De berichten "Aanrander nog hier" en "Doodsbang voor het monster uit Hoorn." |
|
Lilian Helder (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Aanrander nog hier» en «Doodsbang voor het monster uit Hoorn.»1?
Ja.
Waarom is asielzoeker en dader van verkrachting Mohammed M. nog steeds in Nederland terwijl op 22 februari 2018 het onvoorwaardelijk deel van zijn straf erop zit en de voormalig Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan het slachtoffer heeft beloofd dat hij wordt uitgezet?
Na het uitzitten van zijn strafdetentie is betrokkene aansluitend in vreemdelingenbewaring gesteld ter fine van uitzetting. Hij kon niet onmiddellijk worden uitgezet, omdat hij op 22 februari 2018 een opvolgende asielaanvraag heeft ingediend. Deze is op 26 maart 2018 afgewezen en de rechtbank heeft op 9 het beroep ongegrond verklaard. Het hoger beroep dat de vreemdeling hiertegen heeft ingesteld, is op 23 mei 2018 kennelijk ongegrond verklaard. Op 25 mei is betrokkene succesvol uitgezet naar Mogadishu.
Zelfs al zou het regelen van de benodigde reisdocumenten de vertraging veroorzaken, waarom is dit nog steeds niet op orde, terwijl de voormalig Staatssecretaris op 7 juli 2017 heeft bevestigd dat wordt gestart met de intrekking van de verblijfsvergunning en van de uitzetting.
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer is de verblijfsvergunning ingetrokken?
Het besluit om de verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te trekken alsmede het opleggen van een zwaar inreisverbod voor de duur van 10 jaar is op 9 november 2017 aan de vreemdeling bekendgemaakt.
Waarom moet het slachtoffer voor de zoveelste keer zelf achter de feiten aan, omdat het Openbaar Ministerie, in strijd met het beleid dat aan de Tweede Kamer is beloofd, haar niet actief heeft geïnformeerd?
Deelt u de mening dat het een gotspe is dat het slachtoffer, dat eerst zelf voor de opsporing van de dader heeft gezorgd, nu wederom in onzekerheid en angst moet leven, omdat de overheid haar voor de tweede keer in de steek laat? Zo ja, wat gaat u er aan doen teneinde hier per direct een einde aan te maken?
Bent u bereid excuses te maken aan het slachtoffer voor dit wanbeleid? Zo nee, waarom niet?
Kunt u garanderen dat betrokkene alsnog zeer snel uit Nederland wordt verwijderd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De telefonische verkoop van ongevraagde producten |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Gratis puzzelboek van Puzzelbrein blijkt abonnement te zijn»?1
Ja.
Deel u de mening dat indien de wijze waarop de in het bericht genoemde bedrijf zijn product verkoopt al juridisch toegestaan zou zijn, het tenminste om een methode gaat waarbij de consument te gemakkelijk een niet weloverwogen beslissing kan nemen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Consumenten kunnen worden benaderd door bedrijven om gratis kennis te maken met hun producten of diensten, al dan niet in combinatie met een abonnement. Dit is op zichzelf een toegestane wijze van marketing. Het is echter niet toegestaan dat consumenten zich onbewust via een proefzending abonneren op betaalde vervolgzendingen.
Bedrijven moeten op basis van artikelen 193a en verder en 230g en verder van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (ter implementatie van richtlijn oneerlijke handelspraktijken (2005/29/EG) en richtlijn inzake consumentenrechten (2011/83/EU)) duidelijke informatie verstrekken over de voornaamste kenmerken, de prijs en de duur van de overeenkomst en bedrijven mogen consumenten niet misleiden of agressief benaderen. Zo volgt uit de wet dat het misleidend is om een product als gratis, voor niets of kosteloos te omschrijven als de consument iets anders moet betalen dan de onvermijdelijke kosten om in te gaan op het aanbod en het product af te halen dan wel dit te laten bezorgen.
Het is niet aan mij om te beoordelen of de handelspraktijk van dit specifieke bedrijf juridisch toelaatbaar is. De ACM is aangewezen om toezicht te houden op naleving van de regels. Wanneer de ACM constateert dat een handelaar in strijd met de regels handelt kan de ACM handhavend optreden en kan de consument een overeenkomst die als gevolg van deze misleidende handeling is gesloten, vernietigen. In het verleden heeft de ACM diverse malen opgetreden tegen handelaren die zich niet aan de regels houden en consumenten gewaarschuwd tegen dergelijke handelspraktijken.
Is het waar dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) eerder aan een aan het genoemde bedrijf gelieerde partner een boete uit heeft gedeeld?
Kassa geeft in haar bericht aan dat de eigenaar van Puzzelbrein de partner is van de eigenaar van Editie Enigma. De ACM heeft in 2015 aan Calatus B.V., uitgever van onder andere het puzzelmagazine Editie Enigma, een boete van in totaal 200.000 euro opgelegd omdat zij oneerlijke handelspraktijken heeft verricht.
Doet de ACM onderzoek naar het in het bericht genoemde bedrijf? Zo nee, waarom niet?
De ACM is een onafhankelijk toezichthouder en ik kan geen uitspraken doen over (eventuele) lopende onderzoeken.
Hoe vaak komt het voor dat de ACM, al dan niet via het loket ConsuWijzer, klachten ontvangt over de telefonische verkoop van producten?
De ACM heeft mij laten weten regelmatig meldingen en klachten te ontvangen van consumenten die zich onbewust via een proefzending abonneren op betaalde vervolgzendingen, en dat de problematiek de aandacht heeft van de ACM.
Deelt u de mening dat ook voor de telefonische verkoop het schriftelijkheidsvereiste zou moeten gaan gelden? Zo ja, overweegt u de wetgeving hierop aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Het schriftelijkheidsvereiste geldt al voor de telefonische verkoop van het regelmatig leveren van diensten en het regelmatig leveren van energie, water of stadsverwarming (artikel 230v, zesde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek). Pas als de consument schriftelijk heeft ingestemd is er sprake van een overeenkomst. Zonder handtekening is de overeenkomst niet geldig en hoeft de consument niet te betalen.
De Europese Commissie heeft recent een onderzoek gepubliceerd over misleidende «gratis» proeven en misleidingen rondom abonnementen. Ik ben met de ACM in gesprek over de conclusies van dit onderzoek. De uitkomsten van deze gesprekken, waar ook het schriftelijkheidsvereiste aan bod komt, neem ik mee in mijn overweging of er voldoende aanleiding is voor het aanpassen van wetgeving.
Het verzoek van Friesland en Zeeland aan jongeren stemrecht vanaf 16 jaar te gunnen |
|
Nevin Özütok (GL), Rob Jetten (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft het verzoek van de provincies Friesland en Zeeland om bij de Statenverkiezingen in 2019 een proef te houden met verlaging van de stemrechtigde leeftijd naar zestien jaar, zoals aangekondigd in onder andere de Leeuwarder Courant, u ondertussen bereikt?1
Ik heb geen formeel verzoek ontvangen. Wel is dit onderwerp ambtelijk ingebracht.
Bent u voornemens positief te reageren op het verzoek van de beide provincies? Zo ja, op welke termijn acht u een proef haalbaar? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 129, eerste lid, van de Grondwet gelden voor het actief en het passief kiesrecht voor de verkiezing van de provinciale staten en de gemeenteraad dezelfde vereisten als voor de verkiezing van de Tweede Kamer. Het actief en het passief kiesrecht voor de verkiezing van de Tweede Kamer komt op grond van de artikelen 54 en 56 van de Grondwet toe aan de Nederlanders die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt en niet zijn uitgesloten van het kiesrecht. De Grondwet staat niet toe het kiesrecht toe te kennen aan jongere personen, ook niet bij wijze van experiment.
Welke grondwettelijke ruimte bestaat er om voor de verschillende soorten verkiezingen een lagere actief en passief kiesgerechtigde leeftijd dan achttien jaar te hanteren, al dan niet via een experiment?
Zie antwoord vraag 2.
Welke (contra-)criteria bepalen volgens u vanaf welke leeftijd een persoon kiesgerechtigd moet zijn?
In 2009/2010 heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) een verkennende studie laten uitvoeren door de Universiteit Twente. Deze studie, getiteld «Het verlagen van de kiesgerechtigde leeftijd tot 16 jaar; debatten, argumenten en consequenties», is destijds aan de Eerste Kamer gestuurd.2 In deze studie is ingegaan op drie hoofdvragen. De eerste hoofdvraag betrof de vraag in welke landen het debat over het verlagen van de kiesgerechtigde leeftijd tot 16 jaar is gevoerd, waaruit dat debat bestond en waartoe dit debat leidde. De tweede hoofdvraag ging over de argumenten die in de debatten worden gebruikt om de verlaging te rechtvaardigen dan wel tegen te houden. De derde hoofdvraag betrof de feitelijke consequenties van het verlagen van de kiesgerechtigde leeftijd. Dit rapport voeg ik bij deze beantwoording bij.
In deze studie zijn negen argumenten opgenomen die een rol spelen in de discussie over verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd. Zoals aandacht van politici voor thema’s die jongeren bezighouden, de opkomst voor verkiezingen, politieke betrokkenheid van jongeren, het hebben van burgerlijke plichten in relatie tot beslissen over collectieve beslissingen en (politieke) rijpheid/volwassenheid. Deze argumenten zijn m.i. sinds het rapport niet wezenlijk veranderd. De conclusie van het onderzoek was dat het verlagen van de kiesgerechtigde leeftijd waarschijnlijk noch in positieve noch in negatieve zin consequenties zal hebben. Naar aanleiding van deze studie zag de Staatssecretaris van BZK geen aanleiding om de kiesgerechtigde leeftijd te verlagen naar 16 jaar.
Uit het onderzoek kwam verder naar voren dat er weinig empirisch onderzoek beschikbaar was naar verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd en dat vooral onderzoek naar veronderstelde lange termijneffecten afwezig was.
In welke mate vindt u de invulling van die, en mogelijke andere criteria, die gebruikt zijn bij de verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd van achttien jaar nog actueel? In welke mate geven maatschappelijk veranderingen aanleiding tot een herweging?
Bij de verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd naar achttien jaar zijn verschillende criteria en argumenten aan de orde geweest. De Staatscommissie Cals/Donner noemde als criteria en argumenten de aansluiting bij (de discussie over) de leeftijdsgrens in de landen van West-Europa, maatschappelijke ervaring, politieke rijpheid, bezonkenheid van oordeel, leeftijd voor militaire dienstplicht, de gemiddelde leeftijd waarop men huwt, geïnformeerdheid (via onderwijs en media) en de aansluiting bij de leeftijd voor meerderjarigheid.3 Een deel van deze argumenten en criteria zal bij hernieuwde discussie over de kiesgerechtigde leeftijd opnieuw een rol spelen.
Op dit moment heb ik geen aanwijzingen dat het maatschappelijk debat wijst in de richting van een grote wens tot verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd naar 16 jaar. Wel bestaat er behoefte aan meer betrokkenheid van burgers, waaronder jongeren, bij beleids- en besluitvorming. Ik acht het zeker van belang om jongeren te betrekken bij vraagstukken die ook voor hen nu of later van belang zijn. Daarbij geldt hoe eerder deze betrokkenheid gerealiseerd kan worden, hoe beter dat is.
Dat kan op verschillende manieren. Provincies hebben daarvoor binnen de kaders van wet- en regelgeving zelf al de nodige mogelijkheden. Ook is mijn voorganger in de brief aan de Tweede Kamer van 12 april 2017 ingegaan op hoe de overheid zich samen met partners inzet op het vergroten van het bewustzijn van jongeren over politiek, democratie en stemrecht.4 Daarbij gaat het o.a. om de activiteiten van ProDemos gericht op het betrekken van jongeren bij politiek en democratie, de aandacht voor jongeren in de meerjarige publiekscampagne «Elke stem telt» en de activiteiten van de Nationale Jeugdraad.
Daarnaast is in het Programma Versterking Democratie en Bestuur, dat ik voor de zomer aan de Tweede Kamer zal sturen, aandacht voor de verbinding tussen burger en bestuur. Eén van de onderdelen hiervan is het ondersteunen van gemeenten bij de implementatie van open source participatietools. Ik kan mij voorstellen dat juist digitale vormen van democratische participatie aansluiten bij de leefwereld van jongeren en hun betrokkenheid kan vergroten. In het kader van dit programma treed ik graag nader in overleg met de provincies Zeeland en Fryslân, die met de gedachte spelen om jongeren intensiever te betrekken.
Ook kan aan minderjarigen wel kiesrecht worden toegekend voor verkiezingen voor bijvoorbeeld stadsdeel- of gebiedscommissies of wijkraden binnen gemeenten. Zo heeft de gemeente Rotterdam op 21 maart jl. voor de verkiezingen voor gebiedscommissies en wijkraden het kiesrecht toegekend aan 16- en 17-jarigen. Omdat deze gebiedscommissies en wijkraden geen algemeen vertegenwoordigende organen zijn in de zin van artikel 4 van de Grondwet, worden de verkiezingen daarvoor niet geregeld in de Kieswet, maar in een raadsverordening.
Tot slot is het mogelijk dat de Staatscommissie Parlementair Stelsel in haar tussenrapportage, die eind juni wordt verwacht, aandacht aan dit onderwerp schenkt.
In welke landen (en deelstaten van landen met een federaal staatsbestel) is de kiesgerechtigde leeftijd al naar zestien jaar verlaagd?
In het overgrote deel van de landen ligt de kiesgerechtigde leeftijd op 18 jaar. Wereldwijd ligt de leeftijd waarop men voor het eerst kan kiezen tussen 16 en 25 jaar. Van de EU-lidstaten ligt in Oostenrijk de kiesgerechtigde leeftijd voor landelijke verkiezingen op 16 jaar en heel recent heeft ook Malta hiertoe besloten. Daarnaast ligt in een handvol andere landen de kiesgerechtigde leeftijd voor iedereen op 16 jaar. Datzelfde geldt voor de kiesgerechtigde leeftijd vanaf 17 jaar. Deze leeftijd geldt bijvoorbeeld in Griekenland.
Enkele Duitse deelstaten en gemeenten kennen een kiesgerechtigde leeftijd van 16 jaar. Dat geldt ook voor het Zwitserse kanton Glarus en voor Guernsey, Jersey en het eiland Man. In Oostenrijk, Malta en Schotland ligt de kiesgerechtigde leeftijd voor lokale/regionale verkiezingen op 16 jaar. In de Verenigde Staten zijn ook enkele voorbeelden te vinden.
Kent u onderzoeken in die landen naar de veronderstelde positieve gevolgen van de verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd voor de betrokkenheid van jongeren bij het politieke proces, zowel op korte als langere termijn? Zo ja, kunt u deze met de beantwoording meesturen?
Zie antwoord vraag 4.
De uitzetting van de in de Hoornze zedenzaak voor verkrachting veroordeelde Mohamed M. |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich het bericht «Dijkhoff: Somalische aanrander uitzetten»1 en kent u het bericht «Slachtoffer Sylvia geschokt: aanrander nog steeds hier»2?
Ja.
Is er begonnen met de procedure teneinde de verblijfsvergunning van Mohamed M. in te trekken en hem vervolgens uit te zetten? Zo ja, wanneer is er met die procedure begonnen en wat is de stand van zaken daarvan? Zo nee, waarom niet?
De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechter heeft aan deze straf een proeftijd verbonden van 2 jaar. In deze twee jaar mag de verdachte zich niet schuldig maken aan een misdrijf. Daarnaast moet de verdachte zich houden aan de voorwaarden van de reclassering en mag hij geen (in)direct contact opnemen dan wel zoeken met het slachtoffer.
Na het onherroepelijk worden van de strafrechtelijke veroordeling van de vreemdeling is de IND op 15 augustus 2017 met de intrekkingsprocedure begonnen. Het besluit om de verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te trekken is op 9 november 2017 aan de vreemdeling bekendgemaakt. Tegen het besluit tot intrekking is door de vreemdeling geen beroep ingesteld, waardoor het intrekkingsbesluit in rechte onaantastbaar is geworden.
Na het uitzitten van zijn strafdetentie is betrokkene aansluitend in vreemdelingenbewaring gesteld ter fine van uitzetting. Hij kon niet onmiddellijk worden uitgezet, omdat hij op 22 februari 2018 een opvolgende asielaanvraag heeft ingediend. Deze is op 26 maart 2018 afgewezen en de rechtbank heeft op 9 mei 2018 het beroep ongegrond verklaard. Het hoger beroep dat de vreemdeling hiertegen heeft ingesteld, is op 23 mei 2018 kennelijk ongegrond verklaard. Op 25 mei 2018 is betrokkene succesvol uitgezet naar Mogadishu.
Heeft de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) Mohamed M. al tot ongewenst vreemdeling verklaard? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
In situaties als deze is ongewenstverklaring juridisch niet mogelijk. Conform de huidige wet- en regelgeving heeft de vreemdeling een vergelijkbare maatregel, te weten een inreisverbod opgelegd gekregen voor de duur van 10 jaar. Dit betekent dat de vreemdeling gedurende deze periode geen toegang heeft tot Nederland, andere landen van de Europese Unie/ de Europese Economische Ruimte en Zwitserland. De duur van het inreisverbod is gestart op de dag van uitzetting, dus 25 mei 2018.
Bevindt Mohamad M. zich momenteel in vreemdeligendetentie? Zo nee, waarom niet en is bij de justitiële autoriteiten of de IND bekend wat de verblijfplaats van Mohamed M. is? Zo nee, waarom niet en hoe kan dan voor zijn uitzetting worden gezorgd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat wordt er gedaan teneinde te voorkomen dat Mohamed M. in de buurt van zijn slachtoffer komt of nieuwe slachtoffers kan maken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitzetting van Mohamed M.? Zijn er belemmeringen teneinde hem uit te zetten? Zo ja, wat zijn die en hoe kunnen die worden weggenomen? Zo nee, waarom is Mohamed M. dan nog niet uitgezet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Honderden appende vrachtwagenchauffeurs betrapt vanuit touringcar’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht van RTL Nieuws dat in slechts twee dagen maar liefst 440 vrachtwagenchauffeurs zijn bekeurd vanwege het gebruik van een smartphone achter het stuur?1 Wat vindt u van deze ongelofelijke hoeveelheid van overtreders en het feit dat het juist professionele weggebruikers betreft?
Ik ben bekend met dit bericht. Het betrof 440 staande gehouden en bekeurde bestuurders van vrachtwagens en personenvoertuigen. De aantallen en het feit dat het hier ook vrachtwagenchauffeurs betreft acht ik zorgelijk.
Wanneer valt een publiekscampagne die wijst op de gevaren van smartphonegebruik achter het stuur te verwachten? Hoe richt u zich daarbij specifiek op vrachtwagenchauffeurs? Hoe bereikt u de vele buitenlandse truckchauffeurs die dagelijks door Nederland rijden?
Op dit moment zijn de voorbereidingen door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) in volle gang voor een campagne als opvolger van «Onderweg ben je Offline». Ook wordt er gewerkt aan een beeldmerk dat, net als bij de Bob-campagne, langere tijd mee kan. De campagne zal in september van start gaan. In de campagne wordt ook het beeldmerk gelanceerd. De boodschap van de campagne richt zich op alle weggebruikers. Naast TV-spots en online uitingen worden ook de mottoborden langs de snelweg ingezet. Met de mottoborden bereiken we dus ook alle vrachtwagenchauffeurs die in Nederland rijden, inclusief buitenlandse chauffeurs. Naast deze massamediale campagne besteden branche organisaties regelmatig aandacht aan afleiding door smartphones in hun magazines.
Wat doen de brancheorganisaties voor transport en logistiek zelf om bewustwording onder hun leden te vergroten? Welke ideeën leven er om dit roekeloze gedrag flink terug te dringen? Wie heeft daarbij welke verantwoordelijkheid? Kan de Kamer een actieplan tegen smartphonegebruik in het professionele wegverkeer verwachten?
Ook voor de brancheorganisaties is afleiding door smartphones een belangrijk aandachtspunt. Zij brengen dit regelmatig onder de aandacht bij hun leden en stimuleren het gebruik van technische oplossingen die mobiel telefoongebruik gebruik onderweg tegengaan.
In september 2017 heeft IenW, samen met maatschappelijke partners en marktpartijen, het convenant «Veilig gebruik smartfuncties in het verkeer» gelanceerd. Deze is met name bedoeld voor producenten van in-car systemen, apps en telefoons maar ook voor werkgevers. De eerste 50 partijen hebben inmiddels getekend, waaronder Transport en Logistiek Nederland (TLN), Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV) en een aantal grote werkgevers. Ondertekenen betekent dat betreffende organisatie concrete toezeggingen doet om te komen tot veilig gebruik van smartfuncties in het verkeer. Er blijven nieuwe partijen geworven worden. De transportbedrijven zullen hiervoor gericht worden benaderd.
Wat vindt u van de wijze van controleren van de politie? Wat kan de politie verder doen? Zijn er plannen dit soort gerichte acties in het hele land uit te voeren? Bent u van plan deze werkwijze, waarbij vanuit een touringcar of hoger voertuig gecontroleerd wordt, aan te bevelen?
Ik vind het een goede zaak dat de politie nieuwe methodes uitprobeert om het smartphone-gebruik achter het stuur tegen te gaan. De in het bericht genoemde actie betrof een pilot in Oost-Nederland, die aldaar een vervolg zal krijgen. Naast de in het bericht genoemde actie is de politie momenteel ook bezig met een pilot om digitaal te handhaven op telefoongebruik in het verkeer. Welke methodes het meest effectief zijn laat ik aan de professionaliteit van de politie.
Hoeveel aandacht krijgt het opsporen van smartphonegebruik achter het stuur thans van de politie of het openbaar ministerie? Kan de Kamer een redelijke verhoging van de strafmaat verwachten, zeker wanneer het professionele weggebruikers betreft? Heeft u nagedacht om een verschil te maken tussen de overtreding en de risico’s die een professionele vrachtwagenchauffeur die dagelijks op de weg zit neemt met een zware truck, of de risico’s die een roekeloze automobilist neemt? Zit daar volgens u verschil in? Wanneer valt (gewijzigde) wetgeving hierover te verwachten?
«Afleiding in het verkeer», waaronder smartphonegebruik achter het stuur, zoals handheld bellen en appen, is door het OM en de politie benoemd tot één van de prioriteiten van de teams Verkeer van de politie. In de cijfers over de eerste vier maanden van 2018 is een flinke stijging te zien van het aantal staandehoudingen voor het gebruik van de telefoon in het verkeer. In de eerste vier maanden van 2018 zijn 36.661 overtredingen wegens handheldbellen geconstateerd. Dat is ongeveer een kwart meer dan de 27.029 in dezelfde periode in 2017.2 Om de pakkans verder te verhogen is de politie, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, daarnaast bezig met een pilot om hier ook digitaal op te kunnen handhaven.
Ten aanzien van de strafmaat geldt dat ik de strafmaat wil verhogen in die gevallen waarin het gebruik van een mobiele telefoon concreet gevaar oplevert. In het wetsvoorstel straftoemeting ernstige verkeersdelicten wordt daarom de mogelijkheid geboden om concreet gevaarlijk gebruik van een mobiele telefoon in het verkeer strenger aan te pakken dan nu het geval is. Daarbij kan een rechter alle omstandigheden van het geval meewegen. Zoals of er al dan niet sprake is van een mogelijke extra gevaar zetting doordat het bestuurde voertuig groter en zwaarder is en of het een professionele weggebruiker betreft. De consultatiefase van dit wetsvoorstel is afgerond en na verwerking van de adviezen wordt het wetsvoorstel naar de Raad van State gestuurd. Ik verwacht het wetsvoorstel vervolgens na de zomer aan uw Kamer te kunnen sturen.
Het overwegen van strafverzwarende omstandigheden bij geweld met een racistisch, antisemitisch of homofoob oogmerk |
|
Gert-Jan Segers (CU), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat de dreiging in het geval van een racistisch, religieus, homofoob of antisemitisch oogmerk bij bijvoorbeeld vernieling, mishandeling of geweld, verder reikt dan het individu waarop deze vernieling, mishandeling of geweld gericht is, doordat deze handelingen gericht zijn tegen het individu als lid van een vermeend minderwaardige groep?
Ja. Misdrijven als vernieling, mishandeling of geweldpleging maken een inbreuk op belangrijke rechtsgoederen als lijf en goed. Wanneer daarbij sprake is van een discriminatie-aspect raakt het daarnaast aan belangrijke uitgangspunten van de (pluriforme) samenleving zoals aanspraken van burgers op gelijkheid en het zijn van volwaardig burger. Discriminatie raakt zo niet alleen individuele personen, maar de gehele samenleving.
Kunt u bevestigen dat het, conform de Aanwijzing discriminatie van het openbaar ministerie (OM), in de eis betrekken van een discriminatoir aspect als strafverzwarende omstandigheid, de enige mogelijkheid is om discriminatoire motieven mee te wegen in de berechting? Klopt het dat de eis niet de gestelde maximum vrijheidsstraf die gesteld is op het betreffende commune delict te boven kan gaan?
Van belang is dat het Nederlandse strafrecht – anders dan het recht van sommige andere landen – uitgaat van algemene strafbaarstellingen. Voorzien is in een strafmaat die zo is gekozen dat ook bij de meest ernstige varianten van een bepaald misdrijf voldoende strafruimte is om een passende straf op te leggen. Dit betekent dat in het Nederlandse strafrecht relatief weinig in wettelijke strafverzwarende omstandigheden is voorzien. Deze straftoemetingsvrijheid heeft als voordeel dat steeds recht kan worden gedaan aan de concrete omstandigheden van het geval, zonder dat verschillende aanvullende omstandigheden ook hoeven te worden bewezen. Wel moet aannemelijk worden dat een dergelijke omstandigheid aanwezig was. Deze systematiek maakt het mogelijk om alle feiten en omstandigheden van het geval mee te wegen en af te wegen om zo tot een rechtvaardige straf te komen. Het gaat daarbij niet alleen om een bepaalde intentie of achterliggend oogmerk van de verdachte, maar ook andere omstandigheden, zoals de verdere toedracht van het feit en de toegebrachte schade.
Wanneer een discriminatie-aspect als motief of als aanleiding heeft meegespeeld bij het plegen van een commuun delict als mishandeling, openlijke geweldpleging, eenvoudige belediging, vernieling en brandstichting, maar ook doodslag (of waarbij van een discriminatie-aspect gebruik is gemaakt om het feit indringender te plegen), dan is dit wel degelijk strafverzwarend. Er is dan sprake van een zogeheten CODIS-feit (een commuun feit met een discriminatie-aspect), waarvoor door de officier van justitie in zijn requisitoir een strafverhoging van 50% of 100% wordt geëist ten opzichte van de «normale» strafeis. Deze verhoogde strafeis kan het wettelijk strafmaximum niet overschrijden. Het is vervolgens aan de rechter om deze verhoogde strafeis en het discriminatoire aspect te betrekken bij de straftoemeting.
In hoeveel gevallen wordt de aanwezigheid van een discriminatoir aspect door de strafrechter beschouwd als strafverzwarende omstandigheid? Welke moeilijkheden ondervinden strafrechters in de praktijk om de aanwezigheid van een dergelijk discriminatoir aspect bewezen te verklaren?
Het is tot op heden niet mogelijk gebleken deze vraag te beantwoorden. In de WODC-studie «Discriminatie: van aangifte tot vervolging. De gang van discriminatiezaken door de strafrechtketen» (2015), werden in de bestudeerde dossiers geen passages aangetroffen waarin de rechter expliciet had aangegeven dat de straf zwaarder was uitgevallen vanwege het discriminatoire karakter van het feit. Dit wil, aldus het rapport, niet zeggen dat het discriminatoire karakter van een feit geen rol speelt in de straftoemeting, maar het was in ieder geval niet gedocumenteerd in het strafdossier. In aanvulling daarop kan worden gewezen op een aantal recente uitspraken, waarin de rechter wel degelijk het discriminatoire aspect expliciet heeft genoemd bij de oplegging van de straf. Ik verwijs naar Rechtbank Amsterdam 9 maart 2018, ECLI:NL:RBAMS:1329, 1330 en 1331.
Klopt het dat de European Commission against Racism and Intolerance (ECRI) in het verleden de Nederlandse regering heeft geadviseerd een strafrechtbepaling, waarin racistische motieven worden aangemerkt als strafverzwarende omstandigheid, in te voeren? Zo ja, wat is de reactie van de Nederlandse regering hierop geweest?
Het klopt dat ECRI dit heeft geadviseerd. De reactie was destijds dat het kabinet geen toegevoegde waarde zag in het opnemen van een racistisch of discriminatoir motief als strafverzwarende omstandigheid, omdat de systematiek van straftoemeting naar het oordeel van het kabinet voldoende uitvoering gaf aan hetgeen met de aanbeveling van het Comité wordt beoogd.1
Met de vragenstellers ben ik van mening dat het van belang is dat een discriminatie-aspect meegewogen wordt bij de straftoemeting en dat een duidelijk signaal wordt afgegeven aan daders en samenleving dat dergelijk gedrag niet geaccepteerd wordt. Het strafrecht heeft ook een normerende rol. Daarom wil ik opnieuw kijken naar hoe hieraan invulling kan worden gegeven. Graag verwijs ik naar de brief die ik vandaag over dit onderwerp aan uw Kamer heb toegezonden.
Deelt u de mening dat het opnemen van een discriminatoir oogmerk, zoals gericht tegen ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht, seksuele gerichtheid of handicap, als strafverzwarende omstandigheid bij het plegen van commune delicten in het Wetboek van Strafrecht een duidelijke norm stelt en een preventieve effect kan hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid voorstellen te doen tot het opnemen van een strafrechtbepaling waarin discriminatoire motieven worden aangemerkt als een strafverzwarende omstandigheid en leiden tot een verhoging van de straf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het afnemen van bloed van een overleden potentieel verdachte |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de berichten «Geen bloedonderzoek bij Poolse spookrijder»1 en «Dranktest op dode»2?
Ja.
Deelt u de mening dat slachtoffers of nabestaanden ook in het geval dat een mogelijke verdachte van een strafbaar overleden is, toch vragen kunnen hebben over de toedracht van dat strafbaar feit? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In mijn beantwoording van Kamervragen van het lid Van Oosten (VVD) over de controle op drank c.q. drugsgebruik bij de overleden veroorzaker van een gruwelijk ongeval, ben ik uitgebreid ingegaan op deze problematiek.3 Ik verwijs naar die beantwoording. In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering wordt gekeken naar de mogelijkheden om uitdrukkelijk in het nieuwe wetboek neer te leggen dat onder bepaalde voorwaarden onderzoek kan worden gedaan met betrekking tot het lichaam van een overleden verdachte of een overleden slachtoffer. Dat onderzoek kan bijvoorbeeld uit een sectie, een scan van het lichaam, het afnemen van celmateriaal voor DNA-onderzoek of een gebitsonderzoek bestaan.
Deelt u de mening dat het in het belang van slachtoffers en nabestaanden kan zijn om dergelijke vragen beantwoord te krijgen, ook als daarvoor bloed van de overleden verdachte moet worden afgenomen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er wet- of regelgeving die het afnemen van bloed van een overleden verdachte verhindert of ontbreekt er wet- of regelgeving om dat mogelijk te maken? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit wel mogelijk moet worden gemaakt en hoe gaat u dit bewerkstelligen? Indien u dit niet wilt mogelijk maken, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Een tot de dood veroordeelde man in Iran |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kurdish man sentenced to death after unfair trial»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Ramin Hossein Panahi na een oneerlijk proces, waarbij mogelijk marteling is ingezet, is veroordeeld tot de doodstraf? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Nederland beschikt niet over eigen informatie over de procesgang van de heer Panahi. Het kabinet deelt evenwel de zorgen van Amnesty International ten aanzien van de mensenrechtensituatie in Iran en deze ter doodveroordeling in het bijzonder. Nederland onderschrijft de oproep van VN-mensenrechtenexperts die op 19 april jl. Iran hebben verzocht om verwerping van de doodstraf, een eerlijk proces en goede behandeling tijdens de detentie van de heer Panahi.2
In bredere zin zet Nederland in op een voortdurende, kritische en constructieve mensenrechtendialoog met Iran, zowel bilateraal als multilateraal. Minister Kaag besprak mensenrechten, inclusief de situatie van minderheden, met zowel president Rouhani als de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken, Zarif, tijdens haar bezoek aan Teheran in februari jl. Ook de EU dringt, mede namens Nederland, geregeld bij de Iraanse autoriteiten aan op een moratorium op de doodstraf en eerbieding van de rechten van gedetineerden en brengt daarbij ook specifieke gevallen onder de aandacht.
Deelt u de grote zorgen van Amnesty International over deze zaak en bent u bereid om, in navolging van deze mensenrechtenorganisatie, bij de Iraanse autoriteiten erop aan te dringen dat de doodstraf niet wordt uitgevoerd en de man wordt vrijgelaten zolang er geen bewijzen zijn geleverd?
Zie antwoord vraag 2.
Turkse chantage met gegijzelde Grieken |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de Turkse president Erdogan dat vrijlating van een aantal Grieken alleen kan worden overwogen als Griekenland een aantal Turken overhandigt aan Turkije, waar zij voor politieke vervolging en onmenselijke behandeling hebben te vrezen?1
Dit betreft een bilaterale kwestie tussen Turkije en Griekenland. Beide landen zijn – ook ten aanzien van de beslissingen rondom detentie en vrijlatingen – gebonden aan verplichtingen op grond van mensenrechtenverdragen.
Deelt u de mening dat Turkije hiermee handelt in strijd met de grondbeginselen van de Navo?
Nederland is van mening dat alle NAVO-bondgenoten als lid van een unieke waardengemeenschap, volledig respect moeten tonen voor democratie, de rechtsstaat en fundamentele vrijheden. Ook de Secretaris-Generaal van de NAVO onderstreepte tijdens zijn recente bezoek aan Turkije (april 2018) het belang van een functionerende rechtsstaat en onafhankelijke rechtspraak. Nederland onderschrijft deze opmerkingen van de Secretaris-Generaal.
Deelt u de mening dat de grondbeginselen van de Navo door Turkije sinds 2016 grovelijk worden verkwanseld?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u dat hieraan geen consequenties worden verbonden voor het Navo-lidmaatschap van Turkije?
Kern van de NAVO is een gedeelde verantwoordelijkheid voor de collectieve verdediging van het NAVO-grondgebied. Turkije levert hieraan een belangrijke bijdrage, is gecommitteerd aan de NAVO en blijft aan de NAVO-verplichtingen voldoen. Het land kan op zijn beurt rekenen op solidariteit en steun van de NAVO. Dit neemt niet weg dat dat Nederland de zorgen over de rechtsstaat en mensenrechtensituatie in Turkije regelmatig via verschillende fora in duidelijke bewoordingen aan de orde stelt.
Deelt u de mening dat de onderhandelingen over een EU-lidmaatschap voor Turkije moeten worden geannuleerd en dat visumvrij reizen voor Turken naar Nederland evenmin tot de mogelijkheden moet behoren? Zo ja, wat gaat u doen om hier definitief een streep door te halen?
Zoals gemeld in de kabinetsappreciatie van het uitbreidingspakket van 2018 van 26 april jl. (Kamerstuk 23 987, nr. 243), maakt het kabinet zich ernstige zorgen over de sterke achteruitgang ten aanzien van de rechtsstaat en de mensenrechten in Turkije en is het van mening dat het EU-toetredingsproces met Turkije onder deze omstandigheden volledig stil moet blijven liggen. Ook zal het kabinet blijven bepleiten dat de pretoetredingssteun met Turkije wordt opgeschort; hiervoor bestaat echter onvoldoende draagvlak in de Raad. Het kabinet zal onverkort vasthouden aan de benchmarks van de Roadmap visumliberalisatie voordat het zal kunnen instemmen met het invoeren van visumvrijheid voor Turkse burgers.
Mensenrechtenschendingen in Ethiopië |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de petitie1 die 28 maart 2018 aan de Kamer is aangeboden door de Oromo gemeenschap uit Ethiopië?
Ja.
Hoe beoordeelt u de strekking van de petitie dat de Ethiopische overheid zich schuldig maakt aan ernstige repressie van de bevolking van Ethiopië in het algemeen en de Oromo gemeenschap in het bijzonder?
De afgelopen jaren is de breed gedragen onvrede onder de Ethiopische bevolking steeds nadrukkelijker naar voren gekomen, met name in de regio’s Amhara en Oromia. Veel van die protesten zijn in 2015 en 2016 door de regering hard neergeslagen. Er vielen honderden doden en tienduizenden mensen werden gearresteerd. Nederland heeft in EU kader, maar ook in bilateraal verband, grote zorgen geuit over het geweld en heeft alle partijen opgeroepen af te zien van het gebruik van geweld.
Een nieuwe golf van protesten eind 2017 en begin 2018 in de regio’s Amhara en Oromia hebben mede de aanzet gegeven tot het aftreden van de vorige premier Hailemariam Desalegn op 15 februari dit jaar. Op 2 april 2018 is de nieuwe premier Abiy Ahmed benoemd. Abiy maakt deel uit van een hervormingsgezinde groep Oromo politici en heeft toegezegd het politieke klimaat en de mensenrechtensituatie te verbeteren. Abiy, als eerste Oromo premier ooit, kan rekenen op brede steun, niet alleen onder de Oromo, maar ook onder andere delen van de Ethiopische bevolking.
Bent u ervan op de hoogte dat er sinds 2015 in Ethiopië volksprotesten plaatsvinden waarbij reeds honderden burgers zijn doodgeschoten2 3?
Ja.
Klopt het dat er veel politieke gevangenen die bij de protesten zijn opgepakt nog steeds niet vrij zijn en in de gevangenissen worden gemarteld en gefolterd4?
Er zijn tijdens de noodtoestand tienduizenden mensen gevangen genomen, van wie de meesten na twee tot drie maanden detentie in een heropvoedingskamp zijn vrijgelaten. Al onder de vorige Minister-President heeft Ethiopië in de eerste maanden van dit jaar nog eens meer dan 6000 gevangenen vrijgelaten, onder wie belangrijke oppositieleiders, journalisten en andere activisten.
De Maekelawi gevangenis, die bekend stond om de martelingen die er plaatsvonden, is inmiddels gesloten. Ook heeft de nieuwe premier Abiy, als één van zijn eerste besluiten, de beruchte Kaliti gevangenis gesloten.
Ondanks de positieve trend bevestigt het kantoor van het VN Commissariaat van de Mensenrechten dat nog duizenden mensen gevangen zitten in Oromia en Amhara. Het is lastig vast te stellen of er sprake is van marteling en foltering van deze gevangenen. VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, Zeid Ra'ad Al Hussein, riep de Ethiopische regering tijdens een bezoek in april jl. op om ook andere detentiecentra met een slechte staat van dienst te sluiten.
Hoe beoordeelt u de berichtgeving van Human Rights Watch dat de Ethiopische overheid grove mensenrechtenschendingen begaat5 6? Deelt u de ernstige zorgen van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties (VN) over de mensenrechtensituatie in Ethiopië7?
Human Rights Watch heeft geen toegang tot Ethiopië en is derhalve aangewezen op informatie uit de tweede hand. Niettemin stellen vele organisaties – net als HRW – vast dat tijdens de noodtoestand in Ethiopië in 2016 en 2017 ernstige schendingen van mensenrechten zijn gepleegd. Ook de aan de Ethiopische overheid gelieerde Mensenrechtencommissie (HRC) concludeerde dat veiligheidstroepen in verschillende locaties in Oromia en Amhara buitensporig geweld hadden gebruikt.
Nederland deelt de zorgen over de mensenrechtensituatie in Ethiopië en heeft daarom in dialoog met de Ethiopische autoriteiten de afgelopen periode regelmatig het belang benadrukt van het verbeteren van de mensenrechtensituatie.
Nederland heeft daarbij ook gewezen op de noodzaak van spoedige hervormingen richting een meer inclusief bestuur, waarbij respect voor mensenrechten centraal staat.
De VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten Zeid Ra'ad Al Hussein constateerde tijdens zijn eerder genoemde bezoek dat met het aantreden van de hervormingsgezinde premier Abiy een «positieve impuls» is ontstaan. Tot nu toe lijkt de nieuwe premier – zelf een vertegenwoordiger van de Oromo gemeenschap – zich te willen committeren aan het beter waarborgen van mensenrechten, waaronder verruiming van politieke vrijheden voor de bevolking. Volgens Zeid zou de internationale gemeenschap dit gunstige moment moeten aangrijpen om de Ethiopische regering vanuit een positieve, maar ook kritische betrokkenheid te ondersteunen. Nederland deelt deze inschatting.
Bent u met het Amerikaanse Congres eens dat de Ethiopische overheid de noodtoestand moet opheffen, politieke gevangenen moet vrijlaten, het recht van vrije vergadering zou moeten respecteren en het excessieve geweld door regeringstroepen moet staken8?
Toen de noodtoestand in februari jl. opnieuw werd afgekondigd hebben Nederland en een aantal andere landen hun zorgen uitgesproken, onder andere over het excessieve geweld en het inperken van het recht van vrije vergadering, richting de Ethiopische autoriteiten. Nederland zou een spoedige opheffing van de noodtoestand toejuichen, evenals vrijlating van de resterende politieke gevangenen.
Is het waar dat er met steun van Nederland een gevangenis wordt gebouwd door de Ethiopische regering9? Zo ja, kunt u deze steun, in het licht van het bovenstaande, uitleggen?
Nee, dat klopt niet. Wel steunt Nederland samen met Denemarken, Zweden en Noorwegen de Ethiopische NGO Justice for All. Deze NGO voert in Ethiopië een uitgebreid programma uit, dat onder meer bestaat uit mensenrechten-trainingen voor gevangenispersoneel en (lokale) politieagenten. Daarnaast bouwt (of renoveert) Justice for All in een aantal gevangenissen rechtshulpcentra, vakopleidingsvoorzieningen, en onderkomens voor vrouwelijke gevangenen.
Welke mogelijkheden ziet u binnen de diplomatieke en ontwikkelingsrelatie met Ethiopië om de mensenrechtenschendingen te adresseren en druk uit te oefenen?
De Nederlandse hulp- en handel agenda met Ethiopië biedt diverse aanknopingspunten om met de Ethiopische autoriteiten het gesprek aan te gaan over mensenrechten. Alleen al in 2017 vonden drie ontmoetingen plaats op ministerieel of hoog politiek niveau, waarin ook de mensenrechtensituatie werd besproken. Daarnaast bezocht de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur Ethiopië van 19 tot 22 juni 2017. Hij sprak onder meer met de plaatsvervangend Minister van Justitie, de Ethiopian Human Rights Commission (EHCR), DG Europa van het Ethiopische Ministerie van Buitenlandse Zaken, lokale en internationale NGO’s en leden van oppositiepartijen. Bij al deze gesprekken bracht de Mensenrechtenambassadeur de Nederlandse zorgen duidelijk naar voren, onder andere over de beperkte ruimte voor de oppositie, onafhankelijke media en het maatschappelijk middenveld. In bilaterale gesprekken met de federale en regionale autoriteiten benadrukt de ambassade steevast dat mensenrechtenschendingen niet alleen de stabiliteit, maar ook het investeringsklimaat negatief beïnvloeden.
Ook bouwt de ambassade met ontwikkelingsgeld mee aan de capaciteit van het Ministerie van justitie, rechters, aanklagers, politieagenten en gevangenispersoneel. Nederland probeert het proces van politieke hervormingen en dialoog te ondersteunen via onder meer een programma met het Netherlands Institute for Multiparty Democracy (NIMD). Aandacht voor mensenrechten vormt in deze activiteiten een rode draad.
Tot slot zet Nederland zich ook op het niveau van de EU in voor een dialoog met Ethiopië over deze onderwerpen.
Bent u bereid bilateraal en in EU- en VN-verband protest aan te tekenen tegen de repressie van de Ethiopische overheid jegens haar bevolking? Zo nee, waarom niet?
De nieuwe premier Abiy heeft bij zijn aantreden diverse hervormingen aangekondigd om het respect voor de mensenrechten in Ethiopië te verbeteren. Al in zijn eerste week als premier nam hij enkele belangrijke maatregelen, zoals de hierboven genoemde sluiting van de Maelekawi gevangenis in Addis Abeba en een ontmoeting met vertegenwoordigers van oppositiepartijen en maatschappelijk middenveld. Dit zijn eerste maatregelen die erop kunnen duiden dat de regering onder leiding van Abiy daadwerkelijk hervormingen richting een meer open en inclusief bestuur zal doorvoeren. Nederland neemt, zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 8, signalen over mensenrechtenschendingen serieus en gaat daarover de dialoog aan met de Ethiopische regering. De internationale gemeenschap zou in deze fase premier Abiy moeten ondersteunen en zich achter zijn hervormingsagenda moeten scharen. Daar hoort bij dat de internationale gemeenschap zorg blijft uitspreken over de mensenrechtensituatie.
Bent u ervan op de hoogte dat veel Ethiopiërs hun land ontvluchten vanwege de onveiligheid en mensenrechtenschendingen?
In de afgelopen jaren zijn er inderdaad Ethiopiërs hun land ontvlucht, onder andere vanwege onveiligheid en incidenten van buitensporig geweld. Zo staken recentelijk nog Ethiopiërs de grens met Kenia over, nadat Ethiopische militairen op 10 maart 2018 tenminste negen mensen doodschoten en twaalf mensen verwondden. UNHCR registreerde op 16 april 2018 in Kenia een aantal van 3902 Ethiopische vluchtelingen.
Klopt het dat asielaanvragen van Ethiopische asielzoekers in Nederland mede worden beoordeeld op basis van een ambtsbericht uit 2013?
Bij de besluitvorming over asielaanvragen zijn de ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken één van de bronnen op basis waarvan asielaanvragen worden beoordeeld. Daarnaast betrekt de IND ook andere rapporten uit openbare bronnen. Dit kunnen rapporten zijn van niet-gouvernementele instellingen, zoals Human Rights Watch en Amnesty International, maar ook van bijvoorbeeld de UNHCR of andere overheden.
Het gebruik van andere bronnen gaat zeker op voor landen waarover geen of een minder actueel ambtsbericht beschikbaar is. Op basis van actuele informatie in relatie tot de verklaringen van de vreemdeling wordt het asielverzoek gewogen.
Erkent u dat de veiligheidssituatie en mensenrechtensituatie in Ethiopië sindsdien verslechterd zijn? Op welke wijze wordt deze ontwikkelingen betrokken in de beoordeling van asielaanvragen?
Sinds 2013 zijn gedurende perioden in delen van Ethiopië de veiligheidssituatie en de mensenrechtensituatie verslechterd. Een asielaanvraag van een persoon uit Ethiopië wordt beoordeeld op basis van de individuele omstandigheden afgezet tegen de veiligheids- en mensenrechtensituatie, zoals die blijkt uit de eerder genoemde bronnen.
Herinnert u zich de overgenomen motie10, waarin de regering begin 2017 werd verzocht zo spoedig mogelijk een actueel ambtsbericht voor Ethiopië op te stellen met aandacht voor de wijziging in de mensenrechtensituatie van het land? Herinnert u zich tevens de toezegging van de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid & Justitie dat het nieuwe ambtsbericht eind 2017, wellicht begin 2018, af zou zijn11?
Ja.
Waarom is er ondanks de overgenomen motie en de toezegging van de regering nog steeds geen nieuw ambtsbericht voor Ethiopië? Bent u bereid dit alsnog zo spoedig af te ronden? Zo nee, waarom niet en binnen welke termijn dan wel?
Voor de zomer van 2017 is gestart met het opstellen van een actueel ambtsbericht Ethiopië. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zou het ambtsbericht normaliter in januari 2018 publiceren. Door onvoorziene omstandigheden heeft het ambtsbericht helaas vertraging opgelopen en wordt de publicatie nu voor het zomerreces 2018 verwacht. De regering betreurt het dat het ambtsbericht niet tijdig kon worden aangeleverd.
Het bericht ‘Spreekuurrechter stopt, ondanks succes’ |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Spreekuurrechter stopt, ondanks succes»?1
Ja.
Klopt het, dat het bij de spreekuurrechter ging om een proef met een eindmoment? Wordt deze proef ook geëvalueerd?
Op beide vragen is het antwoord ja.
Op welke wijze worden de resultaten van deze proef betrokken bij de uitwerking van de passage in het regeerakkoord, waarin gesteld wordt dat maatschappelijk effectieve rechtspraak innovatieve wetgeving vereist die ruimte biedt aan de rechter te experimenteren met eenvoudige procedures die partijen bij elkaar brengen en conflicten niet op de spits drijven?
In mijn brief «Naar een maatschappelijk effectievere rechtspraak» van 20 april jl. ben ik ingegaan op de relatie tussen bestaande en toekomstige experimenten en de plannen van het kabinet om samen met de rechtspraak te komen tot een maatschappelijk effectievere rechtspraak. Er zijn meer van dit soort experimenten nodig om te zien of bredere toepassing mogelijk is en of daarvoor wetswijziging nodig is. Daaraan kan ook de Experimentenwet rechtspleging die op 20 april jl. in consultatie is gegaan een bijdrage leveren. Ik verwijs tevens naar mijn antwoorden op de op 11 april 2018 door het lid Van Nispen gestelde vragen.
Welke mogelijkheden heeft de rechtbank Noord-Nederland om verder vorm te geven aan snelle, laagdrempelige en eenvoudige geschilbeslechting door de rechter? Behoort een vervolg van de proef met de spreekuurrechter ook voor de rechtbank Noord-Nederland tot de mogelijkheden?
De rechtbank Noord-Nederland heeft in een persbericht op 11 april jl. gemeld dat de pilot spreekuurrechter bij deze rechtbank stopt en dat het belangrijk is dat ook bij andere rechtbanken met deze vorm van rechtspraak wordt geëxperimenteerd.2 De pilot wordt geëvalueerd. Het is belangrijk die evaluatie nu af te wachten. Er zijn positieve ervaringen opgedaan, maar ook leerpunten. Het is belangrijk dat juist op de leerpunten het concept verder wordt uitgewerkt en ervaring wordt opgedaan.
De onvindbaarheid van donorvaders |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Spermadonoren, maak jezelf vindbaar voor je kinderen»?1
Ja
Deelt u de mening dat donorkinderen altijd toegang zouden moeten hebben tot basisinformatie over hun afkomst, ook als de anonieme donorvader geen contact wil?
Nee, ik deel deze mening niet. Voor de inwerkingtreding van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) in 2004 was het mogelijk om ei- en zaadcellen anoniem te doneren. Er moet rekening gehouden worden met afspraken die ten tijde van de donatie zijn gemaakt met donoren. De keuze van donoren van voor 2004 om anoniem te blijven, moet worden gerespecteerd.
Wat vindt u ervan dat donorvaders zelf veel moeite moeten doen om vindbaar te zijn voor hun donorkinderen, terwijl de (fertiliteits)klinieken reeds in 2004 de verplichting hadden om de gegevens van de donoren, die op dat moment bij hen beschikbaar waren, over te dragen aan de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting (Sdkb), met als doel om donorvaders vindbaar te maken?
Ik betreur het dat er een aantal donoren zijn die moeite moeten doen om vindbaar te zijn voor donorkinderen. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 23 maart 2018 heb ik aangegeven dat de Sdkb (Kamerstuk 30 486, nr.17) in overleg is met de beroepsgroep en de fertiliteitsklinieken om nadere afspraken te maken over de handelwijze bij verzoeken van donorkinderen, verwekt voor 2004, om persoonsidentificerende gegevens van de donor. Ook anonieme donoren zullen dan door de Sdkb worden benaderd. Ik heb de verwachting dat deze afspraken een bijdrage zullen leveren aan de vindbaarheid van (anonieme) donoren. Daarnaast kunnen donoren van voor 2004 zich gratis inschrijven in de Fiom KID-DNA databank, zodat zij vindbaar zijn voor donorkinderen.
Deelt u de mening dat, als een donorvader openstaat voor contact, klinieken proactief moeten handelen en alles op alles dienen te zetten om te zorgen dat donorkinderen en donorvaders met elkaar in contact kunnen komen?
Ik vind dat alle belanghebbenden gezamenlijk de donorkinderen moeten ondersteunen bij hun zoektocht naar hun donor. Daarom juich ik het toe dat de Sdkb, de (fertiliteits)klinieken en de beroepsgroep afspraken maken over het aanleveren van gegevens van de donor (zie het antwoord bij vraag 3).
Klopt het dat mannen vóór 2004 niet altijd bewust anoniem sperma hebben gedoneerd, maar dat anoniem doneren destijds gebruikelijk was? Zo ja, is het dan niet gerechtvaardigd alle mannen die voor 2004 anoniem sperma hebben gedoneerd, te benaderen met de vraag of zij (nog steeds) hechten aan anonimiteit of dat zij openstaan voor contact met hun donorkinderen?
In de jaren 60 en 70 werd strikte geheimhouding aangeraden, ook naar het donorkind toe. Door veranderende wetenschappelijke inzichten en maatschappelijke ontwikkelingen kwam deze geheimhouding ter discussie te staan.
Op basis van de afspraken die de Sdkb maakt met de beroepsgroep en de (fertiliteits)klinieken zullen ook anonieme donoren, waarnaar een donorkind op zoek is, worden benaderd door de Sdkb en gevraagd worden of zij anoniem willen blijven of niet. De Sdkb zal de donor niet benaderen als bekend is of blijkt dat de donor een geheimhoudingsverklaring heeft ondertekend rond de inwerkintreding van de Wdkb of daarna. Uit deze geheimhoudingsverklaring moet altijd blijken dat de donor kennis heeft genomen van de Wdkb, maar desondanks anoniem wenst te blijven.
Kunt u, gegeven de verschillende berichten over de misstanden bij (fertiliteits)klinieken, de stelling in uw brief onderbouwen dat (fertiliteits)klinieken wel te goeder trouw gehoor hebben willen geven aan de verplichtingen die voortvloeiden uit de overgangsbepaling (artikel 12) van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb)2
In mijn brief van 23 maart 2018 heb ik aangegeven dat de overgangsbepaling in de Wdkb (artikel 12) verschillend is geïnterpreteerd door (fertiliteits)klinieken. Ik ga er daarbij vanuit dat de klinieken te goeder trouw hebben gehandeld. Sommige klinieken hebben de gegevens van alle donoren doorgegeven, anderen alleen van nog actieve donoren en weer andere alleen de gegevens van donoren die bekend wilden zijn. Deze laatste groep heeft geen gegevens van anonieme donoren doorgegeven, omdat zij de afspraken met donoren over anonimiteit wilden nakomen.
Bent u bereid om zelf spermadonoren die vóór 2004 sperma hebben gedoneerd op te roepen om hun DNA af te staan en zich in te schrijven in de Fiom KID-DNA Databank, zodat hiermee ook vanuit het kabinet het belang van het recht van kinderen om hun vader te kennen wordt onderstreept?3
In het kader van het Actieplan ondersteuning donorkinderen zijn Stichting Donorkind, Stichting Donor Detectives NL/BE, Defence for Children, Fiom, Sdkb en VWS gezamenlijk bezig met de communicatie gericht op het oproepen van anonieme donoren om zich bekend te maken. Afhankelijk daarvan zal ik bezien of ik hierin een rol kan spelen.
Bent u bereid om, naast donorvaders, ook donorkinderen de mogelijkheid te bieden om zich kosteloos in te schrijven in de Fiom KID-DNA Databank, zodat zij in ieder geval de mogelijkheid hebben om in contact te komen met eventuele halfbroers en -zussen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb besloten de inschrijving in de FIOM KID-DNA databank voor donorkinderen, verwekt voor 2004, niet te vergoeden. Destijds werd geheimhouding rond gameetdonatie aangeraden, niet alleen in het belang van de ouders maar ook voor het welzijn van het kind. Anoniem doneren was dan ook gebruikelijk. Inmiddels zijn de inzichten hieromtrent veranderd. Dat is de reden dat mijn ambtsvoorganger het Actieplan ondersteuning donorkinderen in gang heeft gezet. Ik ben van mening dat met dit actieplan adequate ondersteuning wordt geboden aan donorkinderen, verwekt voor 2004.
Het bericht dat de vader van een ontvoerd kind alimentatie moet betalen |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Michiel van Nispen , Foort van Oosten (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vader Jeroen moet alimentatie betalen voor ontvoerd kind»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat iemand die zijn kind verliest door een Internationale Kinderontvoering vervolgens geconfronteerd kan worden door het Nederlandse Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) met beslaglegging op het loon? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw zorgen. Een internationale kinderontvoering is een diep ingrijpende gebeurtenis voor de achterblijvende ouder en voor het kind. Dit kind wordt geconfronteerd met de plotselinge verstoring van zijn leefomgeving, in veel gevallen het traumatische verlies van het contact met de andere ouder en de onzekerheid die zich voordoet bij het aanpassen aan een nieuwe situatie. Het is in het belang van het kind dat beide ouders het ouderschap (kunnen) blijven uitoefenen. Het verlies van contact met de achterblijvende ouder kan ingrijpende gevolgen hebben voor de ontwikkeling van het kind, zijn basisvertrouwen en het vermogen om zelf duurzame relaties aan te gaan. Ook voor de achterblijvende ouder is het schrijnend om het contact met het kind te verliezen. Als deze ouder vervolgens geconfronteerd wordt met een alimentatieplicht, mogelijk zelfs afgedwongen door loonbeslag, wordt de situatie voor die ouder pijnlijker.
Tegelijkertijd rust op iedere ouder de verplichting om bij te dragen aan de zorg en opvoeding van zijn kind(eren). Wangedrag van de andere ouder, zoals kinderontvoering, doorbreekt die verplichting in beginsel niet. Dat geldt zowel in internationale situaties als binnen Nederland, zie bijvoorbeeld de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem.2
Bij internationale inning van alimentatie spelen met name de volgende verdragen een rol: het Verdrag van New York inzake het verhaal in het buitenland van uitkeringen tot onderhoud uit 1956, het Haags verdrag inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen over onderhoudsverplichtingen uit 1973 en het Haags Alimentatieverdrag 2007. Het LBIO is wettelijk aangewezen als verzendende en ontvangende instelling in het kader van deze verdragen. Zij heeft ook de taak alimentatie te innen.
Het LBIO toetst bij ieder verzoek of alle benodigde juridische stukken aanwezig zijn en of het verzoek (kennelijk) aan de vereisten van het verdrag voldoet. Indien het LBIO een verzoek ontvangt van een buitenlandse Verdragsinstantie om alimentatiebetalingen op gang te brengen, wordt de alimentatieplichtige altijd eerst aangeschreven om te komen tot vrijwillige betaling/een minnelijke oplossing. Ruim 50% van de betalingen wordt vervolgens vrijwillig voldaan aan het LBIO. In het geval er niet vrijwillig betaald wordt, zal het LBIO een exequaturprocedure (verlof tot tenuitvoerlegging) starten om de buitenlandse beslissing als nog ten uitvoer te leggen.
De Haagse verdragen uit 1973 en 2007 zien op de erkenning en tenuitvoerlegging van alimentatiebeslissingen. Deze verdragen kennen een limitatieve opsomming van weigeringsgronden voor de erkenning en tenuitvoerlegging. Zo kan erkenning of tenuitvoerlegging van een buitenlandse alimentatiebeslissing worden geweigerd als in de procedure waarin deze tot stand is gekomen fundamentele procedurele beginselen zijn geschonden (het recht van verdediging) of als de uitspraak onverenigbaar is met de openbare orde. Dit laatste ziet dan op strijd met fundamentele beginselen van ons recht. Het in stand laten van kinderalimentatieverplichtingen ondanks wangedrag van de ex-partner is op zich niet in strijd met fundamentele beginselen van de Nederlandse rechtsorde. De tenuitvoerlegging van zo’n beslissing kan dan ook niet op die grond worden geweigerd.
Zoals ook toegezegd tijdens het Algemeen Overleg Personen- en familierecht van 16 mei jongstleden ben ik met het LBIO in gesprek gegaan om te bekijken op welke wijze de huidige praktijk verbeterd kan worden, binnen de beperkte mogelijkheden die de verdragen daartoe bieden. Ik zie een verbetering op de volgende drie punten:
De rechter kan met de bezwaren enkel rekening houden als dat past binnen de kaders van de toepasselijke verdragen.
Hoeveel kinderen worden jaarlijks ontvoerd naar het buitenland door een van de ouders? In hoeveel gevallen wordt de achterblijvende ouder verplicht tot het betalen van de kosten van levensonderhoud van het ontvoerde kind?
Ouders waarvan hun kind door de andere ouder naar het buitenland worden ontvoerd, kunnen zich wenden tot de Ca. Bij de Ca zijn vorig jaar 76 zaken binnengekomen van ontvoeringen vanuit Nederland naar het buitenland. De Ca noch het LBIO houden een registratie bij van het aantal zaken waarin de achterblijvende ouder verplicht wordt tot het betalen van de kosten van levensonderhoud van een ontvoerd kind. Het LBIO geeft wel aan dat het weinig voorkomt dat achterblijvende ouders na een internationale kinderontvoering worden verplicht tot het betalen van alimentatie.
Vindt u het wenselijk dat iemand die het slachtoffer is van een onrechtmatige situatie, zoals bij kinderontvoering voor de achterblijvende ouder het geval is, zonder enige toets van het LBIO of de Nederlandse rechter, geconfronteerd mag worden met claims die opgelegd zijn door een buitenlandse rechter? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid maatregelen te nemen teneinde dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt bij het innen van alimentatie door het LBIO gekeken naar de omstandigheden van het geval of voert het LBIO slechts uit wat de buitenlandse rechter bepaald heeft? Zo ja, waarom wordt hiervoor gekozen? Deelt u de mening dat in evident onrechtmatige situaties, zoals bijvoorbeeld bij een internationale kinderontvoering, geen sprake zou moeten zijn van het een op een doorgeleiden van de vordering tot alimentatie waarbij het LBIO als doorgeefluik fungeert?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te bezien of er meer ruimte kan komen voor het LBIO teneinde onredelijke alimentatieverzoeken uit het buitenland te beoordelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt in een casus als deze, diplomatieke bijstand verleend? Zo nee, waarom niet en zo ja, kan daar iets over worden gezegd?
Bij kinderontvoeringen naar niet-verdragslanden zet het Ministerie van Buitenlandse Zaken op verzoek van de Ca een verzoek tot teruggeleiding door aan de lokale autoriteiten in het land waar het kind en de ontvoerende ouder verblijven. Dit verzoek wordt ondersteund door de ambassade. De ambassade zal, indien nodig, aandacht blijven vragen voor het verzoek. Ook kan in sommige zaken de ambassade contact onderhouden met de ontvoerende ouder en met het ontvoerde kind. Bij kinderontvoeringen naar verdragslanden is er over individuele zaken rechtstreeks contact tussen de Ca’s. In het geval een ouder bij een kinderontvoering naar een ander verdragsland hulp vraagt aan de Nederlandse ambassade, kan de ambassade consulaire bijstand verlenen, bijvoorbeeld informatie verstrekken over lokale organisaties die de ouder behulpzaam kunnen zijn. Naast genoemde consulaire bijstand is er geen diplomatieke rol.
Het artikel ‘Betalen om op te zeggen’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Betalen om op te zeggen», waaruit blijkt dat sommige schadeverzekeraars opzegkosten in rekening brengen als de consument na een jaar of langer de verzekering op wil zeggen? Zo ja, wat is uw oordeel over dit bericht?1
Ja.
Deelt u de mening dat het opleggen van opzegkosten een drempel opwerpt voor consumenten om over te stappen op een andere schadeverzekeraar, wat de bewegingsvrijheid van deze consumenten beperkt? Zo nee, waarom niet?
Het onverwachts in rekening brengen van opzegkosten kan een drempel opwerpen voor consumenten om over te stappen naar een andere verzekeraar. Ik vind het van belang dat een consument niet met dergelijke onverwachtse drempels wordt geconfronteerd op het moment dat hij een verzekering wil beëindigen. Als er al opzegkosten bij een schadeverzekering in rekening worden gebracht, dient dit op voorhand duidelijk te zijn; een consument dient precontractueel op de hoogte te worden gesteld van de kosten en voorwaarden van een verzekering, zoals eventuele opzegkosten, zodat hij hierover bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst een weloverwogen keuze kan maken. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 3, 4 en 5 van het Kamerlid Moorlag (PvdA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2319).
Klopt het dat schadeverzekeringen onder het Burgerlijk Wetboek (BW) vallen? Zo nee, waarom niet?
De verhouding tussen een verzekeringnemer en verzekeraar is van privaatrechtelijke aard. De regelingen uit het Burgerlijk Wetboek, bijvoorbeeld betreffende het contracten-, consumenten- of verzekeringsrecht zijn hierop van toepassing.
Deelt u de mening dat zelfregulering in de markt van schadeverzekeraars niet het gewenste effect heeft gehad? Zo ja, bent u bereid om, indien het Verbond van Verzekeraars de opzegkosten in rekening blijft brengen, schadeverzekeraars onder de Wet Van Dam te brengen? Zo nee, waarom niet?
De Gedragscode geïnformeerde verlenging en contractstermijnen particuliere schade- en inkomensverzekeringen van het Verbond van Verzekeraars heeft – evenals de Wet Van Dam (Staatsblad 2010, 789) – geen betrekking op het in rekening brengen van opzegkosten. Het Verbond van Verzekeraars heeft aangegeven dat in overleg met verzekeraars zal worden bezien hoe de gedragscode op het gebied van opzegkosten kan worden aangescherpt. Ik vind het een goede zaak dat verzekeraars hiermee aan de slag gaan. Mede gelet hierop zie ik geen aanleiding verzekeraars onder de Wet Van Dam te brengen. Ik houd de ontwikkelingen in de gaten.
De berichten 'Debacle met digitale rechtspraak was voorzienbaar' en 'Digitalisering blijft steken' |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de artikelen «Debacle met digitale rechtspraak was voorzienbaar»1 en «Digitalisering blijft steken»?2
Ja.
Hoe verklaart u het verschil in perceptie over digitalisering bij de overheid, waarbij in de evaluatie van het Programma Digitaal 2017 door het ministerie wordt geconcludeerd dat het beleid een doelmatig en doeltreffend programma is geweest, terwijl beide krantenartikelen juist wijzen op een gebrek aan doelmatigheid?
De verschillen worden veroorzaakt doordat er verschillende grootheden zijn onderzocht bij verschillende doelgroepen. In de evaluatie die in mijn opdracht is verricht, is bij ruim twintig sleutelfunctionarissen nagegaan wat de bijdrage was van het Programma Digitaal 2017 aan de digitalisering van de overheidsdienstverlening bij betreffende overheidsorganisaties. Op basis van de bevindingen heeft het onderzoeksbureau geconcludeerd dat het programma binnen de kaders (om te beginnen met het budget) doeltreffend en doelmatig was.
Het onderzoek dat in opdracht van Binnenlands Bestuur is verricht, richtte zich niet alleen op de digitalisering van de dienstverlening, maar op de digitalisering van de overheidsorganisatie in het algemeen. Bovendien is in dit onderzoek gevraagd of alle contacten tussen overheid en burgers inmiddels digitaal verlopen, waarbij de onterechte indruk kon ontstaan dat dit het doel was van het kabinet.
Bent u van mening dat de door de Commissie-Elias geconstateerde veelvoorkomende gebreken (zoals gebrek aan realiteitszin, gebrek aan kennis, onbestuurbaarheid en geen inzicht in de kosten) nu, vier jaar na de Commissie-Elias, nog steeds in zijn algemeenheid een rol spelen bij ICT-projecten bij de overheid? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Er zullen altijd risico’s zijn bij de vaak complexe ICT-projecten bij de rijksoverheid. De mate waarin de risico’s ook tot gebreken bij individuele ICT-projecten leiden, hangt mede af van het managen van deze risico’s. Er zijn diverse maatregelen genomen, zoals de aanstelling van een CIO bij elk departement en de inrichting van het Bureau ICT-toetsing (BIT) als opvolging van de aanbevelingen van de commissie Elias. Uw Kamer wordt geïnformeerd over de BIT-toetsen en de reactie daarop van de verantwoordelijke bewindspersonen. Hierin wordt inzichtelijk welke risico’s het BIT constateert en welke opvolging de betrokken bewindspersonen daaraan geven.
Het BIT blijft aandacht geven aan het lerend effect van BIT-adviezen en ervoor zorgen dat de opgebouwde kennis en kunde verspreid blijven worden. De CIO Rijk zal over de constateringen van het BIT met de departementale CIO’s in gesprek gaan, zodat de follow up op aanbevelingen onderwerp van gesprek blijft binnen het betreffende departement.
Bent u bereid inzichtelijk te maken, door middel van een jaarlijks totaaloverzicht, wat de ICT-kosten van de rijksoverheid zijn, inclusief personeels- beheer- en onderhoudskosten en dit aan de Tweede Kamer aan te bieden?
Het Kabinet informeert uw Kamer sinds 2016 over de uitgaven voor ICT binnen de rijksoverheid. In de Jaarrapportages Bedrijfsvoering Rijk 2016 (Kamerstuk 31 490, nr. 223) en 2017 (wordt medio mei aan de Tweede Kamer aangeboden) zijn (schattingen van) de materiële en de personele uitgaven ten behoeve van ICT opgenomen.
Bent u het ermee eens dat het Rijk een duidelijke visie moet ontwikkelen op welke ICT-producten en diensten zij zelf ontwikkelt, welke zij door marktpartijen laat ontwikkelen en hoe gebruik gemaakt kan worden van beschikbare open source software?
In het regeerakkoord heeft het kabinet aangekondigd dat het een ambitieuze, brede agenda voor de verdere digitalisering van het openbaar bestuur ontwikkelt op verschillende niveaus. Onderdeel van de agenda wordt dat het Rijk voortvarender dan voorheen beslist welke producten en diensten zij zelf ontwikkelt en welke zij door marktpartijen laat ontwikkelen. In het Algemeen Overleg met uw Kamer van 14 maart jl. heb ik daarover al gemeld dat ik daarbij niet te afhankelijk wil zijn van grote marktpartijen. Per situatie wordt de markt van aanbieders verkend en vindt een afweging plaats met betrekking tot de wijze van aanbesteden. Hiertoe wordt het afwegingskader gehanteerd waarnaar in het antwoord op vraag 6 wordt verwezen.
In de Strategische I-agenda Rijksdienst (Kamerstuk 31 490, nr. 234) is een visie aangekondigd rond het zelf ontwikkelen danwel uitbesteden. Voor zover het Rijk taken in het I-domein zelf uitvoert, streeft het naar een heldere organisatie en taakverdeling van interne dienstverleners en verdere professionalisering. Het gaat om een optimale inzet van zowel de externe als de interne leveranciers.
Het kabinet geeft bij aanbestedingen closed- en opensource gelijke kansen, zoals gemeld in de brief van 12 februari 2016 (Kamerstuk 26 643, nr.389). Bij gelijke geschiktheid wordt de voorkeur gegeven aan open source software.
Bent u het ermee eens dat de overheid te afhankelijk is van een klein aantal grote ICT-leveranciers en dat deze afhankelijkheid verminderd dient te worden? Onderzoekt u de mogelijkheden waarop dit kan, zoals de aanbestede opdrachten verkleinen of gebruik maken van functioneel aanbesteden?
Zoals bij het antwoord op vraag 5 is benoemd vindt per situatie een afweging plaats. Eerder is op verzoek van de Tweede Kamer daartoe al onderzocht in hoeverre de rijksoverheid haar afhankelijkheid van ICT-leveranciers kan verminderen (kst. 26 643, nr. 394). Uit het onderzoek komt naar voren dat risico’s van leveranciers-afhankelijkheid worden onderkend, maar dat een zekere mate van afhankelijkheid van leveranciers onontkoombaar is. Het Rijk is immers geen ICT-ontwikkelaar en daarom wordt de ontwikkeling van ICT-producten voor het merendeel uitbesteed aan de markt.
Zoals ook in het Algemeen Overleg van 14 maart jl. met uw Kamer is besproken wordt bij ICT-opdrachten al onderzocht hoe deze opdrachten het beste in de markt kunnen worden gezet. Ik zegde u in dit verband toe het afwegingskader voor ICT opdrachten toe te zenden. Dit afwegingskader, dat eerder als bijlage bij de derde voortgangsrapportage kabinetsreactie Tijdelijke commissie ICT projecten (kamerstuk 26 643, nr. 422) aan uw kamer is gezonden doe ik u hierbij nogmaals toekomen.
Daarnaast is het zo dat de ontwikkeling van categoriemanagement bij het Rijk heeft bijgedragen aan betere en specifieke kennis van de ICT-markt. Dat neemt niet weg dat software die belangrijk is voor de continuïteit van de bedrijfsvoering in sommige gevallen alleen tegen hoge kosten kan worden vervangen. Er zal daarom altijd een zekere afhankelijkheid van de leveranciers van deze software blijven bestaan. Dat neemt ook niet weg dat zoveel mogelijk van open standaarden gebruik wordt gemaakt en waar dat mogelijk is, voor onderdelen van processen van open source software.
Heeft u inmiddels een gedragscode voor ICT-leveranciers ontwikkeld, waarbij elke leverancier die inschrijft op een aanbesteding deze gedragscode onderschrijft?
Eind 2015 is de nieuwe gedragscode van de brancheorganisatie Nederland ICT aangescherpt en door de leden van Nederland ICT vastgesteld. Deze gedragscode is alleen bindend voor de leden van Nederland ICT. Daarnaast is de nieuwe Gedragscode Integriteit Rijk van kracht, gepubliceerd in de Staatscourant nr.7100 op 12 december 2017. Deze is van toepassing op alle rijksambtenaren en is ook van toepassing op externen die werken voor het Rijk; van hen wordt verwacht dat zij zich aan dezelfde normen en waarden houden als hun ambtelijke collega’s.
Bent u het eens dat de aanbestedingspraktijk van de overheid met betrekking tot ICT professioneler moet door bijvoorbeeld met resultaatsverplichtingen te werken en in contracten af te spreken dat er binnen een jaar een eerste werkbaar product moet liggen, en te allen tijde de «uurtje-factuurtje»-contracten te vermijden?
Bij het Rijk vindt ICT-inkoop plaats in zogenoemde inkoop uitvoeringscentra (IUC), waar expertise op ICT-inkoop binnen de Rijksdienst is geconcentreerd. Zoals ook in de derde voortgangrapportage in reactie op het eindrapport van de Tijdelijke commissie ICT-projecten (Kamerstuk 26 643, nr. 422) is aangegeven, zijn hierbij vele vormen van prikkels mogelijk en is het toepassen ervan maatwerk. Er wordt soms gecontracteerd op basis van resultaatsverplichting en soms op basis van inspanningsverplichting. De keuze vindt plaats op basis van de aard van de opdracht. Niet elke opdracht leent zich immers voor een resultaatsverplichting. Dat geldt ook voor de suggestie in contracten een verplichting op te nemen binnen een jaar een werkbaar product op te leveren. Ook dit hangt sterk af van de aard van de opdracht. In beginsel wordt de planning van oplevering afgestemd op de aard van de opdracht. Over de aanbestedingspraktijk van de medeoverheden kan ik geen uitspraken doen, dit valt binnen de autonomie van de medeoverheden.
Bent u het ermee eens dat alles dat door externe ICT-leveranciers wordt geproduceerd, zoals de broncodes, openbaar moet zijn, om zo inzage te geven in de kwaliteit van het werk van ICT-leveranciers? Zo ja, hoe gaat u dit in de praktijk brengen?
Deze vraag zal ik beantwoorden in de beleidsvisie op het vrijgeven van overheidssoftware als open source software die ik aan uw Kamer heb toegezegd. Deze zal voor het zomerreces aan uw Kamer worden aangeboden.
Deelt u de mening dat het Bureau ICT-toetsing (BIT) van grote waarde is als onafhankelijke autoriteit?
Ja. Zoals uit de aan uw Kamer toegezonden Jaarrapportage 2016–2017 (bijlage bij Kamerstuk 26 643, nr. 526) blijkt, worden de adviezen van het BIT meestal geheel overgenomen.
Bent u bereid een overzicht te maken van de aanbevelingen van de Commissie-Elias met daarbij een toelichting of, en zo ja hoe, deze aanbevelingen zijn uitgevoerd? Zo ja, kunt u dit overzicht de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
In een viertal voortgangrapportages (Kamerstuk 26 643, nr. 365 van 10 juli 2015, nr. 389 van 12 februari 2016, nr. 422 van 4 oktober 2016 en als laatste nr. 454 van 24 maart 2017) is de Kamer over de voortgang van alle maatregelen uit de Kabinetsreactie (Kamerstuk 33 326, nr. 13) geïnformeerd. In maart 2017 is in de laatste rapportage gemeld dat alle maatregelen in werking waren gesteld. Het BIT is toen ingesteld, er zijn nieuwe ICT-opleidingen gestart voor het personeel van het Rijk en er zijn meer ICT-trainees in dienst genomen. De formatie van I-Interim Rijk is sterk opgehoogd. De aanpassing van het Integraal Afwegingskader Beleid en Regelgeving leidt ertoe dat expliciet aandacht wordt gevraagd voor de ICT-consequenties van voorgesteld beleid of regelgeving. Met het terugbrengen van het aantal inkooppunten, het inrichten van categoriemanagement en strategisch leveranciersmanagement is de organisatie van de ICT-inkoop versterkt. De ICT-uitgaven van het Rijk worden inzichtelijk gemaakt en het Rijks ICT-dashboard.bevat meer informatie dan voorheen.
Beheersing van ICT-projecten zal voortdurend aandacht blijven vergen. Daarom is de versterking van de I-functie een belangrijk onderdeel van de Strategische I-agenda Rijksdienst (Kamerstuk 26 643, nr. 234), die jaarlijks geactualiseerd wordt.
Bent u bereid de aanbevelingen uit het rapport-Elias die nog niet zijn overgenomen expliciet ter overweging mee te nemen in de Digitaliseringagenda die u voor de zomer presenteert?
Zie het antwoord op vraag 11. Ik ben niet voornemens deze expliciet in de brede agenda digitale overheid op te nemen. In maart 2017 is aan de Kamer in de laatste rapportage gemeld dat alle maatregelen uit de Kabinetsreactie op de Commissie-Elias in werking zijn gesteld, ondermeer door bestuurlijke maatregelen, zoals de instelling van het BIT, en door verankering in processen, zoals de uitbreiding van het Integraal Afwegingskader voor Beleid en Regelgeving met vragen over ICT (IAK).
Het rapport van Amnesty over de situatie van migranten in Libië |
|
Jasper van Dijk , Joël Voordewind (CU), Maarten Groothuizen (D66), Attje Kuiken (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het rapport van Amnesty «Libya’s dark web of collusion: abuses against Europe-bound refugees and migrants»?
Ja, graag verwijzen wij u naar de reactie op dit rapport die u op 23 januari jl.1 is toegezonden.
Hoe probeert Nederland te bewerkstelligen dat de detentiecentra voor migranten in Libië gesloten worden? Op welke termijn moet dit doel bereikt zijn?
Zoals in onze eerdere brief2 is toegelicht, dringt Nederland zowel in bilateraal als in multilateraal verband bij de Libische autoriteiten aan op het verbeteren van de opvang, het aanpakken van straffeloosheid en het verkrijgen van toegang voor internationale organisaties tot de detentiecentra in Libië. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld3, zet het kabinet zich samen met de AU, EU en VN in om de situatie in de centra te verbeteren, waaronder het bevorderen van de toegang tot medische zorg en voedselvoorziening.
Het uiteindelijke doel is deze detentiecentra te sluiten en te komen tot alternatieve ontvangst- en transitcentra. Inmiddels heeft dit geleid tot de sluiting van vier detentiecentra. Ook zijn de bouwwerkzaamheden in de open faciliteit van UNHCR in Tripoli hervat. Het zal nog wel enkele maanden duren voor deze operationeel is. Het kabinet blijft hier samen met internationale partners bij de Libische autoriteiten op aandringen, waarbij zij aangetekend dat de Libische autoriteiten daar in beginsel zelf over beslissen.
De afgelopen maanden is duidelijk geworden dat gezamenlijke inspanningen kunnen leiden tot positieve ontwikkelingen. Het is nu zaak om samen met alle partners ervoor te zorgen dat de resultaten van het afgelopen half jaar worden bestendigd en dat hierop wordt voortgebouwd.
Welke vormen van ondersteuning, financieel of materieel, ontvangen de Libische autoriteiten momenteel nog van Nederland of van de Europese Unie ten behoeve van de beheersing van ongeregelde migratie?
In 2017 heeft de EU onder het EUTF programma’s goedgekeurd voor migratiebeheer ter waarde van EUR 90 miljoen en integraal grensbeheer ter waarde van EUR 46,3 miljoen.4 Het eerste programma biedt bescherming en ondersteuning van migranten in en buiten detentiecentra. Het tweede biedt ondersteuning aan de Libische autoriteiten op het gebied van grensbeheer en migratiemanagement. Deze programma’s lopen nog en worden in 2018 mogelijk uitgebreid. Nederland heeft onder het EUTF een bedrag van EUR 10 miljoen beschikbaar gesteld voor de vrijwillige terugkeer van migranten naar hun land van herkomst.
Voor de ondersteuning van de Libische kustwacht verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7 en 8 en naar mijn brief aan uw Kamer van 20 december 2017.5
Denkt u dat van het conditioneel maken van financiële steun aan het actief werken aan het sluiten van detentiecentra een extra impuls kan uitgaan naar de Libische overheid om hiervan meer werk te maken?
De Libische autoriteiten zijn zich bewust van het standpunt van het Nederlandse kabinet, maar ook van het standpunt van de Europese Commissie m.b.t. de situatie van irreguliere migranten in de Libische detentiecentra.6 Gezien de vooruitgang sinds eind 2017 ziet het kabinet momenteel geen reden om verdere ondersteuning aan Libië conditioneel aan deze doelstelling te maken. Ook omdat de Nederlandse ondersteuning primair gericht is op het stabiliseren van Libië via o.a. capaciteitsopbouw van lokale overheden, het bij elkaar brengen van de strijdende partijen in Libië onder leiding van de VN en het faciliteren van veiligheidsdialogen. Het stabiliseren van Libië is essentieel om te voorkomen dat criminele mensensmokkelaars misbruik kunnen maken van de chaotische situatie in Libië.
Welke inspanningen leveren Nederland en Europese partners om de Libische autoriteiten tot een overeenkomst te laten komen met de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR, zodat de status van de UNHCR in Libië versterkt wordt?
In gesprekken met Libische autoriteiten wordt door het kabinet, maar ook door andere Europese partners, bij herhaling het belang van betere samenwerking met UNHCR benadrukt. Daarbij wordt ook aangedrongen op het herzien van het huidige mandaat (d.w.z. een MoU) van UNHCR. Dit heeft er mede toe geleid dat UNHCR momenteel betere toegang heeft tot de detentiecentra, er in toenemende mate in slaagt om vluchtelingen en asielzoekers uit de centra te krijgen en de bouw van een open faciliteit in Tripoli heeft kunnen hervatten. Hoewel deze stappen uiteraard worden verwelkomd, meent het kabinet, samen met een aantal Europese partners, dat het van belang is dat de genoemde ontwikkelingen ook worden geformaliseerd in een vernieuwd MoU.
Hoe kan voorkomen worden dat het Assisted Voluntary Return-programma van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) ertoe leidt dat mensen die recht hebben op bescherming daar geen beroep op kunnen doen en teruggestuurd worden naar een voor hen onveilige situatie?
Vooropgesteld zij dat het hier vrijwillige terugkeer betreft. Indien een persoon, ook in Libië, niet terug wenst te keren naar haar of zijn land van herkomst, kan hij of zij daartoe niet worden gedwongen. Daarnaast is er sprake van intensieve samenwerking tussen IOM en UNHCR. In het geval dat IOM van oordeel is dat er sprake is van mogelijk vluchtelingschap, informeert IOM UNHCR over dergelijke gevallen.
Wat doet u eraan ervoor te zorgen de in het genoemde rapport gedocumenteerde misstanden gepleegd door de Libische kustwacht aangepakt worden?
In lijn met de motie- Verhoeven/Groothuizen heeft het kabinet tijden de Europese Raad in december aangedrongen op een versterking van het monitoringssysteem van de Libische kustwacht.8 Zoals ook vaker met uw Kamer gewisseld in verschillende Algemene Overleggen, wordt in dit kader o.a. binnen de Operatie EUNAVFOR MED Sophia het monitoringsmechanisme versterkt.
Conform het zeerecht gelden specifieke regels met betrekking tot de verplichting voor bepaalde schepen om transponders aan boord te hebben en deze te hebben aanstaan. Deze regels gelden ook voor de Libische kustwacht. Het kabinet beschikt niet over informatie waaruit zou blijken dat de Libische kustwacht deze verplichting niet nakomt.
Welke inspanningen is Nederland bereid te doen om, in lijn met de motie-Verhoeven/Groothuizen, te bewerkstelligen dat de Libische kustwacht transponders aanzet zodat hun schepen gemonitord kunnen worden, en te komen tot onderzoek naar incidenten?1
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat consumenten opzegkosten moeten betalen voor het opzeggen van een schadeverzekering |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Betalen om op te zeggen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat als consumenten die van plan zijn hun schadeverzekering op te zeggen dat niet doen vanwege opzegkosten, dit de marktwerking in deze sector belemmert? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het onverwachts in rekening brengen van opzegkosten kan een drempel opwerpen voor consumenten om over te stappen naar een andere verzekeraar. Opzegkosten mogen alleen in rekening worden gebracht als dit op voorhand duidelijk is gemaakt. Voor goede marktwerking is het belangrijk dat consumenten op basis van volledige informatie de juiste afweging voor een bepaalde verzekering kunnen maken.
Deelt u de mening dat uit het onderzoek van de Consumentenbond blijkt dat verzekeraars drempels opwerpen voor het opzeggen van schadeverzekeringen? Zo nee, waarom niet?
In de Wet op het financieel toezicht (Wft) zijn regels ten aanzien van informatieverstrekking opgenomen. Een consument dient precontractueel op de hoogte te worden gesteld van de kosten en voorwaarden van het betreffende product – zowel het termijnbedrag als de eenmalige kosten. De informatie moet correct, duidelijk en niet misleidend zijn, dat betekent dat er ook geen kosten verborgen mogen worden. De AFM houdt hierop toezicht.
Het Verbond van Verzekeraars (het Verbond) heeft aangegeven dat het overgrote deel van de verzekeraars geen opzegkosten (meer) in rekening brengt. In de Geldgids van de Consumentenbond van april/mei 2018 zijn de meeste genoemde verzekeringen afgesloten via een gevolmachtigd agent. Gevolmachtigde agenten kunnen kosten in rekening brengen voor hun diensten, zoals opzegkosten. Gevolmachtigde agenten dienen ook precontractueel alle voor de consument relevante informatie te geven zodat de consument bewust kan kiezen. De Nederlandse Vereniging van Gevolmachtigde Assurantiebedrijven (NVGA) heeft aangegeven opnieuw het belang van duidelijke en transparante communicatie met de consument in de precontractuele fase bij de gevolmachtigde agenten onder de aandacht te brengen. Het Verbond heeft aangegeven dat in overleg met verzekeraars zal worden bezien hoe de Gedragscode geïnformeerde verlenging en contractstermijnen particuliere schade- en inkomensverzekeringen (gedragscode) op het gebied van opzegkosten kan worden aangescherpt.
Deelt u de mening dat uit het bestaan van die drempels blijkt dat de zelfregulering middels een gedragscode niet heeft gewerkt? Zo nee, waarom niet?
In de gedragscode wordt aangesloten bij de Wet Van Dam (Staatsblad 2010, 789). In deze wet, die geen betrekking heeft op verzekeraars, zijn geen bepalingen opgenomen over opzegkosten. De Wet Van Dam zorgt ervoor dat consumenten een stilzwijgend verlengd contract elke maand mogen opzeggen en de opzegtermijn niet meer mag zijn dan een maand. Dit is ook geborgd in de gedragscode. Hierin is opgenomen dat indien de verzekering na de looptijd van een jaar wordt verlengd, de verzekeringnemer het recht heeft de overeenkomst op elk gewenst moment op te zeggen met een opzegtermijn van een maand. Het Verbond heeft aangegeven dat de gedragscode – die op naleving wordt gecontroleerd door de onafhankelijke Stichting Toetsing Verzekeraars – door verzekeraars goed wordt nageleefd.
Wat het in rekening brengen van de opzegkosten betreft, heeft het Verbond aangegeven dat in overleg met verzekeraars zal worden bezien hoe de gedragscode op het gebied van opzegkosten kan worden aangescherpt. Ik vind het een goede zaak dat verzekeraars hiermee aan de slag gaan. Mede gelet hierop zie ik geen aanleiding verzekeraars onder de Wet Van Dam te brengen. Ik houd de ontwikkelingen in de gaten.
Deelt u de mening dat nu gebleken is dat verzekeraars ondanks hun eigen gedragscode toch drempels opwerpen om schadeverzekeringen op te zeggen, zij alsnog onder de reikwijdte van de Wet van Dam moeten komen te vallen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kan het opnemen van opzegkosten in de algemene voorwaarden van een schadeverzekering als een onredelijk bezwarend geding worden geduid? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Een beding dat is opgenomen in de algemene voorwaarden kan onredelijk bezwarend zijn als dat de consument verplicht een geldsom te betalen zonder dat de consument tekortschiet in de nakoming van zijn verbintenis, tenzij het gaat om een redelijke vergoeding voor door de verzekeraar wegens de opzegging geleden verlies of gederfde winst (artikel 237, onderdeel i, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Een dergelijk beding wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn. De verzekeraar kan dit vermoeden weerleggen. Onredelijke bedingen zijn vernietigbaar (artikel 233, onderdeel a, van Boek 6 BW). De consument is er dan niet aan gebonden. Of het beding onredelijk bezwarend is, hangt af van de feiten en omstandigheden van het concrete geval.
De handelsmissie naar China |
|
Sadet Karabulut |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wat is het exacte programma van uw handelsmissie naar China?
Op maandag 9 april had de Minister-President een bilaterale ontmoeting met Acting Chief Executive Cheung in Hongkong, inclusief de officiële opening van het nieuwe Consulaat-Generaal. Diezelfde dag vond tevens een rondetafelgesprek over green finance plaats. De dag werd afgesloten met een diner met de zakengemeenschap in Hongkong.
Op dinsdag 10 april was de Minister-President aanwezig op het Bo’ao Forum in Hainan. Het Bo’ao Forum staat bekend als de Aziatische variant op het World Economic Forum dat jaarlijks in Davos plaatsvindt. Daar gaf Minister-President Rutte een speech, en hij sprak er ook bilateraal met president Xi Jinping en andere regeringsleiders, waaronder bondskanselier Sebastian Kurz van Oostenrijk en premier Lee Hsien Loong van Singapore.
De Minister-President was op woensdag 11 april in Guangzhou. Daar had hij een ontmoeting met Nederlandse ondernemers, bracht hij bedrijfsbezoeken aan Alpha en China Southern Airlines en een beleefdheidsbezoek aan partijsecretaris Li Xi, woonde hij een sessie bij over verantwoord investeren, en sloot hij de dag af met een groot handelsdiner.
Op donderdag 12 april had de Minister-President in Peking een onderhoud met zijn ambtsgenoot Li Keqiang, met aansluitend een banket. Ook sprak hij met de voorzitter van het Nationale Volkscongres, dhr. Li Zhanshu. Daarnaast was hij samen met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aanwezig bij een rondetafelbijeenkomst met CEO’s. Tot slot had de Minister-President een interactieve bijeenkomst met Chinese studenten Nederlands aan de Beijing Foreign Studies University.
Wat vindt u van de verslechtering van de naleving van mensenrechtenverplichtingen door China sinds de machtsoverdracht naar de huidige president Xi Jinping?
Enerzijds is het indrukwekkend om te zien van hoever China de afgelopen jaren is gekomen. Veel mensen hebben het economisch beter dan voorheen en er is steeds minder sprake van armoede. Tegelijkertijd is het inderdaad zorgelijk dat de mensenrechtensituatie in China op verschillende fronten verslechtert. Er is steeds minder ruimte voor kritische geluiden, de vrijheid van meningsuiting is zowel offline als online sterk ingeperkt, er vindt sterke controle plaats op religies, met name in Tibet en Xinjiang, en het is voor maatschappelijke organisaties steeds moeilijker om hun werk te doen. Dat zijn allemaal zaken waar Nederland en de EU China op aanspreken.
Heeft u stelling genomen tegen de wetgeving uit januari 2017 die niet-gouvernementele organisaties onder toezicht van de overheid plaatst en waarin garanties tegen willekeurige detentie en bescherming van het recht op privacy, vrije meningsuiting en andere mensenrechten ontbreken? Zo ja, wilt u hiervan melding maken in uw verslag? Zo nee, waarom niet?
Nederland uit zowel bilateraal als in EU- en multilateraal verband zorgen over de inperking van de ruimte voor maatschappelijke organisaties en de situatie van individuele mensenrechtenverdedigers in China. In de gesprekken met het Chinese leiderschap tijdens dit bezoek heeft de Minister-President aangegeven dat Nederland zowel vrijheid van religie en levensovertuiging als de rol van ngo’s wederom op de agenda wil zetten voor de bilaterale mensenrechtendialoog met China, die door China is bevestigd voor juli. Tijdens de bilaterale mensenrechtendialoog zal Nederland zoals altijd tevens aandacht vragen voor individuele gevallen.
Heeft u aandacht gevraagd voor de zorgwekkende situatie in Tibet en daarbij met name de Tibetaanse politieke gevangenen genoemd?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u speciale aandacht gevraagd voor de situatie van Jiang Tianyong en gepleitn voor zijn onmiddellijke voorwaardelijke vrijlating waarbij gewaarborgd wordt dat hij niet gemarteld of mishandeld wordt en dat hij regelmatig en onbeperkt toegang krijgt tot medische zorg? Zo ja, wilt u hiervan melding maken in uw verslag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u speciale aandacht gevraagd voor de situatie van Tashi Wangchuk en gepleit voor zijn onmiddellijke onvoorwaardelijke vrijlating tenzij hij formeel wordt aangeklaagd voor een internationaal erkende misdaad, voor onbeperkte en onmiddellijke toegang tot zijn familie en een advocaat van zijn keuze en garanties dat hij niet wordt gemarteld of mishandeld? Zo ja, wilt u hiervan melding maken in uw verslag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u ervoor gepleit dat heel China, inclusief Tibet, vrij toegankelijk wordt voor buitenlandse bezoekers?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de versoberde detentieomgeving een succesvolle resocialisatie in de weg staat |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in het Nederlands Juristenblad: «De Nederlandse detentieomgeving en het resocialisatiebeginsel»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusies uit de wetenschappelijke onderzoeken, zoals die in het artikel worden aangehaald, die aantonen dat sobere detentieomgevingen belangrijke hersenfuncties van gedetineerden zou kunnen verminderen? Wat is uw reactie op de constatering dat het huidige sobere beleid leidt tot inactieve gedetineerden zowel op lichamelijk als geestelijk gebied die daardoor naar verloop van tijd meer antisociaal gedrag gaan vertonen waardoor de kans op recidive toeneemt?
Ik ben van mening dat verschillende elementen tot uiting moeten komen in de tenuitvoerlegging van straffen. Het vergeldende doel van de straf moet wat mij betreft herkenbaar zijn, zonder dat de aandacht voor re-integratie ten behoeve van recidivevermindering naar de achtergrond verschuift.
Het DBT (Dagprogramma, Beveiliging en Toezicht op maat) is geen sober detentieregime. Het huidige regime is activerend en goed gedrag van gedetineerden wordt beloond met het plusprogramma. Hier wil ik nog steviger op inzetten. Ik verwijs voor de plannen graag naar de visie op het gevangeniswezen die voor de zomer aan uw Tweede Kamer wordt gestuurd.
Daarnaast ben ik van mening dat het detentieklimaat in Nederland voldoende uitdagingen bevat in de vorm van arbeid, re-integratieactiviteiten en de mogelijkheid voor recreatie. Het programma biedt naast het aantal uren dagprogramma dat wettelijk vereist is (18 uur) een uitgebreid aanbod van totaal tenminste 43 uur in het basisprogramma en 48 uur aan activiteiten plus 11 uur verblijf buiten de cel in het plusprogramma.
Deelt u de mening dat resocialisatie een belangrijk uitgangspunt is bij de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties in een strafrechtelijk kader? Zo ja, waarom acht u het dan verstandig alleen een beperkte groep gedetineerden, namelijk die in het zogenoemde plusprogramma zitten, te laten werken aan hun resocialisatie?
Ja.
Hier lijkt sprake van een misverstand: alle gedetineerden kunnen tijdens detentie werken aan hun re-integratie, ook gedetineerden in het basisprogramma. Alle gedetineerden hebben toegang tot het Re-integratie Centrum (RIC) en casemanagers zijn beschikbaar voor vragen en ondersteuning. Alle gedetineerden kunnen deelnemen aan de Reflector, de Taaltoets en Kies voor Verandering. Ook de vaardigheden die tijdens arbeid worden geoefend (op tijd komen, collegialiteit tonen, etc.) worden daaronder verstaan. Personen die daarvoor gemotiveerd zijn en het bijbehorende positieve gedrag vertonen, kunnen promoveren naar het plusprogramma. Tevens kan degradatie plaatsvinden naar het basisprogramma. Binnen het plusprogramma kunnen gedetineerden deelnemen aan extra re-integratieactiviteiten, vakopleidingen en cursussen, en kunnen zij in aanmerking komen voor interne vrijheden en extra faciliteiten zoals extra bezoek en 11 uur recreatie.
Graag verwijs ik in dit kader opnieuw naar de visie op het gevangeniswezen die voor de zomer aan uw Tweede Kamer wordt gestuurd.
Bent u bereid aanvullend onderzoek te laten doen teneinde er achter te komen in hoeverre de verschraling van het dagprogramma voor gedetineerden bijdraagt aan een moeilijkere resocialisatie en verhoogd recidivegevaar? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit onderzoek verwachten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik ben van mening dat voldoende informatie uit onderzoek voorhanden is om te komen tot een afgewogen dagprogramma waarin de principes van vergelding én van generale en speciale preventie terugkomen. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Het investeren van afgepakt crimineel geld in wijken |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Aboutaleb: crimineel geld terug naar wijken»?1
Ja.
Deelt u de mening van de burgemeester van Rotterdam dat «een deel van de opbrengst die door ondermijnende activiteiten van criminelen zijn afgepakt, teruggeven zouden moeten worden aan de wijken waar het geld en de goederen in beslag worden genomen»? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en hoe gaat u dan wel voor aanvullende financiering zorgen voor de aanpak van ondermijnende criminaliteit?
Het voorstel van burgemeester Aboutaleb is, hoe sympathiek ik de gedachte ook vind, een onwenselijke manier voor het financieren van de aanpak van maatschappelijke problemen. Er kleven meerdere zwaarwegende bezwaren aan.
Bovenal zou ik investeringen in wijken niet afhankelijk willen maken van het aldaar afgepakt vermogen van criminelen, waardoor er voor wijken waar geen afgepakt crimineel vermogen is aangetroffen, minder middelen beschikbaar zijn. De investeringen in wijken moeten gedaan worden omdat we ze nodig achten. Afgepakt crimineel vermogen dient in eerste instantie, indien mogelijk, terug te worden gegeven aan de slachtoffers.
Daarnaast bestaat het risico dat er op selectieve wijze wordt omgegaan met het afpakken van crimineel vermogen. Een ander nadeel is dat door deze wijze van herinvesteren middelen worden onttrokken aan het reguliere besluitvormingsproces door het kabinet en uw Kamer over de Rijksbegroting. Tot slot wil ik uw Kamer erop wijzen dat dit kabinet in de begrotingsregels heeft vastgelegd dat mutaties in de opbrengsten vanuit het afgepakte criminele vermogen ten bate of ten laste komen van de algemene middelen in plaats van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.2
Ten aanzien van de aanpak van ondermijnende criminaliteit is het Landelijk Strategisch Overleg Aanpak Ondermijning (LSOAO) – waarin ook de regioburgemeesters zijn vertegenwoordigd – op dit moment bezig een advies aan mij op te stellen over een optimale besteding van het ondermijningsfonds van
€ 100 mln. en de structurele reeks van € 10 mln. Daarnaast wordt thans geïnvesteerd in de versterking van de politie (€ 267 mln. structureel), hetgeen mede tot een versterking van de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit moet leiden.
Deelt u voorts de mening van de burgemeester van Rotterdam en het openbaar ministerie (OM) dat door middel van het teruggeven van afgepakt geld aan de wijken een signaal kan worden afgegeven dat criminaliteit niet loont? Zo nee, waarom niet?
Het signaal dat misdaad niet loont wordt afgegeven door crimineel vermogen af te pakken en daders te bestraffen. Ik ben van mening dat investeringen in de sociale voorzieningen, het welzijn en de economische situatie in de wijk helpen bij de lange-termijn-bestrijding van criminaliteit en andere maatschappelijke problemen. Dit kabinet investeert dan ook in wijken daar waar het kan en het nodig wordt geacht. Zo worden – conform het regeerakkoord- in het kader van de aanpak van regionale opgaven ook extra middelen beschikbaar gesteld voor Rotterdam-Zuid3.
Welke rol heeft het OM bij het cadeau doen van in beslaggenomen goederen?
Voor zover met de vraag wordt gedoeld op het herinvesteren van afgepakt crimineel vermogen, kiest het OM, in afstemming met de ketenpartners en op basis van onder meer de beschikbare capaciteit en de juridische mogelijkheden, voor die afpakmogelijkheden die naar verwachting het grootste maatschappelijk effect hebben. Zo heeft het OM in 2017 het initiatief genomen om een boot, die in beslag was genomen tijdens een drugsonderzoek, aan de drugseconomie te onttrekken en beschikbaar te stellen voor de opleiding van mensen en wetenschappelijk onderzoek in Arctische gebieden. Het Openbaar Ministerie koos voor deze afdoening met het oog op maximaal maatschappelijk effect. Vanwege het buitengewone karakter van deze afdoening, kon die alleen worden gerealiseerd na instemming van de ministers van Justitie en Veiligheid en van Financiën.
Deelt u de mening van de burgemeester van Rotterdam dat er meer wettelijke mogelijkheden moeten komen teneinde informatie met andere partijen te kunnen delen die zij nu nog niet met elkaar mogen delen? Zo ja, wat gaat u doen teneinde hieraan tegemoet te komen en aan welk soort informatie denkt u? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd4, wordt in het kader van de door mij voorgenomen ondermijningswetgeving de uitbreiding van de mogelijkheden voor informatieverstrekking en verwerking tussen, binnen en door overheidsdiensten uitgewerkt. De focus van dit traject ligt in eerste instantie op de intra-gemeentelijke gegevensdeling en de rol van de burgemeester en het lokaal bestuur bij de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Zoals toegezegd zal ik uw Kamer uiterlijk 30 juni aanstaande over de voortgang hiervan informeren.5