Het rapport van de Kinderombudsman over aandacht voor kinderen en jongeren in aardbevingsgebied |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van de Kinderombudsman «Vaste grond gezocht. Kinderen en jongeren in het aardbevingsgebied»?1
Ja.
Hoe worden de belangen van kinderen op dit moment meegewogen in de besluitvorming over gaswinning, herstel en bouwwerkzaamheden? Bent u van mening dat dit voldoende is? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
In de besluitvorming over gaswinning uit het Groningenveld, het herstel van schade en het versterken van woningen staat de veiligheid van alle Groningers, groot en klein, centraal. Daarbij is er onder meer speciale aandacht voor scholen, die voorrang krijgen bij de versterking. Met de betreffende gemeenten is een scholenprogramma ontwikkeld. Daarin gaat de versterking en bouw van nieuwe scholen gepaard met verduurzaming en wordt ingespeeld op de gevolgen van krimp, leerlingendaling en het onderwijsaanbod in de regio. Op deze manier wordt de veiligheid van kinderen in het aardbevingsgebied nu en in de toekomst geborgd. Dat laat onverlet dat er aandacht nodig is voor het effect dat deze ontwikkelingen hebben op kinderen en het bespreekbaar maken daarvan, zoals de Kinderombudsman aanbeveelt. De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) heeft aangegeven rekening te houden met de aanbevelingen van de Kinderombudsman in de uitvoering van en communicatie over de werkzaamheden.
Is het mogelijk om onzekerheid bij kinderen weg te nemen door gedwongen verhuizingen zodanig te organiseren dat de kinderen niet van school, sportclubs of voor- en naschoolse opvang hoeven te wisselen? Zo ja, waarom wordt dit nu nog niet voldoende gedaan? Zo nee, waarom niet?
Indien blijkt dat een huis in Groningen versterkt moet worden, zodanig dat bewoners er niet in kunnen blijven wonen tijdens de werkzaamheden, worden bewoners (tijdelijk) in een wisselwoning gehuisvest. Dit vindt in overleg met de bewoners plaats. In beginsel wordt gezocht naar een locatie zo dicht mogelijk bij de eigen woning.
Vanaf wanneer zullen kinderen uitsluitend naar scholen of de voor- en naschoolse opvang gaan in een gebouw dat voldoet aan de veiligheidsnormen voor aardbevingsbestendig bouwen?
Middels het scholenprogramma wordt onder regie van de NCG gewerkt aan het aardbevingsbestendig en toekomstbestendig maken van 101 schoolgebouwen in gemeenten die te kampen hebben met de gevolgen van de bodembeweging als gevolg van de gaswinning.2 Bij alle scholen is gecontroleerd of er risico is op vallende objecten (zoals schoorstenen, kasten of ornamenten). Hiervoor zijn reeds maatregelen genomen. Alle betrokkenen hebben zich gecommitteerd aan het streven het scholenprogramma uiterlijk in 2020 af te ronden.
Bent u bereid om de informatievoorziening richting kinderen over aardbevingen te verbeteren, aangezien uit het rapport van de Kinderombudsman blijkt dat de informatievoorziening onvoldoende is? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt in de communicatie over aardbevingen is dat er oog is voor alle bewoners: volwassenen en kinderen. Voor de versterking van elke woning wordt met de bewoners een individueel gesprek gevoerd. Die gesprekken worden gevoerd door bewonersbegeleiders die een sociaal-maatschappelijke en/of medische achtergrond hebben en een professioneel netwerk in de betreffende gemeente. Deze mensen zijn erop getraind om signalen op te vangen die erop wijzen dat bewoners, waaronder kinderen, zich niet prettig voelen bij de situatie en maken dit bespreekbaar.
In het algemeen streeft de NCG naar een duidelijke en transparantie informatievoorziening en laat mij weten het advies van de Kinderombudsman zeer ter harte te nemen. De NCG zal zich samen met alle betrokkenen inzetten om waar mogelijk de informatievoorziening aan de bewoners, en in het bijzonder richting kinderen, verder te verbeteren.
Herinnert u zich een rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid waarin werd aanbevolen om het reduceren van onzekerheid en het transparant maken van onzekerheid te betrekken bij de communicatie naar burgers? In hoeverre en hoe gebeurt dit richting kinderen? Zo nee, waarom is hier niet voor gekozen?2
De NCG besteedt in zijn communicatie aandacht aan onzekerheden met betrekking tot de aardbevingenproblematiek en is transparant in hetgeen nog niet bekend is. Dat kan bijvoorbeeld gaan over het omgaan met nieuwe informatie die mogelijk effect heeft op de noodzaak tot versterkingsmaatregelen aan woningen.
Het lespakket over aardbevingen is ontwikkeld door de Veiligheidsregio in samenwerking met onder meer de GGD, Rijksuniversiteit Groningen en drie basisscholen. Het lesprogramma gaat over aardbevingen en gaswinning in Groningen en heeft als doel om het gevoel van veiligheid bij kinderen te vergroten. Het is aangeboden aan alle basisscholen in de provincie Groningen. Cijfers over het gebruik van het lespakket zijn niet bekend, maar de bevindingen van de Kinderombudsman laten de toegevoegde waarde ervan zien. De NCG geeft aan het gebruik van dit lespakket op de basisscholen graag breder te stimuleren en zal hier binnen het scholenprogramma extra aandacht aan besteden.
Klopt het dat het ontwikkelde lespakket over aardbevingen tot op heden niet grootschalig wordt gebruikt? Zo ja, hoe komt dat en hoe bent u van plan het gebruik van dit lespakket breder te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kent u het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen waaruit blijkt dat de gezondheid van mensen uit het aardbevingsgebied aanzienlijk slechter is dan elders in Nederland? Is dit ook het geval bij kinderen? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen om dit te verhelpen? Zo nee, waarom niet?3
Ik ben bekend met het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen. De NCG werkt onder meer naar aanleiding van dit onderzoek samen met betrokken instanties aan een plan van aanpak. Hierbij heeft de doelgroep kinderen en jongeren nadrukkelijk de aandacht.
Bent u bereid om de aanbeveling in dit rapport tot een breder onderzoek naar kinderen in het aardbevingsbeleid uit te voeren? Zo ja, wat is uw plan van aanpak? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van de Kinderombudsman biedt waardevol inzicht in het effect dat de aardbevingen kunnen hebben op kinderen in het gebied. De NCG coördineert onderzoek en kennisontwikkeling over aardbevingen en de leefbaarheid in Groningen en zal mede aan de hand van het rapport van de Kinderombudsman bezien hoe de impact voor kinderen en jongeren hier meer in betrokken kan worden.
Opgelegde straffen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Groot verschil eis en straf criminele bendes»1 en het onderzoek «Geëiste en opgelegde straffen bij de strafrechtelijke afhandeling van georganiseerde criminaliteit»?2
Ja
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat de verschillen tussen geëiste en opgelegde straffen niet zozeer het gevolg zijn van meningsverschillen over de ernst of strafwaardigheid tussen officieren van justitie en rechters, maar terug te voeren zijn op ten eerste het feit dat rechters een deel van ten laste gelegde feiten niet bewezen achten en ten tweede het feit dat zaken zo lang duren dat de rechter een kortere gevangenisstraf verkiest? Zo nee, waarom deelt u die conclusie niet?
Ik heb geen gegevens of signalen dat de conclusie van de onderzoekers op dit punt niet correct is. Rechters en officieren verschillen blijkens het onderzoek niet van mening over de vraag of een schuldige van een bewezen gedraging straf zou moeten krijgen. Dat valt ook af te leiden uit het zeer kleine aantal volledige vrijspraken. Gezien het aantal partiële vrijspraken ten opzichte van de delicten die ten laste worden gelegd, verschillen rechter en officier wel relatief vaak van mening over de vraag of bewezen kan worden dat het delict is gepleegd en/of de verdachte daaraan schuldig is. Dat is op zich niet verwonderlijk gezien de complexheid van dergelijke zaken en de hoge mate van maatwerk die de opsporing, vervolging en berechting daardoor vergt. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat de doorlooptijden van strafzaken zo kort als mogelijk moeten zijn onder andere om te voorkomen dat rechters, vanwege de lange duur van het proces, zich genoodzaakt voelen een lagere straf op te leggen? Zo ja, waarom? Wat kunt u doen om de doorlooptijden te verkorten? Zo nee, waarom niet?
Het is essentieel voor de geloofwaardigheid van de strafrechtketen dat slachtoffers en daders snel en adequaat duidelijkheid krijgen over de uitkomst van de strafzaak en de samenleving kan vertrouwen op de rechtvaardigheid en voorspelbaarheid van de strafrechtspleging. Er lopen diverse trajecten binnen de strafrechtketen die (mede) tot doel hebben om de doorlooptijden te verkorten. Een aantal hiervan zijn toegelicht in de brief van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer d.d. 16 december 20163. Daarnaast heeft het Bestuurlijk Ketenberaad (BKB) van de strafrechtketen het initiatief genomen voor een maatschappelijk ambitietraject4. In het kader van dit traject heeft het BKB besloten om (onder meer) de prioriteit te leggen bij het – ook in het regeerakkoord benoemde – thema doorlooptijden. De Minister voor Rechtsbescherming en ik informeren u nader over de aanpak in de eerste helft van 2018.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat, aangezien rechters bij gebrek aan afdoende bewijs lagere straffen opleggen, (vervolg)onderzoek nodig is naar de kwaliteit van het strafrechtelijk dossier en het daarin neergelegde bewijs? Zo ja, waarom? Hoe gaat u hierin voorzien? Zo nee, waarom niet?
De onderzoekers noemen in hun rapport partiële vrijspraken als een van de oorzaken dat rechters lagere straffen opleggen dan geëist. Voor die partiële vrijspraken wordt een aantal mogelijke verklaringen genoemd. In juridisch omvangrijke en complexe zaken (waarvan in de meeste gevallen sprake is bij de onderzochte georganiseerde criminaliteit) legt de officier van justitie vaak zekerheidshalve meerdere feiten ten laste, ook al kunnen die wellicht niet allemaal bewezen worden (het zogenoemde overkwalificeren van de tenlastelegging). Daarnaast kan de kwaliteit van het strafdossier en de presentatie van het daarin neergelegde bewijsmateriaal volgens de onderzoekers een rol spelen, die doorwerkt in de waardering van het bewijs en de strafmaat.
Het is de taak van een zaaksofficier van justitie – als leider van het onderzoek – om voortdurend aandacht te besteden aan de kwaliteit van het opsporingsonderzoek en de opbouw van het strafdossier. Daarbij wordt reeds – niet alleen met het oog op het voorkomen van partiële vrijspraken, maar ook vanwege het terugdringen van de doorlooptijd – aandacht gegeven aan het strakker sturen op, regisseren, afbakenen en plannen van het opsporingsonderzoek, het dossier en de tenlastelegging. De zaaksofficier van justitie wordt hierbij op het parket ondersteund door een teamleider en een kwaliteitsofficier van justitie. Omvangrijke en complexe zaken worden regelmatig in breder verband besproken op een parket, bijvoorbeeld in het zogenoemde «Zicht op zaken-overleg». Samen met het College acht ik in dit licht een onderzoek naar de kwaliteit van de strafrechtelijke dossiers en het daarin neergelegde bewijs nu niet aan de orde.
Wat is uw mening over de aanbeveling van de onderzoekers om gegevens over geëiste en opgelegde straffen in een centrale, landelijke gedigitaliseerde databank op te laten nemen?
Dat lijkt mij een waardevolle aanbeveling die niet alleen voor georganiseerde misdaad zaken van toepassing is. Maar, zoals de onderzoekers ook betogen, moeten de rechtspraak en het openbaar ministerie zelf de afweging maken of zij een dergelijk instrument willen creëren. Mochten zij daartoe besluiten dan zullen de Minister voor Rechtsbescherming en ik bekijken hoe ik hen daarbij kan faciliteren.
De Raad voor de Rechtspraak heeft de Minister voor Rechtsbescherming bericht dat zij op dit moment de mogelijkheden onderzoekt om te komen tot een eigen landelijke databank voor de straftoemeting. Daarbij zal bijzondere aandacht uitgaan naar de vraag in hoeverre een dergelijke databank de toets van de privacywetgeving doorstaat. Om betrouwbare informatie over de straftoemeting te kunnen ontsluiten, is het van belang over een zo compleet mogelijk beeld te beschikken van zowel de straffen die door de rechter zijn opgelegd als de inhoud – en met name de motivering – van zijn vonnis of arrest. Het anonimiseren van al deze beslissingen zal een dermate groot beslag leggen op de capaciteit van de rechtspraak dat in een dergelijk onderzoek als vertrekpunt moet worden uitgegaan van een databank met niet-geanonimiseerde uitspraken, die niet algemeen toegankelijk is.
Het College van procureurs-generaal heeft mij bericht met belangstelling te kijken naar het initiatief van de Rechtspraak, maar vooralsnog niet over te willen gaan tot het opzetten van een eigen database.
Het mislukken van een grote drugszaak door forse termijnoverschrijding door het Openbaar Ministerie |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «OM delft onderspit in XTC-zaak»?1
Ja.
Hoe kan het dat uiteindelijk een zevende officier van justitie op deze zaak is gezet en het Openbaar Ministerie (OM) de termijn voor vervolging uiteindelijk zo fors heeft overschreden?
Het tijdsverloop in deze zaak heeft deels te maken met personeelswisselingen en daarnaast met de complexiteit van de zaak, alsmede met de vele getuigenverhoren die op verzoek van de verdediging plaatsvonden door de rechter-commissaris. De officier van justitie is bij al deze verhoren aanwezig geweest. Hoeveel tijd de voorbereiding in totaal in beslag heeft genomen, is niet als zodanig geregistreerd.
Voor zover het tijdsverloop niet te wijten is aan de verdachten, zou de officier van justitie dit in de eis verdisconteerd hebben, in die zin dat de eis als gevolg daarvan – conform vaste jurisprudentie van de Hoge Raad – lager zou uitvallen.
In dit geval stelt het Openbaar Ministerie beroep in tegen de zaken van de twee hoofdverdachten die verdacht worden van de ernstigste strafbare feiten. In de overige zaken wordt daarvan afgezien, mede gelet op de geringere ernst van de feiten.
Kunt u zich voorstellen dat het tot grote teleurstelling leidt dat zes verdachten niet langer berecht kunnen worden en vijftig getuigen tevergeefs zijn gehoord omdat deze grote strafzaak al negen jaar duurde? Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Hoeveel heeft de voorbereiding van deze zaak in totaal gekost?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt het voor dat dergelijke termijnoverschrijdingen door het OM tot dergelijke gevolgen leiden waardoor strafzaken niet afgemaakt kunnen worden en dus zonder gevolgen blijven? Indien dit niet bekend is, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
In 2016 is het Openbaar Ministerie in 0,8% van het totaal aantal door de rechter afgedane misdrijfzaken niet-ontvankelijk verklaard. Het betreft hier alle gevallen van niet-ontvankelijkheid (onder meer in verband met problemen rondom rechtsmacht, wetsystematische vervolgingsbeletselen, ontwikkelingen in de jurisprudentie en termijnoverschrijdingen). De oorzaken die ten grondslag liggen aan niet-ontvankelijkheid worden niet afzonderlijk geregistreerd, zodat niet bekend is in hoeveel zaken termijnoverschrijding de oorzaak is van niet-ontvankelijkheid.
Aangezien het in casu een vonnis betreft in eerste aanleg in een individuele strafzaak, tegen welk vonnis nog hoger beroep loopt, bestaat er vooralsnog geen aanleiding om een onderzoek in te stellen.
Hoe groot zijn de achterstanden bij het OM nu werkelijk? Kunt u dit uitsplitsen per regio?
Het College van procureurs- generaal houdt maandelijks zicht op de ontwikkelingen in de werkvoorraden van het Openbaar Ministerie. Binnen deze voorraad dient een deel van de zaken nog door het Openbaar Ministerie te worden beoordeeld, zijn andere zaken in afwachting van een zittingsdatum en is een deel van de zaken gereed om door de rechter te worden beoordeeld en is de zittingsdatum bekend. In oktober was de totale werkvoorraad (verdeeld over deze categorieën) 90.893 misdrijven en 96.454 overtredingen.
Het Openbaar Ministerie ziet per type zaak verschillende doorlooptijden. De strafrechtketenmonitor die uw Kamer in juli heeft ontvangen (Kamerstukken II, 29 279, nr. 389) bevat informatie over de doorlooptijd van zaken. Deze wordt bepaald als de tijd tussen de datum van het eerste verhoor en de datum waarop een 1e inhoudelijke beslissing wordt genomen. Bij zwaardere zaken is dat het eerste eindvonnis van de rechter. De vonnissen die in 2016 in eerste aanleg zijn uitgesproken hadden bij misdrijven een gemiddelde doorlooptijd van 8 maanden en bij overtredingen is dit 16 maanden.
Deelt u de vrees dat de jarenlange bezuinigingen op het OM hun tol aan het eisen zijn?
Die vrees deel ik niet. Uit de validatie van een onafhankelijke deskundige bleek eind 2015 dat het Openbaar Ministerie op koers lag om de rijksbrede efficiencytaakstelling zonder extra middelen te realiseren en op het bestaande kwaliteits- en serviceniveau te functioneren. Dat beeld is ongewijzigd. Wel is destijds structureel € 15 mln. geïnvesteerd in ICT en zijn er vanaf 2017 extra middelen toegekend voor de aanpak van ondermijning en cybercrime, terrorismebestrijding en crisisbeheersing en een betere verbinding tussen de domeinen straf en zorg (waaronder slachtofferzorg). In 2018 gaat het in totaal om € 12,3 mln. en vanaf 2019 om € 14,1 mln. structureel. Ook wordt € 0,8 mln. geïnvesteerd in de versterking van de strafrechtelijke aanpak van uitreizigers en € 1 mln. in de aanpak van cybercrime. Tot slot zijn er op basis van het regeerakkoord middelen gereserveerd voor de strafrechtketen, waaronder het OM. Het gaat om de digitalisering van de strafrechtketen, extra capaciteit in de strafrechtketen en het ondermijningsfonds.
Welke maatregelen neemt u om dit soort uitwassen te vermijden en de problemen bij het OM bij de kern aan te pakken?
Het is bekend dat zaken soms vertraging oplopen (mede) als gevolg van wisselingen van officieren van justitie. Dat is onwenselijk. Het Openbaar Ministerie heeft intern maatregelen getroffen om dergelijke vertragingen zoveel mogelijk te voorkomen. Zie verder het antwoord op vraag 6.
De samenloop tussen een internationale kinderontvoering en een lopende strafzaak |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Baby weghouden bij ex met losse handjes is «kind ontvoeren»?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. Het gaat om een situatie waarop het Haags Kinderontvoeringsverdrag van toepassing is. De ratio van dit verdrag is dat ouders eerst terugkeren naar de gewone verblijfplaats en dan verder praten, al dan niet bij de rechter. De Nederlandse rechter oordeelt over de teruggeleiding. De Australische rechter is, als rechter van de gewone verblijfplaats van het betrokken kind, bevoegd te beslissen over zaken als een verzoek tot wijziging van de gewone verblijfplaats, gezag en omgang.
Klopt het dat de man van Ingrid de Gelder naar Australië is gegaan, terwijl hij net drie dagen in hechtenis had gezeten voor mishandeling van zijn vrouw en er een aangifte wegens huiselijk geweld lag? Zo ja, hoe is dit mogelijk? Zo nee, hoe is dit dan gegaan?
Ik ga niet in op de bijzonderheden van deze individuele casus.
Meer in het algemeen kan ik melden dat de omstandigheid dat een buitenlands persoon korte tijd in voorlopige hechtenis heeft gezeten ten gevolge van een aangifte tegen hem of haar, niet een verplichting met zich brengt om in Nederland beschikbaar te blijven voor politie en justitie in het verdere opsporingsonderzoek.
Klopt het dat rechters die moeten oordelen over teruggeleiding bij de weging van huiselijk geweld meewegen of dit op structurele basis plaatsvond?
Het is aan de rechter om op basis van de hem ter beschikking staande informatie en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht tot een oordeel te komen over de teruggeleiding. Hierin wordt ook meegewogen of sprake is van huiselijk geweld. Wanneer er namelijk een ernstig risico bestaat dat het kind bij terugkeer wordt blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk gevaar, kan de rechter besluiten niet over te gaan tot teruggeleiding van het kind. Zoals in de beantwoording van vraag 1 is aangegeven, is de Australische rechter bevoegd te beslissen over zaken als gezag en omgang. De betrokken moeder kan zich bij terugkeer tot de Australische rechter wenden.
Bent u bekend met het feit dat de vader van baby Femke in mei 2017 onherroepelijk is veroordeeld door de Nederlandse politierechter voor mishandeling van de moeder in Nederland op of omstreeks 18 december 2016, dit in aanwezigheid van Femke?
Ik ga niet in op de bijzonderheden van deze individuele casus.
Voor wat betreft de vraag met betrekking tot de signalering verwijs ik naar de antwoorden bij de vragen 3 en 7.
Bent u bekend met het feit dat de vader deze onherroepelijke veroordeling negeert en thans gesignaleerd is voor tenuitvoerlegging van deze strafrechtelijke veroordeling waardoor hij Nederland naar alle waarschijnlijkheid niet zal bezoeken omdat hij dan bij de grens gearresteerd wordt? Klopt het dat de veroordeling wel maar de signalering níet is meegewogen in de uitspraak van de rechter die tot terug geleiding oordeelt?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verwacht u dat de moeder nog gezinsleven zal kunnen uitoefenen met Femke, nu dat de vader niet naar Nederland zal komen en de moeder in Australië niet over woonruimte en inkomen beschikt?
Het is niet aan mij om hierover een oordeel te geven. Zowel de rechtbank Den Haag als het gerechtshof Den Haag hebben alle feiten en omstandigheden afgewogen en zijn tot de beslissing gekomen dat het betrokken kind teruggeleid dient te worden naar haar gewone verblijfplaats. Het is een eigen (vrijwillige) keuze van de moeder om al dan niet met haar dochter mee terug te reizen naar Australië.
Hoe verhoudt deze strafrechtelijke veroordeling en mogelijke arrestatie van de vader in Nederland of elders zich met de uitgangspunten in het samenwerkingsprotocol gedwongen tenuitvoerlegging teruggeleidingsbeschikkingen in internationale kinderontvoering zaken?2
De uitgangspunten in het vermelde samenwerkingsprotocol gelden voor alle zaken waarbij een kind ongeoorloofd naar Nederland is meegenomen of hier is achtergehouden. Het protocol is pas relevant vanaf het moment dat duidelijk is dat de wegvoerende ouder geen gehoor zal geven aan de rechterlijke (civiele) beslissing om het kind terug te geleiden naar het land van zijn laatste verblijfplaats. Op dat moment ontstaat voor de officier van justitie een publieke taak om de teruggeleiding in goede banen te leiden, zo nodig onder dwang van de sterke arm.
De omstandigheid dat een van beide ouders een strafrechtelijke veroordeling op zijn of haar naam heeft staan, is in beginsel niet relevant bij de teruggeleiding. Inhoudelijk is de veroordeling al meegewogen door de civiele rechter in zijn besluit tot afgifte van het kind. Wel is het voorstelbaar dat een eventuele strafrechtelijke signalering tot gevolg heeft dat de betreffende ouder
minder makkelijk van het ene naar het andere land beweegt bij de feitelijke overdracht of teruggeleiding. Het is aan de officier van justitie om bij het in goede banen leiden van de teruggeleiding zich ervan te vergewissen dat een signalering niet in de weg zal staan aan het goede verloop van de teruggeleiding.
Kunt u de bijzondere omstandigheden waarin de officier van justitie zijn/haar medewerking kan weigeren zoals voorzien in artikel 4 van het samenwerkingsprotocol toelichten? Valt een nieuw bekend geworden signalering van een niet uitgezeten straf te zien als een bijzondere omstandigheid? Zo nee, ziet u reden om het samenwerkingsprotocol aan te passen?
Uit de publieke taak die het OM heeft bij teruggeleidingen in kinderontvoeringszaken3 volgt dat het OM zo nodig medewerking verleent aan de afgifte van een minderjarige en daarbij de sterke arm kan inschakelen. De officier van justitie verleent deze medewerking indien beide civiele partijen niet tot afspraken over de teruggeleiding kunnen komen en de persoon naar wie het kind dient te worden teruggeleid hierom verzoekt bij de officier van justitie. De officier van justitie is gehouden zijn medewerking te verlenen aan de teruggeleiding. Ruimte om medewerking te weigeren, is er voor de officier van justitie vrijwel niet; uitgangspunt is dat er uitvoering wordt gegeven aan het bevel van de rechter tot afgifte van de minderjarige en een daarbij noodzakelijke teruggeleiding naar het land van het laatste verblijf van het kind. Dat neemt niet weg dat de officier van justitie bij het uitvoeren van deze publieke taak, enige beleidsruimte heeft ten aanzien van de wijze waarop hij medewerking verleent en binnen welke termijnen hij de teruggeleiding in goede banen leidt, bezien vanuit het belang van het kind en daar waar mogelijk in afstemming met de advocaat van de ouder die de officier van justitie om medewerking heeft verzocht. In bepaalde gevallen zal de ouder die om teruggeleiding verzoekt een kort geding kunnen aanspannen om de officier van justitie te verplichten tot onverwijlde teruggeleiding van het kind.
In het genoemde samenwerkingsprotocol onder punt 4 staat dat als uitgangspunt geldt dat de officier van justitie zorgt voor een onverwijlde uitvoering van het bevel van de rechter om het kind af te geven. De bijzondere omstandigheden die daarna worden benoemd (zoals het bestaan van een juridische of feitelijke misslag, of nieuwe feiten en omstandigheden die nog niet aan de rechter bekend waren) sluiten aan bij de criteria waaraan een kort gedingrechter zou toetsen en moeten dan ook worden uitgelegd als een tijdelijke pas op de plaats totdat eventueel de kort gedingrechter zich hierover heeft uitgelaten. De ruimte voor de officier van justitie om medewerking in absolute zin te weigeren, is er niet. Overigens heeft de voorzieningenrechter in het kort geding dat in de betreffende casus was aangespannen recent geoordeeld dat er geen sprake is van een feitelijke of juridische misslag en dat er geen sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die maken dat het hof Den Haag tot een andere beslissing had moeten komen.
Ik zie momenteel dan ook geen aanleiding het bestaande samenwerkingsprotocol aan te passen.
Is volgens u in onderhavige zaak sprake van een bijzondere omstandigheid, zoals voorzien in artikel 4 van het samenwerkingsprotocol?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de zaak persoonlijk te bekijken en te bezien wat mogelijk is om in ieder geval tot de Hoge Raad in cassatie uitspraak heeft gedaan niet over te laten gaan tot het teruggeleiden van Femke?
Het Haags Kinderontvoeringsverdrag heeft tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht of worden vastgehouden in een Verdragsluitende Staat. Op grond van het Verdrag is de rechter de enige die zich kan uitlaten over een verzoek tot teruggeleiding. De rechtbank en het hof zijn beide tot een oordeel gekomen. Ik heb in deze situatie dan ook geen mogelijkheden om de teruggeleiding te voorkomen.
Een droneverbod vanwege privacy |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Molenaars Kinderdijk willen droneverbod vanwege privacy»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van privacy-gerelateerde klachten over en schendingen door hobbydrones in Nederland? Zo nee, kunt u hier op korte termijn een studie naar laten doen?
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft de afgelopen twee jaar niet of nauwelijks signalen ontvangen over het gebruik van drones. Bij de politie worden alle overtredingen of meldingen met betrekking tot drones verwerkt in het bedrijfsprocessensysteem BVH. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen overtredingen die gerelateerd zijn aan privacy en andere overtredingen, zoals gevaar voor de luchtvaart. Een overzicht van deze meldingen en overtredingen laat het volgende beeld zien:
jan–dec 2016
52
5
37
101
jan–jun 2017
35
4
13
54
Hoe beoordeelt u de proliferatie van anonieme hobbydrones met camera's? Hoe beoordeelt u de miniaturisering van hobbydrones en de ontwikkeling van hobbydrones die niet als drone herkenbaar zijn, maar bijvoorbeeld op vogels of insecten lijken?
De productie en verkoop van hobbydrones met camera’s zie ik niet als bezwaarlijk, wel het eventuele gebruik daarvan op een wijze die de privacy schendt. Dit geldt ook voor geminiaturiseerde drones of voor drones die op bijvoorbeeld vogels of insecten lijken. Het gebruik van dergelijke drones kan nuttig zijn bij het maken van bijvoorbeeld een natuurfilm. Daarbij hoeft de privacy van mensen niet in het geding te zijn. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Met welke fysieke middelen kunnen vluchten van hobbydrones, die de privacy van burgers schenden, worden bestreden? Hoe werkt dit als de bestuurder van de drone niet geïdentificeerd kan worden?
Aan het tegengaan van het gebruik van drones waarmee de privacy wordt geschonden, kan worden bijgedragen door deze uit te rusten met een identificatiechip of -unit en een drone-volgsysteem te ontwikkelen. De Europese Commissie is voornemens om de identificatie van drones te realiseren door middel van het opleggen van producteisen aan de industrie. Ook overweegt de Commissie om een drone-volgsysteem te laten ontwikkelen.2 Daarnaast zou ook een zogenoemd geofencingsysteem kunnen bijdragen aan het voorkomen van privacyschendingen door drones. Op dit moment wordt in Europees verband regelgeving voorbereid die producenten van drones door middel van producteisen verplicht om een geofencingsysteem op drones te installeren.3 Weliswaar heeft deze verplichting vooral tot doel om de luchtvaartveiligheid te vergroten, maar op termijn zou geofencing ook kunnen worden ontwikkeld tot een techniek om vliegen boven de bebouwde kom of gebieden waarbinnen zich grote mensenmenigten bevinden, te beperken. In dat geval zou ook de bescherming van de privacy daarmee gediend zijn. Een dergelijk systeem kan ook functioneren zonder identificatie van de bestuurder van de drone.
Met welke juridische middelen kunnen vluchten van hobbydrones, die de privacy van burgers schenden, worden bestreden? Hoe werkt dit als de bestuurder van de drone niet geïdentificeerd kan worden?
Tegen het gebruik van drones dat de privacy schendt, kunnen verschillende juridische middelen worden ingezet. Als bij dat gebruik sprake is van heimelijk filmen, kan dit strafbaar zijn op grond van de artikelen 139f en 441b van het Wetboek van Strafrecht. In dat geval kan men aangifte doen bij de politie. Verder stelt de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) voorwaarden aan het verwerken van persoonsgegevens en daarmee ook aan het verwerken daarvan met behulp van drones. Bij een overtreding van deze wet kan een belanghebbende op grond van artikel 60 Wbp aan de Autoriteit Persoonsgegevens verzoeken een onderzoek daarnaar in te stellen. Op 25 mei a.s. wordt de Wbp vervangen door de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en zal vanaf die datum een betrokkene op grond van artikel 77 AVG een klacht bij de Autoriteit Persoonsgegevens kunnen indienen, als hij van mening is dat de verwerking van persoonsgegevens met behulp van een drone inbreuk op deze verordening maakt. De bepalingen uit de Luchtvaartregelgeving, die het vliegen met drones boven mensenmenigten en aaneengesloten bebouwing verbieden, zijn weliswaar opgesteld met het oog op de luchtvaartveiligheid, maar dragen indirect ook bij aan de bescherming van de privacy.4 Bij een overtreding van deze bepalingen kan de politie optreden. Een burger die meent dat het gebruik van drones zijn privacy schendt, kan – tot slot – dit aanmerken als een onrechtmatige daad en de bestuurder van de drone dagen voor de civiele rechter. In dat verband valt te wijzen op een recente uitspraak van de Rechtbank Gelderland, waarin het gebruik van een drone wegens schending van de privacy onrechtmatig werd geacht. Daarbij werd overwogen dat het (mogelijk) filmen ook een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kan opleveren, zolang het vliegen een privédomein betreft waar de bewoner in normale omstandigheden, zonder gebruik van de drone, geen toegang van of zicht door derden hoeft te verwachten.5 In al deze gevallen is het uiteraard noodzakelijk dat de bestuurder van de drone wordt geïdentificeerd om de genoemde juridische middelen tegen hem te kunnen inzetten.
Wordt de bestaande regelgeving effectief gehandhaafd? Kunt u cijfers geven?
De politie acteert op meldingen die betrekking hebben op het gebruik van drones. Onderzoek naar gebruik van een drone is altijd gebaseerd op het vinden van de bestuurder van de drone. Uit onderzoek ter plaatse kan eventueel na verhoor van de bestuurder een drone in beslag worden genomen ten behoeve van onder meer de bewijslast door bijvoorbeeld informatie uit de software van de drone en afstandsbediening te verkrijgen of foto’s en filmmateriaal veilig te stellen. Naar gelang de overtreding kan de bestuurder worden aangehouden of proces verbaal worden opgemaakt. De Afdeling Luchtvaart van de Landelijke Eenheid, team Luchtvaarttoezicht (LVT) kan in dit proces ondersteuning geven. In de regel worden alle overtredingen bij beroepsmatige vluchten gemeld bij de Landelijke officier van Justitie te Haarlem. Voor cijfers verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Mede gezien de inzet in het nieuwe regeerakkoord om de privacy van burgers onderling (de horizontale privacy) beter te beschermen, welke maatregelen kunnen hiertoe op het gebied van hobbydrones en privacy al op de korte termijn worden genomen?
De regelgeving over bescherming van persoonsgegevens is ook van toepassing op het verwerken van persoonsgegevens die met camera’s op drones worden vastgelegd. Ik ben vooralsnog van oordeel dat deze regelgeving op zich afdoende is.6 Omdat zij naar haar aard tamelijk abstract is en vooral criteria bevat aan de hand waarvan in een concrete situatie een nadere afweging dient plaats te vinden, heeft het vorige kabinet een handleiding drones en privacy opgesteld. Deze handleiding zal in de eerste helft van 2018 worden geactualiseerd en aangepast aan de AVG. Verder communiceert de rijksoverheid over de regels voor het vliegen met drones op www.rijksoverheid.nl/drones. In dat kader wordt onder meer aandacht geschonken aan de privacyaspecten van recreatief gebruik van drones.
Het gebrek aan capaciteit bij het Nederlands Forensisch Instituut en het uitbesteden van zaken |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Waarom laat het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) voortaan een deel van de secties op lichamen in België uitvoeren?1 Hoe is het mogelijk dat deze overheidstaak niet meer in Nederland uitgevoerd kan worden?
Het aantal secties nam in 2017 voor het eerst in ruim 10 jaar toe. Het team forensische pathologie bestond begin dit jaar uit vier tekenbevoegde pathologen en twee pathologen in opleiding. Daarmee was er voldoende capaciteit om de vraag naar gerechtelijke secties te kunnen voldoen.
Compleet onverwacht kwam één van de tekenbevoegde pathologen eerder dit jaar helaas plots te overlijden. Op een team van vier pathologen heeft de uitval van een van hen een enorme impact gehad, in combinatie met het stijgende aantal secties. Als gevolg hiervan ontstond een acuut en tijdelijk capaciteitstekort. Vanaf medio 2018 zijn de pathologen in opleiding volledig inzetbaar.
Hoe groot is het capaciteitsprobleem bij het NFI nu precies? Erkent u dat de bezuinigingen op het NFI zeer onverstandig zijn geweest?
Het NFI heeft als gevolg van een onverwachts ontstaan capaciteitstekort de komende negen maanden behoefte aan extra inzet om vijf a tien gerechtelijke secties per maand te laten verrichten.
Er zijn geen bezuinigingen bij het NFI geweest op het gebied van de forensische pathologie.
Hoe kan het dat dit tekort aan forensisch pathologen niet is voorzien en dat niet eerder is begonnen met het opleiden van mensen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke nadelige gevolgen brengt dit met zich mee voor de ketenpartners, zoals de politie?
De gevolgen voor de ketenpartners liggen vooral in extra activiteiten rond de begeleiding van het transport van lichamen naar België en het fotograferen van secties in Antwerpen. Overigens wordt er rekening gehouden met de reisafstand. Zo worden de secties ten behoeve van Noord-Nederland en Noord-Holland niet in België uitgevoerd.
Welke extra kosten zijn er voor het NFI verbonden aan het laten verrichten van secties in het buitenland?
De extra kosten voor het NFI zijn beperkt en kunnen grotendeels budgetneutraal worden uitgevoerd.
Waarom wil het NFI eigenlijk zelf niet reageren op vragen van journalisten hierover?
Het NFI en het departement hebben de vragen van de media over de voorgenomen plannen om een deel van de secties uit te besteden aan het Universitair Ziekenhuis Antwerpen beantwoord.
Wat is de stand van zaken van het verbeterprogramma naar aanleiding van het cultuuronderzoek en het daaropvolgende Kamerdebat over het NFI eerder dit jaar?
Voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Justitie en Veiligheid eind november, ontvangt u de al eerder toegezegde brief met daarin de stand van zaken van het verbeterprogramma naar aanleiding van het cultuuronderzoek.
Wat zijn de plannen met betrekking tot het NFI, ook als het gaat om nieuwe uitbestedingen? Welke voornemens en scenario’s zijn er op het Ministerie van Veiligheid en Justitie?
Uitbesteding en doorverwijzing door het NFI vindt plaats in de lijn van het rapport van de Commissie Winsemius in de gevallen dat er sprake is van een tekort aan capaciteit (volume), zoals bijvoorbeeld het geval was bij MH17 en ingeval het NFI niet zelf beschikt over de juiste capaciteit (expertise), zoals bijvoorbeeld ingeval van spraakonderzoek voor sommige buitenlandse talen.
De toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie heeft een toekomstvisie op het forensisch onderzoek toegezegd2, waarbij enerzijds het NFI op het gebied van kennisontwikkeling tot de top kan blijven behoren en waarbij anderzijds wordt onderzocht op welke wijze er voldoende aanbieders van forensische onderzoeksmethoden kunnen zijn.
Het vraagstuk voor wat betreft het uitbesteden maakt daar deel van uit. Over het visietraject zal ik u deze maand nog een brief sturen.
Gerechtelijke secties die noodgedwongen in België worden uitgevoerd |
|
Chris van Dam (CDA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Kent u het bericht «Gerechtelijke secties vermoedelijke slachtoffers misdaden overgedragen naar België»?1
Ja
Hoe beoordeelt u het feit dat een dergelijke noodgreep nodig is door het overlijden van een forensisch patholoog?
Ik beoordeel het als een goede oplossing van het NFI om een constructieve samenwerking met Belgische deskundigen aan te gaan. Er is sprake van een acute en tijdelijke situatie die op deze wijze professioneel is ondervangen.
Is er overwogen om tijdelijk extra expertise voor het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) in te huren om het personeelstekort op te vangen?
Eén van de overwogen oplossingen voor het tijdelijke en acute capaciteitsprobleem bij het NFI was inderdaad om de Nederlandse pathologen in te schakelen. Met één van hen zijn ook gesprekken gevoerd. Na een gedegen afweging is uiteindelijk gekozen voor samenwerking met het Universitair Ziekenhuis in Antwerpen. Het Universitair Ziekenhuis Antwerpen heeft de benodigde expertise, ervaring en capaciteit om deze werkzaamheden voor het NFI uit te voeren. De afspraken zijn in lijn met het beleid ten aanzien van tijdelijk uitbesteden van forensisch onderzoek als geschetst door de Commissie Winsemius.
Klopt het dat er al jarenlang is gewaarschuwd dat het NFI dit risico zou lopen door een gebrek aan personeel? Zo ja, waarom is hier dan niet eerder actie op ondernomen?
Nee, tot voor kort voldeed de bij het NFI beschikbare bezetting in relatie tot het aantal gevraagde secties. Het team forensische pathologie bestond begin dit jaar uit vier tekenbevoegde forensisch pathologen en twee klinisch pathologen in opleiding tot forensisch patholoog. Op het plotseling overlijden van een tekenbevoegde patholoog was het NFI niet voorbereid.
Deelt u de opvatting dat samenwerking met externe deskundigen goed is voor de contra-expertise, innovatie en het voorkomen van tunnelvisie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze krijgt die samenwerking nu structureel vorm?
Ja, samenwerking met externe deskundigen biedt tal van voordelen. De forensisch pathologen binnen het NFI werken ook al structureel samen met forensisch radiologen buiten het NFI en hebben goede contacten met academische pathologiegroepen. Eén van de NFI-pathologen is ook bijzonder hoogleraar forensisch pathologie aan de Universiteit Maastricht.
Hebben secties in België consequenties voor de duur die met een sectie is gemoeid en vind de sectie in België onder dezelfde condities plaats (met name ten aanzien van de mate waarin (delen van) organen worden achter gehouden) als in Nederland?
Het NFI zal met het Universitair Ziekenhuis Antwerpen duidelijke afspraken maken over de secties in België, waarmee er geen verschil is met de situatie als deze secties door het NFI zelf zouden worden uitgevoerd.
Deelt u de mening dat het gelukkiger was geweest indien u op voorhand de Kamer over het voornemen om secties buiten Nederland te verrichten had geïnformeerd?
Nee, de gemaakte afspraken zijn in lijn met het beleid ten aanzien van het tijdelijk uitbesteden van onderzoeken, zoals geschetst door de Commissie Winsemius in 2013.
Op welke wijze worden nabestaanden in voorkomende gevallen geïnformeerd over het feit dat een stoffelijk overschot ten behoeve van sectie naar het buitenland wordt vervoerd?
De politie informeert de nabestaanden hierover.
Het Manifest Schuldvrij! en incassobureaus die te snel naar de rechter stappen |
|
Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (VVD), Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Kent u het Manifest Schuldvrij?1
Wij waarderen het dat de initiatiefnemers aandacht hebben voor dit maatschappelijke vraagstuk. Het kabinet onderschrijft het belang van het terugdringen van het aantal mensen met problematische schulden en de noodzaak voor een effectievere hulpverlening. Het kabinet kiest, zoals ook blijkt uit het regeerakkoord, voor een andere uitwerking. Hieronder lichten we dit toe aan de hand van de suggesties uit het manifest:
Voor de aanpak van problematische schulden zijn gemeenten, departementen, overheidsorganisaties en private partijen aan zet. De uitwerking van het regeerakkoord en de hiervoor genoemde plannen landen in een brede schuldenaanpak van het kabinet, waarover wij u in het voorjaar van 2018 informeren5.
Kunt u reageren op de vijf afzonderlijke punten uit het Manifest?
Zie antwoord vraag 1.
Onderschrijft u de petitie en gaat u deze ondertekenen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de overheid de slechtste schuldeiser is?
Er zijn zeer verschillende situaties waarin de overheid als incasseerder optreedt. De terugbetaling van een studielening vraagt bijvoorbeeld om een ander incassobeleid dan de incasso van een strafrechtelijke sanctie. Mensen zijn verantwoordelijk voor het nakomen van financiële verplichtingen. Tegelijkertijd moet er rekening mee worden gehouden dat schuldenaren maar over één afloscapaciteit beschikken. De overheid heeft als schuldeiser een bijzondere verantwoordelijkheid om onnodige vergroting van schulden te voorkomen. In dat kader lopen verschillende trajecten en zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 1 is het kabinet voornemens om uitwerking te geven aan een brede schuldenaanpak.
Wat onderneemt u om van de overheid de netste schuldeiser te maken?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om de extra kosten voor mensen die een boete niet kunnen betalen zo veel mogelijk te reduceren?
De overheid heeft als schuldeiser een bijzondere verantwoordelijkheid om onnodige vergroting van schulden te voorkomen, onder meer door het beperken van extra kosten voor mensen die een boete niet kunnen betalen. Voor de strafrechtelijke boetes en de administratieve verkeersboetes (Wahv) geldt dat in de afgelopen jaren de mogelijkheden tot het treffen van betalingsregelingen zijn uitgebreid. Zo is per 1 september 2017 een nieuw beleidskader van het openbaar ministerie in werking getreden dat het treffen van betalingsregelingen bij sancties boven een bedrag van 225 euro als uitgangspunt heeft. Hiermee zijn aan de voorkant van het inningproces maatregelen getroffen om betrokkenen ruimte te bieden tot betaling en daarmee extra kosten te voorkomen.
In het kader van de motie van de leden Kooiman (SP) en Recourt (PvdA)6 die ziet op het mogelijk maken van betalen in termijnen van verkeersboetes lager dan 225 euro voor mensen die vallen onder de normen die gelden voor de bijstand, onderzoekt de Minister voor Rechtsbescherming een verdere verruiming. Daarnaast wordt in de uitwerking van het regeerakkoord ingezet op direct contact met schuldenaren. Ten aanzien van het maximeren van de stapeling van boetes vanwege te laat betalen wordt Rijksbreed bezien hoe hier invulling aan kan worden gegeven en welke uitvoeringsorganisaties hierbij betrokken worden.
Wat gaat u doen om de extreem hoge kosten aan terug te vorderen toeslagen terug te dringen, wetende dat dit vaak een reden is waarom mensen in de schulden belanden?
De beste manier om terugvorderingen terug te dringen is voorkomen dat ze ontstaan. Omdat toeslagen gekoppeld zijn aan het actuele inkomen zijn de inspanningen er op gericht om burgers te helpen met het inschatten van hun inkomen en te attenderen bij bepaalde wijzigingen in hun leefsituatie die gevolgen hebben voor hun toeslagen, zoals het bereiken van de AOW-leeftijd of als kinderen in de basisschool- of middelbare schoolleeftijd komen. Dit voorkomt terugvorderingen. De overzichten uit de halfjaarrapportages van de Belastingdienst7 laten zien dat de inspanningen effect hebben. Het percentage terugbetalingen is gedaald naar 27%, het feitelijk aantal is afgenomen met 900.000.
Bent u bereid coulantere afbetalingsregelingen voor terug te vorderen toeslagen in te stellen?
Een toeslagschuld mag in beginsel in 24 maandelijkse termijnen worden terugbetaald, dat is al coulant. Daarnaast is er ook een maatwerkregeling mogelijk die rekening houdt met individuele financiële omstandigheden. Naar verwachting wordt het vanaf 1 januari 2019 (de voorziene inwerkingtredingsdatum van de Fiscale vereenvoudigingswet 2017) bovendien mogelijk voor burgers om één betalingsregeling te treffen voor de totale belasting- en toeslagschuld. Er zal dan niet langer sprake meer zijn van een stapeling van betalingsregelingen, gekoppeld aan individuele terugvorderingen of belastingaanslagen, maar alle schulden die een burger heeft bij de Belastingdienst worden samengenomen en als één schuld behandeld. Voor toeslagschulden wordt het beleid op sommige onderdelen coulanter en op andere onderdelen minder coulant. Zo wordt het mogelijk om kwijtschelding van toeslagschulden te verkrijgen, maar wordt de standaardbetalingsregeling van 24 maanden ingekort. De maatwerkregeling voor burgers met een relatief laag inkomen of hoge kosten voor levensonderhoud blijft bestaan.
Bent u bereid een verbod op het bedrijfsmatig opkopen van incasso’s in te stellen?
Op dit moment ziet de Minister voor Rechtsbescherming geen aanleiding voor een verbod op doorverkoop van schulden. De Minister verwijst naar het antwoord op vragen van de SP over (een onderzoek naar) een verbod op doorverkoop van schulden.8
In hoeverre is het Zweedse incassomodel, waarbij één centrale partij incasseert, volgens u mogelijk in Nederland? Wilt uw antwoord toelichten?
In Zweden wordt reeds enige tijd gewerkt met een Rijksincassodienst (Kronofogdenmyndigheten). In deze organisatie is, samengevat, het verstrekken van een executoriale titel (rechterlijke macht), de executie daarvan (ambtshandeling van de gerechtsdeurwaarder), schuldhulp (minnelijk traject) en schuldsanering (equivalent van de WSNP) samengebracht. De exacte werking van dit systeem en de toepasbaarheid van elementen daarvan binnen de Nederlandse context vraagt om nadere bestudering. Hierover is ook contact met de initiatiefnemers van het manifest. De Staatssecretaris van SZW is voornemens om onderzoek te doen en u daarover te informeren. Daarnaast is in het verlengde van de Rijksincassovisie uitvoering gegeven aan de clustering Rijksincasso, zie ook het antwoord op vraag 1.
Welke mogelijkheden ziet u om naar één deurwaarder per gezin te gaan?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is uw reactie op de uitzending van Nieuwsuur over incassobureaus die te snel naar de rechter stappen?2
Over de in deze uitzending behandelde incassopraktijken informeerde de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer in antwoord op de vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) over incassobureaus en de dubieuze handel in schulden.10
Kunt u aangeven hoeveel het de overheid heeft gekost, aangezien er vorig jaar 300.000 schuldprocedures voor de rechter zijn gekomen?
In de systemen van de rechtspraak wordt niet geregistreerd op de zaakscategorie incassozaken. De Raad voor de rechtspraak heeft de Minister voor Rechtsbescherming laten weten dat voor het aantal incassozaken wel indicaties kunnen worden ontleend aan het aantal verstekuitspraken van de kantonrechter. Verreweg de meeste van dat soort verstekzaken zijn namelijk incassozaken. Van de kantonzaken op tegenspraak betreft slechts een klein deel incassozaken. In de periode 1 januari 2014 t/m 9 oktober 2017 zijn door de kantonrechter circa 1,2 miljoen zaken bij verstek afgedaan. In diezelfde periode zijn circa 227.000 kantonzaken op tegenspraak behandeld. Op jaarbasis gaat het grosso modo om 370.000 kantonzaken waarvan 310.000 bij verstek en 60.000 op tegenspraak. Met de nodige slagen om de arm zal het dus jaarlijks om enkele honderdduizenden incassozaken gaan.
Deelt u de mening dat het businessmodel van schuldopkopers (een gang naar de rechter met een slecht onderbouwd dossier) verwerpelijk is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Om betaling af te dwingen kan een gang naar de (kanton)rechter nodig zijn. De rechter oordeelt in individuele gevallen over de vorderingen van incassobureaus. Het civiele recht verplicht een eiser om de gronden voor zijn vordering uiteen te zetten. De eiser moet aangeven op welke overeenkomst de betaalverplichting betrekking heeft, in hoeverre aan die verplichting is voldaan, welk bedrag nog openstaat en dat de schuldenaar in verzuim is. Indien buitengerechtelijke incassokosten worden gevorderd, moeten die worden onderbouwd. De stellingen van eiser moeten voldoende concreet zijn voor een schuldenaar om zich daartegen te verweren en voor de rechter om een vordering te kunnen toewijzen. Als de schuldenaar geen verweer voert, gaat de rechter uit van de juistheid van de stellingen, tenzij de vordering hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt (artikel 139 Rv). Bij twijfel over de rechtmatigheid of gegrondheid kan de rechter de eiser om nadere inlichtingen of stukken vragen.
De rechter moet, ook in verstekzaken, ambtshalve het recht van openbare orde en dwingend recht toepassen. Zo moet de rechter bij vorderingen op consumenten-schuldenaren ambtshalve toetsen op oneerlijke bedingen in algemene voorwaarden. Ook dient de rechter de voor de consument-schuldenaar dwingendrechtelijke regels over incassokosten (art. 6:96 lid 5–7 BW) toe te passen. De rechter beoordeelt derhalve of overeenkomstig deze regels is gehandeld, zoals met betrekking tot de hoogte van de incassokosten en het verzenden van een brief waaruit blijkt dat de schuldenaar nog een uiterste termijn heeft gekregen waarbinnen betaald kan worden, zonder dat incassokosten verschuldigd worden (vgl. HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704).
Wat gaat u doen om mensen te beschermen tegen incassobureaus die schuldenaren laten opdraaien voor onterechte kosten?
Het kabinet heeft aandacht voor het tegengaan van misstanden in de incassobranche. Zie de antwoorden op vraag 1, 9 en 16.
Welke vervolgactie heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in gang gezet naar aanleiding van het onderzoek naar de handelspraktijken van incassobureaus?
De aanpak van de ACM kent een aantal sporen, met name voorlichting, onderzoek en handhaving. De ACM is in 2016 samen met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) gestart met een algemene voorlichtingscampagne over de rechten van consumenten bij incasso. De minder zelfredzame consument hoopt de ACM nu te bereiken via intermediairs zoals schuldhulpverleners, maatschappelijk werk, thuisadministratie-hulpverleners en budgetcoaches. Op 1 november 2017 is door de ACM een online toolkit gestart die het de hulpverleners makkelijker maakt om namens hun cliënten in actie te komen tegen oneerlijke incassopraktijken. Met de geboden hulpmiddelen kunnen zij cliënten snel zekerheid geven over hun rechten bij incasso en hoe zij hun recht kunnen halen.
Daarnaast hebben in oktober 2017 na onderzoek van de ACM tien grote telecombedrijven hun incassopraktijk aangepast. Uit eerder onderzoek concludeerde de ACM dat veel incassotrajecten van consumenten voortkomen uit telecomabonnementen. De telecombedrijven hebben hun incassopraktijk en hun informatie voor consumenten aangepast of gaan dat op korte termijn nog doen.
Verder heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in november vorig jaar aangekondigd handhavend op te treden in de incassosector. De ACM heeft bedrijfsbezoeken afgelegd. De ACM doet hierover, lopende het onderzoek, geen mededelingen over.
Het bericht ‘Incassobureaus kopen schulden op om ze daarna met harde hand te innen’ |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Incassobureaus kopen schulden op om ze daarna met harde hand te innen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het doorverkopen van schulden steeds vaker voorkomt, en dat hierdoor het schuldenprobleem in Nederland vergroot wordt?
Ik herken de zorgen over bepaalde incassopraktijken en deel die. Het kabinet zet in op het terugdringen van het aantal mensen met problematische schulden en het effectiever helpen van mensen met schulden. Daar hoort bij dat kritisch wordt gekeken naar de rol van incassobureaus en dat misstanden bij incasso effectiever worden bestreden. Het kabinet gaat aan de slag met de uitwerking van het in het regeerakkoord aangekondigde incassoregister. Met de branche en andere betrokken (maatschappelijke) organisaties zal begin 2018 bezien worden hoe dit op de beste wijze geregeld kan worden.
Op dit moment zie ik geen aanleiding voor een verbod op doorverkoop van schulden. Ik verwijs naar het antwoord op vragen van de SP over (een onderzoek naar) een verbod op doorverkoop van schulden2. Het probleem van kwalijke incassopraktijken schuilt niet in de doorverkoop van vorderingen als zodanig, maar in de wijze waarop vervolgens met de vorderingen wordt omgegaan.
Deelt u de conclusie van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) dat dit een zorgelijke ontwikkeling is en tot uitwassen leidt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat het in het regeerakkoord aangekondigde incassoregister bijdragen aan een oplossing voor dit probleem? Kan met dit register ook gehandhaafd worden op incassobureaus die hogere kosten berekenen dan toegestaan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het idee van een verbod op de doorverkoop van schulden?
Zie antwoord vraag 2.
Zou een koninklijk incassobureau (naar Zweeds model) een oplossing kunnen zijn voor dit groeiende probleem?
In Zweden is, samengevat, het verstrekken van een executoriale titel (rechterlijke macht), de executie daarvan (ambtshandeling van de gerechtsdeurwaarder), schuldhulp (minnelijk traject) en schuldsanering (de Zweedse equivalent van de Wet schuldsanering natuurlijke personen) samengebracht in één organisatie: het Kronofogdenmyndigheten (KFM).
Een dergelijke constructie binnen de Nederlandse context voorkomt niet dat vorderingen massaal worden doorverkocht. Het doorverkopen van schulden vindt ongeacht het bestaan van het KFM, ook in Zweden op grote schaal plaats. Het kabinet zoekt oplossingen van problemen op het gebied van schulden eerder in de optimalisatie van reeds ingezette trajecten, zoals het in het regeerakkoord aangekondigde incassoregister en overleg met de incassosector.
Dit neemt niet weg dat onderzocht zal worden of elementen uit het Zweedse model tot optimalisatie van het huidige systeem kunnen bijdragen. Ik verwijs verder naar het antwoord op de vragen 2, 3, 4 en 5.
Het bericht ‘Grote strafzaken verhuizen van rechtbank Almelo naar Zwolle’ |
|
Gert-Jan Segers (CU), Chris van Dam (CDA), Maarten Groothuizen (D66), Foort van Oosten (VVD) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Grote strafzaken verhuizen van rechtbank Almelo naar Zwolle»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de overgang van strafzaken van het Functioneel Parket van de rechtbank-locatie Almelo naar de locatie Zwolle voortvloeit uit de per 1 januari 2013 ingevoerde Wet Herziening Gerechtelijke Kaart? Onderschrijft u de visie van de president van de rechtbank Overijssel dat de meerderheid aan kleinere Functioneel Parket-zaken in Almelo blijft en dat er ruimschoots voldoende werkaanbod aanwezig blijft om beide locaties, dus ook de locatie Almelo, open te houden?
Ja. De verschuiving van meervoudige strafzaken van het Functioneel Parket per 1 januari 2018 naar Zwolle, zijnde de vestigingsplaats van het Functioneel Parket in Overijssel, vloeit direct voort uit afspraken die in 2012 het kader van de Wet Herziening Gerechtelijke Kaart (HGK) zijn gemaakt. De Rechtbank Overijssel vormt één van de vier zogenoemde concentratierechtbanken, naast Rotterdam, Amsterdam en Oost-Brabant. In elk van de arrondissementen van die vier concentratierechtbanken zijn het Landelijk Parket (LP) en het Functioneel Parket (FP) gevestigd. Ingevolge de Wet HGK en daarmee verband houdende regelgeving worden bij die concentratierechtbanken de van die beide parketten afkomstige zaken aangebracht. In het Reglement concentratie LP- en FP-zaken, zoals in februari 2012 is vastgesteld tussen de Raad voor de rechtspraak en het College van Procureurs-Generaal, zijn op basis van de criteria uit de HGK (toegankelijkheid, kwaliteit en gezonde bedrijfsvoering) afspraken gemaakt over de concentratie en behandeling van LP en FP zaken bij de concentratierechtbanken. Dit is in 2012 nader ingevuld in afspraken tussen het toenmalige fusiebestuur en het Openbaar Ministerie. Deze afspraken zijn, gehoord het Openbaar Ministerie, de dekens en vertegenwoordigers van het lokale openbaar bestuur en lokale uitvoeringsorganisaties van Zwolle (-Lelystad) en Almelo, neergelegd in het zaaksverdelingsreglement van de rechtbank Overijssel van 2 april 2013 (Stcrt. 2013, 11297).
De afspraak houdt voor FP-zaken in dat die gedurende de eerste vijf jaren nog in Almelo worden aangebracht, maar dat vanaf uiterlijk 1 januari 2018 de meervoudige FP-strafzaken alleen nog in Zwolle worden behandeld. Het FP is evenals het LP gevestigd in het gerechtsgebouw te Zwolle. De verschuiving van het meervoudige FP-pakket per januari 2018 geschiedt met behoud van enkelvoudige FP-zaken en van regio gebonden zaken van het Arrondissementsparket op beide hoofdlocaties Zwolle en Almelo. Ook de behandeling van CVOM-zaken is verdeeld over beide rechtbanklocaties. Naar inschatting van het FP vormt het aandeel van regionaal gebonden (Twente) FP-zaken minder dan 10% van het totale aandeel van de zaken die door het FP Zwolle bij de rechtbank Overijssel worden aangebracht. Doordat de rechtbank Overijssel ingevolge artikel 2 van het Wetboek van Strafvordering geldt als één van de vier zogenoemde concentratierechtbanken, worden er juist meer FP- (en LP-)zaken, grotendeels afkomstig buiten het arrondissement Overijssel, aangebracht bij deze rechtbank dan vóór de HGK het geval was. Het betreft met andere woorden over het algemeen geen zaken uit de regio Twente die dicht bij de burger behandeld moeten worden. In de dagelijkse rechtspraktijk blijkt dat aan de meervoudige complexe strafzaken die het FP Zwolle tot nu toe in Almelo heeft aangebracht vooral gespecialiseerde advocaten uit de randstad zijn verbonden. De verschuiving heeft dan ook geen noemenswaardige gevolgen voor de lokale werkgelegenheid.
Ook na deze relatief kleine verschuiving is er ruim voldoende werkaanbod in beide hoofdlocaties. Almelo blijft een hoofdlocatie van de rechtbank Overijssel.
Kunt u aangeven hoeveel uren meervoudige strafkamer er in 2018 voorzien worden op de locatie Zwolle en op de locatie Almelo? Kunt u aangeven wat de omvang is van het aantal uren strafzaken Functioneel Parket dat in 2018 niet langer in Almelo doch in Zwolle (naar verwachting) zal worden afgedaan?
In 2018 worden er 257 meervoudige kamer zittingen (1540 zittingsuren) in Zwolle en 152 meervoudige kamer zittingen (915 zittingsuren) in Almelo voorzien. Ten opzichte van 2017 worden er 50 meervoudige FP-zittingen (300 zittingsuren) minder afgedaan in Almelo, zijnde één meervoudige fraudezitting per week. Naar verwachting stijgt het aantal enkelvoudige zittingen in Almelo in 2018 met 4% (62 zittingsuren) tegen een afname in Zwolle met 3% (42 zittingsuren).
De mogelijkheid tot het opleggen van tbs bij weigerachtige verdachten |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de uitspraken van hoogleraar Van Marle – voormalig directeur van het Pieter Baan centrum – dat er een «gat in het strafrecht zit» en de communicatie tussen de psychiatrie en de rechterlijke macht tekort schiet?1
Om tbs op te leggen moet de rechter zich laten informeren door gedragsdeskundigen. Dit doen gedragsdeskundigen middels een pro Justitia rapportage (pJ-rapportage).2 In het geval dat in de pJ-rapportage geen advies voor tbs wordt gegeven, kan de rechter alsnog beslissen tot het opleggen van die maatregel. De rechter moet dan wel vaststellen dat sprake is van een stoornis of gebrekkige geestelijke ontwikkeling. Naast de pJ-rapportage laat de rechter zich zoveel mogelijk andere adviezen of rapporten overleggen, die hem over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van het opleggen van de tbs-maatregel kunnen informeren. Bij het vonnis betrekt de rechter ook de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Dus ook als er in het geheel geen medische gegevens over de betrokkene beschikbaar cq. bekend zijn en de betrokkenen weigert mee te werken aan de observatie, kan de rechter alsnog tbs opleggen op basis van het milieuonderzoek, het strafdossier of de ernst van het gepleegde delict en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
Indien een rechter meer uitleg wenst over een pJ-rapportage kan hij/zij een gedragsdeskundige gedurende het strafproces oproepen ter zitting. Daarnaast wordt de kwaliteit van de pJ-rapporteurs bewaakt door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) en het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD).
In de kwaliteitstoetsing binnen het NIFP en het Pieter Baan Centrum (PBC) speelt de begrijpelijkheid van de psychiatrische/psychologische onderzoeken voor de rechterlijke macht en het OM een grote rol. Ook vindt geregeld overleg plaats tussen OM, de rechterlijke macht en het NIFP.
Klopt zijn stelling dat een rechter ook zonder psychiatrisch rapport tbs kan opleggen? Heeft de rechter die ruimte ook indien in het geheel geen medische gegevens over betrokkene beschikbaar cq. bekend zijn, bijvoorbeeld omdat de verdachte stelselmatig medewerking aan observatie weigert dan wel omdat de verdachte geen opgebouwd medisch dossier heeft? Of bijvoorbeeld omdat de «enscenering» van de gepleegde misdrijven een tbs oplegging kan rechtvaardigen?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre zou de weigering om mee te werken aan psychiatrisch onderzoek bij verdenkingen van zeer ernstige gewelds- of zedendelicten niet juist een indicatie van een ziekelijke stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens kunnen zijn?
Soms werken verdachten niet mee aan het onderzoek, hetzij op aanraden van de verdediging, hetzij voortvloeiend uit hun pathologie. Een weigering hoeft dus niet altijd te duiden op een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van geestvermogens.
Welke opties en behandelingen zijn denkbaar bij terbeschikkinggestelden (tbs'ers) die elke vorm van medewerking weigeren? Hoe wordt daar nu mee omgegaan? Hoe wordt zekergesteld dat de betreffende personen zich niet zomaar buiten de kliniek kunnen begeven?
Bij de indicatiestelling voor klinische zorg stelt het NIFP de zorgbehoefte en de beveiligingsnoodzaak van de justitiabele vast. Op basis van deze indicatiestelling wordt een justitiabele geplaatst in een inrichting waar de benodigde zorg én de benodigde beveiliging kan worden geleverd.
Voor elke tbs-gestelde met verpleging van overheidswege verblijvend in een tbs-instelling wordt een zorgplan opgesteld. In dit plan zijn de therapieën en behandelingen voor de tbs-gestelde opgenomen die het recidiverisico verminderen. Indien een tbs-gestelde volhardt in zijn weigering mee te werken aan de behandeling, dan zal het recidivegevaar niet afnemen en is de kans groot dat de rechter de tbs-maatregel verlengt.
Een tbs-gestelde kan zich alleen buiten de kliniek begeven indien dit in zijn verlofmachtiging is opgenomen. Verlof wordt alleen verleend indien de behandeling en de veiligheid dit toelaten. Verlof vindt stapsgewijs plaats, conform een opbouw van verschillende modaliteiten van begeleid, onbegeleid en uiteindelijk transmuraal en/of proefverlof. Door vrijheden stapsgewijs toe te kennen, wordt op een verantwoorde wijze toegewerkt naar terugkeer in de samenleving. Verlof is alleen mogelijk na uitvoerige beoordeling van de aanvraag door verschillende partijen, waaronder onafhankelijke deskundigen van het Adviescollege Verloftoetsing Tbs (AVT) dat adviseert over de veiligheid bij aanvragen voor tbs-verlof.
Hoe beoordeelt u de optie om in de wet te expliciteren dat een rechter ook tbs kan opleggen indien het opstellen van een advies over de persoonlijkheid van de verdachte niet mogelijk is gebleken? Meent u dat de huidige wet in combinatie met het wetsvoorstel Forensische Zorg de rechter hier reeds voldoende ruimte voor geeft? Zo ja, kunt u dit nader uiteenzetten? Zo nee, bent u bereid de wet – bijvoorbeeld door een aanvulling van artikel 37a Wetboek van Strafrecht – aan te passen?
In mijn antwoord op de vragen 1 en 2 heb ik reeds aangegeven dat de rechter om een tbs-maatregel te kunnen opleggen moet vaststellen of sprake is van een stoornis. Dit kan hij doen op basis van een pJ-rapportage, maar ook op basis van andere bronnen. Ook zonder een daartoe strekkend advies van gedragsdeskundigen kan de rechter een tbs-maatregel opleggen. Dat is ook vaste jurisprudentie van de Hoge Raad; de huidige wettelijke kaders bieden dus ruimte. In mijn ogen is echter meer nodig.
De schrijnende zaak van Anne Faber heeft opnieuw aangetoond hoe urgent de problematiek rondom de weigerende observandi is. Het mag niet zo zijn dat een gevaarlijke stoornis onbehandeld blijft omdat je niet meewerkt aan een pJ-rapportage. Daarom onderzoek ik op dit moment in de volle breedte welke maatregelen aan een oplossing kunnen bijdragen, naast de interventies die al zijn getroffen en worden ingevoerd. Bij dit onderzoek kijk ik ook naar maatregelen buiten de huidige wet- en regelgeving. Zoals ik in de schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid op 29 november 2017, reeds heb aangegeven, zal ik ook het voorstel van het lid Van Oosten (VVD) en het lid Kuiken (PvdA) beoordelen op bruikbaarheid en uitvoerbaarheid. In de eerste maanden van 2018 zal ik uw Kamer hierover informeren.
Daarnaast is al een aantal maatregelen genomen t.a.v. de problematiek van de weigerende observandi.
Zo is in het wetsvoorstel Forensische Zorg (Kamerstuk 32 398), dat thans aanhangig is in de Eerste Kamer, de zogeheten regeling «weigerende observandi» opgenomen. Deze regeling maakt het mogelijk eerdere medische gegevens inzake weigeraars te vorderen van behandelaren en artsen. Dit biedt de gedragsdeskundige meer informatiebronnen, naast observatie, om een stoornis vast te stellen. Met de regeling kan worden voorkomen dat geen tbs-maatregel kan worden geadviseerd door gedragsdeskundigen doordat de verdachte in kwestie zijn medewerking weigert, terwijl bestaande gegevens beschikbaar zijn die kunnen bijdragen aan de vaststelling van een stoornis.
Verder is in het wetsvoorstel Procedurele verbeteringen voor de rechtspraktijk (Kamerstuk 34 736), dat juni jl. bij uw Kamer is ingediend, een wetswijziging opgenomen waardoor het mogelijk wordt langer te kunnen (gaan) observeren. Hiermee wordt verlenging van de maximale termijn voor klinische observatie gecodificeerd.
Een langere observatietermijn geeft het PBC de mogelijkheid aanvullende observatietechnieken toe te passen. De verwachting is dat hierdoor een vollediger conclusie kan worden getrokken.
Ook is eerder dit jaar een pilot gestart in het PBC. In deze pilot wordt een intensiever observatieklimaat gecreëerd, waardoor de gedragsdeskundigen een beter beeld krijgen van de verdachte. De rapporteurs kunnen hierdoor meer aanknopingspunten voor de pJ-rapportage opdoen en zo tot een vollediger rapportage komen.
Tot slot onderzoekt het WODC de precieze omvang van het aantal weigeraars tussen 2002 en 2016. Daarbij wordt ook gekeken hoe vaak de rechter toch een tbs-maatregel heeft opgelegd bij een weigerende verdachte. Verder zal het WODC rechters en officieren van justitie interviewen of zij nog verbetermogelijkheden zien omtrent deze problematiek.
De berichten inzake de aanhouding van Michael P. uit Zeewolde |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten inzake de aanhouding van Michael P. uit Zeewolde?1 2 3 4
Ja.
Waarom heeft u er niet voor gezorgd dat deze levensgevaarlijke crimineel, Michael P., zijn opgelegde celstraf volledig in de cel uitzit?
Het is belangrijk dat het strafrechtelijk onderzoek en het onderzoek van de Inspecties zorgvuldig kunnen verlopen. Daarom kan ik niet verder ingaan op de details over Michael P. en zijn detentie.
Met het oog op de veiligheid van de samenleving worden gedetineerden voorbereid op hun terugkeer in de samenleving. Het is in dat kader belangrijk dat problemen op het gebied van geestelijke gezondheid en/of verslaving van de gedetineerde worden behandeld. Dat is in het belang van de samenleving; niet alleen in het belang van de veroordeelde. De artikelen 15 lid 5 en 43 lid 3 van de penitentiaire beginselenwet bieden de mogelijkheid gedetineerden met deze problematiek in een forensisch-psychiatrische instelling te plaatsen.
Bij de voorbereiding van gedetineerden op hun terugkeer in de samenleving kunnen forensisch-psychiatrische instellingen passende zorg bieden. Daarvan is verlof een belangrijk onderdeel, mits dit is geoorloofd. De veiligheid van de samenleving staat voorop, zodat de vrijheden gefaseerd worden opgebouwd. De verschillende stappen worden steeds geëvalueerd voordat tot een volgende stap wordt overgegaan. Verlof is evenwel van belang om gedetineerden vanuit een gecontroleerde omgeving te laten oefenen met het verblijf buiten de inrichting. In dat kader kunnen vrijheden worden verleend om buiten een inrichting te werken, een opleiding te volgen of een zorgprogramma te doorlopen.
Afhankelijk van de titel (uit de penitentiaire beginselenwet) waarop een gedetineerde vanuit een PI in een forensische kliniek wordt geplaatst en van het verloop van de behandeling, worden beslissingen over verlof en vrijheden genomen door de behandeldirecteur van de kliniek, de directeur van de zendende penitentiaire inrichting en/of de selectiefunctionaris van Dienst Justitiële Inrichtingen. Bij de beslissing over plaatsing in een forensisch-psychiatrische instelling wordt advies gevraagd aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie en het Openbaar Ministerie.
Waarom hebben u, aangezien u verantwoordelijk bent voor het feit dat dit monster zo kort na zijn veroordeling tot 12 jaar gevangenisstraf vrij rond kon lopen, en de diensten onder uw verantwoordelijkheid, zoals het Openbaar Ministerie (OM), de Reclassering en de gevangenis, de maatschappij niet beschermd tegen dit monster? (artikel 15b Wetboek van Strafrecht en artikel 15 Penitentiaire Beginselenwet)
Zie antwoord vraag 2.
Op welke datum heeft u deze gevaarlijke gek uit de cel gehaald, op de maatschappij los gelaten en (onbegeleid) vrij rond laten lopen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom en door wie is de onbegrijpelijke beslissing genomen om deze gewelddadige misdadiger in de Forensisch Psychiatrische Kliniek Aventurijn Den Dolder te huisvesten, terwijl deze kliniek bekend staat om zijn zogenaamde open karakter, waar onlangs een zware crimineel uit was ontsnapt en die nota bene op loopafstand is van Nijkerk, de plaats waar Michael P. niet zo lang geleden twee jonge meisjes beestachtig heeft verkracht?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kwalificeert u het feit dat het OM in hoger beroep een lagere straf heeft geëist dan de rechtbank in eerste aanleg had opgelegd?
Het is niet aan mij om te oordelen over de eis van een Officier van Justitie in een individuele strafzaak. Het is aan de onafhankelijke rechter om te bepalen wat een passende straf is.
Deelt u de mening dat het de hoogste tijd wordt dat dit soort gevaarlijke gekken levenslang opgelegd krijgen?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het bericht dat er plannen waren om deze kliniek te sluiten? Zo ja, waarom heeft u dit nog niet gedaan, temeer omdat omwonenden al jaren waarschuwen voor de onveiligheid en overlast afkomstig van de criminelen die deze kliniek huisvest?
De kliniek is onderdeel van een private zorgaanbieder waar het Ministerie van Justitie en Veiligheid plekken inkoopt. Op dit moment zijn er geen concrete plannen om de kliniek van Aventurijn (FPA Roosenburg) te sluiten of te verhuizen.
Hoeveel van dit soort misdadigers die een ernstig gevaar voor de samenleving vormen, lopen er op dit moment vrij rond? Hoeveel levensgevaarlijke misdadigers zoals Michael P., verblijven op dit moment niet in de cel, maar net als de gevaarlijke verkrachter Michael P. in klinieken?
Op 14 november 2017 waren in totaal 128 gedetineerden vanuit een PI overgeplaatst naar een forensische kliniek. Voor wat betreft de gedetineerden die in een forensische kliniek worden geplaatst geldt in algemene zin het volgende.
De klinieken en de afdelingen die daarvan deel uitmaken, hebben verschillende beveiligingsniveaus. De selectiefunctionaris van de Dienst Justitiële Inrichtingen neemt de beslissing over plaatsing van een gedetineerde in een bepaalde forensische kliniek. Aan deze beslissing ligt een advies van de penitentiaire inrichting ten grondslag over de psychiatrische problematiek en de wenselijkheid van opname, een inschatting van het vlucht- en maatschappelijk risico dat aan de plaatsing is verbonden van het NIFP en een schriftelijk advies van het Openbaar Ministerie (bij een executie-indicator).
Het bericht ‘Opinie: Maak Nederland nou eindelijk eens toegankelijk voor gehandicapten’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Opinie: Maak Nederland nou eindelijk eens toegankelijk voor gehandicapten»?1
Ja.
Kunt u een stand van zaken geven over de implementatie van het Verdrag van de Verenigde Natie (VN) inzake de rechten van personen met een handicap? Wat gaat goed? Waar ziet u concrete knelpunten? Wat is er in gang gezet om deze knelpunten op te lossen?
Op 28 maart jl. heb ik u het implementatieplan van het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (hierna: Verdrag) toegestuurd.
Het implementatieplan bevat in de kern vijf sporen, te weten: (1) Participatie, (2) Lokaal, (3) Goederen en diensten, (4) Rijk als organisatie en (5) Rijk als beleidsmaker. Het plan is opgesteld door de Alliantie, VNG, VNO-NCW en MKB-Nederland en het Rijk. Hierin schuilt de kracht van dit plan: partnerschap vanuit verschillende partijen. Samen zetten deze partijen de schouders onder het versterken van de beweging naar een inclusieve samenleving. Het betrekken van ervaringsdeskundigheid is een belangrijk element in het implementatieplan. In dat kader zullen knelpunten die personen met een handicap in de samenleving ondervinden waar nodig en mogelijk in deze aanpak worden betrokken.
Op 31 mei jl. heb ik tijdens het AO gehandicaptenbeleid met uw Kamer gesproken over de totstandkoming van het plan. Zoals ik in het debat heb toegelicht, is de volgende stap dat uitvoering wordt gegeven aan de vijf sporen van het plan. Daar wordt op dit moment door het Rijk en de partners invulling aan gegeven. Uw Kamer ontvangt, zoals ik in het debat heb toegezegd, voor het einde van dit kalenderjaar een voortgangsbericht over de aanpak.
Ondertussen krijgt de geleidelijke implementatie van het Verdrag in de praktijk wekelijks meer vorm met initiatieven van diverse partijen in het land. Deze initiatieven versterken het effect van de activiteiten die partners in het programma willen ondernemen. Zo lanceerde VGN in samenwerking met Ongehinderd recentelijk de wedstrijd voor de meest toegankelijke gemeente van 2018. Ook hebben diverse partijen in de Week voor Toegankelijkheid (2 t/m 6 oktober) activiteiten georganiseerd om aandacht te genereren voor het thema toegankelijkheid. In deze week heeft bijvoorbeeld de Nederlandse Vereniging van Poppodia en Festivals toegezegd dit thema onder de aandacht van haar leden te brengen aan de hand van een zevenpuntenlijst voor een toegankelijk poppodium.
Krijgt u ook signalen dat het openbaar vervoer voor wat betreft bus, tram en metro nog niet volledig toegankelijk is voor mensen met een beperking?
Ja, die signalen ken ik.
Ik heb de petitie «Onbeperkt openbaar vervoer» op 2 oktober jl. in ontvangst genomen en daarover gesproken met de initiatiefnemers. Ik ben de initiatiefnemers van de petitie zeer erkentelijk voor hun inzet. Hun inzet en betrokkenheid is in mijn ogen een goed voorbeeld van hoe «niet zonder ons maar met ons», één van de uitgangspunten van het VN-verdrag, in de praktijk betekenis kan krijgen. In het gesprek met de initiatiefnemers heb ik aangegeven dat de petitie de urgentie bevestigt om verder te werken aan een toegankelijk openbaar vervoer in Nederland.
Er zijn duidelijke afspraken en regelgeving over het toegankelijk maken van het gehele openbaar vervoer. Die zijn neergelegd in het plan van aanpak toegankelijkheid openbaar vervoer en vervolgplannen daarop. Verder is in het Besluit Toegankelijkheid van het openbaar vervoer en de daarbij behorende regeling neergelegd welke toegankelijkheidsnormen gelden en ook hoe fasegewijs toegewerkt wordt naar een zo toegankelijk mogelijk openbaar vervoer. Dit is een groeimodel: in het Besluit Toegankelijkheid van het openbaar vervoer artikel 17 lid 1 staat dat alle nieuwe, vernieuwde en verbeterde voertuigen, haltes, stations en reisinformatie aan de toegankelijkheidseisen moeten voldoen.
In de petitie wordt ook verzocht om er voor te zorgen daar waar mogelijk en anders actief te stimuleren dat de stations en perrons voor alle vormen van openbaar vervoer tijdig worden aangepast, zodat er ook daadwerkelijk gebruik gemaakt kan worden van het (nieuwe) materieel.
Specifiek voor treinvervoer wordt gewerkt aan een volledig toegankelijk spoorsysteem. Dat betekent dat ProRail werkt aan toegankelijke stations en sporen, door de perrons op de juiste hoogte te brengen, liften en hellingbanen aan te brengen in stations en geleidelijnen aan te leggen. Als tussendoel geldt hierbij dat in 2020 minimaal 90% van de reizigers (=70% van de stations) van en naar volledig zelfstandig toegankelijke stations kunnen reizen. De NS koopt daarnaast toegankelijk materieel in. Zo zijn onlangs de 58 Flirts in gebruik genomen, met een gelijke instap. De treinen van andere treinvervoerders zijn al toegankelijk.
Gemeenten hebben met de Wmo 2015 de opdracht om zorg te dragen voor de maatschappelijke ondersteuning, waaronder begrepen het bevorderen van de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking en – meer in zijn algemeenheid de zelfredzaamheid en participatie van deze groep (art. 1.1.1. Wmo 2015). Gemeenten zijn gehouden periodiek een beleidsplan met concrete beleidsvoornemens ter vaststelling aan de gemeenteraad aan te bieden (art. 2.1.2. Wmo 2015), dit beleidsplan dient in het bijzonder aandacht besteed te worden aan de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking. Gemeenten zijn gehouden ingezetenen, waaronder mensen met beperkingen of hun vertegenwoordigers, bij beleidsvoering en de uitvoering daarvan te betrekken.
Zowel aan de kant van de vervoerders, als aan de kant van gemeenten zijn kaders waarbinnen aan toegankelijkheid voor mensen met een handicap moet worden gewerkt. Dat past binnen het implementatieplan voor het Verdrag. Mijn collega van Infrastructuur en Milieu bespreekt de voortgang van opdrachten aan de landelijke overlegtafel openbaar vervoer en spoor, waarbij alle betrokken partijen aan tafel zitten. Daarmee ligt het onderwerp mijns inziens bij de juiste partijen en heeft een aanvullende afspraak met de VNG op dit vlak geen toegevoegde waarde. Daar waar het in de uitvoering niet optimaal gaat, spreekt mijn collega, de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, vervoerders en decentrale overheden aan.
Is het waar dat er nog niet bij alle bus-, metro- en tramhaltes rekening wordt gehouden met toegankelijkheid voor mensen met een beperking? Zo ja, bent u bereid om dit expliciet onderdeel te laten zijn van het implementatieplan van het VN Verdrag en dit te bespreken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Kamer hier zo snel mogelijk over te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u in dat licht bereid om inhoudelijk te reageren op de petitie «Onbeperkt openbaar vervoer» van No Limits Network, aangeboden op maandag 2 oktober 2017? Wat gaat u doen met de aanbevelingen en verzoeken van deze petitie?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat alle gemeentes een lokale-inclusie agenda hebben? Zijn er knelpunten op gemeentelijk niveau bij het opstellen en uitvoeren van een lokale-inclusie agenda? Zo ja, kunt u dit toelichten?
In antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven dat elke gemeente op grond van de Wmo 2015 gehouden is specifieke beleidsvoornemens te formuleren gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, in het bijzonder het bevorderen van de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking. Ingezetenen, waaronder vertegenwoordigers van de doelgroep dienen hierbij betrokken te worden.
Er zijn geen centrale gegevens beschikbaar over het aantal gemeenten dat een inclusieagenda heeft. De uitvoering van het amendement Bergkamp – Van der Staaij, waarin de lokale inclusieagenda in de toelichting als middel is genoemd, wordt wel ondersteund via het implementatieprogramma. De indieners gaven de gedachte achter dit amendement weer in de toelichting: cultuurverandering en vernieuwing kan juist op lokaal niveau tot stand komen. Het amendement sluit dan ook goed aan op de ambitie in spoor 2 van het implementatieprogramma met de VNG als trekker. Spoor 2 heeft als ambitie om een impuls te geven aan bestaande en nieuwe inspanningen die ervoor zorgen dat inwoners van gemeenten volwaardig kunnen meedoen in de samenleving.
Op dit moment zijn er al diverse goede voorbeelden bij gemeenten. Bijvoorbeeld de inclusietrajecten in de gemeenten Woerden en Ede, de agenda 22 aanpak van de gemeente Utrecht of het recent gestarte project Rotterdam Onbeperkt. Daarnaast werken diverse gemeenten met andere benaderingen eveneens aan toegankelijkheid, participatie en inclusie. Zo zijn er handboeken toegankelijkheid opgesteld in onder meer Eindhoven, Zwolle en Nijmegen. En zo heeft de gemeente Utrecht een toegankelijkheidsstandaard opgesteld om de aandacht voor toegankelijkheid in alle fasen van bouwprocessen vast te leggen.
De bedoeling van spoor 2 van het programma is dat gemeenten die nog niet of beperkt aan de slag zijn, van deze en overige voorbeelden kunnen leren. Bovendien kunnen koplopers met elkaar innoveren en vernieuwen. Gemeenten kunnen hierbij de inclusieagenda als instrument hanteren. Maar in lijn met de gedachte achter de decentralisaties hebben gemeenten ook de beleidsvrijheid om – in goed overleg met hun ingezetenen – met andersoortige benaderingen te werken aan de uitvoering van het amendement c.q. de thema’s toegankelijkheid, participatie en inclusie.
Ik hoop daarnaast dat veel partijen een inclusieagenda opnemen in hun verkiezingsprogramma’s voor de verkiezingen volgend jaar op lokaal niveau.
Hoe staat het met de toegankelijkheid van openbare toiletten voor mensen met darm-, maag- en nierproblemen? Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot uw eerdere toezegging om dit met de VNG te bespreken en dit onderdeel te laten zijn van het implementatieplan? Zo nee, waarom niet?
Bij de VNG zijn hierover geen centrale gegevens beschikbaar. Zoals ook in antwoord op vraag 6 al aangegeven, is het – in lijn met de gedachte achter de decentralisaties – aan gemeenten om vorm te geven aan de implementatie van het verdrag. Er wordt dan ook niet bijgehouden of en op welke manier gemeenten dit specifieke onderwerp meenemen in hun lokale aanpak.
Een belangrijk uitgangspunt vanuit het Verdrag voor elke gemeente is om lokale ervaringdeskundigen te betrekken bij de totstandkoming van de aanpak, zodat lokaal een afweging kan worden gemaakt over de zaken die in dit kader worden opgepakt. Als de toegankelijkheid van openbare toiletten in bepaalde gemeenten in probleem vormt, dan kan dat in de dialoog tussen ervaringdeskundigen en de gemeente op lokaal niveau aan de orde komen aan de hand van concrete lokale praktijksituaties. Waar nodig kan op basis daarvan worden gewerkt.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 20 oktober 2017?
Ja.
Miljoenen onwettige subsidies verstrekt door ZonMw |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
Kent u het bericht «Miljoenen aan subsidies onwettig verstrekt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat belangenverstrengeling bij subsidieaanvragen te allen tijde voorkomen dient te worden?
Ja.
Deelt u de mening dat het niet toegestaan zou moeten zijn dat leden van een commissie die subsidieaanvragen beoordelen, zelf ook subsidieaanvragen kunnen indienen? Zo ja, hoe heeft dit dan toch kunnen gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Wat mij betreft kan er geen misverstand over bestaan dat leden van een beoordelingscommissie niet betrokken kunnen zijn bij de beoordeling van hun eigen subsidieaanvragen. Artikel 4 van de Gedragscode Belangenverstrengeling ZonMw (uitzonderingsclausule) maakte dit echter wel mogelijk. Naar aanleiding van een oordeel van de onafhankelijke bezwaarschriftencommissie van ZonMw in 2015 heeft ZonMw dan ook besloten om dit artikel met ingang van 2016 niet meer toe te passen. ZonMw zal de Gedragscode Belangenverstrengeling ZonMw evalueren en vervolgens aanscherpen. Artikel 4 zal daarbij worden geschrapt.
Dienen de betreffende aanvragen niet opnieuw beoordeeld te worden? Zo nee, waarom niet?
Door de uitzonderingsbepaling in de gedragscode van ZonMw is de schijn van belangenverstrengeling (conform artikel 2:4 Algemene wet bestuursrecht) onvoldoende bewaakt. Dat betekent echter niet zonder meer dat bij de besluitvorming door ZonMw over de toekenning van subsidies ook sprake is geweest van belangenverstrengeling.
Gelet op de checks and balances in het beoordelingsproces van subsidieaanvragen van ZonMw, zoals het referentenoordeel en het pre-advies, en het feit dat de uitzonderingsclausule vanaf 2016 niet meer is toegepast, bestaat er geen aanleiding om de betreffende aanvragen opnieuw te beoordelen. Ook praktisch gezien is het niet meer mogelijk om een subsidieronde uit 2015 over te doen aangezien de toegekende subsidie al aan onderzoek is besteed.
Kunt u aangeven hoeveel miljoenen aan subsidies op deze wijze verstrekt zijn en voor welke programma’s?
Uit het feitenrelaas van ZonMw, dat ik u tegelijkertijd met deze antwoorden toestuur, blijkt dat in een aantal gevallen de uitzonderingsclausule weliswaar is toegepast, maar dat was destijds conform de Gedragscode Belangenverstrengeling ZonMw. Als de uitzonderingsclausule werd toegepast is in geen enkele van deze situaties een commissielid met directe betrokkenheid aanwezig geweest bij de bespreking van zijn of haar eigen aanvraag.
In de periode 2010–2015 is in 3.5% van het totale toegekende subsidiebudget van € 710 miljoen sprake geweest van directe betrokkenheid waarbij gebruik is gemaakt van de uitzonderingsclausule. In deze periode zijn een kleine 9.700 subsidieaanvragen in 316 subsidierondes ingediend. Van de 144 aanvragen waarbij sprake was van directe betrokkenheid zijn destijds 72 aanvragen (0,74% van 9.700) gehonoreerd.
Bent u bereid ook andere jaren te laten onderzoeken bij ZonMw op deze onwettige toekenning van subsidies?
Er is geen sprake geweest van onwettige toekenning van subsidies. De analyse die ZonMw heeft uitgevoerd naar aanleiding van de berichtgeving over vermoedens van onrechtmatig verstrekte subsidies loopt van 2010 tot en met oktober 2017. Ik acht dit voldoende.
Kunt u uitleggen waarom ZonMw deze werkwijze bij de programma’s Huisartsengeneeskunde en Ouderengeneeskunde nog steeds toestaat?
In december 2016 heeft ZonMw met de stichting SBOH besproken dat ook bij dit programma de uitzonderingsclausule uit de Gedragscode Belangenverstrengeling ZonMw niet langer wordt toegepast. SBOH is een non-profit organisatie en vervult de rol van werkgever van artsen die in opleiding zijn tot huisarts, tot arts voor verstandelijk gehandicapten of tot specialist ouderengeneeskunde. De SBOH financiert hun opleiding.
De werkwijze in dit programma Huisartsengeneeskunde en Ouderengeneeskunde is aangepast. In de lopende ronde in 2017 mogen commissieleden die zelf (mede)aanvrager zijn niet meer deelnemen aan de beoordelingscommissie.
Waarom zijn de betreffende leden van de commissie van ZonMw niet uit hun functie gezet, nu zij zichzelf op deze manier met subsidiegeld hebben verrijkt?
De analyse van ZonMw heeft geen aanleiding gegeven om aan te nemen dat er sprake is van persoonlijke verrijking van commissieleden met subsidiegeld.
Het vervolg van de sluiting en de ontruiming van Fort Oranje |
|
Sandra Beckerman |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de volgende tekst uit eerste brief die de bewoners van Fort Oranje ontvangen hebben van de gemeente Zundert: «De sluiting zal één jaar duren (dus tot 4 augustus 2018) gedurende welke tijd wij Camping Fort Oranje zullen saneren en tot een schone en veilige woonomgeving zullen maken. U zult dus alternatieve woonruimte moeten vinden voor de duur van de sluiting.»?1
Het is aan de gemeente om te bezien wanneer voldaan is aan alle voorwaarden om het terrein weer op een juiste manier te kunnen gaan gebruiken en het beheer te beëindigen. Het betreft hier een verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders van Zundert dan wel van de burgemeester. Het is aan het college/de burgemeester om hierover verantwoording af te leggen aan de gemeenteraad.
Ik heb verder van de gemeente begrepen dat besloten is om tot volledige ontruiming en sluiting over te gaan nadat de exploitant van de camping had aangekondigd de camping reeds per 3 juli 2017 te sluiten, de mensen op straat te zetten en af te sluiten van elektriciteit, water en riolering. Naar aanleiding van deze aankondiging ontstond er onrust, hetgeen een aanzuigende werking had op mensen die zichzelf illegaal onderdak kwamen verschaffen op de camping. Dat bracht extra problematiek met zich mee in het kader van openbare orde, de veiligheid en gezondheid van de kwetsbare personen die reeds op de camping verbleven.
Waarom is door de gemeente Zundert later besloten Fort Oranje niet langer te saneren tot een «schone en veilige woonomgeving», maar over te gaan tot volledige ontruiming en sluiting? Hoe verhoudt zich dit tot wat de bewoners in het vooruitzicht is gesteld in de eerste brief?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het door de gemeente Zundert toezeggen van een tijdelijke sluiting en een «schone en veilige woonomgeving» om dat vervolgens toch weer om te zetten in een volledige ontruiming en sluiting, een voorbeeld van behoorlijk bestuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gevolgen heeft de rechtszaak gehad die een bewoner had aangespannen tegen de gemeente Zundert en waarbij de rechter zich uiterst kritisch uitliet over de handelwijze van de gemeente Zundert wat betreft vervangende woonruimte? Welke lessen kunt u daaruit trekken?2
De gemeente Zundert heeft mij laten weten dat de gemeente samen met de bewoner heeft gezorgd voor een passende oplossing voor herhuisvesting en dat die inmiddels ook gerealiseerd is. Daarnaast is de frequentie van het ruimen van de velden aangepast en zijn de bewoners nog beter geïnformeerd over de data van ontruimingen en sluiting van de camping.
Klopt het dat bewoners, die gedwongen de camping moeten verlaten, geen vergoeding krijgen voor hun opstallen of voor de verhuizing daarvan? Is dit juridisch houdbaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente Zundert heeft mij desgevraagd het volgende te laten weten. De mensen die gaan verhuizen krijgen geen vergoeding voor hun opstal. Bewoners die kunnen aantonen dat hun opstal hun eigendom is krijgen een vergoeding voor het verplaatsen van de opstal. Mensen die staan ingeschreven in de gemeente Zundert krijgen ondersteuning bij verhuizing en/of aanschaf van inventaris op basis van de regels rond bijzondere bijstand.
Waarom worden de opstallen toch getaxeerd, ondanks het feit dat de gemeente Zundert geen schadevergoeding betaalt?
De gemeente Zundert heeft mij het volgende medegedeeld. De taxatie is verricht in opdracht van de gemeente Zundert. De taxatie is nadrukkelijk niet verricht om de waarde van de stacaravan te bepalen met als doel de aanschaf dan wel de verkoop van de stacaravan/woonwagen of het chalet door de gemeente Zundert. Het doel van de taxatie is enkel om de waarde van de op Camping Fort Oranje aanwezige opstallen te laten inschatten door een onafhankelijke, geregistreerde, taxateur met het oog op eventuele toekomstige discussies over de staat waarin de opstallen zich bevonden. Dankzij de taxatie is er dan in ieder geval ook een onafhankelijke derde geweest die zijn eigen inschatting heeft gegeven van de staat en de waarde van de opstallen.
Klopt het dat bij het streng geregisseerde persmoment dat werd georganiseerd rondom het wegtakelen van enkele caravans, het voor journalisten niet was toegestaan andere delen van de camping te bezoeken of fotograferen? Wat was hiervan de reden en kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente Zundert heeft mij desgevraagd het volgende geantwoord. In het kader van beheersbaarheid en veiligheid is op het moment van ruiming van het eerste veld op Fort Oranje gekozen voor een geregisseerde aanpak van media. In de periode van het ruimen van het eerste veld was er sprake van veel commotie en was het in het kader van veiligheid niet wenselijk om media ongecontroleerd op de camping te laten bewegen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de bewoners van Fort Oranje niet het slachtoffer worden van het gedraai en gestuntel van de gemeente Zundert dat zich blijkbaar vertild heeft aan de deze complexe opgave?
Uw kwalificatie van het optreden van de gemeente en de veronderstelling ten aanzien van de bewoners van Fort Oranje onderschrijf ik niet.
Op welke manieren werd en wordt rekening gehouden met kwetsbare mensen, zoals ouderen, kinderen of mensen met een ziekte of beperking? Krijgen deze mensen voorrang of extra begeleiding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Van de gemeente heb ik begrepen dat de GGD de zorgbehoefte van alle bewoners van camping Fort Oranje heeft geïnventariseerd. Op basis hiervan hebben zij aan alle bewoners die dat nodig hebben een zorgindicatie toegekend. Deze bewoners krijgen een op maat gemaakt zorg- en begeleidingstraject aangeboden.
Het bericht dat de gemeente Eindhoven met het criterium ‘schoon huis’ wil gaan werken, terwijl jurisprudentie aangeeft dat dit niet mag |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zuidzorg teleurgesteld door collegebesluit: «Zonder korting minder werk»»?1
Ja
Klopt het dat de gemeente Eindhoven een «schoon huis» als prestatiecriterium wil gaan invoeren? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Ja. Voor de beantwoording van deze vraag heb ik informatie bij de gemeente Eindhoven ingewonnen. De gemeente Eindhoven geeft aan dat het nieuwe beleid zich verhoudt met het wettelijke kader en de door de Centrale Raad voor Beroep (CRvB) in 2016 gedane uitspraak in een zaak over resultaatfinanciering (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CRVB:2016:1491) alsmede de in vervolg op die uitspraak uitgevoerde onderzoeken en uitspraken.
De gemeente Eindhoven geeft aan de volgende uitgangspunten te hanteren voor de implementatie van resultaatfinanciering:
Op basis van deze uitgangspunten is het nieuwe uitvoeringsbeleid in Eindhoven tot stand gekomen. In de gewijzigde werkwijze bepaalt de generalist in Eindhoven enkel dater ondersteuning nodig is en welk resultaat daarmee bereikt moet worden. De inwoner gaat vervolgens met de aanbieder in gesprek om vast te stellen hoedit resultaat bereikt moet worden. Dit wordt vastgelegd in het ondersteuningsplan dat onderdeel uitmaakt van de door de gemeente af te geven beschikking. Het beleid van de gemeente Eindhoven leidt ertoe dat gebruik wordt gemaakt van de deskundigheid van de aanbieders van huishoudelijke ondersteuning en dat de inwoner meer mogelijkheden van regie over het eigen leven wordt geboden. De inwoner bepaalt samen met de aanbieder wat belangrijk is en wat in zijn persoonlijke situatie bijdraagt aan het realiseren van de genoemde resultaten. De rechtszekerheid is gewaarborgd doordat het ondersteuningsplan onderdeel is van de beschikking.
Het wijzigingsvoorstel is in lijn met de uitspraak van de CRvB. Derhalve is er voor mij geen aanleiding om actie jegens de gemeente te ondernemen.
Bent u ervan op de hoogte dat de rechtbank Amsterdam onlangs oordeelde dat het criterium «schoon en leefbaar» huis niet door een thuiszorgorganisatie gehanteerd mag worden?
De rechtbank heeft vastgesteld dat met het toekennen van de voorziening hulp bij het huishouden voor een «schoon en leefbaar huis» een te bereiken resultaat wordt toegekend. Wat er voor nodig is om dit resultaat te bereiken is afhankelijk van feiten en omstandigheden van het individuele geval. Waar een cliënt recht op heeft, kan dus per geval verschillen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het aan het college is rechten en plichten van cliënten vast te stellen. Wat het recht op een schoon en leefbaar huis inhoudt, moet dus door het college vastgesteld worden. Een thuiszorgorganisatie kan voor de uitvoering het criterium «schoon en leefbaar huis» hanteren, zolang de afspraken hoe dit resultaat bereikt zal worden onderdeel uitmaken van de beschikking die het college afgeeft.
Hoe gaat u bewerkstellingen dat noch de gemeente Eindhoven noch andere gemeenten dit criterium hanteren dan wel gaan hanteren?
Uit het antwoord op vraag 2 blijkt dat het hanteren van het prestatiecriterium «schoon huis» voor huishoudelijke ondersteuning onder – door de CRvB geëxpliciteerde – voorwaarden mogelijk is.
Denk u dat als de Huishoudelijke Hulp Toelage in Eindhoven wegvalt, de 670 betrokken ouderen een dusdanige inkomenspositie hebben dat ze tussen de 22,50 en 24 euro per uur voor huishoudelijke hulp kunnen betalen? Zo nee, vindt u dit gevolg ook niet erg verdrietig?
De Wmo 2015 biedt de waarborg dat een cliënt, die voor zijn zelfredzaamheid of participatie is aangewezen op ondersteuning en daarin niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn netwerk kan voorzien, recht heeft op ondersteuning, bijvoorbeeld in de vorm van huishoudelijke hulp. Het kan daarbij gaan om een algemene voorziening als deze voor de cliënt passend is of om een maatwerkvoorziening. Onderdeel van de passendheid van een voorziening is dat deze voor de cliënt financieel haalbaar moet zijn.
In Eindhoven vervalt de mogelijkheid om via de algemene voorziening HHT extra uren huishoudelijke hulp in te kopen bij zorginstellingen. Dit doet niets af aan de hiervoor genoemde wettelijke waarborg. Na een melding, onderzoek of aanvraag is het aan de gemeente om daar waar nodig een passende voorziening aan te bieden. Deze passendheid betreft ook de omvang van de voorziening.
Voor inwoners blijft daarbij de mogelijkheid bestaan om tegen een gereduceerd tarief huishoudelijke hulp in te kopen via het werkgelegenheidsproject «Gascogne Thuis» voor mensen die een beroep doen op de Participatiewet.
Vindt u het ook raar dat daar waar huishoudelijke hulp medewerkers nu nog een dankbare baan hebben, dat hetzelfde geld waar zij nu nog van betaald worden straks gebruikt wordt om een onzeker aantal andere mensen uit de bijstand te krijgen?
Uit informatie van de gemeente Eindhoven is mij gebleken dat de gemeente samen met UWV aan medewerkers die daarvoor in aanmerking willen komen, aanbiedt om hen zo mogelijk van werk naar werk te helpen.
De rechterlijke uitspraak dat een schuldeiser een rekening niet volledig mag plukken |
|
Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (VVD), Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat een schuldeiser de bankrekening van mensen volledig leeghaalt, waardoor er geen leefgeld overblijft?1
Ja, ik ben het met u eens dat mensen met schulden te allen tijde in de basale kosten van hun levensonderhoud moeten kunnen voorzien. De meeste mensen hebben daarvoor hun loon of uitkering nodig. Om die reden geldt er een beslagvrije voet bij beslag op loon of uitkering. Het kan niet zo zijn dat de beslagvrije voet wordt omzeild door in plaats van bij de werkgever of uitkeringsinstantie beslag te leggen op het bedrag aan loon of uitkering dat door de werkgever of de uitkeringsinstantie op de bankrekening van de schuldenaar is overgemaakt.
Wat is uw reactie op de uitspraak van gerechtsdeurwaarder Wilbert van de Donk: «zolang er geen wettelijke regeling is voor het bankbeslag blijft de onduidelijkheid bestaan»?
Uit (tuchtrechtelijke) jurisprudentie volgt dat er onder omstandigheden sprake kan zijn van misbruik van bevoegdheid indien beslag wordt gelegd op een bankrekening die uitsluitend door uitkering of loon wordt gevoed, terwijl de beslagene geen ander inkomen heeft waaruit hij zijn primaire levensbehoeften kan voldoen en de gerechtsdeurwaarder met die omstandigheid bekend is of moest zijn.2 Veel hangt dus af van wat de gerechtsdeurwaarder weet of moest weten over de inkomsten en het vermogen van de schuldenaar. Dit is in de praktijk voorafgaand aan het leggen van het beslag niet altijd inzichtelijk.
Onderschrijft u de mening van de Nationale ombudsman dat er zo snel mogelijk een wettelijke regeling moet komen om naast loonbeslag ook bij bankbeslag een minimumbedrag aan leefgeld over te houden?
Ik ben het met de Nationale ombudsman eens dat er een wettelijke regeling moet komen om te voorkomen dat de regeling inzake beslagvrije voet bij loon of uitkering door een bankbeslag wordt doorkruist. Uit de begin 2017 door de Nationale ombudsman georganiseerde rondetafel over dit onderwerp waarbij ook de KBvG, de Sociale Verzekeringsbank (SVB), de Belastingdienst, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), DUO (Dienst Uitvoering Onderwijs), het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) en het CJIB aanwezig waren, blijkt dat ook de uitvoerende partijen graag tot een dergelijke regeling wil komen. Dat staat niet ter discussie. Uit de verschillende gesprekken komt wel naar voren dat het een ingewikkeld vraagstuk is waarvoor nog geen pasklare oplossing is gevonden. Ik ben samen met de Minister voor Rechtsbescherming en de Minister van Financiën in gesprek met onder meer de KBvG en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) over mogelijke oplossingsrichtingen. De Minister voor Rechtsbescherming is voornemens het onderwerp mee te nemen in de aanstaande brede herziening van het beslag- en executierecht. Het is de bedoeling om medio 2018 een wetsvoorstel over de herziening van het beslag- en executierecht ter consultatie voor te leggen. Ik zal het aanstaande preadvies over het bankbeslag en de beslagvrije voet van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG), dat in het voorjaar van 2018 wordt verwacht, bij het opstellen van de wetgeving betrekken.
Wat is het beleid van de landelijke overheidsinstanties, zoals het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), de Belastingdienst en de Dienst Uitvoering Onderwijs, omtrent beslag in natura, bankbeslag en het overhouden van leefgeld?
Beslaglegging is voor schuldeisers, waaronder ook overheidsinstanties als het CJIB, de Belastingdienst en DUO, een uiterste middel om mensen aan hun financiële verplichtingen te laten voldoen. Als partijen tot beslaglegging overgaan is daar een heel proces aan vooraf gegaan waarbij geprobeerd wordt afspraken te maken en betalingsregelingen te treffen. Beslag op loon of uitkering komt dus niet onverwacht voor de schuldeiser.
De beslagvrije voet geldt alleen bij beslag op periodieke vorderingen, zoals loon of uitkering. Bij beslag op een banktegoed (geen periodieke vordering) geldt in beginsel dus geen beslagvrije voet. De Belastingdienst voert het beleid dat achteraf en op verzoek van de schuldenaar een bedrag ter beschikking wordt gesteld (het leefgeld) dat het mogelijk maakt te voorzien in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud. De Minister van Financiën doet momenteel onderzoek naar de mogelijkheden om – vooruitlopend op wetgeving inzake de beslagvrije voet bij bankbeslag – proactief een bedrag aan leefgeld te hanteren bij een bankbeslag door de Belastingdienst en de lagere overheden. In de loop van 2018 zal de Kamer hierover worden bericht. Overigens kan altijd, dus ook in de beslagfase, in geval van onvoldoende betalingscapaciteit en/of onvoldoende vermogen een beroep worden gedaan op de mogelijkheden van kwijtschelding dan wel van ontslag uit de betalingsverplichting. In dat laatste geval zegt de Belastingdienst, al dan niet onder voorwaarden, toe geen verdere invorderingsmaatregelen meer te zullen treffen.
DUO maakt voor de invordering van schulden gebruik van een gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder zal de vordering innen conform het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en met inachtneming van de gedragsnormen van een goed deurwaarder. DUO verstrekt daarbij geen aanvullende instructies aan de gerechtsdeurwaarder.
Ook het CJIB schakelt gerechtsdeurwaarders in als er verhaald wordt met een dwangbevel. Daarnaast kan het CJIB in bij wet bepaalde gevallen verhaal zonder dwangbevel toepassen. Daarbij wordt het uitgangspunt gehanteerd dat maximaal 500 euro per maand wordt verhaald, ook wanneer er sprake is van meerdere openstaande boetes. Wanneer ondanks deze beperking schrijnende situaties ontstaan, wordt op verzoek van de schuldenaar het door het bankbeslag getroffen bedrag gerestitueerd.
Bij het leggen van een beslag op roerende zaken moeten door (overheids)schuldeisers de beslagverboden van artikel 447 en 448 Rv in acht genomen worden. Op grond van deze artikelen mogen bepaalde roerende zaken – veelal behorend tot de inboedel – niet in beslag worden genomen omdat de schuldenaar die nodig heeft om in zijn eerste levensbehoeften te voldoen. In de praktijk blijft een beslag op roerende zaken bij particulieren vaak beperkt tot een beslag op voertuigen of luxe goederen. Bij een beslag op goederen uit een standaardinboedel komt het veelal niet tot een executoriale verkoop omdat de waarde van deze goederen in veel gevallen de kosten van de executoriale verkoop niet overstijgt.
Herinnert u zich dat het wetsvoorstel Modernisering beslagverbod roerende zaken, dat de regels betreffende beslaglegging op inboedel moderniseert en de uitvoeringspraktijk te uniformeert, in 2014 ter consultatie is voorgelegd?2
Het is juist dat er begin 2015 door het Ministerie van Veiligheid en Justitie over een voorontwerp van wet inzake de modernisering van het beslagverbod roerende zaken is geconsulteerd. Uit de reacties op de internetconsultatie blijkt dat er verschillend wordt gedacht over de mogelijke uitwerking van het voorstel. In 2015 en 2016 is bij de inzet van de beschikbare wetgevingscapaciteit prioriteit gegeven aan de totstandkoming van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet. De indiening van een wetsvoorstel is daarna aangehouden in afwachting van het aantreden van een nieuw kabinet. Momenteel wordt bezien of de modernisering van het beslagverbod roerende zaken meegenomen kan worden bij de hiervoor aangekondigde bredere herziening van het beslag- en executierecht door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Bij de uiteindelijke vormgeving van de wetswijziging op dit punt zullen de in de eerder genoemde internetconsultatie ingezonden reacties worden meegewogen.
Waarom is dit wetsvoorstel niet naar de Kamer gestuurd? Bent u bereid dit alsnog zo spoedig mogelijk te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat heeft u gedaan om uw toezegging om zo snel mogelijk wettelijk te regelen dat ook bij bankbeslag een minimumbedrag op de rekening moet achterblijven, gestand te doen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Met welke partijen is reeds gesproken over dit wetsvoorstel over het bankbeslag? Wanneer verwacht u het wetsvoorstel naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe vaak kan een schuldeiser tot bankbeslag overgaan?
De wet stelt geen maximum aan het aantal door een schuldeiser te nemen tenuitvoerleggingsmaatregelen, zoals een bankbeslag. Een schuldeiser dient zich wel te onthouden van onredelijke en onnodige (vexatoire) beslagmaatregelen. Uitgangspunt hierbij is dat de tenuitvoerlegging van een onherroepelijk vonnis alleen wordt geschorst indien de schuldeiser geen in redelijkheid te respecteren belang meer heeft bij gebruikmaking van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging. Dat zal bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien door de tenuitvoerlegging een noodtoestand voor de schuldenaar zal ontstaan. Die noodtoestand kan erin gelegen zijn dat de schuldenaar onvoldoende middelen overhoudt om te kunnen voorzien in de eerste levensbehoeften.
Welke sancties kunnen worden getroffen indien een deurwaarde zich niet houdt aan de regels van goed deurwaarderschap? Hoe vaak is dit gebeurd en hoe is de handhaving geregeld?
Indien de gerechtsdeurwaarder zich niet als een goed deurwaarder gedraagt, kan een klacht worden ingediend bij de tuchtrechter. Deze kan de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijke maatregelen als genoemd in artikel 43 tweede lid van de Gerechtsdeurwaarderswet opleggen. In 2016 is 47 keer de maatregel berisping, 2 keer de maatregel schorsing en 2 keer een geldboete opgelegd.
Welke mogelijkheden ziet u om in het minnelijk schuldtraject een afspraak met een meerderheid van de schuldeisers automatisch verbindend te verklaren voor alle schuldeisers, teneinde te voorkomen dat één schuldeiser de zaak blokkeert?
In tegenstelling tot een wettelijke schuldsaneringsregeling (op grond van de Wet Schuldsanering natuurlijke personen, WSNP) kenmerkt een minnelijke regeling zich door vrijwilligheid. Als de schuldenaar en/of de overige schuldeisers onredelijk zouden worden benadeeld door de weigering van een of enkele schuldeisers om mee te werken aan een minnelijke schuldregeling, dan bestaat de mogelijkheid voor de schuldenaar om bij de rechtbank een dwangakkoord aan te vragen. Het verzoek om te komen tot een dwangakkoord dient dan tezamen met een subsidiair verzoek om toepassing van de WSNP-schuldsaneringsregeling, te worden ingediend. Via een door de rechter opgelegde dwangakkoord kan de weigerende schuldeiser alsnog gedwongen worden om mee te werken aan een regeling. In het geval het primaire verzoek tot het toepassen van de dwangakkoordregeling wordt afgewezen, oordeelt de rechter over het subsidiaire WSNP-verzoek.
Wat gaat u doen – zolang er geen wettelijke regeling is – om te voorkomen dat deurwaarders bankbeslag toepassen, zonder dat er leefgeld overblijft?
Ik zal op korte termijn, samen met de Minister voor Rechtsbescherming, met de KBvG in overleg treden om te bezien op welke wijze, in afwachting van de aangekondigde wettelijke regeling, nu al het omzeilen van de beslagvrije voet door het leggen van bankbeslag zoveel mogelijk kan worden voorkomen. Hierbij zal zo mogelijk ook rekening worden gehouden met de uitkomsten van het onderzoek van de Minister van Financien naar het proactief toepassen van een leefgeld-regeling bij beslag op de bankrekening voor belastingschulden, dat in de loop van 2018 wordt afgerond.
Het gescheiden uitzetten van gezinnen |
|
Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op de vragen van de leden Jasper van Dijk (SP)1 en Buitenweg (GroenLinks)?2
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat de moeder van het gezin negen jaar heeft kunnen procederen?
Omwille van de privacy en de veiligheid van de jonge kinderen in deze zaak ga ik niet in op de individuele omstandigheden of de individuele verblijfsrechtelijke procedures.
In zijn algemeenheid kan ik wel ingaan op de duur van verblijfsrechtelijke procedures en de duur van het feitelijk verblijf van vreemdelingen zonder verblijfsvergunning. Reeds meerdere kabinetten hebben ingezet op versnelling van verblijfsrechtelijke procedures. Zo is de afgelopen jaren de asielprocedure reeds verschillende malen aangepast met als doel de asielprocedure efficiënt in te richten en het oneigenlijk gebruik van procedures (bijvoorbeeld om gedwongen terugkeer te voorkomen) tegen te gaan, zonder daarbij de zorgvuldigheid uit het oog te verliezen. Dit heeft onder meer geleid tot een Algemene Asielprocedure waarvan de inhoudelijke beoordeling acht werkdagen in beslag neemt. Daarnaast zijn er nog kortere procedures ingericht voor aanvragers die afkomstig zijn uit een land dat wordt aangemerkt als veilig land van herkomst. Voor het indienen van vervolgasielaanvragen geldt een aangepaste procedure. Voordat de vreemdeling een tweede of volgende asielaanvraag kan indienen, dient hij schriftelijk en gemotiveerd aan te geven welke nieuwe feiten of omstandigheden een nieuwe aanvraag rechtvaardigen. Daarna wordt de asielzoeker gehoord en wordt binnen één dag de aanvraag inhoudelijk beoordeeld. Met de rechtbanken zijn er afspraken gemaakt voor een voortvarende behandeling van de beroepsprocedures.
Dit alles kan echter niet in alle gevallen voorkomen dat vreemdelingen zonder verblijfsvergunning langere tijd in Nederland verblijven. Dit is er in belangrijke mate in gelegen dat na afwijzing van een toelatingsaanvraag de vreemdeling en het land van herkomst een essentiële rol hebben bij het kunnen realiseren van daadwerkelijk vertrek. Geen of onvoldoende medewerking van de vreemdeling maakt het vertrek complex. Dit geldt in het bijzonder bij herkomstlanden die onvoldoende meewerken aan de gedwongen terugkeer van hun onderdanen, maar ook als herkomstlanden hieraan wel meewerken kan terugkeer lastig te realiseren zijn als de vreemdeling niet meewerkt aan het vaststellen van de identiteit en nationaliteit. Ik verwijs uw Kamer kortheidshalve ook naar het Regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» waarin is opgenomen dat de inzet wordt versterkt op beide onderdelen van het migratiebeleid (efficiënte verblijfsprocedures alsmede de mogelijkheden van gedwongen vertrek).
Deelt u de mening dat het deels ook de verantwoordelijkheid is van de Staat dat mensen gedurende lange tijd in Nederland verblijven voordat wordt overgegaan tot uitzetting?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om het doorprocederen te ontmoedigen en de procedures te versnellen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen onderneemt u om te voorkomen dat gezinnen pas na meer dan negen jaar worden uitgezet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat staat er in de instructie voor de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en de vreemdelingenpolitie over de situatie dat er een woning wordt ingevallen om een gezin in vreemdelingenbewaring te stellen en een deel van het gezin niet aanwezig is? Bij wie ligt de beslissingsbevoegdheid om het incomplete gezin in bewaring te stellen?
Als een gezin met minderjarige kinderen niet meer in Nederland mag blijven, moeten zij het land verlaten. In eerste instantie is alles erop gericht om het gezin te helpen bij zelfstandig vertrek, eventueel met terugkeerondersteuning. Indien het gezin niet zelfstandig wil vertrekken, dan kan het gedwongen vertrek in beeld komen. Om het gedwongen vertrek te kunnen realiseren, kan vooraf hieraan sprake zijn van een inbewaringstelling. Het gezin weet – als zij niet werken aan zelfstandig vertrek – dat een inbewaringstelling kan plaatsvinden. De regievoerder van de DT&V heeft namelijk op dit moment in de procedure al veel gesprekken gevoerd en zet vreemdelingenbewaring in als laatste optie in het vertrekproces. Iemand zijn vrijheid ontnemen is immers een uiterste middel, dat alleen wordt ingezet als er geen alternatieven meer zijn. Het gezin, dat op dat moment geen recht meer heeft op verblijf, wordt op de locatie van het COA «staande gehouden» door medewerkers van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) en de Vreemdelingenpolitie (Afdeling Vreemdelingen Identificatie en Mensenhandel, AVIM). Zij verzorgen samen het proces rondom het binnen gaan in de woning van het gezin. Ter ondersteuning is ook de regievoerder van de DT&V en een medewerker van het COA aanwezig.
In gezamenlijk overleg van DT&V, AVIM en DV&O wordt een risicoanalyse opgesteld voor het betreffende gezin. Hierin wordt ook de mogelijkheid besproken dat een gezin niet compleet is bij aanhouding. In het geval een gezin niet compleet is overlegt DV&O met de uitvoerend ambtenaar van DT&V of staandehouding wenselijk is en van toepassing kan zijn. Dit kan per casus verschillen en wordt zeer zorgvuldig afgewogen.
Na de staandehouding wordt het gezin overgebracht naar de Gesloten Gezinsvoorziening (GGv). Hier voert een uitvoerend ambtenaar van de DT&V een gesprek met de volwassene(n). Tijdens dit gesprek is er altijd recht op een advocaat. In dit gesprek wordt uitgelegd waarom er een «maatregel van Bewaring» wordt opgelegd en wat dat inhoudt.
In het geval er besloten is om over te gaan tot de inbewaringstelling van een deel van het gezin, zal vervolgens alle inzet er op gericht zijn om het gezin als geheel te laten vertrekken. Hierbij is wel een afhankelijkheid van de bereidheid van het gezin om te laten weten waar de rest van het gezin is.
Is in het geval van het Armeense gezin conform paragraaf A3/6.2 van de Vreemdelingencirculaire en Procesprotocol D8 beoordeeld of door uitzetting van alleen de moeder een schrijnende situatie zou ontstaan?
Zoals hiervoor aangegeven ga ik in deze beantwoording niet in op de individuele casus. Meer algemeen kan ik aangeven dat het scheiden van een gezin bij een uitzetting mogelijk en toegestaan is als één of meer gezinsleden geen medewerking verleent aan gezamenlijke uitzetting. In het betreffende procesprotocol van de DT&V staat beschreven dat beoordeeld wordt of het gescheiden uitzetten een mogelijk schrijnende situatie oplevert. In dat geval moet een belangenafweging worden gemaakt waarbij onder meer moet worden afgewogen of de uitzetting beter uitgesteld kan worden tot een moment waarop alle gezinsleden gezamenlijk uitgezet kunnen worden.
Hoe verhoudt uw stelling dat het belang van het kind slechts een van de belangen is die meegewogen dienen te worden zich tot de zaken El Ghatet en Neulinger van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) waarin het EHRM stelt dat het belang van het kind de kern van de afweging dient te vormen?
In de uitspraken El Ghatet t. Zwitserland en Neulinger & Shuruk t. Zwitserland bevestigt het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) zijn eerdere rechtspraak over de centrale rol die het belang van het kind speelt in de belangenafweging bij dreigende scheiding van het familie- en gezinsleven. In de besluitvorming wordt daarom bijzondere aandacht gegeven aan de gevolgen van het besluit voor het kind en de belangen van het kind. Zoals uw Kamer eerder is geïnformeerd dient het belang van het kind helder te worden gemotiveerd in de besluitvorming.3 Dit is opgenomen in de openbare werkinstructie voor IND-medewerkers «Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM 2015(4).
Dat het belang van het kind in de kern van de belangenafweging ligt betekent niet dat aan dit belang ook doorslaggevend gewicht toekomt. Dat volgt niet uit de uitspraken El Ghatet en Neulinger & Shuruk. Daarbij wijs ik erop dat het EHRM ook heeft geoordeeld dat «hoewel het belang van kind een overwegend belang is, dit belang geen troefkaart is voor toelating wanneer het kind beter af zou zijn in het land waar verblijf wordt gevraagd»4. In iedere beslissing over het kind zal het belang van het kind een eerste overweging dienen te vormen waaraan aanzienlijk gewicht toekomt. Tegelijkertijd zal dit belang deel uit blijven maken van een belangenafweging waarin ook andere belangen worden gewogen.5
Waarom zijn de bepalingen uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) niet geïmplementeerd in nationale wet- en regelgeving, waardoor deze volgends de Raad van State niet direct toepasbaar zijn door de Nederlandse rechter?
Elke staat is gehouden zijn internationaalrechtelijke verplichtingen na te komen. Een staat mag wel zelf kiezen op welke wijze hij zijn nationale rechtsorde in overeenstemming brengt met zijn internationale verplichtingen.
Door de ratificatie van het IVRK heeft Nederland zich gebonden aan de bepalingen van het IVRK. De bepalingen in het IVRK werken dan ook door in de nationale rechtsorde. Ik ben van mening dat de nationale wet- en regelgeving in overeenstemming is met het IVRK. In het Nederlandse recht bepaalt uiteindelijk de rechter of de burger zich rechtstreeks kan beroepen op een verdragsrecht. De rechter houdt hierbij rekening met de formulering van het artikel, en hetgeen bij de totstandkoming en ratificatie van het verdrag is opgemerkt over rechtstreekse werking van de verdragsbepalingen. Aan een aantal bepalingen van het IVRK heeft de rechter rechtstreekse werking toegekend, zoals artikel 2, artikel 3, lid 1 en artikel 9 lid 1 van het IVRK.
Bent u van mening dat Stichting Nidos op onafhankelijke wijze onderzoek moet doen naar het belang van het kind en wat in het geval van deze Armeense kinderen het beste voor hen is? Zo ja, waarom wordt nu al gekeken op welke wijze zij zo snel mogelijk met hun moeder in Armenië herenigd kunnen worden terwijl Stichting Nidos wellicht oordeelt dat zij beter in Nederland kunnen blijven? Zo nee, hoe ziet u de rol van Stichting Nidos dan precies en welke verantwoordelijkheid en bevoegdheid hebben zij?
De rechter heeft op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming het voorlopig voogdijschap over de kinderen bij Nidos gelegd vanwege een gezagsvacuüm. Nidos moet binnen drie maanden advies uitbrengen aan de Raad voor de Kinderbescherming over wat na deze drie maanden van voorlopige voogdijschap in het beste belang is van de kinderen. Dat zal de Raad voorleggen aan de rechter en de rechter beslist dan of er een noodzaak is om over te gaan tot een voogdijmaatregel. In zijn algemeenheid geldt dat alle minderjarigen in Nederland onder gezag dienen te staan. Dit kan zijn ouderlijk gezag of voogdij. Stichting Nidos is een onafhankelijke (gezins-) voogdijinstelling voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s). Bij afwezigheid van de ouder vervult Nidos de taak van de ouder en ziet toe op een goede uitoefening van de zorg die een amv geboden wordt en grijpt in als deze zorg niet toereikend is.
Het advies van de voogd wordt bij activiteiten meegewogen. Zo dus ook bij mogelijke terugkeeractiviteiten.
Deelt u de mening dat het van belang is te monitoren hoe het uitgezette ouders vergaat in het land van herkomst, zodat beoordeeld kan worden of het in het belang is van de achtergebleven kinderen om met hun ouders herenigd te worden en zodat de ouders in beeld blijven en hereniging mogelijk is? Zo ja, monitort u de Armeense moeder die is uitgezet? Hoe vergaat het haar? Zo nee, hoe voorkomt u dat de uitgezette ouder in het land van herkomst van de radar verdwijnt en de kinderen dus niet naar hun ouder kunnen worden uitgezet?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2,3 en 4 ga ik niet in op individuele omstandigheden. Wel kan ik in zijn algemeenheid zeggen dat bij de terugkeer van amv’s ingezet wordt op het vinden van adequate opvang. Hierbij is het streven om de minderjarige met de ouder(s) of andere familieleden te herenigen. Opvang bij ouders is in beginsel aan te merken als adequaat. Ook kan het zijn dat uit feiten en omstandigheden naar voren komt dat een ander familielid (of een meerderjarige, niet zijnde een familielid) adequate opvang kan bieden. Dit is maatwerk en wordt per casus onderzocht.
Deelt u de mening dat vragen om een tijdelijke uitzetstop van kinderen die wegens het omstreden meewerkcriterium niet onder het kinderpardon vallen niet hetzelfde is als vragen om een verblijfsvergunning voor diezelfde groep kinderen? Zo ja, bent u alsnog bereid nu over te gaan tot een tijdelijke uitzetstop tot de Kamer met de nieuwe regering over het kinderpardon heeft kunnen debatteren?
Zoals u heeft kunnen lezen in het Regeerakkoord blijft de definitieve regeling langdurig verblijvende kinderen in haar huidige vorm gehandhaafd. Ik zie dan ook geen aanleiding tot het overgaan tot een uitzetstop.
Kunt u deze vragen voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie beantwoorden?
Ja.
Incassobureaus die de rechtbank misbruiken om hun klanten te intimideren |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Routinematige intimidatie», over incassobureaus die hun klanten intimideren met behulp van de kantonrechter?1
Ik heb kennis genomen van het artikel «Routinematige intimidatie». In de beantwoording van de onderstaande vragen ga ik hier nader op in.
Deelt u de mening dat schuldkopers Hoist en Direct Pay misbruik maken van het rechtssysteem, door de rechtbank als middel in te zetten om klanten onder druk te zetten?
Ik kan niet ingaan op individuele zaken die aan de rechter worden voorgelegd. Het is de rechter die daarover oordeelt en die zo nodig de mogelijke maatregelen neemt tegen misbruiksituaties. Dat neemt niet weg dat ik de zorgen over bepaalde incasso-praktijken herken en deel. Het kabinet zet in op het terugdringen van het aantal mensen met problematische schulden en het effectiever helpen van mensen met schulden. Daar hoort bij dat kritisch wordt gekeken naar de rol van incassobureaus en dat misstanden bij incasso effectiever worden bestreden.
Onderschrijft u de argumentatie van de Limburgse rechter die weigert nog langer een instrument te zijn van de incasso-industrie? Deelt u zijn mening dat de kritiek van structurele aard is?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven heeft het kabinet aandacht voor de schuldenproblematiek en is die mede gericht op het tegengaan van misstanden in de incassobranche. Zowel vanuit de rechtspraak als uit de media bereiken mij signalen van misstanden. Het kabinet gaat aan de slag met de uitwerking van het in het regeerakkoord aangekondigde incassoregister. Met de branche en andere betrokken (maatschappelijke) organisaties zal begin 2018 bezien worden hoe dit op de beste wijze geregeld kan worden.
Het kabinet zet ook in op meer verantwoordelijkheid van schuldeisers in incassozaken door te vergen dat zij eerst de mogelijkheden van een betalingsregeling onderzoeken voordat een zaak voor de rechter wordt gebracht.
Daarnaast wordt naar aanleiding van het regeerakkoord door de Minister voor Rechtsbescherming bezien of het wettelijk minimumbedrag voor incassokosten omlaag kan.
Om betaling af te dwingen kan een gang naar de (kanton)rechter nodig zijn.
De rechter oordeelt in individuele gevallen over de vorderingen van incassobureaus. Het civiele recht verplicht een eiser om de gronden voor zijn vordering uiteen te zetten. De eiser moet aangeven op welke overeenkomst de betaalverplichting betrekking heeft, in hoeverre aan die verplichting is voldaan, welk bedrag nog openstaat en dat de schuldenaar in verzuim is. Indien buitengerechtelijke incassokosten worden gevorderd, moeten die worden onderbouwd. De stellingen van eiser moeten voldoende concreet zijn voor een schuldenaar om zich daartegen te verweren en voor de rechter om een vordering te kunnen toewijzen. Als de schuldenaar geen verweer voert, gaat de rechter uit van de juistheid van de stellingen, tenzij de vordering hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt (artikel 139 Rv). Bij twijfel over de rechtmatigheid of gegrondheid kan de rechter de eiser om nadere inlichtingen of stukken vragen.
De rechter moet, ook in verstekzaken, ambtshalve het recht van openbare orde en dwingend recht toepassen. Zo moet de rechter bij vorderingen op consumenten-schuldenaren ambtshalve toetsen op oneerlijke bedingen in algemene voorwaarden. Ook dient de rechter de voor de consument-schuldenaar dwingendrechtelijke regels over incassokosten (art. 6:96 lid 5–7 BW) toe te passen. De rechter beoordeelt derhalve of overeenkomstig deze regels is gehandeld, zoals met betrekking tot de hoogte van de incassokosten en het verzenden van een brief waaruit blijkt dat de schuldenaar nog een uiterste termijn heeft gekregen waarbinnen betaald kan worden, zonder dat incassokosten verschuldigd worden (vgl. HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704).
De Raad voor de rechtspraak doet momenteel onderzoek waarbij de problematiek van schulden wordt geanalyseerd en nader zal worden gekeken naar het rechterlijk traject in incassozaken. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 8.
Klopt het dat de rechter doorgaans slechts op grote lijnen kijkt of de eis terecht lijkt en dat het zodoende voor incassobureaus lucratief kan zijn om slecht onderbouwde of rammelende zaken voor te laten komen? Wat gaat u hiertegen ondernemen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat persoonlijk overleg of betalingsregelingen van groot belang zijn voor mensen met problematische schulden en dat het dus zeker geen onnodige kostenposten dienen te zijn? Hoe gaat u bevorderen dat incassobureaus proportioneler te werk gaan en hoe gaat u ervoor zorgen dat er meer betalingsregelingen komen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een overzicht geven van het aantal incassozaken dat de rechterlijke macht de afgelopen jaren heeft behandeld (in absolute aantallen en als percentage van het geheel)?
In de systemen van de rechtspraak wordt niet geregistreerd op de zaakscategorie incassozaken. De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat voor het aantal incassozaken wel indicaties kunnen worden ontleend aan het aantal verstekuitspraken van de kantonrechter. Verreweg de meeste van dat soort verstekzaken zijn namelijk incassozaken. Van de kantonzaken op tegenspraak betreft slechts een klein deel incassozaken. In de periode 1 januari 2014 t/m 9 oktober 2017 zijn door de kantonrechter circa 1,2 miljoen zaken bij verstek afgedaan. In diezelfde periode zijn circa 227.000 kantonzaken op tegenspraak behandeld. Op jaarbasis gaat het grosso modo om 370.000 kantonzaken waarvan 310.000 bij verstek en 60.000 op tegenspraak. Met de nodige slagen om de arm zal het dus jaarlijks om enkele honderdduizenden incassozaken gaan.
Hebben rechters voldoende mogelijkheden om dit soort misbruik van het rechtssysteem aan te pakken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe staat het met het onderzoek van de Raad voor de rechtspraak naar de verbetering van de rechtspraak voor burgers met schulden? Welke oplossingsrichtingen worden overwogen?
De schuldenproblematiek heeft nadrukkelijk de aandacht van de rechtspraak en maakt onderdeel uit van het programma «maatschappelijk effectieve rechtspraak» (MER). Een werkgroep van experts op dit terrein uit de rechtspraak heeft de opdracht een visiedocument over schuldenproblematiek uit te brengen. Centrale vraag daarbij is hoe (in afstemming met professionele partners) gerechtelijke procedures en de rechtspraak (individuele rechters en de organisatie) kunnen bijdragen aan de aanpak van schuldenproblematiek.
De werkgroep zal in het visiedocument de problematiek rondom schulden analyseren en zal daarbij ingaan op gesignaleerde knelpunten die zich kunnen voordoen in het voortraject, het rechterlijke traject en het na traject. De nadruk zal daarbij liggen op het rechterlijke traject. Mogelijke knelpunten in wetgeving worden hierbij eveneens meegenomen. De werkgroep heeft tevens de opdracht gekregen om oplossingsrichtingen te formuleren. Het gaat daarbij om oplossingsrichtingen die door de rechtspraak geïnitieerd kunnen worden, zowel als het gaat om de individuele rechter ter zitting, als oplossingsrichtingen die de inzet van de rechtspraak als organisatie verlangen.
Naar verwachting is het visiedocument in het eerste kwartaal van 2018 gereed.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) stelt dat de doorverkoop van leningen waarschijnlijk niet meer aantrekkelijk is als de bedrijven zich aan de AFM-richtlijnen houden? Deelt u de mening dat dit te gek voor woorden is?
Indien een kredietvordering wordt overgedragen aan een derde partij, zal deze zich in beginsel kwalificeren als een aanbieder van krediet. Hij is dan zelf vergunningplichtig en dient te voldoen aan alle in de Wft genoemde eisen en verplichtingen.
Voor de doorverkoop van vorderingen heeft de AFM in de leidraad «Consumenten en Incassotrajecten» uitgewerkt wat de AFM verwacht van kredietaanbieders wanneer zij vorderingen doorverkopen. Gelet op de problemen die consumenten in voorkomende gevallen ondervinden vind ik het passend dat de AFM marktpartijen aanspoort om hun verantwoordelijkheid te nemen.
Hoe wordt toezicht gehouden op de werkwijze van incassobureaus en de naleving van de AFM-richtlijnen? Erkent u dat het toezicht blijkbaar veel steviger moet worden?
Voor een beschrijving van de verschillende toezichtskaders die van toepassing zijn op incassobureaus wordt verwezen naar de antwoorden op eerdere vragen van het lid Jasper van Dijk (SP).2
De AFM houdt op grond van de Wet op het financieel toezicht, toezicht op financiële dienstverleners, waaronder aanbieders van krediet en bemiddelaars in krediet. Ook een incassobureau kan zich kwalificeren als aanbieder of bemiddelaar in krediet en daarmee onder het Wft-toezicht van de AFM vallen. De AFM is in die gevallen ook verantwoordelijk voor het toezicht op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming. De AFM heeft, na publicatie van de leidraad «Consumenten en Incassotrajecten, de tien grootste kredietaanbieders gevraagd om een analyse te maken van de verschillen tussen de leidraad «Consumenten en Incassotrajecten» en hoe in de praktijk incassotrajecten bij kredietaanbieders verlopen. Naar aanleiding van de uitkomsten van de analyses concludeert de AFM dat aanbieders die gebruik maken van incassobureaus, de leidraad onvoldoende in acht nemen. De tien grootste aanbieders hebben inmiddels toegezegd verbeteringen door te voeren in de afspraken die zij hebben gemaakt met incassobureaus en de controle die zij uitvoeren op incassobureaus. De AFM zal verder streng toezien op de naleving van de wettelijke vereisten.
Bent u bereid alsnog een verbod op doorverkoop van schulden te onderzoeken, gezien de toenemende gevaren van de incasso-industrie?2
Op dit moment zie ik geen aanleiding voor een onderzoek naar een verbod op doorverkoop van schulden. Ik verwijs naar het eerdergenoemd antwoord op vragen van de SP over (een onderzoek naar) een verbod op doorverkoop van schulden.4 Het probleem van kwalijke incassopraktijken schuilt niet in de doorverkoop van vorderingen als zodanig, maar in de wijze waarop vervolgens met de vorderingen wordt omgegaan. Hierover moet het gesprek met de incassosector plaatsvinden en om daarin misstanden te voorkomen worden maatregelen voorbereid, zoals een register voor incassobureaus. Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 3, 4, 5 en 7.
Het bericht ‘Rouvoet voorzitter platform Divorce Challenge’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «André Rouvoet voorzitter Platform Divorce Challenge»?1
Ja.
Waarom is ervoor gekozen om iemand speciaal aan te stellen voor de uitkomsten van de Divorce Challenge? Wat is uw rol hierin? Was dit eerder voorzien? Waarom heeft u zelf als bewindspersoon niet de regie hierover?
In de brief die ik uw Kamer op 14 september jl. heb gestuurd en die vergezeld is gegaan van het persbericht waarnaar u verwijst, heb ik het vervolgproces van de Divorce Challenge beschreven.2
Ruim een jaar geleden is de Divorce Challenge gestart. Het expertpanel heeft op 14 december 2016 de vijf koplopers bekendgemaakt. Het Ministerie van VWS en mijn ministerie hebben deze koplopers geholpen bij het verder brengen van hun plannen.
Bij het voorstel van één van de koplopers, The Hague Institute for Innovation of Law (HiiL), heeft het expertpanel aanbevolen om een verkenningscommissie in te stellen met als taak om te onderzoeken welke elementen uit het voorstel nadere uitwerking verdienen. Conform de aanbeveling heb ik een verkenningsproces ingericht. Dit proces is in januari gestart met een reeks gesprekken met HiiL en met verschillende andere actoren uit het veld. De rechtspraak heeft, los van de Divorce Challenge, een visiedocument (echt) scheiding ouders met kinderen gepresenteerd. Naast het plan HiiL en de andere inzendingen van de Divorce Challenge is ook dit document betrokken bij de diverse gesprekken. Uit deze gesprekken kwam een gezamenlijke ambitie naar voren: scheiden zonder schade. Vervolgens hebben Staatssecretaris Van Rijn en ik voor de zomer besloten tot de inrichting van een Platform van betrokken partijen, onder leiding van de heer André Rouvoet.
Rouvoet heeft het Platform ingericht. Het bestaat uit alle instellingen die te maken hebben met een scheiding, zoals rechters, de advocatuur, hulpverlening, de Kinderombudsman en de gemeenten, maar ook maatschappelijke organisaties, wetenschappers en ervaringsdeskundigen. Het Platform gaat zich de komende drie maanden beraden op oplossingsrichtingen om de schade bij kinderen als gevolg van een scheiding te beperken. Begin 2018 zal Rouvoet de resultaten van zijn Platform presenteren. Die zullen vervolgens richting kunnen geven aan het beleid van het nieuwe Kabinet.
Er is voor deze aanpak gekozen, omdat het gaat om een complex maatschappelijk probleem dat de overheid niet alleen kan oplossen. Daarom moet ruimte worden gegeven aan de betrokken partijen. Centrale gedachte hierachter is dat het mobiliseren van de maatschappelijke krachten meer variëteit oplevert en rijkere inzichten, en dus een beter resultaat. Bovendien leren de betrokken partijen van elkaar, ontstaan nieuwe inzichten, raken ze meer genegen om elkaars standpunten te waarderen en aan te vullen en om samen te werken wanneer het aankomt op de uitvoering. Dit past geheel in de nieuwe manier van werken van mijn departement.
Kunt u toelichten waarom er een jaar gewacht is van de van de start van de divorce challenge tot nu? Wat is er in de tussenliggende periode gebeurd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten welke concrete doelen worden nagestreefd door het platform en hoe het vervolgproces er uit ziet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de overheid geen rol zou moeten hebben in een beslissing tot scheiden, maar wel in een betere afdoening van complexe conflictscheidingen, in het belang van het kind?
Ja.
Bent u bekend met het visiedocument Rechtspraak over scheidingen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit visie document?2 Welke acties gaat u ondernemen?
Het visiedocument van de Rechtspraak levert belangrijke bouwstenen op voor een betere omgang met conflictscheidingen. In Noord-Nederland zijn goede ervaringen opgedaan met het uniforme hulpaanbod.
Ook de Divorce Challenge heeft verschillende voorstellen opgeleverd, waaronder het voorstel van HiiL, rechtszorg bij scheiding. Gemeenten oriënteren zich daarnaast op het aandeel dat zij kunnen leveren. Daarom is het zo mooi dat al deze actoren in het Platform zitten en gezamenlijk kunnen optrekken bij het uitwerken en invoeren van oplossingen.
Hoe beoordeelt u het uniforme hulpaanbod, dat in het visiedocument wordt beschreven en waarmee in Noord-Nederland al succesvolle pilots zijn gedaan?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid in overleg te treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om te kijken hoe dit uniforme hulpaanbod kan worden uitgerold over heel Nederland?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u de rol van de bijzonder curatoren die in het stuk genoemd worden?
De rechter kan een bijzondere curator benoemen bij een belangenconflict tussen het kind en zijn ouders of voogd, zie artikel 250 Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Een bijzondere curator komt dan op voor de belangen van het kind. Zoals gezegd in mijn brief van 21 februari jl. juich ik de ontwikkelingen toe die bijdragen aan verdere professionalisering, uniformering en toepassing van de bijzondere curator. Naar mijn mening kan een bijzondere curator in een complexe scheidingszaak in bepaalde gevallen meerwaarde hebben. Het is in de praktijk de rechter die per geval beoordeelt of benoeming van een bijzondere curator het meest effectieve instrument is.
In het visiedocument van de Rechtspraak wordt verwezen naar de pilot bij de rechtbank Zeeland en West-Brabant, zittingsplaats Breda, waarin een gedragsdeskundige de kinderen heeft bijgestaan. Rechters, ouders en kinderen zijn over het algemeen positief over de inzet van de gedragskundige als bijzondere curator. Een gedragsdeskundige heeft volgens de rechters beter oog voor wat van essentieel belang is voor de kinderen, met inachtneming van de ontwikkelfasen. Uit de pilot werd als knelpunt gesignaleerd dat de vergoeding niet in verhouding staat tot het aantal uren dat daaraan door de bijzondere curator besteed wordt. Ik ben niet bekend met het feit dat de huidige vergoeding ervoor zorgt dat de interesse vermindert en het aantal bijzondere curatoren afneemt. Wat betreft de vergoeding wacht ik de uitkomsten van Commissie Van der Meer af. Deze Commissie doet onderzoek naar het vergoedingenstelsel gefinancierde rechtsbijstand, waaronder de vergoedingen van de bijzondere curator vallen.
De rol van de bijzondere curator en meer in den brede de positie en de belangen van het kind in het scheidingsproces, zijn onderwerp van bespreking van het Platform. Ik zie dan ook uit naar de uitkomsten van het Platform.
Deelt u de mening dat het meerwaarde heeft dat een bijzonder curator de belangen van het kind behartigt?
Zie antwoord vraag 9.
Klopt het dat de matige vergoeding voor de bijzonder curator ervoor zorgt dat er niet voldoende interesse is voor deze functie en dat de uitstroom hoog is?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid de rol van de bijzonder curator nader te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 9.