De reactie van de minister op twee moties van het lid Klein |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u nader aangeven waar precies in het, in uw brief met uw reactie op moties door u aangehaalde privacy reglement van de Gecertificeerde Instellingen, de richtlijn «Scheiden, Feiten en Meningen» te vinden is? Zo niet, kunt u aangeven waar deze richtlijn wel te vinden is?1
Jeugdzorg Nederland heeft een handreiking Privacyreglement Gecertificeerde Instelling met de bijlage «richtlijn Feiten volledig en naar waarheid aanvoeren» opgesteld. Het is aan de gecertificeerde instellingen voor jeugdbescherming en jeugdreclassering om de handreiking en de richtlijn al dan niet op hun sites te publiceren.
Bent u bereid deze richtlijn bij de beantwoording van deze vragen toe te voegen?
U vindt het reglement en de richtlijn op de website van Jeugdzorg Nederland (www.jeugdzorgnederland.nl).
Kunt u nader uitleggen op welke manier naar uw opvatting – al dan niet aan de hand van de bovengenoemde richtlijn – «in het dossier feiten en meningen goed terug te halen zijn», waardoor er volgens u «vervanging van de gezinsvoogd (ter zitting of elders) kan plaatsvinden zonder dat waarheidsvinding in het gedrang hoeft te komen»? Hoe zouden volgens u feiten en meningen goed terug te halen moeten zijn, casu quo hoe zouden volgens u feiten en meningen tijdens de behandeling van een zaak goed van elkaar gescheiden moeten worden? Kunt u hier een concrete methode voor schetsen?
Met de zinsnede dat «in het dossier feiten en meningen goed terug te halen zijn» doelde ik op het duidelijke onderscheid dat in rapportages moet worden gemaakt tussen feiten en meningen, zodat voor de lezer van het dossier helder is welke feiten worden gepresenteerd en wat het professioneel oordeel van de gezinsvoogd is. Ook voor een vervanger is daarmee duidelijk wat het oordeel van de gezinsvoogd is, en welke feiten daaraan ten grondslag liggen.
Kunt u de zinssnede «waarheidsvinding hoeft niet in het gedrang te komen» nader uitleggen? Wat bedoelt u hier precies mee? Is het niet eerder een kwestie dat waarheidsvinding niet in het gedrang mag komen? Kunt u aangeven of het acceptabel is dat waarheidsvinding mogelijkerwijs in het gedrang komt? Zo ja, hoezeer zou waarheidsvinding naar uw mening dan in het gedrang mogen komen? Zo nee, op welke manier waarborgt u deze waarheidsvinding dan?
Gecertificeerde instellingen zijn gehouden aan artikel 3.3 van de Jeugdwet dat hen verplicht in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Bij alle zaken doen de gecertificeerde instellingen feitenonderzoek en vormen zij zich op basis daarvan een professioneel oordeel. De rapportages en verzoekschriften moeten voldoen aan het vereiste dat feiten zo volledig en objectief mogelijk en naar waarheid worden aangevoerd.
De zinssnede «waarheidsvinding hoeft niet in het gedrang te komen» ziet op situaties waarin een gezinsvoogd vervangen moet worden, bijvoorbeeld bij ziekte of verlof. Van de vervanger wordt verwacht dat hij of zij zich op de hoogte stelt van de inhoud van de zaak, van het dossier en zich voorbereidt op eventuele vragen van de kinderrechter. Met deze manier van werken, waarbij in het dossier en de rapportages de feiten en meningen helder zijn onderscheiden, hoeft de overdracht geen belemmering te zijn en kan de kinderrechter zijn oordeel in een zaak baseren op de feiten zoals beschreven in het dossier en eventueel toegelicht ter zitting. Dat is de strekking van mijn opmerking.
Ik hecht er voorts aan te benadrukken, zoals ik ook eerder heb gedaan, en zoals ook de samenwerkende inspecties jeugd in het jaarbericht 2015 vermeldden, dat gezinsvoogden veelal in zeer complexe en conflictueuze situaties hun werk moeten doen. Als er hevige strijd is tussen ouders, dan is het soms onmogelijk om vast te stellen wat de «waarheid» is. Desondanks dienen de gecertificeerde instellingen onderzoek te doen dat hen in staat stelt de rechter een zo feitelijk mogelijk beeld te verschaffen van de veiligheid van het kind. De gezinsvoogd werkt daarbij op basis van de beroepscode, objectief en met zorgvuldig onderscheid tussen feiten en meningen en met toepassing van hoor en wederhoor. Daarop baseert een gezinsvoogd zijn professioneel oordeel over de situatie van een kind. Ter zitting is het vervolgens aan de rechter om de casus onafhankelijk te beoordelen. Een advocaat kan de rechter daarbij wijzen op eventuele inconsistenties in de rapportage.
In hoeverre is het volgens u ingewikkeld – zo niet eigenlijk onmogelijk – om een goed gefundeerd oordeel te geven over het vraagstuk of het ongewenst vaak voorkomt dat een gezingsvoogd vervangen wordt, wanneer men eigenlijk helemaal niet weet hoe vaak dit feitelijk voorkomt, zoals u in uw brief aangeeft?2
Het streven van de gecertificeerde instellingen is dat de eigen gezinsvoogd op zitting aanwezig is. In de uitvoeringspraktijk kan het gebeuren dat de eigen gezinsvoogd toch verhinderd is; denk aan verlof, ziekte, verhinderdata voor zittingen. De gecertificeerde instellingen verwachten hierin maximale flexibiliteit van hun professionals en dienen uiteraard zorg te dragen voor een goede interne overdracht bij vervanging. Wat daarbij helpt is een goed opgebouwd dossier, overeenkomstig bovengenoemde richtlijnen, zodat een overdracht zorgvuldig verloopt.
Vervanging ter zitting heeft geen invloed op de rapportage als zodanig; de manier waarop daarin de van belang zijnde feiten worden aangevoerd verandert niet door vervanging van de gezinsvoogd ter zitting. Mij bereiken overigens geen signalen (vanuit de rechtbank, cliëntenorganisaties en/of raad voor de kinderbescherming) dat er sprake zou zijn van veelvuldige wisseling van gezinsvoogden op zitting en dat dit ten koste zou gaan van de kwaliteit van rapportage en het feitenonderzoek.
Daarmee wil ik niet zeggen dat de rapportages altijd en overal goed op orde zijn, nog afgezien van het feit of de eigen gezinsvoogd nu wel of niet op zitting is. Zoals ik in mijn brief (Kamerstuk 31 839, nr. 510, april 2016) aangeef, zijn verbeterslagen op dit vlak nodig en die faciliteer ik. De kwaliteit van het werk is onderwerp van gesprek voor gemeenten en gecertificeerde instellingen en tevens punt van aandacht voor de inspecties. Cliëntenorganisaties organiseren in het voorjaar van 2017 een congres hierover in het gedwongen kader. Dat initiatief ondersteun ik.
Bent u bereid om de logica – de logische redenering casu quo gevolgtrekking – van de onderstaande twee zinnen van een nadere toelichting te voorzien: «Het is niet bekend hoe vaak het feitelijk voorkomt dat de eigen gezinsvoogd vervangen wordt.» en «Gelet op het bovenstaande zie ik geen aanleiding om te veronderstellen dat het vaak voorkomt dat de betrokken gezinsvoogd wordt vervangen.»?3 Kunt u nader toelichten op welke manier het feit dat het u onbekend is hoe vaak het voorkomt dat de eigen gezinsvoogd vervangen wordt, u in staat stelt te veronderstellen dat het niet vaak voorkomt? Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat wanneer je niet weet hoe vaak iets voorkomt, je tóch kunt poneren dat datgene volgens jou daadwerkelijk niet vaak voorkomt?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u nader uitleggen hoe het gegeven dat iets een uitgangspunt is – te weten de aanwezigheid van de eigen gezinsvoogd – ook één op één betekent dat de werkelijkheid in overeenstemming is met dit uitgangspunt? Kunt u zich voorstellen dat de wens die uit een uitgangspunt spreekt niet per definitie en automatisch betekent dat de werkelijkheid daarmee in overeenstemming is? Kunt u zich voorstellen dat hier een discrepantie in kan zitten? Zo ja, bent u bereid in het geval van een discrepantie deze op te heffen? Op welke termijn?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven hoe vaak het feitelijk voorkomt dat de eigen gezinsvoogd vervangen wordt?
Nee. Daarover is geen informatie beschikbaar.
Kunt u nader uitleggen waarom in uw ogen de beëdiging van deskundigen, die in het verleden wettelijk was vastgelegd, niet meer dan «een formaliteit was die geen toegevoegde waarde had»? Kunt u aangeven welke juridische betekenis die eedaflegging destijds had? Welke consequenties waren er mogelijkerwijs aan verbonden wanneer men deze eed schond?
De vragen 9 tot en met 13 zien op de mogelijke toegevoegde waarde van de eedaflegging door gezinsvoogden ter zitting van de familierechter.
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat destijds heeft geleid tot afschaffing van de eed in het familierecht (Kamerstuk, zitting 1981–1982, 17 444, nrs. 1–3, p.4 is aangegeven dat het afleggen van de eed geen nieuwe verplichtingen schept, maar een formele verklaring is dat de betrokkene zijn of haar reeds bestaande verplichtingen zal vervullen, dat de op meineed gestelde strafsanctie niet goed past binnen de sfeer van het optreden van voogden en toeziend voogden in burgerlijke zaken en dat de bestaande civielrechtelijke en strafrechtelijke sancties niet van de beëdiging afhankelijk zijn.
De afschaffing van de eedaflegging was destijds primair gestoeld op het feit dat deze geen meerwaarde vertegenwoordigde en niet op grond van het beslag dat daarmee werd gelegd op de schaarse zittingscapaciteit bij de rechter.
Ik onderschrijf deze afweging. Ook thans dient de vraag naar meerwaarde die de eedaflegging kan hebben voor de praktijk voorop te staan en niet het eventuele tijdsbeslag.
Kunt u toelichten of (en zo ja in hoeverre) deze eed voor deskundigen een vergelijkebare juridische betekenis heeft als de eed die bijvoorbeeld geldt voor volksvertegenwoordigers en advocaten? Waarom dienen volksvertegenwoordigers of advocaten nog wel een eed af te leggen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u – met het oog op de door u gemaakte opmerking in de brief dat de beëdiging als een tijdrovende aangelegenheid werd gezien – nader aangeven hoeveel tijd een dergelijk eedaflegging gemiddeld in beslag neemt?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u tevens aangeven door wie «de beëdiging voor de rechters als een tijdrovende aangelegenheid werd gezien»? Wie heeft uiteindelijk bepaald dat dergelijke beëdigingen tijdrovend waren, en met welke onderbouwing?
Zie antwoord vraag 9.
In hoeverre vindt u het wenselijk dat, omdat een bepaalde maatregel tijdrovend zou zijn, deze maatregel vervolgens wordt afgeschaft? In hoeverre vindt u het wenselijk dat een maatregel die waarheidsvinding tijdens een rechtszaak moet bewaken – wat een fundamenteel onderdeel van de rechtsgang is – het aflegt tegenover een praktische overweging als tijdsbesparing? In hoeverre bent u van mening dat dit een juiste afweging van belangen is (geweest)? Kunt u nader beargumenteren in hoeverre de tijdsbesparing die momenteel gerealiseerd wordt door het niet afnemen van een eed, in verhouding staat met het doel om waarheidsvinding te stimuleren en te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven waarom in uw ogen het afleggen van een eed niet nodig is om te garanderen dat professionals van de Raad en de Gecertificeerde Instellingen hun taken naar beste weten en onpartijdig invullen? Welke argumenten kunt u aanvoeren die onderstrepen dat scholing en professionalisering (het hanteren van een beroepscode) zonder enige twijfel zeker een beter resultaat in dit kader zullen opleveren dan het verplicht afleggen van een eed met de daarbij behorende consequenties in het geval men deze eed schendt? Kunt u nader toelichten wat deze beroepscode precies inhoudt en voorstelt? Welke juridische basis heeft deze code? Welke consequenties zijn er wanneer men zich niet aan deze code houdt?
Op 1 januari 2015 is met de Jeugdwet een geheel nieuw jeugdstelsel in werking getreden. In dit stelsel is op verschillende niveaus voorzien in waarborgen voor de kwaliteit van het functioneren van de jeugdprofessionals. In de eerste plaats moet een gemeente de jeugdbescherming laten uitvoeren door een instelling die daartoe is gecertificeerd. De certificering wordt uitgevoerd door het Keurmerkinstituut dat daartoe is geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie. Deze certificering is geen eenmalige beoordeling, maar een continu proces waarbinnen het Keurmerkinstituut bij alle gecertificeerde instellingen periodieke audits uitvoert. Naast het toezicht vanuit de gemeente als opdrachtgever en de audits van het Keurmerkinstituut, houden de rijksinspecties ook toezicht.
In de tweede plaats wordt ook op het niveau van de professionals voorzien in de nodige waarborgen voor de kwaliteit. De Jeugdwet en het Besluit Jeugdwet regelen dat bij de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen de gecertificeerde instellingen gebruik dienen te maken van bij de daartoe aangewezen Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) geregistreerde professionals. De geregistreerde professionals dienen te voldoen aan de voor hen geldende beroepscode en komen te vallen onder het tuchtrecht.
Indien er klachten zijn over het optreden ter zitting van een gezinsvoogd, kan een betrokkene hierover een klacht indienen bij de gecertificeerde instelling. Daarnaast kan betrokkene ook een tuchtzaak tegen de gezinsvoogd aanhangig maken bij de onafhankelijke tuchtrechter van SKJ.
Voor een overzicht van de zaken die reeds door de tuchtrechter zijn behandeld verwijs ik naar de website van de SKJ: www.SKjeugd.nl.
Gelet op deze in het stelsel ingebouwde waarborgen voor de kwaliteit van het functioneren van de jeugdprofessionals, zie ik geen meerwaarde in het herinvoeren van de eedaflegging ter zitting.
In hoeverre is het tuchtrecht – met het oog op het feit dat deze procedure altijd achteraf plaatsvindt, wanneer het leed reeds geleden is – een passende, geschikte mogelijkheid, dit ook in het licht van het gegeven dat het probleem van onvoldoende waarheidsvinding juist ook van tevoren – vooraan – opgevangen kan worden door de eigen gezinsvoogd aanwezig te laten zijn tijdens zittingen en deze vervolgens aldaar een eed te laten afleggen?
Zoals ik hiervoor heb aangegeven, schept de eedaflegging geen nieuwe verplichtingen, maar wordt hiermee alleen een extra sanctie mogelijk als sprake zou zijn van meineed. Ook bij meineed is sprake van een procedure achteraf. Ik zie in een extra strafrechtelijke sanctie wegens meineed onvoldoende meerwaarde naast de nu al bestaande tuchtrechtelijke maatregelen.
Daarnaast zijn de gecertificeerde instellingen op grond van het eerder genoemde normenkader verplicht om een risicoanalyse op de primaire processen uit te voeren en mede aan de hand daarvan hun primaire processen te evalueren en verbeteren. Tot deze primaire processen behoort ook het optreden van gezinsvoogden ter zitting. Indien sprake zou zijn van een incident waarbij een gezinsvoogd de rechter opzettelijk onjuist informeert, dan zal dit niet alleen consequenties hebben voor de betrokken gezinsvoogd, maar zal de gecertificeerde instelling dit ook registreren en analyseren en bezien of de eigen werkprocessen kunnen worden verbeterd.
Met het vorenstaande is mijns inziens sprake van een gedegen stelsel waarin voldoende waarborgen zijn opgenomen rond het functioneren van de gezinsvoogden. Ook is er op dit moment voorzien in voldoende sancties en correctiemechanismen om in individuele gevallen te kunnen ingrijpen.
Het bericht ‘Fiscus weert publiek in rechtszaal’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Fiscus weert publiek in rechtszaal»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat publiek geweerd wordt uit de rechtszaal tijdens het proces rondom de spaartaks?
Zittingen in belastingprocedures vinden in beginsel achter gesloten deuren plaats. Deze afwijking van het algemene bestuursrecht is geregeld in artikel 27c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De reden voor deze uitzondering op de hoofdregel ligt in de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de belastingplichtige en in de bescherming van bedrijfsgegevens2. Uitzonderingen hierop staan ook in artikel 27c van de AWR. Hierbij gaat het om belastingzaken waarvan het geschil een bestuurlijke boete betreft. Deze zijn openbaar. Daarnaast heeft de rechter de mogelijkheid om te bepalen dat een zitting openbaar is.
Het kan voorkomen dat een belastingplichtige of zijn gemachtigde verzoekt om derden de zitting bij te laten wonen. Het is gebruikelijk dat de rechter in een dergelijk geval een reactie van de wederpartij vraagt alvorens op het verzoek te beslissen.
Indien wordt verzocht om derden (bijvoorbeeld studenten of trainees) toe te laten voor educatieve doeleinden zal de Belastingdienst in beginsel toestemming verlenen. Dit ligt anders als de toestemming tot gevolg heeft dat hetgeen op de zitting aan de orde komt volledig openbaar wordt. Gelet op de privacy van de belastingplichtige of de bescherming van bedrijfsgegevens reageert de Belastingdienst in een dergelijk geval in beginsel afwijzend op het verzoek om derden de zitting te laten bijwonen.
In de zaak die hier aan de orde is heeft de Rechtbank Noord-Holland aan de Belastingdienst een brief van de Bond voor Belastingbetalers (hierna: de Bond) doorgezonden met het verzoek hier per omgaande op te reageren. In die brief heeft de Bond de rechter verzocht om het verzoek van een journalist van een landelijk dagblad (de Telegraaf) om bij de zitting aanwezig te mogen zijn, aan alle partijen voor te leggen. De Bond voor Belastingbetalers heeft daarbij aangegeven in principe geen bezwaar te hebben tegen de aanwezigheid van de journalist en graag te horen van de andere partijen of hier bezwaren tegen zijn.
In reactie hierop heeft de Belastingdienst aan de rechtbank bericht het niet wenselijk te vinden dat een journalist bij de zitting aanwezig is.
De achterliggende gedachte van deze reactie is dat de inspecteur van mening is dat de machtiging die de belastingplichtige aan de Bond heeft gegeven hier niet op ziet en de belastingplichtige waarschijnlijk helemaal niet heeft onderkend of gewild dat daarmee zijn naam en fiscale gegevens openbaar zouden worden.
Vervolgens meldde de rechtbank bij aanvang van de zitting dat het verzoek was gedaan en dat de Belastingdienst hiermee niet akkoord is gegaan. Verder is de rechter hier niet op ingegaan.
Wat is de reden om publiek te weren in de rechtszaal tijdens het proces terwijl de Bond voor Belastingbetalers aandringt op een openbare zitting?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het weren van publiek zich tot de wens van de overheid om transparant te zijn?
De Belastingdienst is voorstander van transparantie en zal dit waar dat mogelijk is ook nastreven. Bij belastingprocedures is echter al sinds jaar en dag de regel dat deze in beginsel plaats achter gesloten deuren plaatsvinden.
In 2011 heeft mijn ambtsvoorganger, Staatssecretaris Weekers, tijdens een AO Belastingdienst (Kamerstuk 31 066, nr. 109) toegezegd om een wetsvoorstel in te dienen waarmee de belastingrechtspraak openbaar zou worden. Vervolgens is er van 14 april tot 26 mei 2011 een conceptwetsvoorstel op internet ter consultatie aangeboden. Het merendeel van de reacties hierop was kritisch. De tegenstanders wezen vooral op de inbreuk op de privacy. Een openbare behandeling zou een drempel opwerpen voor belastingplichtigen om zich tot de rechter te wenden. Uiteindelijk heb ik daarom besloten geen wetsvoorstel in te dienen3.
Onder de huidige regels kan de rechter – zoals hiervoor al is aangegeven -bepalen, bijvoorbeeld op verzoek van één van de partijen, om een zaak openbaar te behandelen. Gelet op het karakter van een massaalbezwaarprocedure, die per definitie een grote groep belastingplichtigen raakt, zal ik voor de toekomst ten aanzien van dergelijke procedures in een instructie aan belastinginspecteurs opnemen dat als de belastingplichtigen wier zaken ter zitting worden behandeld om een openbare behandeling verzoeken, de inspecteur daar, behoudens buitengewone omstandigheden, mee zal instemmen.
Overigens wordt transparantie ook gewaarborgd door het feit dat de inhoud van de rechtsgang openbaar wordt, namelijk bij de publicatie van de (geanonimiseerde) uitspraak. Ook in de onderhavige zaak zal de uitspraak op de gebruikelijke wijze worden gepubliceerd.
Het bericht ‘Golf van seks zonder vergunning’ |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Golf van seks zonder vergunning»1 en Honderden sekswerkers illegaal actief in Gelderland en Overijssel2, waaruit blijkt dat iedere dag 1.000 mensen in Oost-Nederland betaalde seks aanbieden zonder dat zij daarvoor een vergunning hebben?
Ja.
Deelt u de mening dat bij het aanbieden van seksuele diensten via een advertentie zonder vergunning de kans op mensenhandel groot is en controle daarop zeer lastig?
Het adverteren voor seksuele diensten heeft geen vergunningplicht. Volgens het recent verschenen WODC onderzoek «Aan de grenzen van het meetbare»3 zijn er onvoldoende betrouwbare en vergelijkbare data over prostitutie en mensenhandel in Noord-Europese landen beschikbaar om conclusies te trekken over de relatie tussen verschillende vormen van prostitutiebeleid en de omvang van mensenhandel. In landen waar sprake is van regulering zijn geen overtuigende aanwijzingen gevonden voor het schaalmodel (mensenhandel neemt toe), noch voor het substitutiemodel (mensenhandel neemt af). In landen waar sprake is van criminalisering van prostitutie worden ook geen overtuigende aanwijzingen gevonden voor een verminderde vraag naar prostitutiediensten. Ook zijn er geen aanwijzingen dat criminalisering vervolgens leidt tot de vermindering van de omvang van aan prostitutie gerelateerde mensenhandel. Over een verband tussen het aanbieden van seksuele diensten via een advertentie en een grote kans op mensenhandel kan ik geen uitspraak doen.
Kunt u omschrijven aan welke wettelijke verplichtingen iemand moet voldoen die seksuele diensten via een advertentie aanbiedt? Hoe wordt op de naleving van deze bepalingen toegezien?
Voor het aanbieden van seksuele diensten gelden dezelfde regels als voor het aanbieden van andere diensten. In de Nederlandse Reclame Code (NRC) zijn de regels vastgelegd waar reclame aan moet voldoen. Wanneer men een klacht heeft over een reclame-uiting kan deze worden ingediend bij de Reclame Code Commissie (RCC). De (voorzitter) RCC toetst of de betreffende reclame-uiting voldoet aan de regels in de Nederlandse Reclame Code (NRC).
Welke nieuwe, niet aangekondigde maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat deze vorm van illegale prostitutie toeneemt, zoals agenten van het Prostitutie Controle Team constateren en voor de toekomst verder vrezen?
In Nederland is prostitutie niet verboden. Het is van belang om bij prostituees zonder vergunning onderscheid te maken tussen hen die hun werk legaal verrichten en hen die dat illegaal doen. Afhankelijk van de gemeente kan een vergunningplicht zijn verbonden aan het aanbieden van seksuele diensten. De grondslag kan worden gevonden in artikel 151a Gemeentewet. Dit betekent dat in sommige gemeenten de prostitutie onvergund en legaal is en in andere gemeenten onvergund seksuele diensten aanbieden illegaal is. Prostitutie is voorts legaal mits de personen die seks aanbieden tegen betaling de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, hiertoe niet gedwongen worden of uitgebuit en afkomstig zijn uit landen binnen de Europese Economische Ruimte (EER). Onvergunde prostitutie kan dus zowel legaal als illegaal zijn.
Er zijn geen cijfers bekend dat illegale prostitutie toeneemt. Ik acht verdere maatregelen dan ook niet nodig.
Kunt u toelichten hoe het Prostitutie Controle Team te werk gaat, wat haar omvang is en of deze aanpak ook in andere delen van het land gevolgd wordt?
Elke regionale politie eenheid heeft een team dat zich bezighoudt met deze problematiek en prostitutiecontroles uitvoert. De omvang van het team kan per eenheid verschillen. Hiervoor zijn geen landelijke afspraken vastgesteld. Een Prostitutie Controle Team (PCT) probeert in contact te komen met illegale aanbieders van prostitutie, onder meer door te reageren op advertenties op internet. Ook wordt gebruikt gemaakt van meldingen via Meld Misdaad Anoniem, meldingen van wijkagenten en tips van buurtbewoners. Daarnaast worden jaarlijks landelijk gelijktijdig controles uitgevoerd op specifieke thema’s zoals massagesalons en jongensprostitutie. Personen van wie het vermoeden bestaat dat zij slachtoffer zijn van mensenhandel, worden onder de aandacht gebracht van een politieteam dat zich bezighoudt met mensenhandel.
Bent u van mening dat het Prostitutie Controle Team van de politie groot genoeg is om een toename van het illegale aanbod tegen te gaan? Bent u bereid het Prostitutie Controle Team uit te breiden?
Op dit moment heb ik geen signalen dat de huidige PCT’s uitgebreid zouden moeten worden.
Heeft u inzichtelijk hoeveel mensen vanwege financiële problemen de illegale prostitutie ingaan? Bent u bereid hier (nader) onderzoek naar te laten doen?
In het WODC onderzoek «sekswerkers aan het woord»4 geeft 22% van de geïnterviewde sekswerkers dat een financiële noodzaak- zoals schulden- ten grondslag ligt aan de keuze op als sekswerkers aan de slag te gaan. In dit onderzoek zijn zowel sekswerkers in het vergunde als niet-vergunde circuit geïnterviewd. Vijf jaar na inwerkingtreding van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp) zal een éénmeting worden uitgevoerd waarin dit aspect wordt meegenomen.
Wat is uw concrete beleidsdoelstelling met betrekking tot de door de Stentor genoemde vorm van onvergunde prostitutie? Naar welk percentage afname van onvergunde seksadvertentie streeft u met uw beleid en wanneer moet dit streefcijfer zijn gerealiseerd?
De doelstelling van het kabinet is om mensenhandel aan te pakken. Het uitgangspunt in Nederland is dat prostitutie legaal is. Met het wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp) zal onder andere een landelijk uniforme vergunningplicht gelden voor de seks- en prostitutiebedrijven. Zelfstandig werkende prostituees worden niet vergunningplichtig op grond van de Wrp.
Deelt u de mening dat voor de aanpak van mensenhandel van groot belang is dat aangifte of melding wordt gedaan bij de politie van mogelijke slachtoffers van mensenhandel? Zo ja, hoe beoordeelt u dan de conclusie van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel dat als gevolg van de reorganisatie bij de politie ten opzichte van 2012 een daling van 36% is waar te nemen in het aantal meldingen van mogelijke slachtoffers van mensenhandel? Wat is uw beleidsdoelstelling in percentages met betrekking tot de toename van het aantal meldingen van mensenhandel via de politie en wat gaat u concreet doen om dit percentage te realiseren?
Voor een effectieve aanpak van mensenhandel is het van groot belang dat slachtoffers mensenhandel worden gesignaleerd en geregistreerd, en dat deze slachtoffers aangifte doen bij de politie. De Nationaal Rapporteur constateert in de Monitor Mensenhandel 2015 een afname van 14% ten opzichte van 2014, van het aantal door de politie geregistreerde slachtoffers. Het aantal door politie geregistreerde slachtoffers mensenhandel fluctueert over de jaren. Ten opzichte van het piekjaar 2012 is er in 2015 sprake van een stevige daling. De Nationaal Rapporteur geeft twee belangrijke verklaringen: de inzet op fenomenen als de vluchtelingenstroom, mensensmokkel en terrorisme, en de reorganisatie van de politie. Zoals ik tijdens het AO Mensenhandel en Prostitutie van 26 april 2016 heb toegezegd, zal ik uw Kamer op basis van de Monitor Mensenhandel 2015 informeren over de huidige aanpak van mensenhandel, en over het gevolg dat ik geef aan de motie Voordewind c.s. Deze motie roept op om de inzet op mensenhandel op niveau te houden, ten tijde van geïntensiveerde inzet op mensensmokkel.
De Nationaal Rapporteur presenteert op 30 september 2016 het tweede deel van de Monitor Mensenhandel 2015, met cijfers over de vervolging en berechting bij de aanpak van mensenhandel. Zodra deze cijfers beschikbaar zijn, informeer ik uw Kamer over de maatregelen die ik voornemens ben te treffen om in de komende periode een stijging van het aantal geregistreerde slachtoffers mensenhandel te realiseren.
Kent u de constatering van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel dat bij de Koninklijke Marechaussee (KMar) het aantal meldingen van mensenhandel met 46% af is genomen door de toegenomen aandacht voor mensensmokkel? Wat gaat u doen om dit effect te ondervangen en welke concrete beleidsdoelstelling (in percentage) voor 2017 koppelt u daaraan?
Ja, ik ben bekend met de constatering van de Nationaal Rapporteur dat bij de Koninklijke marechaussee het aantal meldingen van mensenhandel met 46% is afgenomen tussen 2014 en 2015. In de onder vraag 9 genoemde reactie op de motie Voordewind ga ik ook in op de bij de Koninklijke Marechaussee ontstane situatie, en mijn inzet voor de komende periode.
Het bericht dat PowNed Onno Hoes een schadevergoeding moet betalen |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «PowNed moet Onno Hoes schadevergoeding betalen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een publieke omroep met belastinggeld een onrechtmatige daad heeft begaan?
De regulering en beoordeling van journalistiek handelen is in Nederland om principiële redenen overgelaten aan de journalistiek zelf en aan de rechter. Als burgers vinden dat zij in de media op ontoelaatbare wijze zijn bejegend, dan kunnen zij verschillende wegen bewandelen om hier iets tegen te doen. Er is een klachtenprocedure bij de Raad voor de Journalistiek en men kan de zaak voor de rechter brengen. De rechter weegt het maatschappelijke en journalistieke belang dat zaken publiekelijk aan de orde worden gesteld en de wijze waarop dat gebeurt (persvrijheid en vrijheid van meningsuiting) af tegen de bescherming van de belangen van betrokkenen (recht op bescherming privacy). Zo ook in onderhavige zaak van de heer Hoes. De rechter heeft zich erover gebogen en ik kan en wil niet treden in zijn oordeel of dat oordeel van commentaar voorzien, temeer omdat tegen de uitspraak nog hoger beroep open staat.
Wat vindt u ervan dat een politicus op een dergelijke wijze door PowNed is beschadigd?
Zie antwoord vraag 2.
Zal PowNed de schadevergoeding met belastinggeld gaan betalen of is de omroep voor processen en schadeclaims verzekerd?
Of PowNed uiteindelijk daadwerkelijk tot schadevergoeding is gehouden, staat nog niet definitief vast. Er volgt nog een zogenaamde schadestaatprocedure om de schade te bepalen en er staat tegen de uitspraak (inclusief de verwijzing naar de schadestaatprocedure) nog hoger beroep open. PowNed heeft mij laten weten dat PowNed verzekerd is tegen zowel de kosten van de procedure als een eventueel te betalen schadevergoeding.
Hoeveel heeft het proces tussen PowNed en Hoes de Nederlandse belastingbetaler gekost?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven, gezien het feit dat PowNed eerder is veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding, of de omroep PowNed onder de definitie van een veelpleger zou kunnen vallen?2
De journalistieke werkwijze van PowNed is een paar keer eerder door de rechter beoordeeld.3 Slechts in één geval is PowNed veroordeeld tot een schadevergoeding van € 2.500,– niet omdat de werkwijze onrechtmatig was, maar omdat het belang van de uitzending van een deel van de opnamen niet opwoog tegen het belang van de bescherming van de privacy van betrokkene.4 In onderhavige zaak van de heer Hoes staat nog niet definitief vast dat PowNed onrechtmatig heeft gehandeld.
Kunt u aangeven of PowNed met het begaan van deze onrechtmatige daden beleidsregels en/of protocollen heeft overtreden? Zo ja, welke overtreding en welke gevolgen kunnen hieruit voortkomen? Zo nee, waarom niet?
De rechtbank Amsterdam heeft alleen uitspraak gedaan over onrechtmatig handelen in civielrechtelijke zin, niet over schending van andere beleidsregels of protocollen. De Raad voor de Journalistiek heeft een Leidraad vastgesteld, waarin wordt beschreven wanneer sprake is van zorgvuldige journalistiek en wanneer niet.5 In de Leidraad staat onder meer het volgende:
De rechtbank Amsterdam heeft dezelfde elementen als in de Leidraad aan zijn oordeel ten grondslag gelegd. Hij heeft geoordeeld dat het gebruik van verborgen opnameapparatuur niet onrechtmatig was, maar dat uitzending van een deel van de opnamen dat wel was omdat deze geen (ernstige) misstand aan het licht bracht en de beeld-geluidsmontage misleidend was.
Vindt u dat er bij PowNed sprake is van een onverantwoordelijk bestuur? Zo nee, waarom niet?
Waar gehakt wordt vallen spaanders. In die gevallen kan de rechter ingrijpen en corrigeren.
Bent u bereid om de bestuurders van PowNed persoonlijk aansprakelijk te stellen voor de materiële en immateriële schade die de heer Hoes heeft ondervonden als gevolg van de onrechtmatige daad van PowNed om daarmee te bewerkstelligen dat er geen belastinggeld wordt benut voor de schadevergoeding?
Ik ga hier niet over. PowNed is verzekerd tegen de kosten van een eventueel te betalen schadevergoeding.
Bent u bereid om de schadeclaim in te houden op de salarissen van Dominique Weesie en Rutger Castricum? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Een symposium over de Israëlische veiligheidsindustrie |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het geplande symposium «Securitizing Worlds: a Critical Look at the Israeli Global Security Industry»?1
Ja.
Onderkent u dat de wijze waarop vijandige en discriminerende opvattingen aan de staat Israël worden toegeschreven, een voedingsbodem kan vormen voor antisemitisme? Vindt u het wenselijk dat onderwijsinstellingen zich inlaten met zulke initiatieven?
Ik kan geen conclusies trekken over een debat dat nog plaats moet vinden. Ik kan daarom ook niet vooruit lopen op de vraag of eventuele opvattingen die tijdens dit academische debat aan de orde komen, een voedingsbodem zouden kunnen vormen voor antisemitisme. Ik vind het wenselijk dat het academisch debat over een breed spectrum van thema’s kan plaatsvinden.
Klopt het dat het symposium mede mogelijk wordt gemaakt door de Universiteit van Amsterdam (UvA)? Zo ja, hoe is wetenschappelijke onafhankelijkheid te verenigen met het steunen van een conferentie met een eenzijdige politieke doelstelling?
Nee. De UvA heeft mij te kennen gegeven niet betrokken te zijn bij de organisatie en financiering van dit symposium.
In hoeverre wordt de steun van de UvA aan het symposium gefinancierd uit overheidsbekostiging? Welke mogelijkheden ziet u om het gebruik van publieke middelen voor zulke doelen te voorkomen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid in overleg te treden met de UvA inzake de steun aan dit symposium?
Gezien mijn antwoorden op de voorgaande vragen zie ik hier geen aanleiding toe.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor aanvang van het symposium voorzien op 14 september a.s.?
Ja.
Een Erdogan-informant bij de politie |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse pro-Erdogan-agent lekt informatie aangifte bedreiging»?1
Ja.
Hoe oordeelt over het feit dat gegevens van slachtoffers van bedreiging en intimidatie als gevolg van kritiek op het Turkse regime door Erdogan-aanhangers bij de politie worden gelekt aan derden?
De samenleving moet er op kunnen vertrouwen dat de politie integer met politie-informatie en informatie van en over burgers omgaat. Iedere handeling die het vertrouwen schendt is onacceptabel en keur ik ten stelligste af. Indien er redenen zijn om aan te nemen dat hier sprake van is, wordt een onderzoek ingesteld.
In de door u aangehaalde casus loopt een onderzoek naar de feiten. Ik wil niet vooruitlopen op eventuele uitkomsten van dit onderzoek. Op dit moment zijn mij geen soortgelijke meldingen bekend.
Kunt aangeven hoeveel van dit soort gevallen er bekend zijn, of het hier Erdogan-informanten betreft en aan welke instanties er informatie is doorgespeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen om de veiligheid van de slachtoffers te waarborgen en te zorgen dat de lekkende dienders ontslag tegemoet kunnen zien?
Ik zie op dit moment geen aanleiding om extra maatregelen te treffen aangezien het onderzoek op dit moment nog loopt. Elke politieambtenaar heeft een eed of belofte afgelegd om onpartijdig te zijn en te blijven ongeacht de omstandigheden. De politie is er voor iedereen ongeacht ras, geloof, politieke voorkeur of afkomst. Bij iedere aangifte heeft de politie de zorg voor de aangever en neemt waar nodig maatregelen om de aangever te beschermen.
Indien er signalen binnenkomen bij de politie of het vermoeden bestaat dat een politieambtenaar zijn ambtsplicht geschonden heeft, zal een (strafrechtelijk) onderzoek ingesteld worden.
Wat bent u voornemens te doen om te voorkomen dat er informatie uit politiesystemen lekt en (tevens) terechtkomt bij het Erdogan-regime?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat er hier sprake is van een forse ondermijning van de rechtsstaat? Zo neen, waarom niet?
Zoals gezegd loop ik niet vooruit op conclusies uit dit onderzoek.
Deelt u de visie dat het noodzakelijk is dat bedreigde Nederlandse Turken ook, indien gewenst en in deze uitzonderlijke situatie, aangifte moeten kunnen doen bij politiemensen zonder Turkse achtergrond? Zo nee, waarom niet?
Zoals onder vraag 4 beantwoord heeft elke politieambtenaar een eed of belofte afgelegd om onpartijdig te zijn en te blijven ongeacht de omstandigheden. Derhalve ben ik van mening dat bij iedere agent aangifte kan worden gedaan.
Ziet u ook de relatie tussen dit soort multiculturele problematiek en het opgelegde diversiteitsbeleid? Zo nee, waarom niet?
De term «opgelegde diversiteitsbeleid» herken ik niet. De politie werkt aan de diversiteit van haar personeelsbestand vanuit de wens en operationele noodzaak om verbinding te kunnen houden met álle groepen in de samenleving. Dit is niet opgelegd, maar vloeit mede voort uit een opvatting over wat er nodig is voor professioneel politievakmanschap.
Het bericht 'Nederlandse pro-Erdogan-agent lekt informatie aangifte bedreiging' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat informatie over een vrouw in Nederland, die aangifte deed na bedreigd te zijn door een Erdogan-aanhanger door een agent bij het politiebureau waar ze aangifte deed, doorgespeeld is aan derden?1
De samenleving moet er op kunnen vertrouwen dat de politie integer met politie-informatie en informatie van en over burgers omgaat. Iedere handeling die het vertrouwen schendt is onacceptabel en keur ik ten stelligste af. Indien er redenen zijn om aan te nemen dat hier sprake van is, wordt een onderzoek ingesteld.
Bij iedere aangifte heeft de politie de zorg voor de aangever en neemt waar nodig maatregelen om de aangever te beschermen.
In de door u aangehaalde casus loopt een onderzoek naar de feiten. Lopende een onderzoek worden hierover geen inhoudelijke mededelingen gedaan.
Deelt u de mening dat de politie slachtoffers die aangifte doen juist bescherming moeten bieden en dit onacceptabel is? Kunt u garanderen dat bescherming wordt geboden aan deze vrouw (en haar omgeving)?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat de consequenties hiervan (kunnen) zijn en/of tot nu toe zijn geweest voor het slachtoffer?
Ik wil niet vooruitlopen op eventuele uitkomsten van het thans lopende onderzoek.
Wat is de stand van zaken omtrent het onderzoek dat hiernaar loopt? Deelt u de mening dat, indien deze berichtgeving bevestigd wordt, dit consequenties moet hebben voor de agent in kwestie? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek berichten, inclusief informatie over de derden bij wie deze informatie is beland en welke stappen er zijn genomen tegen de betreffende agent?
Ik zal uw Kamer informeren over de eventuele maatregelen naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek.
Het artikel ’Disrepair causes Statia court session to move’’ |
|
André Bosman (VVD), Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Disrepair causes Statia court session to move»?1
Ja.
In hoeverre bent u het eens met de stelling dat het onacceptabel is dat het gebouw van de rechtspraak op Sint Eustatius in zo’n slechte conditie is dat het gebouw voor onbepaalde tijd niet gebruikt kan worden?
Het Guesthouse is een van de zogenaamde boedelscheidingspanden welke een nalatenschap vormt van het Land Nederlandse Antillen. Doordat enkele jaren onduidelijkheid heeft bestaan over eigenaarschap en bestemming van deze panden is er de afgelopen jaren beperkt tot geen onderhoud gepleegd. Inmiddels is er in overleg met het eilandbestuur van Sint Eustatius duidelijkheid over de vraag wie eigenaar is van deze panden (het Rijk). Ook heeft het Ministerie van BZK opdracht gegeven om herstelwerkzaamheden te verrichten, waarvoor ook middelen ter beschikking zijn gesteld. De werkzaamheden zullen op korte termijn aanvangen.
Wie is er verantwoordelijk voor het onderhoud van de rijkspanden in Caribisch Nederland?
BZK is verantwoordelijk voor het onderhoud van de rijkspanden in Caribisch Nederland.
In hoeverre zijn de activiteiten gehouden in het betreffende gebouw op Sint Eustatius getroffen door de slechte staat van het gebouw? Hoeveel en welke activiteiten hebben er geen doorgang gevonden? Hoeveel en welke activiteiten zijn verplaatst naar een andere locatie en welke locatie(s) is/zijn dit? Welke kosten zijn hieraan verbonden en door wie worden deze kosten gedragen?
In het betreffende gebouw – het Guesthouse – worden door het Gemeenschappelijk Hof alleen rechtszittingen gehouden en is ruimte voor de griffie beschikbaar. Er zijn op dit moment twee zittingen, die een keer per maand plaatsvinden, naar een andere locatie verplaatst, namelijk naar de Lion’s Den en naar het community center. Ook de eilandsraad vergadert in het Guesthouse. Deze vergaderingen vinden nog steeds plaats op deze locatie.
De kosten voor huisvesting van het Gemeenschappelijk Hof op Bonaire, Saba en Sint Eustatius worden ingevolge artikel 12 van het Rijksbesluit Financiering Gemeenschappelijk Hof van Justitie2 gedragen door Nederland, in casu de Minister van Veiligheid en Justitie. De kosten voor huisvesting van de eilandsraad worden door het openbaar lichaam gedragen.
Zijn er andere rijksgebouwen in Caribisch Nederland buiten gebruik gesteld in verband met de slechte conditie van de gebouwen? Zo ja welke?
Dat is niet het geval. Wel is het Openbaar Ministerie op Sint Eustatius op zoek naar andere huisvesting omdat de huidige locatie niet meer voldoet. Bekeken wordt of de diverse huisvestingsbehoeften kunnen worden gecombineerd.
De Groninger Bodembeweging en het Groninger Gasberaad, die niet meer praten met Nationaal Coördinator Groningen |
|
Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht over de Groninger Bodembeweging en het Groninger Gasberaad, die niet meer met de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) praten over de schades die door Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) zijn veroorzaakt?1
Ja.
Kunt u reageren op de stelling dat er een grote hoeveelheid schades zijn afgewezen (de zogeheten C-schades)?
Het Centrum Veilig Wonen (CVW) geeft aan dat ten opzichte van het totaal aantal schaderapporten het percentage schaderapporten waarin niet-aardbevingsgerelateerde schades, zogenaamde c-schades, worden geconstateerd de afgelopen maanden is toegenomen van minder dan 50% in juli 2015 tot bijna 80% in juli 2016. Op mijn verzoek onderzoekt de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) momenteel de achtergronden van deze ontwikkeling. Daarnaast is de NCG een onderzoek gestart naar de mogelijke oorzaken van schade aan gebouwen in het hele gebied. Daarbij wordt enerzijds gekeken naar typen gebouwschade en een prioritering van deze gebouwschades naar de meest waarschijnlijke oorzaak, en anderzijds naar cumulatie van schade en welke soorten schades in samenhang optreden. Het doel van deze onderzoeken is om handvatten te creëren waarmee in de toekomst voor bewoners duidelijk wordt wat de oorzaak van schade aan hun woning is. De gegevens uit deze onderzoeken kunnen door de NCG worden gebruikt om de schadeafhandeling inhoudelijk en procesmatig verder te verbeteren. De resultaten van de onderzoeken worden in het eerste kwartaal 2017 verwacht.
Is het waar dat de bewoners van het aardbevingsgebied hierin nog steeds een te grote invloed van NAM zien?
Is het waar dat de bewoners vinden dat de NCG in de praktijk te weinig invloed heeft en daarom het niet langer zinvol achten om met hem te overleggen over het schadeprotocol?
Hoe kunnen u en de NCG zo snel mogelijk bewerkstelligen dat de invloed van de NAM en het Centrum Veilig Wonen (CVW) op de schadeafhandeling beëindigd wordt?
Deelt u de mening dat de NAM de dienst uitmaakt, de slager in dit geval zijn eigen vlees keurt, en het CVW in dit geval de zoon van de slager is?
Kunt u bewerkstelligen dat de bevoegdheden van de NCG verruimd worden en hem het schadeprotocol laten vaststellen?
Kunt u er bij de NAM en het CVW op aandringen om de schadecontourlijn helemaal op te heffen?
Op basis van de uitkomsten van het onderzoek van de TU Delft is geconcludeerd dat de door NAM vastgestelde schadecontourlijn niet houdbaar is en alle aangemelde schades alsnog individueel moeten worden beoordeeld (zie Kamerstuk 33 529, nr. 280). Dat geldt ook voor toekomstige schademeldingen in relatie tot het Groninger gasveld. Hiermee is er geen sprake meer van het hanteren van een contour. Op basis van de conclusies van het onderzoek heeft de NCG met NAM de afspraak gemaakt dat alle meldingen die tot 18 augustus 2016 zijn gedaan, per direct door het CVW in behandeling worden genomen. Hiervoor wordt een proef uitgevoerd met een nieuwe wijze van schadevaststelling, met behoud van de mogelijkheid tot contra-expertise en de gang naar de Arbiter Aardbevingsschade.
Kunt u reageren op de uitspraak van de NCG dat «de afhandeling van schade beter, eenvoudiger en transparanter moet worden voor de Groningers. Daar moeten stappen worden gezet»?2
Ik kan mij vinden in deze uitspraak. De NCG heeft mij laten weten dat hij met zoveel mogelijk betrokkenheid van alle relevante partijen wil kijken naar mogelijkheden om de schadeafhandeling te verbeteren en waarbij de bewoners centraal staan, zoals ook in het meerjarenprogramma is opgenomen. Ik ondersteun dit.
De door Turkije verspreide lijst van zogenaamde Gülenorganisaties in Nederland |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Turkije een lijst met Nederlandse «Gülenorganisaties» heeft opgesteld die door het Turkse staatspersbureau is verspreid?1
Ik ken het artikel waarin het staatspersbureau Anadolu een lijst presenteert van organisaties die het persbureau aanmerkt als gelieerd aan Gülen.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het kabinet keurt ten zeerste af dat er lijsten circuleren, in welke vorm dan ook en ongeacht wie daarop staan.
Welke organisaties worden op de lijst als «Gülenorganisatie» aangemerkt? Wat is de bedoeling van het Turkse staatspersbureau om deze te publiceren?
Over de overwegingen van het Turkse staatspersbureau om deze lijst te publiceren kan ik geen uitspraken doen. Voor de genoemde organisaties verwijs ik u naar het artikel van Anadolu.
Deelt u de mening dat het absoluut onwenselijk is dat de Turkse overheid zich op deze wijze bemoeit met Nederlandse organisaties en daar een stempel op drukt? Zo ja, deelt u de vrees dat dit tot nieuwe verdeeldheid in de samenleving gaat leiden? Wat gaat u daar aan doen?
In de periode na de mislukte coup in Turkije heeft het staatspersbureau Anadolu diverse artikelen gepubliceerd over de Gülen-beweging in Europese landen, de VS en elders in de wereld. Het kabinet heeft in alle gesprekken met leden van de Turkse regering consequent en in kritische bewoordingen duidelijk gemaakt dat de Turkse spanningen niet naar Nederland moeten worden geëxporteerd. Directe beïnvloeding vanuit Ankara in binnenlandse aangelegenheden is ontoelaatbaar. Ik heb deze boodschap overgebracht tijdens mijn bezoek aan Ankara van 29 augustus jl., evenals tijdens mijn gesprek met de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken en marge van de ministeriële bijeenkomst van de Raad van Europa op 7 september jl. Onze inzet blijft dat Nederland en Turkije gezamenlijk dienen te werken aan het verminderen van de spanningen binnen de Turkse gemeenschap in Nederland.
Hoe is te verklaren dat Turkije deze lijst verspreidt terwijl in de afgelopen dagen juist over dit soort Turkse bemoeienis van uw zijde op het hoogste niveau contact is geweest met de Turkse premier Erdogan? Wat heeft u besproken met uw Turkse collega’s en welke afspraken zijn daar gemaakt?
Zie antwoord vraag 4.
Welke gesprekken heeft u van de zijde van het kabinet de afgelopen weken gehad met Turkse organisaties, en wat waren daarvan de resultaten? Op welke wijze probeert u te voorkomen dat de onderlinge spanningen tussen Turkse Nederlanders verder oplopen en dat sommige mensen en organisaties in het verdachtenbankje blijven?
Kortheidshalve verwijzen wij u naar de Kamerbrief van 12 september 2016 (Kamerstuk 32 824, nr. 148) betreffende «Spanningen Turks Nederlandse gemeenschap» en de door u op korte termijn te ontvangen Kamerbrief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met betrekking tot het overleg met organisaties uit de Turks Nederlandse gemeenschap van september.
Op welke wijze gaat u de in de verspreide lijst als «Gülenorganisatie» aangemerkte organisaties aanvullend beschermen tegen mogelijke vijandigheden als gevolg van het verspreiden van deze lijst?
De overheid staat in direct contact met aan Gülen gelieerde bewegingen die bedreiging of intimidatie ondervinden. Waar nodig worden aanvullende afspraken gemaakt en/of beveiliging geboden. Ook met scholen en gemeenten wordt contact onderhouden.
Het bericht dat de Turkse staatsmedia een lijst met Gülen-organisaties in Nederland heeft gepubliceerd |
|
Harry van Bommel , Sadet Karabulut |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat publicatie van een zwarte lijst met volgens de Turkse regering terroristische organisaties van Gülen en hieraan gerelateerde personen getuigt van weinig begrip voor de zorgen zoals eerder deze week door u geuit bij uw Turkse ambtsgenoot in Turkije? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, bent u bereid om bij de Turkse autoriteiten te vragen welk doel zij voor ogen hebben met publicatie van deze lijst?1
In de periode na de mislukte couppoging in Turkije heeft het staatspersbureau Anadolu diverse artikelen gepubliceerd over de Gülen-beweging in Europese landen, de VS en elders in de wereld. Het kabinet heeft in alle gesprekken met leden van de Turkse regering consequent en in kritische bewoordingen duidelijk gemaakt dat de Turkse spanningen niet naar Nederland moeten worden geëxporteerd. Directe beïnvloeding vanuit Ankara in binnenlandse aangelegenheden is ontoelaatbaar. Ik heb deze boodschap overgebracht tijdens mijn bezoek aan Ankara van 29 augustus jl., evenals tijdens mijn gesprek met de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken en marge van de ministeriële bijeenkomst van de Raad van Europa op 7 september jl. Onze inzet blijft dat Nederland en Turkije gezamenlijk dienen te werken aan het verminderen van de spanningen binnen de Turkse gemeenschap in Nederland.
Welke afspraken zijn afgelopen week gemaakt met de Turkse regering om de polarisatie en intimidatie in Nederland middels de lange arm van Ankara te doen stoppen? Welke afspraken zijn afgelopen week gemaakt om de export van Turkse politiek naar Nederland te doen stoppen?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat o.a. organisaties als Zaman Nederland en HOGIAF als terroristisch worden betiteld door de Turkse autoriteiten?
Het kabinet keurt het ten zeerste af dat er lijsten circuleren, in welke vorm en samenstelling dan ook, en door wie dan ook. Nederland kent geen «guilt by association». Vooralsnog hebben de Turkse autoriteiten geen bewijs van directe betrokkenheid van genoemde Nederlandse organisaties bij de gebeurtenissen van 15 juli in Turkije overhandigd.
In de Kamerbrief van 12 september jl. (Kamerstuk 32 824, nr. 148) bent u reeds geïnformeerd over de door Turkije per diplomatiek verkeer gedeelde informatie en de Nederlandse reactie daarop. Voorts bent u in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Omtzigt, Knops en Rog (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 126) geïnformeerd dat er tot op heden één uitleveringsverzoek is ingediend waarin de Turkse autoriteiten melding maken van lidmaatschap van de Gülenbeweging. Dit verzoek, dat overigens betrekking heeft op feiten die plaatsvonden vóór de couppoging, wordt thans bestudeerd.
Zijn er vanuit Turkije verzoeken gekomen om personen of organisaties die op de op 29 augustus 2016 gepubliceerde lijst staan, of mogelijk op andere lijsten staan, te verbieden, te vervolgen of uit te leveren? Heeft u aanwijzingen dat de lijst door de Turkse regering of vertegenwoordigers hiervan wordt gebruikt om politieke tegenstanders in Nederland aan te pakken?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u bestaande Nederlandse onderzoeken over de Gülenbeweging en gelieerde organisaties gedeeld met de Turkse autoriteiten? Zo ja, welke reactie heeft u ontvangen? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?3
De eerder uitgevoerde onderzoeken naar de Turkse Religieuze Stromingen en Organisaties zijn, tezamen met de kabinetsreactie (Kamerstuk 32 500-VII, nr. 71 en Kamerstuk 32 824, nr. 75) openbaar. Het kabinet heeft de onderzoeksresultaten niet rechtstreeks met Turkse autoriteiten gedeeld.
De Turkse publicatie van een lijst met Nederlandse 'Gulen-organisaties' |
|
Paul van Meenen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Turks staatsmedium publiceert lijst «Gülen-organisaties» in Nederland»1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat Turkije zich op deze manier mengt in Nederlandse aangelegenheden en hiermee tegenstellingen in ons land juist aanwakkert?
In de periode na de mislukte couppoging in Turkije heeft het staatspersbureau diverse artikelen gepubliceerd over de Gülen-beweging in Europese landen, de VS en elders in de wereld. Het kabinet heeft in alle gesprekken met leden van de Turkse regering consequent en in kritische bewoordingen duidelijk gemaakt dat de Turkse spanningen niet naar Nederland moeten worden geëxporteerd. Directe beïnvloeding vanuit Ankara in binnenlandse aangelegenheden is ontoelaatbaar. Ik heb deze boodschap overgebracht tijdens mijn bezoek aan Ankara van 29 augustus jl., evenals tijdens mijn gesprek met de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken en marge van de ministeriële bijeenkomst van de Raad van Europa op 7 september jl. Onze inzet blijft dat Nederland en Turkije gezamenlijk dienen te werken aan het verminderen van de spanningen binnen de Turkse gemeenschap in Nederland.
Hoe beoordeelt u deze actie, luttele dagen na uw telefonisch onderhoud met president Erdogan en het bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken aan zijn Turkse ambtsgenoot? Is het publiceren van deze lijst reden opnieuw met Erdogan te telefoneren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties richting Turkije en president Erdogan acht u opportuun om de spanningen in de Nederlands-Turkse gemeenschap niet verder te doen stijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties richting de Nederlands-Turkse gemeenschap acht u opportuun om de spanningen in de Nederlands-Turkse gemeenschap te verzachten?
Voor de kabinetsbrede inzet verwijs ik u naar de Kamerbrief «spanningen Turks Nederlandse gemeenschap» van 12 september 2016 (Kamerstuk 32 824, nr. 148).
Het bericht dat voortvluchtige criminelen ongrijpbaar zijn voor justitie in Arabische Emiraten |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ongrijpbaar in Dubai. Criminelen leiden luxe leven in Arabische Emiraten»?1
Ja.
Is het waar dat opsporingsdiensten weten dat zich in Dubai «tientallen met naam en toenaam bekende Nederlandse criminelen en verdachten» bevinden?
Ik herken niet het beeld dat zich in Dubai tientallen voor de Nederlandse politie en het Openbaar Ministerie bekende voortvluchtigen zouden bevinden. Dat uitlevering tussen Nederland en de VAE niet mogelijk zou zijn, wordt in het bewuste artikel gesuggereerd, maar tegelijkertijd wordt in het artikel «Beruchte kopstukken duiken onder» in de Telegraaf van dezelfde datum vermeld dat uitlevering van een verdachte aan Nederland dit jaar plaats heeft gevonden. Het is een feit dat Nederland en de VAE beide partij zijn bij diverse VN-verdragen over georganiseerde criminaliteit, drugs, terrorisme en corruptie die allen een verdragsbasis bieden voor uitlevering. Nederland leverde enige jaren geleden ook een persoon uit aan de VAE.
Wat is de omvang van dit probleem? Indien dit niet precies bekend is, kunt u dan een inschatting maken? Neemt het probleem volgens u toe?
Zie antwoord vraag 2.
Sinds wanneer zijn opsporingsdiensten bekend met het feit dat, wegens het ontbreken van een verdrag, de mogelijkheden ontbreken deze criminelen te laten arresteren en berechten, waardoor zij ongrijpbaar zijn voor justitie?
Zie antwoord vraag 2.
Is eerder geprobeerd tot afspraken te komen met betrekking tot justitiële samenwerking met de Verenigde Arabische Emiraten? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid met spoed te proberen hierover sluitende afspraken te maken?
Er hebben afgelopen jaren herhaaldelijk gesprekken plaatsgevonden met de VAE over de operationele samenwerking, in het bijzonder in het kader van de verdragen die tussen beide landen gelden.
In 2010 is een Memorandum of Understanding getekend tussen Nederland en de VAE op het gebied van samenwerking in strafzaken en in 2014 hebben besprekingen plaatsgehad tussen de ministeries die met de justitiële samenwerking zijn belast. Vanzelfsprekend zal ik met de VAE in gesprek gaan wanneer dat noodzakelijk is.
Bestaan er meer vrijhavens voor criminelen? Zo ja, waar en welke maatregelen worden hiertegen genomen? Welke maatregelen gaat u verder nemen om tegen te gaan dat er vrijhavens kunnen bestaan voor criminelen?
De in het antwoord op de vragen 2 t/m 4 genoemde VN-verdragen zijn juist bedoeld om vrijhavens te voorkomen. Deze zorgen voor een netwerk van landen op alle continenten waarmee kan worden samengewerkt bij ernstige delicten. Nederland maakt daarvan ook gebruik en zoekt actief rechtshulp met andere landen, waar dat nodig wordt geacht voor strafrechtelijke onderzoeken. Ook zonder verdragen is het niet onmogelijk om met landen samen te werken, al is dat ingewikkelder. Per geval wordt beoordeeld welke mogelijkheden er zijn. De plaatsing en inzet van politie liaison officers is daarbij een nuttig instrument.
Het bericht dat het openbaar ministerie toegang tot versleutelde informatie wil |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «OM: versleutelde diensten als WhatsApp steeds groter probleem»1 en «Wat wil het openbaar ministerie precies met versleuteling»?2 Kent u het twitterbericht van de officier van Justitie Egberts3 en herinnert u zich het kabinetstandpunt over versleuteling?4
Ja.
Deelt u de mening dat «end-to-end versleuteling» van gegevens nodig is om burgers en bedrijven veilig te laten communiceren via internet, WhatsApp of andere vergelijkbare diensten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De mening van het kabinet over versleuteling is weergegeven in het kabinetsstandpunt van 4 januari 2016. Dit standpunt is sindsdien niet veranderd.
Deelt u de mening dat het toevoegen van extra encryptiesleutels of juist het moeten afstaan van encryptiesleutels ten einde berichten die met end-to-end encryptie zijn versleuteld alsnog te kunnen lezen te grote risico's voor de veiligheid van het internet met zich meebrengen en dus onwenselijk zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke Europese landen, anders dan Frankrijk en Duitsland, zijn van mening dat er beperkende maatregelen ten aanzien van de ontwikkeling, de beschikbaarheid en het gebruik van encryptie moeten komen?
Tijdens de Informele JBZ raad van 7 en 8 juni is er tijdens de lunch gesproken over encryptie, waarbij het Nederlandse standpunt is ingebracht. Over onze inbreng en die van andere landen bent u in het verslag van de informele JBZ5 reeds geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is om beperkende maatregelen te nemen of af te spreken ten aanzien van de ontwikkeling, de beschikbaarheid en het gebruik van encryptie binnen Nederland? Zo ja, waarom? En zo ja, wilt u dit standpunt in internationale context bijvoorbeeld in het verband van de JBZ-raad uitdragen? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot het genoemde kabinetsstandpunt?
Voor de mening van het kabinet over beperkende maatregelen binnen Nederland verwijs ik u naar het antwoord op vragen 2 en 3 en het kabinetsstandpunt van 4 januari 2016. In internationale contacten en fora worden dit standpunt en de afwegingen die daaraan ten grondslag liggen actief uitgedragen. Hiertoe is onder meer het kabinetsstandpunt van 4 januari 2016 vertaald naar het Engels om verdere verspreiding te faciliteren.
Op welke manier wil het openbaar ministerie concreet invulling geven aan de wens dat het «het liefste zou willen dat er een mogelijkheid is om een bedrijf te vragen die [versleutelde] informatie beschikbaar te stellen»? Wat bedoelde de officier van justitie concreet toen hij in het genoemde twitterbericht suggereerde dat hij wellicht een niet eenvoudige oplossing had om zonder de versleuteling aan te tasten toch aan versleutelde informatie te kunnen komen?
In het interview met de NOS heeft het openbaar ministerie gezegd dat het voor het oplossen van ernstige misdrijven belangrijk kan zijn dat politie en justitie toegang krijgen tot gegevens in niet versleutelde vorm. Het OM is hierbij deels afhankelijk van de samenwerking met aanbieders van ICT-producten en -diensten. Desgevraagd heeft de geïnterviewde officier van justitie aangegeven dat het openbaar ministerie het liefst ziet dat de voor de opsporing en vervolging noodzakelijke informatie wordt verkregen via het bedrijf dat het communicatiemiddel aanbiedt, uiteraard met inachtneming van ieders rol en verantwoordelijkheden, met inachtneming van de wettelijke kaders en zonder encryptie in zijn algemeenheid te verzwakken.
Wat is uw mening over de concrete wensen van het openbaar ministerie? Bent u voornemens daar aan tegemoet te komen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf het belang van rechtmatige toegang tot niet-versleutelde informatie ten behoeve van de opsporing. Ik wijs in dit verband ook op de indiening van het wetsvoorstel Computercriminaliteit III bij uw Kamer. Ook wijs ik op de instemming van de JBZ-Raad tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Raad van de EU met een tweetal Raadsconclusies ter verbetering van de bestrijding van criminele activiteiten in cyberspace en de oprichting van het Europees Justitieel Cybercrime Netwerk (brief van 27 juni 2016, TK, vergaderjaar 2015–2016, Kamerstuk 32 317, nr. GP). Daarnaast kan overleg met private partijen in bepaalde gevallen behulpzaam zijn.
Het door de NAM opzeggen van het vertrouwen in Leekster contra-expertisebureau |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) het vertrouwen heeft opgezegd in het contra-expertisebureau Vergnes Expertise uit Leek?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de NAM het vertrouwen opzegt in een van de grotere contra-expertisebedrijven, dat meer dan 2.000 Groningse aardbevingsschadedossiers naar tevredenheid van hun opdrachtgevers afgehandeld heeft en waarbij in 95% van de gevallen bleek dat de eerdere schadebeoordeling niet correct was?
NAM heeft vastgesteld dat er, in vergelijking met andere contra-expertisebureaus, over de werkzaamheden van Vergnes Expertise BV er een relatief groot aantal klachten is. Dit betreft met name klachten over de doorlooptijden en de kwaliteit van de contra-expertiserapporten. Het is van belang dat experts kwaliteit leveren en dat bewoners adequaat worden geholpen. Voor vertrouwen in kwaliteit en onafhankelijkheid is het van belang dat de gehanteerde kwaliteitscriteria om te komen tot een beoordeling vooraf, onafhankelijk en transparant worden vastgesteld. NAM is in overleg getreden met Vergnes Expertise BV om tot verbeteringen te komen, maar dit heeft niet tot het beoogde resultaat geleid.
De samenwerkingsrelatie tussen NAM en Vergnes betreft een samenwerking tussen twee private partijen waar de overheid geen partij in is en niet zonder meer in kan treden. In de samenwerkingsovereenkomst tussen het Ministerie van Economische Zaken, NAM en de NCG over de schadeafhandelingsprocedure is ook niet vastgelegd dat in een dergelijke situatie voorafgaand overleg met of toestemming van de NCG nodig zou zijn.
Wat vindt u van het feit dat de NAM eenzijdig bepaalt dat zij niet langer wensen te werken met een contra-expertisebureau dat met – voor de NAM – afwijkende conclusies komt? Is het überhaupt aan de NAM om een dergelijk besluit te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat – in lijn met eerder gestelde schriftelijke vragen van het lid Smaling – de NAM haar positie wederom lijkt te misbruiken door de bedrijfsvoering van het expertisebureau Vergnes Expertise ernstig te bemoeilijken door het traineren van de betaling van tonnen euro’s aan uitstaande nota’s voor geleverde contra-expertise?2
NAM laat weten bij de afhandeling van facturen van Vergnes dezelfde termijnen en procedures te hanteren als bij alle andere contra-experts. In het geval van onduidelijkheden wordt om nadere toelichting verzocht en vinden eventueel gesprekken plaats. Indien Vergnes van mening is dat NAM ten onrechte facturen niet betaalt kan zij naar de rechter gaan.
Wat vindt u van het feit dat geëist wordt te werken naar de inhoud van een zogenaamd aardbevingshandboek, opgesteld door de NAM, met als validatie een door de NAM ingehuurd schadetaxatiebureau? Bent u bereid het een en ander te (laten) toetsen in lijn met de toezegging naar aanleiding van het amendement van het lid Smaling betreffende de instelling van een onafhankelijk wetenschappelijk kennisprogramma?3
Het is van belang dat experts kwaliteit leveren en dat bewoners adequaat worden geholpen. Voor vertrouwen in kwaliteit en onafhankelijkheid is het van belang dat het Handboek Aardbevingsschade extern gevalideerd wordt. Dit gebeurt momenteel door de TU Eindhoven. Dit laat onverlet dat NAM wettelijk gezien aansprakelijk is voor het herstel van mijnbouwschade. Als onderdeel van die aansprakelijkheid heeft NAM ervoor gekozen het Handboek Aardbevingsschade te hanteren.
Hoe verhoudt het opzeggen van het vertrouwen door de NAM in het contra-expertisebureau zich naar uw mening tot uw brief over de validatie van het Arcadisonderzoek over de schademeldingen buiten de contour4, met als belangrijkste conclusie dat het door de NAM gebruikte rapport «onvoldoende basis is om schade aan woningen buiten de contour door beweging van de bodem als gevolg van gaswinning op voorhand uit te sluiten»?5
Tussen de beëindiging door NAM van de samenwerking met Vergnes en het validatieonderzoek van de TU Delft bestaat geen inhoudelijk verband.
Is het diskwalificeren van het genoemde contra-expertisebureau overlegd met de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) of met uw ministerie? Zo ja, op welke wijze?
Het besluit om de samenwerking te beëindigen is een zelfstandig besluit van NAM. De samenwerkingsrelatie tussen NAM en Vergnes betreft een samenwerking tussen twee private partijen waar de overheid geen partij in is en niet zonder meer in kan treden. In de samenwerkingsovereenkomst tussen het Ministerie van Economische Zaken, NAM en de NCG over de schadeafhandelingsprocedure is ook niet vastgelegd dat in een dergelijke situatie voorafgaand overleg met of toestemming van de NCG nodig zou zijn. Wel heeft NAM de NCG op hoofdlijnen geïnformeerd over de ontwikkelingen in haar relatie met Vergnes.
Bent u bereid in het licht van eerder geconstateerde ongewenste gedragingen van NAM, waaronder de btw-kwestie6, de kwestie van de schadeafwikkeling en de sloop en nieuwbouw van de boerderij in Bedum7 etcetera, te besluiten de NAM verder op afstand te zetten bij de afhandeling van de aardbevingsschade? Kunt u uw antwoord toelichten?
NAM heeft geen bemoeienis met individuele schadedossiers. De afhandeling van reguliere schade en de vergoeding van een eventuele contra-expertise worden verricht door het Centrum Veilig Wonen. Bewoner is zelf opdrachtgever van de contra-expertise. Bij complexe schadezaken wordt de behandeling van het CVW overgeheveld naar de NCG. In de samenwerkingsovereenkomst tussen het Ministerie van Economische Zaken, NAM en NCG over de schadeafhandelingsprocedure is de monitorende rol van de NCG beschreven. Zoals ik uw Kamer heb gemeld bij brief van 28 juni 2016 (Kamerstuk 33 529, nr. 276) vind ik het daarnaast noodzakelijk dat de NCG een toezichthoudende rol op het CVW gaat vervullen. Verder heeft de NCG mij laten weten in de actualisatie van het meerjarenprogramma die eind dit jaar wordt vastgesteld te zullen komen met voorstellen voor vereenvoudiging van de afhandeling van kleine schades en de rolverdeling ten aanzien van de vaststelling van het schadeprotocol en het handboek voor experts.
Deelt u de mening dat het verder op afstand zetten van de NAM bij schadeafwikkeling bijdraagt aan het herstel van vertrouwen in Groningen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid tot nader onderzoek heeft plaats gevonden, opdracht te geven aan de NAM om contra-expertise door Vergnes Expertise toe te blijven staan? Gaat u er, eventueel via de NCG, zorg voor dragen dat de openstaande facturen met de meeste spoed worden voldaan?
NAM laat weten dat Vergnes, zodra de rapportages op niveau zijn, weer contra-expertises kan uitvoeren onder het protocol schadeafhandeling welke worden vergoed door NAM. Voor wat betreft de openstaande facturen verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
De NAM die niet meer wil samenwerken met een onafhankelijk contra-expertise bureau |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) die niet meer wil samenwerken met een onafhankelijk contra-expertisebureau, Vergnes Expertise?1 2
Ja.
Wat is volgens u de reden dat de NAM niet meer wil samenwerken met dit expertisebureau?
NAM heeft vastgesteld dat er, in vergelijking met andere contra-expertisebureaus, over de werkzaamheden van Vergnes Expertise BV er een relatief groot aantal klachten is. Dit betreft met name klachten over de doorlooptijden en de kwaliteit van de contra-expertiserapporten. Daarop is met Vergnes een verbetertraject gestart. NAM heeft tijdens dit traject geen verbeteringen kunnen constateren. Vergnes heeft op een later moment afstand genomen van het verbetertraject en aangegeven dat er geen kwaliteitsproblemen zijn met betrekking tot de opgeleverde rapportages. Daarop heeft NAM besloten met ingang van 1 september 2016 nieuwe contra-expertises van Vergnes niet langer te vergoeden.
Zijn er meer gevallen bekend waarin de NAM niet meer wil samenwerken met expertisebureaus?
Mij zijn geen andere gevallen bekend.
Kan de NAM zomaar de samenwerking opzeggen met een expertisebureau? Is hiervoor geen overleg vereist met de Nationaal Coördinator Groningen (NCG)?
Ja. Het betreft een samenwerkingsrelatie tussen twee private partijen waar de overheid geen partij in is en niet zonder meer in kan treden. In de samenwerkingsovereenkomst tussen het Ministerie van Economische Zaken, NAM en de NCG over de schadeafhandelingsprocedure is ook niet vastgelegd dat in een dergelijke situatie voorafgaand overleg met of toestemming van de NCG nodig zou zijn.
Klopt het dat de NAM vindt dat de schadebedragen, waar sommige expertisebureaus op uit komen, in de ogen van de NAM te hoog zijn?
NAM laat weten dat zij als privaat bedrijf verantwoording aflegt aan haar aandeelhouders over haar handelen en financiële resultaten en zich tegen die achtergrond inspant voor een zorgvuldige en voor alle partijen rechtvaardige afhandeling van schade. Dit laat onverlet dat dit kan leiden tot een andere perceptie van bewoners.
Klopt het dan ook dat in de perceptie van bewoners de NAM nog steeds probeert de kosten van de schadevergoedingen te minimaliseren ten koste van de gedupeerden?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat in de perceptie van de bewoners aan de onafhankelijkheid van de contra-expertise nu afbreuk wordt gedaan, omdat nu gebleken is dat de NAM op ieder moment de samenwerking met expertisebureaus kan opzeggen?
Het is van belang dat experts kwaliteit leveren en dat bewoners adequaat worden geholpen. Voor vertrouwen in kwaliteit en onafhankelijkheid is het van belang dat de gehanteerde kwaliteitscriteria om te komen tot een beoordeling vooraf, onafhankelijk en transparant worden vastgesteld. NAM is in overleg getreden met Vergnes Expertise BV om tot verbeteringen te komen, maar dit heeft niet tot het beoogde resultaat geleid.
Toont dit in uw ogen niet andermaal aan dat de schadebeoordeling, en de second opinion daarop, zo snel mogelijk weg moet bij de NAM, en bij de NCG ondergebracht moet worden?
NAM heeft geen bemoeienis met individuele schadedossiers. De afhandeling van reguliere schade en de vergoeding van een eventuele contra-expertise, worden uitgevoerd door het Centrum Veilig Wonen. Bewoner is zelf opdrachtgever van de contra-expertise. Bij complexe schadezaken wordt de behandeling van het CVW overgeheveld naar de NCG.
In de samenwerkingsovereenkomst tussen het Ministerie van Economische Zaken, NAM en NCG over de schadeafhandelingsprocedure is de monitorende rol van de NCG beschreven. Zoals ik uw Kamer heb gemeld bij brief van 28 juni 2016 (Kamerstuk 33 529, nr. 276) vind ik het daarnaast noodzakelijk dat de NCG een toezichthoudende rol op het CVW gaat vervullen. Verder heeft de NCG mij laten weten in de actualisatie van het meerjarenprogramma, die eind dit jaar wordt vastgesteld, te zullen komen met voorstellen voor vereenvoudiging van de afhandeling van kleine schades en de rolverdeling ten aanzien van de vaststelling van het schadeprotocol en het handboek voor experts.
Kunt u bevestigen dat de lopende zaken die bij expertisebureaus ondergebracht zijn daar ook zullen worden afgewikkeld, ook als de NAM de samenwerking daarmee opzegt?
NAM vergoedt vanaf 1 september 2016 geen nieuwe contra-expertises door Vergnes. Reeds lopende contra-expertises door Vergnes zullen worden afgerond en vergoed.
Klopt het dat het om ongeveer 1.500 gevallen gaat? Kunt u helderheid aan deze mensen verschaffen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u met de NCG bespreken of, als de schadebeoordeling definitief bij de NAM weg is, de expertisebureaus waarvan de NAM afscheid had genomen weer opnieuw ingeschakeld kunnen worden bij de contra-expertise?
NAM laat weten dat Vergnes, zodra de rapportages op niveau zijn, weer contra-expertises kan uitvoeren onder het huidige protocol schadeafhandeling. Ook binnen de huidige rolverdeling is dit dus mogelijk.
Een bezoek van een Turkse minister aan Nederland |
|
Harry van Bommel , Sadet Karabulut |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Is het waar dat de Minister van Economische Zaken van Turkije, Nihat Zeybekci, momenteel in ons land is, onder andere voor overleg met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
Dat klopt, op 23 augustus jl. was de Minister van Economische Zaken van Turkije, Nihat Zeybekci in Nederland.
Kunt u bevestigen dat Minister Zeybekci vergaande en onacceptabele uitspraken heeft gedaan over Gülen-aanhangers? Is het waar dat deze Turkse Minister heeft gezegd dat de islamitische geestelijke Fethullah Gülen een rat is en dat diens aanhangers zullen worden gestraft op een manier waardoor ze zullen smeken te worden gedood en dat Gülen-aanhangers zouden worden weggestopt in holen, opdat zij nooit meer een menselijke stem zullen horen?1 Indien neen, wat heeft de Minister dan gezegd over Gülen-aanhangers?
De uitspraken van de Turkse Minister zijn voor zijn rekening. Het kabinet heeft, zoals eerder gesteld in de brief aan uw Kamer van 21 juli (Kamerstuk 34 300 V, nr. 76) over de situatie in Turkije, van meet af aan de couppoging in krachtige termen veroordeeld, en tegelijkertijd bij de Turkse autoriteiten erop aangedrongen te allen tijden binnen de kaders van de rechtsstaat te opereren. Het kabinet heeft meermaals de grote zorgen overgebracht over de effecten van de coup en de nasleep ervan in Turkije zelf en in Nederland, zowel in het gesprek dat ik had met Minister Zeybekci als bij het bezoek van Minister Koenders aan Ankara op 28 en 29 augustus. Het kabinet heeft er in deze contacten sterk op aangedrongen ervoor te zorgen dat spanningen uit Turkije niet naar Nederland worden overgebracht. Dat is zowel bij de Turkse Minister van Economische Zaken als bij andere leden van de regering in Ankara expliciet en duidelijk aan de orde gesteld.
Ziet u dergelijke uitspraken als het vergoelijken van marteling?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen dat dergelijke uitspraken bijdragen aan verdere polarisatie tussen bevolkingsgroepen in Turkije, maar ook in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u de Turkse Minister aangesproken op zijn uitlatingen over Gülen-aanhangers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb de Turkse Minister persoonlijk gevraagd naar zijn woorden, omdat ik mij zorgen maakte. Hij stelde dat deze niet juist zijn geïnterpreteerd.
Deelt u de opvatting dat ministers die dergelijke uitspraken doen de toegang tot Nederland ontzegd dient te worden? Indien neen, waarom niet?
Het kabinet deelt die opvatting niet. We moeten in gesprek blijven met de Turkse autoriteiten. De couppoging is een traumatische ervaring geweest voor heel Turkije: er zijn veel slachtoffers gevallen en er is fors gevochten. Tegelijkertijd maken we duidelijk dat er grenzen zijn aan hoe ver de Turkse autoriteiten kunnen gaan in de nasleep van de couppoging. Vrijheid en verdraagzaamheid zijn fundamentele Europese waarden op basis waarvan wij in Europa met elkaar omgaan. Over verschillen van mening gaan we respectvol met elkaar in dialoog.
Het bericht ‘NAM stuurt experts weg’ |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «NAM stuurt experts weg»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) het vertrouwen heeft opgezegd in het contra-expertisebureau Vergnes Expertise dat door Groningers met aardbevingsschade veel geconsulteerd is?
NAM heeft vastgesteld dat er, in vergelijking met andere contra-expertisebureaus, over de werkzaamheden van Vergnes Expertise BV er een relatief groot aantal klachten is. Dit betreft met name klachten over de doorlooptijden en de kwaliteit van de contra-expertiserapporten. Daarop is met Vergnes een verbetertraject gestart. NAM heeft tijdens dit traject geen verbeteringen kunnen constateren. Vergnes heeft op een later moment afstand genomen van het verbetertraject en aangegeven dat er geen kwaliteitsproblemen zijn met betrekking tot de opgeleverde rapportages. Daarop heeft NAM besloten met ingang van 1 september 2016 nieuwe contra-expertises van Vergnes niet langer te vergoeden.
Kunt u toelichten wie de kwaliteitseisen heeft bepaald, waarnaar wordt gerefereerd in het bericht «NAM stuurt experts weg», die worden vastgesteld in de rapporten door de experts?
NAM stelt de kwaliteitseisen vast waar de contra-rapportages aan moeten voldoen om onder het schadeprotocol door NAM te worden vergoed.
Kunt u aangeven wat een goede onderbouwing van aardbevingsschade is en hoe het komt dat de NAM en het expertisebureau daar onenigheid over hebben?
NAM heeft een Handboek Aardbevingsschade vastgesteld waarvan de ingeschakelde eerstelijnsexperts en contra-experts worden geacht gebruik te maken voor de onderbouwing van schade door beweging van de bodem als gevolg van de exploitatie van het Groningenveld. NAM laat weten dat zij bij herhaling heeft moeten constateren dat deze onderbouwing ontbrak in rapportages van Vergnes Expertise BV.
Bent u bereid met beide partijen, de NAM en het expertisebureau, om de tafel te gaan om de onenigheid over de schadevaststelling en het al dan niet vergoeden van de schade te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Het betreft een samenwerkingsrelatie tussen twee private partijen waar de overheid geen partij in is en niet zonder meer in kan treden.
Deelt u de mening dat als het expertisebureau op verzoek van de NAM haar werkzaamheden neer moet leggen vele Groningers kunnen fluiten naar hun schadevergoeding? Bent u bereid er alles aan te doen te voorkomen dat de Groningers wederom de dupe worden?
Nee, die mening deel ik niet. Vergnes wordt geacht de lopende procedures af te handelen. Het huidige schadeprotocol blijft daarvoor onverkort van kracht. In het algemeen geldt dat als een bewoner zich niet kan vinden in het rapport van de eerstelijnsexpert, op kosten van NAM een contra-expertise kan worden uitgevoerd. Hiervoor zijn meerdere expertisebureaus beschikbaar. Het beëindigen van de samenwerking tussen NAM en Vergnes betekent dus niet dat bewoners geen contra-expertise meer kunnen laten uitvoeren. Indien na een contra-expertise onenigheid tussen de bewoner en NAM resteert, kan de bewoner een beroep doen op de Arbiter Aardbevingsschade.
Zorgen om privacy in het onderwijs |
|
Paul van Meenen (D66), Eppo Bruins (CU) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met de resultaten van de enquête van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) en de Nederlandse Vereniging van Onderwijskundigen en pedagogen (NVO) over privacy in het onderwijs, waaruit blijkt dat veel pedagogen en psychologen die bij scholen en samenwerkingsverbanden werken, zich zorgen maken over privacy?1
Ja.
Herkent u signalen van deze pedagogen en psychologen dat er, nog steeds, onzorgvuldig wordt omgesprongen met gevoelige informatie over leerlingen?
Ik hecht veel waarde aan een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens. De privacy van leerlingen mag niet in het geding zijn. Scholen en samenwerkingsverbanden hebben gegevens over leerlingen nodig om goed onderwijs te kunnen geven en wanneer dat nodig is, passende ondersteuning. Zij zijn verantwoordelijk voor een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens. Ik zie dat het onderwerp privacy hoger op de agenda staat en dat er veel ondersteunend materiaal beschikbaar is voor scholen, samenwerkingsverbanden en ouders. Tegelijkertijd herken ik de signalen dat het nog niet altijd in elke school en samenwerkingsverband goed gaat.
Welke acties hebben u en de sectororganisaties na het schriftelijk overleg op 22 december 20152 ondernomen om het zorgvuldig omgaan met informatie beter te borgen? Tot welke concrete maatregelen op scholen heeft dit geleid?
Het zorgvuldig omgaan met gegevens over leerlingen is en blijft mensenwerk. Juist daarom is het zo belangrijk dat het bewustzijn hiervan in scholen en samenwerkingsverbanden duurzaam wordt vergroot. Ik heb afspraken gemaakt met de PO-raad, VO-raad en Kennisnet over de uitvoering van verschillende activiteiten om dit te bereiken. Zo wordt in oktober weer de jaarlijkse Maand van de Privacy georganiseerd en staat het thema hoog op de agenda in workshops en campagnes. Aankomend najaar organiseren de sectorraden en Kennisnet regionale bijeenkomsten voor scholen waarbij wordt ingegaan op privacyaspecten in de werkprocessen rondom het bieden van passend onderwijs. Er is door de raden en het steunpunt passend onderwijs een handreiking privacy voor ouders opgesteld. Mijn ambtenaren vragen ook aandacht voor de privacy van leerlingen wanneer zij scholen en samenwerkingsverbanden spreken.
Naast het vergroten van het bewustzijn, is ook het ondersteunen en adviseren van scholen, samenwerkingsverbanden en ook ouders van wezenlijk belang. Er gebeurt veel op dit gebied. Zo biedt het NJI een handreiking aan om privacybescherming te bevorderen bij samenwerking van scholen met externe partners, zoals jeugdhulp en leerplicht. Er wordt ook gewerkt aan een handreiking voor de samenwerking in het kader van veiligheid (met politie en justitie). Deze handreiking wordt ook doorvertaald in een handzaam en toegankelijk document voor leraren. Verder hebben de sectororganisaties met aanbieders van digitale onderwijsmiddelen een privacyconvenant afgesloten. Recent is het werkingsgebied van het convenant verbreed van digitale leermiddelen en toetsen naar alle digitale onderwijsdienstverleners. Deze afspraken zijn uitgewerkt in een modelbewerkersovereenkomst die scholen kunnen gebruiken om goede afspraken te maken met aanbieders op het gebied van privacy. Steeds meer scholen maken hier gebruik van.
De sectororganisaties ondersteunen de scholen verder door concrete instrumenten te bieden zoals de brochure «Privacy in 10 stappen». Met deze praktische handleiding kunnen scholen in tien gemakkelijke stappen privacy op school regelen. Ook zijn er een model privacyreglement, een voorbeeld sociale mediaprotocol, voorbeeldteksten om ouders te informeren over privacy op school, een online «Quickscan privacy» en een voorbeeldbrief voor toestemming van ouders voor gebruik van foto's en video's beschikbaar voor scholen. Ouders & Onderwijs beantwoordt met regelmaat vragen die ouders hebben rond de privacy van hun kind en adviseert over de mogelijkheden die ouders op dit gebied hebben.
Is vast te stellen of deze maatregelen leiden tot betere omgang van scholen met informatie over leerlingen? Zo ja, in hoeverre is dit in het afgelopen jaar verbeterd?
In juli 2015 heb ik uw Kamer resultaten van een onderzoek gestuurd, waarin onder meer gekeken is naar hoe scholen omgaan met gegevens over leerlingen (Kamerstuk 32 034, nr. 17). Ik ben voornemens deze monitor nog dit kalenderjaar te laten herhalen en zal uw Kamer over de resultaten informeren. Ik zie in ieder geval dat het gesprek over privacy op scholen steeds meer gevoerd wordt, dat scholen steeds beter nadenken over hoe ze met persoonsgegevens omgaan en passende maatregelen nemen om de privacy van leerlingen te borgen.
Hoe wordt voorkomen dat dossiers over leerlingen onvoldoende beveiligd worden, resultaten van psychodiagnostisch onderzoek via het ict-systeem van de school voor alle schoolmedewerkers toegankelijk zijn en gegevens over leerlingen vaak, mondeling of schriftelijk, intern of extern, gedeeld worden zonder dat ouders of de leerling zelf daar toestemming voor hebben gegeven?
Sectororganisaties zijn in gesprek met aanbieders van digitale dienstverlening om afspraken te maken over de beveiliging van systemen. Het is vooral van belang dat scholen en samenwerkingsverbanden, die verantwoordelijk zijn voor een goede omgang met persoonsgegevens, binnen de kaders van de wet, op een zorgvuldige manier met de gegevens van leerlingen omgaan. De maatregelen die ik daarbij in het antwoord op vraag 3 heb genoemd, helpen scholen en samenwerkingsverbanden daarbij.
Op welke wijze wordt toegezien op juiste omgang met informatie over leerlingen op scholen?
De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de privacywetgeving. De Inspectie van het Onderwijs en de Autoriteit Persoonsgegevens werken sinds 1 januari 2016 samen aan een efficiënt en effectief toezicht op de verwerking van persoonsgegevens door onderwijsinstellingen. Beide organisaties hebben in een samenwerkingsovereenkomst afgesproken hoe zij elkaar informeren. Daarnaast heeft de medezeggenschapsraad van de school instemmingsrecht op alle regelingen voor de verwerking van persoonsgegevens die de school opstelt. Dit zorgt ervoor dat ook ouders en leerlingen in positie zijn om een goed gesprek te kunnen voeren over de manier waarop de school omgaat met persoonsgegevens.
Welke mogelijkheden bestaan er voor ouders om inzicht te krijgen in wie over gegevens kunnen beschikken? Welke mogelijkheden hebben zij om hier bezwaar tegen te maken? Hoe worden deze mogelijkheden met ouders en andere betrokken organisaties gecommuniceerd?
Ouders hebben een belangrijke rol bij de bescherming van gegevens van hun kinderen. Ouders hebben op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens verschillende rechten om de privacy van hun kind te waarborgen. Zo hebben ouders en leerlingen het recht om door de school goed, begrijpelijk en actief geïnformeerd te worden over hoe de school omgaat met de gegevens van leerlingen. Ouders en leerlingen kunnen de school vragen om inzage, correctie en verwijdering van gegevens van hun kinderen. En zij kunnen bij de school bezwaar aantekenen als zij willen dat bepaalde persoonsgegevens van hun kind niet meer gebruikt worden. Ouders en andere betrokken organisaties behoren tot de doelgroepen van de maatregelen die in het antwoord op vraag 3 zijn genoemd.
Welke acties gaat u nemen om de privacy van leerlingen te verbeteren? Welke concrete doelen en resultaten heeft u hierbij voor ogen?
Zie de beantwoording van vraag 3 voor de acties die ondernomen worden om de privacy van leerlingen te verbeteren. Ouders en leerlingen moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens van leerlingen veilig zijn. Daarom is het zaak dat scholen en samenwerkingsverbanden hun verantwoordelijkheid goed invullen en zorgvuldig omgaan met de gegevens van leerlingen. Ik zie dat de sector daarin ook haar verantwoordelijkheid neemt. Er wordt veel werk gemaakt van het vergroten van het bewustzijn, het ondersteunen van scholen en samenwerkingsverbanden en het in positie brengen van ouders en leerlingen. Ik onderschrijf het belang van deze inzet, ondersteun waar ik kan en volg de ontwikkelingen op de voet.
Het archief van de MH17 |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich de motie-Omtzigt1 die de regering verzocht om:
Ja
Kunt u aangeven op welke datum u een projectgroep heeft samengesteld uit alle betrokken ministeries, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, het WODC, het Nationaal Archief en de OVV, die de archieven rondom het dossier MH17 als hotspots benoemd heeft?2
Op 7 april 2016 heeft een eerste bijeenkomst plaatsgevonden van de betrokken ministeries, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, het WODC, het Nationaal Archief en de OVV.
Kunt u aangeven waar de lijst van hotspots en de gevolgen voor selectie worden gepubliceerd op de website van het Nationaal Archief?3
Er is geen separate lijst van hotspots. Het aanwijzen van hotspots is onderdeel van de nieuwe methodiek bij de archiefselectie. De hotspot in deze vorm is nieuw.
Kunt u alle selectielijsten van de hotspot MH17, die tot nu toe zijn opgesteld, en de datum waarop ze zijn gepubliceerd, aan de Kamer doen toekomen en tegelijk op een gepaste plek publiceren, opdat belangstellenden er kennis van kunnen nemen en eventueel een zienswijze of bezwaar kunnen indienen?
Selectielijsten worden niet specifiek opgesteld voor hotspots, zoals de MH17. In een selectielijst wordt per overheidsorgaan, aan de hand van werkprocessen, vastgelegd welke archiefbescheiden in aanmerking komen voor blijvende bewaring en welke voor vernietiging op termijn (Archiefwet, art. 5; Archiefbesluit, art 5). Er is geen separate selectielijst van hotspots.
Indien een hotspot als zodanig wordt aangemerkt, worden de daarop betrekking hebbende archiefbescheiden van de archiefvormers gewaardeerd voor blijvende bewaring, ongeacht de waardering die in de selectielijst oorspronkelijk is vastgesteld. Dit is conform artikel 5, lid 1 sub e van het Archiefbesluit.
De besluiten tot vaststelling van selectielijsten worden gepubliceerd in de Staatscourant. Sinds 2008 worden de selectielijsten beschikbaar gesteld via de website van het Nationaal Archief (www.nationaalarchief.nl). Tevens is op de website van het Nationaal Archief een overzicht te vinden van de selectielijsten die sinds 1994 zijn vastgesteld.
Kunt u aangeven welke relevante instellingen op 1 augustus 2016 nog geen selectielijst gepubliceerd hadden voor deze hotspot?
Alle betrokken archiefvormers hebben een selectielijst vastgesteld. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Klopt het dat bij de «restore» van de mailbox van de politiek assistent van de Minister, het cruciale stuk over de aantekeningen van voormalig Kamerlid Van der Steur die gestuurd waren aan de politiek assistent niet teruggevonden konden worden en dat de mailbox dus niet intact bewaard is?4
Zoals in de brief aan uw Kamer van 8 juni 2016 (Kamerstuk 34 362, nr. 20) aangegeven, is naar aanleiding van het verzoek van het Kamerlid Verhoeven gezocht naar een versie(s) van de Kamerbrief met aantekeningen van het Kamerlid Van der Steur, gestuurd tussen 27 mei en 3 juni 2014. De «restore» van de mailbox van de toenmalig politiek assistent over het jaar 2014 heeft niets opgeleverd.
Overigens is de bewuste brief achterhaald via het account van het Kamerlid Van der Steur waarover uw Kamer is geïnformeerd per brief van 1 september jl. (Kamerstuk 34 362, nr. 26).
Is de Archiefwet overtreden, nu blijkt dat (een deel van de) emails van de politiek assistent van de Minister uit 2014 – het jaar dat de MH17 werd neergehaald – niet bewaard zijn? Hoe lang hadden deze mails volgens de selectielijsten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie bewaard moeten blijven?
Met het aanmerken van de casus MH17 als hotspot, zijn bijzondere bepalingen gaan gelden ten aanzien van het bewaren van archiefbescheiden. Dit betekent dat niets vernietigd mag worden dat relevant is voor onderzoek en reconstructie. Voor het neerhalen van MH-17 was van een hotspot echter nog geen sprake. Uit de periode voor 17 juli 2014 kan alleen worden gearchiveerd wat er nog was volgens de geldende selectiecriteria. De hotspotmonitor is daarbij een nadere invulling van bepaling 5 e van het archiefbesluit (http://wetten.overheid.nl/BWBR0007748/2013-01-01).
Erkent u dat het vaker gebeurt dat ministeries niet bepaald bekwaam zijn bij het archiveren, goed bewaren en terugvinden van belangrijke stukken zoals de fotorolletjes uit Srebrenica en de bewijsstukken in de ontnemingszaak van Cees H. (Teevendeal)?
De Erfgoedinspectie heeft de afgelopen jaren in haar rapporten gesignaleerd dat het archiveren, zowel wat betreft digitaal als papieren archief, bij de ministeries beter moet. In reactie daarop zijn maatregelen genomen om het archiefbeheer bij de ministeries te verbeteren.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat de forse tekortkomingen waarop de erfgoedinspectie het Ministerie van Veiligheid en Justitie in 2015 wederom wees, worden opgelost en geen invloed hebben op het MH17-archief?5
Zoals ik in antwoord op de motie Segers (Kamerstuk 34 362, nr.21) heb aangegeven, worden de aanbevelingen van de Erfgoedinspectie ondersteund. Ook heb ik uw Kamer gemeld dat deze aanbevelingen door het Openbaar Ministerie zullen worden uitgevoerd. De Erfgoedinspectie heeft tevens geconstateerd dat de kwaliteit van het archiefbeheer bij het Openbaar Ministerie reeds is verbeterd ten opzichte van de periode waarin de ontnemingsschikking speelde.
Mede naar aanleiding van uw motie over archiefvorming rond MH17 (Kamerstuk 33 997, nr. 73) borgt een samenwerkingsverband van alle betrokken departementen en het Nationaal Archief dat de juiste stappen worden gezet ten behoeve van archiefvorming.
Kunt u garanderen dat al het MH17-materiaal dat beschikbaar is, inclusief e-mails, aanwezigheidsregistraties en logboeken van beide commissies, alsmede diplomatieke memo’s spoedig ter beschikking is gesteld aan de rijksarchivaris, zoals gevraagd door de Tweede Kamer?
Uitgangspunt is dat onder verantwoordelijkheid van de algemene rijksarchivaris een index wordt opgesteld met betrekking tot het archiefmateriaal MH17. Om te zorgen dat alle MH17-documenten duurzaam en toegankelijk gearchiveerd worden, wordt een tijdelijke projectleider aangesteld. Daarbij blijven alle betrokken partijen zorgdragen voor archiefvorming van hun aandeel in het dossier. Bij de totstandkoming van de index zullen de algemene rijksarchivaris en de archiefvormers overleggen over het eerst mogelijke moment van overbrenging van het archiefmateriaal naar het Nationaal Archief. Er is op dit moment nog geen archiefmateriaal overgebracht.
Indien dat nog niet gebeurd is, kunt u ervoor zorgen dat dat alsnog onmiddellijk gebeurt en dat al deze zaken tot nadere orde volledig bewaard blijven, aangezien dit cruciale informatie bevat over het handelen van de overheid in de uren, dagen, weken en maanden na het neerhalen van MH17?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10, zijn er nog geen MH17-archieven overgebracht naar het Nationaal Archief. Om te zorgen dat alle MH17-documenten duurzaam en toegankelijk gearchiveerd worden, wordt een tijdelijke projectleider aangesteld. Deze projectleider zal met elke zorgdrager afspraken maken over de wijze van archivering. Hierbij valt onder meer te denken aan het gebruik van gelijke trefwoorden en zoektermen.
Kunt u het geaccordeerde verslag van het interview van de onderzoekers van de Universiteit Twente met de Minister-President, dat door de Minister-President teruggestuurd is aan die onderzoekers, aan de Kamer doen toekomen?
Zie het antwoord op vraag 13.
Is het waar dat in de onderzoeksprotocollen geheimhouding beloofd is aan de geïnterviewden, maar dat de belofte van geheimhouding door de onderzoekers geen reden kan zijn om informatie niet aan de Tweede Kamer te verstrekken onder artikel 68 Grondwet?6
Zoals op 20 januari en op 7 juni 2016 in antwoord op Kamervragen (Kamerstuk 33 997, nr. 65 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2771) aan uw Kamer gemeld is het geaccordeerde verslag eigendom van het onderzoeksteam van de Universiteit van Twente en het WODC. Het onderzoeksteam van de Universiteit Twente heeft 46 «sleutelinformanten» gesproken, waaronder bewindspersonen. De sleutelinformanten is beloofd dat er niet zal worden geciteerd uit de interviews en dat uitspraken in de interviews niet op naar sleutelinformanten herleidbare wijze in het rapport werden opgenomen. Alle onderzoekers die betrokken waren bij het evaluatieonderzoek hebben een geheimhoudingsverklaring ondertekend. De onderzoeksprotocollen zijn eerder aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 33 997, nr. 54). Deze toegezegde vertrouwelijkheid weegt voor mij zeer zwaar bij de afweging om het verslag niet aan uw Kamer te doen toekomen. Het zou de afspraak tussen de Universiteit van Twente en de geïnterviewden teniet doen en het is zeer aannemelijk dat de bereidheid om interviews af te leggen, zal afnemen als blijkt dat dit niet op vertrouwelijke basis kan gebeuren. Bij opheffing van deze vertrouwelijkheid, zal dan ook toekomstig soortgelijk onderzoek ernstig bemoeilijkt kunnen worden.
Is het waar dat op het teruggestuurde interviewverslag geen wettelijke geheimhoudingsplicht rust? Is het waar dat zelfs als er een wettelijke geheimhoudingsplicht op zou rusten, dit informatiedeling met de Kamer niet per se zou blokkeren?7
Zie het antwoord op vraag 13.
Herinnert u zich dat de Tweede Kamer vroeg om de onderzoeksprotocollen8 – waarin deze eenzijdige geheimhouding is vastgelegd – tijdig te ontvangen maar dat de Tweede Kamer deze protocollen na herhaalde verzoeken, pas kreeg na afloop van het onderzoek?
Zoals in de brief aan uw Kamer van 18 januari 2016 (Kamerstuk 33 997, nr. 58) is aangegeven zijn de onderzoeks- en informatieprotocollen niet eerder aan uw Kamer verzonden omdat de vraag hierom en de daarop volgende toezegging abusievelijk niet als een ‘verzoek’ dan wel ‘toezegging’ zijn genoteerd uit het debat van 22 april 2015. Nadat het lid Omtzigt (CDA) zijn verzoek herhaalde tijdens de begrotingsbehandeling Veiligheid en Justitie op 26 november 2015 zijn de gevraagde protocollen aan uw Kamer gezonden bij de brief van 15 december 2015 (Kamerstuk 33 997, nr. 54).
Is het waar dat de sleutelfiguren zelf het recht hebben om hun eigen interviewverslag openbaar te maken en dat zij daarmee geen enkele wet overtreden? Indien zij daarmee toch een wet zouden overtreden, kunt u dan precies duiden welke dat is?
Dat de gesprekken en daarmee ook de gespreksverslagen strikt vertrouwelijk zijn, is een afspraak tussen de onderzoekers van de Universiteit Twente en elke afzonderlijke geïnterviewde. Die vertrouwelijkheid was nodig om geïnterviewden in een veilige omgeving hun verhaal te kunnen laten doen en daarmee om de validiteit van het onderzoek niet in het geding te brengen. Het kabinet vindt het niet wenselijk als achteraf geïnterviewden zich, expliciet of impliciet, onder druk gezet zouden voelen om hun gespreksverslag openbaar te maken. Vanuit het oogpunt van wetenschappelijke ethiek is dat niet correct richting de geïnterviewden in dit evaluatieonderzoek en bovendien vormt het een bedreiging voor de validiteit van toekomstig onderzoek.
Op welk moment heeft de politie de evaluatie van de crisisbeheersing rond vlucht MH17 afgerond?9
De politie heeft meegewerkt aan de rijksbrede evaluatie van het WODC. Daarbij is ook de poli10-inzet geëvalueerd. Dit is op 16 december 2015 aan uw Kamer aangeboden. Verder evalueert de politie op dit moment ter lering haar interne operationele en organisatorische processen bij de uitvoering van haar taken rondom MH17. Deze interne evaluatie van de politie van de crisisbeheersing rond vlucht MH17 is op dit moment nog niet gereed.
Kunt u de evaluatie van de nationale politie van de crisisbeheersing rond MH17 aan de Kamer doen toekomen?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 17 is de rijksbrede evaluatie van het WODC, waarbij ook de politie-inzet is geëvalueerd, op 16 december 2015 aan uw Kamer aangeboden. Waar de bovengenoemde interne evaluatie van de politie nog leidt tot nieuwe inzichten, zal ik uw Kamer informeren.
Indien u de evaluatie van de nationale politie niet openbaar wilt maken, kunt u dan precies aangeven van welke uitzonderingsgrond van artikel 68 Grondwet u gebruik maakt?
Zie het antwoord bij vraag 17 en 18.
Welke rubricering hebben de verslagen en besluitenlijsten van de Interdepartementale commissie gekregen en op welk moment hebben zij die rubricering gekregen?
De verslagen van de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb) waren aanvankelijk staatsgeheim gerubriceerd; vanaf 30 september 2014 kregen de verslagen de rubricering «departementaal vertrouwelijk». De rubricering is direct bij het opstellen van de verslagen daaraan toegekend.
Wie mag de verslagen en besluitenlijsten van de Interdepartementale commissie crisisbeheersing inzien en publiceren en tot wanneer blijven zij bewaard?
Personen die daartoe zijn geautoriseerd kunnen gerubriceerde informatie behandelen of inzien voor zover dit noodzakelijk is voor een goede uitoefening van hun taak. De verslagen van de ICCb vormen een onderdeel van de hotspot MH17 en blijven bewaard conform de bepalingen in de Archiefwet.
Op 3 juni 2016 heeft de rechtbank Midden-Nederland een tussenuitspraak gedaan in de beroepen die door de Volkskrant, de NOS en RTL zijn ingesteld tegen besluiten van de Minister van Veiligheid en Justitie van 11 augustus 2015. Dit betrof verzoeken om openbaarmaking van alle documenten met betrekking tot de politiek-bestuurlijk afhandeling van de vliegramp met de MH17, op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB).
De tussenuitspraak van de rechtbank gaf de Minister van VenJ de gelegenheid om een aantal door de rechter aangegeven documenten en passages in documenten (die destijds niet openbaar zijn gemaakt) alsnog openbaar te maken, dan wel beter te onderbouwen waarom deze niet openbaar zijn gemaakt.
Naar aanleiding hiervan is op 26 augustus 2016 een besluit genomen waarmee extra informatie openbaar is gemaakt, waaronder grote delen van de verslagen van de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb). Deze documenten zijn terug te vinden op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2016/09/02/besluit-op-bezwaar-naar-aanleiding-van-tussenuitspraak-rechtbank-midden-nederland-in-wob-procedure-mh17.
Tot wanneer loopt het verdrag inzake het Joint Investigation Team, wanneer is het verdrag afgesloten en op welke momenten is het tussentijds verlengd?10
Zoals uw Kamer gemeld in de brief van 12 oktober 2015 (Kamerstuk 33 997, nr.52) is mede ten behoeve van de afstemming tussen verschillende betrokke12nden (Nederland, Australië, België, Maleisië en Oekraïne) een Joint Investigation Team (JIT) opgericht. De hieraan ten grondslag liggende overeenkomst is op 7 augustus 2014 gesloten, tussentijds verlengd en zal binnenkort opnieuw met een jaar worden verlengd.
Welke vorderingen zijn gemaakt bij het formuleren van een vervolgings- en berechtingsstrategie voor de daders van het neerhalen van de MH17, die al in oktober 2014 zijn toegezegd maar nog altijd niet concreet gemaakt zijn?11
Na het Russische veto in de VN Veiligheidsraad over de ontwerp resolutie is het overleg tussen vertegenwoordigers van de JIT-landen in oktober 2015 gecontinueerd. Sindsdien hebben meerdere overleggen plaatsgevonden tuss14ertegenwoordigers van de JIT-landen, zowel multilateraal als bilateraal, en zijn belangrijke vorderingen gemaakt met de uitwerking van de vormgeving van vervolging en berechting. Daarbij zijn verschillende aspecten van een vervolgings- en berechtingsmechanisme van belang, zoals vraagstukken van rechtsmacht, samenwerking met derde staten en internationale organisaties, de rol van nabestaanden in het strafproces en de tenuitvoerlegging van opgelegde straffen.
Het kabinet heeft uw Kamer reeds toegelicht dat het strafrechtelijk onderzoek en de daarop te baseren mogelijke strategieën voor vervolging en berechting kunnen worden geschaad indien informatie voortijdig in de openbaarheid wordt gebracht. Daarnaast is toegezegd uw Kamer te informeren over de vervolgingsmogelijkheden wanneer het strafrechtelijk onderzoek van het JIT dat zal toelaten.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de normale termijn beantwoorden?
Ja