Het artikel 'Ik dacht: ze gaan ons vermoorden. Ze gaan alle zwarte mensen in Tunesië vermoorden' |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ik dacht: ze gaan ons vermoorden. Ze gaan alle zwarte mensen in Tunesië vermoorden» uit De Standaard van 5 augustus jl.?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de Tunesische autoriteiten in de afgelopen maanden zwarte migranten zonder eten, drinken en telefoon hebben uitgezet in de woestijn bij de grens met Libië?
Het kabinet is bekend met zorgelijke berichten daarover.
Vindt u dat de Tunesische autoriteiten voldoen aan de afspraak uit het Memorandum of Understanding(MoU) om de waardigheid van migranten alsmede het internationaal recht te respecteren, volgend uit de zinsnede «Les deux parties conviennent également de soutenir le retour des migrants irréguliers en Tunisie vers leurs pays d'origine dans le respect du Droit international et de leur dignité»?
Op basis van de bij het kabinet bekende informatie is onduidelijk wat er precies is gebeurd. Zoals vermeld in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl. zullen de vormgeving en voorwaarden van de EU-steun uit het MoU nog nader worden uitgewerkt.
Strookt de uitzetting van migranten in de woestijn met het recht om niet gemarteld en onmenselijk behandeld te worden (artikel 3 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, EVRM) en het recht om niet ergens heen gezonden te worden waar kans bestaat op marteling of onmenselijke behandeling (refoulement-beginsel, artikel 3 EVRM en Vluchtelingenverdrag)?
Op basis van de bij het kabinet bekende informatie is onduidelijk wat er precies is gebeurd. Tunesië is geen partij bij het EVRM. Van schending van het refoulementverbod, zoals onder meer vastgelegd in het Vluchtelingenverdrag, kan sprake zijn indien vluchtelingen naar een ander land worden (terug) gestuurd waar zij gegronde vrees voor vervolging hebben.
In het MoU wordt niet ingegaan op bovengenoemde specifieke artikelen binnen mensenrechtenverdragen. Het MoU verandert niets aan bestaande volkenrechtelijke verplichtingen, waaronder mensenrechten.Tunesië is geen partij bij het EVRM, maar is wel gebonden aan onder meer het VN-Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten en het VN-Kinderrechtenverdrag en is gehouden om mensenrechten effectief te beschermen bij het grensbeheer. Andere staten en internationale organisaties kunnen Tunesië aanspreken op de naleving van deze normen, zoals ook is gedaan door de VN-verdragscomités. Ook Nederland zal Tunesië in bilaterale en multilaterale kaders daarop blijven aanspreken.
Zo nee, wat vindt u van de reactie van de woordvoerder van de Europese Commissie, die slechts stelt dat zij «de situatie van migranten aan de Tunesisch-Libische grens nauwlettend blijft volgen» en dat zij er bij Tunesië op aandringt «om te voorkomen dat dergelijke gebeurtenissen zich opnieuw voordoen»?
Zie het antwoord op vraag 4.
Denkt u dat de Tunesische autoriteiten naar dit soort reacties van de Europese Commissie zullen luisteren en de afspraken van het MoU zullen honoreren?
Zoals ook opgenomen in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl. is het MoU niet juridisch bindend. In het MoU heeft Tunesië zich politiek gecommitteerd aan het borgen van mensenrechten en handelen in lijn met internationaal recht. De Europese Commissie brengt dit in herinnering in contacten met de Tunesische autoriteiten. De versterkte politieke- en beleidsdialoog in het kader van de EU-Tunesië Associatieraad biedt hier onder andere gelegenheid toe. De Europese Commissie en Tunesië hebben besproken dat de Associatieraad dit najaar moet worden hervat.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken reageerde op het artikel met een verwijzing naar respect voor mensenrechten. Welke stappen gaat u zetten in de komende maanden om te voorkomen dat Tunesische autoriteiten mensen zonder eten, drinken en telefoon in de woestijn uitzetten?
Nederland zal blijven oproepen tot, en inzetten op, het verbeteren van migratiemanagement in Tunesië op het gebied van grensbeheer, SAR, opvang, terugkeer, bescherming van migranten en de aanpak van mensensmokkel- en handel. Nederland verwacht van Tunesië concrete hervormingen voor de EU-steun op o.a. het gebied van migratie aan Tunesische zijde, en draagt deze boodschap ook uit in Europees verband.
Ook de inzet van de EU is gericht op de bescherming van migranten in Tunesië, onder andere via IOM en UNHCR. Daarnaast biedt de versterkte politieke- en beleidsdialoog in het kader van de EU-Tunesië Associatieraad gelegenheid om zorgen over de mensenrechtensituatie te bespreken. De Europese Commissie en Tunesië hebben besproken dat de Associatieraad dit najaar moet worden hervat.
Op welke manier is er gewaarborgd bij de onderhandelingen, waar u nauw bij betrokken was, dat mensen niet als grofvuil in de woestijn zouden worden gedumpt? Als die waarborgen zijn ingebouwd in de deal, is de consequentie van de schending door Tunesië dat de migratiedeal wordt opgeschort? En als er geen waarborgen zijn afgegeven over de behandeling van migranten, op basis van welke feiten achtte het kabinet het niet nodig om die waarborgen in te bouwen?
In het MoU wordt benoemd dat de migratiesamenwerking tussen de EU en Tunesië zal plaatsvinden met respect voor mensenrechten en internationaal recht en er onder andere op gericht zijn om migratiemanagement in Tunesië te verbeteren. Zoals ook gemeld in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl. geldt dat de afspraken binnen internationaalrechtelijke kaders vallen. Het is wat Nederland betreft nu aan de Commissie om initiatief te nemen richting implementatie van het MoU, zoals ook benoemd in het verslag Raad Buitenlandse Zaken.
De aanpak van Russische oligarchen in Nederland |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht: «Tot aan de Amsterdamse Keizersgracht jaagt Oekraïne op Russisch bezit»?1
Het is niet aan het kabinet om berichtgeving van een recensie te voorzien. In algemene zin zet het kabinet zich voortdurend in om de sanctiedruk op Rusland te verhogen met effectieve maatregelen om geld- en goederenstromen die ten gunste kunnen komen aan de Russische oorlogsindustrie af te knijpen.
Is het waar dat «Russische eigenaren van het energiebedrijf VS Energy-groep de inkomsten uit hun Oekraïense zakenimperium gebruiken om de Russische invasie te financieren»?
Het kabinet kan niet ingaan op individuele casuïstiek.
Klopt het dat de Oekraïense bezittingen van VS Energy onder een vestiging aan de Keizersgracht in Amsterdam vallen, «vanwege de aantrekkelijke fiscale regelingen en gunstige belastingafspraken»?
Zie antwoord vraag 2.
Is de Nederlandse bedrijfstak van VS Energy inderdaad nog altijd actief? Hoe valt dit te rijmen met alle sanctiepakketten en beloftes over de aanpak van oligarchen?
De sancties tegen Rusland hebben als doel om Rusland onder druk te zetten en de mogelijkheden tot oorlogsvoering zoveel als mogelijk te beperken. Het kabinet zet zich voortdurend in om deze druk te verhogen, inclusief door listing van oligarchen als dat daartoe bijdraagt. Hierbij gelden de uitgangspunten van juridische houdbaarheid, EU-eenheid en leveringszekerheid. Het bedrijf VS Energy vervult nog altijd een energievoorzienende taak in Oekraïne, voor de Russische invasie was dat voor 10% van de energiebehoefte. De Oekraïense staat is op dit moment bezig met het nationaliseren van de infrastructuur. Het is dan ook niet de doelstelling van de sancties om dit bedrijf op non-actief te zetten.
Wat onderneemt u om ervoor te zorgen dat de bezittingen van Russische oligarchen in Nederland alsnog worden geconfisceerd?
Binnen de Nederlandse rechtsstaat is confiscatie mogelijk op basis van een strafvorderlijke titel. Confiscatie kan plaatsvinden bij of na een veroordeling voor een strafbaar feit, doordat in de uitspraak zelf een verbeurdverklaring wordt uitgesproken of doordat in een aparte uitspraak een ontnemingsmaatregel wordt opgelegd. Dit geldt bijvoorbeeld voor zover de goederen en financiële tegoeden door middel van of uit de opbrengst van een strafbaar feit zijn verkregen. In het geval van ontneming kan het ook gaan om legaal verkregen vermogen als de rechter heeft beslist wat het wederrechtelijk verkregen voordeel is.
Bent u voornemens om opvolging te geven aan rechtshulpverzoeken van Oekraïne teneinde hun te helpen hun onderzoek af te ronden en indien van toepassing bezittingen te ontnemen?
Wanneer Nederland een justitieel rechtshulpverzoek ontvangt, wordt dit beoordeeld en waar mogelijk uitgevoerd op basis van de toepasselijke verdragen en de Nederlandse wetgeving. De (eerste) toets ligt bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid, die verzoeken die aan de voorwaarden voldoen ter uitvoering aanbiedt aan het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie voert rechtshulpverzoeken uit in samenwerking met de politie of een van de bijzondere opsporingsdiensten.
Mogelijke rechtsbases voor strafrechtelijke samenwerking tussen Nederland en Oekraïne zijn het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (Straatsburg, 1959) en het Verdrag van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van terrorisme (Warschau, 2005). Dit laatste verdrag ziet specifiek op de internationale samenwerking ten behoeve van het identificeren en opsporen van (crimineel) vermogen, het leggen van beslag en de confiscatie door de overname van elkaars confiscatiebeslissingen en de tenuitvoerlegging daarvan.
Hoe staat het verder met de aanpak van Russische oligarchen in Europa en Nederland? Wanneer krijgt de Kamer een update? Erkent u dat de grote woorden over een stevige aanpak vooralsnog nauwelijks worden waargemaakt?
Uw Kamer wordt regelmatig op de hoogte gehouden over de stand van zaken omtrent de oorlog in Oekraïne en de reactie daarop die Nederland gezamenlijk vormgeeft binnen EU-, NAVO- en internationaal verband. Onderdeel daarvan is de onverminderde voortrekkersrol van Nederland bij de ontwikkeling van nieuwe sanctiemaatregelen tegen Rusland om – waar mogelijk – de druk verder op te voeren. Voorts is uw Kamer het meest recent geïnformeerd op 21 april jl. over de stand van zaken omtrent de naleving van sancties in Nederland.2 Zoals toegezegd wordt uw Kamer na de zomer geïnformeerd over de discussie omtrent het gebruik van bevroren tegoeden voor de wederopbouw van Oekraïne.
Het artikel 'Italië begint met schrappen namen van niet-biologische moeders uit geboorteakten' |
|
Sjoerd Warmerdam (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat in Italië de namen van niet-biologische moeders van de geboorteakten van hun kinderen moeten worden gehaald, mede op aandringen van premier Meloni?
De Minister van Binnenlandse Zaken van Italië heeft, met verwijzing naar een uitspraak van het Italiaanse Hof van Cassatie, regionale overheden de aanwijzing verleend om de namen van niet-biologische vaders van de geboorteakten van hun kinderen te halen. Enkele regionale overheden zijn reeds gestart met deze processen voor zowel mannelijke als vrouwelijke stellen uit de lhbtiq+ gemeenschap.
Klopt het dat deze ouders hiermee bevoegdheden verliezen die horen bij het juridisch ouderschap, zoals het ophalen van de kinderen van school of het aanvragen van publieke dienstverlening namens het kind?
Het verwijderen van de namen van niet-biologische ouders van de geboorteakten van hun kinderen impliceert dat zij het juridische ouderschap verliezen. Het verlies van juridisch ouderschap kan er in algemene zin toe leiden dat het lastig is om landsgrenzen over te steken met de kinderen, er problemen ontstaan rond erfopvolging of -rechten, of dat ouders niet kunnen optreden als hun wettelijke vertegenwoordiger in zaken zoals medische behandelingen, kinderopvang en onderwijs. De daadwerkelijke gevolgen in Italië, die kunnen verschillen per regio of gemeente, zullen uit de praktijk moeten blijken.
Door het beëindigen van de gedoogpraktijk kunnen deze niet-biologische ouders niet langer het ouderschap via de gebruikelijke weg van bijschrijving verkrijgen. Onder deze gedoogpraktijk waren een aantal gemeentes overgegaan tot het bijschrijven van de namen van deze ouders op de geboorteakten zonder dat daarvoor de speciale procedure voor het verkrijgen van stiefouderschap (speciale procedure) werd doorlopen. Zowel het Italiaanse Constitutionele Hof als het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) oordeelden dat middels de speciale procedure de mogelijkheid bestaat voor het verkrijgen van stiefouderschap voor deze ouders. Voor deze procedure is toestemming van de rechter noodzakelijk.
Bent u van mening dat hiermee een barrière wordt opgeworpen voor het kind om verzorging te ontvangen van diens ouder?
Te allen tijde vindt het kabinet dat elk kind, waar ook ter wereld, het recht heeft op een stabiele en veilige thuissituatie ongeacht het geslacht of de seksuele oriëntatie van diens ouders of verzorgers. Het is niet in het belang van het kind als er onduidelijkheid bestaat over de juridische onzekerheid van het kind. Dit kan gevolgen hebben voor de rechtszekerheid, identiteit van het kind en de positie van het kind in de samenleving. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Bent u van mening dat dit in strijd is met artikelen 7 en 8 van het Verdrag voor de rechten van het kind, waarin het recht van kinderen wordt vastgelegd om hun ouders te kennen en door hen te worden verzorgd?
Het Kinderrechtencomité heeft nog geen uitgebreide jurisprudentie over dit thema. Het comité legt de term «ouders» breed uit en is van mening dat niet alleen heteroseksuele, biologische ouders daar onder vallen. Of alle vormen van ouderschap ook moeten worden erkend in een geboorteakte in de zin van artikel 7 is onduidelijk en daar heeft het Kinderrechtencomité zich nog niet uitdrukkelijk over uitgelaten. Wel is het in het belang van het kind om te weten wie zijn ouders zijn.
Het EHRM hecht in zijn jurisprudentie veel waarde aan het belang van het kind. Om deze reden vereist het recht op respect van het privéleven van het kind dat het nationale recht een mogelijkheid biedt voor de erkenning van een ouder-kindrelatie tussen het kind en een niet-biologische (wens)ouder. Het EHRM heeft zich meermaals uitdrukkelijk uitgesproken over situaties waarin een niet-biologische ouder niet erkend werd als ouder op een geboorteakte. Het EHRM oordeelde dat het niet in het belang van het kind is als er onduidelijkheid bestaat over de juridische ouders van het kind. Dit kan gevolgen hebben voor de rechtszekerheid, de identiteit van het kind en de positie van het kind in de samenleving.
Door het beëindigen van de huidige praktijk kunnen niet-biologische ouders niet langer het ouderschap via de gebruikelijke weg verkrijgen, maar moeten zij de speciale procedure doorlopen. Of deze in Italië bestaande mogelijkheid tot adoptie van een kind ter erkenning van het stiefouderschap van een niet-biologische ouder voldoet aan de vereisten van het EVRM of het IVRK zal door het EHRM of het Kinderrechtencomité moeten worden vastgesteld op basis van eventuele klachten hierover.
Kunt u zich voorstellen dat lhbti-personen, adoptieouders en ouders die gebruik hebben gemaakt of maken van draagmoederschap of kunstmatige inseminatie zich grote zorgen maken wanneer zij zien dat in EU landen hun rechten beperkt worden? Deelt u die zorgen?
Het kabinet heeft ook zorgen over de eventuele gevolgen van deze ontwikkeling. Het kabinet staat pal voor gelijke rechten van lhbtiq+ personen, ook binnen de Unie. Wij zien dit ook als onderdeel van de bescherming en de bevordering van de Europese waarden zoals verwoord in artikel 2 van het Verdrag betreffende de EU, waaronder de rechtsstaat en de eerbiediging van mensenrechten. Het bestrijden van discriminatie op grond van seksuele oriëntatie, genderidentiteit en genderexpressie is een prioriteit van het mensenrechtenbeleid en de inzet van het kabinet op deze thema’s. Het kabinet zet breed en stevig in op het behoud en de bevordering van gendergelijkheid, seksuele reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en gelijke rechten van lhbtiq+ personen in de EU. Onderdeel van de Nederlandse inzet in de EU is tevens om de Europese Commissie scherp te houden en te ondersteunen in haar rol als hoeder van de verdragen. Daarnaast spreekt Nederland landen op alle niveaus – politiek en ambtelijk – aan op het behoud van onze Europese waarden.
Deelt u de opvatting dat dit besluit past in een trend waarin de rechten van vrouwen en lhbti-personen worden beperkt met een beroep op familiewaarden, zoals ook in Polen en Hongarije het geval is geweest?
Het kabinet maakt zich zorgen over de toenemende druk op gendergelijkheid, SRGR en gelijke rechten van lhbtiq+ personen. Wij zien deze ontwikkeling als onderdeel van de druk op gelijke rechten van lhbtiq+ personen.
Zoals jaarlijks toegelicht in de Kamerbrief over voortgang Nederlandse inzet gendergelijkheid, SRGR en gelijke rechten voor lhbtiq+ personen is Nederland waakzaam en blijft zich inzetten voor de bescherming en bevordering van fundamentele waarden in de EU, waaronder gendergelijkheid, SRGR en gelijke rechten van lhbtiq+ personen. Het kabinet maakt zich daarom samen met verschillende gelijkgestemde lidstaten hard voor een EU waarin iedereen veilig zichzelf kan zijn en gelijke behandeling geniet, ongeacht genderidentiteit of seksuele oriëntatie. Mede in die context geeft het kabinet uitvoering aan de in het antwoord op vraag 5 genoemde inzet.
Bent u bereid om zich, eventueel in gezamenlijkheid met andere landen die deelnemen aan de Equal Rights Coalition, publiekelijk uit te spreken tegen deze inperking van de rechten van ouders en kinderen door Italië?
Een publieke verklaring binnen het verband van de Equal Rights Coalition over een landensituatie, al dan niet in gezamenlijkheid met andere landen, is een zwaar diplomatiek middel. Ter illustratie: de afgelopen keren dat de ERC zich heeft uitgesproken over landensituaties, betrof het de in Oeganda aangenomen anti-lhbtiq+ wetgeving waar onder andere een doodstrafclausule in stond, één van de meest vergaande anti-lhbtiq+ wetgevingen op dit moment in de wereld. De laatste ERC landen-verklaringen daarvoor betroffen de in Rusland aangenomen wetgeving over zogenaamde lhbt-propaganda, waarmee de rechten van lhbtiq+-personen in dat land ernstig zijn ingeperkt en elke uiting van lhbtiq+-identiteiten in feite gecriminaliseerd werden, en de ERC-verklaring over de Russische agressie tegen Oekraïne en de impact daarvan op lhbtiq+-personen. Het kabinet is van mening dat de situatie in Italië zorgen baart, maar dat een publieke verklaring op dit moment nog niet aan de orde is.
Bent u bereid om in gesprekken uw Italiaanse ambtsgenoot op dit specifieke punt aan te spreken en over het belang van het beschermen van de rechten van het kind, mensenrechten van lhbti-personen en gezinnen in het algemeen met haar te spreken?
Nederland spreekt met landen op alle niveaus, ambtelijk en politiek, over het behoud van deze Europese waarden en over onze zorgen inzake gendergelijkheid, seksuele en reproductieve rechten, alsook de positie en gelijke rechten van lhbtiq+ personen. Ook in gesprekken met Italië komen deze onderwerpen aan bod en zal specifiek aandacht worden gevraagd voor deze ontwikkeling. Daarnaast blijven de Nederlandse vertegenwoordigingen in Italië zich ten algemene inzetten voor het recht om jezelf te zijn en te houden van wie je wilt.
Heeft dit besluit gevolgen voor de erkenning van het juridisch ouderschap van Nederlandse niet-biologische ouders die in Italië wonen of daar tijdelijk verblijven?
Het is nog onduidelijk welke (juridische) implicaties het besluit heeft voor Nederlandse niet-biologische ouders die in Italië wonen of daar tijdelijk verblijven. In ieder geval is Italië als lidstaat van de Europese Unie immer verplicht om het Unierecht na te leven. Hoewel de regels inzake het huwelijk en het ouderschap tot de bevoegdheid van de lidstaten behoren, dienen lidstaten bij de uitoefening van die bevoegdheid het Unierecht in acht te nemen, en in het bijzonder, de vrij verkeersrechten van EU-burgers. Zo volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de EU in de zaak Stolichna (C-490/20) dat een geboorteakte, die twee personen van hetzelfde geslacht als ouders aanwijst en is afgegeven overeenkomstig het nationale recht van een lidstaat, erkend dient te worden in een andere lidstaat, opdat het kind met elk van zijn beide ouders zijn recht kan uitoefenen om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven. Ook vanwege de mogelijke (juridische) implicaties voor Nederlandse niet-biologische ouders die in Italië wonen of daar tijdelijk verblijven blijft het kabinet de kwestie nauwgezet volgen.
De zaak Willem Engel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft het Openbaar Ministier (OM) of Justitie initiatief genomen om stukken van het strafdossier Willem Engel in te zien? Zo ja, is als die stukken geheim moesten blijven, daarmee niet een eerlijk proces geschaad?
Zoals ik in de eerdere beantwoording ook aangaf, kan ik geen uitspraken doen over specifieke VOG-aanvragen.2 Bij de VOG-beoordeling wordt beoordeeld of het justitiële verleden van iemand een bezwaar vormt voor het vervullen van een specifieke taak of functie in de samenleving. Bij een VOG-aanvraag wordt het justitiële verleden van de VOG-aanvrager beoordeeld aan de hand van de functie die de aanvrager wil gaan vervullen. Justis raadpleegt hiervoor het Justitieel Documentatiesysteem (JDS). Naast justitiële gegevens kan Justis ook bij het openbaar ministerie inlichtingen inwinnen over strafzaken, als dit voor de beoordeling van de VOG-aanvraag noodzakelijk wordt geacht (artikel 36, derde lid, Wjsg). Justis doet dit als uit de gegevens in het JDS onvoldoende de context blijkt van die gegevens. Of er inlichtingen worden ingewonnen, is aan Justis om te bepalen.
Indien het OM op eigen initiatief stukken heeft gedeeld dan is dat beïnvloeding van de VOG-zaak (Verklaring Omtrent Gedrag), wat is de reden hiervoor?1
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het OM ook instructies gedeeld? Of zijn er instructies gedeeld met Justitie omtrent de VOG-afwijzing op 23 maart?
Nee. Zoals ik in de eerdere beantwoording heb aangegeven is er binnen het proces van de VOG-beoordeling geen ruimte voor eventuele beïnvloeding of instructies door derden.3
Waarvoor is er afstemming geweest, gezien het feit dat er op 23 maart minimaal 4 (juridische) instanties zijn geweest die een beslissing hebben genomen over Engel (te weten het OM, Justitie, de bestuursrechter en het Gerechtshof)?
Zoals in eerdere beantwoording aangegeven4 ben ik niet bekend met enige afstemming tussen de door u genoemde instanties.
In het algemeen kan worden opgemerkt dat Justis inlichtingen kan inwinnen bij het openbaar ministerie over (lopende) strafzaken. Justis doet dit enkel ten behoeve van de duiding van aangetroffen justitiële gegevens.
Ten aanzien van de quarantaine kan ik in algemene zin opmerken dat gedurende de coronapandemie er in die periode sprake is geweest van een zogenaamde inkomstenprocedure voor nieuwe justitiabelen om verspreiding van het coronavirus zoveel mogelijk tegen te gaan. Plaatsing in quarantaine was in bepaalde gevallen onderdeel van deze procedure.5
Wie heeft die datum (23 maart) vastgesteld? En waarom? Had de timing van de quarantaine van Engel in de Penitentiaire Inrichting (PI) tot en met 23 maart 2022 hiermee te maken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens met de stelling dat een directeur van een PI geen politiek mag bedrijven? Zo ja, hoe duidt u het afgebroken bezoek van Van Meijeren en het geannuleerde bezoek van Van Haga?
Ik deel, zonder daarmee een oordeel te geven over de onderhavige casus, de opvatting dat het niet tot de taak van een directeur van een PI behoort om politiek te bedrijven. Ik ga ervanuit dat u met het antwoord van de PI doelt op de e-mail die door de directeur van de PI Rotterdam, locatie Hoogvliet, is gezonden aan het lid Van Haga op 28 maart 2022. Daarin heeft de directeur aangegeven dat dhr. Van Haga van harte welkom is in de inrichting om een aldaar verblijvende gedetineerde te bezoeken. Daarbij is randvoorwaardelijk dat de gedetineerde hiertoe het initiatief neemt. De directeur heeft hem geïnformeerd dat hij, als lid van de Tweede Kamer, volgens de Penitentiaire beginselenwet behoort tot de groep van geprivilegieerd bezoek en toegang heeft tot de gedetineerde op de in de huisregels vastgestelde tijd en plaats (art. 38.7 PBW). Het is daarmee niet zo dat leden van de Tweede Kamer te allen tijde toegang hebben tot een gedetineerde. Deze toegang is beperkt tot de reguliere bezoekuren.
Tijdens één van de genoemde momenten is een lid van de Tweede Kamer toegang tot de inrichting verleend, maar nadat bleek dat niet de juiste procedure was gevolgd omdat dit buiten de reguliere bezoekuren was, is het lid verzocht de inrichting te verlaten.
Deelt u de mening dat het antwoord van de PI laat zien dat er wel contact is geweest met derden? Deelt u voorts de mening dat door te insinueren dat de gedetineerde een verzoek voor hun bezoek moet indienen en dat zij tijdens het reguliere bezoekuur zouden moeten komen de status van geprivilegieerd bezoek wordt geannuleerd en het daarmee een schoffering van meerdere Kamerleden is?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom was er sprake van een GRIP-registratie (Gedetineerden Recherche Informatiepunt)? Wie besluit tot een GRIP-registratie, gezien het feit dat Engel en zijn medestanders uitgesproken pacifisten zijn en door met een dergelijke registratie te werken eigenlijk karaktermoord word gepleegd?
Hoewel ik niet kan ingaan op individuele casuïstiek, kan ik in algemene zin aangeven dat informatieverstrekking vanuit DJI aan het GRIP zijn grondslag heeft in de beheersbevoegdheid die de directeur van de inrichting ontleent aan de Beginselenwetten, waarbij het onder meer gaat om orde- en veiligheidsbelangen en de voorkoming of de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Informatieverstrekking vanuit het GRIP aan de directeuren van de inrichtingen en aan DJI vindt zijn juridische grondslag in artikel 4:3, eerste lid, sub c, van het Besluit politiegegevens, juncto artikel 18, eerste lid van de Wet politiegegevens.
De door het GRIP ontvangen informatie wordt door het GRIP opgeslagen, bewerkt en veredeld en waar nodig gedeeld met de daartoe geautoriseerde partijen. Na onderzoek rapporteert het GRIP indien nodig zijn bevindingen aan de directeur in de vorm van een GRIP-rapport. Het GRIP-rapport komt tot stand onder verantwoordelijkheid van de Officier van Justitie van het Landelijk Parket.
Kunt u duiden waarom u op de hoogte werd gehouden, ook over de arrestatie? Was dit op uw eigen verzoek?
Zoals in eerdere beantwoording aangegeven6 wordt de Minister van Justitie en Veiligheid door het openbaar ministerie op hoofdlijnen geïnformeerd over het verloop van bepaalde strafrechtelijke onderzoeken voor zover de Minister dit nodig heeft, zoals wettelijk is geregeld in artikel 129 Wet op de rechterlijke organisatie. Door de Minister te informeren over de hoofdlijnen van een strafzaak – zoals een arrestatie – wordt zij in staat gesteld haar politieke verantwoordelijkheid te nemen voor de gedragingen van het openbaar ministerie. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft echter geen enkele betrokkenheid bij de inhoudelijke afwegingen die het openbaar ministerie in zaken maakt.
Ziet u in dat dit in combinatie met het feit dat u zich gedurende het onderzoek negatief heeft uitgelaten over de heer Engel persoonlijk, een probleem oplevert?
Het oriënterend onderzoek dat door het openbaar ministerie was ingesteld, waarnaar u verwijst, was eind januari 2022 al publiekelijk bekend. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft zich in haar tweet van 1 februari 2022 in persoonlijke bewoordingen uitgelaten over wat zij vindt van uitspraken die gedaan zouden zijn door de heer Engel, zonder daar strafrechtelijke kwalificaties op los te laten. Het is aan het openbaar ministerie om de strafrechter te vragen juridisch over de uitspraken van de heer Engel te oordelen.
Was u inhoudelijk op de hoogte van de strafzaak op 1 februari 2022?
Zie antwoord vraag 10.
Had u moeten weten dat er een onderzoek liep in ieder geval vanaf 21 januari 2022 en dat achteraf gezien uw tweet op 1 februari 2022 wellicht in strijd met een goede procesorde en het politieonderzoek was?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat in één van uw antwoorden begrippen worden verwisseld, gelet op de zinsnede «Het belang van de verdachte» dat in het geval van Engel niet hetzelfde als «het belang van de staat»? Kunt u daarbij duiden waarom u ook verwijst naar strafrechtelijke documenten en/of informatie, hetgeen doet vermoeden dat u wél inhoudelijk op de hoogte bent gebracht over de zaak? Zou u, in het belang van transparantie, alle stukken willen delen, desnoods met redactie van persoonsgegevens van andere dan u of Engel?
Uit uw vraag kan ik niet opmaken in welke antwoorden de door u genoemde zinsnede zou worden genoemd waardoor het antwoord op deze deelvraag onbeantwoord moet blijven. Voor de overige deelvragen verwijs ik u naar eerdere beantwoording en het daarin genoemde Kamerstuk 2001/02, 28 362, nr. 2 waarin nader wordt ingegaan op de reikwijdte van artikel 68 Grondwet.7
Waarom stelt u dat er geen contact is geweest tussen de Nationaal Coördinator Terrorismebestreiding en Veiligheid (NCTV) en het OM over de strafzaak, ook niet indirect? Is er contact geweest direct of via andere personen of instanties over de heer Engel en/of stichting Viruswaarheid?
Zowel voor wat betreft de NCTV als voor het openbaar ministerie en de Minister van Justitie en Veiligheid verwijs ik u naar de beantwoording van uw eerdere vragen.8
Het is mij verder niet duidelijk welke personen of instanties u bedoelt waardoor ik uw laatste deelvraag niet kan beantwoorden.
Sinds welke datum wordt de heer Engel en/of stichting Viruswaarheid (nu Voorwaarheid) in de gaten gehouden, gemonitord of gevolgd (zie WOO LIMC spotrep Viruswaanzin)? Welke juridische grondslag is hiervoor gebruikt?
De suggestie die in de vragen besloten ligt, herken ik niet. Wat betreft de referenties naar het LIMC, verwijs ik naar eerdere antwoorden van het kabinet hierover.9 De NCTV heeft de heer Engel en/of de stichting Viruswaarheid niet in de gaten gehouden, gemonitord of gevolgd.10 De inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen in het openbaar geen uitspraken over de wijze waarop zij hun wettelijke taken uitvoeren.
Welke gegevens zijn opgeslagen? Waar worden deze bewaard?
Zie antwoord vraag 15.
Welke onderdelen zijn hier naast het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC), de NCTV en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) bij betrokken?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u op de hoogte van het lekken van informatie uit het dossier Engel naar de pers en naar derden?
Nee.
Bent u bekend met het feit dat op 20 januari 2022 en 3 maart 2022 tweets verschenen van Dikkeboom (een online belager van Engel), dit daags voor de officiële bekendmaking van het onderzoek (21 januari 2022) en de arrestatie (16 maart 2022)?
Ik was niet bekend met de in vraag 19 genoemde tweets of het door u aangehaalde artikel van Vandaag Inside van 1 februari 2023. Het is niet aan mij om in te gaan op wijze waarop Vandaag Inside aan zijn informatie komt en wanneer zij overgaan tot het publiceren daarvan. Mij is niet gebleken van een mediacampagne van het OM – in welke vorm dan ook – tegen de heer Engel.
Wat vindt u van het feit dat hiermee duidelijk is dat het OM derden gebruikt om een mediacampagne tegen Engel te voeren? Deelt u de mening dat dit een zeer kwalijke zaak is?
Zie antwoord vraag 19.
Bent u bekend met het feit dat op 1 februari 2023 Vandaag Inside al weet te melden dat het OM in hoger beroep gaat, een dag voor het persbericht van het OM? Deelt u de mening dat ook hieruit is af te leiden dat het OM niet alleen persberichten stuurt, maar een mediacampagne voert? Zo ja, deelt u de mening dat dit niet is toegestaan?
Zie antwoord vraag 19.
Waarom heeft mevrouw Kaag afgezien van een aangifte? Deelt u de mening dat het opmerkelijk is te noemen dat Dikkeboom een aanvullende aangifte deed namens Kaag wegens bedreiging (art 285 SR), daags nadat Kaag aangifte zou doen? Deelt u voorts de mening dat er hier sprake lijkt te zijn van verregaande afstemming?
Iedereen is vrij om een aangifte in te trekken of door te zetten, ik heb daar als Minister geen rol in en zal dan ook niet verder ingaan op uw vraag.
Bent u bekend met het feit dat er vragen over de financiële transparantie over mevrouw Kaag zijn geuit door Engel op Twitter op 9 januari 2022? Zo ja, in hoeverre is er contact geweest met Twitter over het Engel/Viruswaarheid-onderzoek vanuit de overheid?
Ik was niet bekend met de door u aangehaalde vragen die op 9 januari 2022 zouden zijn geuit.
Bent u bekend met het feit dat in 2020 de AIVD minimaal één persoon uit de directe omgeving van Willem Engel heeft geïnterviewd? Bent u voorts bekend met het feit dat dit naar aanleiding was van het lid zijn van de medische Whatsappgroep gelieerd aan Viruswaarheid? Waarom was dat?
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen in het openbaar geen uitspraken over de wijze waarop zij hun wettelijke taken uitvoeren.
Bent u bekend met het feit dat deze persoon op Facebook is afgeschermd van Engel? Zo ja, in hoeverre werken social media samen met overheidsdiensten om te monitoren en af te schermen?
Hiermee was ik niet bekend.
Bent u bekend met het feit dat in de WOO over de massa-aangifte tegen Engel melding wordt gemaakt van de map Bekende Nederlanders? Wat vindt u van het feit dat in meerdere artikelen in het nieuws duidelijk is geworden dat politie en justitie burgers illegaal in de gaten hielden? En is dat hier ook het geval?
Voor het archiveren en het gemakkelijk terugvinden van meldingen die het openbaar ministerie naar mijn ministerie stuurt op grond van artikel 129 Wet op de rechterlijke organisatie zijn digitale mappen aangemaakt. De map «bekende Nederlanders» was onderdeel van een mappenstructuur die in 2022 gebruikt is om dergelijke meldingen te archiveren. Van het «illegaal in de gaten houden van burgers» is geen sprake.
Bent u bekend met het feit dat de politie de vergaarbak Viruswaarheid erkent, sterker nog dat na verwijdering er een nieuwe is aangemaakt? Bent u het ermee eens dat deze praktijken niet horen in een rechtstaat?
Het is niet aan de Minister van Justitie en Veiligheid als stelselverantwoordelijke of aan mij om in te gaan op individuele casuïstiek onder andere vanwege de privacygevoelige en operationele informatie die dit kan omvatten.
In zijn algemeenheid is het zo dat de politie als taak heeft de strafrechtelijke rechtshandhaving en het handhaven van de openbare orde. Het is noodzakelijk dat de politie informatie verzamelt om deze taken uit te kunnen voeren. Dit doet de politie onder andere op basis van artikel 3 van de Politiewet 2012, mits de vergaring niet meer dan een geringe inbreuk maakt op iemands persoonlijke levenssfeer. Hierover heeft de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer uitgebreider geïnformeerd in het Halfjaarbericht politie van juni jl.11 Het vergaren van informatie voor deze doelen is als zodanig dan ook niet illegaal en de Minister van Justitie en Veiligheid herkent zich niet in het beeld dat met deze vraagstelling wordt geschetst.
Burgers kunnen, wanneer zij hiertoe aanleiding zien, gebruik maken van het zogenaamde «inzage en correctierecht». Dat betekent dat burgers een schriftelijke aanvraag kunnen doen bij politie om een overzicht van persoonsgegevens die de politie over hen heeft vastgelegd. Als een burger van mening is dat de opgeslagen informatie onjuist is, kan er een correctieverzoek worden ingediend. Vanwege privacyredenen kan iemand alleen voor zichzelf een inzage en/of correctieverzoek doen. Via de politiewebsite zijn de contactgegevens van de privacydesks per regio te vinden.12
Erkent u dat politie en justitie illegaal burgers in de gaten hield?
Zie antwoord vraag 27.
Zijn deze praktijken nog gaande?
Zie antwoord vraag 27.
Zijn deze inmiddels gelegaliseerd? Zo niet, wat is er gedaan om deze vergaarbakken te verwijderen? En wat kunnen individuele burgers doen om uit deze bakken te worden gehaald?
Zie antwoord vraag 27.
Het artikel VNG waarschuwt voor tekort aan stembureauvrijwilligers bij volgende verkiezingen |
|
Joost Sneller (D66), Hans Teunissen (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Welke concrete acties heeft u ondernomen na eerdere alarmerende signalen over het aantal stembureauvrijwilligers bij de Provinciale Statenverkiezingen in maart?1
Na afloop van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen in maart 2023 hebben gemeenten en stembureauleden signalen gegeven over de uitvoerbaarheid van het verkiezingsproces. Om gehoor te geven aan die signalen heeft het Ministerie van BZK een reeks regionale bijeenkomsten georganiseerd. Uit deze bijeenkomsten kwam naar voren dat vooral de telling tot in de nachtelijke uren als zeer zwaar werd ervaren. Op dit moment wordt deze evaluatie door het Ministerie van BZK verder uitgewerkt, in nauwe afstemming met vertegenwoordigers van vijf gemeenten, de VNG, de NVVB en de Kiesraad. Hierbij wordt gekeken naar mogelijkheden om de uitvoerbaarheid voor zowel gemeenten als voor stembureauleden te verbeteren zodat het voor vrijwilligers aantrekkelijk blijft om deze bijdrage aan onze democratie te leveren.
Welke concrete acties gaat u naar, aanleiding van deze nieuwe signalen en de vervroegde Tweede Kamerverkiezingen van november, ondernemen om het tekort aan stembureauvrijwilligers op te lossen?
Het werven van voldoende stembureauleden is in de eerste plaats de taak van de gemeenten. Ik wil echter de gemeenten daar graag bij ondersteunen. Vanuit de Rijksoverheid wordt een wervingscampagne opgezet voor het vinden van voldoende stembureauleden en tellers. Ik ben voornemens om via de regionale media (radio en dagbladen) en via social media mensen op te roepen om zich bij een gemeente aan te melden als stembureaulid of als teller. Ook worden in de komende periode ambtenaren bij de Rijksoverheid opgeroepen om zich aan te melden als stembureaulid of als teller. Daarnaast ben ik in contact met andere overheidslagen om te zien of zij diezelfde oproep kunnen overnemen. Tot slot zal ik net als bij voorgaande verkiezingen beeldmaterialen beschikbaar stellen aan de gemeenten die zij zelf kunnen gebruiken voor de werving van stembureauleden.
Bent u het eens met de stelling dat op korte termijn een landelijke campagne nodig is om stembureauvrijwilligers te werven voor de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november? Zo nee, waarom niet?
Een landelijke wervingscampagne via regionale media is onderdeel van de acties die ik onderneem ter ondersteuning van gemeenten.
Heeft u al contact gehad met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over de hoogte en het al dan niet invoeren van een belastingvrije vorm van de vergoeding? Zo ja, welke (re)actie heeft u hierop?
Gemeenten pleiten ervoor de vergoeding van stembureauleden aan te kunnen merken als vrijwilligersvergoeding. Deze vrijwilligersregeling is opgenomen in de wet op de loonbelasting 1964 en is bedoeld om kosten die de vrijwilliger maakt te dekken. Het maximumbedrag waaronder een vrijwilligersvergoeding belastingvrij is, is in 2023 vastgesteld op € 190,– per maand en € 1.900,– per kalenderjaar. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd. De vrijwilligersregeling is echter alleen van toepassing als de werkzaamheden «niet bij wijze van beroep» worden uitgevoerd. Om te bepalen of hier sprake van is wordt het criterium gehanteerd dat ervan uitgaat dat er in ieder geval geen sprake van een vrijwilligersvergoeding is als de uurvergoeding hoger is dan € 5 (of € 2,75 voor een vrijwilliger jonger dan 21 jaar). Een stembureaulid kreeg bij de afgelopen provinciale staten- en waterschapsverkiezingen gemiddeld per dag € 165,–, een voorzitter € 194,– en een teller € 52,–. Voor veel stembureauleden geldt daarom dat de vergoeding voor hun inzet tijdens de verkiezingsdag boven de € 5,– per uur uitkomt en zij geen gebruik kunnen maken van de vrijwilligersregeling, maar dat er sprake is van een «marktconforme beloning».2
Tijdens het debat van 21 juni jl. over het initiatief wetsvoorstel vervroegd stemmen heb ik naar aanleiding van vragen van lid Mutluer (PvdA) de toezegging gedaan om met gemeenten het gesprek aan te gaan over hoe het gaat met de vrijwilligersvergoeding en of er sprake is van eventuele knelpunten in de uitvoeringspraktijk. Over de uitkomst van deze gesprekken heb gemeld dat ik de Tweede Kamer voor het einde van het jaar hierover wil informeren. Op dit moment lopen deze gesprekken nog. Gezien de tussentijdse Tweede Kamerverkiezing zal ik uw kamer over de voortgang van deze gesprekken informeren in de Kamerbrief over de evaluatie van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen die u voor het commissiedebat van 28 september 2023 ontvangt.
Als gevolg van belemmeringen met de omvang van het stembiljet zijn experimenten met een kleiner stembiljet in een beperkt aantal kleine gemeenten aangekondigd: hoe zien proces, inhoud en evaluatie van deze experimenten eruit en wat is de huidige stand van zaken ten aanzien van de voorbereiding?
Bij de evaluatie van de gemeenteraadsverkiezingen heb ik het voornemen geuit om een eerste experiment met nieuwe stembiljetten uit te voeren tijdens de verkiezing van het Europees Parlement op 6 juni 2024. Het eerste experiment zal op kleine schaal worden uitgevoerd, bij 4 kleine gemeenten.3 Het experimenteren met een nieuw stembiljet is mogelijk op basis van de Tijdelijke experimentenwet nieuwe stembiljetten. De precieze inrichting van het experiment staat beschreven in het Tijdelijk experimentenbesluit nieuwe stembiljetten dat in voorhang is geweest bij de Tweede en Eerste Kamer4. Het Tijdelijk experimentenbesluit is voor advies aanhangig gemaakt bij de Afdeling advisering van de Raad van State.
Pas nadat het Tijdelijke experimentenbesluit inwerking is getreden is het mogelijk om gemeenten aan te wijzen om deel te nemen aan het experiment. Zij zullen daar per brief door mij voor worden uitgenodigd. Vervolgens moeten de gemeenteraden nog instemmen met deelname aan het experiment. Het Tijdelijke experimentenbesluit beschrijft de aspecten waarin de evaluatie inzicht moet geven. Naar aanleiding van vragen van de leden van de VVD-fractie tijdens de voorhang heb ik aan de evaluatieaspecten toegevoegd dat het aantal keer dat een kiezer enkel een stemvakje voor een partij en geen stemvakje voor een kandidaat heeft ingekleurd betrokken wordt bij de evaluatie.5 Ingevolge de motie-Van der Plas (BBB) zal ik uiterlijk een maand voorafgaand aan het eerste experiment de wijze van evaluatie aan u toesturen en ontvangt u uiterlijk twee maanden na het eerste experiment de evaluatie.6
Welke gemeenten zijn benaderd voor voornoemde experimenten en op basis van welke criteria zijn deze geselecteerd? Doen zij allen mee of zijn hier nog vervolgacties nodig?
Er zijn nog geen gemeenten aangewezen om de experimenten uit te voeren. De Tweede Kamer zal hierover uiterlijk een maand voor het experiment worden geïnformeerd (zie ook mijn antwoord op vraag 5).Bij het selecteren van de deelnemende gemeenten wordt rekening gehouden met een goede verdeling over Nederland.
Het vinden van geschikte locaties voor stembureaus is eveneens punt van zorg: wat is de actuele stand van zaken in het vinden van geschikte locaties en welke vervolgacties zijn op welk moment voorzien? Welke hulp kan het Rijk hierbij bieden aan gemeenten?
Veel gemeenten zijn op dit moment nog op zoek naar geschikte locaties voor de stemlokalen. Uit de gesprekken met gemeenten komt naar voren dat een deel van de locaties nog niet bereikbaar is vanwege de zomervakantie. Het is daarom de verwachting dat gemeenten pas na de zomervakantie het volledige bestand aan stemlokalen kunnen vaststellen. Op dit moment zijn bij het Ministerie van BZK nog geen signalen bekend dat het vinden van locaties leidt tot grote problemen. Vanwege de korte voorbereidingstijd voor deze verkiezing blijft het Ministerie van BZK alert op signalen die mogelijk duiden op problemen bij het vinden van voldoende stemlocaties.
Kunt u toezeggen dat u voor het commissiedebat over verkiezingen (gepland op 28 september) een brief stuurt waarin uitvoerig wordt ingegaan op de stand van zaken ten aanzien van de organisatie van de aanstaande Tweede Kamerverkiezingen?
Ja. In de Kamerbrief over de evaluatie van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen die ik voor het commissiedebat op 28 september aan uw Kamer wil sturen, zal ik ingaan op de stand van zaken ten aanzien van de voorbereiding van de Tweede Kamerverkiezing.
Het delen en opslaan van medisch dossiers |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het artikel «Zonder hun medeweten worden de medische dossiers van miljoenen Nederlanders gekopieerd en «ergens» opgeslagen»?1
Ja.
Deelt u de zorgen dat het systeem dat huisartsen gebruiken voor het delen van data voor ketenzorg geen onderscheid maakt tussen data die daadwerkelijk nodig is voor de ketenzorg en data die niet gedeeld hoeft te worden voor de ketenzorg?
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de rechtmatigheid van de gegevensverwerkingen die hier aan de orde zijn. Dat vergt onder meer een gedegen onderzoek naar de feiten en omstandigheden en hoe die zich verhouden tot het relevante wettelijke kader. Dat is aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
Overigens wil ik wel benadrukken dat dataopslag in het digitaliserende zorgveld onvermijdelijk en gebruikelijk is. Daarnaast is dat vaak ook noodzakelijk om het dagelijks werk en de patiëntenzorg goed en effectief uit te kunnen voeren. Immers, door in onderhavige casus de medische dossiers te kopiëren en daarna te verwerken ten behoeve van zorgverzekeraars en regionale samenwerking hoeven huisartsen geen dubbele administratie te voeren. De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) biedt daar ook ruimte voor, mits de desbetreffende verwerkingen in overeenstemming zijn met de overige eisen uit de AVG. De huisarts bepaalt welke gegevens beschikbaar gesteld worden voor uitwisseling. De gegevens die beschikbaar zijn hebben als doel om de patiënt de best passende zorg te bieden. De huisarts is zelf verantwoordelijk voor het rechtmatig verwerken van medische gegevens én moet dat aan betrokkenen en desgevraagd de toezichthouder aantoonbaar kunnen maken.
Vindt u het onwenselijk dat artsen afhankelijk zijn van één markt dominerend commercieel softwarebedrijf en daardoor moeilijk eisen kunnen stellen aan de leveranciers?
In mijn Kamerbrief van 4 april 20232 over het Actieplan zorg-ICT-markt heb ik aangegeven dat veel zorgaanbieders leveranciersafhankelijkheid beschouwen als een probleem, maar dat het ontbreekt aan een gezamenlijke strategie om deze afhankelijkheid te doorbreken. Er zijn wel enkele voorbeelden van vraagbundeling en collectieve ICT-inkoop, maar er is nog steeds een groot gebrek aan zakelijke en gecoördineerde vraagarticulatie richting softwareleveranciers, zowel binnen instellingen als sectoren. Daarom ondersteun ik, als onderdeel van het Actieplan zorg-ICT-markt, zorgaanbieders bij de inrichting van (cross)sectoraal leveranciersmanagement. Het doel is om de positie van zorgaanbieders te versterken, zodat zij met kracht eisen aan softwareleveranciers kunnen stellen. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft ook aandacht voor zorg-ICT-markten. Buiten haar reguliere toezichthoudende rol, schreef zij bijvoorbeeld een leidraad «Goed werkende markten voor zorg-ICT».
Hoe moeten huisartsen omgaan met hun verantwoordelijkheid voor het bewaken van het medisch dossier in deze markt?
Op grond van de AVG zijn verwerkingsverantwoordelijken (hier: de huisartsen) er zelf verantwoordelijk voor dat zij in overeenstemming met de AVG handelen. Daarnaast zijn huisartsen ook verantwoordelijk voor het melden van een datalek aan de AP én aan de slachtoffers. Het is goed om te beseffen dat softwareleveranciers een gewild doelwit zijn van cyberaanvallen. Zij leveren immers softwarediensten, digitale werkplekken of opslagruimte aan onder andere huisartsen en dat leidt tot een clustering van persoonsgegevens op de servers van deze softwareleveranciers. Op basis van hun rol van verwerkingsverantwoordelijke in de zin van de AVG is het aan de betrokken zorgaanbieders om te boordelen en vast te stellen of de gekozen oplossing – in dit geval Topicus/Calculus – voldoet aan de geldende wetgeving en normen ten aanzien van de AVG en informatiebeveiliging, dat Topicus/Calculus beschikt over de benodigde certificeringen voor de NEN 7510 en ISO 27001 en voldoet aan de normen van de NEN 7512 en NEN 7513. In dit kader sluit de verwerkingsverantwoordelijke een verwerkersovereenkomst met een softwareleverancier, waarin gezamenlijk afspraken worden gemaakt over de bescherming en beveiliging van persoonsgegevens (artikel 28 AVG).
Hoe verhoudt deze casus zich tot de ambitie voor een landelijk dekkend netwerk voor gegevensuitwisseling in de zorg?
Zoals afgesproken in het Integraal zorgakkoord (IZA) en vastgelegd in de Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz) zet ik in op de standaardisatie van taal en techniek en de implementatie van generieke functies. Standaardisatie maakt het mogelijk huidige en nieuwe infrastructuren te verbinden waardoor een landelijk dekkend netwerk voor gegevensuitwisseling in de zorg ontstaat.
Interoperabiliteit is belangrijk om zorgaanbieders, zorgverleners en burgers in vrijheid – rekening houdend met geldende wetgeving en normen ten aanzien van de AVG en informatiebeveiliging – zelf een keuze te kunnen laten maken tussen verschillende infrastructuren, EPD/ECD-systemen en (generieke) voorzieningen.
Is het naar uw oordeel voldoende geborgd dat data die softwarebedrijven verzamelen voor data-uitwisseling tussen zorgverleners niet voor commerciële doeleinden wordt gebruikt en patiënten zeggenschap behouden over hun gegevens?
De AVG voorziet reeds in een afgewogen juridisch kader. Op basis van die wetgeving dient een huisarts – als verwerkingsverantwoordelijke – zelf te bepalen welke gegevens beschikbaar worden gesteld voor uitwisseling en zich daarbij te vergewissen dat dat in overeenstemming is met wet- en regelgeving. Andere zorgverleners kunnen de gegevens van de patiënt alleen inzien op het moment dat de huisarts samen met de patiënt besluit een consultatie of verwijzing te doen. De AP houdt toezicht op de naleving van de genoemde wetgeving.
Op welke manier kan het actieplan voor de zorg-ICT-markt dit probleem oplossen
Met het Actieplan zorg-ICT-markt probeer ik de markt opener, eerlijker en toekomstgerichter te maken. Hiermee werk ik onder andere aan heldere afspraken en samenwerking tussen softwareleveranciers, zorgaanbieders, koepels en VWS, over rollen en verantwoordelijkheden, met daarbij het centraal stellen van het maatschappelijke belang. Ook wil ik hiermee de onderhandelingspositie van zorgaanbieders verbeteren ten opzichte van softwareleveranciers en werk ik aan voornoemde inrichting van (cross)sectoraal leveranciersmanagement. Meer specifiek wil ik door inrichting van een catalogus van zorg-ICT-systemen zorgaanbieders en ICT-inkopers in staat stellen om ICT-producten en diensten met elkaar te vergelijken, bijvoorbeeld op basis van functionaliteiten of keurmerken. Zo kunnen zorgaanbieders een weloverwogen keuze maken ten aanzien van het samenwerken met softwareleveranciers.
Het opslaan van medische gegevens van Nederlanders door externe softwareleveranciers |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Zonder hun medeweten worden de medische dossiers van miljoenen Nederlanders gekopieerd en «ergens» opgeslagen» van NRC?1
Ja.
Aangezien de Autoriteit Persoonsgegevens al in 2018 onderzoek deed naar het kopiëren van de medische gegevens van Nederlanders naar een commercieel systeem, kan dan geconcludeerd worden dat u al jaren op de hoogte was van deze grootschalige en mogelijk juridisch oneigenlijke dataverzameling in de Nederlandse zorg? Zo ja, kunt u dan uitleggen waarom hieraan niet eerder ruchtbaarheid is gegeven? Waarom is het Nederlandse volk hierover niet eerder grootschalig ingelicht?
Ik ben ervan op de hoogte dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) in 2018 een vooronderzoek heeft uitgevoerd. De AP zag destijds geen aanleiding tot vervolgonderzoek. De reden om geen vervolgonderzoek te doen was tweeledig. De AP constateerde dat de geëxtraheerde gegevens meteen automatisch worden versleuteld en alleen toegankelijk zijn voor de huisarts (die de sleutel heeft). De softwareleverancier en de ketenzorggroep hebben geen sleutel. Daarnaast worden medische gegevens niet met externen gedeeld, voor bijvoorbeeld wetenschappelijk onderzoek of statistiek.
Ten aanzien van het geven van ruchtbaarheid ligt de verantwoordelijkheid voor het informeren van betrokkenen over gegevensverwerkingen – in het algemeen en in deze casus – bij de betrokken huisartsen. Zij zijn verwerkingsverantwoordelijken in de zin van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Verwerkingsverantwoordelijken moeten richting betrokkenen en desgevraagd aan de AP – als onafhankelijke toezichthouder op de naleving van het gegevensbeschermingsrecht – kunnen aantonen dat zij in overeenstemming met de AVG persoonsgegevens verwerken.
De AP is een onafhankelijk zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) en dat betekent onder meer dat zij niet verplicht is om mij te informeren over bepaalde gegevensverwerkingen waarnaar al dan niet onderzoek wordt verricht. Daarnaast gaat de AP zelf over de openbaarmaking van bij haar berustende informatie over bijvoorbeeld onderzoeken die naar bepaalde verwerkingen plaatsvinden.
Kunt u uitleggen waarom in de Nederlandse (huisartsen)zorg op een dusdanig grootschalige manier gebruik wordt gemaakt van deze software(leveranciers), terwijl de medische privacy van mensen hierdoor in het geding komt en er juridische onduidelijkheid is over de validiteit van deze manier van dataverzameling?
De Nederlandse zorgsector is gefragmenteerd, waardoor ook de zorg-ICT-markten gefragmenteerd zijn. Mede hierdoor is een beperkt aantal leveranciers actief op de markt voor EPD/ECD-systemen in de eerstelijnszorg. Bovendien komen patiënten in hun zorgpad vaak veel verschillende zorgverleners tegen. Dit vereist dat artsen en zorgverleners de nodige patiëntgegevens makkelijk met elkaar kunnen delen en uitwisselen, iets wat in veel van hun ICT-systemen (nog) niet mogelijk is. Daarom kiezen steeds meer regionale samenwerkingsverbanden van huisartsen gezamenlijk voor VIPLive, een ICT-systeem dat informatie automatisch en eenvoudig uitwisselt, wat bovendien ook de administratieve lasten voor huisartsen verlaagt. De AP houdt als onafhankelijk toezichthouder toezicht op hoe VIPLive patiëntgegevens opslaat en deelt. Het is niet aan mij om te beoordelen of onderhavige gegevensdeling onrechtmatig is.
Zijn er geen andere manieren om medische gegevens, indien nodig voor de behandeling van een patiënt, te delen met lokale behandelaars? Is er actief werk gemaakt van het onderzoeken van deze mogelijkheid en zo ja, welke analyses en afwegingen kwamen daaruit? Zo nee, waarom is er niet gezocht naar alternatieve methoden om de zorg voor patiënten in de regio anders te organiseren?
Binnen de ketenzorg werken meerdere zorgverleners vanuit verschillende organisaties samen aan de behandeling van één patiënt (bijvoorbeeld voor diabetes en COPD). Iedere organisatie heeft een eigen informatiesysteem, maar voor een integraal patiëntbeeld moet men ook de informatie van elkaar hebben. Er zijn verschillende methoden om medische gegevens te delen met andere behandelaars.
Regionaal en sectoraal zijn daardoor in de afgelopen jaren verschillende zorginfrastructuren ontstaan, waarbinnen medische gegevens worden uitgewisseld en opgeslagen. Deze zorginfrastructuren hebben zelf afspraken gemaakt over de wijze waarop de wet- en regelgeving wordt ingevuld. Op basis van hun rol van verwerkingsverantwoordelijke in de zin van de AVG is het aan de betrokken zorgaanbieders om te boordelen en vast te stellen of de gekozen oplossing – in dit geval Topicus/Calculus – voldoet aan de geldende wetgeving en normen ten aanzien van de AVG en informatiebeveiliging, dat Topicus/Calculus beschikt over de benodigde certificeringen voor de NEN 7510 en ISO 27001 en voldoet aan de normen van de NEN 7512 en NEN 7513.
Waarom worden op een dusdanig grootschalige manier medische gegevens van zoveel Nederlanders opgeslagen, terwijl de gegevens van veel van deze mensen helemaal niet verzameld en gedeeld hoeven worden, aangezien daar geen medische noodzaak voor is? Waarom kan dit niet gerichter gebeuren en is de Nederlandse overheid hierover niet in gesprek gegaan met de partijen die aan dergelijke dataverzameling en opslag doen?
In het NRC-artikel wordt benoemd dat de patiëntgegevens uit VIPLive worden gekopieerd. In de moderne en «digitale» huisartspraktijk van nu is het digitaal werken en de bijbehorende centrale opslag van data nodig om het dagelijks werk en de patiëntenzorg goed en effectief uit te voeren. De nodige zorgvuldigheid in de omgang en het gebruik van patiëntengegevens is een aspect waar medewerkers in de zorg en ik ons dagelijks bewust van zijn. De desbetreffende data wordt opgeslagen in verschillende datacenters binnen de Europese Economische Ruimte (EER). Daarbij wordt data per praktijk strikt gescheiden opgeslagen.
Het is niet aan mij om te beoordelen of Topicus/Calculus voldoet aan de geldende wetgeving en normen ten aanzien van de AVG en informatiebeveiliging. Dit oordeel behoort toe aan de AP (en eventueel aan de rechter).
Hoe worden de medische gegevens die worden opgeslagen door deze leverancier(s) beschermd? Weet u wat er met deze gegevens gebeurt, wat de betrokken investeringsmaatschappij precies doet en op welke manier zij kan beschikken over de medische gegevens die worden verzameld, waar deze precies zijn opgeslagen, om hoeveel en welke gegevens het precies gaat en of deze gegevens wellicht ook met andere partijen worden gedeeld, verkocht worden aan derden, of voor andere doeleinden worden gebruikt?
Nederlandse zorginstellingen zijn wettelijk verplicht om te voldoen aan de norm voor informatiebeveiliging in de zorg, de NEN 7510. De NEN 7510 geeft richtlijnen voor controlemaatregelen en stelt eisen aan het informatiebeveiligingssystemen. Bij de inzet van ICT-producten die medische gegevens verwerken, eisen zorgaanbieders van de softwareleveranciers van deze ICT-producten dat ook zij voldoen aan de NEN 7510 en de AVG. Voor de NEN 7510 dienen softwareleveranciers dit aan te tonen door middel van het hebben van een certificaat. Aan het voldoen aan de eisen van de AVG wordt invulling gegeven door het sluiten van een verwerkersovereenkomst, waarin duidelijk gezamenlijk is vastgelegd hoe de softwareleverancier de medische gegevens verwerkt en dat deze verwerking voldoet aan de AVG. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de AP houden hier toezicht op.
Hoe reflecteert u op de kritiek en de zorgen die artsen uiten over deze manier van dataopslag door een commerciële partij, zonder dat huisartsen daar per patiënt en per medisch dossier invloed op kunnen uitoefenen? Vindt u het geoorloofd dat de autonomie over deze datasharing niet bij de behandelaar, maar bij een softwareleverancier ligt?
Over het algemeen is het acceptabel dat zorgaanbieders commerciële softwareleveranciers – als verwerkers in de zin van de AVG – inschakelen die ten behoeve van de verwerkingsverantwoordelijke persoonsgegevens verwerken. In dat kader moeten verwerkersovereenkomsten met de softwareleveranciers worden gesloten, waarin gezamenlijk afspraken worden gemaakt over de bescherming en beveiliging van persoonsgegevens (artikel 28 AVG). Uiteraard geldt daarbij ook dat verwerkers zich moeten houden aan de AVG. Dat betekent onder meer dat verwerkers (hier: de softwareleveranciers) de persoonsgegevens niet voor eigen/andere doeleinden mogen gebruiken. Op grond van de AVG blijft de arts – als verwerkingsverantwoordelijke – de zeggenschap houden over de wijze waarop de verwerking plaatsvindt.
Hoe rijmt u deze grootschalige medische dataopslag, die ook nog plaatsvindt zonder informed consent van de patiënt, met de privacywetgeving, die voorschrijft dat er juist zo weinig mogelijk gevoelige persoonsgegevens verzameld en opgeslagen mogen worden? Kunt u uitleggen waarom dergelijke bedrijven blijkbaar wordt toegestaan om buiten de wet te handelen?
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de rechtmatigheid van de gegevensverwerkingen die hier aan de orde zijn. Dat vergt onder meer een gedegen onderzoek naar de feiten en omstandigheden en hoe die zich verhouden tot het relevante wettelijke kader. Dat is aan de AP, als onafhankelijke toezichthouder op de naleving van het gegevensbeschermingsrecht.
Vindt u het geoorloofd dat commerciële softwareleveranciers met elkaar concurreren om privacygevoelige, medische data van mensen? Vindt u niet dat er hierdoor perverse prikkels en belangen ontstaan, ten koste van burgers, die hierdoor niets meer te zeggen hebben over hun eigen medische gegevens?
In Nederland is bewust gekozen voor een vrije markt, zodoende ook in de zorg-ICT. Ik ben van mening dat dit de ontwikkeling van innovatieve oplossingen ten goede komt. Zonder commerciële partijen zou het nodige ontwikkel- en innovatieklimaat niet bestaan. De commerciële softwareleveranciers zijn – net als niet-commerciële partijen – gebonden aan privacywetgeving. Ten aanzien van de inspraak die de patiënt behoort te hebben, is vastgelegd dat zorgverleners hun patiënten informeren dat hun medische gegevens worden opgeslagen en moeten zij hier tevens toestemming aan de patiënt voor vragen.
Waarom kan het opslaan van medische gegevens om de zorg voor (chronisch) zieke mensen te verbeteren en (regionaal) te stroomlijnen niet gebeuren via een overkoepelend systeem van het Rijk, waarop alle zorgverleners in Nederland kunnen worden aangesloten? Vindt u niet dat dit een publieke voorziening zou moeten zijn, in plaats van dit over te laten aan de markt?
In de nationale visie is vastgesteld dat we naar een integraal georganiseerd gezondheidsinformatiestelsel moeten groeien, waarin data beschikbaar, bereikbaar en bruikbaar moet zijn voor preventie, het primaire zorgproces en secundair datagebruik. Daarvoor moeten burgers, zorgverleners, zorgaanbieders, onderzoekers en beleidsmakers vertrouwen hebben in elkaar en in het zorgvuldig gebruik van data. Om dat vertrouwen een rotsvaste basis te geven is regie vanuit VWS nodig.
Om deze basis te creëren zet ik in op de standaardisatie van taal en techniek en de implementatie van generieke functies. Standaardisatie maakt het mogelijk de huidige en nieuwe infrastructuren te verbinden waardoor een landelijk dekkend netwerk ontstaat. Voor een uitgebreide uiteenzetting van mijn beleidslijn om te
komen tot een landelijk dekkend netwerk van infrastructuren verwijs ik u graag naar mijn Kamerbrief van 13 april 2023 «Landelijk dekkend netwerk van infrastructuren».2
Nu u weet dat de manier waarop medische gegevens worden opgeslagen voor veel huisartsen een (moreel) bezwaar is, bent u dan van plan om toch een vervolgonderzoek te laten doen naar deze dataverzameling?
De AP heeft in 2018 een vooronderzoek uitgevoerd. De AP zag destijds geen aanleiding tot verder onderzoek. De redenen hiervoor zijn in de beantwoording al eerder door mij benoemd. Het is uitdrukkelijk niet aan mij om aanvullend onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van de gegevensverwerkingen die hier aan de orde zijn. Dat is aan de AP. Ik kan de AP ook niet vragen om dat onderzoek te doen, omdat de AP als onafhankelijke toezichthouder zelf beslist of zij al dan niet onderzoek doet naar bepaalde gegevensverwerkingen.
Wat gaat u doen om Nederlanders actief op de hoogte te brengen van het feit dat hun medische gegevens op grote schaal worden verzameld door externe partijen? Indien u niets gaat doen, kunt u dan uitleggen waarom u dit niet nodig acht?
Ten aanzien van het geven van ruchtbaarheid ligt de verantwoordelijkheid voor het informeren van betrokkenen over gegevensverwerkingen – in het algemeen en in deze casus – bij de betrokken huisartsen. Zij zijn verwerkingsverantwoordelijken in de zin van de AVG. Verwerkingsverantwoordelijken moeten richting betrokkenen en desgevraagd aan de AP – als onafhankelijke toezichthouder op de naleving van het gegevensbeschermingsrecht – kunnen aantonen dat zij in overeenstemming met de AVG persoonsgegevens verwerken.
Gaat u zorgen dat er duidelijke juridische kaders komen voor dergelijke medische dataverzameling en bent u voornemens om daarin op te nemen dat alleen medische gegevens die strikt noodzakelijk zijn voor de behandeling van een patiënt heel gericht verzameld en opgeslagen mogen worden en dat er duidelijke doeleinden worden verbonden aan het gebruik daarvan en wie daarover beschikking mogen hebben?
Er is al wet- en regelgeving die vereist dat medische gegevens goed worden beschermd. Zo is er de AVG en de Uitvoeringswet AVG (UAVG), op basis waarvan gezondheidsgegevens niet zomaar mogen worden verwerkt en waarin is geregeld dat betrokkenen in beginsel op de hoogte moeten worden gehouden van de verwerking van hun persoonsgegevens. Daarnaast stelt genoemde wetgeving eisen aan de verwerking van persoonsgegevens, zoals dat de verwerking rechtmatig, behoorlijk en transparant moet zijn.3 Ook bepaalt de AVG dat er passende technische en organisatorische waarborgen moeten worden getroffen, zodat de gegevens zijn beschermd tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking en tegen onopzettelijk verlies, vernietiging of beschadiging. Dit laatste is in nationale wet- en regelgeving nader ingevuld. Zo is in het Besluit elektronische gegevensverwerking door zorgaanbieders bepaald dat zorgaanbieders moeten voldoen aan de informatiebeveiligingsnormen NEN 7510, NEN 7512 en NEN 7513. De AP houdt toezicht op de naleving van de AVG en andere (nationale) privacywetgeving in Nederland.
Daarnaast geldt het medisch beroepsgeheim, dat met zich brengt dat een hulpverlener in beginsel moet zwijgen over alles dat aan hem door de patiënt wordt toevertrouwd. Het belang van het wettelijk beroepsgeheim wordt benadrukt door de strafbaarstelling van schending ervan. Voor softwareleveranciers die als verwerker ten behoeve van de zorgaanbieder persoonsgegevens verwerken, geldt een afgeleid medisch beroepsgeheim. Dat betekent dat voor hen dezelfde (geheimhoudings)regels gelden als voor hulpverleners. Al deze regels borgen dat commercieel gebruik van medische gegevens niet zomaar is toegestaan.
Deze regels moeten worden nageleefd. Het is primair aan zorgaanbieders om te zorgen dat voldaan wordt aan de internationale en nationale wet- en regelgeving en daar de nodige voorzieningen voor te treffen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat huisartsen niet aansprakelijk kunnen worden gesteld voor oneigenlijk gebruik en verspreiding van de medische gegevens van hun patiënten die zijn opgeslagen, aangezien zij op dit moment eindverantwoordelijk zijn voor de medische gegevens van hun patiënten en de veiligheid en bescherming daarvan?
Dat is niet aan mij. Of een huisarts tuchtrechtelijk en/of civielrechtelijk of uit anderen hoofde aansprakelijk of aanspreekbaar is vanwege overtreding van bepaalde wet- en regelgeving, hangt af van de relevante wet- en regelgeving en de concrete feiten en omstandigheden. Daarin kan ik niet treden.
Overigens maak ik mij wel hard voor informatieveiligheid. Dit doe ik onder andere met het programma «Informatieveilig gedrag». Dit programma heeft als doel dat veel meer zorgorganisaties effectieve interventies kiezen om gedragsverandering bij zorgprofessionals te bereiken op het gebied van informatieveiligheid.
Aangezien veel huisartsen op dit moment niet eens op de hoogte zijn van het feit dat de medische gegevens van hun patiënten via het softwaresysteem op wekelijkse basis worden gekopieerd en opgeslagen bij een externe partij, gaat u alle huisartsen in Nederland hier actief over informeren? Bent u voornemens om het voor huisartsen makkelijker te maken over te stappen naar een andere leverancier en transparant en inzichtelijk te maken wat de verschillen zijn tussen de verschillende softwareleveranciers die diensten aanbieden voor dataverzameling- en sharing en op welke manier zij weer verbonden zijn met andere partijen, zoals bijvoorbeeld zorgverzekeraars?
Huisartsen zijn zelf verantwoordelijk voor welke ICT-systemen zij gebruikmaken. Ook zijn huisartsen verantwoordelijk voor het bewaren en beschermen van medische gegevens van hun patiënten. Overstappen naar een andere softwareleverancier is voor zorgaanbieders bovendien altijd ingrijpend. Met het Actieplan zorg-ICT-markt probeer ik de markt opener, eerlijker en toekomstgericht te maken. Meer specifiek wil ik door inrichting van een catalogus van zorg-ICT-systemen, zorgaanbieders en ICT-inkopers in staat stellen om ICT-producten en diensten met elkaar te vergelijken, bijvoorbeeld op basis van functionaliteiten of keurmerken. Bovendien zal ik brancheorganisaties als NHG en InEen vragen om opslag en uitwisseling van elektronische patiëntgegevens en ICT-inkoopbeslissingen bij hun achterban onder de aandacht te brengen.
Aangezien de handelwijze van Calculus in strijd lijkt te zijn met de privacywetgeving, omdat deze voorschrijft dat er niet op dusdanig grote schaal en op dezelfde plek dit soort gevoelige data opgeslagen mag worden, bent u voornemens om consequenties te verbinden aan deze gang van zaken? Zo ja, welke sancties gaat u stellen? Zo nee, waarom niet?
Dat er sprake is van overtreding van privacywetgeving staat niet vast, zolang de AP – als onafhankelijke toezichthouder – geen onderzoek heeft gedaan naar de relevante feiten en hoe die zich verhouden tot wet- en regelgeving inzake het gegevensbeschermingsrecht. Het verbinden van consequenties door mij is dan ook niet aan de orde. Als er sprake zou zijn van overtreding van privacywetgeving, dan is het aan de AP om al dan niet onderzoek in te stellen en/of eventueel handhavingsmaatregelen op te leggen.
Heeft u een risicoanalyse gemaakt met betrekking tot een mogelijk datalek, of een hack? En weet u wat de gevolgen zouden (kunnen) zijn als deze medische gegevens van burgers op straat komen te liggen, of in handen vallen van criminelen?
Het maken van risicoanalyses en het eventueel treffen van risicomitigerende maatregelen is aan de organisatie die verantwoordelijk is voor de grootschalige verwerking van patiëntgegevens (de verwerkingsverantwoordelijke) en/of de verwerker zelf. Deze organisaties zijn onder omstandigheden verplicht hiertoe een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA) te verrichten. Hierin moeten de risico’s van de gegevensverwerking worden geïdentificeerd, evenals de maatregelen die moeten worden getroffen om die risico’s weg te nemen.
De gevolgen van een datalek kunnen ernstig zijn.4 Een gevolg hiervan kan financiële schade voor betrokkenen zijn, zoals identiteitsfraude en oplichting. Daarnaast kan een betrokkene als gevolg van een datalek immateriële schade lijden, wanneer gevoelige informatie over (mentale) gezondheid of problemen in de thuissituatie zijn gelekt.
Met betrekking tot het algemene dreigingsbeeld voor de zorgsector publiceert Z-CERT, het Computer Emergency Response Team voor de zorg, jaarlijks een cybersecurity dreigingsbeeld. In dit dreigingsbeeld worden trends, dreigingen en risico’s voor de Nederlandse zorgsector beschreven5. In het laatst gepubliceerde dreigingsniveau typeert Z-CERT het risico op een datalek als «medium». Het risico op een hack wordt aangemerkt als «hoog». Zorginstellingen zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om deze risico’s te beperken en de impact van incidenten te mitigeren. Dit neemt echter niet weg dat ik me ook inzet op het verkleinen van de risico's en de impact hiervan. Dit doe ik door te zorgen voor meer bewustwording, duidelijke normen en kaders, en het ondersteunen van Z-CERT.
Worden er controles uitgevoerd op de systemen waarmee de medische gegevens van burgers worden verzameld, om de veiligheid van deze systemen te waarborgen en zo ja, is de Nederlandse overheid betrokken bij deze toetsing?
De softwareleveranciers van deze systemen zijn zelf verantwoordelijk voor de eigenschappen van het systeem voor wat betreft de informatiebeveiliging. Zij kunnen desgewenst hun systemen onafhankelijk laten toetsen aan gangbare normen op het gebied van informatiebeveiliging, zoals de ISO 27001 en de NEN 7510. Ook kunnen zij hiervoor desgewenst certificaten behalen, zodat zij kunnen aantonen dat zij volgens deze normen werken. Een certificering is niet verplicht. De certificerende partij moet daarvoor geaccrediteerd zijn door de Raad voor de Accreditatie, een private stichting.
Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk om te voldoen aan wet- en regelgeving op het gebied van gegevensbescherming (AVG) en informatiebeveiliging (o.a. de NEN 7510). De NEN 7510 stelt regels over informatiebeveiliging in leveranciersrelaties: alle relevante informatiebeveiligingseisen moeten worden vastgesteld en overeengekomen met elke softwareleverancier die informatie van de organisatie verwerkt en/of opslaat. De zorgaanbieder kan daarbij bijvoorbeeld eisen van een softwareleverancier dat een certificaat aanwezig is.
De AP ziet toe op de naleving van de AVG. De AP en de IGJ houden beide toezicht op informatiebeveiliging bij zorgaanbieders en gaan daarbij uit van de norm NEN 7510. De AP richt zich daarbij primair op gevallen waar het zwaartepunt op de verwerking van persoonsgegevens ligt. De IGJ richt zich primair op gevallen waar het zwaartepunt op de kwaliteit van zorgverlening ligt. De AP en de IGJ hebben samenwerkingsafspraken gemaakt en vastgelegd in een Samenwerkingsprotocol6.
Wat gaat u doen indien er naar aanleiding van dit onderzoek van NRC grootschalig klachten worden ingediend door burgers/patiënten, die niet willen dat hun medische gegevens zonder hun toestemming zijn verzameld en opgeslagen door een externe partij? Op welke manier gaat u huisartsen hierbij ondersteunen en beschermen?
Ik ben niet direct betrokken bij de behandeling van klachten aan het adres van zorgaanbieders. Klachten dienen betrokkenen direct in bij een zorgaanbieder of diens klachtenfunctionaris of functionaris voor gegevensbescherming. Daarnaast kunnen betrokkenen klachten indien bij de AP.
Verder zijn huisartsen en andere zorgverleners zelf verantwoordelijk voor de keuze voor en inkoop van ICT-systemen en horen daarom afwegingen te maken hoe en waar de elektronische patiëntgegevens op worden geslagen. Zoals eerder ook al benoemd zal ik bij brancheorganisaties als NHG en InEen vragen om de opslag en uitwisseling van elektronische patiëntgegevens bij hun achterban onder de aandacht te brengen.
Het bericht dat gemeentes cameradrones inzetten bij bouwtechnische inspecties van woningen. |
|
Nicole Temmink , Michiel van Nispen |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de gemeente Den Haag, in navolging van de gemeente Deventer, cameradrones toepast bij het inspecteren van dakkapellen en uitbouwen?1, 2
Ja.
Bent u het er mee eens dat drones die met camera’s uitgerust zijn, en nauwelijks hoorbaar en zichtbaar zijn, tot een grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kunnen leiden, zeker als zij worden ingezet in omgevingen waar mensen wonen?
Ja. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft om die reden kaders op haar website3 geplaatst over het gebruik van drones met camera’s.
Hebben de gemeentes Deventer en Den Haag een zogenaamde Data Protection Impact Assessment (DPIA) uitgevoerd op deze nieuwe verwerking van (persoons)gegevens?
Uit navraag blijkt dat de gemeente Deventer geen DPIA heeft uitgevoerd. De gemeente Deventer heeft aangegeven zorgvuldigheid belangrijk te vinden en heeft besloten alsnog een DPIA uit te voeren op het hele bouwtechnische toezichtproces, waaronder het maken van foto’s met een drone.
De gemeente Den Haag heeft laten weten wel een DPIA te hebben uitgevoerd.
Klopt het dat de luchtvaartregelgeving het verbiedt om onder andere boven gebieden met aaneengesloten bebouwing of boven mensenmenigten te vliegen, en dat van dit verbod slechts mag worden afgeweken met een specifieke ontheffing? Zo ja, hebben de bovengenoemde gemeentes een dergelijke ontheffing voor het gebruik van de cameradrones bij de inspectie op de kwaliteit van bouwwerken? Indien zij deze ontheffing hebben, wie heeft deze ontheffing verstrekt en op basis van welke criteria?
Nederland heeft besloten (zie Staatcourant 13342 van 24 mei 2022) dat surveillance en inspectie activiteiten die in het algemeen belang worden verricht door of uit naam van een orgaan waaraan overheidsbevoegdheden zijn verleend, dienen te voldoen aan de Europese wetgeving voor exploitatie van onbemande luchtvaartuigen. Deze wetgeving bevat de volgende regels met betrekking tot vluchten boven mensen en bebouwing:
De Inspectie Leefomgeving en Transport geeft in Nederland vergunningen af aan exploitanten van onbemande luchtvaartuigen. Een vergunning is niet vereist, omdat zowel gemeente Deventer als Den Haag heeft aangegeven te voldoen aan de hierboven vermelde maatregelen.
Gemeente Den Haag heeft aangegeven dat gebruik wordt gemaakt van een externe drone operator die over de benodigde vergunningen en gekwalificeerd personeel beschikt om de vluchten veilig uit te voeren, en die indien nodig specifieke vergunningen aanvraagt. Uit navraag bij de Deventer blijkt dat niet boven aaneengesloten bebouwingen of mensenmenigten wordt gevlogen en daarom een ontheffing niet nodig is.
Worden door de bovengenoemde gemeentes voor elke vlucht risicoanalyses gemaakt, zoals de wet voorschrijft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier, en zijn die risicoanalyses ook openbaar?
Het uitvoeren van een risicoanalyse voor iedere vlucht is niet vereist als de verkregen vergunning geldig is voor de beoogde vlucht. Risico’s met betrekking tot bescherming van privacy vallen daarbij buiten de risicoanalyse die uitgevoerd moet worden voor het verkrijgen van een vergunning. Exploitanten moeten als onderdeel van de vergunningsaanvraag wel verklaren dat de vluchten worden uitgevoerd in overeenstemming met de van toepassing zijnde regels voor bescherming van de privacy.
Bent u het er mee eens dat uit artikel 13, lid 2, en artikel 14, lid 2, Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) voortvloeit dat betrokkenen dienen te worden geïnformeerd over het feit dat zij mogelijk gefilmd worden en dat dit haaks staat op de houding van de gemeente Den Haag die aangeeft op haar website niet verplicht te zijn controles aan te kondigen en ook op straat geen verantwoording schuldig zegt te zijn over de controles?
Uit artikelen 13 en 14 AVG volgt een informatieplicht om mensen die (mogelijk) gefilmd worden, te informeren over het gebruik van drones met een camera voordat zij worden gefilmd. Op die informatieplicht zijn uitzonderingen mogelijk. Het gaat dan om situaties waarin de betrokkenen al op de hoogte zijn van de camera’s, het gebruik van de camera’s is voorgeschreven in een wet die ook in passende maatregelen voorziet, en als de verwerkte persoonsgegevens vertrouwelijk moeten blijven. Ook geldt de informatieplicht niet als het informeren van de betrokkenen onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost. Deze zijn ook te lezen op de onder antwoord 2 vermelde internetpagina van de AP. Of de gemeente Den Haag deze uitzonderingen terecht heeft ingeroepen, is niet ter beoordeling van de regering. Dit is aan de gemeente zelf, als verwerkingsverantwoordelijke, en uiteindelijk aan de AP als toezichthouder en eventueel de rechter.
De gemeente Den Haag heeft laten weten dat zij de vergunninghouder informeert dat de inspectie mogelijk uitgevoerd kan worden met behulp van een drone. Daarnaast worden inspecties ook uitgevoerd bij het vermoeden van illegale bouw. Dit is onderdeel van haar handhavende taak in de zin van artikel 5.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Tijdens de dronevlucht hebben de droneoperator en een inspecteur van de gemeente inzage in het beeld. Deze beelden worden niet opgeslagen. De betrokkenen worden altijd geïnformeerd voordat een controle met een drone wordt uitgevoerd door middel van:
In Deventer wordt geen gebruikgemaakt van videobeelden. Via een livestream bepalen de toezichthouders wanneer er een foto wordt gemaakt. Hierdoor kunnen zij vanaf de grond beoordelen of en zo ja welke persoonsgegevens in beeld zijn. Uit navraag blijkt verder dat de gemeente Deventer de inwoners aan de voorkant informeert aan de hand van de social media in Deventer en de krant. Daarnaast staan er borden rondom het landingsplatform en zijn de toezichthouders duidelijk te herkennen. Voorafgaand aan iedere controle zal de gemeente altijd contact opnemen met de eigenaar/betrokkene. Gemeente Deventer geeft aan dat de grondslag voortvloeit uit hun publieke taak, het uitvoeren van bouwtoezicht. De drones worden pertinent niet ingezet om te filmen (geen video-opnames), maar gebruikt om vanaf hoogte een foto te maken van een bouwtechnisch element.
Hoe lang worden de gegevens die worden geregistreerd met behulp van deze drones bewaard?
Uit navraag blijkt dat in de gemeente Den Haag de foto’s van het te inspecteren object die gemaakt worden tijdens de vlucht onderdeel worden van het dossier. Voor deze dossiers gelden afhankelijk van de situatie verschillende bewaartermijnen – conform de Archiefwet. In Deventer worden de dronefoto´s opgenomen in de toezichtsrapportage. De toezichtsrapportage is de enige plek waar de foto’s zijn opgeslagen. Op andere plekken worden deze verwijderd. De rapportage wordt geregistreerd in een zaaksysteem (e-suite) waarin de wettelijke bewaartermijnen zijn geborgd. Toezichtrapportages worden standaard 5 jaar bewaard na het afronden van de toezichtszaak.
Is u bekend op welke manier de gemeente Den Haag mensen en nummerborden onherkenbaar maakt? Is hier sprake van een geautomatiseerd proces (en dus gezichtsherkenning en nummerbordherkenning) of gebeurt dit met de hand door een medewerker van de gemeente?
Uit navraag bij de gemeenten Den Haag en Deventer volgt het volgende.
De gemeente Den Haag gebruikt de drones om gebouwen en bouwwerken te controleren. Er wordt voorkomen dat personen of andere identificerende kenmerken in beeld komen. Daar waar dat wel aan de orde is, maakt de drone operator gebruik van de software om personen en nummerborden onherkenbaar te maken. Uit de DPIA van de gemeente is naar voren gekomen dat de gegevensverwerking geen hoog (rest)risico met zich meebrengt voor de betrokkenen, mits de voorgestelde maatregelen uit de DPIA worden opgevolgd en geïmplementeerd. De inzet van de drone is beperkt tot 10 keer per jaar. Het verwerken van persoonsgegevens tijdens de drone vlucht wordt zo veel mogelijk beperkt, bijvoorbeeld door zo hoog mogelijk te vliegen. De beelden worden niet opgeslagen. Tijdens de drone vlucht kijkt een inspecteur live mee en geeft gericht aan waar een foto van gemaakt moet worden. Het uitgangspunt is dat er geen personen of irrelevante objecten gefotografeerd worden en als dit wel het geval is wordt er geblurred.
De gemeente Deventer geeft aan niet te filmen met de drone. Er worden slechts foto’s gemaakt van bouwtechnische elementen of bijvoorbeeld erfinrichtingsplannen. Zij zorgt er te allen tijde voor dat er geen persoonsgegevens in de foto wordt vastgelegd. De dronepiloten/toezichthouders zijn hiervoor verantwoordelijk. Via de livestream kunnen zij zoals hierboven benoemd beoordelen of er geen persoonsgegevens zichtbaar zijn.
Bent u bereid met gemeentes in gesprek te gaan en hen duidelijk te maken dat inspecties met cameradrones in woonwijken niet rechtmatig zijn en dat zij hier dan ook mee moeten stoppen? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de naleving van privacywetgeving. De gemeentelijke functionaris gegevensbescherming houdt hier toezicht op en deelt diens bevindingen met de gemeenteraad. Of de inzet van drones rechtmatig is, staat in de eerste plaats ter beoordeling van de gemeenten in kwestie. Zij moeten een grondige toets uitvoeren of het filmen of maken van foto’s in overeenstemming is met de privacy- en sectorspecifieke wetgeving. Bij deze toets is onder meer van belang dat er een grondslag is, of het gebruik noodzakelijk en proportioneel is en of er geen minder ingrijpende maatregelen kunnen worden toegepast. Indien daaruit blijkt dat de inzet zoals deze wordt uitgevoerd niet mogelijk is, zal de gemeente deze niet kunnen voortzetten. Naast het eigen onderzoek van de gemeente bestaat de mogelijkheid dat de AP een onderzoek zal beginnen. Het is uiteindelijk aan de AP en eventueel de rechter om een oordeel te geven over de aanvaardbaarheid van de inzet van drones onder de omstandigheden zoals in de gemeenten Den Haag en Deventer.
Bent u het met mij eens dat deze vorm van toezicht grote gevolgen kan hebben op de privacy van mensen?
In theoretische zin is dat zo. Toetsing aan de beleid- en uitvoeringspraktijk blijft noodzakelijk, om een specifiek antwoord te geven.
Is dit soort toezicht volgens u wel of niet toegestaan? Bent u er mee bekend hoe de Autoriteit Persoonsgegevens aankijkt tegen dit soort gebruik van drones met de gevolgen voor privacy en de discussie over recht- en wetmatigheid? Zo niet, bent u bereid dit na te gaan?
Zoals vermeld in de antwoorden op vragen 2 en 6 geeft de AP op haar website de kaders voor de inzet van drones met camera’s.
Het bericht 'E.U. Border Agency Considers Pulling Out of Greece Over Migrant Abuses' |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wanneer wordt er in Raadsverband gesproken over het rapport van de Frontex Fundamental Rights Officer en de geadviseerde stappen voor de aanwezigheid van Frontex in Griekenland?1
Het artikel waarnaar wordt verwezen betreft de bespreking van een vast onderdeel van de agenda van de Raad van Bestuur van Frontex.2 De grondrechtenfunctionaris van het Agentschap deelt met de leden van de Raad van Bestuur (vertegenwoordigers van de lidstaten + Europese Commissie) een stand van zaken-rapport over de naleving van fundamentele rechten bij activiteiten waarbij Frontex was betrokken. Tijdens de laatste bijeenkomst van de Raad van Bestuur d.d. 20 en 21 juni 2023, waar het artikel melding van maakt, wees een aantal lidstaten op het belang van verbetering van de situatie zoals geschetst door de grondrechtenfunctionaris. Daarbij werd door een aantal lidstaten benoemd dat Griekenland opening van zaken moet geven. Het kabinet deelt deze positie.
Het besluit om activiteiten van Frontex in een lidstaat (tijdelijk) op te schorten of te beëindigen is op grond van de Europese Grens- en Kustwachtverordening (hierna: EGKW-Vo) voorbehouden aan de uitvoerend directeur van Frontex.3 Hij kan hiertoe overgaan na raadpleging van de grondrechtenfunctionaris en als hij van oordeel is dat er in verband met de betrokken activiteit sprake is van schendingen van de grondrechten die ernstig zijn of waarschijnlijk zullen voortduren. Daarvoor is geen formele instemming van de lidstaten nodig. Wel dient hij de Raad van Bestuur op de hoogte te brengen van een dergelijk besluit. Bij het nemen van een dergelijk besluit dient de uitvoerend directeur op grond van de EGKW-Vo rekening te houden met relevante beschikbare informatie, zoals het aantal en de inhoud van geregistreerde klachten. Het behoeft verder geen betoog dat het nemen van een dergelijk besluit een zorgvuldig proces betreft, waarbij er wat het kabinet betreft ook oog moet zijn voor de gevolgen van de afwezigheid van Frontex langs een gedeelte van de buitengrens waar de migratiedruk hoog is. Het kabinet is van mening dat buitengrensbeheer altijd in lijn moet zijn met fundamentele rechten en internationale verplichtingen op het gebied van bescherming. De Europese Commissie dient hier – waar het EU-regelgeving betreft – op toe te zien.
Momenteel werkt Frontex samen met Griekenland aan het verbeteren van de situatie en de samenwerking. Dat gebeurt op basis van een in 2022 overeengekomen actieplan tussen Frontex en Griekenland. Het kabinet verwelkomt dit plan en de uitvoering daarvan ter harte. Het bezoek medio juli van een hoge vertegenwoordiger van de Commissie samen met de uitvoerend directeur van Frontex aan Griekenland voor een structurele dialoog met de Griekse autoriteiten, stemt positief. De uitvoerend directeur gaf aan daar de duidelijke boodschap te hebben afgegeven verder te willen samenwerken aan de voortdurende naleving van Europese en internationale regelgeving.
Ook spreekt de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voortdurend met verschillende collega’s en de Europese Commissie over bovenstaande problematiek.
Kunt u een indicatie geven van het krachtenveld in de Raad omtrent het terugtrekken van Frontex uit Griekenland?
Zie antwoord vraag 1.
Welke positie zal Nederland innemen met betrekking tot het terugtrekken van Frontex uit Griekenland omwille van de mensenrechtenschendingen aan de Griekse grens?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat het terugtrekken van Frontex uit Griekenland, danwel het stopzetten of verminderen van ondersteunende financiering zal bijdragen aan het voorkomen van mensenrechtenschendingen? Zo ja, zijn er daarnaast nog flankerende maatregelen nodig om ervoor te zorgen dat de Griekse autoriteiten asielzoekers rechtmatig behandelen? Zo nee, welke maatregelen zijn er dan nodig? Welke rol ziet u hiervoor weggelegd voor Nederland? En welke rol ziet u hiervoor weggelegd voor de Europese Commissie?
Zoals aangegeven in het voorgaande antwoord is het voorbehouden aan de uitvoerend directeur van Frontex om te besluiten Frontex uit een lidstaat terug te trekken. Als dit aan de orde is, informeert de uitvoerend directeur de leden van de Raad van Bestuur hierover en motiveert hij dit besluit. Hij houdt hierbij rekening met relevante informatie, zoals het aantal en de inhoud van geregistreerde klachten. Aan het nemen van een dergelijk besluit gaat dus een zorgvuldig proces vooraf. Wat het kabinet betreft dient hierin ook de omstandigheid te worden meegewogen dat de aanwezigheid van Frontex bijdraagt aan de monitoring van fundamentele rechten. Zonder de aanwezigheid van Frontex kan de grondrechtenfunctionaris van het Agentschap geen toezicht houden. In dat licht heeft het kabinet begrip voor de opmerking van de grondrechtenfunctionaris om de aanwezigheid van Frontex in geval van mensenrechtenschendingen te vergroten. Tegelijkertijd hecht het kabinet waarde aan de mogelijkheid die artikel 46 EGKW-Vo biedt om als laatste redmiddel te besluiten Frontex uit een lidstaat terug te trekken.
Zoals eerder aan uw Kamer aangegeven bepalen Europese regels dat de fondsen voor grensbeheer moeten worden uitgevoerd met volledige inachtneming van fundamentele rechten. De Commissie moet daarop toezien, en kan daar consequenties aan verbinden, bijvoorbeeld door uitbetaling van tranches in te houden in geval van tekortkomingen. De Commissie maakt reeds gebruik van deze mogelijkheden. Daar steunt het kabinet de Commissie in.
Hoe staat u tegenover het voorstel van de Frontex Fundamental Rights Officer om de aanwezigheid en betrokkenheid van Frontex in Griekenland juist te vergroten om zo verdere mensenrechtenschendingen te voorkomen? Zal Nederland hier in Raadsverband voor pleiten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke instrumenten en welk mandaat heeft Frontex om mensenrechtenschendingen in EU-lidstaten te voorkomen?
Op grond van de EGKW-Vo is één van de taken van Frontex het toezien op de eerbiediging van de grondrechten bij al zijn activiteiten aan de buitengrenzen en bij terugkeeroperaties.4 Hiervoor is een grondrechtenfunctionaris aangesteld. Zijn kerntaak is het adviseren van het Agentschap. De grondrechtenfunctionaris noch de uitvoerend directeur van Frontex beschikt over andere instrumenten om mensenrechtenschendingen in EU-lidstaten te voorkomen. De primaire verantwoordelijkheid van de bewaking van de buitengrenzen ligt bij de individuele lidstaten zelf. Zoals reeds eerder opgemerkt moet dat te allen tijde worden uitgevoerd conform de geldende bepalingen uit het Europees en internationaal recht. De Europese Commissie dient hier – waar het EU-regelgeving betreft – bij de uitvoering op toe te zien. Daarnaast blijft het kabinet voorstander van onafhankelijke monitoringsmechanismen en zal het belang hiervan blijven benoemen. Een dergelijk mechanisme is opgenomen in het voorstel voor een verordening inzake screening van derdelanders aan de buitengrenzen, dat onderdeel uitmaakt van het asiel- en migratiepact.
Welke maatregelen kan de Europese Commissie nemen om Griekenland tot de orde te roepen wat betreft de mensenrechtenschendingen aan de grens met betrekking tot asielzoekers? Zal u de Europese Commissie ertoe oproepen om alles op alles te zetten Griekenland ertoe te bewegen de mensenrechtenschendingen te stoppen en hiervoor ook publiek te pleiten?
De Commissie dient er, als hoedster van de EU-verdragen, op toe te zien dat de uitvoering van het grensbeheer altijd in lijn is met Europees recht. Indien zij meent dat een lidstaat zijn verplichtingen op grond van het Europees recht niet nakomt, kan de Commissie de inbreukprocedure van artikel 258 VWEU starten.
Deze procedure kent een (A) administratieve fase waarin de Commissie de lidstaat (1) schriftelijk om duidelijkheid vraagt, (2) aanmaant om de situatie te herstellen en vervolgens (3) een met redenen omkleed advies uitbrengt, en (B) een contentieuze fase waarin de Commissie bij het EU-Hof van Justitie in Luxemburg een zaak aanhangig maakt en verzoekt om de lidstaat te veroordelen wegens het niet nakomen van bovengenoemde verplichtingen.
Dit kan uiteindelijk resulteren in een veroordeling van de betrokken lidstaat door het EU-Hof van Justitie. Bij niet nakoming van het een uitspraak van het Hof kan de Commissie een boete en/of dwangsom eisen.
Verder wordt verwezen naar het antwoord op de vragen 1, 2 en 3 over de recente acties en bezoeken van de Commissie en Frontex. Het kabinet ziet dit als een positieve ontwikkeling en moedigt de Commissie en Frontex aan samen met de Griekse autoriteiten deze structurele dialoog voort te zetten.
Zal u in Raadsverband, in samenspraak met andere lidstaten, Griekenland tot de orde roepen over de mensenrechtenschendingen aan de grens? Welke middelen kan de Raad inzetten om mensenrechtenschendingen in Griekenland te voorkomen? Zal u hiervoor pleiten?
Het kabinet onderstreept veelvuldig tijdens bijeenkomsten van de Raad en in bilaterale ontmoetingen het belang van de eerbiediging van mensenrechten bij de bewaking van de buitengrenzen. Naast de beschikbare middelen en instrumenten zoals in voorgaande antwoorden aangegeven, beschikt de Raad niet over nog additionele middelen om mensenrechtenschendingen te voorkomen. Het is primair de verantwoordelijkheid van de Commissie om hierop toe te zien.
De positieve resultaten van de evaluatie Huizen van het Recht en de vervolgplannen van het Kabinet |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u inhoudelijk kennisgenomen van de positieve resultaten die genoemd staan in de evaluatie van de Pilot Huizen van het Recht in Heerlen? Wat is uw uitgebreide beleidsreactie hierop? (Kamerstuk 31 753, nr. 270).
Ja, ik heb inhoudelijk kennisgenomen van de evaluatie van de pilot Huis van het Recht. Het evaluatierapport heb ik, als bijlage bij de laatste voortgangsrapportage over de stelselvernieuwing rechtsbijstand, naar uw Kamer gestuurd.1 Hier kunt u lezen dat ik het Huis van het Recht beschouw als een waardevolle pilot. Ook benoem ik dat de werkwijze aansluit bij mijn doelstelling om het sociale en het juridische domein beter te verbinden en daarvoor bouwstenen én inspiratie aanreikt. De betrokken partijen zijn positief over de meerwaarde voor rechtzoekenden en gaan door met de werkwijze. Een uitgebreide beleidsreactie op dit specifieke evaluatierapport vind ik niet opportuun. Het WODC voert op dit moment een overkoepelende analyse uit naar alle pilots die in het kader van de stelselvernieuwing rechtsbijstand werden uitgevoerd. Ik wil niet vooruitlopen op de bevindingen en conclusies die hieruit zullen volgen.
Wat vindt u van de bevinding uit het onderzoek dat het Huis van het Recht de toegankelijkheid van het recht vergroot en daarmee schadelijke gevolgen voor de omgeving van de rechtzoekende vermindert in emotionele, financiële en sociale zin?
Het verrast mij niet dat de onderzoekers aangeven dat de werkwijze van het Huis van het Recht de toegang tot het recht vergroot en schadelijke gevolgen vermindert. De werkwijze is immers gericht op het (zo vroegtijdig mogelijk) herkennen, adresseren en oplossen van (juridische) problemen, waarbij samenwerking tussen professionals uit het juridische en het sociale domein essentieel is. De bevinding sluit aan bij mijn visie op de stelselvernieuwing rechtsbijstand, zoals verwoord in de achtste voortgangsrapportage van het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand.2
Wat vindt u van de bevindingen dat het Huis van het Recht juridische kosten voor de burgers en de overheid kan terugbrengen, dat het er aan kan bijdragen dat de rechtzoekende beter wordt bediend en de rechterlijke macht kan worden ontlast?
In mijn visie op het stelsel van rechtsbijstand ga ik reeds uit van laagdrempelige toegang tot informatie, adviezen en (waar nodig) hulp voor het oplossen van juridische problemen. Het ontlasten van de rechterlijke macht is daarbij geen doel op zich. Het belang van toegang tot laagdrempelige, duurzame en passende oplossingen voor juridische problemen en geschillen benadruk ik ook in mijn brief over de versterking van de toegang tot het recht.3
Ziet u ook de grote potentie van het Huis van het Recht om bij te dragen aan een verbeterde toegang tot het recht in brede zin, mits deze lessen uit de evaluatie worden geleerd en verbeterpunten worden meegenomen?
Net als de onderzoekers zie ik grote potentie in (intensivering van de) samenwerking tussen professionals uit het juridische en het sociale domein. Naast het Huis van het Recht zijn er meer initiatieven die hier vorm aan geven.
De Raad voor de rechtspraak signaleerde eerder al dat de pilot Huis van het Recht mensen helpt de juiste weg te vinden naar de hulpverlenende organisaties en dat door hulp en advies op maat verdere escalatie van de problemen wordt voorkomen.4 Dit staat ook bij andere initiatieven van de Rechtspraak centraal, zoals wijkrechtspraak. Ook daar wordt er samengewerkt met professionals uit het sociale domein om te voorkomen dat problemen zich (blijven) opstapelen. In mijn brief van 28 juni 2023 over innovatie en maatschappelijk effectieve rechtspraak reflecteer ik op het bredere scala aan initiatieven binnen de Rechtspraak.5
Ook in mijn brief over de versterking van de toegang tot het recht van 27 juli jl. heb ik het belang van samenwerking met partijen die een plek hebben in het rechtsbestel of op een andere manier te maken hebben met de toegang tot het recht benadrukt.6 Daarnaast heb ik aangegeven het belangrijk te vinden dat de behoeften van de hulp- en/of rechtzoekende centraal staan en dat ik hier zoveel mogelijk op inzet. Beide zijn dan ook belangrijke elementen in de aanpak voor de versterking van de toegang tot het recht.
Zoals eerder aangegeven, wacht ik nu eerst de overkoepelende analyse van alle pilots die in het kader van de stelselvernieuwing rechtsbijstand hebben plaatsgevonden van het WODC af.
Kunt u aangeven op welke manier u het vervolg van het Huis van het Recht gaat vormgeven en uitbreiden en wanneer de Kamer hierover gaat worden geïnformeerd?
Ik zal uw Kamer informeren over het landelijke vervolg van (werkzame elementen van) het Huis van het Recht nadat de uitkomsten van de overkoepelende WODC-evaluatie beschikbaar zijn gekomen. Ik verwacht dat het WODC begin 2024 het eindrapport gereed heeft en zal uw Kamer via de voortgangsrapportages stelselvernieuwing rechtsbijstand informeren. Overigens verwacht ik dat de vormgeving van samenwerking altijd aangepast zal moeten worden aan de lokale en regionale situatie. De werkwijze van het Huis van het Recht is immers in een specifieke regio en met lokale partijen ontwikkeld en uitgevoerd. De organisatie van het sociaal domein kent bijvoorbeeld al veel diversiteit en ontwikkelingen. De uitgangspunten van het Huis van het Recht kunnen wel als leidraad dienen. Mogelijk kan ook aangesloten worden bij andere ontwikkelingen, zoals wijkrechtspraak.
Het bericht ‘Omstreden moskee-infiltrant gaat bij politie aan de slag met discriminatie en uitsluiting: ‘Zorgwekkend’’ |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van het Algemeen Dagblad op 1 juni 2023: «Omstreden moskee-infiltrant gaat bij politie aan de slag met discriminatie en uitsluiting: «Zorgwekkend»»1?
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving omtrent de externe inhuur van de betrokken persoon als programmamanager voor de realisatie van het plan uitsluiting, discriminatie en racisme bij de politie. In oktober 20212 heeft mijn voorganger uw Kamer bij brief geïnformeerd over de aanpak van radicalisering, extremisme en terrorisme en de ondersteuning van gemeenten daarin. Ook is het punt inzake de situatie en werkwijze van het particuliere bureau Nuance door Training en Advies (NTA), waar betrokkene directeur van is, hierin toegelicht. Nadien zijn er gesprekken geweest met de islamitische gemeenschap, is in verschillende debatten3 gesproken over de situatie en werkwijze, zijn er binnen gemeenten verschillende onderzoeken gedaan en hebben de betrokken burgemeesters verantwoording afgelegd aan hun gemeenteraad. Naar het oordeel van de korpsleiding bestaat er geen beletsel voor de externe inhuur van betrokkene als programmamanager voor de realisatie van het plan uitsluiting, discriminatie en racisme bij de politie.
Bent u van mening dat iemand die zich schuldig heeft gemaakt aan illegaal infiltreren bij moskeeën kan werken aan een landelijke aanpak voor racisme en discriminatie in de politieorganisatie? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat deze persoon jarenlang illegaal heeft geïnfiltreerd bij moskeeën en heimelijke onderzoeken heeft laten uitvoeren en hier nooit voor is gestraft of zijn excuses heeft aangeboden? Wat is uw mening hierover?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze persoon niet geschikt is om programma manager racisme, discriminatie en uitsluiting te worden bij de politie? Kunt u dit toelichten?
De korpsleiding heeft mij bericht dat de combinatie van de kennis van de politieorganisatie en de ervaring op het gebied van diversiteit en inclusie maakt dat betrokkene is ingehuurd voor de rol van programmamanager. Het werk dat betrokkene tot nu toe als extern projectleider heeft verricht in de eenheid Oost-Nederland voor het bevorderen van diversiteit en inclusie heeft opgeleverd, wordt als waardevol beoordeeld.
In hoeverre is de aanstelling van deze omstreden moskee-infiltrant in lijn met uw uitspraak dat u wilt dat mensen vertrouwen kunnen hebben in de bescherming die de rechtsstaat biedt? Begrijpt u dat de bezoekers van de moskeeën waar deze persoon illegaal heeft geïnfiltreerd, waar hij vertrouwensbanden heeft opgebouwd, nu hun vertrouwen in de rechtsstaat verliezen? Wat is uw reactie naar deze mensen toe?
Het vertrouwen van burgers in de overheid en rechtstaat vormt de basis voor onze democratie. Als er sprake is van verlies van vertrouwen doen wij er alles aan om dit vertrouwen te herstellen. Om die reden hebben gemeentelijke opdrachtgevers verantwoording afgelegd aan betrokkenen en de gemeenteraden. Tevens hebben gesprekken plaatsgevonden met de islamitische gemeenschap.
Wat verwacht u dat de aanstelling van deze omstreden moskee-infiltrant doet met het vertrouwen van moskeeën en hun bezoekers in de overheid? Is de aanstelling bevorderlijk voor hun vertrouwen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het een zorgwekkende ontwikkeling is dat iemand die juist de specifieke functie van programmamanager racisme, discriminatie en uitsluiting gaat bekleden, directeur is geweest van een organisatie waar vanuit islamitische gemeenschappen veel weerstand en wantrouwen tegen is? Zo nee, waarom niet?
Zie beantwoording vraag 2.
Deelt u de mening dat iemand die eerder de verbinding tussen overheid en de islamitische gemeenschap heeft bemoeilijkt, niet in staat is om een functie uit te oefenen waarin een van zijn hoofdtaken zich inzetten voor verbinding tussen politie en de samenleving is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het leed van de slachtoffers niet erkend wordt door met deze benoeming het illegaal handelen van de moskee-infiltrant goed te keuren en zelfs te belonen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om te kijken wat u kunt doen om de benoeming van deze omstreden moskee-infiltrant terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
De politie geeft, binnen de kaders van de regelgeving op het gebied van arbeidsvoorwaarden en rechtspositie, invulling aan de werving, selectie en aanstelling van personeel. De Korpsleiding verantwoordt zich tegenover mij over het gevoerde beleid. Het is daarbij niet aan mij om te treden in individuele gevallen. Ik ben op de hoogte gebracht van de inhuur en taken van betrokkene na besluitvorming daaromtrent door de korpsleiding.
Algemeen Dagblad, 1 juli 2023, Omstreden moskee-infiltrant gaat bij politie aan slag met discriminatie en uitsluiting: «Zorgwekkend» (www.ad.nl/binnenland/omstreden-moskee-infiltrant-gaat-bij-politie-aan-slag-met-discriminatie-en-uitsluiting-zorgwekkend~ae6f4529/).
Bent u uit hoofde van uw functie verantwoordelijk voor het aanstellen van personen binnen de politieorganisatie? Zo nee, op welke manier wordt er verantwoording afgelegd over het personeelsbeleid van de politie?
Zie antwoord vraag 11.
Legt de politie verantwoording af over het personeelsbeleid? Zo ja, hoe wordt dit dan gedaan?
Zie antwoord vraag 11.
Wanneer bent u op de hoogte gebracht van de aanstelling? Wat was uw eerste reactie hierop?
Zie antwoord vraag 11.
De schokkende adoptiemisstanden in Chili en het verhaal van de geadopteerde Mirjam Hunze |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het verhaal omtrent de grote betrokkenheid van de omstreden «adoptienon» bij het ontvoeren van bijna honderd Chileense kinderen van wie ook de geadopteerde Mirjam Hunze slachtoffer was?1
Ik ben ermee bekend dat een Nederlandse non in de jaren 70 in Chili actief is geweest op het gebied van adoptie.
Bent u bekend met de podcastserie die Trouw-journalist Petra Visser hieromtrent maakt waarbij het tragische verhaal van Mirjam Hunze naar voren komt?2
Ook hiermee ben ik bekend.
Wat vindt u van het verhaal van Mirjam Hunze, waarin haar twintig jaar lang is wijsgemaakt dat zij een familie had in Chili, die helemaal niet haar familie bleek te zijn door de vrouw die zich voordeed als non?
Zoals de Commissie Joustra heeft geconstateerd, hebben er veel adoptiemisstanden plaatsgevonden. Veel geadopteerden hebben vragen over hun afkomst en identiteit. Vragen die niet eenvoudig en misschien nooit beantwoord kunnen worden. Ik heb veel van deze verhalen gehoord en die raken mij. Elk van deze verhalen stimuleert mij ons stelsel voor adoptie beter te maken. Bijvoorbeeld met de komst van het expertisecentrum interlandelijk adoptie – Inea –, waar geadopteerden in Nederland één loket hebben om hulp, zorg en ondersteuning te krijgen bij hun zoektocht naar antwoorden en informatie.
Hoe kan het volgens u dat de «adoptienon» zo lang op deze wijze geadopteerden op het verkeerde spoor heeft kunnen zetten en hier tot aan haar dood mee weg is gekomen?
Uit onderzoek zal moeten blijken wat er precies heeft plaatsgevonden. Door de Nederlandse ambassade in Chili is bevestigd dat er een strafrechtelijk onderzoek in Chili loopt naar meerdere gevallen van vermeende illegale adoptiepraktijken.
Hoe is het mogelijk dat er zo weinig oog was voor de adoptienon die, zoals het er nu op lijkt, betrokken was bij de ontvoering van ongeveer 100 van de 200 kinderen heeft die naar Nederland zijn ontvoerd?
Zie ook antwoord op vraag 4. Er is sprake van een lopend strafrechtelijk onderzoek en ik kan hier niet op de zaken vooruitlopen.
Hoe komt het dat bij het Fiom dossiers missen uit de jaren 70 hieromtrent?
In de jaren ’70 had Fiom geen betrokkenheid bij adoptiezaken uit Chili en derhalve bezit Fiom dus geen dossiers uit deze periode.
Kunt u reflecteren op de rol van Wereldkinderen in het helpen van Chileens geadopteerden om informatie naar boven te krijgen de afgelopen jaren over zowel de adoptiedossiers als de Roots zoekdossiers?
Wereldkinderen heeft mij bevestigd er alles aan toe doen om Chileense geadopteerden van informatie te voorzien. Op de website van Wereldkinderen is de werkwijze beschikbaar van hoe een geadopteerde een afschrift kan krijgen van het adoptiedossier. Vanwege de zorgen die er zijn, heeft Wereldkinderen gesproken met belangengroepen en individuele personen van Chileens geadopteerden en hun vragen zo goed als mogelijk beantwoord.
Kunt u reflecteren op de rol die het ministerie zelf heeft gehad in deze kwestie en of deze zorgelijke verhalen wel genoeg de aandacht hebben gehad in het verleden als wel de afgelopen jaren?
De commissie Joustra deed duidelijke uitspraken: er hebben zich ernstige misstanden voorgedaan die vrijwel permanent en structureel probleem vormden bij interlandelijke adoptie. Dat blijkt ook in Chili het geval te zijn geweest. Nu zitten veel mensen met vragen over hun afkomst, hun identiteit en adoptie. Vragen die niet eenvoudig en misschien nooit beantwoord kunnen worden. Als Minister heb ik veel van deze verhalen gehoord. Ik wil van de misstanden leren en ik kijk met spijt naar het verleden. Het kabinet heeft ook excuses gemaakt voor de opstelling van de overheid destijds.
De afgelopen periode is er hard gewerkt aan de herziening van het gehele systeem, aan het versterken van het toezicht hierop, aan de vormgeving van een nieuwe centrale bemiddelingsorganisatie en onder welke voorwaarden interlandelijke adoptie nog kan plaatsvinden: interlandelijk adoptie is alleen nog een optie als het kind echt geen goed thuis kan krijgen in het eigen land. Ook wordt de adoptieprocedure met meer waarborgen omkleed.
Kunt u ingaan op de zorg van Stichting Geadopteerden Chili Nederland dat er per ongeluk informatie zal verdwijnen via de erven van de inmiddels overleden adoptienon?
Vanuit het expertisecentrum voor interlandelijke adoptie – Inea – is er direct na overlijden contact gelegd met de erven van de Nederlandse non. In goed overleg hebben de erven informatie overgedragen aan Inea. De overhandigde stukken worden momenteel geïnventariseerd. Wat betreft de waarde van de inhoud kan ik nog geen conclusies trekken. Indien een geadopteerde vermoedt dat er gegevens van hem of haar bij zitten, kan er actief contact worden opgenomen met Inea.
Kunt u gehoor geven aan de oproep van Stichting Geadopteerden Chili Nederland om hierin de onderste steen boven te halen door de regie te nemen in het onderzoek naar de misstanden?
In Chili loopt al een strafrechtelijk onderzoek naar vermeende illegale adoptiepraktijken. Ik heb er vertrouwen in dat de Chileense rechtsstaat dit gedegen uitzoekt.
Bent u hiervoor bereid om in gesprek te gaan met een groep Chileens geadopteerden die slachtoffer zijn hiervan om te luisteren naar hun verhaal?
Ik sta open voor een gesprek met de Chileens geadopteerden om te luisteren naar hun verhaal. Daarnaast wil ik hen graag ook verwijzen naar www.inea.nl. Alle Chileens geadopteerden kunnen hier terecht met hun verhaal.
Het bericht 'Cliënten ggz stappen boos uit overleg: ‘Plan dataverzameling schendt privacy’' |
|
Lisa Westerveld (GL), Jimmy Dijk |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel Cliënten ggz stappen boos uit overleg: «Plan dataverzameling schendt privacy» van 21 juni 2023?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Wat is uw reactie op het nieuws dat ggz-cliëntenplatform MIND uit de adviescommissie zorgvraagtypering is gestapt?
De adviescommissie zorgvraagtypering is in 2022 opgericht met het doel om de zorgvraagtypering goed te laten werken en waar mogelijk door te ontwikkelen. Hierbij is bij de start bepaald dat de focus in de jaren 2022 en 2023 zou liggen op het verzamelen van data en het stimuleren van de juiste toepassing. Zowel de adviescommissie zorgvraagtypering als de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hebben aangegeven verrast te zijn door de keuze van MIND om uit de adviescommissie zorgvraagtypering te stappen. De NZa heeft inmiddels met MIND afgesproken dat ze de komende periode in gesprek gaan om gezamenlijk vooruit te blikken. Dit vind ik belangrijk, want samenwerking tussen alle betrokken partijen is naar mijn opvatting het beste voor de cliënten en hun naasten.
Wat is de reden dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) graag met terugwerkende kracht via een opt-out de HoNOS+-uitkomsten van alle ggz-patiënten en -cliënten wil uitvragen en analyseren? Waarom wordt er niet gekozen voor een opt-in systeem, waarbij de cliënt vooraf toestemming moet geven? Hoe kijkt u hier naar?
De NZa vraagt informatie uit bij zorgaanbieders om te zorgen voor een toegankelijke en betaalbare geestelijke gezondheidszorg (ggz) in Nederland. Het zorgprestatiemodel draagt in combinatie met de zorgvraagtypering bij aan een beter toegankelijke ggz. Voor de (door-) ontwikkeling van de zorgvraagtypering is goede informatie nodig. Bij beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer en per brief ben ik daar uitgebreid op in gegaan.2 Daarbij heb ik toen ook aangegeven dat de NZa voornemens was om de verplichting om de DSM hoofdgroepdiagnose op de factuur te laten vermelden per 2024 los te laten, waarna de DSM dus geen rol meer zou hebben in de bekostiging.3 De NZa is over dit voornemen met partijen in gesprek gegaan en, omdat de declaratiedatastroom in het zorgprestatiemodel laat op gang is gekomen, heeft de NZa besloten om de transitieperiode met 1 jaar te verlengen en in 2024 de DSM nog op de factuur te zetten. Dit onder voorbehoud van instemming door de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
De NZa geeft aan dat een opt out systeem leidt tot kwalitatief betere dataverzameling en lagere administratieve lasten dan een opt in systeem. De NZa is wettelijk gelegitimeerd om de benodigde data op te vragen. De Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) regelt namelijk dat de NZa de wettelijke taak heeft om markttoezicht en marktontwikkeling uit te voeren en biedt de NZa de bevoegdheid om informatie op te vragen die van belang is voor de uitvoering van haar wettelijke taken. Omdat de NZa zich kan baseren op een wettelijke regeling is AVG-technisch het vragen van toestemming, zoals bij een opt-in ook niet nodig. Ik hecht er – zoals eerder ook aangegeven aan – dat de NZa hier handelt in overeenstemming met de wet en in lijn met het advies van de AP van 14 december 2022.4
Deelt u de mening dat het hier gaat om kwetsbare mensen die niet altijd in staat zijn of ruimte in hun hoofd hebben om zelf actief bezwaar maken en dat het daarom van belang is dat de cliënt proactief en in begrijpelijke taal om toestemming wordt gevraagd?
Ik vind het belangrijk dat data zorgvuldig en proportioneel worden gebruikt voor iedereen in Nederland, ook voor kwetsbare mensen. Verzamelen van data kan dan ook alleen plaatsvinden als hiervoor een de noodzakelijke wettelijke vereisten is voldaan.
Ik wijs er daarnaast graag op dat cliënten zonder spoedeisende zorgvraag altijd de mogelijkheid hebben om via een privacyverklaring bij hun zorgverlener aan te geven dat zij bezwaar hebben tegen het aanleveren van informatie. Als de behoefte ontstaat om de gegevens niet te delen, kan op initiatief van de cliënt en zorgaanbieder gezamenlijk de eerdergenoemde privacyverklaring worden opgesteld en ondertekend. Hierdoor kunnen informatieverplichtingen zoals gesteld door de NZa buiten toepassing blijven. Om cliënten zo goed mogelijk en in begrijpelijke taal hierover te informeren heeft de NZa onlangs een patiëntenfolder gepubliceerd.5 Deze patiëntenfolder wordt door de NZa actief gedeeld met zorgaanbieders zodat zij deze kunnen delen met patiënten.
Begrijpt u dat deze manier van uitvragen (opnieuw) zorgt voor onrust bij cliënten en behandelaren? Zo ja, wat is uw boodschap aan cliënten en behandelaren?
Ik begrijp dat mensen zorgen kunnen hebben over zorgvuldig datagebruik, maar ik zou willen benadrukken naar iedereen die deze zorgen heeft dat de NZa data verzamelt binnen de gestelde wettelijke kaders van het AP-advies, in lijn met de motie van de leden Hijink (SP) en Westerveld (GroenLinks) en met aandacht voor zorgvuldig en proportioneel gebruik van persoonlijke data.6
Is het in uw ogen nog verantwoord om 1 juli met deze verplichte aanlevering van deze ggz-data door te gaan nu de vertegenwoordiger van cliënten en naasten zich teruggetrokken heeft uit het dit overleg? Deelt u de mening dat het van groot belang is dat cliëntenvertegenwoordiging aan tafel zit en adviseert over het plan? Zo ja, wat gaat u doen om de stem van de cliënt mee te nemen in deze adviescommissie zorgvraagtypering?
Ja dit is in mijn ogen verantwoord. De NZa handelt, zoals in mijn vorige antwoord aangegeven, namelijk binnen de gestelde wettelijke kaders van het AP-advies en in lijn met de motie van de leden Hijink (SP) en Westerveld (GroenLinks) en met aandacht voor zorgvuldig en proportioneel gebruik van persoonlijke data.
Tevens vind ik het belangrijk dat de NZa inmiddels met MIND heeft afgesproken dat ze de komende periode in gesprek gaan om gezamenlijk vooruit te blikken, want samenwerking tussen alle betrokken partijen is naar mijn opvatting het beste voor de cliënten en hun naasten.
Hoe kijkt u naar de vraag van MIND om een maatschappelijk debat over het delen van gegevens van cliënten in de ggz?
Mijn inzet is erop gericht dat er goede toegankelijke en betaalbare zorg is voor iedereen in Nederland die haar nodig heeft, ook voor ggz-cliënten. Om dit goed te kunnen organiseren is het onder meer nodig dat data worden verzameld. Dat moet altijd op een zorgvuldige manier gebeuren en dat hebben we daarom in Nederland in wet- en regelgeving vastgelegd: of en welke data verzameld mogen worden en met welke privacy waarborgen (bijvoorbeeld pseudonimisering) zulke dataverzameling omkleed moet zijn.
Als het gaat om de ggz heeft niet alleen de NZa data nodig (zie het antwoord op vraag 3), maar bijvoorbeeld ook het Zorginstituut om de risicoverevening goed uit te voeren. Een goede risicoverevening dient een publiek doel want deze zorgt voor de solidariteit van gezonde verzekerden met chronisch zieke verzekerden, waaronder chronisch zieke ggz-cliënten. In de risicoverevening is de DSM-informatie nog tot en met 2027 nodig voor een statistisch zorgvuldige overgang naar een verevening op grond van zorgvraagtypering. De DSM-informatie hoeft voor de risicoverevening niet «op de factuur» zichtbaar te staan; wat voor de risicoverevening wel nodig is, is dat de DSM-informatie in deze periode ten behoeve van het maken van een statistisch zorgvuldige overgang beschikbaar is.
Dit wordt geregeld via de Regeling Zorgverzekering en voorgelegd aan de AP. Uiteraard moeten alle privacy waarborgen op orde zijn. Een van de belangrijkste maatregelen daartoe is dat enkel met gepseudonimiseerde gegevens wordt gewerkt, waarbij een zogenaamde Trusted Third Party de encryptie uitvoert.
Breder hebben we in het Integraal Zorg Akkoord (IZA) met partijen afspraken gemaakt over het gebruik van data die nodig is om nu en in de toekomst passende zorg te kunnen borgen. We hebben afgesproken dat data digitaal, eenduidig en gestandaardiseerd worden geregistreerd in het zorgproces en beschikbaar worden gesteld voor diverse secundaire doelen. Secundaire doelen zijn onder andere wetenschappelijk toepast onderzoek, zorginkoop, zorgcoördinatie, kwaliteitsevaluatie, procesverbeteringen, gepersonaliseerde zorg, management- en stuurinformatie, (medtech) innovaties in de breedste zin van het woord (waaronder AI-toepassingen).7 Om hergebruik voor secundaire doelen van gegevens te ondersteunen, worden bestaande knelpunten waar mogelijk weggenomen, met behoud van bescherming van de data van de burger en de zeggenschap daarover en rekening houdend met proportionaliteit en doelbinding.
Dit jaar bekijk ik samen met stakeholders welke communicatieve, technologische en functionele acties zorgverleners, cliënten en patiënten het beste zouden kunnen helpen om gegevensuitwisseling zorgbreed te verbeteren en tegelijkertijd de privacy te blijven beschermen.8Ik informeer u begin 2024 over de voortgang.
Zijn de data in de vorm van deze HoNOS+ vragenlijsten wel doelmatig en doeltreffend als het gaat om het verbeteren van de zorgvraagtypering? Wat is de onderbouwing van de NZa dat deze ingevulde vragenlijsten geschikt zijn om de prestaties van zorgverleners onderling te vergelijken?
De NZa heeft mij laten weten dat in het programma zorgprestatiemodel met partijen is onderzocht wat het beste alternatief is om de zorgvraagtypering te bepalen. Hierbij is geen beter alternatief naar voren gekomen dan de Honos+ vragenlijsten voor de doorontwikkeling van zorgvraagtypering. De AP heeft ook geconstateerd dat de NZa de geschiktheid van verwerking van de Honos+ gegevens van alle ggz-patiënten ten behoeve van het verbeteren van de zorgvraagtypering aannemelijk heeft gemaakt.
Bent u bereid om deze vragen één voor één en vóór 1 juli te beantwoorden, aangezien de NZa dan met het verzamelen van data wil beginnen?
Ja, ik ben bereid om dat te doen.
De grote toegevoegde waarde die rechtswinkels hebben voor eerstelijns rechtshulpverlening |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rechtswinkels: een blinde vlek in het landschap van rechtshulpverlening» gepubliceerd in het Nederlands Juristenblad?1
Ja, van dit artikel heb ik kennisgenomen.
Wat vindt u van de conclusie van de schrijvers dat er echt een verbeterslag mogelijk is in de verbinding tussen de rechtswinkels en de sociaal advocatuur als rechtswinkels beter worden ondersteund in de professionalisering?
Ik deel de conclusie van de schrijvers dat samenwerking met de (sociale) advocatuur belangrijk is voor de professionalisering van rechtswinkels. Dit draagt bij aan de kwaliteit van de advisering en adequate doorverwijzing naar een (sociaal) advocaat. In het kader van mijn plan van aanpak voor de sociale advocatuur2 noem ik daarom dat advocatenkantoren ondersteuning zouden kunnen bieden aan rechtswinkels.
Ziet u ook deze «blinde vlek» zoals omschreven door de schrijvers, voor de belangrijke rol die rechtswinkels kunnen innemen waarbij met de juiste investeringen het gehele rechtsproces kan worden ontlast?
Ik begrijp de conclusie van de schrijvers vanwege het werk dat de rechtswinkels verrichten als het gaat om laagdrempelig geven van advies en ondersteuning bij juridische problemen. Dat is zeker van meerwaarde en de rechtswinkel kan daarmee een aanvulling zijn op andere eerstelijnsvoorzieningen. Vooralsnog is niet aangetoond dat het rechtsproces hierdoor wordt ontlast.
Ik zie niet zozeer een «blinde vlek» als wel dat er behoefte is aan meer informatie over de werkzaamheden en opbrengsten van de rechtswinkels. Het is goed dat de Nederlandse Vereniging voor Rechtswinkels zich hiervoor inzet.
Wat vindt u van de bevinding van de schrijvers dat er in Drenthe en Zeeland helemaal geen rechtswinkels te vinden zijn?
Het rechtswinkelveld heeft zich in de loop der jaren organisch ontwikkeld op basis van lokaal initiatief waardoor er in sommige regio’s geen en in andere regio’s juist veel rechtswinkels zijn. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is niet verantwoordelijk voor de landelijke spreiding van rechtswinkels.
Wel hecht ik er aan beter zicht te krijgen op het totale aanbod van eerstelijnsvoorzieningen in Nederland. Daarom is Divosa gevraagd om een inventariserend onderzoek naar de onafhankelijke eerstelijnsvoorzieningen in alle gemeenten in Nederland te doen. Ook de rechtswinkels worden in dit overzicht meegenomen. Naar verwachting is dit overzicht in oktober 2023 gereed. In de volgende voortgangsrapportage die eind 2023 naar uw Kamer wordt verstuurd informeer ik uw Kamer hierover.
Wat vindt u van de bevinding dat veel van de rechtswinkels het moeten doen met een behoorlijk klein budget en veel vrijwilligers?
Van oudsher is de rechtswinkel een gemakkelijk toegankelijke en bescheiden voorziening gerund door studenten die op vrijwillige basis burgers kosteloos helpen met uiteenlopende juridische vragen en problemen. Vaak worden zij ondersteund door universiteiten die de rechtswinkels helpen met huisvesting, technische en kwalitatieve ondersteuning. Ook dragen gemeenten in een aantal gevallen bij aan de ondersteuning van de rechtswinkels.
Ik zie het belang van de rechtswinkels, daarom is er ook een subsidieregeling die wordt uitgevoerd door de Raad voor Rechtsbijstand. Met deze regeling worden jaarlijks circa 30 rechtswinkels ondersteund met een algemene bijdrage. De hoogte van de subsidie verschilt per rechtswinkel. In 2022 kwamen alleen rechtswinkels in aanmerking voor subsidie als zij deze ook in 2020 of in 2021 ontvangen hebben. Nieuwe rechtswinkels en nieuwe initiatieven van bestaande rechtswinkels komen niet voor (extra) subsidie in aanmerking. Op termijn wil ik onderzoeken of deze regeling aangepast zou moeten worden, waarbij het huidige financiële kader leidend is.
Ziet u het nut van een investering in de rechtswinkels en in de verdere professionalisering als een maatregel die in positieve zin kan bijdragen om het rechtsbestel houdbaar en toegankelijk te houden voor iedereen?
De rechtswinkels dragen met hun activiteiten op lokaal niveau bij aan de laagdrempelige toegang tot het recht. Daarom vind ik het belangrijk dat de rechtswinkels mee worden genomen in het overzicht van het onderzoek dat Divosa doet naar de eerstelijnsvoorzieningen in alle gemeenten in Nederland (zie antwoord op vraag 4). Gesprekken over eventuele investeringen in rechtswinkels zouden daarom in eerste instantie in een lokale context moeten plaatsvinden.
Ziet u ook dat rechtswinkels van belang zijn voor rechtenstudenten om praktijkervaring op te doen in het oplossen van concrete problemen wat weer kan bijdragen aan een snellere keuze van de student voor de sociaal advocatuur?
Ja, dat zie ik zeker. Studenten maken kennis met het werken binnen het sociaal recht en leren juridische problemen oplossen in de praktijk. In de menukaart die als bijlage is meegestuurd met de Kamerbrief met het plan van aanpak sociale advocatuur van 20 april 20233 wijs ik op verschillende initiatieven die de jonge aanwas voor de sociale advocatuur kunnen versterken. Het betrokken zijn van (sociaal) advocaten bij de rechtswinkels door het geven van advies bij ingewikkelde zaken, het laten meelopen van advocaat-stagiaires en ondersteuning door (bijvoorbeeld) het geven van cursussen kunnen hieraan bijdragen.
Bent u bereid te onderzoeken wat de potentie is van een investering in rechtswinkels door onder andere investeringen in scholingen, naamsbekendheid, digitalisering en het versterken van de band met tolken en de sociaal advocatuur?
Zoals ik hierboven (antwoord vraag 4) al aangeef breng ik momenteel in beeld wat de rol en positie van de rechtswinkels is binnen het totale aanbod van eerstelijnsvoorzieningen. Onderwijsinstellingen, (sociale) advocatuur en gemeenten zijn de belangrijkste gesprekspartners voor de rechtswinkels als het gaat om (het investeren in de) professionalisering. Bij de antwoorden op vraag 2 en 9 ga ik in op (het versterken van) de band met de sociale advocatuur.
Bent u bereid met onderwijsinstellingen in gesprek te gaan om te bevorderen dat ook zij de nodige investeringen doen in rechtswinkels in het belang van de eigen studenten, aangezien ook veel studenten hier werkzaam zijn?
Ik ben reeds in gesprek met het onderwijsveld en de rol die onderwijsinstellingen kunnen spelen bij het (beter) onder de aandacht brengen van de sociale advocatuur (zie ook de menukaart, bijlage bij het plan van aanpak sociale advocatuur waar ik al eerder naar verwees). Het bijdragen aan de professionalisering van de rechtswinkels en aan de ontwikkeling van vaardigheden voor de medewerkers zijn thema’s die in dit gesprek aan de orde komen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de nieuw opgerichte Vereniging van rechtswinkels om te praten over de benodigde investeringen om verder te professionaliseren?
Door middel van een startsubsidie heeft mijn ministerie het samen met de Stichting Allemansrecht mogelijk gemaakt om de Nederlandse Vereniging van Rechtswinkels (NVvR) op te richten en voor twee jaar te financieren. Het is de bedoeling dat de NVvR zich daarna zelf kan bedruipen. Deze subsidie vormt een belangrijke stap in het stimuleren van de professionalisering van de rechtswinkels. Het doel van de NVvR is om rechtswinkels te verenigen, de dienstverlening van de rechtswinkels verder te professionaliseren en een volwaardige gesprekspartner voor de landelijke politiek en beleidsmakers te worden.
Mijn ministerie is geïnteresseerd hoe de NVvR zich ontwikkelt en onderhoudt periodiek contact.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe het mogelijk zou kunnen zijn om rechtswinkels op te richten op de plekken waar weinig of geen rechtswinkels zijn?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid focust op een goed functionerend en landelijk dekkend stelsel van eerstelijnsvoorzieningen. Rechtswinkels kunnen hier deel van uit maken. Het is niet aan het ministerie om nieuwe rechtswinkels op te richten.
Het hoger beroep van moeders die gedwongen hun kind moesten afstaan in de periode 1956 tot en met 1984 |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Herinnert u zich de eerdere vragen die ik heb gesteld over het hoger beroep van moeders die gedwongen hun kind moesten afstaan in de periode 1956 tot en met 1984?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom u, blijkens de beantwoording op deze vragen, het verzoek om bij rechtszaken die draaien om binnenlandse adopties uit het verleden geen beroep meer te doen op eventuele verjaringstermijnen, van de motie-Van Nispen/Van der Staaij (Kamerstuk 35 925 nr. 62), in feite niet uitvoert?
In de eerdere beantwoording van hierboven genoemde Kamervragen van 15 juni 2023 heb ik aangegeven hoe ik als Minister voor Rechtsbescherming invulling geef aan de oproep van de motie. Tegelijkertijd kan ik niet onverkort uitvoering geven aan de letterlijke tekst van de motie. Het kunnen doen van een beroep op verjaring in een juridische procedure is mijns inziens essentieel voor een evenwichtige omgang met het verleden en voor het goed functioneren van de rechtsstaat. Staat u mij toe om dit grondig toe te lichten.
Verjaring dient in algemene zin het belang van de rechtszekerheid. De samenleving moet er na verloop van tijd op kunnen vertrouwen verder te kunnen gaan, zonder rekening te hoeven houden met vorderingen. Het illustreert ook een grens tussen wanneer een juridische procedure nog wel geschikt is om het verleden te beoordelen en wanneer dat in de regel niet meer het geval is.
Juridische procedures die zien op het vaststellen van aansprakelijkheid en schade, zijn naar hun aard niet goed geschikt om te oordelen over de geschiedenis. In rechtszaken over een verder verleden draait het om de beoordeling van handelen of nalaten op basis van het recht van toen, in het licht van de normen, waarden en maatschappelijke opvattingen uit die tijd. Het verloop van de tijd laat evenwel onherroepelijk zijn sporen na. Het kleurt essentiële elementen van de rechtsvinding. Zoals ik eerder heb toegelicht is een evenwichtige feitenvaststelling niet alleen uiterst weerbarstig, ook de duiding en beoordeling van die feiten is veelal niet goed mogelijk in het licht van de situatie toentertijd. Normen en gebruiken van die tijd kunnen onvoldoende worden afgeleid uit vastlegging in oude dossiers, zo die al voorhanden zijn. Daarvoor is meer nodig.
Herinneringen en belevingen van hoe dingen in het verleden gingen zijn essentieel om feiten vast te stellen en om vastgestelde feiten te kunnen beoordelen op volledigheid, betekenis en implicaties. Dit is met name van belang bij het beoordelen van kwesties waarover gedurende de generaties de opvattingen zich sterk hebben ontwikkeld. Hetgeen ook evident het geval is bij afstand en adoptie. De menselijke geest is echter, zo heeft wetenschappelijk onderzoek aangetoond, niet in staat naar het verleden te kijken, zonder te zijn beïnvloed door alles wat het in de tussenliggende tijd heeft opgedaan en hoe het zich op basis daarvan verder heeft ontwikkeld.
Wanneer geen beroep op verjaring zou kunnen worden gedaan, wordt de rechter in de positie gebracht zich in het heden een oordeel over een ver verleden te vormen, ondanks genoemde inherente beperkingen. De rechter kan de belangen van verjaring immers niet zelf, ambtshalve, toetsen. Het is aan de rechter om – aan de hand van het gevoerde verweer – de verjaring te beoordelen en te bepalen of en in welke mate nog kan worden toegekomen aan een inhoudelijke behandeling.
Naast een verjaringsverweer voert de Staat in procedures, waar mogelijk en naar beste kunnen, ook een inhoudelijk verweer. Een inhoudelijke behandeling kan echter ook tot teleurstellende uitkomsten leiden. De bewijslast en daarmee ook de eventuele bewijsnood, komt in de regel voor rekening van eiser. Dat kan ondanks de ervaringen, herinneringen en gevoelens een afwijzing van vorderingen tot gevolg hebben. Dat kan – naast de belasting van de procedure zelf – leiden tot leed bovenop het leed voor eisers door een gevoel van miskenning van hun verdriet, terwijl maatschappelijke erkenning van hun gevoelens juist heel belangrijk is. De rechtbank wijst hier ook op in de uitspraak in de zaak die hieronder in vraag 5 wordt aangehaald. Ook de rechtbank heeft er expliciet op gewezen dat de beoordeling juridisch van aard is en in die zin beperkt.
Met categoriaal uitsluiten van een beroep op verjaring wordt de rechter verantwoordelijk gemaakt voor het geven van een oordeel over vermeend historisch onrecht en beslissingen over eventuele (vormen van) schadevergoeding. Naast dat een juridische procedure daarbij aanmerkelijke beperkingen kent, behoren dergelijke oordelen en beslissingen, over hoe tegen perioden van onze nationale geschiedenis moet worden aangekeken ook met het oog op een evenwichtige verdeling van algemene middelen, juist primair tot de taak van regering en parlement. Het biedt namelijk ook gelegenheid meer algemeen te bezien waar de prioriteiten behoren te liggen, ook met het oog op de belangen van degenen die zich niet met claims tot de overheid wenden.
Dit alles neemt niet weg dat de overheid verantwoordelijkheid moet en wil nemen voor feiten die zich in het verleden hebben voorgedaan. Zoals ik eerder in mijn brief van 2 november 2022 heb uiteengezet voel ik die verantwoordelijkheid sterk en geef ik daaraan ook invulling.2 De rechtbank onderstreept in eerder genoemde zaak het belang van het buitengerechtelijke traject. Ik ben dat volledig met de rechtbank eens. Ik laat daarom eerst gedegen en onafhankelijk onderzoek doen om de gebeurtenissen van destijds te achterhalen en in een zo breed mogelijk perspectief te plaatsen. Iets wat in een juridische procedure niet mogelijk is. Uit dit onderzoek naar het verleden kunnen lessen worden getrokken. Hierover kan vervolgens – in het licht van de huidige tijdsgeest – rekenschap worden afgelegd. Zo kan aan alle betrokkenen recht worden gedaan. Daarbij behoren de gevoelens en herinneringen van de betrokkenen onverkort een plek te krijgen. Die gevoelens en herinneringen zijn er; ze zijn reëel en verdienen daarom serieuze aandacht. Die wil ik ze ook geven. Aan de uitkomsten van het onafhankelijk onderzoek van de Commissie Onderzoek naar binnenlandse afstand en adoptie in de periode 1956–1984 zal ik passende gevolgen verbinden. Daarover zal ik uw Kamer informeren naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek, naar verwachting eind 2024, zodat wij hierover met elkaar in debat kunnen gaan.
Bent u, met mij, van mening dat «de Staat laten beoordelen of het voeren van een verjaringsverweer aan de orde is» iets heel anders is dan het heldere verzoek in de aangenomen motie-Van Nispen/Van der Staaij (Kamerstuk 35 925 nr. 62) om in geen enkel geval bij binnenlandse adopties uit het verleden een beroep te doen op de verjaringstermijn?
In het antwoord op vraag 2 heb ik uiteengezet waarom ik een beroep op de verjaringstermijn voor dergelijke zaken niet categorisch uitsluit.
Waarom kiest u ervoor deze motie zeer selectief te interpreteren door het enkel te interpreteren als het «niet weglopen voor de verantwoordelijkheid met betrekking tot de maatschappelijke impact van binnenlandse afstand en adoptie in het verleden», terwijl het verzoek zeer duidelijk is: het stoppen met een beroep op de verjaringstermijn?
Met de interpretatie van de motie beoog ik tegemoet te komen aan zowel de belangen van de betrokkenen bij binnenlandse afstand en adoptie als aan het belang van een evenwichtige omgang met het verleden en het goed functioneren van de rechtstaat. Ik vind dat geen selectieve interpretatie. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Bent u van plan om deze motie wél volledig uit te voeren door af te zien van de verjaringstermijn in binnenlandse adoptiezaken uit het verleden, zo ook bij de zaken van Trudy Scheele-Gertsen en Bureau Clara Wichmann in hoger beroep? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hieromtrent naar het antwoord op vraag 2.
Bent u het met mij eens dat de vraag of de Staat in de juridische procedure van Trudy Scheele-Gertsen en Bureau Clara Wichmann een beroep doet op een verjaringsverweer, niet alleen een strikt juridische vraag is maar ook betrekking heeft op de visie van de Staat ten aanzien van haar eigen rol bij de gedwongen afstand van duizenden kinderen?
Nee, die mening deel ik niet. Uw vraag lijkt te suggereren dat het opbrengen van verjaring bedoeld is om weg te lopen voor verantwoordelijkheid, dan wel om het brengen van duidelijkheid over het verleden te belemmeren. Mijn inspanningen op dit dossier tonen naar mijn mening het tegendeel aan. De eerder genoemde onafhankelijke commissie onderzoekt de geschiedenis van binnenlandse afstand en adoptie, inclusief de rol die de overheid daarbij heeft gespeeld. Aan de uitkomsten van het onafhankelijk onderzoek zal ik passende gevolgen verbinden en het debat daarover met u kunnen voeren.
Bent u, blijkens uw antwoord op mijn vragen, «dat de feiten moeten worden beoordeeld aan de hand van het recht en in het licht van de normen en gebruiken van toen», van mening dat de tijdsgeest van toen betekent dat de Staat haar zorgplicht op grond daarvan opzij kan zetten?
Ik ben niet van mening dat de Staat plichten opzij zet. De eerder genoemde onafhankelijke commissie onderzoekt de geschiedenis van binnenlandse afstand en adoptie, inclusief de rol die de overheid daarbij heeft gespeeld. Aan de uitkomsten van het onafhankelijk onderzoek zal ik passende gevolgen verbinden en het debat daarover met u kunnen voeren. Verder is de vraag of en in welke mate een dergelijke plicht bestond, centraal gesteld in de thans lopende procedure. Op de uitkomsten van die procedure kan ik ook nog niet vooruit lopen.
Hoe oordeelt u over informatie uit het Utrechts Archief, waar alle dossiers van na 1956 lijken te zijn vernietigd met uitzondering van de dossiers eindigend op nummer 1, in het licht van uw uitspraak dat «Het vaststellen van de feiten, moeilijker wordt naarmate die verder in het verleden liggen.»?2
Het kunnen vaststellen van feiten hangt af van meerdere factoren dan alleen de beschikbaarheid van dossiers. Voor de verantwoording van de archiefbewerking (bewaren of vernietigen) destijds, van de archieven bij het Utrechts Archief, verwijs ik u naar de website van het Utrechts Archief («verantwoording van de bewerking»).
Bent u, met mij van mening dat er op basis van documenten zoals de zwartboeken «Zwartboek adoptie» en «Afstandsmoeders» al een voldoende feitelijke basis ligt om te concluderen dat deze vrouwen en hun kinderen onrecht is aangedaan?
Nee, daarvoor is meer nodig. Ik heb de Commissie binnenlandse afstand en adoptie opdracht gegeven om de gehele geschiedenis van binnenlandse afstand en adoptie tussen 1956 en 1984 gedegen te onderzoeken en in beeld te brengen. In dat onderzoek wordt ook de inhoud en het perspectief van zulke documenten meegenomen en gewogen. De commissie doet onderzoek naar de praktijk, de rol van de verschillende betrokkenen inclusief de overheid, en de sociale, culturele en maatschappelijk context van binnenlandse afstand en adoptie.
Wat weerhoudt u ervan om, zoals in Australië en Ierland reeds is gebeurd, in deze zaken te besluiten de verjaringstermijnen los te laten?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
De petitie 'Een voldoende gebleken uiterste wil moet, ook zonder testament, worden gevolgd' |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de petitie «Een voldoende gebleken uiterste wil moet, ook zonder testament, worden gevolgd» die de Stichting Theo Niekus op 13 juni 2023 aan de Tweede Kamer heeft aangeboden?
Ja.
Vindt u het wenselijk dat de wet bepaalt dat een uiterste wil per definitie nietig is als de ondertekening door de erflater ontbreekt?
Het overlijden van een naaste is een droevige gebeurtenis. Daarbovenop is het verdrietig en moeilijk te verwerken als de erflater bezig was met zijn uiterste wil, maar door het plotselinge overlijden deze niet meer heeft kunnen ondertekenen waardoor het concepttestament geen juridische gelding heeft en nietig is.
Rechtshandelingen zijn in het vermogensrecht als hoofdregel vormvrij, maar de wet maakt hierop enkele uitzonderingen, bijvoorbeeld voor de uiterste wil. Voor de rechtsgeldigheid van een uiterste wil moet de akte waarin de uiterste wilsbeschikking is vervat, worden ondertekend door de erflater. Dit vormvoorschrift, dat op straffe van nietigheid is voorgeschreven, vind ik in het belang van de rechtszekerheid en voor de bescherming van de erflater wenselijk. Een uiterste wilsbeschikking is een eenzijdige, hoogstpersoonlijke rechtshandeling waarin een persoon (de toekomstig erflater) vastlegt aan wie hij welk deel van zijn vermogen wil nalaten.
Voordat de notaris de akte passeert waarin de uiterste wil van de erflater is vervat, kunnen een of meer concepttestamenten zijn opgesteld. De erflater kan zich hierop bezinnen, hij kan die eventueel met derden bespreken en (laten) aanpassen. De tussenkomst van de notaris waarborgt de vrije wilsvorming door de erflater bij het definitief vaststellen van zijn uiterste wil. Voorafgaand aan het passeren van de akte doet de notaris mededeling van de zakelijke inhoud van de akte en geeft hij daarop nog een toelichting. Hierbij heeft de notaris de plicht zich ervan te vergewissen dat wat in de akte is opgenomen op dat moment ook daadwerkelijk de uiterste wil van de erflater is en dat de erflater zich bewust is van wat hij ondertekent. De ondertekening van de uiterste wil door de erflater ten overstaan van de notaris biedt zo een belangrijke waarborg dat hetgeen in de akte is opgenomen de ware wil van de erflater weergeeft. Zolang deze ondertekening niet heeft plaatsgevonden en alleen een concept van een testament bestaat, bestaat geen zekerheid dat de uiterste wil van de erflater overeenstemt met het concept op het moment van diens overlijden. Juist bij een uiterste wil is deze rechtszekerheid van groot belang, omdat de uiterste wil pas werking krijgt op het moment dat de erflater zich daarover niet meer zelf kan uitlaten.
Deelt u de mening dat mogelijk zou moeten worden dat onder omstandigheden, bijvoorbeeld in een situatie zoals omschreven in de petitie, geen sprake is van nietigheid indien een concepttestament voldoende duidelijk maakt wat de wil van de erflater is?
Ik vind het van groot belang dat de uiterste wil wordt uitgevoerd overeenkomstig hetgeen de erflater werkelijk heeft gewild. Zo moet bij de uitleg van een uiterste wilsbeschikking worden gelet op de verhoudingen die de erflater met zijn uiterste wil kennelijk heeft willen regelen en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Tot die omstandigheden kan worden begrepen de situatie dat de erflater vanwege zijn plotselinge overlijden het concept van een testament niet meer heeft kunnen ondertekenen en daarmee zijn uiterste wil niet meer rechtsgeldig heeft kunnen vastleggen. Het ontbreken van het formele passeermoment bij de notaris waarbij de erflater de akte ondertekent en daarmee zijn uiterste wil bevestigt, brengt echter mee dat niet de voor de uiterste wil vereiste zekerheid bestaat dat hetgeen in een concepttestament staat overeenstemt met wat de erflater daadwerkelijk heeft gewild.
Het is aan de rechter om in individuele gevallen te beslissen of onder de bijzondere omstandigheden van het gegeven geval aanleiding bestaat om voorbij te gaan aan het vereiste van ondertekening van de uiterste wil en de nalatenschap af te wikkelen overeenkomstig een concepttestament dat de erflater door zijn overlijden niet meer heeft kunnen ondertekenen. Een algemene regel die onder bepaalde omstandigheden afwijkt van het vereiste van ondertekening door de erflater en een concepttestament juridische gelding geeft, acht ik vanuit het oogpunt van de rechtszekerheid en de bescherming van de laatste wil van erflaters onwenselijk en praktisch onuitvoerbaar. De situatie dat de uiterste wil niet is ondertekend vergt een rechterlijke beoordeling van alle omstandigheden van het geval. Die beoordelingsruimte heeft de rechter reeds binnen het bestaande wettelijke kader.
Zijn er volgens u ook nog andere vormen van niet-geformaliseerde wilsverklaringen die een rechtsgeldige betekenis zouden moeten hebben?
Mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 gaan uit van de uiterste wil in een notariële akte. Naast dit notarieel testament is het mogelijk om een onderhandse uiterste wil bij de notaris in bewaring te geven. Voor dit depot-testament stelt de wet eveneens de eis dat de uiterste wil door de erflater is ondertekend en aan een notaris ter hand wordt gesteld. Hierbij moet de erflater aan de notaris verklaren dat het aangeboden stuk zijn uiterste wil bevat en dat aan het vereiste van ondertekening is voldaan. Van de bewaargeving en de verklaringen van de erflater maakt de notaris een akte op die door de erflater en de notaris wordt ondertekend. Net als het notarieel testament blijft de onderhandse uiterste wil berusten bij de notaris die deze akte heeft ontvangen. Het notarieel testament en het depot-testament waarborgen dat de uiterste wil van de erflater duurzaam bewaard blijft (totdat deze door de erflater wordt herroepen) en pas bekend wordt na het overlijden van de erflater. Zoals ik hiervoor in mijn antwoord op vraag 2 heb vermeld, biedt de tussenkomst van de notaris daarnaast de waarborg dat de erflater in alle vrijheid kan beschikken over zijn vermogen na overlijden. Met de ondertekening van de akte en de daarin vervatte wilsverklaringen van de erflater bevestigt de erflater ten overstaan van de notaris zijn laatste wil.
Voor het maken van laatste wilsbeschikkingen van betrekkelijk gering vermogensrechtelijk belang en bepaalde beschikkingen zonder vermogensrechtelijk belang (een codicil) voorziet de wet in een uitzondering op de notariële tussenkomst. Wel stelt de wet hierbij de eis dat het onderhandse stuk geheel met de hand is geschreven en door de erflater gedagtekend en ondertekend is. Ook deze eisen zie ik als belangrijke waarborgen dat de erflater zich bewust is van wat hij aan wie nalaat. Daaraan wil ik dan ook vasthouden.
Bent u bereid te inventariseren/onderzoeken of de wettelijke regeling zou kunnen worden aangepast en wat de meest wenselijke vorm is waarin deze dan zou moeten worden gewijzigd?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb vermeld, zie ik geen reden om buiten de genoemde testamentsvormen en het codicil andere vormen van niet-geformaliseerde wilsverklaringen rechtsgeldigheid toe te kennen of de vormvoorschriften bij een uiterste wil los te laten. Hoezeer het ook voor de petitionaris te betreuren is dat de erflater het concepttestament niet meer in de vereiste vorm heeft kunnen opmaken, zonder het passeren van het testament bij de notaris kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat het concept de werkelijke, vrije wil van de erflater weergeeft. Het zou bovendien afbreuk doen aan de rechtszekerheid en het ordelijk verloop van het rechtsverkeer als rechtsgevolgen kunnen worden verbonden aan concepten van wilsverklaringen en kunnen worden afgedwongen. In het belang van de rechtszekerheid behoort aan akten alleen rechtskracht en bewijskracht toe te komen als deze geschriften zijn ondertekend en, voor zover van toepassing, zijn opgemaakt in de wettelijk vereiste vorm. Dit geldt in het bijzonder voor de uiterste wil waarin iemand beschikt over zijn gehele vermogen na overlijden en die pas wordt geopenbaard en werking krijgt na het overlijden. Het is aan de rechter om te bezien of bijzondere omstandigheden aanleiding geven om hiervan in een specifiek geval af te wijken.
De totstandkoming van de brief over de toekomst van interlandelijke adoptie |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «D66 blokkeerde adoptieplan Weerwind» in het Nederlands Dagblad en de uitgebreide reconstructie van de totstandkoming van uw brief over de toekomst van interlandelijke adoptie? Wat is uw reactie hierop?1
Ja. Ik heb kennisgenomen van dit artikel. Voor een weloverwogen besluit over de toekomst van interlandelijke adoptie heb ik met verschillende partijen van gedachten gewisseld. Zowel met geadopteerde personen zelf, professionals uit de adoptieketen en andere experts, als ook met andere bewindspersonen en politieke partijen. Het artikel zelf bevat ook mijn reactie op de door Nederlands Dagblad aan mij gestelde vragen.
Klopt het dat u een maand voordat de uiteindelijk brief over het hervatten van adoptie naar de Kamer ging een hele andere brief klaar had liggen waarin stond dat adoptie juist zou moeten stoppen?
Mijn visie op interlandelijke adoptie is niet veranderd een maand voordat de uiteindelijke brief is verzonden, wel de wijze waarop ik hier uitvoering aan geef. Interlandelijke adoptie is in de ogen van dit kabinet geen duurzame oplossing meer om de belangen van kinderen te beschermen. Het belang van het kind is het beste gediend wanneer hij of zij veilig in eigen land, cultuur of regio kan worden opgevangen. Hoewel ik eerst het voornemen had om een termijn van vijf jaar te verbinden aan het definitief stopzetten van interlandelijke adopties, heb ik deze termijn uiteindelijk losgelaten. Het uiteindelijke doel is dat landen van herkomst zelf in staat zijn in passende opvang te voorzien, waarmee interlandelijke adoptie niet meer nodig is. Voor een aantal landen is hierin nog een weg te gaan is, waardoor een concrete (afbouw)termijn van vijf jaar niet haalbaar is. Voor die kinderen blijft interlandelijke adoptie voorlopig nog een mogelijkheid, wel in een strikter gereguleerd systeem.
Hoe is deze conceptbrief tot stand gekomen? Hoe en op basis waarvan kwam u tot het inzicht dat adoptie geen duurzaam instrument meer is om het belang van kinderen te beschermen en dat de kans op misstanden simpelweg niet kan worden weggenomen?
Na publicatie van het rapport van de Commissie onderzoek interlandelijke adoptie in het verleden (vanaf nu: de commissie) in februari 2021 heeft mijn voorganger een fundamentele herbezinning op de toekomst van interlandelijke adoptie aangekondigd en adoptieprocedures in de tussentijd opgeschort. Dit in navolging op één van de aanbevelingen van de commissie, die wees op inherente kwetsbaarheden in het systeem, waardoor de kans op misstanden ook vandaag de dag aanwezig is.
Ik heb verkend in hoeverre de kans op de misstanden kan worden weggenomen, onder andere door het adoptiesysteem publiekrechtelijk te organiseren. Hieruit is naar voren gekomen, zoals ook is gedeeld met uw Kamer, dat de kans op misstanden niet kan worden weggenomen, maar wel kan worden verkleind met extra waarborgen in het systeem.2 Naast deze verkenning heb ik meerdere gesprekken gevoerd met geadopteerde personen zelf en andere professionals en experts over de toekomst van interlandelijke adoptie. Het belang van het kind kan op individueel niveau, maar ook op systeemniveau worden gewogen. Ook met uw Kamer heb ik uitgebreid gesproken over de dilemma’s die hierbij spelen.3
Ik heb alles overwegend geconcludeerd dat de belangen van kinderen het beste zijn gediend wanneer zij in het eigen land, cultuur, dicht bij de biologische familie, veilig kunnen worden opgevangen. Interlandelijke adoptie wordt door het kabinet niet meer als een duurzame oplossing gezien om de belangen van kinderen te beschermen. Voor een aantal landen is tegelijkertijd nog een weg te gaan om zelf in passende opvang te voorzien. Daarom heb ik besloten, zolang minder ingrijpende alternatieven in landen van herkomst zijn uitgesloten en het ontwikkelperspectief van een kind daarmee is gediend, interlandelijke adoptie nog als mogelijkheid te behouden. Wel in een strikter gereguleerd systeem, met onder andere hogere eisen die worden gesteld aan de landen van herkomst.
Waardoor is dit inzicht uiteindelijk toch radicaal veranderd tot de uitkomst dat adoptie juist mogelijk blijft? Kunt u zeer gedetailleerd uiteenzetten hoe dat kon gebeuren? Welke argumenten waren daarbij voor u doorslaggevend?
Het vraagstuk over de toekomst van interlandelijke adoptie is een gevoelig thema en kent verschillende perspectieven en afwegingen. Hierover is meerdere keren met uw Kamer gecommuniceerd en gesproken. Na mijn aantreden heb ik deze verschillende perspectieven tot mij genomen, om zo tot een goed afgewogen oordeel te komen. Er was aan het einde van dit proces geen sprake van een radicale verandering, zoals in deze vraag wordt gesteld. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2. Wel heeft mijn voorgenomen besluit over de toekomst van interlandelijke adoptie tot het moment van verzending van de Kamerbrief nog verdere invulling gekregen. Een belangrijke wijziging in dit proces betrof het opnemen van een termijn om definitief te stoppen met interlandelijke adoptie. Dit heb ik uiteindelijk losgelaten, met als belangrijkste reden dat het niet voor alle landen van herkomst haalbaar is om binnen die termijn zelf in passende opvang te voorzien. Daarmee is de termijn losgelaten, maar de uiteindelijke doelstelling niet, te weten dat interlandelijke adoptie geen duurzame oplossing meer is en landen van herkomst uiteindelijk zelf in passende opvang zouden moeten voorzien.
Erkent u dat de brief is aangepast na het overleg met bewindspersonen en de top van de Kamerfractie van D66, vanwege opmerkingen uit dit overleg met D66?2
Het klopt dat mijn voorgenomen besluit over de toekomst van interlandelijke adoptie tot op het moment van verzending van de Kamerbrief nog verdere inkleuring heeft gekregen. Omdat het een gevoelig onderwerp is en morele dilemma’s met zich meebrengt, zijn er vaker gesprekken gevoerd met verschillende betrokkenen, inclusief andere bewindspersonen en politieke partijen. De brief is hier tot het laatste moment op aangepast.
Waarom leidt een overleg achter gesloten deuren met bezwaren van slechts één coalitiepartij tot een totaal ander standpunt? Bent u zelf opeens van mening veranderd of was het voor u belangrijker om één van de coalitiepartijen (uw eigen partij) niet te trotseren?
De aannames in de vraag komen niet overeen met de wijze waarop mijn besluit over de toekomst van interlandelijke adoptie tot stand is gekomen. Graag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2, 4 en 5.
Deelt u de mening dat dit nou niet echt een mooi voorbeeld is van de beloofde nieuwe bestuurscultuur en dat dit soort achterkamertjespolitiek, waarbij politieke motieven belangrijker zijn dan de inhoud, niet bijdraagt aan meer vertrouwen in de politiek?
Nee, die mening deel ik niet. Bij een gevoelig onderwerp als de toekomst van interlandelijke adoptie staat de inhoud voorop. Gezien de vele perspectieven op interlandelijke adoptie heb ik ook met vele partijen gesproken, om tot een weloverwogen besluit te komen.
Waarom heeft u er niet voor gekozen uw oorspronkelijke standpunt, met daarin een belangenafweging op basis van het belang van het kind, aan de Kamer voor te leggen en in het openbare debat de democratie haar werk te laten doen? Was dit niet beter geweest, juist omdat het zo’n gevoelig onderwerp is met veel emotie en de belangen groot zijn?
Mijn ambtsvoorganger en ik hebben sinds de publicatie van het rapport van de commissie in februari 2021 meerdere keren met uw Kamer gecommuniceerd en gesproken over de verschillende perspectieven en dilemma’s die spelen bij de keuze om al dan niet definitief te stoppen met interlandelijke adoptie. Dit is met het oog op de sindsdien lopende opschorting van adoptieprocedures een langdurig maar ook zeer waardevol proces geweest om uiteindelijk in april 2022 tot een besluit te komen.
Wie houdt er nu eigenlijk de pen vast op uw ministerie, bent u dat (samen met uw deskundige ambtenaren) of is dat de Kamerfractie van D66?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 2, 4 en 5, waarin de totstandkoming van mijn standpunt over de toekomst van interlandelijke adoptie nader is toegelicht.
Gaat u vaker op deze wijze te werk? Zo ja, op welke dossiers nog meer?
Bij gevoelige en ingewikkelde vraagstukken vind ik het belangrijk om mij goed te laten informeren en ook voorlopige standpunten te toetsen bij betrokkenen. Dergelijke dossiers brengen vaak ook morele vraagstukken met zich mee, waarbij mijn eigen gedachtenvorming en besluitvorming een iteratief karakter heeft – met wikken en wegen en verschillende opties uitwerken en vergelijken. Daarbij is geen doorslaggevend moment of enkel gesprek aan te wijzen, dat is bij uitstek een doorlopend proces.
Wat betekent deze reconstructie en de onthulling dat uw ministerie eigenlijk vindt dat adoptie geen duurzaam instrument is om het belang van kinderen te beschermen en adoptie vatbaar is voor misstanden volgens u voor de discussie over adoptie?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vraag 2, 4 en 5, waarin de totstandkoming van mijn standpunt nader is toegelicht. Het proces ligt genuanceerder dan met deze vraag wordt gesuggereerd.
Bent u bereid alsnog een nieuw, op de inhoud gebaseerd, besluit zonder politieke inmenging vooraf voor te leggen aan de Tweede Kamer? Zo niet, waarom niet?
Daar zie ik geen aanleiding toe. Mijn besluit is na lange tijd van bezinning weloverwogen genomen. Over mijn besluit en de toekomst van interlandelijke adoptie heb ik ook op meerdere momenten met uw Kamer gesproken.
Het bericht 'Digitale identiteit voor burgers: doelen behaald, maar nog onduidelijkheid over toekomstige inlogmiddelen' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Hawre Rahimi (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het rapport van de Algemene Rekenkamer «Digitale identiteit voor burgers: doelen behaald, maar nog onduidelijkheid over toekomstige inlogmiddelen» van de Algemene Rekenkamer van 29 maart 2023?1
Ja, ik ben bekend met het bericht en het betreffende rapport van de Algemene Rekenkamer.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat door strengere beveiligingsmaatregelen, die per 1 juli met de ingang van de Wet digitale overheid ingaan, een grote groep burgers, die normaal gebruik maakt van sms-codes om in te loggen bij DigiD, dit straks niet meer kunnen omdat het technisch aansluitpunt dat moet komen zodat uitvoerende organisaties zoals de UWV, de Belastingdienst en gemeenten slechts op één centraal punt aan hoeven te sluiten, er nog niet is?
Op 1 juli aanstaande zijn er nog geen directe gevolgen voor burgers en bedrijven voor de digitale toegang tot de overheidsdienstverlening op grond van de Wet Digitale Overheid (WDO). Inloggen met SMS blijft op 1 juli beschikbaar.
De Wet Digitale Overheid zal op 1 juli 2023 gefaseerd in werking treden. De wet vormt onder andere de juridische basis voor het nog in ontwikkeling zijnde stelsel Toegang. Het stelsel Toegang maakt het technisch mogelijk dat in de nabije toekomst kan worden ingelogd met zowel publieke inlogmiddelen, zoals DigiD, als met erkende private middelen. Deze middelen dienen te beschikken over de vereiste betrouwbaarheidsniveaus, conform de eIDAS-verordening, hetgeen nu in de wet is vastgelegd. De dienstverleners bepalen zelf op welk betrouwbaarheidsniveau een burger of bedrijf moet inloggen.
Hogere betrouwbaarheidsniveaus maken de dienstverlening veiliger en maken een nauwkeuriger identiteitsvaststelling mogelijk, maar vragen altijd nadrukkelijke aandacht voor digitale toegankelijkheid voor burgers. De afweging tussen veiligheid en toegankelijkheid staat daarom centraal bij de doorontwikkeling van inlogmiddelen en bij het onderzoek naar de toepassing van hogere betrouwbaarheidsniveaus.
Voor burgers kan het lastig zijn om volwaardig digitaal mee te doen. Er moet om die reden altijd een goed werkend en toegankelijk fysiek alternatief zijn om in contact te treden met publieke dienstverleners. Burgers kunnen bij digitale dienstverlening onder andere geholpen worden bij de Informatiepunten Digitale Overheid (IDO’s) en de helpdesk van DigiD en eHerkenning. Daarnaast ben ik bezig met het verder ontwikkelen van voorzieningen voor digitaal machtigen en vertegenwoordigen, zodat een burger ook aan iemand anders kan vragen iets voor hem of haar te regelen.
Het is belangrijk dat inloggen met DigiD bij de overheid en bij andere organisaties veilig, betrouwbaar en toegankelijk is en blijft. Voor veel overheidsdiensten loggen mensen nu in met de DigiD-app of een SMS-code naast hun gebruikersnaam en wachtwoord. Daarbij merk ik op, zoals ik eerder al aan uw Kamer heb gemeld2, dat de mogelijkheid om in te loggen via SMS-authenticatie vooralsnog behouden blijft. Ik heb aangegeven dat ik in overleg met uw Kamer zal treden voordat er wijzigingen plaatsvinden in dit beleidsuitgangspunt.
Deelt u de mening dat dat dit een potentieel maatschappelijk ontwrichtende werking heeft als dit aansluitpunt niet voor 1 juli 2023 gereed is en er niet meer ingelogd kan worden bij verschillende organisaties?
U geeft aan dat bij de ontwikkeling van het nieuwe stelsel een centraal aansluitpunt ontbreekt. In plaats van een centraal aansluitpunt wordt gewerkt aan een standaard koppelvlak waarop publieke dienstverleners kunnen aansluiten.
Er wordt momenteel gewerkt aan dit koppelvlak. Belangrijk is te benadrukken dat de aansluiting van publieke dienstverleners op het nieuwe stelsel Toegang niet in één keer, maar geleidelijk gaat. Dienstverleners sluiten na zorgvuldige voorbereiding geleidelijk aan op het stelsel Toegang. Deze geleidelijke aansluiting is voorzien in de periode 2024–2026 en zal worden vastgelegd in een aansluitschema.
Zolang een dienstverlener niet is aangesloten op het nieuwe technische stelsel zal de bestaande techniek met inloggen via DigiD en eHerkenning beschikbaar zijn.
Zo ja, wat gaat u doen om er voor te zorgen dat deze grote groep burgers wél gebruik kan (blijven) maken van de digitale faciliteiten van de overheid? Met andere woorden, wat gaat u doen om voor 1 juli 2023 dat aansluitpunt wel te regelen?
Zie de antwoorden op vraag 2 en 3.
In hoeverre is het niet nakomen van het organiseren van een ordentelijk aansluitpunt in strijd met de wet Markt en Overheid?
Zoals in vraag 3 geantwoord wordt momenteel gewerkt aan een standaard koppelvlak. Het aansluiten op het stelsel Toegang heeft zijn basis in de Wet Digitale Overheid.
Kunt u deze vragen voor het wetgevingsoverleg dat gepland staat op 13 juni a.s. over de Slotwet 2022, Jaarverslag 2022 en rapport resultaten verantwoordingsonderzoek 2022 ARK over het Ministerie van JenV, BZK en van EZK, voor zover het onderwerpen betreft die zien op digitalisering, beantwoorden?
Ja.
Het aan banden leggen van ChatGPT vanwege privacyzorgen |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel «Dat zijn toch gewoon ál onze artikelen?»1
Ja.
Kunt u bevestigen dat ChatGPT zijn taalmodel traint op basis van miljoenen onrechtmatig verkregen documenten van Docplayer.nl?
Ik beschik niet over informatie over de manier waarop ChatGPT gegevens verwerkt. Ik deel de zorg of gegevensverwerking door ChatGPT in overeenstemming met de regels van het gegevensbeschermingsrecht plaatsvindt. Ik vind het dan ook een goede zaak dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), als toezichthouder op de naleving van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), op 7 juni jl. bekend heeft gemaakt dat zij OpenAI per brief om opheldering heeft gevraagd over ChatGPT.2 De AP schrijft op haar website dat zij van OpenAI wil weten welke data worden gebruikt om het algoritme te trainen op welke manier dat gebeurt. Verder schrijft de AP zorgen te hebben omtrent informatie over mensen die GPT gebruikt. De gegenereerde inhoud kan onnauwkeurig zijn, verouderd, onjuist, ongepast, beledigend, of aanstootgevend en kan een eigen leven gaan leiden. Of en zo ja hoe OpenAI die gegevens kan rectificeren of verwijderen, vindt de AP nog onduidelijk, zo volgt uit haar bericht.
Klopt het dat die documenten vol staan met onder andere BSN-nummers, persoonlijke belastingaangiftes, curricula vitae en andere persoonsgegevens?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de stelling uit het artikel: «De persoonlijke informatie van docplayer.nl was op de website zélf al in strijd met de wet, laat staan wanneer die ook nog eens in chatbots wordt verwerkt»? Zo nee, waarom niet?
Er is mij onvoldoende bekend over docplayer.nl om hierover stelling in te nemen. Dat is ook niet de taak van het kabinet; de toezichthouder op de verwerking van persoonsgegevens dient dat in de eerste plaats te beoordelen, of het Openbaar Ministerie indien wordt vermoed dat sprake is van strafbare feiten.
Klopt het dat ChatGPT hiermee onrechtmatig en onwettig persoonsgegevens verwerkt?
Het kabinet deelt de zorgen van uw Kamer over de risico’s die generatieve AI-systemen, zoals ChatGPT, met zich mee kunnen brengen voor onder meer privacy, desinformatie en manipulatie. We zetten ons als kabinet vol in op het nemen van passende stappen op dit onderwerp.
Het kabinet werkt momenteel aan een visietraject over generatieve AI, zoals verzocht door uw Kamer middels de motie van de leden Dekker-Abdulaziz en Rajkowski. Deze visie wordt op een transparante wijze ontwikkeld en getoetst in diverse sectoren. U ontvangt deze visie voor het einde van het jaar. Over de voortgang is uw Kamer op 7 juli jl. al separaat geïnformeerd3. In deze visie formuleert het kabinet een standpunt over generatieve AI, waar ook een van de meest gebruikte generatieve AI-tools onder valt: ChatGPT. Ook wordt uiteengezet welk handelingsperspectief de Nederlandse overheid heeft om te waarborgen dat deze technologie op een verantwoorde manier in onze samenleving wordt ingebed.
Nederland speelt daarnaast een actieve rol in de onderhandelingen over zowel de AI-verordening van de EU als het AI-verdrag van de Raad van Europa. De AI-verordening stelt specifieke eisen aan de ontwikkelaars en gebruikers van hoog-risico AI-systemen, bijvoorbeeld als het gaat om transparantie en productveiligheid. Wij vinden het – net als het Europees Parlement – van belang dat er in deze wet speciale aandacht is voor foundation models en generatieve AI, zoals GPT en ChatGPT. Het kabinet zet zich ervoor in dat deze wet zo snel mogelijk wordt aangenomen.
De AP heeft mij geïnformeerd dat het samenwerkingsverband van Europese privacytoezichthouders (EDPB) op 13 april heeft besloten om, naar aanleiding van het Italiaanse optreden tegen OpenAI inzake ChatGPT, een taskforce in te stellen. Deze taskforce heeft tot doel de samenwerking en informatie-uitwisseling over mogelijke handhavingsmaatregelen te bevorderen. Alle Europese privacytoezichthouders zijn in dit samenwerkingsverband vertegenwoordigd, dus ook de AP. Generatieve AI, zoals het grote taalmodel artificiële intelligentie (AI) systeem ChatGPT, is een grensoverschrijdend fenomeen dat vraagt om een geharmoniseerde aanpak. Daarom hecht de AP grote waarde aan een effectief gezamenlijk optreden van de Europese privacytoezichthouders. Of ChatGPT rechtmatig persoonsgegevens verwerkt, is uiteindelijk ter beoordeling van de toezichthouders.
Hoe oordeelt u daarover? Wat gaat u er aan doen?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat ChatGPT voor zijn taalmodel ongeveer net zoveel geleerd heeft van de neonazistische website Stormfront als van de website van RTL Nieuws?2
Hoe oordeelt u daarover? Wat gaat u er aan doen?
Klopt het dat ChatGPT gebruik heeft gemaakt van onder andere 594.000 NRC artikelen en 162.000 Volkskrant artikelen?
Deelt u de mening dat ChatGPT hiermee inbreuk maakt op het auteursrecht?
Dat valt niet op voorhand te zeggen. Op grond van artikel 25a, derde lid, van de Auteurswet wordt onder tekst- en datamining verstaan een geautomatiseerde analysetechniek die gericht is op de ontleding van tekst en gegevens in digitale vorm om informatie te genereren zoals, maar niet uitsluitend, patronen, trends en onderlinge verbanden. De definitie is ruim en omspant waarschijnlijk ook het trainen van generatieve artificiële intelligentie zoals ChatGPT. In principe is voor iedere reproductie van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst voorafgaande toestemming van de maker of zijn rechtverkrijgende nodig. Zonder die toestemming wordt inbreuk op het auteursrecht gemaakt. Artikel 15o van de Auteurswet voorziet echter in een uitzondering op het reproductierecht voor tekst- en datamining. Aan de inroepbaarheid van die uitzondering zijn twee voorwaarden verbonden. In de eerste plaats moet de degene die zich op de uitzondering beroept rechtmatig toegang hebben tot het werk dat wordt gekopieerd om tekst- en datamining mogelijk te maken. Van rechtmatige toegang tot het werk is uiteraard sprake als het werk voor het publiek online vrijelijk beschikbaar is gesteld. In de tweede plaats moet de maker van het werk of zijn rechtverkrijgende het recht om een reproductie te maken ten behoeve van tekst- en datamining niet op passende wijze hebben voorbehouden. Of daarvan sprake is bij de artikelen waaruit ChatGPT put, is mij niet bekend. Een reproductie mag blijkens het bepaalde in artikel 15o, tweede lid, van de Auteurswet worden bewaard zolang dit nodig is voor tekst- en datamining. Daarna moet de reproductie worden verwijderd. Anders is sprake van inbreuk op het auteursrecht. De regeling is geënt op artikel 4 van richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van Richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG (PbEU 2019, L130/92). Het geven van een interpretatie is daarmee uiteindelijk aan het Hof van Justitie van de Europese Unie voorbehouden.
In de kabinetsvisie generatieve AI wordt een nadere analyse uitgevoerd van auteursrechtelijke vraagstukken gerelateerd aan generatieve AI, zoals ChatGPT. Daarnaast onderzoekt het Rathenau Instituut – in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – hoe huidig beleid en de bestaande wet- en regelgeving zich verhouden tot generatieve AI. Hierbij zal ook aandacht uitgaan naar (juridische) auteursrechtelijke kwesties betreffende generatieve AI.
Hoe oordeelt u daarover? Wat gaat u er aan doen?
Klopt het dat het «kwaliteitsfilter» is gebaseerd op drie bronnen waarvan er twee (Wikipedia en Reddit) een zeer sterke oververtegenwoordiging van mannelijke input kennen?3
Hoe oordeelt u daarover? Wat gaat u er aan doen?
Deelt u de mening dat de Autoriteit Persoonsgegevens zo snel mogelijk met een spoedoordeel moet komen over ChatGPT en het blokkeren ervan geen taboe is? Kunt u de Autoriteit Persoonsgegevens daartoe aansporen?
Graag verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2 en 3, waaruit volgt dat de AP zelf reeds een stap heeft gezet.
Kunt u deze vragenset zo snel als mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Een uitspraak van de Hoge Raad over het uitzendbeding |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Hoge Raad op 17 maart 2023 met nummer 21/04342?1
Ja
Wat zijn de implicaties van de uitspraak van de Hoge Raad?
Uitzendbureaus kunnen voor de duur van de eerste periode van het uitzendregime, de zogenoemde fase A, nu via cao 52 weken, een uitzendbeding in de arbeidsovereenkomst opnemen. Het uitzendbeding houdt in dat de uitzendovereenkomst eindigt, als de inlenende onderneming de opdracht (tussentijds) beëindigt. In de cao voor uitzendkrachten was opgenomen dat een ziekmelding van een uitzendkracht werd gezien als een beroep op het uitzendbeding en daarmee werd de uitzendovereenkomst automatisch beëindigd. Dit wordt een «fictieve opzegging» genoemd. De uitspraak van de Hoge Raad ging over de vraag of deze cao-bepaling is toegestaan.
De Hoge Raad geeft aan dat het uitzendbeding ook in geval van ziekte van de uitzendkracht tot beëindiging van de uitzendovereenkomst kan leiden. Dat is niet in strijd met het ontslagverbod bij ziekte. Wel is in dat geval vereist dat de inlener daadwerkelijk een verzoek tot beëindiging doet. De Hoge Raad heeft aangegeven dat de zogenoemde fictieve opzegging niet is toegestaan.
In de praktijk betekent dit vooral een extra handeling aan de kant van de inlener en de uitzendonderneming. Als een uitzendkracht ziek wordt, dan wordt de uitzendovereenkomst niet langer automatisch, maar alleen ná een verzoek van de inlener beëindigd. Als de uitzendovereenkomst niet wordt beëindigd, heeft de uitzendkracht recht op loondoorbetaling bij ziekte door de werkgever. Als de uitzendovereenkomst wel wordt beëindigd, kan er recht ontstaan op een Ziektewetuitkering.
Het bovenstaande gold tot 1 juli aanstaande voor ABU en NBBU-leden. Vanaf dat moment geldt de nieuwe bepaling in de cao voor uitzendkrachten (ook wel de ABU-cao en de NBBU-cao), waarin staat dat de terbeschikkingstelling niet kan worden beëindigd wegens of tijdens ziekte. In het geval van een ziekmelding loopt de uitzendovereenkomst door tot de afgesproken einddatum (net zoals bij een reguliere arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd).
Klopt het dat de nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor uitzendkrachten bepaalt dat uitzendovereenkomsten voor minimaal vier weken aangegaan kunnen worden?
In de cao voor uitzendkrachten, afgesloten door de ABU, FNV, CNV en de Unie (en gelijkluidende NBBU-cao) is een bepaling opgenomen die vanaf 1 juli 2023 geldt. In deze bepaling is opgenomen dat een uitzendovereenkomst die binnen één maand volgt op een eerdere uitzendovereenkomst bij dezelfde uitzendonderneming en dezelfde opdrachtgever, alleen kan worden aangegaan voor de minimale duur van vier weken. Tot 1 juli gold deze bepaling enkel voor uitzendovereenkomsten waar geen uitzendbeding in was opgenomen.
De eerste uitzendovereenkomst kan een andere duur hebben dan vier weken. Maar de uitzendovereenkomst die hierop binnen één maand volgt, dient een minimale duur te hebben van vier weken. Dit mag dus ook langer zijn.
Klopt het dat er door het inroepen van het uitzendbeding elke keer weer opnieuw contracten van vier weken aangeboden kunnen worden, oplopend tot wel dertien contracten (gegeven de voorgenomen duur van 52 weken voor fase A)?
Dat klopt. Dit is binnen de huidige wetgeving reeds mogelijk. Voor de eerste periode van het uitzendregime (fase A) geldt het zogenoemde verlichte arbeidsrechtelijk regime. Hierbij kan het uitzendbureau, indien dit is overeengekomen, een beroep doen op het uitzendbeding. Dan is de ketenbepaling niet van toepassing en kan een uitsluiting van de loondoorbetalingsverplichting worden overeengekomen.
De uitzondering op de ketenbepaling maakt dat voor de duur van fase A een onbeperkt aantal tijdelijke contracten kunnen worden overeengekomen. Dit betekent dat ook contracten voor de duur van een dag of week overeen kunnen worden gekomen. In de cao voor uitzendkrachten is fase A vastgesteld op 52 gewerkte weken. Overigens voorkomt de nieuwe minimale termijn van 4 weken juist ook dat er veelvuldig dag- en weekcontracten worden afgesloten. In die zin betekent deze nieuwe minimale termijn van 4 weken juist extra bescherming ten opzichte van de wettelijke regeling. Daarnaast zorgt deze minimale termijn ervoor dat het recht op loondoorbetaling bij ziekte niet voorkomen wordt door dag- en weekcontracten af te sluiten.
In de huidige wetgeving kan de eerste periode van uitzend (fase A) bij cao worden verlengd naar 78 weken. Wettelijk is de termijn 26 weken. Met het wetsvoorstel ter regulering van de flexcontracten dat rond de zomer voor internetconsultatie wordt aangeboden, wordt fase A wettelijk vastgesteld op 52 weken.
Zo ja, deelt u de opvatting dat dit door kwaadwillende inleners misbruikt kan worden om het uitbetalen van vakantiedagen of verloven te voorkomen? Of om arbeidsvoorwaarden bij een nieuw contract onopvallend te wijzigen? Wat vindt u daarvan?
Nee, zoals onder vraag 4 aangegeven is dit geen wijziging van de huidige praktijk. De cao voor uitzendkrachten heeft meer bescherming opgenomen ten opzichte van hetgeen wettelijk is geregeld voor de minimale duur van een opvolgend contract. Uitzendkrachten blijven gedurende hun dienstverband bij het uitzendbureau recht houden op vakantiedagen, vakantiegeld en ander betaald verlof. De wet en de Cao voor Uitzendkrachten bieden geen ruimte om aanspraken op vakantiedagen of verlof niet uit te betalen.
Zijn er signalen dat dit gebeurt? Welke signalen?
Ja, in de afgelopen jaren heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie enkele meldingen ontvangen over het niet uitbetalen van verloven of vakantiedagen waarvan de melder meent dat er mogelijk een relatie is met misbruik van het uitzendbeding. De Arbeidsinspectie constateert soms ook zelf tijdens haar onderzoeken dat verloven of vakantiedagen niet worden uitbetaald. Op het niet uitbetalen van verloven en vakantiedagen wordt door de Arbeidsinspectie op grond van de Wet Minimumloon gehandhaafd. De Arbeidsinspectie is niet bevoegd om te onderzoeken of misbruik wordt gemaakt van het uitzendbeding. Indien een uitzendkracht meent dat misbruik wordt gemaakt van het uitzendbeding, kan dit via de civiele rechter worden aangekaart.
Zijn er signalen dat dit gebeurt ook als er geen sprake is van ziekte?
Ja, de Nederlandse Arbeidsinspectie ontvangt meldingen over misbruik van het uitzendbeding, zoals dat contracten worden beëindigd, waaronder in het geval van zwangerschap. De Arbeidsinspectie kan op basis van de huidige Arbeidswetten niet handhaven op beëindiging van een contract door ziekte of zwangerschap. De betrokken medewerker kan een civielrechtelijke procedure starten tegen de werkgever.
Zou de ketenbepaling niet ook van toepassing moeten zijn op contracten binnen fase A en op het uitzendbeding?
Nee. In de voortgangsbrief over het arbeidsmarktpakket van 3 april 2023 heb ik mijn plannen gepresenteerd over de hervorming van de arbeidsmarkt. Ook voor het uitzendregime zijn plannen opgenomen, waaronder de verkorting van de meest onzekere fases en het recht op ten minste gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden voor uitzendkrachten, zoals loon en vakantiedagen. In dit pakket is opgenomen dat fase A wettelijk wordt verkort naar 52 weken. Binnen Fase A blijft de flexibiliteit echter in stand, vanwege de allocatiefunctie van uitzenden.
Zou de duur van vier weken niet langer moeten zijn?
Op basis van de wet geldt geen enkele verplichting voor de duur van een dergelijke afspraak. Sociale partners zijn een minimale termijn van 4 weken overeengekomen in hun cao. De lengte van die termijn is aan sociale partners.
Bent u bereid vragen 8 en 9 mee te nemen in uw verkenning naar dit onderwerp?
In de voortgangsbrief over de arbeidsmarkt van 3 april heb ik u mijn plannen uiteengezet. Zoals ik in het plenair debat van 1 juni heb aangegeven, vind ik de cao-bepalingen van de ABU en NBBU cao forse verbeteringen voor de rechtspositie van zieke uitzendkrachten. Deze bepalingen gelden per 1 juli voor leden en op het moment dat ze algemeen verbindend verklaard worden voor de hele branche. In hetzelfde debat heb ik aan de heer van Kent (SP) toegezegd een verkenning te starten. In deze verkenning staat de vraag centraal of het uitzendcontract bij ziekte beëindigd kan worden zo sterk afhankelijk moet zijn van cao-bepalingen of dat de huidige cao-bepalingen wettelijk geborgd moeten worden. Op dit moment zie ik geen aanleiding om vragen 8 en 9 mee te nemen in deze verkenning.