Het bericht 'Kwetsbaarheid voor omkoping een reëel risico' |
|
Foort van Oosten (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kwetsbaarheid voor omkoping een reëel risico»?1
Ja.
Kunt u aangeven of gemeenten voldoende mogelijkheden hebben om risicovolle functies te screenen op criminele antecedenten? Herkent u de zorg dat gemeenten kwetsbaar kunnen worden voor infiltratie door criminele organisaties? Welke bijdrage kunt u leveren om dit te voorkomen?
Gemeenten hebben de mogelijkheid om voor gemeenteambtenaren, maar bijvoorbeeld ook voor vrijwilligers of ingehuurd personeel, die een integriteitsgevoelige functie (gaan) bekleden een VOG te laten aanvragen. Enkele gemeenteraden hebben in hun Reglement van Orde opgenomen dat de burgemeester – in het kader van een bredere risicoanalyse – een kandidaat-wethouder kan vragen een VOG aan te leveren. Daarnaast kunnen politieke partijen voor de door hen aangedragen kandidaten een VOG laten aanvragen. Voor de screening van aspirant-volksvertegenwoordigers en -wethouders is er het specifieke screeningsprofiel politieke ambtsdragers. Voor dat screeningsprofiel geldt een toets met onder meer een terugkijktermijn van tien jaren in plaats van de standaard terugkijktermijn van vier jaren. De screeningsautoriteit Justis onderzoekt het justitiële verleden van die persoon waarbij wordt gekeken naar antecedenten die relevant zijn voor de betreffende functie.
Inzicht in beïnvloeding van criminelen op het lokale bestuur is relevant en noodzakelijk. Dit vanwege de mogelijke kwetsbaarheid van het lokale bestuur, aantasting van het functioneren van de (lokale) democratie en de rol die in toenemende mate verwacht wordt van het lokale bestuur in het bestrijden van ondermijnende criminaliteit en de daarbij noodzakelijke weerbaarheid. Om die reden is er de afgelopen jaren veel aandacht geweest voor het bevorderen van de bestuurlijke integriteit en zijn diverse maatregelen getroffen ter verbetering van een weerbaar lokaal bestuur.
Voorbeeld daarvan is het Netwerk Weerbaar Bestuur dat in november 2017 op initiatief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties is opgezet.2 Dit Netwerk zal bijdragen aan het vormgeven van een versterkte preventieve inzet ten aanzien van de bescherming van de veiligheid en integriteit van politieke ambtsdragers. Het ontwikkelen van meer preventief georiënteerde beveiligingsmaatregelen, maar ook het doorontwikkelen van het screeningsbeleid maken hiervan onderdeel uit. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (verder Minister van BZK) verkent op dit moment mogelijke uitbreidingen in het instrumentarium voor screening van politieke ambtsdragers en zal uw Kamer over de uitkomst informeren.
Daarnaast heeft het onderzoek «Criminele beïnvloeding van lokaal bestuur» plaatsgevonden, waarover uw Kamer per brief van 5 oktober 2017 is geïnformeerd.3 Het onderzoek heeft een eerste indicatie van de aard en omvang van de problematiek opgeleverd en het is belangrijk om deze resultaten nader te duiden. Het Netwerk Weerbaar Bestuur zal ook betrokken worden bij de komende periode te organiseren expertsessies met decentraal bestuur, (beroeps)-verenigingen en wetenschappers om de uitkomsten van het onderzoek zowel op een academisch als op een meer concreet niveau te bespreken. De uitkomsten van de expertsessies bieden de mogelijkheid om met de geduide resultaten een volgende stap te maken naar een weerbaarder lokaal bestuur. Uw Kamer zal over de uitkomsten van deze expertsessies worden geïnformeerd.
Verder is in de brief van 19 december 2017 aan uw Kamer over de «Evaluatie Veilige Publieke Taak en borging resultaten VPT: Integer en Veilig werken» aangekondigd dat de Minister van BZK een onderzoek uitvoert naar de screening van ambtenaren door gemeenten.4 Dit onderzoek wordt naar aanleiding van eerdere signalen van gemeenten over de risico’s van ondermijnende criminaliteit uitgevoerd. Het onderzoek moet duidelijkheid geven over de bestaande mogelijkheden en relevante juridische kaders, over de aard van de risico’s voor de integriteit en over passende maatregelen inclusief eventuele wettelijke uitbreiding van screeningsmethodieken voor (gemeentelijke) werkgevers. Zodra de uitkomsten van het onderzoek bekend zijn, zal bezien worden of, en zo ja welke, passende maatregelen dienen te worden getroffen.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de Voorzitter van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters dat voor risicovolle functies het overleggen van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) onvoldoende is?
Het overleggen van een VOG alleen is inderdaad onvoldoende voor het afdekken van integriteitsrisico’s. Met de VOG wordt aan de hand van de registratie in het Justitieel Documentatieregister (het zogenaamde strafblad) beoordeeld of strafbare gedragingen in het verleden een risico kunnen opleveren in de functie die betrokkene wil gaan bekleden. De afgifte van een VOG is een momentopname die alleen iets zegt over gedrag uit het verleden. Deze toets is niet «allesomvattend». De VOG dient daarom in alle gevallen onderdeel uit te maken van een breder gehanteerd integriteitsbeleid om effectief te (kunnen) zijn. Hiervoor zijn verschillende handreikingen beschikbaar. Zo heeft de VNG de toolkits integriteit beschikbaar gesteld die praktische informatie geven over de verschillende aspecten van integriteit voor ambtenaren en bestuurders.
Zijn de huidige screeningsprofielen inzake een VOG in uw ogen voldoende toereikend om te voorkomen dat bijvoorbeeld informatie over strafrechtelijke onderzoeken weglekt? Zo nee, welke aanscherpingen bent u voornemens door te voeren? Op welke termijn kunnen deze aanscherpingen verwacht worden?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 reeds is aangegeven, dient de VOG onderdeel te zijn van een breder palet aan maatregelen om risico’s in te perken. De VOG fungeert als verleng- of sluitstuk. De screeningsprofielen die worden gehanteerd bij de VOG-screening volstaan en behoeven geen aanpassing. Binnen het algemene screeningsprofiel met risicogebied «informatie» is het omgaan met vertrouwelijke informatie één van de aspecten die een rol spelen. Het is aan de werkgever, of bijvoorbeeld bij een (kandidaat-)wethouder de politieke partij, om bij de VOG-aanvraag de veiligheidsrisico’s in te schatten en het juiste risicogebied aan te geven. Een verdere inperking van risico’s kan mogelijk worden gezocht in de uitbreiding van de bron die wordt gebruikt bij de VOG-screening. Zoals bij uw Kamer bekend, bereid ik een wetsvoorstel voor waarbij voor bepaalde kwetsbare functies binnen het veiligheidsdomein de VOG niet alleen kan worden geweigerd op basis van justitiële documentatie, maar ook op basis van politiegegevens. Ik verwacht dit wetsvoorstel in de loop van 2018 aan de Raad van State te kunnen voorleggen voor advies.
Verdient het aanbeveling om informatie bekend bij het Landelijk Bureau Bibob te betrekken bij VOG's die worden aangevraagd ten behoeve van risicovolle functies binnen de (gemeentelijke) overheid? Past dat binnen het takenpakket van het bureau? Welke toegevoegde waarde zou dat kunnen hebben?
Het Landelijk Bureau Bibob (hierna: het LBB) heeft de wettelijke taak bestuursorganen te adviseren over de mate van gevaar van misbruik van vergunningen, subsidies, aanbestedingen en vastgoedtransacties. In het huidige wettelijke kader verzamelt en analyseert het LBB de informatie uitsluitend ten behoeve van dat advies. Het valt thans niet binnen de wettelijke taak van het LBB om informatie te verzamelen en te analyseren van een ieder die een VOG-screening aanvraagt. Het betrekken van nieuwe bronnen bij een VOG-screening vergt grondig onderzoek naar onder meer de meerwaarde, juridische en praktische implicaties. Overigens is niet alle informatie die bekend is bij het LBB vanzelfsprekend relevant voor het screenen van personen met een gevoelige functie.
Welke andere screeningsmogelijkheden zijn voorhanden voor gemeenten of overheidsdiensten in het kader van een betrouwbare overheid? Bent u van mening- al dan niet na aanscherping – gemeenten en overheidsdiensten daarmee een passende screening kunnen uitvoeren voor risicovolle beroepen? Zo nee, welke stappen mogen van uw zijde worden verwacht om wel tot een passend screeningsniveau te komen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Kinderlokker krijgt wéér tbs en een celstraf’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kinderlokker krijgt wéér tbs en een celstraf»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat deze gevaarlijke pedofiel, de Eindhovenaar Jack S., direct na zijn tbs opnieuw kon toeslaan? Was er geen toezicht op deze man? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wie was er verantwoordelijk voor het toezicht?
De rechter heeft de tbs-maatregel in oktober 2015 beëindigd aangezien de rechter verlenging van de tbs-maatregel niet langer noodzakelijk achtte met het oog op de veiligheid. Aansluitend heeft de rechter betrokkene een voorwaardelijke BOPZ-machtiging opgelegd voor de duur van zes maanden. Dat houdt in dat betrokkene zich van de rechter aan bepaalde voorwaarden moet houden. Houdt de betrokkene zich niet aan de voorwaarden of is er toch nog sprake van gevaar voor de samenleving, dan kan de geneesheer-directeur beslissen tot gedwongen opname.
Omdat tijdens de toepassing van een BOPZ-machtiging geen sprake is van een strafrechtelijk kader, is er geen toezicht van de reclassering.
Deelt u de mening dat de tbs die Eindhovenaar Jack S. eerder opgelegd heeft gekregen blijkbaar totaal niet gewerkt heeft en weggegooid belastinggeld is geweest, aangezien hij direct uit de tbs weer begon met het plegen van zedendelicten? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. De tbs-maatregel is in het algemeen een goede en succesvolle maatregel. Dit komt doordat effectieve behandeling voorop staat. Daarnaast kent het tbs-systeem een stapsgewijze toekenning van vrijheden. Recidive kan echter nooit in zijn geheel worden voorkomen en in enkele gevallen, zoals bij de betrokkene, gaat het helaas weer mis. Het alternatief, terugkeren in de samenleving zonder tbs-behandeling, brengt echter meer risico’s voor de veiligheid van de samenleving met zich mee. Ik betreur het niettemin zeer dat betrokkene opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd. Ik leef dan ook intens mee met de slachtoffers.
Wanneer komt u tot het inzicht dat iemand die ná de tbs wederom de fout ingaat, nooit opnieuw tbs maar gewoon een lange celstraf opgelegd zou moeten krijgen?
Het is aan de rechter om per casus de juiste sanctie te bepalen. De beslissing is onder andere afhankelijk van de aard en de ernst van het strafbare feit waarvoor iemand wordt veroordeeld, de omstandigheden van het individuele geval en het advies van gedragswetenschappers.
Hoeveel uitbehandelde tbs’ers zijn de afgelopen 15 jaar weer de fout in gegaan?
De recidivemonitor van het WODC geeft de recidivecijfers van ex-tbs-gestelden (tbs met dwang en tbs met voorwaarden) over perioden van 5 jaar weer. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, wordt door middel van behandeling gewerkt aan het voorkomen van een nieuw delict. Ik vind het belangrijk dat er blijvend gewerkt wordt aan het terugdringen van de recidivecijfers.
2008–2012
Van de 756 tbs-gestelden die tussen 2008–2012 uitstroomden, pleegde 21 procent binnen 2 jaar na uitstroom weer een delict.
2003–2007
Van de 576 tbs-gestelden die tussen 2003–2007 uitstroomden, pleegde 23,2 procent binnen 2 jaar na uitstroom weer een delict. Van deze groep is ook bekend dat 40 procent binnen zeven jaar na uitstroom weer een delict pleegde.
Het bericht 'Verdachte verpleeghuismoord had verklaring van goed gedrag' |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten dat de verdachte van de zogenaamde «insulinemoorden» op senioren in het bezit was van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG)?1 Klopt deze berichtgeving?
Het bericht is mij bekend. De VOG is altijd een momentopname. In algemene zin kan ik zeggen, dat indien bij de beoordeling van een VOG-aanvraag bekend is dat de aanvrager eerder een relevant delict heeft gepleegd in de werksituatie, de VOG zal worden geweigerd. Het recht op privacy maakt dat ik uiterst terughoudend ben met informatie over individuele gevallen. Dit geldt eens te meer in zaken die onder de rechter zijn of zich anderszins in de justitiële keten voordoen. Ik kan daarom niet specifiek ingaan op de onderhavige casus.
Werd de VOG door de huidige werkgever aangevraagd?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat deze VOG werd afgegeven voor werk in een verzorgingstehuis, terwijl de aanvrager al veroordeeld was voor een ernstig misdrijf gepleegd tijdens werk in een ander verzorgingstehuis? Zo ja, deelt u de mening dat deze VOG nooit afgegeven had mogen worden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een vijfjarig overzicht geven met (a) het aantal veroordeelden dat een VOG kreeg en (b) het aantal veroordeelden dat een VOG kreeg en recidive pleegde, inclusief informatie over het soort misdrijf?
Deze cijfers zijn niet voorhanden. Wel wordt bijgehouden hoeveel mensen met antecedenten wel een VOG krijgen en hoeveel met antecedenten zijn afgewezen. Justis rapporteert hierover in jaarverslagen.2 Niet alle antecedenten zijn echter veroordelingen; een antecedent kan bijvoorbeeld ook een lopende zaak, een vrijspraak, sepot of een zaak buiten de terugkijktermijn zijn.
Allereerst wordt gekeken of binnen de zogenaamde «terugkijktermijn» sprake is van een relevant strafbaar feit. De duur van de terugkijktermijn hangt onder andere af van het doel waarvoor de VOG is aangevraagd, en/of de leeftijd van de aanvrager. Als een antecedent relevant is voor de functie waar de VOG voor wordt gevraagd, zal de VOG worden geweigerd. In de gevallen waarin VOG’s zijn afgegeven aan mensen met antecedenten is dus sprake van niet relevante of te oude antecedenten.
Justis registreert niet of er recidive plaatsvindt nadat een VOG is afgegeven.
Welke maatregelen gaat u treffen om de VOG betrouwbaarder te maken, nu de VOG tot doel heeft mensen te weren uit een werkomgeving waar herhaling van een eerder gepleegd misdrijf op de loer ligt?
Ik zie op dit moment geen aanleiding tot het treffen van maatregelen. De VOG is naar mijn overtuiging betrouwbaar binnen haar doel en mogelijkheden, namelijk het toetsen of er in het justitieel documentatiesysteem strafbare feiten uit het verleden bekend zijn die indien herhaald in een bepaalde functie en situatie een onverantwoord risico zouden vormen. De VOG is een momentopname. Het is geen garantie voor de toekomst. Het is van groot belang dat werkgevers zeker in kwetsbare sectoren een gedegen integriteitsbeleid voeren. De VOG op de juiste momenten inzetten kan daar onderdeel van uitmaken. Onderzoek heeft aangetoond dat van de VOG een recidiveverminderende werking uitgaat.3
Het gevaar van rechts-extremisme |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Alt-right in Nederland: Hoe Erkenbrand zich opmaakt voor de strijd om een blanke natie»?1
Ja.
Hoe zou u de denkbeelden van Erkenbrand kenmerken?
De meest zichtbare manifestatie van extreem rechts wordt in Nederland bepaald door groepen als Pegida, ID-Verzet en in toenemende mate Erkenbrand. De genoemde groeperingen kenmerken zich door extreemrechts gedachtegoed. Het streven naar een volledig blanke etnostaat is een terugkerend element in het discours van Erkenbrand.
Deelt u de mening dat organisaties zoals Erkenbrand, die uitgaan van ongelijkheid tussen mensen op basis van hun afkomst of uiterlijk en daaraan gevolgen menen te moeten verbinden, een gevaar vormen voor een samenleving die gekenmerkt zou moeten worden door verdraagzaamheid en respect voor elkaar? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De organisatie Erkenbrand zoekt de grenzen op van wat toelaatbaar is als het gaat om de vrijheid van meningsuiting. Zorgelijk daarbij is dat de organisatie jonge mensen trekt. Het verdient daarom de structurele aandacht van de overheid. De huidige aanpak van radicalisering volstaat in principe om alle vormen van radicalisering aan te pakken, ongeacht de ideologische invalshoek.
Past Erkenbrand in de omschrijving van rechts-extremisme zoals de AIVD die hanteert, waaronder het «bedreigen [van] de democratische rechtsorde, omdat antidemocratische doelen worden nagestreefd of ondemocratische middelen worden ingezet»?2 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Erkenbrand past in de omschrijving van rechts-extremisme zoals de AIVD die hanteert. De groepering verspreidt het antidemocratische idee dat gestreefd moet worden naar een blanke etnostaat. De groepering hanteert tot nu toe geen gewelddadige methode om zijn doelen te bereiken.
Is een uitdrukking, in reactie op wat genoemd wordt «de jodenkwestie», als: «Ik zal ook geen traan laten als men de trein naar het Oosten weer opnieuw opstart» mogelijk strafbaar? Zo ja, wordt er door het Openbaar Ministerie al (desnoods) ambtshalve vervolging ingesteld? Zo nee, waarom niet?
Het betreft hier uitlatingen die mogelijk strafbaar zijn op grond van artikel 137c en/of artikel 137d Sr. Voor de vraag of er daadwerkelijk sprake is van strafbare uiting en een bewijsbare en vervolgbare zaak, zou nader (opsporings)onderzoek moeten worden gedaan. Er is, voor zover bij het OM bekend, geen aangifte gedaan tegen deze uitlatingen.
Is de uitspraak van de genoemde Erkenbrand-bezoeker: «Van alle rassen zijn negers wel het snelst op hun teentjes getrapt. Zij gaan als eerste over tot geweld, zijn het agressiefst, hebben de kortste lontjes» mogelijk strafbaar? Zo ja, wordt er door het Openbaar Ministerie al (desnoods) ambtshalve vervolging ingesteld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Beschikt u over informatie of Erkenbrand of andere rechts-extremistische clubs in politieke partijen zijn geïnfiltreerd of dat proberen? Zo ja, wat is de aard van die informatie en met wie wordt die gedeeld? Zo nee, waarom niet?
Elk individu heeft de vrijheid om lid te worden van een politieke partij. Het is aan de politieke partij om te bepalen of ze iemand die lidmaatschap beoogt, accepteren. Tevens is het aan de politieke partij om te bepalen om welke redenen iemand eventueel als lid niet wordt geaccepteerd. Voor zover de vraag betrekking heeft op potentiele verstoring van de democratische rechtsorde kan de AIVD vanuit zijn taakuitvoering onderzoek doen. Over eventuele individuele gevallen doe ik geen uitspraken.
Het bericht ‘Nog altijd kindhuwelijken in Nederland’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nog altijd kindhuwelijken in Nederland, ondanks wet: Zet sleutelfiguren uit gemeenschappen in»?1
Ja
Welke maatregelen heeft u genomen naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek van de Universiteit Maastricht en het Verwey-Jonker Instituut van vorig jaar, waaruit bleek dat er naar schatting jaarlijks 250 kindhuwelijken zijn?
Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek is uw Kamer per brief op 11 februari 2016 geïnformeerd over de te nemen maatregelen.2 Er wordt gewerkt aan een publicatie over religieuze huwelijken en wettelijke voorwaarden specifiek voor geestelijk bedienaren. Deze publicatie komt tot stand in samenwerking met geestelijk bedienaren van diverse gezindten en juristen. De kennis hieruit zal in de eerste helft van 2018 worden verspreid onder geestelijk bedienaren. De overige maatregelen die in deze brief zijn aangekondigd, zijn inmiddels uitgevoerd:
Op welke wijze geeft u gehoor dan de oproep van Girls not Brides Nederland om blijvend aandacht te houden voor dit vraagstuk, vanuit overheid, maar ook in het onderwijs, bij gemeenten en de gezondheidszorg?
De afgelopen jaren hebben de ministeries van VWS, SZW, BZ, J&V en OCW zich gezamenlijk ingespannen om dit vraagstuk aan te pakken, ondermeer via het Actieplan Zelfbeschikking. Dit heeft geleid tot een versterkte preventie-, hulpverlenings – en sanctioneringsketen. Blijvende aandacht wordt hiermee geborgd. Er zal derhalve geen nieuw actieplan worden gestart. Er zijn de afgelopen jaren de volgende zaken geregeld:
Welke mogelijkheden ziet u om de sleutelfiguren uit de betreffende gesloten gemeenschappen genoemd in het onderzoek, zoals de Afghaanse-, Somalische-, Surinaamse-, Syrische- en de Romagemeenschap, te bereiken?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u of komt u met een voorstel voor een integraal actieplan, dus zowel nationaal als lokaal en via de genoemde kanalen in het onderwijs, bij gemeenten en de gezondheidszorg, om blijvende aandacht te schenken aan kindhuwelijken nu het actieplan over zelfbeschikking eind dit jaar afloopt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u of gaat u onderzoeken of er voldoende opvang, voorlichting en bijstand beschikbaar is voor meisjes die gevangen zitten in een huwelijk? Zo nee, bent u bereid te kijken of en hoe u deze zou kunnen uitbreiden zolang dit nodig is voor de opvang, steun en begeleiding van meisjes die slachtoffer zijn van een kindhuwelijk?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u er zicht op hoeveel jongens slachtoffer zijn van kindhuwelijken en op welke wijze deze bereikt kunnen worden?
In het onderzoek dat u in vraag 2 aanhaalt, «gewoon Getrouwd, Een onderzoek naar kindhuwelijken en religieuze huwelijken in Nederland» zijn ook jongens meegenomen. Er zijn geen harde cijfers uit dit onderzoek gekomen, maar wel wordt geconstateerd dat bij kindhuwelijken vaker het meisje beneden de leeftijd van 18 jaar is dan de jongen. Voor jongens maken we gebruik van dezelfde preventie-, hulpverlenings- en sanctioneringsketen als voor meisjes.
De berichten inzake een Brabantse islamgeleerde die geen straf krijgt voor het verkrachten van zijn stiefkind vanwege dementie |
|
Gidi Markuszower (PVV), Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten inzake een Brabantse islamgeleerde die geen straf krijgt voor het verkrachten van zijn stiefkind vanwege dementie?1 2 3
Ja.
Hoe kan het dat deze islamgeleerde wel de gehele Koran uit zijn hoofd kent en drie maanden geleden nog een heel ander verweer had tegen de beschuldigingen, nu opeens zegt dat hij dement is?
Hoe, door wie en wanneer is vastgesteld dat deze 74-jarige islamitische verkrachter van een tienjarig meisje opeens dement is geworden?
Deelt u de mening dat toepassing van artikel 16, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, dat het mogelijk maakt de vervolging van verdachten te schorsen, zeker bij zedenzaken zoals deze, zeer onwenselijk is voor de slachtoffers in het bijzonder en de samenleving in het algemeen? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Deelt u de mening dat deze islamitische viezerik en geweldpleger berecht moet worden en na een hele lange celstraf moet worden gedenaturaliseerd en ons land moet worden uitgezet?
Bent u op de hoogte van het feit dat deze wandaden zijn gepleegd naar het voorbeeld van Mohammed, die zelf een kinderverkrachter was en dat er in de Koran 91 opdrachten staan om het voorbeeld van Mohammed te volgen? Nu u dit wel weet, bent u bereid de islam te zien voor wat het is, namelijk een barbaarse totalitaire ideologie die keihard bestreden moet worden?
Begrijpt u wel, anders dan de dwalende rechters en officier van Justitie in deze zaak, dat dit soort beesten gewoon veroordeeld moeten worden tot een levenslange cel straf?
Kunt u garanderen dat deze islamitische verkrachter in ieder geval levenslang opgesloten blijft in een inrichting?
Hoe gaat u de meisjes en vrouwen van Nederland beschermen tegen andere mannen die de opdrachten van de koran serieus nemen?
Het bericht ‘Ouderen dupe van opdoeken brievenbussen’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ouderen dupe van opdoeken brievenbussen»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel klachten er bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en PostNL zijn binnengekomen over het weghalen van brievenbussen in Leidschendam-Voorburg?
Er zijn geen klachten hierover bij het Ministerie van Economisch Zaken en Klimaat binnengekomen. PostNL is bekend met de klachten in Leidschendam-Voorburg.
Komen er in zijn algemeenheid veel klachten binnen over brievenbussen die worden weggehaald in de buurt van zorginstellingen, bejaardenhuizen en ziekenhuizen, waardoor deze inwoners relatief ver moeten lopen om bij een brievenbus te komen?
Nee, het aantal binnenkomende klachten is relatief beperkt. Door het zorgvuldige adviesproces, zoals dat door PostNL is ingericht, kunnen veel eventuele klachten van tevoren al worden afgevangen. Voorafgaand aan een voorgenomen wijziging van het aantal brievenbussen wordt dit schriftelijk aangekondigd en worden bijeenkomsten georganiseerd voor belangenorganisaties over de herplaatsingsplannen. Lokale vertegenwoordigers krijgen dan de mogelijkheid om per brievenbus advies te geven over voorgenomen wijzigingen. Deze inbreng wordt meegenomen bij de herplaatsingsplannen, waarna PostNL tot uitvoering overgaat. Als er daarna toch nog nieuwe klachten binnenkomen, doet PostNL zo nodig nieuw onderzoek. Als daar aanleiding voor bestaat kan dat bijvoorbeeld leiden tot herplaatsing van een brievenbus.
In hoeverre wordt er in de regelgeving omtrent de Universele Postdienst (UPD) rekening gehouden met de toegankelijkheid en bereikbaarheid van brievenbussen?
In de Nederlandse postregelgeving zijn eisen opgenomen met betrekking tot het aantal straatbrievenbussen dat minimaal beschikbaar moet zijn en de maximale afstand tot die voorzieningen. Voorts is als specifieke eis opgenomen dat de verlener van de universele postdienst (in casu PostNL) bij de spreiding van voorzieningen rekening houdt met de behoeften van kwetsbare groepen (artikel 16 Postwet).
Bij de wijziging van het Postbesluit 2009 in verband met de modernisering en flexibilisering van de universele postdienst in 2015 is daarbij nog aanvullend geëxpliciteerd dat bij een heroverweging van de plaatsing van postvestigingen en brievenbussen geborgd wordt dat de toegankelijkheid op lokaal niveau, alsmede de toegankelijkheid van de universele postdienst, voor met name kwetsbare groepen (zoals ouderen) voldoende blijft. Rekening moet worden gehouden met locaties waar mensen regelmatig komen, zoals bij supermarkten, winkelcentra en openbaarvervoerlocaties.
De Postwet 2009 voorziet (in artikel 18a, eerste lid) in de verplichting voor de verlener van de universele postdienst om advies te vragen aan consumentenorganisaties die de belangen behartigen van kwetsbare gebruikers van de universele postdienst over de door hem voorgenomen wijzigingen in het aantal en de spreiding van brievenbussen en postvestigingen. Daarnaast voorziet de Postwet 2009 in de verplichting voor de verlener van de universele postdienst om schriftelijk te reageren op dat advies, waarbij de verlener van de universele postdienst verplicht is de redenen aan te geven waarom het advies al dan niet wordt overgenomen (artikel 18a, derde lid). In het verlengde hiervan voorziet artikel 4d in de verplichting voor de verlener van de universele postdienst om bij het aantal en de spreiding van brievenbussen en postvestigingen rekening te houden met dat advies. Dit betekent dat de verlener van de universele postdienst moet bezien in hoeverre redelijkerwijs aan het advies tegemoet kan worden gekomen.
In dat kader hanteert PostNL een zogenaamd «Locatiebeleid» (van december 2015) waarvan de uitgangspunten zijn afgestemd met koepelorganisaties als de ouderenbonden, Ieder(in), vertegenwoordigers van VNG, het RIVM en de Landelijke Vereniging van Kleine Kernen. Met deze klankbordgroep is de wijze waarop het adviesproces plaatsvindt afgestemd. Alle gemeenten zijn in januari 2016 geïnformeerd over de werkwijze van PostNL en zij ontvangen een paar maanden voordat in hun gemeente het adviesproces plaatsvindt een informatieve brief met de uitnodiging om belangenorganisaties aan te dragen. Lokaal vindt het adviesproces met lokale belangenverenigingen en plaatselijke afdelingen van landelijke organisaties voor kwetsbare gebruikers plaats. Dit overleg is bedoeld om PostNL in staat te stellen zoveel mogelijk rekening te houden met de behoeften van kwetsbare groepen. Voordat de plannen worden uitgevoerd, vindt er indien nodig nog een toets op ruimtelijke ordeningsaspecten met gemeenten plaats.
Op welke wijze is bij het opstellen van de wettelijke afstandseisen rekening gehouden met minder validen en andere hulpbehoevenden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid met PostNL de mogelijkheden te verkennen om brievenbussen te behouden op plaatsen waar deze extra gewenst zijn, zoals verzorgingstehuizen?
De huidige wet- en regelgeving, tezamen met het door PostNL in samenspraak met belangenorganisaties ingerichte adviesproces zoals beschreven in het «Locatiebeleid», biedt reeds meer dan voldoende basis voor adequate afstemming tussen PostNL en lokale behoeften en wensen. Naar mijn overtuiging doorloopt PostNL dit proces uitermate zorgvuldig, verzorgt zij tijdige communicatie met betrokken lokale vertegenwoordigers en bestuurders en tracht zij reeds zoveel mogelijk maatwerk te leveren. In dit kader heeft PostNL al in 2015 met deze organisaties afgesproken dat er geen brievenbussen bij zorginstellingen verwijderd worden en dat het aantal verlaagde brievenbussen gelijk blijft in Nederland. Hierbij zijn ook afspraken gemaakt over de definities die in dit kader gelden.
Hoeveel procent van de brievenbussen zijn op dit moment verlaagd zodat mensen in een rolstoel makkelijk een brief kunnen posten? Is het beleid van PostNL om bij zorginstellingen, bejaardenhuizen en ziekenhuizen vaker lagere brievenbussen te plaatsen?
Op dit moment is er een netwerk van circa 500 verlaagde brievenbussen (minimaal 1 per gemeente). In het kader van de vermindering van het totale aantal brievenbussen in Nederland van 19.000 naar minimaal 8.900 heeft PostNL met betrokken landelijke belangenorganisaties afgesproken dat dit aantal van circa 500 gehandhaafd zal blijven.
Behalve met kwetsbare groepen moet PostNL ook rekening houden met geldende Arbowetgeving. Deze bevat eisen ten aanzien van de lichamelijke belasting van PostNL-werknemers die brievenbussen moeten legen. Daardoor heeft PostNL te maken met beperkingen ten aanzien van het maximale aantal brievenbussen met afwijkende hoogtes.
Digitale verkrachting |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Zweed (41) krijgt 10 jaar cel voor verkrachting via Skype»?1
Ja.
Is het onder dwang aanzetten tot seksuele handelingen via internet ook in Nederland strafbaar als zijnde verkrachting? Zo ja, op grond van welk artikel? Zo nee, op grond van welke strafbare feiten zou wel tegen dergelijke praktijken kunnen worden opgetreden? Maakt het daarbij uit of de slachtoffers buiten Nederland worden gemaakt?
Het onder dwang aanzetten tot het online verrichten van seksuele handelingen kan in Nederland het strafbare feit aanranding opleveren (artikel 246 Wetboek van Strafrecht (Sr)). Als het slachtoffer een kind is, kan er sprake zijn van strafbare ontucht met een kind beneden de leeftijd van zestien jaren (artikel 247 Sr) of verleiding van een minderjarige tot ontucht (artikel 248a Sr). Als de gedragingen «live» plaatsvinden met een minderjarige voor een webcam en de beelden worden vastgelegd of als de dader een minderjarig slachtoffer opdraagt van de seksuele handelingen foto- of filmopnamen te maken en die toe te sturen, kan overgegaan worden tot vervolging op grond van het misdrijf kinderpornografie (artikel 240b Sr). In een recente Nederlandse zaak met betrekking tot webcammisbruik van tientallen jonge slachtoffers uit diverse landen heeft de rechtbank een maximale gevangenisstraf van tien jaar en acht maanden gevangenisstraf opgelegd wegens (onder andere) (poging tot) aanranding en verleiding van een minderjarige2.
Van verkrachting (artikel 242 Sr) is sprake als iemand een ander dwingt tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. In het onderzoek «Herziening van de zedendelicten?» (2015) wordt op basis van jurisprudentie van de Hoge Raad geconcludeerd dat handelingen die bestaan uit het iemand dwingen tot het seksueel binnendringen bij zichzelf of bij een ander of het iemand dwingen tot het ondergaan van een binnendringen door een ander of door een dier buiten de reikwijdte van het misdrijf verkrachting vallen.3 Strafrechtelijk optreden tegen het onder dwang aanzetten tot seksuele handelingen via internet op grond van het misdrijf verkrachting lijkt gelet hierop niet goed mogelijk.
De Nederlandse strafwet is van toepassing op een ieder die zich in Nederland aan een strafbaar feit schuldig maakt. Een feit wordt onder meer beschouwd in Nederland te zijn begaan indien Nederland de plaats is waar de gedraging plaatsvindt («leer van de gedraging»). Als vanuit Nederland via het internet strafbare feiten worden gepleegd kan, ook in het geval slachtoffers buiten Nederland worden gemaakt, vervolging naar Nederlands recht plaatsvinden.
Waarin zitten de verschillen tussen het Zweedse en Nederlandse strafrecht als het gaat om strafbaarstelling van het gebruik van internet met betrekking tot seksuele delicten met minderjarigen?
Uit het persbericht van de Zweedse rechtbank4 kan worden opgemaakt dat de rechtbank in de Zweedse zaak een substantieel deel van de handelingen waartoe de slachtoffers online zijn aangezet heeft gekwalificeerd als ernstig seksueel misbruik of seksuele dwang. De meest ernstige handelingen, zoals handelingen waarbij slachtoffers werden gedwongen tot het verrichten van seksuele handelingen met honden of andere jongere kinderen, zijn door de rechtbank gekwalificeerd als verkrachting. Het online aanzetten tot dergelijke online handelingen valt, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, op grond van de Nederlandse wetgeving niet onder de reikwijdte van het misdrijf verkrachting, maar onder de reikwijdte van andere misdrijven. Dit laat onverlet dat op dit soort gedragingen ook in de Nederlandse strafwet delictsomschrijvingen zijn toegesneden die wat strafpositie betreft dicht tegen het strafmaximum van het misdrijf verkrachting aan komen. Daaruit kan worden afgeleid dat de Nederlandse strafwetgever over de ernst en strafwaardigheid van deze gedragingen op een vergelijkbare lijn zit als de Zweedse, die op dit misdrijf een maximale gevangenisstraf van tien jaren heeft gesteld.
Bent u van plan om bij de door u aangekondigde herziening van de zedentitel van het Wetboek van Strafrecht om ook in Nederland «digitale verkrachting» als afzonderlijk misdrijf strafbaar te stellen? Zo ja, aan welke richting denkt u? Zo nee, waarom niet?
Binnen mijn ministerie is een wetsvoorstel tot modernisering van de zedenwetgeving in voorbereiding. Doel is onder meer om digitaal gepleegde zedenmisdrijven een duidelijke plaats te geven in het wettelijke kader. Bij brief van 31 augustus 20175 is aan Uw Kamer meegedeeld dat het deskundigenoverleg over de modernisering van de zedenwetgeving nog gaande is. De reikwijdte van de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor verkrachting wordt hierbij betrokken. Uw Kamer zal, zoals eerder toegezegd, van de uitkomsten dit overleg op de hoogte worden gesteld. Na afronding van het deskundigenoverleg kan naar verwachting in de loop 2018 een wetsvoorstel tot modernisering van de zedenwetgeving in consultatie worden gegeven.
Het bericht 'Bezoek aan Ertugrul Gazi CamiiMoskee' |
|
Geert Wilders (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Bezoek aan Ertugrul Gazi CamiiMoskee»?1
Ja.
Klopt de inhoud van dit bericht? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Ja.
Deelt u de mening dat de politie zich aan haar eigen gedragscode moet houden en dus een neutrale uitstraling moet hebben? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen, in ieder geval richting de politie Haaksbergen? Zo nee, waarom niet en waarom wordt er telkens verbinding gezocht met, dan wel gecapituleerd voor, een gewelddadige ideologie waarvan de normen en waarden haaks staan op die van Nederland?
Zowel de politie als ik hechten onverminderd aan de neutraliteit van de politieambtenaar in publiekscontact. Ik heb uw Kamer onlangs hierover geïnformeerd.2 Zoals ook aangegeven in het regeerakkoord steunt het kabinet de politieleiding om te komen tot een diversere politieorganisatie.
Zoals mijn ambtsvoorganger uw Kamer heeft gemeld in zijn brief van 6 juli jongstleden, is het van belang dat de politie goed aangesloten is op de maatschappij en weet wat er leeft, om de kerntaken van de politie goed uit te kunnen oefenen. De politie moet in verbinding blijven met alle groepen van de samenleving en een goede informatiepositie behouden om een politie voor iedereen te kunnen zijn. De wijze waarop het beleid lokaal het beste vorm gegeven kan worden en met welke activiteiten dat gepaard gaat, laat ik aan de politie-eenheden zelf.
Hoe past een dergelijke houding van de politie, in dit geval in Haaksbergen, bij het onlangs aan de korpschef gepresenteerde zwartboek inzake discriminatie?
Zoals ik u in mijn brief van 28 november jl. heb laten weten is het signaal dat politiemedewerkers discriminatie en andere vormen van grensoverschrijdende gedrag ervaren binnen de politieorganisatie niet nieuw. Maar elk signaal is echter confronterend en discriminatoir gedrag is uiteraard onacceptabel. Goed politiewerk vraagt om een veilige werkomgeving waar verschillen juist erkend en gewaardeerd worden en waar geen ruimte is voor discriminatie. Zowel het extern als intern gericht beleid van de politie is erop gericht om als politie in verbinding te staan met alle groepen van de samenleving. Zo streeft de politie naar een korps dat divers is opgebouwd en goed met diversiteit kan omgaan. Alleen zo kunnen teams samen sterk staan en in verbinding blijven met elkaar en met de burgers in de maatschappij.
Deelt u de mening dat de politie hiermee zelf collega’s discrimineert door zich zo openlijk te onderwerpen aan de Islamitische normen en waarden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is aan agenten wel voorgehouden niet te poseren met Zwarte Piet, omdat «de politie in deze maatschappelijke discussie een neutrale houding moet innemen»?
Van een landelijk verbod om met zwartepiet te poseren is geen sprake, wel werden politiemedewerkers als het gaat om de uitvoering van het politievak opgeroepen om zich professioneel en neutraal te gedragen.
Gaat u er voor zorgen dat de politie zich voortaan bezig houdt met haar wettelijke taken en hierbij een neutrale houding en uitstraling in acht neemt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben ervan overtuigd dat de politie zich dagelijks, uiterst professioneel bezig houdt met al haar wettelijke taken. Het uniform wat zij daarbij dragen helpt om een neutrale houding en uitstraling in acht te nemen.
Mijn standpunt is helder: zo hoort dat ook.
De vrijspraak van Julio Poch |
|
Maarten Groothuizen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Oud-piloot Julio Poch vrijgesproken van deelname aan dodenvluchten»?1
Ja.
Ziet u aanleiding uw antwoorden op eerdere Kamervragen inzake de heer Poch te herzien, gezien de recente ontwikkelingen? Zo nee, waarom niet?2
Op basis van de mij bekende informatie zie ik daartoe op dit moment geen aanleiding.
Hoe duidt u het gegeven dat de heer Poch acht jaar in Argentinië in voorarrest heeft gezeten en nu is vrijgesproken?
De totale duur van het voorarrest in Argentinië is naar Nederlandse maatstaven zeer lang te noemen. De regering heeft zich in het kader van de aan de heer Poch verleende consulaire bijstand ingespannen voor het in vrijheid afwachten van zijn strafproces in Argentinië. Beslissingen omtrent de duur van het voorarrest in een ander land zijn echter voorbehouden aan rechterlijke autoriteiten van dat land.
Het past de regering niet om inhoudelijk te oordelen over buitenlandse rechterlijke uitspraken. Dat geldt temeer wanneer het een uitspraak betreft waarvan de motivering nog niet beschikbaar is en die nog niet onherroepelijk is.
Klopt het dat Nederland geen uitleveringsverdrag met Argentinië heeft? Zo ja, wat was destijds de overweging en juridische grond om bij te dragen aan de uitlevering van de heer Poch van Spanje aan Argentinië?
Tussen Nederland en Argentinië geldt een bilateraal uitleveringsverdrag, doch dit verdrag biedt geen rechtsbasis voor de uitlevering van eigen onderdanen. De Argentijnse autoriteiten hebben door middel van een rechtshulpverzoek verzocht om een vertrek van de heer Poch naar het buitenland aan Argentinië en aan het land van bestemming te melden. Een dergelijk verzoek betreft een rechtshulpverzoek waaraan Nederland op grond van het Wetboek van Strafvordering en het Verdrag tegen Foltering in zo ruim mogelijke mate moet voldoen. Het Anti-Folteringsverdrag verplicht partijen in art. 9 elkaar «de grootst mogelijke mate van rechtshulp» te verlenen. Alleen als een dwingende wettelijke weigeringsgrond dat verbiedt, kan het verzoek niet worden ingewilligd. Omdat een dergelijke weigeringsgrond zich niet voordeed, heeft Nederland uitvoering gegeven aan zijn verplichtingen en inlichtingen over vluchtgegevens aan Argentinië en Spanje verstrekt. Daarin was ook naar het oordeel van de rechter in kort geding geen onrechtmatig handelen jegens de heer Poch gelegen.
Hoe duidt u de beslissing destijds om bij te dragen aan de uitlevering van de heer Poch, in de wetenschap dat de heer Poch nu is vrijgesproken?
De vrijspraak maakt mijn duiding van het voorgaande niet anders. Rechtshulpverzoeken worden gedaan in verband met een strafzaak en een strafzaak kan uitmonden in een vrijspraak. De stelling dat Nederland bijdroeg aan de uitlevering verdient enige nuance. De uitlevering vond eerst plaats nadat de Spaanse rechter het Argentijnse uitleveringsverzoek toelaatbaar had verklaard en de heer Poch uiteindelijk zelf met zijn uitlevering aan Argentinië had ingestemd.
Klopt het dat de Argentijnse autoriteiten pas besloten tot vervolging van de heer Poch nadat Nederland een rechtshulpverzoek aan Argentinië deed? Zo ja, hoe duidt u dit?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij laten weten dat het Argentijnse onderzoek naar de heer Poch weliswaar is begonnen naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van het OM aan de Argentijnse autoriteiten, maar dat tot de aanhouding van de heer Poch door de Argentijnse onderzoeksrechter pas werd bevolen nadat de Argentijnse autoriteiten zelf al het (op dat moment beschikbare) relevante bewijsmateriaal hadden beoordeeld. Zo was, voordat de aanhouding werd bevolen, in Argentinië archiefonderzoek gedaan met betrekking tot de heer Poch en had de Argentijnse onderzoeksrechter in december 2008 persoonlijk de Nederlandse getuigen (die belastend verklaarden) gehoord. Ik acht deze gang van zaken niet ongeoorloofd.
Klopt het dat Argentinië besloot tot vervolging van de heer Poch over te gaan, niet op basis van eigenstandig bewijsmateriaal, maar enkel op basis van door Nederland aangeleverde informatie? Zo ja, hoe duidt u dit?
Zie antwoord vraag 6.
Kent het Argentijnse juridische systeem, zoals het Nederlandse dat kent, schadevergoedingen voor onterechte vrijheidsbeneming, zoals in het geval van de heer Poch het geval is geweest? Zo ja, bent u bereid er bij de Argentijnse regering op aan te dringen dat een dergelijke vergoeding tegemoet komt aan de heer Poch aangezien het hier een Nederlands staatsburger betreft? Zo nee, hoe gaat u zich op andere wijze inzetten voor tegemoetkoming aan de heer Poch?
Ik beschik niet over deze informatie. Nu de gemotiveerde uitspraak inzake de heer Poch nog niet beschikbaar is en daartegen mogelijk een appelprocedure zal volgen, acht ik het op dit moment ook niet opportuun om in te gaan op vragen met betrekking tot schadevergoeding vanuit de Argentijnse regering. De raadsman van de heer Poch heeft de Nederlandse Staat bij brief van d.d. 9 januari 2018 aansprakelijk gesteld voor schade die de heer Poch stelt te hebben geleden door het handelen van de Nederlandse Staat. Dit verzoek wordt thans bestudeerd.
Bent u bereid de heer Poch te faciliteren indien hij naar Nederland wenst te komen?
Na zijn vrijspraak is aan de heer Poch door de Nederlandse ambassade in Buenos Aires een laissez-passer afgegeven zodat hij naar Nederland kon terugkeren. De heer Poch keerde op 7 december 2017 terug in Nederland.
Op welke wijze heeft de Nederlandse ambassade ten tijde van het voorarrest bijstand aan de heer Poch geleverd? Hoe vaak heeft de heer Poch bezoek gehad van Nederlands ambassadepersoneel?
De heer Poch heeft gedurende zijn detentie in Argentinië consulaire bijstand van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen, zoals die wordt geboden aan Nederlanders in buitenlandse detentie die hebben aangegeven hierop prijs te stellen. De consulaire bijstand bestaat onder andere uit meerdere bezoeken per jaar door een ambassademedewerker en een maandelijkse gift van 30 euro ten behoeve van levensonderhoud.
Aanvullend hierop heeft de Nederlandse ambassade in Buenos Aires gedurende de hele detentieperiode contact onderhouden met de Argentijnse advocaat van de heer Poch over de voortgang van het proces. De ambassade heeft verzoeken van de heer Poch en zijn advocaat om in afwachting van de uitspraak buiten de gevangenis te mogen verblijven langs diplomatieke weg ondersteund.
Is aan de heer Poch de gebruikelijke consulaire bijstand verleend, onder meer het toezien op de detentieomstandigheden en de rechtsgang? Kunt u uiteenzetten hoe hieraan in de praktijk uitvoering is gegeven?
Zie antwoord vraag 10.
De zaak Julio Poch |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Oud-piloot Julio Poch vrijgesproken van deelname aan dodenvluchten»?1 en het persbericht van het Openbaar Ministerie van 30 november 2017?2
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat de heer Poch na acht jaar voorarrest vrijgesproken is door de Argentijnse rechter?
Het past de regering niet om te oordelen over buitenlandse rechterlijke uitspraken. Dat geldt temeer wanneer het een uitspraak betreft waarvan de motivering nog niet beschikbaar is en die nog niet onherroepelijk is.
Zou de heer Poch zo lang in voorarrest hebben gezeten zonder de eerdere bemoeienis van Nederlandse justitiële autoriteiten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse justitiële autoriteiten hebben geen rol bij beslissingen omtrent het voorarrest in een ander land. Beslissingen omtrent de duur van het voorarrest in een ander land zijn voorbehouden aan rechterlijke autoriteiten van dat land.
Heeft Nederland informatie over de reisbewegingen van de heer Poch met de Spaanse autoriteiten gedeeld omdat het zelf de heer Poch niet aan Argentinië kon uitleveren? Wilde Nederland op die manier toch meewerken aan uitlevering van Spanje naar Argentinië en de berechting van de heer Poch in Argentinië? Zo ja, hoe beoordeelt u dit in het licht van de vrijspraak? Zo nee, waarom niet?
Zowel in Nederland als in Argentinië bestond de verdenking dat de heer Poch zich schuldig had gemaakt aan ernstige strafbare feiten en Nederland heeft desgevraagd rechtshulp verleend aan Argentinië. In dat kader is informatie verstrekt (aan Argentinië en aan het land van bestemming) over de reisbewegingen van de heer Poch. Uit de bepalingen omtrent het verlenen van rechtshulp in het Wetboek van Strafvordering en uit het Verdrag tegen Foltering volgt dat dergelijke rechtshulp in zo ruim mogelijk mate verleend moest worden. Alleen als een dwingende weigeringsgrond dat verbiedt, kan het verzoek niet worden ingewilligd. In dit geval deed zich een dergelijke weigeringsgrond niet voor. De rechtbank Den Haag heeft in 2014 geoordeeld3 dat het voorgaande met zich meebrengt dat niet kan worden geconcludeerd dat de Staat op dit punt onrechtmatig jegens de heer Poch heeft gehandeld. De vrijspraak werpt op het voorgaande geen ander licht. Bij de ontvangst en beoordeling van een rechtshulpverzoek wordt in ogenschouw genomen van welke feiten de betrokkene wordt verdacht door de verzoekende autoriteiten, maar wordt geen oordeel gevormd over het bewijs tegen de verdachte.
Hadden de Nederlandse justitiële autoriteiten ook kunnen beslissen om niet in te gaan op rechtshulpverzoeken van Argentinië en had men ook kunnen beslissen om geen informatie over de reisbewegingen aan Spanje te verstrekken? Zo nee, op grond van welke verdragen of wetten was Nederland verplicht dit te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat heeft Nederland gedaan om de heer Poch tijdens zijn voorarrest in Argentinië bij te staan?
De heer Poch heeft gedurende zijn detentie in Argentinië consulaire bijstand van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen, zoals die wordt geboden aan Nederlanders in buitenlandse detentie die hebben aangegeven hierop prijs te stellen. De consulaire bijstand bestaat onder andere uit meerdere bezoeken per jaar door een ambassademedewerker en een maandelijkse gift van 30 euro ten behoeve van levensonderhoud.
Aanvullend hierop heeft de Nederlandse ambassade in Buenos Aires gedurende de hele detentieperiode contact onderhouden met de Argentijnse advocaat van de heer Poch over de voortgang van het proces. De ambassade heeft verzoeken van de heer Poch en zijn advocaat om in afwachting van de uitspraak buiten de gevangenis te mogen verblijven langs diplomatieke weg ondersteund.
Kan de heer Poch als hij terugkomt naar Nederland een eventueel hoger beroep zonder het risico van uitlevering van Nederland naar Argentinië afwachten? Zo nee, waarom niet? Is er inmiddels wel uitlevering van eigen onderdanen naar Argentinië mogelijk?
De verdragsrelatie tussen Nederland en Argentinië maakt de uitlevering van eigen onderdanen niet mogelijk. De heer Poch kan dan ook niet door Nederland worden uitgeleverd aan Argentinië.
Vrijspraak van de heer Poch in Argentinië |
|
Han ten Broeke (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vrij, maar leven verwoest»?1
Ja.
Hoe kijkt u terug op de betrokkenheid van de Nederlandse Staat bij het faciliteren van het proces tegen de heer Poch, in het bijzonder de medewerking aan zijn aanhouding? Had u met de kennis van nu, ondanks het feit dat de handelwijze van de Staat in 2014 door de civiele rechter rechtmatig is bevonden2 en ook het Openbaar Ministerie (OM) op 30 november 2017 verklaarde geen fouten te hebben gemaakt, op dezelfde wijze gehandeld?3
Het genoemde faciliteren bestond uit de verlening van rechtshulp tijdens het strafrechtelijk onderzoek, zulks op basis van het bestaande juridisch kader. Nadien is de Staat niet meer betrokken geweest bij het Argentijnse strafproces jegens de heer Poch. De Staat onthoudt zich van inhoudelijke bemoeienis met strafzaken die onder de (buitenlandse) rechter zijn.
Kunt u zich herinneren dat een anonieme Nederlandse aanklager in 2015 in de NRC werd geciteerd met de opmerking dat het proces tegen de heer Poch «nogal eigenaardig» verliep?4 Bent u bekend met de antwoorden van de Minister van Veiligheid en Justitie op eerdere Kamervragen over dit proces en in het bijzonder het antwoord hij de desbetreffende kwalificatie niet deelde?5 Hebt u, met de kennis van nu, meer begrip voor die kwalificatie?
Ik kan hierover slechts opmerken dat mijn voorganger aan uw Kamer reeds heeft gemeld dat het hier een citaat betrof dat werd toegeschreven aan een anonieme Nederlandse aanklager en onduidelijk was door wie en op basis van welke informatie deze uitlating zou zijn gedaan. Het OM herkende zich niet in het citaat en had ook onvoldoende informatie over deze Argentijnse strafzaak om daarover een opvatting te hebben.
Bent u bekend met de diverse momenten waarop de Kamer met het vorige kabinet van gedachte heeft gewisseld over de consulaire bijstand aan de heer Poch? Kunt u zich bijvoorbeeld herinneren dat u, toen de Kamer u vroeg naar de invulling van de consulaire bijstand aan de heer Poch, op 17 november 2017 enkel aangaf dat de zaak tegen de heer Poch «de volledige aandacht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken» had?6 Hoe kijkt u terug op de mate van consulaire bijstand die de Nederlandse Staat heeft verleend? Zou u hier bij nader inzien op andere wijze invulling aan hebben gegeven?
De heer Poch heeft gedurende zijn detentie in Argentinië consulaire bijstand van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen, zoals die wordt geboden aan Nederlanders in buitenlandse detentie die hebben aangegeven hierop prijs te stellen. De consulaire bijstand bestaat onder andere uit meerdere bezoeken per jaar door een ambassademedewerker en een maandelijkse gift van 30 euro ten behoeve van levensonderhoud.
Aanvullend hierop heeft de Nederlandse ambassade in Buenos Aires gedurende de hele detentieperiode contact onderhouden met de Argentijnse advocaat van de heer Poch over de voortgang van het proces. De ambassade heeft verzoeken van de heer Poch en zijn advocaat om in afwachting van de uitspraak buiten de gevangenis te mogen verblijven langs diplomatieke weg ondersteund.
Bent u bekend met de wens van de heer Poch om terug te keren naar Nederland?7 Kan die terugkeer, indien de heer Poch daartoe besluit, zonder problemen plaatsvinden?
De heer Poch keerde op 7 december 2017 terug in Nederland.
Een voor aanranding veroordeelde trainer die toch coach kon blijven |
|
Michiel van Nispen |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Hoe een voor aanranding veroordeelde trainer toch coach kon blijven»?1
Ja.
Waar is het volgens u in deze kwestie misgegaan? Wwat zou er moeten gebeuren om deze gang van zaken in de toekomst te voorkomen?
Betrokkene is in 2014 bij verstek veroordeeld. Omdat betrokkene in cassatie is gegaan en de zaak dus nog onder de rechter is, kan ik niet in detail ingaan op deze casus. Wel kan ik melden dat de KNVB maatregelen heeft genomen door het KNVB-lidmaatschap te beëindigen, zijn trainerslicentie in te trekken en de Cypriotische voetbalbond, UEFA, FIFA, alsmede NOC*NSF in te lichten.
Meer in zijn algemeenheid merk ik op dat ik sportclubs in Nederland stimuleer om voor jeugdtrainers een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) aan te vragen. Door sportclubs de mogelijkheid te bieden om voor hun vrijwilligers gratis een VOG aan te vragen, onder de voorwaarde dat de clubs een eigen preventie- en integriteitsbeleid hebben, probeer ik herhaald slachtofferschap te voorkomen.
Pre-employmentscreening is in landen verschillend geregeld. Wel zijn in Europees verband afspraken gemaakt over het uitwisselen van justitiële gegevens ten behoeve van screening. De uitwisseling van gegevens gebeurt via het European Criminal Records Information System (ECRIS). Ieder Europees land heeft een centrale autoriteit die deelneemt aan ECRIS. In Nederland is dat de Justitiële Informatiedienst (Justid). Naast de centrale autoriteit zijn er nationale bevoegde autoriteiten die een informatieverzoek kunnen doen bij andere EU-lidstaten door tussenkomst van de eigen centrale autoriteit via het ECRIS-systeem. Voor de VOG-screening in Nederland is dat de dienst Justis. Voor de meeste functies in het kader van pre-employmentscreening is bevraging en beantwoording via ECRIS optioneel en afhankelijk van nationale wetgeving. Europese regelgeving ter voorkoming van seksueel misbruik verplicht het bevraagde land – in het geval iemand gaat werken met kinderen – om de gegevens te verstrekken. In deze gevallen betrekt Justis dan ook de via ECRIS ontvangen gegevens bij de beoordeling van de VOG-aanvraag.
Het afgelopen jaar begon de onderzoekscommissie De Vries in opdracht van de sportsector met haar onderzoek naar seksuele intimidatie en misbruik in de sport. Dit rapport is op 12 december jl. verschenen en bevat concrete adviezen ter verbetering van de preventie en aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Uiterlijk eind maart 2018 zal de Minister voor Medische Zorg en Sport een beleidsreactie aan uw Kamer doen toekomen. Aan deze beleidsreactie zal ik mijn medewerking verlenen en zal ik, in het licht van het rapport, ingaan op uw vragen.
Wat is uw reactie op de oproep van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB), die de samenwerking met de overheid wil verbeteren om te voorkomen dat sportbonden in de toekomst niet op de hoogte zijn van veroordelingen waardoor er niet ingegrepen kan worden?2
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen, ook in het kader van internationale samenwerking met andere landen, om te voorkomen dat een sporttrainer die veroordeeld is voor kindermisbruik in een ander land zijn praktijken als sporttrainer voort kan zetten?
Zie antwoord vraag 2.
De strafrechtelijke aanpak van matchfixing |
|
Attje Kuiken (PvdA), Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Pijnlijke conclusie rond matchfixing: autoriteiten hebben een «bewijsprobleem»1 en herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen over dit onderwerp en de antwoorden daarop van de Minister van Veligheid en Justitie, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?2
Ja.
Waarom is er nu wel aanleiding om matchfixing vanuit strafrechtelijk opzicht serieus te nemen? Wat maakt het dat de roep vanuit de sportbonden en politiek om matchfixing strafbaar te stellen nu wel gehoord wordt?
Het kabinet neemt de aanpak van matchfixing altijd serieus. Het tegengaan van matchfixing is voor het kabinet een belangrijk thema. Het bestrijden van matchfixing kan alleen door een effectieve samenwerking tussen sport, opsporings- en vervolgingsdiensten, de kansspelsector, rechtshandhaving en de rijksoverheid, zowel nationaal als internationaal. Preventie, het opwerpen van barrières en een intensieve samenwerking met de sportsector staan voorop.
Een succesvolle aanpak van matchfixing moet uit een geïntegreerde ketenaanpak komen, waarbij alle betrokken partijen de eigen mogelijkheden om matchfixing te voorkomen en te bestrijden maximaal benutten. Strafrechtelijke opsporing en vervolging worden ingezet in die gevallen, waarin van het strafrecht het meeste maatschappelijk effect kan worden verwacht (strafrecht als optimum remedium). Ik wil nogmaals benadrukken dat de bestrijding van een maatschappelijk probleem als matchfixing niet alleen via het strafrecht gerealiseerd kan worden. Preventie is onmisbaar in de strijd tegen matchfixing en daarbij is een belangrijke rol weggelegd voor de sportsector.
Het Openbaar Ministerie heeft in het verleden steeds aangegeven met de huidige wetgeving goed uit de voeten te kunnen, maar bereid te zijn te verkennen of een aparte strafbaarstelling daadwerkelijk kan bijdragen aan effectieve handhaving. Het aangekondigde onderzoek geeft daaraan nu uitvoering en ik wacht de resultaten van dat onderzoek met interesse af.
Is het strafrechtelijk onderzoek naar de genoemde voetballer de enige aanleiding hiervoor of zijn er meer aanwijzingen die er toe leiden dat matchfixing meer binnen het strafrecht getrokken zou moeten worden? Zo ja, wat is de aard van die aanwijzingen?
In het bericht waar de vraagsteller aan refereert wordt gedoeld op een casus waarin is gebleken dat het bewijs voor matchfixing niet eenvoudig is te leveren. Dat geldt voor alle vormen van fraude in de sport; mogelijke betrokkenen opereren veelal vanuit het buitenland en strafbare gedragingen zijn niet eenvoudig vast te stellen. Het Openbaar Ministerie gaat bekijken of zelfstandige strafbaarstelling van matchfixing meerwaarde heeft ten aanzien van het huidig wettelijk instrumentarium om op te treden tegen fraude in de sport. Het is hierbij niet de bedoeling om de aanpak van matchfixing meer binnen het strafrecht te trekken. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening (geuit door het openbaar ministerie) dat medewerkers, spelers en bestuurders van sportclubs die worden benaderd door matchfixers, dat verplicht moeten melden? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstellingen? Zo nee, waarom niet?
Ik moedig alle in het antwoord op vraag 2 genoemde betrokkenen aan om vermoedens van matchfixing te melden. Deze meldingen kunnen namelijk leiden tot meer signalen, een beter inzicht in het verschijnsel matchfixing in Nederland en kunnen zo van belang zijn bij het tegengaan van dit fenomeen. Of het invoeren van een meldplicht nuttig is en of die plicht gesanctioneerd zou moeten worden, moet, zoals het Openbaar Ministerie in het artikel laat weten, eerst worden onderzocht. De uitkomsten van dit onderzoek wacht ik af, alvorens vervolgstappen te nemen.
Gaat u ervoor zorgen dat matchfixing nu wel expliciet strafbaar wordt gesteld? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2. Ik loop niet vooruit op de uitkomsten van de verkenning van het Openbaar Ministerie.
Het bericht 'Medewerkers maken zwartboek discriminatie' |
|
Monica den Boer (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Medewerkers maken zwartboek discriminatie»?1
Ja
Erkent en herkent u de strekking van de ervaringen van politiemedewerkers met discriminatie binnen de politieorganisatie? Zo ja, hoe duidt u deze weergave van discriminatie binnen de politieorganisatie?
Zoals ik u in mijn brief van 28 november jl. heb laten weten is het signaal dat politiemedewerkers discriminatie en andere vormen van grensoverschrijdende gedrag ervaren binnen de politieorganisatie niet nieuw.2 Uit de medewerkersmonitors die in 2016 en 2017 bij de politie zijn gehouden blijkt dat discriminatie op de werkvloer ook bij het korps voorkomt. Elk signaal is echter confronterend en discriminatoir gedrag is uiteraard onacceptabel.3
Bent u het ermee eens dat het hier geen incidenten betreft, maar dat discriminatie een structureel probleem vormt binnen de politie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat deze problematiek niet alleen «van onderop» voortkomt, maar dat – zoals het zwartboek weergeeft – juist ook werknemers in leidinggevende functies hier een aandeel in lijken te hebben? Zo ja, deelt u de mening dat juist leidinggevenden op dit vlak een voorbeeldfunctie zouden moeten uitoefenen en dit soort gedrag te allen tijde achterwege moeten laten dan wel afkeuren?
Ook binnen de politieorganisatie komt grensoverschrijdend gedrag zoals discriminatie helaas voor en dit is niet voorbehouden aan een specifieke laag binnen de organisatie. Het aanpakken van het grensoverschrijdend gedrag intern is een belangrijke opgave voor de korpschef en alle leidinggevenden gezamenlijk voor de komende jaren. Politiemedewerkers moeten hun werk kunnen doen in een veilige werkomgeving waar verschillen erkend en gewaardeerd worden en waar geen ruimte is voor discriminatie. De aard en impact van het grensoverschrijdende gedrag bepalen de aanpak. Van een gesprek bij een misplaatste grap tot disciplinaire maatregelen bij herhaling of bij ernstigere misdragingen. Leidinggevenden binnen het korps vervullen een centrale rol in het realiseren van cultuur- en gedragsveranderingen. Zij moeten zorgen voor een veilig en inclusief werkklimaat, waarin medewerkers elkaar aanspreken en integriteitsrisico’s kunnen worden benoemd. Leidinggevenden moeten hierbij het goede voorbeeld geven. De politieleiding vindt dit van groot belang en stimuleert dit dan ook. Recentelijk nog hebben 800 leidinggevenden uit de hele organisatie een tweedaagse leiderschapstraining gehad waarin het thema «inclusieve werkcultuur» centraal stond.
Welke maatregelen neemt de politie om leidinggevenden binnen de politieorganisatie, die zich schuldig maken of hebben gemaakt aan discriminatie op de werkvloer, op hun gedrag te wijzen en dit gedrag tot een halt te roepen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen is de politie op korte en lange termijn van plan te nemen, zowel op de werkvloer als in het politie-onderwijs, om deze cultuur van discriminatie binnen de organisatie breed te wijzigen?
In de brief van 13 juni 2017 heeft mijn ambtsvoorganger het diversiteitsbeleid van de politie toegelicht.4
Het «cultureel» bewustzijn krijgt ruime aandacht binnen het curriculum van de Politieacademie; bewust zijn van de eigen achtergrond en cultureel referentiekader, eigen normen en waarden en hoe dat de werksituatie kan beïnvloeden. Met culturen worden óók bedoeld de straatcultuur, de gay scene, senioren, jeugd, enzovoort.
Vanuit het programma «Kracht van het Verschil» zijn maatregelen getroffen om de diversiteit in de in- en doorstroom te vergroten. Concrete voorbeelden zijn de gerichte werving om bij de diverse groepen goed in beeld te komen als werkgever, aan de hand van specifieke mediacampagnes, het inzetten van de juiste netwerken hiervoor en de inzet van diversiteitsrecruiters.
Ook zijn verschillende activiteiten in gang gezet en instrumenten ontwikkeld om in teams gesprekken aan te gaan over thema’s als polarisatie en inclusie. In concrete gevallen kunnen medewerkers terecht bij vertrouwenswerk om hun problemen met betrekking tot aansluiting binnen de politieorganisatie ten bespreken.
Daarnaast zijn er medewerkersnetwerken op het gebied van arbeidsbeperking, cultuur, etniciteit, geaardheid, opleidingsniveau, enzovoort, waarbij medewerkers zich regelmatig melden.
Zit er verschil in de manier waarop door de verschillende regionale eenheden discriminatie op de werkvloer wordt aangepakt? Zo ja, acht u dat wenselijk? Wat zijn de ervaringen uit verschillende eenheden?
De noodzaak om dit aan te pakken is overal hetzelfde, de wijze waarop dat gebeurt kan inderdaad van eenheid tot eenheid en van team tot team anders zijn. Van belang is dat het aansluit bij de medewerkers zelf. Dus ja, een verschillende aanpak is zeker gewenst. De aard van de problematiek is niet overal hetzelfde. Dat blijkt ook wel uit de Medewerkersmonitor.5
Deelt u de mening dat discriminatie binnen het politiekorps een aanzienlijke belemmering kan vormen voor de toename van diversiteit binnen de politieorganisatie?
Mogelijk geconfronteerd worden met discriminatie in de organisatie kan een factor zijn die van invloed is op de beslissing om niet bij de politie te solliciteren of om niet langer bij de politie werkzaam te blijven. Dergelijke beslissingen, hoe invoelbaar ook, zijn natuurlijk te betreuren. Met het diversiteitsbeleid en het nemen van maatregelen tegen discriminatie wordt beoogd een cultuurverandering te bewerkstelligen en een korps te vormen dat bestaat uit medewerkers met verschillende achtergronden. Om bij de diverse groepen goed in beeld te komen als werkgever voert de politie mediacampagnes en zet ze de juiste netwerken in. Elke eenheid heeft een of meerdere recruiters die zich specifiek inzetten om divers talent te interesseren voor een baan bij de politie.
Is er zicht op de toe- of afname van het aantal medewerkers binnen de politie met een andere etnische achtergrond dan de Nederlandse? Zo ja, gaat de politieorganisatie haar eerdere doelstellingen met betrekking tot meer werknemers met een andere etnische achtergrond dan de Nederlandse halen?
De politie heeft zicht op de instroom van nieuwe medewerkers. Inmiddels heeft ruim 25 procent van de nieuwe instroom een dubbele culturele achtergrond, verkregen door afkomst, levens- of werkervaring. Dit is een jaar eerder dan de doelstelling voor eind 2018.
De politie registreert niet op etniciteit van haar medewerkers, waardoor er geen zicht is op de toe- en afname van medewerkers met een andere etnische achtergrond dan de Nederlandse. Voor registratie van etniciteit door de politie is geen wettelijke grondslag. Uw Kamer is hierover eerder geïnformeerd.6
Uit onderzoek van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties blijkt dat 5,7 procent van het zittend personeel bij de politie in 2016 een niet-westerse migratieachtergrond had Ten opzichte van 2015 betreft dit een lichte stijging van 0,2 procent. Volgens dit zelfde onderzoek was het aandeel personen met een niet-westerse migratieachtergrond van de totale uitstroom 4,8% en is daarmee al jaren dalende.7 Daarbij moet de kanttekening worden geplaatst dat het streefpercentage voor diverse instroom bij de politie zowel westerse- als niet-westerse dubbele culturele achtergrond betreft.
Zoals ik u tijdens het Algemeen Overleg Politie van 21 december jl. heb toegezegd, zal ik met de korpschef in gesprek gaan over de mogelijkheid tot het houden van een exitgesprekken bij de politie en bezien of zo meer inzicht kan worden verkregen in de uitstroom. Ik zal uw Kamer hierover in het voorjaar van 2018 informeren.
Zit er verschil in de manier waarop door de verschillende regionale eenheden diversiteit binnen de eenheid wordt bevorderd? Zo ja, acht u dat wenselijk? Wat zijn de ervaringen uit verschillende eenheden?
Ja, dat is gewenst. De politie heeft als streven dat 25% van de instroom in 2018 en daarna een dubbele culturele achtergrond heeft, verkregen door afkomst, levens- of werkervaring. Er is ruimte voor lokaal maatwerk waarbij rekening kan worden gehouden met bijvoorbeeld de samenstelling van de lokale samenleving waarin de politie acteert en de lokale veiligheidsvraagstukken.
Bent u bereid naar aanleiding van het gepresenteerde zwartboek breder onderzoek te verrichten naar de aard, ernst en omvang van discriminatie bij de politie? Zo ja, bent u bereid in dit onderzoek te betrekken tot op welke hoogte discriminatie een belemmering vormt voor instroom, promotie en behoud van agenten bij de politie?
De politie doet in de Medewerkersmonitor onderzoek naar discriminatie. De Medewerkersmonitor is een landelijk onderzoek naar de werkbeleving van politiemedewerkers. Daarin komen ervaringen met grensoverschrijdend gedrag aan de orde evenals binnen het vertrouwenswerk. Deze informatie vormt aanleiding voor de politie om alle vormen van grensoverschrijdend gedrag, inclusief discriminatie, met voorrang aan te pakken. Zo dient elk team n.a.v. de uitkomsten van de Medewerkersmonitor een plan van aanpak te formuleren waarin de aanpak van grensoverschrijdend gedrag een vast onderdeel is.
Heeft u enig zicht op de omvang van discriminatoire praktijken bij buitenlandse politieorganisaties? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Zo ja, op welke wijze wordt binnen deze korpsen omgegaan met het tegengaan van discriminatie op de werkvloer? Zijn er voor de nationale politie lessen te trekken uit ervaringen en beleid met betrekking tot discriminatie van buitenlandse politieorganisaties?
De politie beschikt niet over een totaalbeeld van omvang van discriminatiepraktijken bij buitenlandse politieorganisaties. Wel vindt er uitwisseling plaats van kennis en expertise over de aanpak van grensoverschrijdend gedrag op de werkvloer bij werkbezoeken en internationale conferenties. Zoals al in vraag 7 beschreven vergt de aanpak van discriminatie op de werkvloer maatwerk. Onderzoek aanvullend aan de genoemde uitwisseling van kennis en expertise zal van beperkte toegevoegde waarde zijn.
Het blokkeren van de laagdrempelige procedure bij de Spreekuurrechter voor aardbevingsschadezaken |
|
Michiel van Nispen , Sandra Beckerman |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Groninger gasgedupeerden: «Rechtbank spant samen met NAM»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het essentieel is dat het vertrouwen in de rechtspraak behouden blijft, nu veel Groningers het vertrouwen in de overheid en de NAM, naar onze mening terecht, volledig kwijt zijn?
Herstel van vertrouwen van de Groningers heeft op dit moment onze grootste prioriteit. In dat kader heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat woensdag 31 januari met de provinciale en gemeentelijke bestuurder in Groningen overeenstemming bereikt over een nieuw schadeprotocol. Hiermee hebben Groningers toegang tot schadeafhandeling zonder tussenkomst van de NAM.
Wanneer rechtszoekenden belemmeringen in de toegang tot de rechter ervaren kan dat het vertrouwen schaden. Dit kabinet heeft daarom in het regeerakkoord de ambitie uitgesproken om de toegankelijkheid van de rechtspraak verder te vergroten.
Deelt u voorts de mening dat wanneer mensen niet laagdrempelig en tegen niet al te hoge kosten hun recht kunnen halen dit het vertrouwen in de rechtspraak kan schaden? Kunt u dit antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat een eerder door de rechtbank Noord-Nederland geaccepteerde en van een zaaksnummer voorziene aanmelding van een zaak, waarin schade door mijnbouw van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) wordt gesteld, een zaaksnummer heeft gekregen, dat er een zaaksdossier onder dit nummer is aangelegd en dat in die zaak een brief aan de NAM is gezonden om de NAM voor te bereiden op een later volgend contact zijdens de rechtbank, met als centrale vraag of er bereidheid van de NAM is om te participeren in een procedure bij de «Spreekuurrechter», een procesmodel dat berust op artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)?
De Spreekuurrechter is een proef bij de rechtbank Noord-Nederland die is gestart op 1 oktober 2016. De kern van deze proef is dat de rechter eerst probeert met een goed gesprek tot een oplossing te komen. Partijen leggen de rechter zelf uit wat er aan de hand is en wat er naar hun mening zou moeten gebeuren. Een dergelijke zaak kent geen noemenswaardige voorbereiding, uitwisseling van stukken of bewijsvoering. Deze manier van werken leent zich daarmee alleen voor relatief eenvoudige geschillen. Voor deze afwijkende procedure is een procesreglement opgesteld en daarin is vastgelegd dat de Spreekuurrechter kan bepalen dat een zaak zich niet leent voor behandeling door de Spreekuurrechter, zelfs indien partijen dat wel zouden willen. In de praktijk zijn tot nu toe alleen relatief eenvoudige geschillen behandeld.
De rechtbank Noord-Nederland heeft een aanmelding ontvangen voor de behandeling van een zaak betreffende aardbevingsschade bij de Spreekuurrechter. Via een brief is de NAM van de aanmelding en het bijbehorende verzoek op de hoogte gebracht. Na deze brief is de rechtzoekende en de NAM per e-mail aangegeven dat aardbevingszaken vooralsnog niet geschikt worden geacht voor behandeling door de Spreekuurrechter. Ook is aangegeven dat dit soort zaken aanhangig kunnen worden gemaakt via de reguliere weg naar de rechtspraak. De projectleider van de Spreekuurrechter heeft de rechtzoekende en de NAM aangegeven dat de spreekuurrechters vinden dat de zaak niet past binnen het kader van het proefproject dat de Spreekuurrechter nu is. Na de e-mail is er telefonisch contact geweest tussen het bureau van de Spreekuurrechter en de NAM om de e-mail toe te lichten.
De ervaring in aardbevingszaken leert dat in die zaken veelal al meerdere deskundigenrapporten zijn opgesteld, die over en weer betwist worden, en ook overigens al de nodige correspondentie heeft plaatsgevonden. Verder heeft de ervaring in aardbevingszaken geleerd dat er een uitgebreid debat gevoerd wordt over alle aspecten die met de aardbevingen te maken hebben en het daarbij gaat om zeer omvangrijke dossiers. Voor dat soort zaken vinden de spreekuurrechters het spreekuur, dat specifiek gericht is op eenvoudige en overzichtelijke geschillen, niet geschikt, te meer omdat die procedure zich ook niet leent voor bewijslevering en/of nadere deskundigenberichten, die naar verwachting nodig zullen zijn.
Is het waar dat die brief niet is gevolgd door het in die brief geschetste vervolg van een door de rechtbank te initiëren telefoongesprek met de NAM?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat het niet volgen van deze route is veroorzaakt doordat een leidinggevende van de rechtbank Noord-Nederland heeft ingegrepen?2
Zie antwoord vraag 4.
Is er, voor of na dit ingrijpen, contact geweest tussen de rechtbank Noord-Nederland en de NAM of enig persoon namens de NAM?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat in deze mailberichten in algemene zin wordt aangegeven dat is en zal worden geweigerd om conflicten tussen gedupeerden van mijnbouwschade en de NAM door te geleiden aan een kantonrechter, bevoegd op grond van artikel 96 Rv, al dan niet met toepassing van het procesmodel «Spreekuurrechter»?3
Zie antwoord vraag 4.
Mag een gerechtsbestuur of een door dit bestuur aangestelde leidinggevende functionaris, een zaak eigenlijk wel weghouden bij een rechter? Zo ja, op basis van welke aan dit bestuur bij wet toegekende bevoegdheid?
Deze zaak is niet door een leidinggevende van de rechter weggehouden maar binnen het kader van de proef Spreekuurrechter door de spreekuurrechters zelf als niet passend beschouwd.
Wat vindt u van de opmerking dat binnen het procesmodel «Spreekuurrechter» alleen «relatief eenvoudige geschillen» zouden kunnen worden behandeld? Klopt het dat dat nergens is vastgelegd en dat er ook geen grond voor is om dit aan te nemen en om «de Spreekuurrechter» daartoe te beperken? Zijn in de praktijk alleen maar «relatief eenvoudige geschillen» behandeld?
Op de website van de Rechtspraak wordt uitleg gegeven over de proef met de Spreekuurrechter, welk voorwaarden gelden en is ook het procesreglement gepubliceerd. De aanmelding bij de Spreekuurrechter vindt plaats na verwijzing door het Juridisch Loket of enkele deelnemende rechtsbijstandsverzekeraars. Zoals in het antwoord op de vragen 4 tot en met 8 is aangegeven leent de manier van werken van de Spreekuurrechter zich alleen voor relatief eenvoudige geschillen en zijn in het kader van de proef ook alleen relatief eenvoudige geschillen behandeld. Gelet op het karakter en doel van een proef heb ik begrip voor de door de rechtbank Noord-Nederland gemaakte afbakening.
Hoe gaat u er voor zorgen dat deze laagdrempelige, toegankelijke, eenvoudige en snelle procedure bij «de Spreekuurrechter» de facto wel beschikbaar wordt, juist voor Groningers met aardbevingsschadezaken, omdat juist deze procedure kan helpen om het danig aangetaste vertrouwen in de staat te herstellen?
Het is belangrijk dat mensen die schade hebben geleden door de gaswinning hun schade op een relatief eenvoudige manier vergoed kunnen krijgen. De Minister van EZK heeft op 31 januari jl. overeenstemming bereikt met regionale bestuurders over een nieuw schadeprotocol, dat bewoners met schade door gaswinning uit het Groningenveld de mogelijkheid biedt om via een toegankelijke, transparante procedure met onafhankelijke beoordeling een rechtvaardige vergoeding te krijgen. Voor een nadere toelichting op het nieuwe protocol verwijs ik naar de brief van de Minister van EZK aan uw Kamer van 31 januari 2018.4
Gedupeerden kunnen een zaak ook laagdrempelig aanhangig maken bij Rechtbank Noord-Nederland. Dit kan op basis van artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) via de kantonrechter. Dit is ook al aan de orde. Voorwaarde om te kunnen starten met deze procedure is dat beide partijen daarmee instemmen. Overeenkomstig artikel 96 Rv wordt het geding vervolgens gevoerd op de wijze zoals door de kantonrechter bepaald. Naast voornoemde procedure is het ook mogelijk om een dagvaardingsprocedure te starten.
De Spreekuurrechter is vooralsnog een proefproject dat gericht is op het opdoen van ervaring met dit bijzondere, nieuwe procesmodel in een beperkt aantal relatief eenvoudige geschillen. De evaluatie van deze pilot moet worden afgewacht, voordat conclusies kunnen worden getrokken over een eventueel bredere toepasbaarheid van deze procedure.
Is het in december 2016 door de Tweede Kamer beschikbaar gestelde bedrag van 200.000 euro voor financiële hulp bij de rechtsgang voor slachtoffers van aardbevingen, inmiddels beschikbaar voor Groningers? Zo nee, waarom niet en kunt u toelichten wanneer en hoe dit geld wel beschikbaar zal komen?
Op de begroting van het Ministerie van EZK is € 200.000 beschikbaar om proefprocessen te voeren. In het regeerakkoord is vastgelegd dat bewoners met schade door gaswinning tegen redelijke kosten toegang tot rechtsbijstand kunnen krijgen. De Minister van EZK is in overleg met de provincie Groningen en de betrokken gemeenten om samen tot afspraken op hoofdlijnen te komen voor een gedragen, integrale aanpak van de problemen die de gaswinning in de regio veroorzaakt. De uitvoering van de afspraak in het regeerakkoord zal hier onderdeel van uitmaken.
Het aansturen op telefonisch intrekken van bezwaren door de Belastingdienst |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich de erkenning dat het telefonisch intrekken van bezwaren bij de Belastingdienst enkel als formeel afgehandeld gelden wanneer er een schriftelijke bevestiging is gegeven?1
De werkwijze van de Belastingdienst inzake het telefonisch intrekken van bezwaren is sinds eind oktober 2016 zo aangepast dat de intrekking altijd schriftelijk (mag ook per e-mail) door belanghebbende moet worden bevestigd. Dit is door mijn voorganger onder verwijzing naar zijn eerdere uitlating in uw Kamer gemeld in zijn brief van 13 december 2016.
Erkent u voorts dat per 31 oktober 2016 de werkwijze van de Belastingdienst is aangepast waarbij geldt dat mondelinge (telefonische) intrekkingen van bezwaren altijd schriftelijk worden afgedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat ten tijde dat er gewerkt werd met de tijdelijke werkinstructie (genoemd «concept»-werkinstructie) toch iemand telefonisch is benaderd voor het intrekken van een bezwaar?2 3
De Belastingdienst belt bij bezwaar om de indiener van een bezwaarschrift beter te betrekken bij het bezwaarproces en om efficiënter te werken. De Belastingdienst belt niet met als doel dat enig bezwaarschrift, ongeacht de inhoud, wordt ingetrokken. Het initiatief daartoe moet van belanghebbende uitgaan. Wel is het mogelijk dat intrekking informatief als mogelijkheid wordt genoemd door de Belastingdienst. Sinds eind oktober 2016 moet de intrekking daarna schriftelijk (kan per e-mail) worden bevestigd door belanghebbende.
Dit is neergelegd in een tijdelijke instructie die ik als bijlage meezend. Deze tijdelijke instructie is op 31 oktober 2016 per e-mail bekend gemaakt aan de betrokkenen binnen de Belastingdienst en op 2 november 2016 met een begeleidend Beeldkrantbericht aan de gehele dienst bekend gemaakt.
Kunt u de conceptwerkinstructie naar de Kamer sturen, wetende dat dit concept de tijdelijke werkinstructie is geweest, totdat de definitieve – op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) openbaar geworden – werkinstructie van kracht werd?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel mensen hebben een nog openstaand bezwaar omdat zij in het verleden via de telefoon hun bezwaar introkken zonder dat deze schriftelijk werd bevestigd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eind 2016 zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om de behandeling van hun materiële grief door de Belastingdienst te laten hervatten. Daarop zijn 23 reacties gekomen. Daarvan staan geen bezwaren meer open. Voor een toelichting hierop verwijs ik naar het antwoord op vraag 12.
Mijn voorganger heeft in zijn brief van 13 december 2016 aan uw Kamer verwezen naar het interview met de regeringscommissaris voor de Awb, Michiel Scheltema. Daarin geeft hij aan het in beginsel een goede benadering te vinden als het bestuursorgaan er vanuit gaat dat het bezwaar is ingetrokken als na een telefonische intrekking er geen reactie komt op een schriftelijke bevestiging van de intrekking door het bestuurorgaan; ook al staat er in de wet dat de intrekking door betrokkene schriftelijk moet gebeuren. Scheltema geeft daarbij aan dat het leerstuk van de rechtsverwerking dan aan de orde zou kunnen komen. Dit houdt in dat het bezwaarschrift na verloop van tijd toch als ingetrokken dient te worden beschouwd.
Er zijn dan ook geen openstaande bezwaren meer.
Wat is het budgettaire beslag van de vergoeding in verband met verlopen termijnen van alle niet-officieel afgehandelde bezwaren? Kunt u dit bij benadering geven?
Er zijn geen vergoedingen voor verlopen termijnen betaald. Gezien de beantwoording van vraag 5 zullen er ook geen vergoedingen meer aan de orde zijn.
Hoe verklaart u dat u de Kamer informeerde dat «uitsluitend op dossierniveau» te achterhalen is of mensen hun bezwaar telefonisch hebben ingetrokken, terwijl uit de «notitie telefonisch intrekken bezwaren» blijkt dat er een (beperkte) query mogelijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Mijn voorganger heeft in zijn brief van 13 december 2016 opgemerkt dat de Belastingdienst niet beschikt over (voldoende betrouwbare) gegevens op geaggregeerd niveau om alle individuele belastingplichtigen die hun bezwaar telefonisch hebben ingetrokken te achterhalen.
Deze opmerking dient geplaatst te worden tegen de achtergrond dat de beperkte query om een uitdraai te krijgen van belastingplichtigen die vanaf 2011 hun bezwaar telefonisch hebben ingetrokken, uitsluitend een theoretische mogelijkheid was, doordat er twijfels waren over de mate van volledigheid van de vastleggingen, terwijl zeker was dat er boekingsfouten waren gemaakt.
Het aanschrijven van belastingplichtigen op basis van een onvolledig beeld leidt tot ongelijke behandeling en tot klachten van belanghebbenden die ten onrechte niet in de query zijn opgenomen. Daarnaast kan een dergelijke brief in de praktijk bij veel belastingplichtigen op onbegrip stuiten, zeker als de intrekking van het bezwaar al enige tijd geleden heeft plaatsgevonden.
Er kan dan ook niet gesteld worden dat de Kamer inzicht of (relevante) informatie over zoekopdrachten is onthouden.
Erkent u dat de Kamer inzicht onthouden is door te stellen dat «uitsluiten op dossierniveau» informatie te achterhalen zou zijn, terwijl dat (deels) anders is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kan de Kamer u controleren op herstel van een groot rechtmatig probleem in de handelwijze van de Belastingdienst als de Kamer niet alle informatie over zoekopdrachten ontvangt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Was de Landsadvocaat op de hoogte dat er een zoekopdracht mogelijk was, alvorens u de «zelfmeld»-optie creëerde voor mensen wiens bezwaar niet officieel is afgrond?
Gelet op de benodigde vertrouwelijkheid van de contacten tussen cliënt en advocaat kan ik geen mededelingen doen over wat wel en wat niet is besproken met de Landsadvocaat.
Erkent u dat met het stellen dat de Landsadvocaat de werkwijze juridisch verantwoord en zorgvuldig vindt, de Kamer eigenlijk het zwijgen wordt opgelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn ambtsvoorganger heeft beoogd een adequate regeling te treffen die ook tegemoetkwam aan de wensen van uw Kamer en alsnog recht deed aan belanghebbenden die zich benadeeld voelden door de (te) informele manier van werken.
Van belang daarbij was dat de regeling juridisch verantwoord en zorgvuldig was. Dit is getoetst door de Landsadvocaat. Het oordeel van de Landsadvocaat is gedeeld met uw Kamer. De conclusie dat daarmee uw Kamer het zwijgen wordt opgelegd, kan ik niet plaatsen.
Hoeveel mensen hebben zich inmiddels gemeld bij de Belastingdienst? Hoe hoog zijn de vergoedingen voor de verlopen termijn die zij (gemiddeld en totaal) hebben ontvangen?
Er hebben zich 23 mensen gemeld bij de Belastingdienst. In vijf gevallen is de aanslag alsnog verminderd al dan niet na ontvangst van aanvullende informatie of door de keuze van een andere verdeling tussen partners.
In acht gevallen is de primaire beslissing bij uitspraak gehandhaafd. In twee gevallen is aanvankelijk alleen hernieuwd telefonisch contact geweest, waarbij belanghebbenden expliciet aangaven geen prijs te stellen op schriftelijke afdoening of uitspraak. Op mijn verzoek is in deze twee gevallen onlangs alsnog schriftelijk uitspraak gedaan. Ook in deze gevallen is de primaire beslissing bij uitspraak gehandhaafd. In één geval is de intrekking schriftelijk bevestigd door belanghebbende. In de overige zeven gevallen bleek bij nader inzien een verzoek om het bezwaar opnieuw te behandelen niet aan de orde. Er zijn geen vergoedingen voor verlopen termijnen betaald.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Belastingdienst op 14 december 2017?
Nee.
De steun aan het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat en de samenwerking met de Women’s Affairs Technical Committee |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de antwoorden van uw ambtsvoorgangers op Kamervragen over het stopzetten van de financiering aan de Women’s Affairs Technical Committee (WATC)?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het kabinet, nadat een jeugdcentrum werd vernoemd naar een terroriste, destijds heeft besloten de samenwerking met de WATC direct stop te zetten, zoals gemeld in de brief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan NGO Monitor d.d. 30 juni 2017?2
Nadat Nederland en andere donoren kennisnamen van de kwestie zijn de volgende stappen genomen. Op 13 juni zijn donoren het gesprek aangegaan met de Women’s Affairs Technical Committee (WATC), waarbij donoren WATC de wacht hebben aangezegd, duidelijk hebben gemaakt wat zij van WATC verwachtten en welke consequenties er aan de houding van WATC verbonden zouden kunnen worden. De tijd tussen dat gesprek en definitieve opzegging is door de donoren gebruikt om WATC ertoe aan te zetten afstand te nemen van het jeugdcentrum omdat vernoeming naar Dalal Mughrabi verheerlijking van geweld is. Hoewel WATC geen rol heeft gespeeld bij de keuze van de naam, weigerde de organisatie zich hiervan te distantiëren omdat dit volgens WATC onder vrijheid van meningsuiting valt. Het kabinet acht het verheerlijken van geweld simpelweg onacceptabel en verwacht van al zijn partners dat zij zich hier verre van houden. Omdat er geen oplossing gevonden kon worden, besloten de gezamenlijke donoren vervolgens de samenwerking definitief te beëindigen. WATC is op 4 oktober van dit besluit geïnformeerd, per brief en in een gesprek, waarmee de samenwerking ten einde kwam.
Kunt u verhelderen of de samenwerking destijds is opgeschort of (permanent) beëindigd?
Zie antwoord vraag 2.
Staat u nog steeds achter het besluit om de samenwerking met de WATC op te schorten dan wel te beëindigen?
Ja.
Waarom maakt de website van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat geen melding van het opschorten of beëindigen van de samenwerking met de WATC?3 Vindt u het niet vreemd dat het kabinet de Kamer laat weten het verheerlijken van geweld «simpelweg onacceptabel» te vinden, maar dat op de website van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat intussen wordt gedaan alsof er niets aan de hand is door het werk van de WATC te prijzen?
Op de website van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat staan alle organisaties vermeld waarmee is samengewerkt en met welk doel. WATC staat hier ook op, vanwege de samenwerking tot het moment van beëindiging van de relatie. WATC heeft met de Nederlandse financiering veel nuttig werk verzet voor de bevordering van rechten van vrouwen, onder andere middels de opstelling – samen met andere organisaties – van een schaduwrapportage in het kader van de eerste rapportage van de Palestijnse Autoriteit aan het VN-Comité inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen. Het conflict over de naamkwestie van het jeugdcentrum doet daar niets aan af. Naar aanleiding van de beëindiging van de samenwerking met WATC is het op de website vermelde bedrag naar beneden bijgesteld, omdat de werkelijke bijdrage ook lager werd dan deze geweest zou zijn bij een samenwerking tot het einde van 2017, zoals oorspronkelijk voorzien.
Op welke datum heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat dan wel de WATC geïnformeerd over het opschorten of beëindigen van de samenwerking?
De donoren van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat hebben de definitieve beëindiging officieel op 4 oktober jl. aan WATC kenbaar gemaakt. Het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat was, als uitvoerende organisatie voor de donoren, vanaf het begin af aan op de hoogte van de visie van de donoren.
Op welke datum heeft de laatste transactie van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat in de richting van de WATC plaatsgevonden?
Nederland heeft op 17 mei 2017 een betaling van € 1.134.000 aan het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat gedaan conform de contractuele verplichtingen en ten gunste van de (destijds) 24 gesteunde mensenrechtenorganisaties. De laatste betaling vanuit het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat aan WATC heeft op 10 mei 2017 plaatsgevonden. Na het gesprek van 13 juni jl. tussen de donoren en WATC is er geen geld meer richting de organisatie gegaan. De website geeft de uitgekeerde middelen weer voor de periode tot de definitieve beëindiging van de samenwerking met deze organisatie.
Klopt het dat het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat op 24 mei 2017 nog 1,13 miljoen euro van het kabinet heeft ontvangen?4 Heeft de WATC na afloop van die transactie nog geld gekregen van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat? Zo ja, is het dan terecht om te stellen dat het stopzetten van de samenwerking niet heeft geleid tot het niet langer uitkeren van in het verleden toegezegde subsidies? Zo nee, waarom staat de WATC dan nog altijd op de website van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat vermeld als subsidie-ontvanger (met bovendien een gestegen subsidie ten opzichte van voorgaande jaren)?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u van mening dat de activiteiten van het in Ramallah gevestigde Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat stroken met kabinetsbeleid, in die zin dat kabinetsbeleid inzake de Israëlisch-Palestijnse kwestie niet in de weg wordt gezeten? Zo ja, hoe beoordeelt u dan de trotse vermelding in het jaarverslag 2016 dat de door deze organisatie gesteunde NGO’s erin zijn geslaagd internationale organisaties onder druk te zetten om Israël te straffen, en dat deze pogingen er zelfs toe hebben geleid dat in het Verenigd Koninkrijk een arrestatiebevel werd uitgevaardigd tegen voormalig Minister van Buitenlandse Zaken Tzipi Livni?5 Deelt u, bij het lezen van dat jaarverslag, de zorg dat zulke initiatieven het conflict eerder bestendigen dan dat wordt bijgedragen aan de oplossing ervan?
Het internationaal recht vormt het kader voor EU en Nederlands buitenlandse beleid, zoals wordt benadrukt in verschillende EU-Raadsconclusies. Nederland en de EU spreken Israël en de Palestijnse Autoriteit consequent aan op hun verantwoordelijkheden ten aanzien van naleving van het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht en de mensenrechten. De ondersteuning van Israëlische en Palestijnse mensenrechtenorganisaties via het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat past bij deze inzet.
Deze organisaties komen op voor de rechten van Palestijnse burgers en stellen vermeende schendingen door zowel Israëlische als Palestijnse autoriteiten aan de orde. Het onder de aandacht brengen van vermeende schendingen bij internationale organisaties is daarbij een legitiem en gebruikelijk middel, dat door mensenrechtenorganisaties in vele landen onder allerlei omstandigheden wordt gehanteerd.
Welke afspraken heeft het kabinet gemaakt met het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat inzake toekomstige financiering vanuit Nederland?
De steun aan Palestijnse en Israëlische mensenrechtenorganisaties door Nederland en de andere partners via het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat loopt op het einde van dit jaar af. Zoals aangegeven tijdens de Begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken 2018, d.d. 23 en 24 november, zal het kabinet Israëlische en Palestijnse mensenrechtenorganisaties blijven steunen. Het kabinet onderzoekt verschillende opties hiervoor.
De immense schaal waarop kinderen worden misbruikt op islamitische scholen in Pakistan |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Islamic schools in Pakistan plagued by sex abuse of children»?1
Ik heb van het bericht kennisgenomen. De daarin gemelde zaken zijn zeer zorgwekkend. De aard en omvang kan het kabinet niet verifiëren.
Wordt u ook kotsmisselijk als u leest over de immense schaal waarop kinderen worden misbruikt op islamitische scholen in Pakistan?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er niet of nauwelijks toezicht is op duizenden islamitische scholen, zodat geestelijken die in het voetspoor willen treden van hun profeet Mohammed zich onbestraft kunnen vergrijpen aan weerloze kinderen?
Er zijn zowel bij de overheid geregistreerde, als ongeregistreerde islamitische scholen, ofwel madrassa’s, in Pakistan. Zeker in het geval van de tweede groep is overheidstoezicht nauwelijks of niet aanwezig.
Welke islamitische (politieke) partijen, landen en zakenmensen zitten volgens u achter de financiering van de «madrassa’s» waar pedofilie kennelijk welig tiert?
Madrassa’s in Pakistan worden uit verschillende bronnen gefinancierd. Het kabinet beschikt niet over een overzicht van partijen die financieel bijdragen aan Pakistaanse madrassa’s.
Deelt u de mening dat de islamitische ideologie in combinatie met het shariarecht een giftige cocktail vormt die kindermisbruik niet alleen in de hand werkt, maar bestraffing achteraf ook in ernstige mate verhindert?
Nee, die mening deelt het kabinet niet. Helaas komt kindermisbruik overal ter wereld voor. Het kabinet zet zich in om kindermisbuik en andere schendingen van de rechten van kinderen tegen te gaan. Pakistan is partij bij het verdrag inzake de rechten van het kind. In de reguliere dialoog tussen de EU en Pakistan wordt Pakistan aangesproken op de implementatie en naleving van deze en andere mensenrechtenverdragen. Ook in Pakistan is kindermisbruik strafbaar. Uit diverse bronnen wordt echter duidelijk dat straffeloosheid een groot probleem is, waarbij diverse elementen een rol spelen, waaronder corruptie. De Mensenrechtenambassadeur heeft tijdens zijn bezoek aan Pakistan van 4–6 april 2017 bij de autoriteiten aangedrongen op aanpak van straffeloosheid.
Bent u bereid om de Nederlandse zetel in de VN-Veiligheidsraad in te zetten om voor een onderzoek te pleiten naar de schaal en omvang van dit kindermisbruik? Zo nee, waarom niet?
Gelet op het mandaat van de VN-Veiligheidsraad dat is gericht op zaken waarbij de internationale vrede en veiligheid in het geding zijn, past het niet om deze specifieke kwestie in dit forum aan de orde te stellen.
De controle op drank- cq. drugsgebruik bij de overleden veroorzaker van een gruwelijk ongeval |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte gesteld van het verloop van het debat over de problemen bij het Nederlands Forensisch Instituut 30 mei 2017, waarin ik uw ambtsvoorganger de casus van een gruwelijk verkeersongeluk heb voorgelegd waarbij nabestaanden vragen houden over eventueel alcohol- of drugsgebruik door de eveneens overleden veroorzaker? Bent u eveneens bekend met de toezegging van uw ambtsvoorganger dat de Kamer in juli nader zou worden geïnformeerd op dit punt?
Ja, het verloop van dit debat is mij bekend. De toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie heeft in dit debat toegezegd om deze vraag voor te leggen aan de Taskforce lijkschouw en gerechtelijke sectie. Gebleken is echter dat deze vraag de scope van de Taskforce te buiten gaat. Die richt zich namelijk op de vraag of misdrijven worden gemist doordat niet goed wordt gekeken naar een overledene als een mogelijk slachtoffer van een strafbaar feit.
Deelt u de mening dat het voor nabestaanden desgewenst zeer waardevol kan zijn te weten of de veroorzaker alcohol of drugs heeft gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij zeer goed voorstellen dat nabestaanden veel waarde hechten aan dit soort informatie om de oorzaak van het ongeval te kunnen begrijpen. Informatie over de toedracht van het ongeval kan een bijdrage leveren aan de verwerking van het zware verlies dat zij hebben geleden. Hierbij teken ik wel aan dat door toxicologisch onderzoek kan worden vastgesteld of de veroorzaker drank c.q. drugs heeft gebruikt, maar dat dit soort informatie (hoewel aannemelijk) nog niet hoeft te betekenen dat het gebruik per definitie de enige oorzaak is geweest van het ongeval.
Welke vorderingen zijn inmiddels gemaakt als het gaat om informatieverstrekking aan nabestaanden die desgewenst op de hoogte willen zijn van de gesteldheid van de veroorzaker van dergelijk gruwelijk leed? Hoe is dan wel gaat worden georganiseerd dat de overleden veroorzaker wordt getest op drank en/of drugs in zijn bloed?
Indien strafvorderlijk onderzoek wordt gedaan kunnen de nabestaanden op grond van artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering de officier van justitie – indien zij dit wensen – vragen om van de uitkomsten op de hoogte te worden gebracht.
Wanneer de verdachte kort na het begaan van een ernstig misdrijf is overleden, zal ten aanzien van hem geen sprake meer kunnen zijn van een strafvorderlijke beslissing. Ook zal tegen hem uiteraard geen vervolging meer kunnen worden ingesteld (zie artikel 69 Wetboek van Strafrecht). De belangen van slachtoffers en nabestaanden, en van de maatschappij als geheel, kunnen er echter wel mee gediend zijn dat opsporingsambtenaren onder het gezag van het openbaar ministerie onderzoek doen naar de toedracht van het misdrijf en nagaan of de inmiddels overleden verdachte de dader is. Het belang van de maatschappij om ook in gevallen waarin de verdachte na een ernstig misdrijf is overleden, over de toedracht van dat misdrijf meer helderheid te verkrijgen, is ook een doel van de strafvordering. Daartoe kunnen ook strafvorderlijke bevoegdheden worden ingezet. Tegen deze achtergrond wordt in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering gekeken naar de mogelijkheden om uitdrukkelijk in het nieuwe wetboek neer te leggen dat onder bepaalde voorwaarden onderzoek kan worden gedaan met betrekking tot het lichaam van een overleden verdachte of een overleden slachtoffer. Dat onderzoek kan bijvoorbeeld uit een sectie, een scan van het lichaam, het afnemen van celmateriaal voor DNA-onderzoek of een gebitsonderzoek bestaan.
Naast de mogelijkheid om informatie over de toedracht te vragen hebben de nabestaanden van het slachtoffer ook recht op opvang en hulp, zoals alle slachtoffers van (mogelijke) misdrijven. Zij worden opgevangen door de politie en worden, indien zij dit wensen, doorverwezen naar Slachtofferhulp Nederland voor verdere ondersteuning. Ook kunnen zij in sommige gevallen een beroep doen op financiële compensatie uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven, dat per 1 juli 2016 is uitgebreid met dood door schuld.
In hoeverre moet hiertoe ook de wet aangepast worden zodat van een overleden bestuurder bloed- en/of drugstesten kunnen worden afgenomen, ook indien deze de enige verdachte van het ongeval zou zijn? Bent hiertoe bereid? Wanneer kan de Kamer op dit punt concrete stappen van u verwachten? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.