De werkinstructie indicatiestelling voor jeugd -GGZ 2012 |
|
Jack Biskop (CDA), Sabine Uitslag (CDA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de wijziging, per 1 januari 2012, in de werkinstructie indicatiestelling voor jeugd -GGZ 2012, waarin wordt aangegeven dat alleen bij volledige vrijstelling van onderwijs, AWBZ-zorg mogelijk is?
Ja, de werkinstructie is gewijzigd.
Waarom is de werkinstructie gewijzigd? Wat vindt u van deze wijziging?
De beleidsinstructie is aangepast van «gedeeltelijke leerplichtontheffing» naar «volledige leerplichtontheffing» om de ontstane verwarring bij indicatiestellers en cliënten op te lossen. Hierop is de werkinstructie jeugd-GGZ voor 2012 aangepast, zodat deze ook weer in de pas loopt met de indicatiewijzer CIZ. Dit betekent dat een kind tijdens school wel gewoon aanspraak kan maken op de functie Persoonlijke Verzorging, de functie Verpleging en de functie Begeleiding Individueel. De (volledige) leerplichtontheffing is alleen nodig voor het afgeven van een indicatie voor (max.) 9 dagdelen Begeleiding Groep ter vervanging van onderwijs.
Is het waar dat kinderen die intramuraal verblijven wel gebruik kunnen maken van de combinatie onderwijs-AWBZ- zorg?
Ook als kinderen intramuraal verblijven in een GGZ-instelling is het mogelijk deze zorg te combineren met onderwijs. Het eerste jaar behandelzorg plus verblijf is voor rekening Zvw. Daarna is behandelzorg plus verblijf voor rekening van de AWBZ. Het is aan de school en de zorginstelling om daarover afspraken te maken.
Heeft u inzicht in hoeveel kinderen die thuis wonen met wijziging van de werkinstructie geen gebruik meer kunnen maken van de combinatie onderwijs-AWBZ-zorg?
Nee, noch het CIZ, noch jeugdzorg registreren welke kinderen op welke wijze gebruikmaken van AWBZ- of jeugdzorg tijdens dagdelen onderwijs.
Deelt u de mening dat voor een bepaalde groep kinderen met een zware handicap/chronische ziekte, die bij hun ouders wonen, juist de combinatie van een aantal uur onderwijs in de week en een aantal uren AWBZ-zorg mogelijk moet zijn?
Ja, die mening deel ik. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangeef, is het nog steeds mogelijk om tijdens onderwijsuren aanspraak te maken op AWBZ-zorg. Op basis daarvan kunnen ouders, school en zorginstelling afspraken maken over de combinatie van onderwijs en zorg.
De situatie van kinderen in Gaza |
|
Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gaza water too contaminated to drink», waarin wordt verwezen naar het onlangs gepubliceerde rapport van Medical Aid for Palestinians en Save the Children «Gaza’s Children: Falling Behind»?1
Ja.
Deelt u de mening in dit rapport dat de Gaza-blokkade een negatieve impact heeft op de gezondheid van kinderen? Indien nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zowel Nederland als de EU pleit voor «onmiddellijke, permanente en onvoorwaardelijke openstelling van de grensposten voor de toevoer van humanitaire hulp, commerciële goederen en personen van en naar de Gazastrook». Dat zal de leefomstandigheden ten goede komen. (Raadsconclusies 14 mei 2012).
Bent u van mening dat de Nederlandse overheid, mede door het ratificeren van het VN-Kinderrechtenverdrag, de verantwoordelijkheid heeft zich in te spannen om het welzijn van kinderen te bepleiten bij de Israëlische regering en de Palestijnse Autoriteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen?
Verdragspartijen kunnen elkaar aanspreken op de verplichtingen onder het verdrag. Zo kunnen kinderrechten onderwerp zijn van discussie in de reguliere EU-mensenrechtendialogen met Israël en de Palestijnse Autoriteit. Het VN-Kinderrechtenverdrag legt niet een plicht op andere landen dan Israël zelf om de rechten van minderjarigen in Israël te beschermen.
Heeft u tijdens uw bezoek aan de regio de situatie van kinderen en de impact van de blokkade op de situatie van kinderen met uw Israëlische en Palestijnse ambtgenoten besproken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de inhoud van het gesprek en welke afspraken zijn hieruit voortgekomen?
Tijdens de gesprekken heb ik de mensenrechtensituatie bij herhaling aan de orde gesteld. Tijdens het bezoek is verder onder meer gesproken over «economy building measures». Deze beogen de leefomstandigheden van de Palestijnse bevolking, onder wie ook kinderen, te verbeteren. Concrete afspraken zijn gemaakt over de financiering door Nederland van een containerscanner bij de grensovergang tussen de Westelijke Jordaanoever en Jordanië om goederentransport van en naar de Palestijnse Gebieden te vergroten en aldus de Palestijnse economie te stimuleren.
Het risico dat er binnen vrijwillersorganisaties en sportclubs ontucht met kinderen kan worden gepleegd |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht ««Foute» jeugdtrainer blijft uit beeld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het bijzonder zorgwekkend is dat het nog steeds mogelijk blijkt dat personen, die eerder ontucht met kinderen hebben gepleegd, toch in staat zijn weer dat bij een andere sportvereniging te doen? Zo ja, wat gaat u hier concreet tegen doen? Zo nee, waarom niet? Acht u het in het bericht genoemde voorbeeld van de schaakvereniging dan niet ernstig genoeg?
Zoals aangegeven in de antwoorden op eerdere vragen van het lid Arib (PvdA) van uw Kamer2, vind ik het absoluut onwenselijk dat ontuchtplegers als vrijwilliger met kinderen kunnen werken. Ik heb daarbij aangegeven dat mijn ambtgenoot van VWS en ik de op- en inrichting van een tuchtcollege voor de vrijwilligerssector en het gebruik van een referentielijst faciliteren. Op deze referentielijst komen personen die gedragsregels hebben overtreden en hiervoor tuchtrechtelijk zijn gesanctioneerd. Doel hiervan is te voorkomen dat zij bij een (andere) vrijwilligersorganisatie aan de slag kunnen gaan. Ik houd de ontwikkelingen van dit systeem nauwlettend in de gaten en verwacht eind 2012 een bruikbaar registratiesysteem, dat gevuld gaat worden met tuchtrechtveroordelingen. Naast dit systeem heeft de sport een eigen registratiesysteem. Het voornemen bestaat om beide referentielijsten in 2014 aan elkaar te koppelen.
De bovengenoemde zaken vormen mijn inziens een stevig pakket aan preventiemaatregelen om het risico op seksueel misbruik van kinderen binnen het vrijwilligerswerk te beperken.
Over welke mogelijkheden beschikken vrijwilligersorganisaties en sportclubs om te voorkomen dat iemand die eerder ontucht met kinderen heeft gepleegd bij hun organisatie komt werken? Acht u deze mogelijkheden afdoende? Zo ja, hoe kan het dan toch gebeuren dat ontuchtplegers opnieuw aan de slag kunnen? Zo nee, aan welke mogelijkheden ontbreekt het dan?
Een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) heeft de mogelijkheid om het justitiële verleden van een vrijwilliger te screenen en veroordeelde ontuchtplegers te weren. Zoals ik eerder in mijn beantwoording heb aangegeven is er geen wettelijke basis om de VOG voor vrijwilligers verplicht te stellen.3 Daarbij ben ik van mening dat met een dergelijke wettelijke maatregel de verantwoordelijkheid in volle omvang zou verschuiven naar de overheid, terwijl dat juist primair hoort te (blijven) liggen bij de clubs die activiteiten voor kinderen organiseren. Om vrijwilligersorganisaties in de kosten van de VOG-aanvraag tegemoet te komen, kan vanaf 1 januari 2012 de VOG gratis worden aangevraagd door een grote groep vrijwilligers die met kinderen werken als jeugdtrainer de sport, bij scouting of als begeleider van het Steunpunt KinderVakanties.4
Kan een verplichte Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor een ieder die met kinderen werkt, ook als vrijwilliger, eraan bijdragen dat het risico kleiner wordt dat iemand die eerder ontucht met kinderen heeft gepleegd dat weer opnieuw kan doen? Zo ja, waarom bestaat een dergelijke verplichting dan nog niet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zou het in het artikel genoemde voorbeeld van een man die na het eerder plegen van ontucht toch weer bij een andere sportclub aan de slag kon, niet voorkomen kunnen worden als de man in kwestie een VOG had moeten overleggen? Zo nee, waarom niet?
Voor de geschetste situatie in het artikel geldt dat de sportclub de beoogde vrijwilliger kan vragen een VOG te overleggen. Een veroordeelde pedoseksueel zou voor de functie van vrijwilliger die met kinderen werkt, geen VOG hebben gekregen. Als de vrijwilliger geen VOG krijgt kan de club besluiten hem niet te laten functioneren binnen haar organisatie.
Deelt u de mening dat een zwarte lijst van eerdere ontuchtplegers bij sportclubs en vrijwilligersorganisaties van nut kan zijn bij het voorkomen van herhaling van een misdrijf? Zo ja, wat kunt en gaat u doen om deze organisaties te helpen bij het tot stand brengen van een dergelijke lijst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht over zelfdoding onder Hindostaanse meisjes |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het boek «Azijn in mijn aderen» over de hoge zelfdoding onder Hindostaanse meisjes?1
Ja.
Herinnert u zich mijn eerdere schriftelijke vragen over zelfmoorden onder Hindostaanse, Turkse en Marokkaanse meisjes2 en suïcidaal gedrag van jonge migrantenvrouwen in Nederland3?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat ondanks eerdere antwoorden op mijn schriftelijke vragen, namelijk dat er voldoende aandacht is voor deze problematiek, uit het boek blijkt dat dit niet waar is? Wat is uw mening over het ontbreken van voorlichting, deskundigheid en hulp inzake zelfdoding bij Hindostaanse meisjes?
Wat ik zorgelijk vind is dat deskundigen naar aanleiding van dit boek aangeven dat Hindoestaanse meisjes grote prestatiedruk en gebrek aan affectie en geborgenheid in de directie omgeving ervaren. Ik vind echter niet dat er te weinig voorlichting en deskundigheid is op het gebied van suïcidepreventie. Zoals ik al eerder in antwoorden op Kamervragen heb aangegeven is afgelopen jaren, sinds het verschijnen van de Beleidsagenda Suïcidepreventie (TK, 2010–2011, 22 894, nr. 296, pag. 6), meer geïnvesteerd in suïcidepreventie en verbetering van kwaliteit van zorg. Niet specifiek voor deze doelgroep maar voor alle doelgroepen. Uit de Trendrapportage GGZ 2008 blijkt dat allochtone vrouwen sterk emanciperen wat betreft zorggebruik bij psychische problemen. Via (anonieme) e-mental health, websites voor informatie en hulp (bijvoorbeeld www.suicidaalgedrag.nl die informatie geeft aan jonge migrantenvrouwen) en stichting 113-online kunnen deze meisjes op een laagdrempelige manier terechtkomen bij de hulpverlening. GGD Den Haag heeft in maart dit jaar samen met het Trimbosinstituut een toolbox suïcidaal en zelfbeschadigend gedrag ontwikkeld. De toolbox helpt hulpverleners om te gaan met jongvolwassenen en adolescenten die dit gedrag vertonen.
Is het waar dat scholen geen of nauwelijks aandacht schenken aan de problematiek rondom de hoge zelfdoding onder jonge migrantenvrouwen in Nederland? Zo ja, wat is uw mening hierover? Zo nee, waaruit blijkt het tegendeel dan?4
Er is geen landelijk beeld of scholen aandacht besteden aan de problematiek rond zelfdoding onder jonge migrantenvrouwen. Hierdoor is het lastig om uitspraken voor scholen te doen ten aanzien van deze thematiek. Wel vind ik de situatie zodanig ernstig, dat ik de sector via de VO-raad zal wijzen op de beschikbare informatie en hulp, zoals beschreven in het antwoord op vraag 3.
Niettemin ga ik ervan uit dat als de noodzaak hiertoe is voor scholen bijvoorbeeld als er sprake is geweest van zelfdoding van een (migranten)leerling(e), of als er spanningen en signalen hiertoe zijn, dat scholen met dit gegeven – vanuit hun zorgplicht- hier iets mee doen. Scholen kunnen de ruimte in het onderwijs benutten om naar eigen (professioneel) inzicht en vanuit hun eigen identiteit te bepalen hoe zij hieraan in het onderwijs vormgeven.
Deelt u de mening dat een doelgroepspecifieke aanpak en voorlichting op middelbare scholen hard nodig is, naast adequate reguliere hulpverlening en toegankelijke geestelijke gezondheidszorg, om de hoge zelfdoding onder Hindostaanse meisjes en andere jonge migrantenvrouwen tegen te gaan? Zo ja, op welke wijze gaat u deze problematiek aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Beschikt u over recente landelijk cijfers betreffende het suïcidaal gedrag van jonge migrantenvrouwen in Nederland? Zo ja, om hoeveel meisjes gaat het? Onder welke bevolkingsgroepen doet dit verschijnsel zich voor? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te laten verrichten?
Er zijn geen recente landelijke cijfers beschikbaar van het aantal suïcidepogingen onder bepaalde groepen migranten jonge vrouwen. Voor wat betreft het aantal suïcides en suïcidepogingen verwijs ik naar de jaarrapportage Vermindering suïcidaliteit 2011, die ik op 10 februari 2012 naar de Kamer heb gestuurd (TK 2011–2012, 22 894, nr. 309). Suïcidaliteit doet zich voor onder verschillende leeftijdsgroepen van de bevolking en dus ook onder jongeren bij jongeren. Uit de HBSC-studie naar schoolgaande jeugd (11–17jaar) uit 2002 bleek dat 11,2% er in het laatste half jaar wel eens over dacht een eind aan het leven te maken: 6,6% van de jongeren gaf aan dat zij zich in deze periode opzettelijk hadden verwond of een suïcidepoging hadden gedaan.
Is het waar dat suïcide, na verkeersongelukken, de meest voorkomende doodsoorzaak onder jongeren is? Zo ja, welke oorzaak ligt daaraan ten grondslag? Zo nee, waaruit blijkt dat?
In 2010 hebben 1 600 inwoners van Nederland een eind aan hun leven gemaakt. Zelfdoding concentreert zich in toenemende mate in de middelbare leeftijdsgroep. Voor 15–30 jarigen is het de belangrijkste doodsoorzaak. Van de 136 058 sterfgevallen in 2010, overleden er 211 in de leeftijd van 15 tot 20 jaar. Daarvan overleden er 46 als gevolg van wegverkeersongevallen en 49 als gevolg van suïcide (Bron: CBS). Dat suïcide een belangrijkere oorzaak is dan vroeger komt vooral door de flinke daling van andere doodsoorzaken, zoals kanker en verkeersongevallen. Er is niet één bepaalde oorzaak voor suïcide onder jongeren aan te geven. Naast psychologische factoren kunnen ook ingrijpende levensgebeurtenissen (echtscheiding, ziekte, seksueel misbruik) ondermeer een rol spelen.
Bent u bereid om te bewerkstelligen dat er bredere aandacht komt rondom zelfdoding binnen het onderwijs opdat jongeren geleerd kan worden om te gaan met deze problematiek en het onderwerp bespreekbaar wordt? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat veel professionals van hulpverleningsinstanties, zoals de jeugdzorg en de geestelijke gezondheidszorg, nog steeds onvoldoende geëquipeerd zijn om passende en verantwoorde zorg te bieden aan jonge migrantenvrouwen en met name Hindostaanse meisjes die te maken hebben met deze problematiek? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om professionals beter te equiperen om de hoge zelfdoding onder deze vrouwen en onder jongeren in het algemeen te beteugelen? Zo nee, waarom niet?
Het verbeteren van de hulpverlening aan allochtone groepen is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van zorgaanbieders zelf. Het ZonMw programma «Diversiteit in het jeugdbeleid» versterkt middels onder andere academische werkplaatsen, handreikingen en praktijkprojecten, de kennis en vakmanschap in de praktijk van de preventieve ontwikkelingsgerichte jeugdsector. De eerder genoemde toolbox is specifiek gericht op suïcidaal en zelfbeschadigend gedrag. Het kenniscentrum Mikado adviseert en helpt bij het toegankelijk maken van de zorg aan migranten. Zeer binnenkort verschijnt ook de, door het veld, ontwikkelde multidisciplinaire richtlijn diagnostiek en behandeling suïcidaal gedrag. De richtlijn zal een tevens een bijdrage leveren in het verbeteren van de hulpverlening van mensen met suïcidaal gedrag.
De sluiting van Klaver 6 |
|
Renske Leijten , Nine Kooiman |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op de sluiting van Klaver 6, waardoor de zorg voor kinderen met een intensieve zorgvraag in gevaar komt? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ik heb de uitzending over «Klaver 6» gezien. Het gaat om zes zwaar- gehandicapte kinderen met een zeer intensieve zorgvraag. Philadelphia, de zorgaanbieder waar «Klaver 6» onderdeel van uitmaakt, is van plan de zorg voor deze kinderen anders te organiseren dan nu. De zorg dient niet in gevaar te komen. Dat hoeft ook niet bij een andere manier van organiseren.
Hoe neemt u de angst van de ouders weg die bang zijn dat de kwaliteit van leven van hun kinderen achteruit gaat in een grootschalige instelling? Wilt u uw antwoord toelichten?
In de uitzending is door mevrouw Prins, bestuursvoorzitter van Philadelphia, aangegeven dat het concept van kleinschalige zorg wordt gehandhaafd. De zorg wordt alleen – zo is het streven – op een andere locatie, kleinschalig bij elkaar en dus efficiënter, georganiseerd. De ouders zou ik willen meegeven ook met dit in het achterhoofd naar de voorstellen van Philadelphia te kijken. Ik zie op voorhand geen reden om ervan uit te gaan dat de kwaliteit van leven van de kinderen achteruit zou gaan. Bovendien ziet de inspectie er op toe dat er verantwoorde zorg wordt geleverd. Ik vraag de IGZ om extra alert te zijn gezien de emoties op dit moment.
De keuze om «Klaver 6» te sluiten en de zorg op een andere manier te organiseren is een besluit van de aanbieder. De Raad van Bestuur van Philadelphia is daar uiteindelijk verantwoordelijk voor. Ik benadruk dat deze keuze niet het gevolg is van een (aangekondigde) bezuinigingsmaatregel. In mijn beleid van bekostiging naar zorgzwaarte komen voor deze zorgintensieve kinderen gelden eerlijker beschikbaar dan voorheen, op basis van een «gemiddelde bedprijs».
Garandeert u dat deze kinderen goede zorg blijven behouden, zodat de kwaliteit van leven niet achteruit gaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de sluiting van Klaver 6 tegen te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat juist de kleinschaligheid bijdraagt aan de menselijke maat van de zorg die deze kinderen krijgen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Kleinschaligheid kan inderdaad bijdragen aan zorg met menselijke maat. Dat kan op verschillende manieren gestalte krijgen. Het is mogelijk het concept kleinschalige zorg in een andere setting te handhaven door bijvoorbeeld meerdere kleinschalige woongroepen te clusteren. In elke woongroep kan dan de zorg zo georganiseerd zijn dat de menselijke maat bewaard blijft. Uit de woorden van mevrouw Prins maak ik op dat dit laatste de bedoeling is bij het anders organiseren van de zorg.
Erkent u dat juist het vaste team van medewerkers rust brengt bij de kinderen op Klaver 6? Wat gaat u doen om zorgaanbieder Philadelphia te stoppen met het uit elkaar halen van het vaste team? Kunt u uw antwoord toelichten?
Stabiliteit binnen een team van medewerkers is uiteraard van groot belang, zeker als het om een groep kwetsbare kinderen gaat. Het is bij uitstek een verantwoordelijkheid van zorgaanbieders om dit te realiseren.
Wat is uw reactie op de uitspraak van G. Prins dat de intensieve zorg die Klaver 6 biedt te duur is? Deelt u de mening dat het onverantwoord is dat Philadelphia op intensieve zorg wil bezuinigen? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Mevrouw Prins heeft niet gezegd dat de zorg op zichzelf beschouwd te duur is. Het is ook niet zo dat Philadelphia op intensieve zorg gaat bezuinigen. Mevrouw Prins heeft aangegeven dat het aantal cliënten op de locatie te klein is voor een rendabele exploitatie. Daarom wil Philadelphia de zorg efficiënter organiseren, met behoud van het concept kleinschalige zorg. Dit zoals de zorg voor vergelijkbare cliënten in een kleinschalige setting in de instelling is georganiseerd.
De zorg is nu op (grote) afstand van andere locaties georganiseerd. Dat heeft belangrijke nadelen; zo kan bijvoorbeeld de nachtwacht niet gedeeld worden met aangrenzende groepen. De cliënten beschikken over een indicatie voor een passend ZZP, zodat aan hun zorgvraag tegemoet kan worden gekomen.
Hoe is te verklaren dat deze zorg te duur is, mede in het licht van het op kostprijs brengen van de ZZP’s (Zorgzwaartepakketten)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is de kostenberekening van Philadelphia, en wat zijn de inkomsten? Bent u van mening dat de berekening reëel is?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het een voormalig zorgmanager van het jaar passen om kinderen en hun ouders die passende en menselijke zorg geregeld hebben, zo in onzekerheid te storten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Wat is het eigen vermogen van Philadelphia?
Het eigen vermogen bedraagt volgens de laatste jaarrekening € 38 759 281.
Erkent u dat Philadelphia in de afgelopen jaren het eigen vermogen heeft opgekrikt via de gelden die ze krijgen voor zorgverlening? Hoe oordeelt u over het niet besteden van zorggelden aan direct zorg, maar aan de vermogenspositie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is voor iedere organisatie belangrijk een gezonde vermogenspositie op te bouwen. Dat geldt dus ook voor zorgorganisaties.
Het eigen vermogen van Philadelphia als percentage van de opbrengst (de solvabiliteit) is 11,5% en daarmee lager dan de 15–20% die het Waarborgfonds voor de zorg adviseert.
Wat is het zogenaamde «vulpercentage» van de indicaties bij Philadelphia? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Het vulpercentage is de term voor het percentage van een geïndiceerde klasse dat daadwerkelijk geleverd c.q. gebruikt wordt. Bij ZZP’s is er geen sprake van een vulpercentage daar er niet wordt geïndiceerd op uren, maar op bredere «pakketten». Het is aan de zorgkantoren om binnen de contracteerruimte afspraken te maken met zorgaanbieders die recht doen aan de indicaties van zorgvragers.
Hoeveel kleinschalige locaties binnen Philadelphia worden op dit moment bedreigd door het uiteen halen van het vaste team, dan wel het onderbrengen van bewoners in grootschaligere settings?
Op dit moment speelt dit alleen bij «Klaver 6», zo heeft Philadelphia mij laten weten.
Is u bekend hoeveel andere kleinschalige zorginstellingen, die intensieve zorg voor kinderen bieden, in gevaar zijn? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat is mij niet bekend. Ik heb tot dusver geen signalen ontvangen dat er andere kleinschalige zorginstellingen voor kinderen worden opgeheven.
Het is een eigen verantwoordelijkheid en keuze van zorgaanbieders om de zorg voor hun cliënten (binnen de kaders van de vigerende wet- en regelgeving) vorm te geven. Ex ante onderzoek lijkt me daarom niet opportuun.
Vermijdbare sterfte in de zorg en het Kinderformularium |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat het Kinderformularium per 1 juli 2012 gaat verdwijnen omdat overheid, ziekenhuizen en zorgverzekeraars dit project niet meer willen financieren?1
Ik heb gehoord van het mogelijk opheffen van het Kinderformularium per 1 juli as. Mijn ministerie is hier echter niet rechtstreeks bij betrokken, aangezien er vanaf het verlenen van de subsidie in 2008 slechts sprake is geweest van een startsubsidie. Mijn ambtsvoorganger heeft daarbij aangegeven dat het Nederlands Kenniscentrum voor Farmacotherapie bij Kinderen (NKFK) zelf financiering zou zoeken voor de continuering van het Kinderformularium. Ziekenhuizen zijn tot nu toe niet betrokken geweest bij de financiering van het formularium. Zorgverzekeraars alleen incidenteel (zie antwoord op vraag 1).
Hoe vaak wordt het Kinderformularium per jaar geraadpleegd? Door wie?
Kinderartsen en ziekenhuisapothekers raadplegen dit formularium het meest. Anderen onder wie openbare apothekers, andere medische specialisten en huisartsen raadplegen het formularium eveneens. Het Kinderformularium wordt dagelijks (op werkdagen) ongeveer 4000 keer geraadpleegd en op jaarbasis ongeveer 800 000 keer. Deze gegevens zijn afkomstig van het Nederlands Kenniscentrum voor Farmacotherapie bij Kinderen (NKFK).
Hoe wordt het Kinderformularium nu precies gefinancierd? Kunt u aangeven welke argumenten worden gebruikt om de financiering stop te zetten?
Tot nu toe heeft het Ministerie van VWS het Kinderformularium gefinancierd met een subsidie ter hoogte van € 950 000 in totaal over een reeks van jaren. De afspraak was, vanaf het begin van de verlening van deze subsidie, dat het een projectsubsidie of startsubsidie betrof en dat het NKFK voor de continuering andere partijen zou zoeken. Het in totaal uitgegeven bedrag is € 1,3 miljoen. Het verschil wordt veroorzaakt doordat in 2010 en 2011 het Innovatiefonds Zorgverzekeraars en de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS) financieel hebben bijgedragen.
Is het waar dat een bedrag van € 300 000 voldoende is om het voortbestaan van het Kinderformularium mogelijk te maken?
Volgens de gegevens van het NKFK is het benodigde bedrag € 200 000.
Welk deel van de medische missers betreft kinderen? Welk deel daarvan betreft medicatiefouten, verkeerde doseringen of elkaar nadelig beïnvloedende medicatie (interacties)? Deelt u de mening dat het waarschijnlijk is dat dit soort fouten vaker voor zal gaan komen als het Kinderformularium verdwijnt?
Ik heb geen kwantitatieve gegevens over medicatiefouten, verkeerde doseringen of nadelige interacties tussen de verschillende geneesmiddelen die aan kinderen worden voorgeschreven. Het is een logische veronderstelling dat de kans op het ontstaan van deze fouten zal toenemen indien het Kinderformularium verdwijnt.
Deelt u de mening dat het Kinderformularium onmisbaar is voor veilige medicatie? Zo ja, vindt u dat het voortbestaan van het Kinderformularium een noodzakelijke bijdrage levert aan uw beleid om het aantal medische missers met 50 procent te reduceren?
Ik ben het met u eens dat dit formularium onmisbaar is voor het veilig voorschrijven van geneesmiddelen aan kinderen en bijdraagt aan het terugdringen van medicatiefouten.
Bent u bereid om zo snel mogelijk in overleg met de convenantpartijen achter het Kinderformularium (Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP), Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers (NVZA) en Nederlands Kenniscentrum Farmacotherapie bij Kinderen (NKFK) in overleg te treden en tot een oplossing te komen? Welke bijdrage wilt u zelf leveren aan het voortbestaan van het Kinderformularium?
Ambtelijk overleg hierover heeft al eerder dit jaar plaatsgehad met de genoemde partijen (met uitzondering van de NVZA). Daarnaast heeft ook ambtelijk overleg plaatsgevonden met ZN, met individuele zorgverzekeraars en met de NFU. De KNMP heeft, als enige partij tot nu toe, financiële steun toegezegd. Het NKFK overlegt nu verder met de bovengenoemde en nog enkele andere partijen.
Deelt u de mening dat het benodigde bedrag van € 300 000 eenvoudig betaald zou kunnen worden uit bijvoorbeeld de in het Budgettair Kader Zorg (BKZ) veel te hoog geraamde kosten voor geneesmiddelen voor 2012, die dankzij preferentiebeleid en uit patent lopen van geneesmiddelen veel lager uitvallen dan werd verwacht? Zo ja, wilt u toezeggen het voortbestaan van het Kinderformularium te garanderen en de Kamer daarover berichten? Zo nee, waarom bent u niet bereid een relatief kleine bijdrage te leveren aan een veilige medicatie voor kinderen?
Ik ben bereid tot een financiering van het NKFK gedurende de overbruggingstijd die nodig is om de partijen met elkaar tot overeenstemming te laten komen over hoe zij onderling gaan afspreken het voortbestaan van het Kinderformularium te garanderen. Ik geeft partijen hiertoe tot maart 2013 de tijd. Ik ben geen voorstander van een structurele financiering door de overheid omdat er dan een instellingssubsidie wordt gecreëerd. De verantwoordelijkheid voor het veilig voorschrijven van geneesmiddelen aan kinderen ligt primair bij de beroepsgroepen, maar is in feite ook van groot belang voor de zorgverzekeraars en de zorginstellingen. Deze partijen hebben laten weten dat zij het Kinderformularium een belangrijk instrument vinden bij het veilig voorschrijven. Ik ga ervan uit dat zij bereid zijn onderling afspraken te maken over het garanderen van het voortbestaan van het Kinderformularium.
Het bericht dat kinderen elkaar misbruiken in Almelose jeugdinstelling |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat kinderen elkaar misbruiken in een Almelose jeugdinstelling?1
Ja.
Is het waar dat in de leefgroepen van jeugdzorginstelling Commujon in Almelo nog steeds sprake is van seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen minderjarige kinderen? Zo ja, hoe is dat mogelijk? Zo nee, waar blijkt dat uit?
LSG Rentray, de Inspectie Jeugdzorg en ook mijn ministerie beschikken niet over recente signalen over seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen minderjarige kinderen in de instelling Commujon.
In 2009 heeft de Inspectie Jeugdzorg diverse meldingen ontvangen over seksueel getinte incidenten in de leefgroepen van Commujon die aanleiding gaven tot onderzoek. De inspectie concludeerde naar aanleiding van haar onderzoek dat de leegroepen onvoldoende veilig waren. De instelling werd in 2010 met onmiddellijke ingang onder verscherpt toezicht geplaatst. In 2011 is het verscherpt toezicht opgeheven.
Recentelijk heeft LSG Rentray melding gedaan bij de IJZ over een seksueel getint incident van twee jongeren van Commujon in de thuissituatie. Over de zaak is aangifte gedaan; de aangifte heeft niet geleid tot vervolging.
Herinnert u zich eerdere vragen over de uitzending van Zembla waaruit blijkt dat jeugdzorginstellingen klachten van seksueel misbruik negeren en daarmee kwetsbare kinderen ernstig in gevaar brengen2? Zo ja, hoe beoordeelt u het dat kinderen die onder toezicht van de overheid in een pleeggezin of jeugdzorginstelling zijn of worden geplaatst, niet veilig zijn?
Ik ben bekend met de eerdere vragen over de uitzending van Zembla. Ik heb uw Kamer toen geantwoord dat de veiligheid van het kind binnen de jeugdzorg altijd voorop moet staan. In de Wet op de jeugdzorg is opgenomen dat zorgaanbieders verantwoordelijk zijn voor het bieden van verantwoorde zorg. De Inspectie Jeugdzorg ziet toe op de kwaliteit en de veiligheid. De inspectie kan ingrijpen indien zij daar aanleiding toe ziet, bijvoorbeeld omdat de kwaliteit van de zorg onder de maat is of omdat er sprake is van onveilige situaties. Dit gebeurt in de praktijk ook. Commujon is in 2010 onder verscherpt toezicht geplaatst.
Deelt u de mening dat het de verantwoordelijkheid van professionals in de jeugd- en pleegzorg is om seksueel grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en dit een halt toe te roepen? Zo ja, welke maatregelen zult u treffen om incidenten als deze in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Professionals hebben een grote verantwoordelijkheid als het gaat om het signaleren en het stoppen van grensoverschrijdend gedrag. Zij moeten scherp zijn op signalen en op basis daarvan handelen, zodat grensoverschrijdend gedrag zo vroeg mogelijk kan worden gestopt. Incidenten kunnen helaas nooit helemaal worden voorkomen, maar de risico’s op incidenten moeten zo klein mogelijk worden gehouden. Om professionals in de jeugdzorg te ondersteunen en te faciliteren zijn er op dit moment twee instrumenten: een voorgenomen verplichte meldcode huiselijke geweld en kindermishandeling en een meldplicht voor geweld gepleegd door professionals.
De Commissie Samson brengt in oktober 2012 haar rapport uit. Zij doet onafhankelijk onderzoek naar seksueel misbruik van minderjarigen die onder verantwoordelijkheid van de overheid in instellingen of pleeggezinnen zijn geplaatst. Ik zal op basis van het rapport bezien of nadere maatregelen nodig zijn.
Acht u de sancties die worden verbonden aan het niet naleven van de reeds bestaande meldplicht voor situaties waarbij hulpverleners zich schuldig maken aan seksueel misbruik van kinderen voldoende? Zo ja, hoe verklaart u het geringe aantal meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag bij de Inspectie Jeugdzorg? Zo nee, welke aanvullende maatregelen zijn nodig?
De Wet op de jeugdzorg verbindt geen aanvullende sancties aan het niet naleven van de meldplicht. De instelling is zelf verantwoordelijk voor eventuele acties bij het niet naleven van de meldplicht.
Op grond van artikel 47, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet op de jeugdzorg, ziet de Inspectie Jeugdzorg toe op de naleving van de wet, en dus ook op naleving van de bovenbedoelde meldplicht.
Als het rapport van de Commissie Samson gereed is, wil ik in het licht van dat rapport bekijken of er maatregelen nodig zijn om de uitvoering van de wet te verbeteren.
Deelt u de mening dat er, naast de wettelijke meldplicht voor professionals om (vermoedens van) seksueel grensoverschrijdend gedrag van hulpverleners jegens jeugdigen te melden, ook een meldplicht moet komen om (vermoedens van) seksueel grensoverschrijdend gedrag van andere volwassen jegens jeugdigen en van jeugdigen onderling te melden, opdat jeugd- en pleegzorginstellingen incidenten van seksueel misbruik niet langer in de doofpot kunnen stoppen teneinde imagoschade te voorkomen?
Ik deel die mening niet. Voor het melden van geweld van andere volwassenen jegens jeugdigen en van jeugdigen onderling zal de voorgenomen wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling gelden. Ik ben van mening dat een meldcode bij geweld in huiselijke kring effectiever is dan een meldplicht, ook bij seksueel grensoverschrijdend gedrag. Bovendien is het voor professionals verwarrend als zij bij seksueel grensoverschrijdend gedrag in huiselijke kring moeten werken met een meldplicht, terwijl zij voor andere vormen van geweld in huiselijke kring de stappen van de meldcode moeten doorlopen. De discussie over mijn keuze voor een meldcode in plaats van een meldplicht ga ik graag met u aan tijdens de behandeling van het wetsvoorstel verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
Hoeveel aangiftes van seksueel misbruik van kinderen zijn er sinds 2002 bij de politie gedaan door het bestuur van een jeugdzorginstelling naar aanleiding van het amendement van de leden Arib en Van der Vliet met betrekking tot de wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening in verband met de advies en meldpunten kindermishandeling?2
Ik beschik niet over de cijfers van het aantal aangiftes gedaan door jeugdzorginstellingen. Iedere jeugdzorginstelling doet namelijk aangifte bij politie in de eigen stad of regio. Aangiftes worden niet centraal geregistreerd. Om de contacten tussen de bureaus jeugdzorg en de politie te intensiveren, hebben genoemde partijen in 2011 een samenwerkingsconvenant getekend. Het convenant geeft de mogelijkheid om een melding te doen bij de politie. Er hoeft dan niet direct aangifte te worden gedaan, maar de informatie is wel bekend bij de politie. In een latere fase van het onderzoek kan dan alsnog aangifte worden gedaan. De politie kan de zaak dan snel oppakken omdat zij reeds beschikt over de nodige informatie.
Vermeend seksueel misbruik bij Commujon in Almelo |
|
Nine Kooiman |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op de verwante artikelen «Massaal misbruik in Almelo» en «Alles in de doofpot»?1
Veiligheid en kwaliteit zijn sleutelwoorden bij het bieden van verantwoorde zorg aan kinderen. Mijn beleid is er op gericht mogelijke risico’s voor de veiligheid zo klein mogelijk te houden. Na het verschijnen van de berichtgeving over de onveiligheid bij Commujon heb ik de betreffende krant een brief gestuurd met het verzoek om hun bronnen te wijzen op de Inspectie Jeugdzorg. De bronnen kunnen, desgewenst anoniem, hun verhaal doen bij de inspectie die vervolgens via de gebruikelijke procedures kan besluiten of de gesprekken aanleiding geven tot een vervolgonderzoek.
Welke maatregelen zijn genomen door de Inspectie Jeugdzorg en de instelling, nadat in 2009 bekend werd dat 15 kinderen onder de 11 jaar seksueel overschrijdend gedrag vertoonden gedurende geruime tijd in de instelling Commujon te Almelo?2
Indien zich een calamiteit voordoet, dient een instelling dit altijd te melden bij de Inspectie Jeugdzorg. Direct nadat de incidenten bij Commujon in 2009 aan het licht waren gekomen, heeft de instelling contact opgenomen met de Inspectie Jeugdzorg. Tegelijkertijd met de melding van de calamiteit kondigde de directeur van LSG-Rentray een intern onderzoek aan naar de gebeurtenissen, uit te voeren door extern bureau Van Montfoort. Naar aanleiding van het rapport van Van Montfoort heeft Commujon een plan van aanpak opgesteld ter verbetering van structurele tekortkomingen. De inspectie bracht in december 2009 een toezichtbezoek aan Commujon. Het toezichtbezoek resulteerde erin dat de instelling met onmiddellijke ingang onder verscherpt toezicht werd geplaatst. Reden hiervoor was het feit dat het leefklimaat in vier leefgroepen onvoldoende veilig was.
Tijdens het verscherpte toezicht heeft intensief contact tussen Commujon en de inspectie plaatsgevonden. Bij de hertoets in maart 2011 was het leefklimaat in de vier leefgroepen voldoende veilig en werd het verscherpt toezicht opgeheven.
Wat waren de uitkomsten van de hertoets uit 2011 van de Inspectie Jeugdzorg waardoor het verscherpt toezicht na 2 jaar werd opgeheven, hoewel de Inspectie wel constateerde dat «er nog verbetering nodig was in de manier waarop de instelling omging met seksueel en fysiek grensoverschrijdend gedrag van bewoners»?3
Volgens de hertoets was de situatie bij Commujon in mei 2011 «voldoende verbeterd», wat inhoudt dat volgens de inspectie tenminste aan de minimale voorwaarden voor veiligheid is voldaan. De eerder door de inspectie geconstateerde risico’s waren in voldoende mate verlaagd en hierdoor kon het verscherpt toezicht worden opgeheven. De inspectie zag echter nog wel een aantal belangrijke verbeterpunten, die met voorrang moesten worden gerealiseerd om te kunnen spreken van een voldoende stabiele situatie voor de lange termijn.
Bij de inspectie zijn het laatste jaar geen meldingen, klachten of signalen binnengekomen die maken dat dit beeld zou moeten worden bijgesteld.
Is het waar dat een meisje, dat is misbruikt door een jongen uit dezelfde instelling, nog steeds op dezelfde school zit als de jongen, hoewel de instelling de jongen wel heeft overgeplaatst naar een andere instelling? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dit meisje niet meer geconfronteerd hoeft te worden met deze jongen?
Ik ben niet bekend met de feiten uit de door u genoemde melding en treed niet in individuele zaken.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat hulpverleners, kinderen en ouders zich veilig en serieus genomen voelen om melding te maken van een vermoeden van misbruik of seksueel overschrijdend gedrag bij de instelling?
Ouders en kinderen kunnen met hun zorgen en klachten terecht bij de vertrouwenspersoon van de instelling. Daarnaast heeft elke instelling een onafhankelijke klachtencommissie. Voor informatie en mogelijke ondersteuning bij het indienen van een klacht kunnen ouders contact opnemen met het Advies en Klachtenbureau Jeugdzorg of met Zorgbelang.
Eind van het jaar komt de commissie Samson met haar eindrapport. Ik zal te zijner tijd bezien of het rapport van de commissie aanleiding geeft om te komen tot een aanscherping van het klachtenbeleid. Mocht uit tussentijdse berichten van de commissie blijken dat er eerder actie nodig is, dan zal ik die direct in gang zetten.
Bent u bereid de Inspectie Jeugdzorg extra onderzoek te laten doen bij deze betreffende instelling gericht op de problemen betreffende het seksueel overschrijdend gedrag? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie Jeugdzorg heeft in het kader van een regulier inspectiebezoek in het eerste kwartaal van 2012 nog een bezoek gebracht aan Commujon. Hieruit kwam een positief beeld naar voren.
LSG-Rentray, de Inspectie Jeugdzorg en ook mijn ministerie beschikken niet over recente signalen over seksueel misbruik die aanleiding geven tot directe actie.
Het bericht dat er weer meer comazuipers zijn |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Weer meer comazuipers in 2011»?1
Er is helaas al een paar jaar een stijgende lijn in het aantal jongeren dat met alcoholvergiftiging in het ziekenhuis belandt. Ook in 2011 is er weer een stijging. Tegelijkertijd laat onderzoek zien dat kinderen minder vroeg beginnen met drinken en onder de 16 gemiddeld minder drinken dan voorheen. Mijn beleid is gericht op het voortzetten van deze positieve trend en tegelijkertijd de stijging van het aantal jongeren dat met een alcoholvergiftiging op de poliklinieken belandt om te zetten in een daling. Mijn beleid bestaat uit het veel strikter handhaven van de wet- en regelgeving en het aanscherpen van de Drank- en Horecawet. Deze is op 22 mei jl. door de Eerste Kamer aangenomen. Alcoholpoliklinieken behandelen de meest extreme alcoholproblemen bij jongeren. VWS is vanaf het begin betrokken geweest bij de opzet van deze poliklinieken. Ik neem daarnaast maatregelen waarmee het brede probleem van jongeren en alcoholgebruik wordt aangepakt. Zo bevat de Drank- en Horecawet verschillende maatregelen om alcoholgebruik door jongeren tegen te gaan. Ook zijn er effectieve voorlichtingsprogramma’s over middelengebruik, van de bovenbouw van de basisschool tot en met het MBO. Ouders worden daarbij betrokken. Op school zijn er ook de Zorg advies teams die tijdig signaleren en waar kinderen en leraren terecht kunnen met gezondheidsvragen. Ook buiten school is er voorlichting voor jongeren en informatie en ondersteuning voor hun ouders, bijvoorbeeld via de alcohol en drugsinfolijn, via www.watdrinkjij.nl en www.hoepakjijdataan.nl voor ouders.
Voor de zorg en de jeugdgezondheidszorg is een protocol ontwikkeld voor signalering, screening en kortdurende interventie van risicovol alcoholgebruik door jongeren.
Ik heb in mijn begroting voor 2012 € 1 mln. extra uitgetrokken voor jeugd, bestemd voor preventie op scholen en sterkere inzet van social media. Ik werk hierbij samen met de leefstijl instituten, zoals het Trimbos-instituut. Voor de jaren 2013 en 2014 heb ik € 2,5 mln. per jaar voor deze intensivering gereserveerd.
Wat is uw verklaring voor de stijging van jongeren die met een acute alcoholvergiftiging in het ziekenhuis belanden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Enerzijds neemt het aantal jongeren dat alcohol drinkt af en neemt de leeftijd toe. Tegelijkertijd stijgt het aantal extreme gevallen ook. Op basis van de huidige registraties zijn echter geen harde conclusies te trekken: niet overal wordt goed geregistreerd en ziekenhuizen zien niet alle gevallen van alcoholvergiftiging.
Kunt u aangeven hoe het staat met de landelijke uitrol van het aantal alcoholpoli’s in Nederland? Hoeveel alcoholpoli’s zijn er inmiddels, en hoeveel komen er nog? Wilt u uw antwoord toelichten?
In 2012 zal volgens de planning een polikliniek voor jeugd en alcohol in Zeeland, Limburg, Drenthe, Friesland, Noord-Brabant, Noord-Holland en Zuid-Holland te vinden zijn. De participerende ziekenhuizen liggen in regio's die actief zijn op het gebied van preventie van alcoholmisbruik bij jongeren waardoor een goede samenwerking tot stand kan worden gebracht tussen de verschillende organisaties. De pilot loopt tot en met 2013 en ook volgend jaar zal er nog een aantal poliklinieken bij komen. De geboden zorg is verzekerde zorg. Hoeveel poliklinieken jeugd en alcohol er uiteindelijk zullen zijn, wordt vooral bepaald door de ontwikkeling van het aantal alcoholintoxicaties onder jongeren, de regionale spreiding daarvan en de bereidheid van ziekenhuizen om de nazorg te organiseren.
Wat is uw reactie over de jonge leeftijd waarop jongeren een acute alcoholvergiftiging oplopen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat zorgelijk en aanleiding om met alle betrokkenen te zoeken naar maatregelen om dit tegen te gaan. Vandaar dat ik op 11 april j.l. een ronde tafelgesprek heb gevoerd met verschillende betrokken partijen (o.a. gemeenten, politie, GGD, ambulancedienst, verslavingszorg en betrokken bedrijfsleven) om samen te kijken welke stappen snel en welke stappen op de middellange termijn nodig zijn. Deze ronde tafel was bedoeld als een aftrap. Voor de zomer krijgt u van mij voorstellen om extra stappen te zetten in het tegengaan van deze vreselijke trend.
Wat is uw reactie over de verschillen van alcoholvergiftiging in provincies, en bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
Volgens de betrokken artsen, komt dit verschil zeer waarschijnlijk door gebrekkige registratie in sommige regio’s. De registratie is een onderdeel van de pilot poliklinieken jeugd en alcohol en moet de komende tijd verbeteren.
Is u bekend wat de verklaring ervoor is dat de gemiddelde duur van de coma door middel van acute alcoholvergiftiging langer duurt dan voorheen? Wilt u uw antwoord toelichten?
De opgenomen kinderen bleken in 2011 gemiddeld een licht hoger alcoholpromillage te hebben dan in 2010. Er zijn dus niet alleen meer jongeren met een alcoholcoma geweest, die betrokken jongeren hebben gemiddeld ook iets meer gedronken dan het jaar ervoor.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer Van der Lely, dat het wachten is op de eerste dode?
Ik kan me zijn zorgen goed voorstellen. Als minister probeer ik het probleem van alcoholmisbruik aan te pakken. Primair ligt de verantwoordelijkheid hiervoor overigens bij de jongere en vooral bij de ouders. Ik wil hen hiervan bewust maken via de eerdergenoemde projecten en informatievoorziening.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om de toename van comazuipers zo ver mogelijk terug te dringen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1 en 4.
Ziekenhuisverplaatste zorg voor kinderen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op het bericht over overheveling van ziekenhuisverplaatste zorg voor kinderen vanuit de AWBZ naar zorgverzekeraars?1
Het bericht klopt niet.
Er bestaat op grond van de Zvw aanspraak op ziekenhuisverplaatste zorg aan ernstig zieke kinderen (0–18 jr). Het gaat hierbij om zorg waarvoor de verantwoordelijkheid bij de medisch specialist uit het ziekenhuis ligt, terwijl de uitvoering van de zorg door een (kinder)verpleegkundige plaatsvindt.
Na het advies van de commissie Bekostiging Intensieve Kindzorg (BIKZ), waarover de minister van VWS uw Kamer op 29 april 2010 heeft geïnformeerd2, wordt de bekostiging in de Zvw thans vormgegeven. Dat zal niet eerder zijn dan 1 januari 2014 . In het najaar zal de minister van VWS u berichten over de positionering van de ziekenhuisverplaatste zorg en de bekostiging daarvan, het tijdpad en de te ondernemen stappen. De bekostiging van de ziekenhuisverplaatste zorg aan ernstig zieke kinderen blijft tot die tijd nog via de AWBZ lopen.
Een groot aantal kinderen ontvangt zorg voor de functie begeleiding (al of niet in kinderhospices/verpleegkundige dagverblijven). Het is belangrijk dat dit type zorg voor deze kinderen beschikbaar blijft. De meeste zorg aan deze kinderen wordt op dit moment bekostigd vanuit pgb’s. Voor deze groep mensen met een persoonsgebonden budget blijft de budgetgarantie bestaan, in ieder geval totdat de reguliere bekostiging via de Zvw is vormgegeven (dus in ieder geval tot 1 januari 2014).
Is over de overheveling van ziekenhuisverplaatste zorg voor kinderen al een definitief besluit genomen? Zo ja, wanneer is dit besluit genomen en hoe is de Kamer daarover geïnformeerd? Zo nee, wanneer denkt u hierover een besluit te gaan nemen, en bent u bereid hierover de Kamer te informeren alvorens u dit besluit door gaat zetten?
Zie antwoord vraag 1.
Is u bekend hoeveel kinderen gebruik maken van ziekenhuisverplaatste zorg? Hoeveel van deze kinderen maken daarvoor gebruik van een persoonsgebonden budget?
Naar schatting van de in 2009 door de Minister van VWS ingestelde adviescommissie «Bekostiging Intensieve Kindzorg» (BIKZ) gaat het in Nederland om circa 1 000 kinderen. De meeste zorg aan deze kinderen wordt op dit moment bekostigd vanuit pgb’s.
Wat is uw reactie op de stelling in het bericht dat deze kinderen en hun ouders de regie over deze zorg verliezen, mede doordat zij na overheveling geen gebruik meer kunnen maken van een persoonsgebonden budget? Was u zich van deze gevolgen van overheveling bewust? Zo ja, welke maatregelen heeft u genomen of wilt u nemen om ervoor te zorgen dat deze kinderen en hun ouders regie over hun zorg kunnen behouden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, zal de bekostiging van de intensieve kindzorg niet per 1 januari 2013 overgaan naar de Zvw. Thans wordt de positionering van de zorg in de Zvw en de bijbehorende bekostiging vormgegeven. Daarbij zal nadrukkelijk ook worden bezien op welke manier kan worden geborgd dat de zorg aan het kind zo goed mogelijk tot stand komt en het gezin adequaat wordt ondersteund.
Op welke manier is maatwerk na eventuele overheveling van ziekenhuisverplaatste zorg voor kinderen gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt deze overheveling of het voornemen daartoe zich tot de budgetgarantie tot 2014 voor mensen die op dit moment een persoonsgebonden budget voor AWBZ-zorg hebben? Blijft die budgetgarantie, ook na eventuele overheveling, nog gegarandeerd tot 2014?
De budgetgarantie blijft in ieder geval bestaan, totdat de reguliere bekostiging via de Zvw is vormgegeven.
Bent u voornemens om de overheveling van ziekenhuisverplaatste zorg te monitoren?
Nadat de bekostiging via de Zvw tot stand is gekomen, zal ik deze zorg tezamen en in overleg met ZN, de NZa, het CIZ, het CVZ en veldpartijen gaan monitoren.
Schizofrenie bij Marokkaanse jongeren en het taboe dat daarop rust |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heb u kennisgenomen van het bericht over het vaker voorkomen van schizofrenie onder Marokkaanse jongens en het taboe dat daarop rust?1
Ja.
Hoeveel hoger is het risico op schizofrenie bij Marokkaanse jongeren in vergelijking tot autochtone jongeren? Heeft u zicht op de omvang van deze groep? Zo neen, waarom niet?
Schizofrenie komt onder Marokkaanse mannen van de tweede generatie vijf tot zeven keer meer voor dan bij autochtonen2. Ik heb geen zicht op de precieze omvang van de doelgroep. Uit het u reeds toegezonden rapport «Psychische problemen en stoornissen bij Marokkaans Nederlandse kinderen en jongeren» blijkt verder dat:
De Gezondheidsraad doet in het kader van de adviesaanvraag «migrantenjeugd en jeugd-ggz» onderzoek naar hetgeen in de wetenschap bekend is over deze problematiek in het bijzonder ten aanzien van jongeren. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Is het waar dat deze groep jongeren vaak nauwelijks hulp krijgt? Zo ja, wat zijn de redenen hiervan?
Het is bekend dat de hulp niet altijd op tijd deze groep jongeren bereikt. Zie ook mijn antwoord op vraag 2. Het probleem ligt hierbij niet uitsluitend bij het zorgaanbod vanuit de ggz, maar ook in de wijze waarop in de Marokkaanse gemeenschap naar psychische problemen en de ggz wordt gekeken. Bij een deel van de Marokkaanse gezinnen en families schaamt men zich voor de psychiatrische problematiek van familieleden. Dit taboe op de psychiatrie werkt drempelverhogend. Ook onbekendheid met psychiatrische stoornissen, onbekendheid over het bestaan van ggz-instellingen, over de vraag of men er voor verzekerd is en welke eigen bijdrage men is verschuldigd en over wat de behandeling precies inhoudt, spelen een rol bij het niet op tijd inschakelen van professionele hulp. Bovendien worden sommige psychische stoornissen gekenmerkt door een gebrek aan ziekte-inzicht waardoor de patiënt, uit de aard van de stoornis, niet of minder geneigd is om zelf hulp te zoeken.
Deelt u de mening dat het hier om een kwetsbare groep gaat die adequaat geholpen en begeleid dient te worden? Deelt u de mening dat de geestelijke gezondheidszorg (ggz) hier een belangrijke taak in heeft? Zo ja, wat heeft de ggz tot nu toe ondernomen om deze groep te bereiken? Vindt u de inspanningen van de ggz richting deze groep voldoende? Zo neen, wat moet er volgens u gebeuren om de geestelijke hulpverlening aan deze jongeren te verbeteren?
Ja, ik deel de mening dat het hier om een kwetsbare groep gaat die adequaat geholpen en begeleid dient te worden. Verder ben ik ook van mening dat de ggz hier een belangrijke taak in heeft. Patiënten moeten tijdig de hulp krijgen die zij nodig hebben, ongeacht de etnische achtergrond.
Binnen de GGZ-sector lopen verschillende initiatieven om migranten beter te bereiken. Hiervoor verwijs ik u graag naar de brief over de stand van zaken van het programma Diversiteit in het Jeugdbeleid (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 001, nr. 96. Deze brief gaat ook in op de ondervertegenwoordiging van migrantenjongeren in de ggz.
Daarnaast is de Gezondheidsraad bij brief van 30 maart 2010 gevraagd advies uit te brengen over de wijze waarop de ggz voor de migrantenjeugd verbeterd kan worden alsook de geestelijke gezondheid van deze jeugdigen. De Gezondheidsraad is gevraagd om inzicht te verschaffen in het vóórkomen van psychische problematiek onder migrantenjeugdigen, in de signalering, doorverwijzing en in de zorg houden van migrantenjeugdigen en in de eventuele knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen daarbij. Het advies van de Gezondheidsraad zal waarschijnlijk na de zomer gereed zijn. Op dit advies zal een kabinetsreactie komen. Naar aanleiding van de aanbevelingen in dit advies zal ik mij beraden op eventuele, concrete maatregelen. In afwachting van dit advies wil ik hier nog niet op vooruit lopen.
Deelt u de mening dat er sprake is van een taboe op psychische aandoeningen binnen allochtone gemeenschappen en dat ook het gebrek aan kennis daarbij een rol speelt? Zo ja, op welke manier zou er voor gezorgd kunnen worden dat de kennis wordt vergroot en het taboe wordt opgeheven? Welke maatregelen hiertoe gaat u nemen?
Ja, er zijn signalen uit de gemeenschap en de hulpverleningssector om aan te nemen dat taboes een rol spelen bij het naar verhouding lagere ggz-gebruik van migranten. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat de sociale positie van Marokkaanse jongeren stress oplevert en dat dit bij sommige jongeren psychoses kan uitlokken? Op welke wijze zou er meer alert gereageerd kunnen worden op het voorkomen van het ontstaan van psychosen bij Marokkaanse jongeren?
Ja, uit onderzoek komt naar voren dat er een verband is tussen de migratieachtergrond en het voorkomen van psychiatrische stoornissen2. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat dit niet de eerste keer is dat naar buiten wordt gebracht dat het met de psychische gezondheidstoestand van allochtone jongeren, en in het bijzonder Marokkaanse jongeren, niet goed gaat? Herinnert u zich de eerdere vragen over de toename van depressie en het aantal zelfmoorden onder allochtone jongeren en over het vaker voorkomen van schizofrenie bij Marokkaanse jongens?2 Vormen deze ernstige signalen voor u aanleiding met een plan van aanpak te komen om de geestelijke hulpverlening aan allochtone jongeren te verbeteren? Zo neen, waarom niet?
Ondanks de aandacht die reeds aan deze problematiek geschonken wordt – zie mijn antwoord op vraag 4 – zal deze niet in korte tijd verdwenen zijn en kan daarom publiciteit blijven generen. De psychische gezondheidstoestand van allochtone jongeren, en in het bijzonder Marokkaanse jongeren, is dientengevolge vaker onderwerp van discussie en kamervragen geweest. Zoals reeds vermeld in mijn antwoord op vraag 4 is de Gezondheidsraad gevraagd advies uit te brengen over de wijze waarop de geestelijke gezondheidszorg voor de migrantenjeugd verbeterd kan worden alsook de geestelijke gezondheid van deze jeugdigen. Het advies van de Gezondheidsraad zal waarschijnlijk na de zomer gereed zijn. Op dit advies zal een kabinetsreactie komen. Vooralsnog vind ik het niet opportuun om hierop vooruit te lopen.
De ontvoering van een negenjarig meisje |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Getouwtrek om 9-jarige dochter»?1
Bij brief van 3 april 2012 met kenmerk 2012Z06786 zijn door het lid Bontes (PVV) vragen gesteld over de ontvoering van een negenjarig meisje. Deze vragen worden beantwoord zoals aangegeven in de bijlage2 bij deze brief. In verband met de vertrouwelijke inhoud van de beantwoording, wordt de onderhavige brief alleen per post aan uw Kamer toegezonden.
Zijn er door de Nederlandse Centrale Autoriteit stappen ondernomen om het kind naar Nederland terug te geleiden? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid maatregelen te nemen tegen de Centrale Autoriteit indien blijkt dat er ernstige fouten in de teruggeleidingsprocedure zijn gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er strafrechtelijke maatregelen genomen tegen de moeder, die zich schuldig heeft gemaakt aan internationale kinderontvoering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen zijn er ondernomen door politie en justitie en welke stappen zullen nog volgen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de uitspraak van de Nederlandse rechter en de Oostenrijkse rechter elkaar hebben gekruist? Zo ja, bent u bereid contact op te nemen met de Oostenrijkse Centrale Autoriteit om duidelijkheid te scheppen in deze ontvoeringszaak?
Zie antwoord vraag 1.
De vergoeding van orthopedische schoenen aan jonggehandicapten |
|
Sadet Karabulut , Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen waarin u jonggehandicapten die naar vermogen werken op de dagbesteding voor noodzakelijke voorzieningen verwijst naar de Zorgverzekeringswet?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat de Zorgverzekeringwet alleen orthopedische schoenen voor dagelijks gebruik vergoedt en geen orthopedische werkschoenen?
Ik acht het niet wenselijk dat mensen genoodzaakt zijn hun dagbesteding op te zeggen, omdat ze geen vergoeding krijgen voor orthopedische schoenen. Dit is ook niet nodig. Indien er sprake is van dagbesteding geïndiceerd vanuit de AWBZ worden orthopedische schoenen die nodig zijn om in de dagbesteding activiteiten te kunnen verrichten, vergoed vanuit de Zorgverzekeringswet. Hierbij geldt dat de orthopedische schoenen geschikt moeten zijn om de beperkingen/belemmeringen van verzekerde in aanvaardbare mate te compenseren, en daarbij de concrete feiten en omstandigheden waarin de individuele verzekerde op het gebruik ervan is aangewezen, in aanmerking moeten worden genomen. Dit houdt in dat er rekening wordt gehouden met het gebruik van de schoenen in de dagbesteding.
Acht u het wenselijk dat jonggehandicapten die naar vermogen werken op de dagbesteding noch bij het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV), noch bij de zorgverzekering, noch bij de bijzondere bijstand de orthopedische werkschoenen vergoedt kunnen krijgen en hierdoor genoodzaakt zijn om deze dagbesteding op te zeggen? Kunt u aangeven waar jonggehandicapten deze noodzakelijke voorziening vergoedt kunnen krijgen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat jonggehandicapten die naar vermogen werken op de dagbesteding niet achter de geraniums komen te zitten vanwege het ontbreken van noodzakelijke voorzieningen?
Zie antwoord vraag 2.
Jongeren met een licht verstandelijke beperking die geen bijzondere bijstand krijgen |
|
Sadet Karabulut |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Is het waar dat jongeren met een licht verstandelijke beperking die net 18 jaar zijn geworden in sommige situaties vier tot zes maanden geen uitkering krijgen, omdat de aanvraag van de Wajong-uitkering nog in procedure is en gemeenten bijzondere bijstand weigeren, omdat de Wajong-uitkering als voorliggende voorziening zou dienen?1
In de Wajong is geregeld dat het recht op arbeidsondersteuning voor jongeren die in de studieregeling of de werkregeling terecht komen, ontstaat op de dag dat aan de voorwaarden hiervoor wordt voldaan, doch niet eerder dan zestien weken na de dag waarop de aanvraag is ingediend. Jongeren die tot deze groep behoren en kort voor of na hun 18e verjaardag een beroep op de Wajong doen, verkrijgen dus in beginsel niet eerder dan zestien weken na datum aanvraag het recht op Wajong. Deze jongeren hebben echter uitdrukkelijk de mogelijkheid om reeds vier maanden vóór hun 18e verjaardag een Wajong uitkering aan te vragen. De Wajong uitkering gaat dan – mits er aan de voorwaarden voor het recht op uitkering wordt voldaan – in op hun 18e verjaardag.
Ten aanzien van het recht op bijzondere bijstand voor personen van 18, 19 of 20 jaar geldt er in de WWB een specifieke regeling. Genoemde personen hebben alléén recht op bijzondere bijstand voor zover hun noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de toepasselijke algemene bijstandsnorm (thans € 230,91 per maand) én zij voor deze kosten géén beroep kunnen doen op de onderhoudsplicht van hun ouders. Zij worden geacht geen beroep op de onderhoudsplicht van de ouders te kunnen doen, indien de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn, of dat zij redelijkerwijs hun onderhoudsrecht jegens hun ouders niet te gelde kunnen maken.
Het is vervolgens aan de gemeente om te beoordelen of en zo ja in welke mate jongeren van 18, 19 of 20 jaar die géén beroep op de onderhoudsplicht van hun ouders kunnen doen, in aanmerking komen voor de verlening van bijzondere bijstand. Het is ook aan de gemeente om bij de beoordeling van het recht op individuele bijzondere bijstand de omstandigheid te betrekken dat de betreffende jongere door vier maanden vóór zijn 18e verjaardag een Wajong uitkering aan te vragen, vanaf zijn 18e verjaardag redelijkerwijs had kunnen beschikken over deze uitkering.
Is het waar dat de Wajong-uitkering als voorliggende voorziening geldt voor jongeren met een licht verstandelijke beperking die net 18 jaar zijn geworden, ook al voldoen zij aan alle criteria om bijzondere bijstand te ontvangen?
Nee, zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven geldt er voor jongeren van 18, 19 of 20 jaar in de WWB een aparte regeling voor de verlening van de bijzondere bijstand. Een Wajong-uitkering geldt daarbij niet als voorliggende voorziening voor het recht op bijzondere bijstand.
Acht u het wenselijk dat deze jongeren met een licht verstandelijke beperking maandenlang geen inkomen ontvangen en hierdoor grote schulden opbouwen, achterstanden in de premiebetaling krijgen en geen traject ontvangen richting werk of school? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om dit te veranderen?
Nee, dat acht ik niet wenselijk, maar het is ook niet nodig dat zo’n situatie ontstaat. Immers zoals in antwoord 1 is aangegeven kunnen deze jongeren zelf door reeds vier maanden vóór de 18e verjaardag een Wajong-uitkering aan te vragen, dit recht daadwerkelijk vanaf hun 18e verjaardag verzilveren.
De indicatie van intramuraal wondende moeders met een verstandelijke beperking |
|
Linda Voortman (GL) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u ermee bekend dat er moeders met een (licht) verstandelijke beperking wonen in intramurale AWBZ-instellingen samen met hun kind(eren) en dat deze moeders wel een intramurale indicatie hebben en hun kind(eren) veelal niet?
Ja.
Op welke wijze worden de extra kosten die AWBZ-instellingen maken om de moeders met een verstandelijke beperking de benodigde ondersteuning te geven in de verzorging en opvoeding van hun kind(eren) aan de AWBZ-instellingen vergoed?
Als moeders (of ouders) binnen AWBZ-instellingen zorg dragen voor de opvoeding van een kind zonder beperking, dan kan deze plaats bekostigd worden vanuit voorliggende voorzieningen zoals de provinciale jeugdzorg.
De zorg vanuit de AWBZ is namelijk niet bedoeld om de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van het niet AWBZ-geïndiceerde kind te waarborgen. Evenmin is AWBZ-zorg bedoeld om te zorgen voor het voldoende stimuleren van de (normale) ontwikkeling van het kind.
Veiligheid, gezondheid, welzijn en ontwikkelingsstimulering van een niet AWBZ-geïndiceerd kind horen primair tot de verantwoordelijkheid van de ouders. Zij kunnen hierbij worden ondersteund door bijvoorbeeld de centra voor Jeugd en Gezin en MEE. Als de cliëntondersteuning niet afdoende is, dan kan hulp vanuit de Wet op de jeugdzorg zijn aangewezen.
In hoeverre ondersteunt u het voorstel om de indicatie van vrouwen met een verstandelijke beperking altijd te verhogen naar een hoger Zorgzwaartepakket (ZZP 7) op het moment dat zij moeder worden en ondersteund dienen te worden in de verzorging en opvoeding van hun kind(eren)? Indien niet, welke oplossing ziet u dan?
Gelet op het antwoord op vraag 2, zie ik geen aanleiding de indicatie voor moeders met een verstandelijke beperking altijd te verhogen naar een hoger zorgzwaartepakket (ZZP 7). De inhoud van het cliëntprofiel ZZP 7 verhoudt zich daarnaast niet tot de cliëntgroep ouder(s) met een verstandelijke beperking.
Op welke manier en per wanneer gaat u bovengenoemd voorstel nader vormgeven in de indicatiecriteria?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ermee bekend dat intramurale instellingen ook de verantwoordelijkheid dragen voor de kinderen die intramuraal bij hun moeders met een verstandelijke beperking wonen ook als deze kinderen zelf geen intramurale AWBZ- indicatie hebben? Hoe kunnen AWBZ- instellingen deze verantwoordelijkheid naar uw mening het beste vormgeven? Wat gaat u doen om AWBZ-instellingen hierin nader te faciliteren?
Er dient onderscheid te worden gemaakt tussen het verblijf van het kind enerzijds en de verzorging en opvoeding van het kind anderzijds.
Indien een ouder tezamen met zijn of haar kind in een AWBZ-instelling verblijft, en het kind heeft geen AWBZ-indicatie, dan is de ouder verantwoordelijk voor de kosten van het verblijf van het kind in de instelling. Zo nodig kan zorg vanuit voorliggende voorzieningen aan de orde zijn.
Weet u dat de kinderen van moeders met een verstandelijke beperking vaak een reguliere intramurale plaats innemen? Op welke wijze worden AWBZ-instellingen daarin financieel tegemoet gekomen?
Zie antwoord vraag 5.
Een mogelijk verband tussen de sterftepiek in het katholieke jongensinternaat huize St. Joseph in Heel en castraties aldaar |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de Kamervragen over een hoger aantal sterfgevallen in huize St. Joseph dan normaal?1 Kent u de berichten «Inspectie wist van castreren» en «Niets vragen, castreren»2?
Ja.
Wanneer is het strafrechtelijk feitenonderzoek van het Openbaar Ministerie (OM) naar de genoemde instelling in Heel afgerond?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat het onderzoek recent is afgerond en dat op dit moment wordt gewerkt aan de eindrapportage.
Hebt u aanwijzingen dat in de periode waarover het OM onderzoek zich uitstrekt er jongens uit huize St. Joseph zijn gecastreerd? Zo ja, wordt bij het onderzoek naar de sterfgevallen in deze instelling ook gekeken of er een verband bestaat tussen castraties, mogelijke strafbare feiten of het verdoezelen daarvan en sterfgevallen? Zo nee, hebt u die aanwijzingen niet omdat er geen aanwijzingen zijn of omdat het OM er niet naar heeft gezocht?
Het Openbaar Ministerie heeft het onderzoek gericht op en beperkt tot de piek van sterfgevallen in de jaren 1952–1954 in Huize St. Joseph te Heel, een verzorgingstehuis voor mensen met een lichamelijke en geestelijke beperking. Deze focus komt voort uit het feit dat er concrete aanwijzingen waren voor mogelijke misdrijven die zouden hebben geleid tot sterfgevallen. Deze aanwijzingen waren duidelijk afgebakend in tijd en plaats, met een duidelijke indicatie van mogelijke betrokkenen. Uit genoemd onderzoek is geen enkele aanwijzing naar voren gekomen die duidt op mogelijke castraties in Huize St. Joseph. Om die reden bestaat er voor het Openbaar Ministerie geen aanleiding nader onderzoek te doen naar mogelijke castraties en de vraag of daarbij strafbare feiten zijn gepleegd in Huize St. Joseph te Heel in de jaren 1952–1954.
Indien mogelijke castraties geen onderdeel van het strafrechtelijk feitenonderzoek vormen, kan dit dan alsnog gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Richt het strafrechtelijk feitenonderzoek van het OM naar de sterfgevallen in St. Joseph zich in de hele breedte op strafbare feiten die zich in dat instituut mogelijk hebben voorgedaan? Zo ja, wordt daarbij ook onderzocht of er sprake is van een mogelijke samenhang tussen het plegen van seksueel misbruik, mogelijke castratie, eventuele andere strafbare feiten en de sterfgevallen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 3 en 4.
Indien het genoemd strafrechtelijk feitenonderzoek van het OM aanleiding geeft om dit onderzoek naar andere jaren dan de jaren 1952–1954 of andere instellingen uit te breiden, gebeurt dit dan ook? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat het hierover pas op basis van het eindrapport een gewogen standpunt kan innemen.
Het bericht 'Jeugd met taakstraf meteen aan de slag' |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u bekend met het bericht «Jeugd met taakstraf meteen aan de slag»?1
Ja.
Is het waar dat jongeren die een taakstraf opgelegd krijgen, ook worden ingezet als bejaardenverzorger? Zo ja, deelt u de mening dat het van de zotte is om jongeren die een overtreding hebben begaan in te zetten als verzorgers van een kwetsbare groep?
Nee, het is niet waar dat jongeren met een taakstraf worden ingezet voor de persoonlijke verzorging of verpleging van de ouderen. In de praktijk komen hun werkzaamheden in de ouderenzorg vooral neer op het werken in de keuken, het rondbrengen van koffie of schoonmaakwerk.
Werkstraffen kunnen worden opgelegd aan jongeren die relatief lichte delicten hebben gepleegd en bij wie geen gedragsproblemen spelen. Werkstraffen worden uitgevoerd in de maatschappelijke dienstverlening en kunnen dus ook plaatsvinden in de ouderenzorg. De coördinator taakstraffen van de Raad voor de Kinderbescherming ziet toe op een juiste matching tussen de jongere en de werkzaamheden die worden uitgevoerd. Om de uitvoering van de taakstraf verantwoord te laten verlopen, wordt altijd toezicht gehouden door een begeleider of werkmeester en wordt vooraf een risico-inschatting gemaakt.
Deelt u de mening dat ouderen het recht hebben om verzorgd te worden door kundig en gemotiveerd personeel en niet door ongemotiveerde jongeren die een overtreding hebben begaan? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat jongeren met een taakstraf niet meer als bejaardenverzorger ingezet worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat iedereen die zorg nodig heeft, dit ontvangt van geschoold en gemotiveerd personeel. Verder verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 2.
Kindermishandeling |
|
Nine Kooiman |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Expertisecentra Kindermishandeling, Het mishandelde en/of seksueel misbruikte kind: wie doet onderzoek?»1
Het artikel gaat in op de positie van het kind en de ouders in zaken van kindermishandeling. Een aantal relevante aandachtspunten wordt benoemd, zoals het belang om mishandeling in de huiselijke kring aan te pakken, signalering en melding van mishandeling te stimuleren en voor de behandeling van kindermishandeling multidisciplinair te werken. Deze aspecten komen terug in het Actieplan aanpak kindermishandeling «Kinderen Veilig» dat 28 november 2011 aan uw Kamer is verzonden en op 15 december 2011 met uw Kamer is besproken.
Voor kinderen biedt opgroeien in een veilige thuissituatie verreweg de beste uitgangspositie. Voor het overgrote merendeel van de kinderen gaat dat ook goed. Zij worden liefdevol en met respect groot gebracht.
Helaas geldt dat niet voor alle kinderen. In de hulpverlening aan en bescherming van kinderen is er altijd sprake van een spanningsveld tussen de vrijheid van ouders om kinderen naar eigen inzicht op te voeden en de plicht van de overheid om kinderen te beschermen tegen onder meer kindermishandeling. Daarin moet een zorgvuldige afweging worden gemaakt.
Indien nodig kan de overheid op basis van de kinderbeschermingswetgeving ingrijpen in het gezag van ouders over het kind. Het belang van het kind dient altijd de eerste overweging te zijn. Met het wetsvoorstel Herziening kinderbeschermingsmaatregelen dat op dit moment voorligt in de Eerste Kamer, zal dit nog verder worden gestimuleerd. Uiteindelijk is het de kinderrechter die tot een afweging komt.
Erkent u dat er een ontbrekende stap bestaat in de hulpverlening aan mishandelde of misbruikte kinderen, namelijk een uitgewerkte en gedeelde visie op multidisciplinaire diagnostiek van kind en gezin, zoals ook een aanbeveling was van de Gezondheidsraad? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De multidisciplinaire aanpak is een veelbelovende in de Verenigde Staten ontwikkelde aanpak van kindermishandeling. In het actieplan Kinderen Veilig heb ik aangegeven een aantal regionale initiatieven tot een multidisciplinaire aanpak van kindermishandeling in de Nederlandse praktijk te gaan toetsen. Hierin worden in ieder geval de initiatieven van het Kinder- en Jeugd Traumacentrum in Haarlem en het multidisciplinair centrum kindermishandeling in Leeuwarden betrokken. Op basis hiervan besluiten we of en in welke vorm deze multidisciplinaire aanpak brede inzet verdient in Nederland.
Deelt u de mening dat er zo snel mogelijk een landelijk dekkend netwerk van Kinder- en Jeugd Traumacentra moet komen met een multidisciplinaire aanpak, zodat veel meer mishandelde of misbruikte kinderen geholpen kunnen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het uitvoeren van de motie-Kooiman c.s. die de regering verzocht ervoor te zorgen dat degenen die een specialistisch forensisch onderzoek kunnen aanvragen ook weet waar zij moeten zijn en hoe zij dit kunnen aanvragen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Met het onderzoek «Vraag en aanbod forensisch-medische expertise bij de aanpak van kindermishandeling», dat uw Kamer op 17 januari 2012 heeft ontvangen4, is het forensisch-medische werkveld in Nederland voor de aanpak van kindermishandeling in kaart gebracht. Hiermee is inzichtelijk gemaakt waar professionals terecht kunnen voor deze expertise. In juni ontvangt u een reactie van het kabinet op dat rapport.
Daarbij worden ook de uitkomsten betrokken die de werkgroep «Beter benutten van forensisch-medische expertise» oplevert. Deze werkgroep is naar aanleiding van het rapport «Over de fysieke veiligheid van het jonge kind» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid5 ingesteld. De werkgroep stelt een stroomschema op waarmee het inschakelen van forensische expertise een standaard plek moet krijgen in de keten. Dit schema, dat op zeer korte termijn in consultatie gaat in het veld, vormt de basis voor het inrichten van de eigen werkprocessen van betrokken beroepsgroepen en organisaties in de keten.
Wat is de stand van zaken om de deskundigheid en kennis bij (aankomende) professionals die met kinderen werken te verbeteren, wat betreft het signaleren, melden en handelen bij (vermoedens van) kindermishandeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
De afgelopen jaren is zowel door organisaties zelf als door de centrumgemeenten via de regionale aanpak kindermishandeling fors geïnvesteerd in het ontwikkelen en uitvoeren van scholing van professionals. Dit wordt geconstateerd in de eindrapportage van het Nederlands Jeugdinstituut6 en in de effectevaluatie van de regionale aanpak door Berenschot7.
De verantwoordelijkheid voor het scholen van de professionals ligt bij de organisaties waar de professionals werkzaam zijn. In het wetsvoorstel verplichte meldcode, dat momenteel in behandeling is bij uw Kamer, zijn professionals verplicht om de kennis over en het gebruik van de meldcode te bevorderen. Vanwege het belang van scholing ondersteun ik organisaties hierbij met het ontwikkelen van de basistraining «Werken met een meldcode» en e-learning modulen voor de verschillende beroepsgroepen. In de e-learning modulen wordt specifiek ingegaan op het signaleren van en communiceren over geweld in de thuissituatie. Movisie en het NJi hebben daarnaast een opleidingsmodule «Geweld leren signaleren en (be)handelen» ontwikkeld. Deze en meer trainingen zijn te vinden in de Databank bij- en nascholing meldcode.
Ook de aankomende professionals moeten bekwaam zijn in het werken met een meldcode. Opleidingen zijn zelf verantwoordelijk voor het scholingsaanbod. Zij worden geacht studenten op te leiden tot professionals die beantwoorden aan de eisen van het veld en de geldende wet- en regelgeving. Opleidingen kunnen hiertoe bovengenoemde instrumenten en trainingen integreren in hun curriculum.
De bezuinigingen op jongerenwerkers |
|
Nine Kooiman |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat in veel gemeentes flink op het jongerenwerk wordt bezuinigd, en in een aantal plaatsen het jongerenwerk zelfs geheel verdwijnt?1
Het is aan het lokaal bestuur om te besluiten wie welke rol vervult en dus ook hoeveel wordt geïnvesteerd in lokaal jongerenwerk.
Erkent u dat jongerenwerk, mits goed uitgevoerd, vaak positieve effecten heeft voor de betreffende jongeren, de ervaren overlast en criminaliteit in de buurt afneemt en de veiligheidsbeleving van buurtbewoners vaak toeneemt?
Het jongerenwerk vervult van oudsher een speciale rol in de relatie jongere, buurt en welzijn.
Het kan een belangrijke rol spelen bij (vroegtijdige) signalering en ondersteuning van jongeren met problemen in de wijken. Problemen thuis en op straat gaan vaak hand in hand. Daarom geldt als uitgangspunt dat de benodigde ondersteuning zo dicht mogelijk bij kinderen en jongeren, in het gezin, op school en in de buurt in samenhang wordt georganiseerd. Ook in de aanpak van problematische jeugd is dit uitgangspunt leidend. Vroegtijdig en stevig ingrijpen voorkomt verder afglijden in hinderlijk, overlastgevend en crimineel gedrag. Wij merken daar wel bij op dat inzet van het jongerenwerk een van de interventies is die kunnen worden ingezet, en niet het enige beschikbare middel.
Deelt u de vrees van onderzoeker Witte, gespecialiseerd in jeugd- en veiligheidsbeleid, dat je problemen kunt verwachten als de jongerenwerkers uit de wijken verdwijnen? Zo niet, op basis van welke onderzoeken of ervaringen heeft u een andere mening?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 en 4 is het aanbod van jongerenwerk niet het enige relevante aspect bij de aanpak van hinderlijk, overlastgevend en crimineel gedrag onder jongeren «op straat». Daarvoor is bijvoorbeeld ook een goede samenwerkende keten van jeugd- en jongerenwerk, politie en openbaar ministerie nodig. Het bevoegde gezag heeft hierin een cruciale rol. Afhankelijk van de lokale speerpunten en problematiek, zal een burgemeester, samen met politie en OM, een plan van aanpak maken op het terrein van jeugd- en jongeren. In een dergelijk plan van aanpak zullen keuzes tot uiting moeten komen als het gaat om in te zetten middelen en capaciteit. Wij hebben er vertrouwen in dat de lokale autoriteiten hierbij tot goede en verantwoorde keuzes komen.
Erkent u dat jongerenwerkers vaak een nuttige buffer zijn tussen de wijkagent en samenleving, zoals criminoloog Ferwerda stelt? Erkent u dat jongerenwerkers met name van groot belang kunnen zijn om te voorkomen dat jongeren van het «hinderlijke» of «overlastgevende» type afglijden naar de criminaliteit, en er bijvoorbeeld voor te zorgen dat meelopende broertjes en zusjes niet hetzelfde foute pad op gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de vrees dat deze forse bezuinigingen op jongerenwerk in veel gemeenten een negatief effect zullen hebben op de ernst en omvang van overlast en criminaliteit? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Blijft het kabinet zich op het standpunt stellen dat gemeenten exclusief verantwoordelijk zijn voor het al dan niet inzetten van jongerenwerkers, ook als nu of in de nabije toekomst zou blijken dat door deze bezuinigingen op jongerenwerk overlast en criminaliteit zullen toenemen?
Zoals vermeld in antwoord op vragen 3 en 5 hebben wij er vertrouwen in dat de lokale autoriteiten tot goede en verantwoorde keuzes zullen komen over de inzet van het jongerenwerk en de andere beschikbare middelen voor de aanpak van hinderlijk, overlastgevend en crimineel gedrag onder jongeren. Meer nog dan voor de Rijksbegroting is dat immers in het belang van de betreffende gemeenten zelf.
Erkent u dat een toename van overlast en criminaliteit op de langere termijn veel hogere kosten voor de rijksbegroting met zich mee zullen brengen dan het bedrag dat nu door deze bezuinigingen in de gemeentes wordt bespaard? Welke mogelijkheden ziet u om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat, gelet op de stelselwijziging jeugdzorg, gemeenten moeten inzetten op preventie, zoals het jongerenwerk, zodat jongeren geen zwaardere zorg nodig hebben? Zo ja, bent u bereid met de Vereniging Nederlandse Gemeenten te overleggen en afspraken te maken over de inzet van het jongerenwerk in de gemeenten?
Eerdere ondersteuning en zorg op maat is één van de doelstellingen van de stelselherziening zorg voor jeugd. Gemeenten worden verantwoordelijk voor alle vormen van zorg voor jeugd, zowel preventieve ondersteuning als zwaardere vormen van zorg. Doordat regie en financiering naar één bestuurslaag (gemeente) gaan, kunnen gemeenten zelf prioriteiten stellen en is er een stimulans om meer te investeren in preventie.
In het ondersteuningsprogramma dat het rijk samen met de VNG aan gemeenten bieden in de aanloop naar de stelselherziening jeugd zal veel aandacht besteed worden aan de beoogde zorginhoudelijke vernieuwing die onder andere gericht is op versterken van preventie. Het is echter aan de gemeenten om afspraken te maken over de vraag hoe de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk worden ingezet. Het behoort niet tot onze verantwoordelijkheden om afspraken te maken met gemeenten over de inzet van jongerenwerk.
De toerusting en verantwoordelijkheden van gezinsvoogden. |
|
Nine Kooiman |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van de Vara Ombudsman over de macht van gezinsvoogden?1
De uitzending laat zien dat gezinsvoogden in complexe situaties lastige afwegingen moeten maken in het belang van het kind. Daarbij is het van groot belang om ouders maximaal te betrekken bij de uitvoering van de maatregel, ook als die op grond van een rechterlijke uitspraak tegen hun wil wordt genomen.
Wanneer is het tuchtrecht geregeld voor beroepen in de jeugdzorg? Waarom laat het tuchtrecht in de jeugdzorg zo lang op zich wachten? Wat gaat u doen om dit traject te versnellen?
Over de juridische uitwerking van het voornemen om tot een wettelijke regeling te komen, is intensief overleg gevoerd met de Stuurgroep Implementatie Actieplan Professionalisering. Het ging daarbij met name over de wijze waarop de wettelijke verplichting tot registratie zou worden vormgegeven en in het bijzonder om de vraag wie straks verplicht is om zich te laten registreren. Het bleek niet mogelijk te zijn een sluitende domeinbeschrijving te maken of de werkzaamheden van deze professionals waarvoor een registratie vereist is te omschrijven. Het werk van een jeugdzorgwerker of gedragswetenschapper in de jeugdzorg is bijvoorbeeld niet te typeren in de vorm van voorbehouden handelingen, zoals die opgenomen zijn in de Wet BIG. In plaats daarvan is aangesloten bij het begrip «verantwoorde zorg» zoals dat nu reeds is opgenomen in de Wet op de jeugdzorg. Voor een nadere toelichting op deze keuze verwijs ik naar de brief over Kwaliteitsbeleid voor de brede zorg voor jeugd die ik u op 2 april heb gestuurd
Ik ben voornemens u rond het kerstreces een voorstel tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg te doen toekomen, waarmee ik de professionalisering van twee beroepen in de jeugdzorg wettelijk wil borgen.
Welke extra scholing en ook eventuele permanente scholing zou een gezinsvoogd of voogd volgens u moeten volgen naast de basisopleiding? Bent u bereid om deze nascholing verplicht te stellen als de jeugdzorg over gaat naar de gemeenten?
Wanneer gezinsvoogden onder verplichte beroepsregistratie vallen wordt ook continue scholing via eisen voor herregistratie ingevoerd. De beroepsregistratie zal deel uit maken van het nieuwe stelsel zorg voor jeugd.
Deelt u de mening dat het gezinsvoogdijwerk een zeer zwaar beroep is, dat nieuwe gezinsvoogden dus voldoende tijd en ruimte moeten hebben om zich goed in te werken, en dat nieuwe gezinsvoogden bijvoorbeeld moeten beginnen met een lagere caseload en regelmatig meelopen met een ervaren gezinsvoogd? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit altijd gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Ik vind de gezinsvoogdij moeilijk en belangrijk werk waaraan kwaliteitseisen moeten worden gesteld. Mede hierom wil ik twee beroepen in de jeugdzorg professionaliseren via opleiding, registratie, ethische code en tuchtrecht. De Stuurgroep Implementatie Professionalisering in de Jeugdzorg onder leiding van mw. Ella Kalsbeek werkt uit hoe dit in de praktijk kan worden vormgegeven. Het traineeship voor jonge professionals maakt hier onderdeel van uit. Definitieve afspraken zullen hierover moeten worden gemaakt in de gesprekken tussen werknemers en werkgevers in de sector.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat ouders ook de mogelijkheid krijgen om, net als bij het verslag van de Raad voor de Kinderbescherming,een reactie mee te sturen aan de rechtbank als reactie op het hulpverleningsplan van de gezinsvoogd en dat ouders van deze mogelijkheid op de hoogte zijn? Zo nee, waarom niet?
De standaardplannen van aanpak zijn gebaseerd op de Deltamethode, waarvan het uitgangspunt is dat samen met de ouders de problemen aangepakt worden. In het voorbeeld plan van aanpak is daarom plek ingeruimd voor de mening van ouders. Inmiddels wordt op basis van aanvullende werkafspraken ook de mening van pleegouders vermeld. Ouders hebben ook het recht om hun eigen mening aan een rapport of verzoekschrift toe te voegen. Hoewel deze werkwijze al vele jaren gangbaar is, heb ik aan Jeugdzorg Nederland gevraagd deze werkwijze nogmaals onder de aandacht te brengen van de bureaus jeugdzorg.
Kunt u aangeven hoeveel tijd kinderrechters in totaal hebben voor de behandeling van een (gezins)voogdijzaak? Bent u bereid om kinderrechters meer tijd te geven voor de behandeling van zo’n zaak? Zo nee, waarom niet?
Die vraag kan niet in algemene zin worden beantwoord. De Rechtspraak zelf is verantwoordelijk voor het beheer en de kwaliteit van de rechtspraak. Rechtbanken werken met productgroepen. Zaken over gezinsvoogdij vallen in de productgroep civiel. De Raad voor de rechtspraak en de individuele gerechten hebben de mogelijkheid om binnen de categorie zelf te prioriteren en onderscheid te maken in de hoeveelheid te besteden tijd.
Wat gaat u doen om te komen tot een eenduidige en goede klachtenafhandeling in de jeugdzorg, conform de aangenomen motie-Langkamp?2
De door u genoemde motie is op 3 september 2008 door mevrouw Langkamp ingediend naar aanleiding van een debat over bevindingen van de Nationale ombudsman. Op 3 november 2009 heeft mijn ambtsvoorganger u per brief (TK 2009–2010, 31 839 nr. 22) geïnformeerd over de wijze waarop deze motie zou worden uitgevoerd. Vervolgens heb ik u bij brief van 7 oktober 2011 (TK 2011–2012, 31 839 nr. 134) geïnformeerd over de bijstelling van het landelijk beleidskader jeugdzorg 2009–2012, waarin ik de provincies verzoek te komen tot een eenduidige en uniforme klachtafhandeling, conform de handreiking «Goede klachtbehandeling in de jeugdzorg» van de Nationale ombudsman .