemen dat mensen met betalingsproblemen eerst bij de schuldhulpverlening worden aangemeld?
Ja, ik ben bereid eenzelfde soort regeling op te stellen. Momenteel is overleg gaande met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin) om de afsluitregeling zodanig aan te passen dat drinkwaterbedrijven verplicht worden de klantgegevens en hoogte van de schuld van huishoudens met betalingsproblemen aan te melden bij de gemeente c.q. de schuldhulpverlenende instantie. Dit is op dit moment niet verplicht, maar een bevoegdheid van het drinkwaterbedrijf. Van die bevoegdheid wordt in sommige gevallen ook al gebruik gemaakt.
Met de voorgenomen aanpassing van de afsluitregeling wordt eraan bijgedragen dat kleinverbruikers met betalingsproblemen eerder in beeld komen bij schuldhulpverlenende instanties. Als vervolgens een schuldhulpverleningstraject wordt ingezet, wordt de levering van drinkwater niet stopgezet. Dit hebben de Vewin en de NVVK in een convenant uit 2014 met elkaar afgesproken. Omdat de schuldhulp eerder op gang komt, is de verwachting dat afsluiting van drinkwater minder vaak zal plaatsvinden.
Het bericht dat de Muur van Mussert gesloopt dreigt te worden |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat er een reële kans is dat de Muur van Mussert wordt gesloopt?1
Ik ben op de hoogte van hetgeen rondom de Muur speelt.
Deelt u de mening dat de Muur van Mussert een historisch waardevolle plek is?
De Muur van Mussert is een historische plek voor Nederland. Op dit moment doe ik een verkenning naar hoe we ook de zwarte bladzijdes in onze geschiedenis kunnen blijven herinneren en hoe we kunnen omgaan met erfgoed dat hiermee verbonden is. Die verkenning is volgend jaar klaar.
Deelt u de mening dat historische belangrijke plekken als deze muur zoveel mogelijk behouden dienen te blijven en dat een regelmatig stilstaan bij onze gedeelde geschiedenis gebaat is bij tastbare herinneringen aan onze geschiedenis? Zo nee, waarom niet?
In het regeerakkoord is aangegeven dat het kabinet wil investeren in het beter zichtbaar en zo mogelijk toegankelijk maken van historische plaatsen. Ik vind dat daarbij ook de zwarte bladzijdes van onze geschiedenis niet genegeerd mogen worden.
Vindt u het uitbreiden van een camping opwegen tegen het behoud de Muur van Mussert? Zo ja, waarom?
Cultureel erfgoed is in zijn algemeenheid gebaat bij een economische drager. Al decennia wordt het terrein waar de Muur van Mussert zich bevindt, gebruikt voor verschillende doeleinden. Mijn ministerie is in gesprek met lokale partijen over de vraag welke mogelijkheden er zijn om aan de cultuurhistorische waarde van het complex recht te doen en tegelijkertijd een eigenaar de mogelijkheid te geven een bedrijf te voeren.
Hoe verhoudt zich het slopen van een muur als deze met de doelstelling van het kabinet meer aandacht te schenken aan onze gemeenschappelijke cultuur en burgerschap?
De gemeente Ede geeft aan dat de Muur op dit moment wordt voorbeschermd via de gemeentelijke erfgoedverordening.
Bent u bereid de Muur van Mussert aan te merken als rijksmonument? Zo nee, waarom niet?
Zoals gesteld, heeft het bestuur van de gemeente Ede aangegeven dat het complex via de gemeentelijke erfgoedverordening vooralsnog beschermd is. Op basis van gesprekken met de gemeente en de eigenaar en op basis van de genoemde verkenning zal ik besluiten of bescherming van de Muur als rijksmonument het meest geschikte instrument is; wellicht dat zich ook andere mogelijkheden aandienen om het complex of onderdelen daarvan een rol van betekenis te geven.
De uitzendingen van Kassa over de veiligheid van slimme gasmeters |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzendingen van Kassa over de veiligheid van slimme gasmeters?1
Ja.
Hoe kan het dat netbeheerder Stedin wel 15.000 slimme gasmeters op korte termijn heeft vervangen maar dat andere netbeheerders dit niet onmiddellijk doen? Kan er op zeer korte termijn een onafhankelijk onderzoek komen naar de veiligheid van de betreffende slimme gasmeters?
In verschillende uitzendingen van het tv-programma Kassa werd de veiligheid van de slimme gasmeters van Landis + Gyr G4/G6 (DSMR 4.2 generatie) in twijfel getrokken. Het betrof bijna 44.000 geïnstalleerde meters met een productiefout. Het schroefdraad bleek korter dan de productspecificaties van de netbeheerder aan de meterfabrikant voorschrijven.
De netbeheerders hebben zelf onderzoek gedaan en laten doen naar de gasdichtheid van deze gasmeters. Op basis van onderzoek van onder andere certificeringsorganisatie KIWA constateren de netbeheerders dat er geen onmiddellijk veiligheidsrisico is en dat een risico op de lange termijn niet is aangetoond. Vervolgens besloten de meeste netbeheerders nader onafhankelijk onderzoek over de verwachte levensduur van deze meters af te wachten. Alleen Stedin besloot om de meters direct te vervangen, omdat ze niet voldoen aan de specificaties van de netbeheerder. Netbeheer Nederland geeft aan dat bij deze beslissing meerdere factoren meespeelden, zoals bedrijfsvoeringoverwegingen en beschikbare voorraden. Ook Stedin is van mening dat de betreffende gasmeters veilig zijn.
Uit nader onderzoek van onder andere Holland Innovative bleek dat het niet zeker is dat de betreffende meters de volledige levensduur van minimaal 20 jaar goed blijven functioneren. Op dat moment besloten ook de andere netbeheerders de meters te vervangen.
Het Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM) heeft inmiddels onderzoek gedaan naar het handelen van de netbeheerders. Daaruit blijkt dat de netbeheerders direct zijn gestopt met het plaatsen van meters na de eerste signalen uit de praktijk over de productiefout. SodM constateert dat de KIWA- rapporten over het te korte schroefdraad niet geschikt zijn om iets te kunnen zeggen over de langetermijnveiligheid van de meters. Daarom stelt SodM dat de netbeheerders de vervanging van alle meters met een te kort schroefdraad voor 1 april 2018 moeten inplannen.
Daarnaast zal SodM nader onderzoek doen naar de wijze waarop de netbeheerders hun veiligheidsmanagementsysteem inrichten. Hieruit moet blijken of de netbeheerders hun veiligheidsmanagementsysteem goed hebben toegepast bij de plaatsing van de slimme gasmeters. Het gaat hierbij ten eerste om de verificatie van de veilige installatie van alle circa vier miljoen geïnstalleerde gasmeters. Daarnaast gaat het om het waarborgen van de toekomstige veilige installatie van slimme gasmeters.
Hoe oordeelt u over het feit dat in de uitzending van Kassa een medewerker van Enexis beweert dat het niet de gasmeter zelf is die onveilig is, maar dat de gasmeter op onveilige wijze gemonteerd kan zijn en Enexis slechts bereid is om gasmeters te controleren die in een bepaalde periode zijn geplaatst, terwijl op de website van Enexis staat dat er wel degelijk sprake is van een productiefout?2 Kunt u er bij Enexis op aandringen dat zij te allen tijde hun klanten feitelijk juist informeren?
Het is belangrijk dat consumenten feitelijk juist geïnformeerd worden bij vragen over de veiligheid van de gasmeter in hun woning. Ik heb dit dan ook bij de brancheorganisatie Netbeheer Nederland benadrukt. Ondertussen hebben de netbeheerders nadere actie ondernomen en beschikken de medewerkers van netbeheerders, inclusief Enexis, over informatie waarmee zij klanten juist kunnen informeren. Ook op de website van de netbeheerders staat ondertussen informatie over de betreffende gasmeters.
Kunt u ervoor zorgdragen dat voor iedereen duidelijk wordt wat er exact mis is met de betreffende gasmeters en wat hiervan de gevolgen zijn? Kunt u afdwingen dat het onderzoek van Kiwa openbaar wordt en voor iedereen te controleren?
Zoals aangegeven bij vraag 2 neemt SodM momenteel de regie bij het onderzoek naar de maatregelen van de netbeheerders om te beoordelen of de netbeheerders in dit geval hun veiligheidsmanagementsystemen goed hebben toegepast. Bijgaand stuur ik u de betreffende onderzoeken van KIWA en Holland Innovative toe3.
Welke instantie is in Nederland toezichthouder op de veiligheid van slimme gasmeters? Had deze instantie niet allang moeten ingrijpen? Heeft die instantie voldoende deskundige medewerkers, hoeveel zijn dat er?
De netbeheerder is verantwoordelijk voor de veiligheid van de gasmeter. SodM is verantwoordelijk voor het beoordelen van de het systeem waarmee de netbeheerder de kwaliteit van zijn transportdienst beheert, waaronder de veiligheid van het gasnet. De Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) is belast met het toezicht op de Gaswet in den brede en heeft handhavingsbevoegdheid. Als SodM meent dat de veiligheid niet op orde is, komt de ACM in beeld als handhaver richting de netbeheerder.
Door mijn voorganger is al geconstateerd dat de verantwoordelijkheid voor het toezicht en de handhaving op de gastransportdienst niet eenduidig is belegd4. Om effectief toezicht te houden is een heldere verdeling tussen rollen en bevoegdheden nodig. Om die reden heb ik in het wetsvoorstel Voortgang Energietransitie5 aan SodM een bredere toezichtsbevoegdheid en handhavingsbevoegdheid toegekend op het gebied van de veiligheid bij gas.
Zoals aangegeven bij vraag 2 heeft SodM onderzoek gedaan naar het handelen van de netbeheerders ten aanzien van de veiligheid van slimme gasmeters. Momenteel onderzoekt SodM het veiligheidsmanagementsysteem van de netbeheerders. Op basis van hun eerste bevindingen stelt SodM dat de vervanging van alle meters met een te kort schroefdraad voor 1 april 2018 moet worden gepland. De netbeheerders hebben toegezegd dit te zullen doen. SodM beschikt over voldoende deskundigheid om bovengenoemde taak goed te kunnen uitvoeren.
Alhoewel de toezichthouders op de hoogte waren van het installatieprogramma van slimme meters en regelmatig met netbeheerders in gesprek waren, is geen van hen geïnformeerd door de netbeheerders van de kwaliteitsproblemen die in Kassa gemeld werden. Hierdoor hebben de toezichthouders niet tijdig kunnen controleren of de netbeheerders hierbij de veiligheid voldoende geborgd hebben. Dit neemt SodM mee in het onderzoek naar het veiligheidsmanagementsysteem van de netbeheerders.
Ook ben ik niet vroegtijdig in kennis gesteld van de productiefout bij de gasmeters. Dit verbaast mij, zeker gezien het feit dat deze problematiek zich sinds september 2016 ontwikkelt en de slimme meter al geruime tijd op veel publieke belangstelling kan rekenen. Ik heb de netbeheerders om opheldering gevraagd en gevraagd hoe dergelijke situaties in de toekomst voorkomen worden. Ondertussen hebben de netbeheerders mij schriftelijk geïnformeerd over de veiligheid van de betreffende gasmeters. Daarnaast hebben ze toegezegd alle medewerking te verlenen aan het onderzoek van SodM. Tot slot gaan ze het eigen handelen evalueren en zullen ze nagaan hoe dergelijke onrust in de toekomst voorkomen kan worden.
Wie kan netbeheerders dwingen de meters snel te vervangen? Onder welke voorwaarden of op basis van welke normen en wetten zou dat gebeuren?
Zie het antwoord op vraag 5.
Erfpacht in Amsterdam |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Ronald Plasterk (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Overstapper kan onzekere erfpacht nu vastnagelen»?1
Ja.
Bent u van mening dat erfpachters die onroerend goed in erfpacht hebben, van overheden voldoende consumentenbescherming genieten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze worden de onroerend goed bezitters in bijvoorbeeld Amsterdam of op de Waddeneilanden die een pand in erfpacht hebben, beschermd?
De inhoud van het recht van erfpacht wordt bepaald door de wettelijke regeling van titel 5.7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en hoofdzakelijk door partijen in de akte van vestiging en op grond daarvan eventueel toepasselijke algemene voorwaarden. Daarnaast spelen de eisen van redelijkheid en billijkheid een rol, die impliceren dat de redelijkheid en billijkheid zowel aanvullend als beperkend kunnen werken ten opzichte van wat is overeengekomen (artikel 6:248 BW). Bij de aankoop van een erfpachtrecht rust op de makelaar en notaris een informatieplicht, de koper zal daarom ook dienen te worden geïnformeerd over de inhoud van zijn erfpachtrecht. Van de erfpachter zelf mag ook verwacht worden dat hij zichzelf voldoende informeert. Bij geschillen staat de weg naar de burgerlijke rechter open. Voor de erfpacht in Amsterdam en op de Waddeneilanden geldt bovendien dat de erfverpachters veelal gebonden zijn aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Hiermee wordt erfpachters voldoende bescherming geboden.
Kent u de overstapmogelijkheden in Amsterdam waarmee erfpachters zich kunnen aanmelden voor een overstap naar de «eeuwigdurende erfpacht»? Zo ja, vindt u dat de bescherming van deze consumenten gelijkwaardig is aan de bescherming van klanten van financiële organisaties?
Erfpacht is een zakelijk recht en valt onder de werking van het BW. Middels de erfpachtovereenkomst hebben de woningeigenaren een privaatrechtelijke overeenkomst (via de vestigingsakte van de erfpacht) die hen het recht geeft om gebruik te maken van de grond, al dan niet tegen een vergoeding, de canon. De overstapmogelijkheid naar eeuwigdurende erfpacht in Amsterdam is een nieuwe mogelijkheid die de waardeontwikkeling na overstap niet meer, zoals sinds invoering van erfpacht in Amsterdam in 1896, aan de gemeenschap laat toekomen, maar aan de erfpachter. De overstap naar eeuwigdurende erfpacht is een vrijwillige keus. De erfpachter kan er ook voor kiezen om niet over te stappen en in het voortdurende stelsel te blijven. Voor erfpachtovereenkomsten gelden de normen van redelijkheid en billijkheid, die impliceren dat de erfverpachter en erfpachter over en weer met elkaars gerechtvaardigde belangen rekening moeten houden (zie naast titel 5.7 BW, de artikelen 6:2 en 6:248 van het BW). Dit betekent dat de erfpachter voldoende informatie dient te krijgen over de belangrijkste kenmerken van de erfpachtovereenkomst. Deze zijn, naast in wettelijke voorschriften, vastgelegd in de vestigingsakte. Bij geschillen staat de weg naar de burgerlijke rechter open. Bovendien dienen overheden als erfverpachter zich te houden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Op deze manier worden consumenten voldoende beschermd.
Deelt u de overtuiging dat alle financiële producten voor de klant begrijpelijk moeten zijn, zodat de klant een goede afweging kan maken bij het aangaan van een overeenkomst met grote financiële gevolgen? Zo ja, is dat bij de genoemde erfpachtsituaties het geval?
Net als bij een financieel product is het belangrijk dat de erfpachtovereenkomst voor de consument begrijpelijk is. Zowel de erfverpachter, als de makelaar en de notaris hebben hierbij een informatieplicht. Zij dienen de koper te informeren over de erfpacht en de geldende voorwaarden. De overstapregeling naar eeuwigdurende erfpacht van de gemeente Amsterdam biedt de erfpachter de mogelijkheid om het huidige, voortdurende erfpachtcontract (waarbij de grondwaarde en de overeenkomst na afloop van het tijdvak worden herijkt) om te zetten naar een eeuwigdurend erfpachtcontract (waarbij geen sprake meer zal zijn van herijking). Het is belangrijk dat de erfverpachter transparant is over de nieuwe voorwaarden, de grondwaarde en de bijbehorende jaarlijkse canonbetaling. Dit doet de gemeente Amsterdam bijvoorbeeld met behulp van de website en het Overstapportaal waar veel informatie te vinden is. Op de website staat ook een rekentool die erfpachters inzicht geeft in de actuele grondwaarde en de varianten voor jaarlijkse canonbetaling dan wel de afkoopsom voor eeuwigdurende erfpacht. Daarnaast organiseert de gemeente Amsterdam een informatiemarkt over eeuwigdurende erfpacht en andere bijeenkomsten waar erfpachters vragen kunnen stellen en informatie kunnen ontvangen. Naast een informatieplicht geldt een onderzoeksplicht voor de erfpachter. Het is om die reden aan de erfpachter om zich goed te informeren over de verschillen tussen de huidige erfpachtovereenkomst en de overstapregeling naar eeuwigdurende erfpacht. Alleen de erfpachter kan hier een afweging over maken, waarbij de eigen verwachtingen omtrent de prijsontwikkeling en persoonlijke voorkeuren een grote rol spelen.
Kent u de ontwikkelingen in het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen waar bij wet geregeld wordt dat de bescherming van erfpachters verbeterd wordt?2. Zo ja, zou u kunnen aangeven of deze ontwikkeling ook voor Nederland gewenst zou kunnen zijn, nu uitspraken vooral ingegeven zijn vanwege gerechtelijke uitspraken die door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) zijn gedaan?3
In het Verenigd Koninkrijk is in hoofdzaak sprake van particuliere erfpacht waarbij de erfverpachter eenzijdig voorwaarden kan opleggen die tot aanzienlijke verhogingen van de canon leiden, soms ook gedurende de looptijd. Om die reden vindt in het Verenigd Koninkrijk nu een consultatie plaats waarbij op basis van stellingen reacties uitgelokt worden om punten voor mogelijke wetgeving te inventariseren.
In Noorwegen gaat het eveneens in hoofdzaak om particuliere erfpacht. Hierbij schoot juist de bescherming van de erfverpachter tekort. Een Noorse wet uit 2004 ontnam de erfverpachter het recht om een erfpachtovereenkomst aan te passen aan de actuele marktomstandigheden bij het einde van de looptijd van de overeenkomst. Uitsluitend inflatiecorrectie werd toegelaten, terwijl de grondprijzen aanzienlijk meer waren gestegen dan de inflatie. Na de nationale procedures doorlopen te hebben, komt het EHRM tot het oordeel dat de wet strijdig is met art. 1 van het Eerste Protocol (EP) van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De bijzonder lage vergoeding, die in geen verhouding staat tot de waarde van de grond van de erfverpachter, is niet gerechtvaardigd. Het EHRM oordeelt dat deze wetgeving in strijd is met art. 1 EP van het EVRM omdat de benadeling van de erfverpachters disproportioneel is.
In beide gevallen gaat het om ontwikkelingen die met name van toepassing zijn op particuliere erfpacht.
Bij erfpacht wordt een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten. Hierop zijn, zoals ook aangegeven in de antwoorden 2 en 3, onze regels van het BW van toepassing. Voor wat betreft de in vraag 2 aangevoerde voorbeelden, Amsterdam en Waddeneilanden, gaat het veelal om erfpacht waarop bovendien de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing zijn.
Op grond van het bovenstaande zie ik in de ontwikkelingen in het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen geen aanleiding voor een andere inrichting van de bescherming in het Nederlandse erfpachtrecht.
Klopt het dat bij u om vernietiging is gevraagd van een drietal raadsbesluiten van Amsterdam inzake erfpacht? Kunt u aangeven op welke termijn daarover een besluit verwacht kan worden?
Ik heb het verzoek ontvangen om twee beslissingen van de gemeenteraad van Amsterdam inzake de vernieuwing van het erfpachtstelsel, zoals genomen op 28 juni 2017, bij de Kroon voor te dragen voor vernietiging. Op dat verzoek heb ik afwijzend beschikt.
Onvoldoende mobiel bereik in delen van Brabant |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
Kent u het bericht «Mobiel bereik in Olland nog altijd belabberd: «Mijn man klimt op het tuinhuisje van de kinderen»»?1
Ja.
Klopt het dat gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant eind 2016 een brief naar u heeft gestuurd over onvoldoende mobiel telefoonbereik in delen van Brabant? Zo ja, heeft u een reactie gestuurd naar gedeputeerde staten en is deze reactie openbaar? Heeft de brief van gedeputeerde staten geleid tot actie van u of het Agentschap Telecom?
Het klopt dat de gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant de Minister van Economische Zaken op 12 december 2016 een brief hebben geschreven waarin zorgen worden geuit over de mobiele bereikbaarheid in Noord-Brabant.
In de brief wordt gevraagd de casus onder de aandacht van operators te brengen, zodat zij in samenspraak met betreffende gemeenten aan een oplossing kunnen werken. De provincie Noord-Brabant erkent dat de primaire verantwoordelijkheid voor mobiele bereikbaarheid bij mobiele operators en gemeenten ligt. Dat is ook de lijn die ik hanteer.
Agentschap Telecom biedt in geval van lokale problematiek op verzoek beschikbare technische expertise aan gemeenten en mobiele telecomaanbieders. Daar waar nodig vinden ook metingen plaats naar de mobiele bereikbaarheid van het alarmnummer 112, mits gemeenten en telecomaanbieders de lokale situatie en de oplossingsmogelijkheden gezamenlijk al goed in kaart hebben gebracht.
Ik heb de brief van de gedeputeerde staten doorgezet naar Agentschap Telecom, met het verzoek om deze brief onder aandacht van operators te brengen. Agentschap Telecom heeft dit gedaan.
Wat is de reden van het matige mobiele bereik in Sint-Oedenrode en Olland (gemeente Meierijstad)? Ligt dit aan onvoldoende netwerkdekking door onvoldoende masten of spelen alleen oorzaken als isolatie en weeromstandigheden een rol?
Het is uiteraard vervelend dat men in Sint-Oedenrode en Olland problemen ervaart met de mobiele bereikbaarheid. In het algemeen is de mobiele netwerkdekking in Nederland zeer goed te noemen. Uit recent onderzoek in opdracht van de Europese Commissie2 blijkt dat Nederland een algehele 4G-dekking van ruim 99% kent. 100% mobiele bereikbaarheid is vanuit technisch oogpunt niet haalbaar. Er zijn verschillende factoren, zoals het weer, bebouwing en vegetatie, van invloed op het tot stand komen van een mobiele verbinding.
Klopt het dat in het dorp Olland (gemeente Meierijstad) alarmnummer 112 met grote regelmaat onbereikbaar is? Zo ja, is, bent u bereid hier actie op te ondernemen?
In de beantwoording van vraag 3 is aangegeven welke factoren van invloed kunnen zijn op de mobiele bereikbaarheid en in het verlengde daarvan de mobiele bereikbaarheid van 112. Voor de goede orde wil ik benadrukken dat wanneer het eigen netwerk niet beschikbaar is, dit niet automatisch betekent dat 112 niet bereikt kan worden. Wanneer het eigen netwerk niet beschikbaar is, wordt de oproep via een ander (Nederlands, Belgisch of Duits) beschikbaar netwerk afgehandeld. Hiervoor zijn afspraken gemaakt. Als er geen enkel mobiel netwerk beschikbaar is, blijft uiteraard een noodoproep via een vaste lijn mogelijk. Overigens geeft de politie aan geen informatie te hebben over burgers die vanuit Olland het alarmnummer 112 niet konden bereiken omdat zij geen mobiel bereik hadden.
Is Agentschap Telecom in contact met de gemeente Meierijstad of de provincie Noord-Brant om een oplossing te zoeken voor het matige mobiele bereik in delen van Brabant? Zo ja, kunt u een update geven wat hier uit is gekomen? Zo nee, waarom niet?2
Agentschap Telecom heeft in 2016 zowel telefonisch als schriftelijk contact gehad met de gemeente Sint-Oedenrode4. Het betrof de mobiele bereikbaarheid van het alarmnummer 112 in deze gemeente. Agentschap Telecom heeft bij brief van 18 januari 2016 aangegeven wat de uitkomsten zijn van het onderzoek dat TNO en Agentschap Telecom in 2015 hebben uitgevoerd naar de mobiele bereikbaarheid van 112 in de gemeente Sint-Oedenrode. In de brief is ook aangegeven dat de sleutel voor goede bereikbaarheid van 112 ligt bij dekking van de netwerken van de mobiele operators en dat operators bereid zijn om met gemeenten in gesprek te gaan over de mobiele bereikbaarheid van 112. Ook de gemeente Sint-Oedenrode kon daar gebruik van maken.
Met welke gemeenten is Agentschap Telecom momenteel in contact om een oplossing te zoeken voor het onvoldoende mobiele bereik?
Op dit moment heeft Agentschap Telecom met de gemeenten Weststellingwerf (Fr.) Huizen (N-H) en Gooise meren (N-H) contact om te bezien hoe het met de mobiele bereikbaarheid in die gemeenten zit.
Het bericht ‘Aboutaleb laat ‘kindercasino’ ongemoeid’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van RTL Nieuws van 5 oktober 2017 «Aboutaleb laat «kindercasino» ongemoeid: «Is voor een kind een soort kermis»?
Ja.
Hoe zijn de toegezegde gesprekken met de gemeenten verlopen naar aanleiding van de op 27 juni 2017 gestelde mondelinge vragen, waarbij is toegezegd dat in overleg zal worden getreden met de betrokken gemeenten om te kijken of er sprake is van oneigenlijk gebruik van een voorziening voor kermisspellen?
De kansspelautoriteit heeft in haar lopende overleggen met gemeenten het gebruik van het kermisregime besproken. Er is sprake van oneigenlijk gebruik van het kermisregime als aanbieders permanent kermisautomaten opstellen, zonder dat de gemeente heeft bepaald dat er sprake mag zijn van deze permanente kermisgelegenheid. Gemeenten hebben op grond van de Gemeentewet de bevoegdheid om te bepalen op welke wijze zij een kermisgelegenheid toestaan en of dit al dan niet permanent mag zijn. De Wet op de Kansspelen geeft geen aanvullend kader voor het al dan niet toestaan van (permanente) kermissen. Uit de gesprekken met gemeenten blijkt dat zij hier verschillend invulling aan geven, maar dat zij deze keuze weloverwogen maken. Daar waar nodig vindt kennisdeling plaats tussen de kansspelautoriteit en gemeenten. Er zijn de kansspelautoriteit geen gevallen bekend van amusementscentra die kermisautomaten aanbieden zonder dat zij aan de vereisten voldoen die gelden binnen die gemeenten.
Oneigenlijk gebruik van het kermisregime doet zich ook voor als de exploitant zegt dat hij kermisautomaten heeft opgesteld, terwijl dit in wezen kansspelautomaten zijn, met als doel het strikte kansspelautomatenregime te ontwijken. Hier houdt de kansspelautoriteit toezicht op. Zij heeft het merendeel van de amusementscentra waarin permanent kermisautomaten zijn opgesteld gecontroleerd. Naast een enkel geval van een automaat die onterecht was aangemerkt als kermisautomaat, waartegen passend is opgetreden, constateert de kansspelautoriteit geen moedwillige of structurele omzeiling van het strikte kansspelautomatenregime.
Ik maak hieruit op dat er geen sprake is van oneigenlijk gebruik van het kermisregime.
De huidige regelgeving staat kermisautomaten met een behendigheids- en een kansspelkarakter toe. In de amusementscentra wordt een relatief klein aanbod kermisautomaten met een kansspelkarakter aangetroffen. Toch deel ik, evenals mijn voorganger, de zorg van mevrouw Van Toorenburg over de mogelijke risico’s op kansspelverslaving bij jonge spelers in deze amusementscentra. De kansspelautoriteit heeft tijdens haar controles geconstateerd dat amusementscentra de risico’s van de aangeboden speelautomaten nog onvoldoende classificeren, hierbij rekening houdend met de (jonge) doelgroep waarop zij zich richten. De kansspelautoriteit heeft daarom in het kader van haar toezicht de bezochte amusementscentra verzocht deze risicoanalyse uit te voeren en op basis daarvan de nodige passende maatregelen en voorzieningen te treffen. Deze toezichtactiviteiten lopen nog.
Heeft de Kanspelautoriteit al een advies gegeven over deze arcadehallen specifiek gericht op kinderen? Zo ja, hoe luidt dit advies?
Nee. De kansspelautoriteit heeft haar toezichtactiviteiten bij de amusementscentra nog niet afgerond. Uiteraard zal de kansspelautoriteit mijn departement informeren en/of adviseren, als haar bevindingen hier aanleiding toe geven. Mocht dit zo zijn, dan zal ik uw Kamer daarover informeren.
De toenemende chaos in het Groningen buitengebied |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met onduidelijkheden rond de schadeafwikkeling in het Groningen buitengebied? Zo ja, op welke wijze?
Er is geen sprake van «het buitengebied». Tot de zomer van 2016 hanteerde NAM een schadecontour waarbuiten schade niet werd opgenomen. Nader onderzoek van de TU Delft leidde tot de conclusie dat deze contour niet gehandhaafd kon worden (Kamerstuk 33 529, nr. 280). Het Centrum Veilig Wonen (CVW) is daarop in augustus 2016 alsnog gestart met de behandeling van schademeldingen uit het betreffende gebied. Bijgevoegd treft u een overzicht van het aantal meldingen per gemeente in het betreffende gebied tot en met 17 juli 20171. Meldingen na 31 maart 2017 12.00 uur worden behandeld volgens een nieuw, nog vast te stellen schadeprotocol.
Kunt u aangeven om welke dorpen het gaat, wanneer er wordt gesproken over «het buitengebied»? Wat is het aantal schademeldingen per plaats in het «buitengebied»?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er naast de contourenkaart sprake is van randgebieden1, dit zijn de gebieden tussen de rode en blauwe contour die de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) in haar schadeprotocol tot 31 maart 2017 hanteerde, waarbinnen onder andere Woldendorp valt? Wat is de status van dat randgebied?
Op de kaart waar u naar verwijst is de voormalige schadecontour weergegeven (rode lijn) die NAM tot de zomer van 2016 hanteerde; zie verder het antwoord op vraag 2 en 3. De gemeente Woldendorp ligt binnen deze contour. De genummerde gebieden buiten de contour die op deze kaart is weergegeven, zijn de gebieden waar ingenieursbureau Witteveen+Bos in opdracht van NAM inspecties heeft uitgevoerd; zie verder het antwoord op vraag 5. Alle schademeldingen van voor 31 maart 2017 worden door CVW behandeld; zie verder het antwoord op vraag 12.
Vallen gedupeerden binnen een dergelijk randgebied binnen het regime van het zogenaamde «binnengebied» of het zogenaamde «buitengebied» of geldt daar een ander, eigen regime? Kan het zo zijn dat gedupeerden deels onder een «binnengebied» en deels onder een «buitengebied» vallen? Kunt u dit nauwkeurig toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de Technische Universiteit (TU) Delft nog bezig is met een onderzoek naar mogelijke schadeonderzoeken in het buitengebied?2 Zo ja, wanneer worden de uitkomsten verwacht?
De TU Delft doet onderzoek in de provincie Groningen naar mogelijke oorzaken van schade, bijvoorbeeld daar waar sprake kan zijn van meerdere oorzaken van schade bij een woning, bijvoorbeeld in een gebied waar zowel zout als gas wordt gewonnen. De resultaten van dit onderzoek worden in het eerste kwartaal van 2018 verwacht.
Hoe verhoudt dit onderzoek zich tot de door gedupeerden ontvangen beoordelingsrapporten, waarin zonder uitzondering de conclusie is dat de schade niet is veroorzaakt door aardbevingen? Is de bedoeling van het onderzoek door de TU Delft dat het de gestelde eerdere conclusie onderschrijft, of moet het worden beschouwd als een vorm van second opinion op het rapport van Witteveen+Bos?3
Bewoners kunnen een second opinion aanvragen op het onderzoek zoals dat is uitgevoerd door Witteveen+Bos. Het onderzoek van de TU Delft in opdracht van de NCG dient om nader inzicht te krijgen in verschillende schademechanismen in deelgebieden. Het onderzoek van de TU Delft levert geen second opinion op woningniveau op.
Klopt het dat, om als gedupeerde in aanmerking te komen voor een second opinion, eerst de voucher actief moet worden geweigerd? Zo ja, klopt het dan ook dat de bedenktijd van de voucher is opgeschoven van acht weken naar een jaar? Is de consequentie van het niet kunnen of willen afwijzen van de voucher dat er nog geen traject tot een second opinion ingezet kan worden?
Ja. Voor dossiers waarin alleen niet-aardbevingsgerelateerde schade is geconstateerd, is de bedenktijd één jaar. Als de bewoner het voucheraanbod accepteert, sluit de schadeafhandelingsprocedure. Als de bewoner nog geen keuze maakt, kan er inderdaad ook nog geen vervolgstap in de procedure worden gezet.
Hoeveel gedupeerden vanuit welke categorieën hebben inmiddels een voucher geaccepteerd? Hoe interpreteert u de cijfers?
Voor het merendeel van de bewoners geldt een bedenktijd van één jaar vanaf het moment dat de bewoner de brief met het voucheraanbod ontvangt. Deze bedenktijd biedt ruimte om bijvoorbeeld de uitkomsten van lopend onderzoek af te wachten. Het is dan ook voorbarig om nu al conclusies te trekken over het aantal geaccepteerde vouchers. Alleen voor de bewoners met een eenzijdig gesloten dossier waarbij destijds door CVW geen relatie met gaswinning is gevonden, is de bedenktijd inmiddels verstreken. 48% van deze groep bewoners heeft het voucheraanbod geaccepteerd. Er is geen nader onderzoek gedaan naar de beweegredenen van bewoners.
Hoe zal de onafhankelijkheid van de second opinion gewaarborgd worden, wanneer de second opinion uitgevoerd gaat worden door drie collega-bureaus van Witteveen+Bos?4 Waaruit zal de werkwijze bij deze second opinion bestaan wanneer er geen nieuwe inspectie zal plaatsvinden en er geen nieuwe werkwijze zal worden toegepast?
De genoemde bureaus beschikken over de technische kennis en capaciteit die nodig is om de second opinions uit te voeren en zijn daarop geselecteerd. De uitgevoerde inspectie bestaat uit een feitelijke weergave van hetgeen aangetroffen is aan schade in een woning. Onder het oude schadeprotocol heeft op basis hiervan een beoordeling plaatsgevonden door Witteveen+Bos. De secondopinionbureaus beoordelen volgens een gezamenlijke, uniforme werkwijze op basis van de bestaande inspectiegegevens. Deze werkwijze kan afwijken van de werkwijze van Witteveen+Bos; technische kennis kunnen zij anders toepassen.
Klopt het dat het nieuwe (op te stellen) schadeprotocol in niets zal lijken op de gebruikte methode van Witteveen+Bos? Zo ja, is het dan naar uw mening rechtvaardig dat gedupeerden uit de «zogenaamde buitengebieden» nog tot jaar en dag de gevolgen dragen van directe en indirecte bemoeienis van dit bureau bij hun schade? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over het onderzoek naar schades buiten de voormalige schadecontour en de daarbij gehanteerde methode is uw Kamer uitgebreid bericht in antwoorden op eerdere schriftelijke vragen.6 Over het nieuwe schadeprotocol wordt nog gesproken.
Bent u bereid, gezien het feit dat veel bewoners/gedupeerden vanwege jarenlang wegkijken door het Rijk, nu wantrouwen hebben tegen de aangewezen bureaus voor hun second opinion5 en hen te gunnen dat zij het recht krijgen op een second opinion door een bureau van hun keuze? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 9 is de uitvoering van de second opinion belegd bij een selectie van bureaus die over de benodigde capaciteit en technische kennis beschikken. Zij werken volgens een gezamenlijke, uniforme werkwijze, om onafhankelijkheid en kwaliteit aan iedere bewoner te kunnen garanderen.
Klopt het dat fase 2 van start is gegaan, waardoor alle schademelders in het buitengebied die nog geen inspectie hebben gehad, nu alsnog worden benaderd door het Centrum Veilig Wonen (CVW), waarna zij een zelfde traject met inspectie en beoordeling door Witteveen+Bos krijgen aangeboden? Valt fase 2 ook nog onder de eerder gestarte pilot? Wat zijn de criteria van deze pilot en waar zijn deze vastgelegd?
De proef afhandeling schade is van start gegaan met behandeling van meldingen gedaan tot 15 augustus 2016 (fase 1). Vanaf oktober 2017 worden ook meldingen behandeld die gedaan zijn tussen half augustus 2016 en 31 maart 2017 en die nog niet waren meegenomen (fase 2 en 3). De werkwijze van fase 2 en 3 is in grote lijnen hetzelfde als bij fase 1. Meldingen gedaan na 31 maart 2017, 12.00 uur zullen volgens het nieuwe schadeprotocol worden behandeld.
Hoe verhoudt zich het opstarten van fase 2 tot het voornemen van een schone lei?6
De schademelders in fase 2 en 3 van de pilot buitengebied krijgen allen een aanbod in het kader van de schone lei. De inhoud van dit aanbod is afhankelijk van de uitslag van de inspectie en beoordeling.
Hoe kwalificeert u het initiatief van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) om een gesprek te laten plaatsvinden tussen de NAM en het Gasberaad (over de mogelijkheid van een onafhankelijke toetsing van het onderzoek)? Kunt u aangeven op welk onderzoek u het in uw eerdere beantwoording7 heeft, het onderzoek van Witteveen+Bos, het advies van advocatenkantoor Van Niekerk Cieremans hierop, of beide?8
Ik waardeer het initiatief van de NCG. Het behoort tot zijn opdracht om dialoog te initiëren over oplossingen voor de bovengrondse gevolgen van de gaswinning in Groningen. De mogelijke onafhankelijke toetsing die onderwerp is van gesprek tussen Gasberaad en NAM, heeft betrekking op onderzoek dat Witteveen+Bos in het kader van de pilot afhandeling schade heeft uitgevoerd.
Het uitstel van de invoering van de Omgevingswet |
|
Cem Laçin |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het bericht «Schultz: «Latere invoeringsdatum Omgevingswet»», waaruit blijkt dat de geplande ingangsdatum van de Omgevingswet per 1 juli 2019 van de baan is?1
Dat klopt. Daarom heb ik in het debat met de Eerste Kamer op 30 mei 2017 aangekondigd dat ik nog eens goed naar de planning van de inwerkingtreding van de wet wil kijken. Snelheid mag niet ten koste gaan van zorgvuldigheid. De transitie naar het nieuwe stelsel is al in volle gang. Een latere inwerkingtreding heeft vooralsnog geen consequenties voor deze transitie, de einddatum van de transitieperiode blijft 2029.
Waarom moeten de Kamer uit de media vernemen dat de invoering van de Omgevingswet wordt uitgesteld? Waarom heeft u de Kamer hierover (nog) niet per brief geïnformeerd?
Ik heb in het debat met de Eerste Kamer op 30 mei 2017 aangekondigd nog eens goed naar de planning van de inwerkingtreding van de wet te willen kijken. Dat heb ik in mijn brief van 5-7-2017 (Kamerstuk 33 118, nr. 95) over de voortgang van de stelselherziening ook aan uw Kamer en de Eerste Kamer aangekondigd.
Klopt het dat de invoeringsdatum van de Omgevingswet opnieuw een jaar opschuift, nu tot juli 2020?
Op dit moment wordt bezien wat een haalbare planning is, gezien de verschillende afhankelijkheden in het wetgevingstraject. Zodra er meer duidelijkheid is over de nieuwe planning, worden beide Kamers hierover geïnformeerd.
Hoe verhoudt de vertraging van de ingangsdatum voor de Omgevingswet zich tot de gedane uitspraak van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu bij het ontraden van de motie-Laçin (Kamerstuk 28 089, nr. 40) over een afdwingbare revisievergunning waarin zij stelt: «De Omgevingswet loopt altijd voor op wat ik ga doen, want die is dan al door de Kamers. Ik begrijp het wel, maar het heeft per saldo materieel geen effect als ik nu een wetgevingstraject ga invoeren»?2
Door aanpassing van de planning van de Omgevingswet kan het zo zijn dat een wetgevingstraject voor een afzonderlijke wijziging, op een eerder tijdstip afgerond kan zijn dan het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt. De bedoeling van de aangehouden motie, dat de vergunning kan worden aangescherpt omdat er bijvoorbeeld betere technieken beschikbaar zijn, kan echter ook al onder het huidig recht. Daarom leidt de aanpassing van de planning niet tot een ander standpunt over de aangehouden motie. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat het inmiddels sneller is en materieel effect heeft de in de aangehouden motie-Laçin gevraagde afdwingbare revisievergunning uit te voeren en daartoe wetgeving te wijzigen dan te wachten op de invoeringswet van de Omgevingswet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, die mening deel ik niet. Ook zonder revisievergunning kan de vergunning worden aangescherpt. Een afzonderlijke wetswijziging is hier niet voor nodig.
De bevoegdheid een revisievergunning te verlenen heeft tot doel het administratief stroomlijnen van een stapeling van in de loop der tijd afgegeven vergunningen. Met het verlenen van een revisievergunning wordt deze stapeling van verschillende vergunningen vervangen door één overzichtelijke vergunning. De aangehouden motie van de heer Laçin heeft betrekking op het versterken van de mogelijkheden voor het bevoegd gezag om de vergunning te wijzigen vanwege de stand der techniek of ontwikkelingen van de kwaliteit van het milieu. Met de aangehouden motie wordt voorgesteld om de bevoegdheid voor het bevoegd gezag te versterken om een revisievergunning te verlenen. In de huidige praktijk wordt het verlenen van een revisievergunning inderdaad vaak benut om tevens de voorschriften te wijzigen vanwege de stand der techniek of ontwikkelingen van de kwaliteit van het milieu. Aanscherpen van de vergunning kan echter ook zonder revisievergunning. Op grond van de huidige regelgeving (artikel 2.30 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) moet het bevoegd gezag regelmatig bezien of wordt voldaan aan de actuele technische vereisten (beste beschikbare technieken) en de geldende milieunormen en of het om die reden nodig is de vergunning te wijzigen.
Het bevoegd gezag heeft dus met de huidige regels voldoende mogelijkheden in handen om te bereiken wat de aangehouden motie beoogt; de vergunning aan te scherpen waar dat nodig is. Een afzonderlijke wetswijziging is hier dus niet voor nodig.
Monumenten in het aardbevingsgebied |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «NAM koopt monumentale boerderij Zuidpool in Usquert»?1
Ja.
Op welke wijze is het bestaan van monumenten gewaarborgd?
In algemene zin geldt dat de bescherming en instandhouding van monumenten wettelijk is geregeld in onder meer de Erfgoedwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Op grond van de Erfgoedwet is het verboden om een rijksmonument te beschadigen, te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is. Het slopen, verstoren, verplaatsen of herstellen van een rijks- of gemeentelijk monument kan niet zonder een vergunning van de gemeente, die hiervoor het bevoegd gezag is. Voor de aanpak specifiek in het Groningse aardbevingsgebied verwijs ik u naar het Erfgoedprogramma 2017–2021, dat ik op 25 augustus jl. mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Kamerstuk 33 529, nr. 382) aan uw Kamer heb aangeboden. Hierin hebben de Nationaal Coördinator Groningen (NCG), de provincie Groningen, de twaalf gemeenten in het aardbevingsgebied en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed een gezamenlijke visie neergelegd.
Is het waar dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) de Zuidpool in Usquert, de Geertsemaheerd in Slochteren, de Melkemaheerd in Huizinge en de Occo Reintjesheerd in Stedum opkocht?
Navraag bij NAM leert het volgende. De Geertsemaheerd in Slochteren is aangekocht en in eigendom is van NAM. Momenteel loopt een aantal onderzoeken naar de bouwkundige en constructieve aspecten om tot een zorgvuldige aanpak te komen, waarbij een maatschappelijk gedragen invulling en herbestemming van het gebouw het doel is. Concrete stappen zullen in het najaar worden gezet. Ondertussen zijn volgens NAM alle noodzakelijke maatregelen getroffen om het gebouw wind- en waterdicht te maken zodat het niet verslechtert.
De Occo Reintjesheerd in Stedum en de Melkemaheerd in Huizinge zijn aangekocht door en in eigendom van NAM, maar worden op korte termijn overgedragen aan de Stichting Het Groninger Landschap (HGL). HGL is goed bekend met onderhoud van monumenten. De Zuidpool in Usquert komt op korte termijn officieel in bezit van NAM. Zodra dat het geval is, zal NAM bezien hoe een passende invulling en/of herbestemming aan dit monument kan worden gegeven. NAM geeft aan dat het monument door diverse monumentenexperts zal worden beoordeeld, om te zorgen dat er sprake is van een zorgvuldige werkwijze bij de verdere ontwikkeling.
Wat gaat er gebeuren met deze betreffende monumenten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel monumenten kocht de NAM al op?
NAM geeft aan per stand 31 juli 2017 acht rijksmonumenten (exclusief de Zuidpool in Usquert) te hebben opgekocht.
Wat gebeurt er met de andere monumenten? Wanneer krijgen de verschillende monumenten een bestemming; zijn er afspraken gemaakt over de termijnen? Hoe lang vindt u het acceptabel dat monumenten leegstaan en daarmee geen functie hebben of zelfs kunnen verslonzen?
Met de andere monumenten die NAM in eigendom heeft wordt op een vergelijkbare manier omgegaan als met de monumenten zoals genoemd in vraag 3. In het Erfgoedprogramma is aangegeven dat wordt gestreefd naar toekomstbestendig erfgoed. Er is immers geen betere garantie voor behoud van cultuurhistorisch erfgoed, dan dat dit wordt gebruikt en een (nieuwe) functie heeft. Dit schept een basis voor onderhoud en investeringen. Omdat een dergelijke aanpak en eventuele herbestemming maatwerk zijn, is niet in het algemeen te zeggen wat een acceptabele termijn is voor eventuele leegstand. Zodra een passende bestemming is gevonden, kan worden gekeken hoe het monument hersteld en eventueel versterkt zal worden. Op grond van de Erfgoedwet zijn eigenaren, in dit geval NAM, verplicht hun monument in stand te houden.
Hoeveel beeldbepalende en karakteristieke gebouwen zijn er in het aardbevingsgebied?
In het Erfgoedprogramma is een gezamenlijke definitie vastgelegd van wat onder karakteristieke panden en beeldbepalende panden wordt verstaan. Daarbij is aangegeven dat de twaalf gemeenten in het aardbevingsgebied op dit moment doende zijn de beeldbepalende en karakteristieke gebouwen op hun grondgebied vast te leggen. Op dit moment zijn nog niet alle gemeenten klaar met deze vaststelling.
Hoeveel van die gebouwen zijn er opgekocht door de NAM? Hoe wordt voorkomen dat gebouwen die niet op de monumentenlijst staan, maar wel karakteristiek zijn voor het Groninger land en haar identiteit, gesloopt worden?
NAM geeft aan in totaal 74 objecten in het aardbevingsbied te hebben aangekocht, waaronder acht rijksmonumenten. Het is op dit moment niet bekend of zich in deze portefeuille ook beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen bevinden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 inventariseren de gemeenten in het aardbevingsgebied aan welke panden zij de status karakteristiek en/of beeldbepalend willen toekennen. Deze inventarisatie wordt verricht ten behoeve van de borging van cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan, waaronder het (gebouwde) cultuurhistorisch erfgoed. Bij deze bestemmingsplannen – waarbij de gebruikelijke planologische procedure wordt doorlopen – moeten de regels in de Omgevingsverordening van de provincie Groningen in acht worden genomen.
Wie beslist daarover, is dat de eigenaar en dus soms de NAM? Zo ja, moet dit niet onmiddellijk voorkomen worden vanwege het publieke belang van het cultuurhistorisch karakter?
Zie antwoord vraag 8.
Wilt u reageren op het artikel «Groningen verdwijnt, polder verschijnt»?2
In het antwoord op bovenstaande vragen ben ik ingegaan op de in dit artikel uitgesproken zorg voor met name karakteristieke en beeldbepalende panden. Ik deel de in het artikel uitgesproken wens het unieke cultuurhistorische karakter van Groningen te behouden, ook tijdens de uitvoering van schadeherstel en versterking die nodig is voor een veilig Groningen.
Bent u van mening dat er dringend publieke sturing moet zijn op deze beeldbepalende gebouwen; immers eens gesloopt, komen ze nooit meer terug?
Zoals aangegeven in de voorgaande antwoorden vindt publieke sturing op karakteristieke en beeldbepalende panden plaats in het kader van de ruimtelijke ordening (bestemmingsplan). Daarnaast is specifiek voor het Groningse aardbevingsgebied een Erfgoedprogramma vastgesteld.