Het bericht ‘Zedenzaak van Brech bleef te vaak onopgemerkt’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Zedenzaak van Brech bleef te vaak onopgemerkt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de zaak Nicky Verstappen onder andere leert dat de Wet op Archiefbeheer, waardoor het openbaar ministerie (OM) verplicht dossiers na verloop van jaren moet vernietigen, de opsporing van criminelen tegenwerkt?
Op 1 april 2004 is de Wet op justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) in werking getreden. Op basis van artikel 4 lid 4 juncto artikel 39d Wjsg geldt sedertdien een vernietigingstermijn van strafvorderlijke en justitiële gegevens van 80 jaar voor vrijwel alle zedenzaken, waaronder die gericht zijn tegen minderjarigen. Dit geldt ook voor sepotbeslissingen. Dat houdt in dat deze gegevens en/of dossiers gedurende een periode van tachtig jaar beschikbaar blijven voor justitie ten behoeve van de rechtspleging.
Het onderzoek naar de dood van Nicky Verstappen betreft een lopend strafrechtelijk onderzoek, zodat ik niet kan ingaan op bijzonderheden van deze zaak. Ik merk slechts op dat het OM mij heeft bericht dat er geen aanwijzingen zijn dat in deze zaak de vernietigingstermijnen van strafvorderlijke gegevens (OM-dossiers) in de weg hebben gestaan aan de opsporing van deze verdachte.
Bent u bereid deze wet zodanig te wijzigen dat dossiers van het OM altijd bewaard blijven zodat criminelen uit oude strafzaken niet door het vernietigen van dossiers vrijuit kunnen gaan? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de nu geldende termijnen, zoals aangegeven in het eerste deel van mijn antwoord op vraag 2, zie ik geen reden om de Wjsg aan te passen.
Seksuele uitbuiting in een jeugdzorginstelling |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Meisjes gesloten jeugdzorginstelling Zetten bleken niet veilig voor loverboys»?1
Ja.
In welke fase van het strafproces bevindt de in het bericht genoemde zaak zich?
De eerstvolgende pro-forma zitting in deze zaak staat gepland voor 8 oktober. Naar verwachting zal de inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsvinden in het voorjaar van 2019. De twee hoofdverdachten zitten in voorlopige hechtenis.
Deelt u de mening dat zeker meisjes in jeugdzorginstellingen vanwege hun kwetsbare positie beschermd zouden moeten worden tegen seksuele uitbuiting door loverboys? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Het is bekend dat de ronselmethoden van loverboys/mensenhandelaren vaak gerelateerd zijn aan misbruik van een kwetsbare psychische, economische dan wel sociale positie van het slachtoffer. Dat vraagt extra alertheid op de risico’s op (seksuele) uitbuiting.
In sommige gevallen betekent dit ook dat beschermende maatregelen nodig zijn en worden meisjes in een gesloten instelling geplaatst.
Zijn u meer signalen bekend over meisjes in jeugdzorginstellingen die slachtoffer zijn of dreigden te worden van seksuele uitbuiting? Zo ja, waar bestaan die signalen uit en wat heeft u daar mee gedaan?
Jongeren die in een instelling verblijven zijn veelal kwetsbaar en lopen het risico om slachtoffer te worden van seksuele uitbuiting. Daarom heeft de Commissie Azough in opdracht van Jeugdzorg Nederland en met ondersteuning van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), in 2015 en 2016 instrumenten ontwikkeld op basis van een actieplan om te komen tot betere signalering van situaties waarin sprake is van een risico op seksuele uitbuiting en tot betere behandeling van slachtoffers.
Voor jeugdhulpinstellingen zijn verschillende instrumenten ontwikkeld en deze zijn in 2017 door het landelijk kennisnetwerk LVB en GGZ-Nederland met financiële steun van het Ministerie van VWS tevens toepasbaar gemaakt voor de instellingen die jeugdigen opvangen met LVB problematiek en/of psychische problemen.
Eind van dit jaar komen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de ministers van Buitenlandse Zaken, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport met een plan van aanpak mensenhandel waarin extra zal worden ingezet op het nog beter signaleren van en handelen bij deze problematiek.
Deelt u de mening dat, aangezien dergelijke meisjes aan de zorg van de overheid zijn toevertrouwd, op die overheid een zware verantwoordelijkheid rust om deze meisjes te beschermen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat die bescherming wordt verbeterd? Zo nee, waarom niet?
Meisjes die gesloten geplaatst worden om te voorkomen dat zij zich aan de zorg onttrekken of onttrokken worden, verdienen een veilige woon- en leefomgeving. De instellingen waar deze meisjes verblijven zijn daarvoor verantwoordelijk en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet vervolgens toe op de kwaliteit van de instellingen voor gesloten jeugdhulp inclusief of sprake is van een veilig woon en leefklimaat.
Naar aanleiding van de door u aangehaalde berichtgeving heeft de Minister van VWS contact gehad met de IGJ over de veiligheidssituatie bij de jeugdhulpinstelling in Zetten, de Heldringstichting. De inspectie heeft samen met de Inspectie van het Onderwijs, de bestuurder van de Heldringstichting en de bestuurder van de school op het terrein, verzocht om de signalen diepgravend te onderzoeken. De inspecties willen geïnformeerd worden over de feiten en eventuele tekortkomingen in de hulp aan zowel de betreffende jeugdigen genoemd in bovengenoemde berichtgeving, als de andere jeugdigen die verblijven binnen de instelling.
De Heldringstichting heeft vervolgens het initiatief genomen voor een onafhankelijk onderzoek. De inspectie ziet toe op de onafhankelijkheid van de onderzoekscommissie en stelt eisen aan het onderzoek zoals een volledig feitenrelaas en diepgaande analyse. Op basis van dit onderzoek zullen de inspecties beoordelen of en welke verdere vervolgstappen nodig zijn.
De Commissie Azough heeft daarnaast een specifieke handreiking ontwikkeld voor het contact tussen jeugdhulpinstellingen en de politie. We zien dat er in regio’s overlegtafels zijn waar politie en zorg casuïstiek bespreken. Dit moet op grotere schaal van de grond komen. Hieraan zal in het plan van aanpak mensenhandel aandacht worden besteed.
Wat is de waarde van de rapportage van de Inspectie van Gezondheidszorg en Jeugd over loverboy-problematiek als een instelling daarin vrijwel perfect scoort ten aanzien van preventie en hulpaanbod en er toch sprake is van seksuele uitbuiting? Acht u het mogelijk dat het beoordelingskader dat de Inspectie toepast tekortschiet? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om dat te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb op basis van de berichtgeving op dit moment geen reden om te twijfelen aan het toetsingskader of de wijze waarop de inspectie het toezicht heeft uitgevoerd.
Het onderzoek dat de Heldringstichting op verzoek van de inspecties uitvoert, zal moeten uitwijzen wat er gebeurd is. De inspectie zal op basis van het onderzoek kritisch reflecteren op het toetsingskader en het gebruik daarvan bij haar onderzoek onder instellingen met gespecialiseerde hulp aan (vermoedelijke) slachtoffers van loverboys van december 2017.
De inspectie voerde het toezicht bij de jeugdhulpaanbieders uit aan de hand van haar toetsingskader Verantwoorde Hulp voor Jeugd. 2 Bij de beoordeling van de kwaliteit van de geboden hulp maakte de inspectie tevens gebruik van de kernelementen uit het Kwaliteitskader van de commissie Azough 3, waarin specifieke kwaliteitseisen voor de gespecialiseerde jeugdhulp aan slachtoffers van loverboys zijn uitgewerkt, zoals de samenwerking met de politie.
Het bericht dat gevangenispersoneel alarm slaat over een plan om gevangenen veel meer zelf te laten regelen via tablets |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tablets in cel nachtmerrie voor cipiers»?1 Sinds wanneer bent u op de hoogte van de onrust onder het personeel over de voorgenomen proef om gevangenen zelf meer te laten regelen door middel van tablets?
Ja. Het betreft het Zelfbedieningsportaal Justitiabelen (ZBJ). De genoemde tablets zijn uitgerust met functionaliteiten die de justitiabele ondersteunen bij zijn zelfredzaamheid in detentie en de terugkeer naar de maatschappij. Gedurende de planvorming en totstandkoming van het ZBJ zijn de ondernemingsraden op zowel centraal als lokaal niveau nauw betrokken geweest. In het eerste en tweede kwartaal van dit jaar is uitvoerig overleg geweest met de Centrale Ondernemingsraad (COR) van DJI over ZBJ. Door DJI is goede notie genomen van de aangegeven zorgen en adviezen. Dit heeft geleid tot acties en maatregelen. Zo zal de COR deelnemen aan de begeleidingscommissie van de pilot. DJI heeft de voorzitter van de COR DJI hierover schriftelijk geïnformeerd. In een reactie daarop aan de bestuurder heeft de COR DJI beaamd zich te kunnen vinden in de genoemde maatregelen.
In welke fase bevinden zich de plannen om gevangenen met tablets hun eigen zaken te laten regelen?
Het project bevindt zich in de pilotfase. In de penitentiaire inrichtingen Dordrecht, Lelystad en de Jeugdinrichting de Hunnerberg wordt het werken met een tablet door justitiabelen en door medewerkers eerst beproefd.
Deze locaties zijn een goede afspiegeling van de regimes van DJI en daarmee representatief voor de diverse groepen gedetineerden binnen het gevangeniswezen en jeugd.
Klopt het dat de penitentiaire inrichtingen van Dordrecht en Lelystad en de justitiële jeugdinrichting van Nijmegen gaan experimenteren met deze werkwijze? Waarom is juist voor deze locaties gekozen?
Zie antwoord vraag 2.
Is met het DJI-personeel overleg geweest over de in het artikel genoemde pilot? Zo ja, wat waren de reacties vanuit het personeel? Zo nee, waarom niet?
Ja. De ideeën over ZBJ zijn afkomstig van de werkvloer en gebundeld tot het project ZBJ. In de uitwerking en planvorming van het platform ZBJ en de pilots zijn medewerkers continu betrokken. Door deelname in verschillende gremia en werkgroepen voorafgaand en gedurende het pilotproject zijn vertegenwoordigers vanuit diverse lagen in de organisatie stap voor stap betrokken bij de opzet van ZBJ, de invulling van de verschillende te ontsluiten functionaliteiten (de apps) en ontwikkeling van het uiterlijk en de gebruiksvriendelijkheid van de apps. Daarnaast spelen de medewerkers van de betreffende inrichting bij de voorbereiding en uitwerking van de pilot een centrale rol. Dit heeft ertoe geleid dat functies in ZBJ worden betrokken waarvan de vertegenwoordigers uit de organisatie hebben aangegeven dat deze de justitiabele het beste voorbereiden op zijn terugkeer naar de maatschappij. Denk hierbij aan het maken van afspraken bij de dokter, boodschappen bestellen, plannen van bezoek en het vinden van een woning en baan.
De medezeggenschap, zowel centraal als lokaal, is vanaf de aanvang van de voorbereiding van deze pilots steeds betrokken. Onderdeel van de pilot ZBJ is een meetperiode van ongeveer drie maanden onder een representatieve groep van de drie pilotlocaties. Voor deze meetperiode wordt een begeleidingscommissie ingericht bestaande uit vertegenwoordigers vanuit de organisatie. Een lid van de Centrale Ondernemingsraad van DJI maakt deel uit van deze commissie. De commissie evalueert de betreffende pilots.
Ook gedetineerden uit alle doelgroepen in de inrichtingen hebben inbreng gehad in de lay-out en de gebruikersvriendelijkheid van het platform. Dit heeft ertoe geleid dat ZBJ zeer laagdrempelig en intuïtief te gebruiken is door de diverse doelgroepen die DJI kent.
Deelt u de zorg dat, hoewel het in principe een goede gedachte is dat gedetineerden zoveel mogelijk zelfredzaam worden en zelf verantwoordelijkheid nemen voor de zaken die geregeld moeten worden, het te ver doorvoeren van dit concept ertoe leidt dat veel menselijk contact vervangen wordt door tablets en camera’s?
Ik deel de zorg dat menselijk contact vervangen wordt door tablets en camera’s niet. De inzet van camera’s is geen onderdeel van ZBJ en valt daarom buiten dit project. ZBJ staat juist voor het bevorderen van het menselijk contact tussen personeel en justitiabele.
De verwachting is juist dat ZBJ gaat zorgen voor meer dagelijks persoonlijk contact, voor meer begeleiding en coaching van de justitiabele en DJI-medewerker. De komst van ZBJ zorgt ervoor dat de collega’s op de werkvloer meer toekomen aan de basis van hun werk: zorgen dat justitiabelen aan hun gedrag werken, coaching en begeleiding, gericht op een duurzame terugkeer naar de maatschappij. Deze doelstelling wordt getoetst in de pilot ZBJ en meegenomen in de evaluatie.
Is het voor iedere gedetineerde weggelegd om «zelfredzaam» te worden? Is bijvoorbeeld de bedoeling dat ook gedetineerden die analfabeet, laaggeletterd of anderstalig zijn of te maken hebben met psychologische problemen gebruik moeten maken van de tablet? Zo niet, voor welk deel van de gedetineerden is dit het geval?
Of de tablet bijdraagt aan zelfredzaamheid en bruikbaar is voor alle groepen justitiabelen moet worden vastgesteld in de pilot ZBJ. De lay-out van de tablet is mede gebaseerd op de inbreng van gedetineerden. Dit heeft ertoe geleid dat ZBJ zeer laagdrempelig en intuïtief te gebruiken is door de diverse groepen justitiabelen. Zo wordt op de tablet veel gewerkt met iconen en plaatjes waardoor ook laaggeletterden ermee overweg kunnen. Meertaligheid is ingebouwd in de tablet, zodat ook niet-Nederlandstaligen de tablet makkelijk kunnen gebruiken. De functionaliteit is aan te passen aan doelgroepen en het soort regime. Uiteindelijk blijft de beslissing of een gedetineerde gebruik kan maken van de tablet maatwerk. PI’s bepalen zelf of justitiabelen met psychologische problemen gebruik kunnen maken van de tablet. Het is aan DJI alle justitiabelen daarin zo goed mogelijk te begeleiden en te faciliteren.
Is het de bedoeling dat op termijn de tablet de fysieke bibliotheek moet gaan vervangen? Beseft u zich dat de bibliotheek de ontmoetingsplaats is waar personeel en gedetineerden met elkaar in gesprek komen? Bent u bereid het sluiten van de fysieke bibliotheken terug te draaien?
Bij brief aan de Tweede Kamer van 24 november 2015 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aangekondigd dat er een gefaseerde vervanging van fysieke gevangenisbibliotheken komt.2 De vervanging door een digitale bibliotheek is gekoppeld aan de invoering van het project ZBJ. Gedurende de ZBJ-pilotperiode treden geen veranderingen op ten opzichte van de bibliotheek als gevolg van de pilot. Er worden geen onomkeerbare besluiten geïnitieerd en een bibliotheek-app wordt tijdens de pilotperiode niet geactiveerd. Personele gevolgen zijn daarmee nu dus ook niet aan de orde voor medewerkers van de bibliotheek.
Zoals in voornoemde brief is gemeld is pas in het geval van een succesvolle implementatie van ZBJ een fysieke bibliotheek niet meer nodig en kan daarna worden overgegaan tot een digitale bibliotheekvoorziening.
Snapt u de zorgen van het personeel dat door de introductie van tablets op de kamers van gedetineerden onveilige situaties kunnen ontstaan doordat er minder contact zal zijn met gedetineerden? Zo ja, hoe denkt u die zorgen weg te kunnen nemen? Zo nee, bent u het er niet mee eens dat contact tussen personeel en gedetineerden juist extreem belangrijk is voor een veilige situatie in de gevangenis en het resocialisatieproces van de gedetineerde?
Die zorg deel ik niet. Zoals gemeld is een van de doelstellingen van ZBJ juist het verlagen van de handmatige handelingen van de medewerkers op de werkvloer, zoals het verstrekken en ophalen van papieren formulieren, die nu een dagelijks onderdeel van hun werk vormen. ZBJ zorgt ervoor dat juist deze administratieve taken afnemen en medewerkers meer tijd overhouden voor het persoonlijk contact.
Bent u het met het personeel eens dat niet meer camera’s, maar meer menselijk contact de veiligheid van personeel en gedetineerden ten goede komt? Zo ja, bent u bereid geld vrij te maken voor extra gevangenispersoneel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De schadeafhandeling en versterkingsoperatie in Groningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat, vandaag exact zes jaar na de aardbeving bij Huizinge, er nog steeds mensen zijn bij wie toen schade is ontstaan die wachten op afhandeling van die schade?
Het is om uiteenlopende redenen mogelijk dat enkele toen ontstane schades nog niet zijn afgehandeld. Voor sommige schadegevallen geldt dat hierover nog rechtszaken lopen. Daarnaast komt het voor dat een bewoner pas jaren na het ontstaan van een schade hiervan melding doet, bijvoorbeeld omdat deze eerder niet is opgevallen. NAM heeft in de afgelopen maanden een uiterste poging gedaan om alle oude schadegevallen – gemeld vóór 31 maart 2017 – op te lossen.
Klopt het dat er 1325 zaken zijn aangemeld bij de Arbiter Bodembeweging?1
Uit de NCG-kwartaalrapportage over de maanden april, mei en juni blijkt dat eind juni 1.325 meldingen, bij de Arbiters Bodembeweging in behandeling waren. Dit aantal is doorlopend aan verandering onderhevig. Zo geldt voor een deel van deze meldingen dat ook sprake is van een aanbod in het kader van de aanpak oude schadegevallen van NAM. Het was tot 1 september jl. mogelijk voor bewoners om hun melding aan de Arbiter voor te leggen nadat zij het aanbod van NAM niet hebben geaccepteerd. Ik zal uw Kamer binnenkort een eindrapportage van NAM aanbieden over de aanpak oude schadegevallen, met exacte cijfers over hoeveel bewoners het aanbod van NAM hebben geaccepteerd en hoeveel van hen zich bij de Arbiter hebben aangemeld.
Vindt u het wenselijk dat, met de 10 tot 12 zaken per week die de Arbiter momenteel per week behandeld, het 2,5 tot 3 jaar gaat duren voordat alle zaken behandeld zijn? Zo nee, wat gaat u eraan doen om te zorgen dat de afhandeling van oude schades versneld kan worden zodat gedupeerden niet nog langer hoeven te wachten?
Het is in mijn ogen niet aanvaardbaar als de doorlooptijd bij de Arbiters zou oplopen tot een dergelijk lange periode. De Arbiters laten weten dat zij verwachten meer zaken per week te kunnen behandelen door efficiëntieverbeteringen. Indien de Arbiters aangeven dat extra capaciteit nodig is, zal ik dat verzoek welwillend in behandeling nemen.
Bent u bereid deze gedupeerden zelf schadeloos te stellen en de kosten zelf te verhalen op de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik ben mij er van bewust dat de afhandeling van schademeldingen tijd kost en belastend voor bewoners kan zijn. Ik zet in op behandeling van deze gevallen door de arbiters.
Bent u bekend met de advertentie die de NAM gisteren in regionale kranten plaatste waarin wordt meegedeeld dat iedereen met C-schade van meer dan 25.000 euro automatisch wordt aangemeld bij de Arbiter?2 Vindt u dit correct? Waarom krijgen deze gedupeerden geen keuze?
Ja, ik ben bekend met de door NAM geplaatste advertentie. Melders van «oude schades» van vóór 31 maart 2017 hadden tot en met 1 september 2018 de gelegenheid om hun schademelding voor te leggen aan de Arbiter Bodembeweging. NAM heeft deze advertentie geplaatst om bewoners te attenderen op deze naderende deadline. Op deze manier wordt voorkomen dat de zaken, door een eventueel moment van onoplettendheid van de mensen met schade, tussen wal en schip belanden. Schademeldingen met een bedrag hoger dan € 25.000,- worden daarom automatisch aangemeld bij de Arbiter. NAM heeft in deze gevallen telefonisch contact opgenomen met de schademelder om te verifiëren of deze hiermee instemt. Alle schademelders die het betreft hebben hier mee ingestemd.
Wat vindt u ervan dat de NAM deze schade beoordeelt als C-schade?
In het kader van de afhandeling van oude schademeldingen hebben alle schademelders een aanbod van NAM ontvangen waarin óók alle C-schades worden vergoed, met uitzondering van schades die die volgens de uitspraken van de Arbiters Bodembeweging evident niet voor vergoeding in aanmerking komen. De NCG heeft recentelijk het genoemde rapport van de TU Delft aan mij aangeboden. Ik bestudeer dit en zal het rapport binnenkort met een appreciatie aan uw Kamer zenden.
Wat gaat u doen met het rapport van Technische Universiteit Delft waaruit blijkt dat ook schade in het buitengebied, nu beoordeelt als C-schade, wel degelijk veroorzaakt kan zijn door aardbevingen?3 Wat betekent dit voor de mensen van wie de NAM de schade nu beoordeelt als C-schade?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u dit inmiddels een beslissing genomen, zoals beschreven staat in de kwartaalrapportage, over het lot van 170 gezinnen die meedoen aan Eigen Initiatief? Zo nee, wanneer gaat u dit doen voor de Groningers die nog steeds in onzekerheid zitten of hun huis veilig is of versterkt moet worden? Waar hangt dit van af? Hoe snel worden deze mensen geïnformeerd? Op welke wijze worden zij geïnformeerd?
Voor een deel van de woningen in het programma Eigen Initiatief was op 24 april 2018 een versterkingsadvies opgeleverd. Voor deze huizen geldt dat de versterking op basis van dit versterkingsadvies wordt voortgezet.
De versterking van de overige woningen wordt betrokken bij de implementatie van het Mijnraadadvies (Kamerstuk 33 529, nr. 502). Over de aanpak van de versterkingsopgave vindt op basis van dit advies nadere besluitvorming plaats door Rijk en regio. Die besluitvorming ligt niet eenzijdig bij het Rijk.
Het programma Eigen Initiatief kenmerkt zich door een grote mate van betrokkenheid van bewoners in het gehele versterkingsproces. Deze bewoners zullen dan ook op passende wijze worden geïnformeerd zodra er duidelijkheid kan worden gegeven over het vervolg.
Erkent u, zoals de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) concludeert, dat mensen niet meer weten waar ze aan toe zijn? Erkent u dat dat funest is voor de mensen?
De versterkingsoperatie heeft de afgelopen jaren veel losgemaakt in Groningen en logischerwijs geleid tot verwachtingen over de toekomst. In de afgelopen jaren is het tempo van de versterkingsoperatie lager geweest dan de mensen was voorgehouden. Hierdoor hebben velen hun verwachtingen meermaals moeten bijstellen. Door de versnelde afbouw van de gaswinning neemt het aardbevingsrisico af en is minder grootschalige en ingrijpende versterking nodig dan tot nu toe voorzien. Dit is in de eerste plaats goed nieuws, maar leidt vervolgens begrijpelijkerwijs weer tot nieuwe vragen over de vooruitzichten voor individuele bewoners en gezinnen. Alle inspanningen zijn erop gericht om ook deze vragen op een zo kort mogelijke termijn kunnen te beantwoorden.
Klopt het dat, zoals valt te lezen in de kwartaalrapportage van de NCG, het inspecteren van woningen om te bepalen of zij veilig zijn is vertraagd door de onzekerheid die rondom de versterking door u is gecreëerd? Klopt de conclusie van de NCG dat hierdoor personele leegloop is ontstaan? Wat gaat u hieraan doen?
De kwartaalrapportage geeft een overzicht van de activiteiten van de NCG in het tweede kwartaal van 2018, in het kader van de uitvoering van diens Meerjarenprogramma (Kamerstuk 33 529, nr. 403). De vertraging in de inspecties waarvan in deze rapportage melding wordt gemaakt heeft dan ook alleen betrekking op de voortgang ten opzichte van de planning van de gebiedsgerichte aanpak van de versterkingsopgave, welke was gebaseerd op een langduriger en structureel hogere gaswinning dan het afbouwpad waartoe het kabinet op 29 maart jl. heeft besloten. In de brief aan uw Kamer waarin dit besluit wordt toegelicht (Kamerstuk 33 529, nr. 457) is bericht dat onomkeerbare stappen in het inspectie- en engineeringprogramma worden opgeschort in afwachting van duidelijkheid over de gevolgen van dit besluit voor de veiligheid. De inspecties zijn toen tijdelijk stopgezet en na enige tijd hervat, waarbij de beoordelingsmethode (NPR) niet wordt «vastgeklikt» zoals tot dan toe gebruikelijk was.De leegloop waar de NCG in de rapportage over spreekt, betreft specifiek de inspectieteams bij het Centrum Veilig Wonen (CVW) die minder werk kregen door deze tijdelijke stopzetting.
De Mijnraad heeft op 2 juli 2018 advies uitgebracht over de gevolgen van het besluit tot afbouw van de gaswinning voor de veiligheid in het gebied en daarmee voor de versterkingsoperatie (Kamerstuk 33 529, nr. 498). Hieruit komt naar voren dat een heroverweging van de huidige versterkingsoperatie noodzakelijk is. Met mijn brief van 3 juli 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 502) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de afspraken op hoofdlijnen die ik en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met de regiobestuurders hebben gemaakt op basis van het advies van de Mijnraad. Deze afspraken werken wij momenteel in onderling overleg verder uit. De capaciteit die nodig is voor de uitvoering van het versterkingsproces is onderdeel van dit overleg.
Hoeveel van de 1,9 miljard euro (waarvan de helft naar de schadeloosstelling naar gedupeerden ging) die nu is uitgegeven in het aardbevingsgebied is er exact door de rijksoverheid uitgegeven?
In tabel 28 op blz. 47 van de kwartaalrapportage zijn de uitgaven van NAM weergegeven die zij heeft gedaan onder haar juridische aansprakelijkheid en als onderdeel van de gesloten bestuursakkoorden. Tot en met het tweede kwartaal van 2018 heeft NAM € 1.861,3 miljoen uitgeven. Van dit bedrag is € 766,5 miljoen uitgeven aan veiligheid en preventieve versterking en € 700,4 miljoen aan schadeafhandeling. Het oude versterkingsprogramma kenmerkte zich door zeer uitvoerige inspecties, zeer uitvoerige engineering en een stelsel waarin huizen soms worden versterkt op basis van een inmiddels achterhaald winningsniveau en achterhaalde technische inzichten. Dit leverde een hoog kostenniveau op, zonder dat de bewoners daarvan profijt ondervonden. Dit leidde overigens ook tot een zeer laag tempo en dus een veel te beperkte verbetering van de veiligheid.
Uit deze tabel blijkt verder dat provincie en gemeenten € 57,5 miljoen hebben uitgeven aan leefbaarheid en economisch perspectief. Het in deze tabel genoemde totaalbedrag van € 1,9 miljard (€ 1.918,8 miljoen) heeft geen betrekking op Rijksmiddelen. De uitputting van de Rijksmiddelen is weergeven in tabel 26 op blz. 43 van de kwartaalrapportage: € 170,46 miljoen tot en met het tweede kwartaal van 2018.
Hoe is de schadekostenratio nu (in 2017 was de schadekostenratio 63% proceskosten en slechts 36% kwam terecht bij gedupeerden)?4? Hoeveel rijksmiddelen gingen er naar proceskosten en hoeveel naar de gedupeerden zelf?
De schadeafhandeling door de NAM heeft stilgelegen vanaf 31 maart 2017 waardoor de schadekostenratio in een onwerkelijke verhouding terecht is gekomen: de schade-uitkeringen aan gedupeerden lagen stil terwijl proceskosten volgens opgave van de NAM wel doorliepen. De proceskosten bij de NAM bestaan uit onderzoekskosten van de arbiter, calculatie & kwaliteitscontrole, contra-expertise, CVW-organisatie, eerstelijnsschade-experts en interne kosten NAM. Vanaf 19 maart 2018 heeft de TCMG de schadeafhandeling overgenomen en moet de schadekostenratio herijkt worden.
Hoeveel schat u dat de proceskosten zullen bedragen voor de oude schadegevallen die nu naar de rechter of de Arbiter moeten?
Deze proceskosten zijn voor rekening van de NAM. Op dit moment kan NAM nog niet aangeven hoeveel deze kosten bedragen.
Een onderzoek van de Kinderombudsman naar vervangende jeugddetentie |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht en het rapport van de Kinderombudsman over het opleggen van vervangende jeugddetentie bij het niet voldoen van een schadevergoeding?1
Ja.
In hoeveel gevallen wordt jaarlijks door de rechter vervangende jeugddetentie opgelegd als straf bij het niet voldoen van een schadevergoeding? Hoe vaak wordt daadwerkelijk overgegaan tot vervangende jeugddetentie?
Het aantal schadevergoedingsmaatregelen in jeugdzaken (gebaseerd op cijfers van de Raad voor de Rechtspraak) bedraagt:
2016: 1.591
2017: 1.789
Er zijn geen cijfers bekend over het deel van deze zaken waarbij de rechter in zijn vonnis de vervangende jeugddetentie opneemt, maar gelet op het gangbare beleid is de inschatting dat dit in vrijwel alle zaken het geval is.
De afweging om vervangende jeugddetentie toe te passen komt pas aan de orde op het moment dat de jeugdige ook na aanmaningen en inzet van de deurwaarder de schadevergoedingsmaatregel niet heeft voldaan. Het aantal gevallen waarin vervangende jeugddetentie uiteindelijk is toegepast, bedraagt minder dan 1% van de zaken:
2015: 11
2016: 14
2017: 13
Het betreft veroordeelden die op dat moment minderjarig waren.
De vervangende jeugddetentie wordt niet opgelegd als straf, maar is een dwangmiddel om degene die niet aan zijn betalingsverplichting voldoet een extra prikkel te geven om te betalen. De toepassing van jeugddetentie kan als straffend worden gevoeld, maar heft juridisch de betalingsverplichting niet op.
Op dit moment wordt onderzocht op welke wijze na de toepassing van vervangende detentie de verdere inning van de schadevergoedingsmaatregel nog bewerkstelligd kan worden, zowel bij minder- als meerderjarigen. Dit volgt onder andere uit de motie van de leden Van Oosten en Van Toorenburg.2
Kan een rechter bij het opleggen van een schadevergoeding direct een betalingsregeling overeenkomen met de dader? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit en in welke gevallen gebeurt dit? Zo nee, waarom niet?
De rechter kan bij het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel direct een betalingsregeling opnemen in het vonnis (artikel 36f lid 5 Sr jo art. 24a Sr). De praktijk is doorgaans dat de rechter geen betalingsregeling treft maar dit overlaat aan het CJIB. Er zijn geen specifieke cijfers beschikbaar over het aantal gevallen waarin de rechter een betalingsregeling treft. Per zaak wordt een individuele afweging gemaakt of er direct bij het opleggen van de maatregel een betalingsregeling wordt getroffen.
Voor wat betreft minderjarigen is binnen de rechterlijke macht door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht inmiddels de volgende afspraak gemaakt: »Rechters zouden bij iedere minderjarige de afweging moeten maken wat er nodig is om de jongere de schadevergoeding te laten betalen en of vervangende jeugddetentie in die specifieke situatie geschikt of passend is». Dit betekent dat bij de strafoplegging rekening wordt gehouden met de mogelijkheden van een minderjarige om schadevergoeding te betalen en met de consequenties van die betalingsverplichting.
Kijkt de officier van justitie standaard hoe draagkrachtig iemand is als een straf wordt geëist? Zo ja, is dit de gangbare praktijk? Zo nee, vindt u dit een taak voor de officier van justitie?
Bij het eisen van een geldboete wordt er standaard gekeken naar de draagkracht van een verdachte. De wettelijke grondslag hiervoor is art. 24 Sr. Een schadevergoeding is echter een maatregel en geen straf en beoogt uitsluitend herstel van de geleden schade aan het slachtoffer. De draagkracht van de verdachte speelt daarbij in prinicipe geen rol. Bij de uitvoering van de betalingsverplichting kan wel gekeken worden naar de draagkracht (zie verder antwoord bij vraag 5)
Wordt volgens u op dit moment in het jeugdstrafrecht voldoende gewaarborgd, dat betalingsverplichtingen kunnen worden nagekomen? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe dit gebeurt? Zo nee, welke maatregelen bent u bereid te nemen teneinde dit in de toekomst wél te garanderen?
Een waarborg die bijdraagt aan het nakomen van de betalingsverplichtingen is het nieuwe betalingsregelingenbeleid. Het CJIB heeft in samenspraak met OM en het departement sinds 1 september 2017 een nieuw betalingsregelingenbeleid waarbij een persoonsgerichte aanpak voorop staat. Het uitgangspunt voor een regeling is daarbij gewijzigd van «nee, tenzij» naar «ja, mits». Op het moment dat iemand dus aan een aantal voorwaarden voldoet is het uitgangspunt dat een betalingsregeling mogelijk is. Dit geldt ook voor minderjarige veroordeelden. Minderjarigen kunnen bij bedragen vanaf 112,50 euro een regeling treffen.
Veroordeelden die niet in staat zijn in één keer te betalen krijgen hierdoor meer mogelijkheden om de vordering(en) te voldoen waarmee het schadebedrag zo snel mogelijk en volledig wordt betaald. Het beleid sluit aan bij het maatschappelijk en verantwoord innen waarbij rekening wordt gehouden met persoonlijke omstandigheden. Toepassing van een standaardbetalingsregeling is het uitgangspunt maar waar nodig zijn maatwerkregelingen mogelijk.
Wanneer vooraf duidelijk is dat een minderjarige niet in staat is om zijn financiën te beheersen en ook de ouders hierin onvoldoende ondersteuning lijken te bieden, kunnen ook andere maatregelen worden overwogen, bijvoorbeeld financieel toezicht. Hier kom ik op terug in de door mij aangekondigde brede brief over het jeugdstrafrecht.
Het bericht dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) opnieuw privégegevens lekt |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) privégegevens van 2.400 cliënten uit Noord-Holland op straat heeft laten belanden?1
Ja.
Is de verklaring van de woordvoerder van UWV dat het hier gaat om een menselijke fout, voor u voldoende? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het UWV heeft bij mij aangegeven dat het een menselijke fout betrof. Het gaat om het uitnodigen van een geselecteerde groep mensen voor een bijeenkomst via een uitnodiging in de werkmap van de cliënt. De werkmap is een persoonlijke pagina op werk.nl waarmee de cliënt onder meer kan communiceren met het UWV, sollicitaties kan zoeken en een CV kan maken. Bij het klaarzetten van de uitnodiging in de werkmap is het verkeerde bestand gebruikt. Niet de uitnodiging, maar het selectiebestand met de gegevens van personen die uitgenodigd moesten worden is bij 97 mensen in de werkmap geplaatst. Daarbij is het «vier ogen principe», de procedure om de handeling te laten controleren, niet toegepast. Tevens is na de selectie van de doelgroep nagelaten om het bestand op te schonen, zodat gegevens als het Burgerservicenummer (BSN), die niet nodig zijn om een uitnodiging te verzenden, ten onrechte in het selectiebestand zijn blijven staan.
Hoe kan het dat de systemen van UWV zo zijn ingericht, dat door een menselijke fout de privégegevens van 2.400 cliënten zomaar als bijlage verzonden kunnen worden?
Bepaalde onderdelen van het werkproces van het UWV blijven mensenwerk. Voor de communicatie via de werkmap is het soms noodzakelijk dat bepaalde bestanden, zoals uitnodigingen, in de werkmap beschikbaar worden gesteld. Dit is een menselijk handeling die ondersteund wordt door software die het mogelijk maakt om een bericht of bestand naar een groep mensen tegelijkertijd te versturen, een zogenaamd bulkbericht. Het bestand dat foutief beschikbaar is gesteld, betreft het bestand dat deze bulkzending mogelijk maakt.
Heeft UWV in het kader van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en overige privacywetgeving, de zaken voldoende op orde? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ook vermeld in de Stand van Uitvoering (Kamerstuk 26 448, nr. 605) heeft het UWV op vrijwel alle onderdelen van de AVG maatregelen getroffen, zoals het inrichten van een register van verwerkingen en het opstellen van privacy verklaringen. Tevens is er veel aandacht besteed aan het vergroten van het bewustzijn onder medewerkers. Ook is er veel geïnvesteerd in het IT-landschap, bijvoorbeeld het anonimiseren van data en het autorisatiebeheer.
Het aanpassen van bestaande systemen en verwerkingen is complex. De principes van privacy by design en privacy by default zijn verankerd in de bedrijfsprocessen. Bij nieuwe systemen en processen worden deze principes dan ook toegepast. Aanpassing van bestaande systemen is soms slechts ten dele mogelijk en kent een lange doorlooptijd. Daardoor worden er de komende tijd nog veel handelingen door medewerkers van UWV verricht. Dit blijft foutgevoelig. Aandacht voor privacywetgeving is daarom een continu proces waaraan het UWV blijvend werkt.
Kunt u zich de verontwaardiging en zorgen voorstellen van de personen wier privégegevens op straat zijn komen te liggen? Wat kunt u voor hen betekenen?
Cliënten dienen er op te kunnen vertrouwen dat het UWV zorgvuldig met hun gegevens om gaat. Het UWV heeft de getroffenen wiens persoonsgegevens gedeeld zijn, middels een brief oprechte excuses aangeboden. In de brief is opgenomen dat het datalek nooit had mogen plaatsvinden en dat extra maatregelen zijn genomen om soortgelijke fouten in de toekomst te voorkomen. Tevens is aangegeven dat het ten onrechte gedeelde bestand is teruggetrokken, waardoor het niet langer in te zien is. Met de cliënten die het bestand reeds geopend hadden, is telefonisch contact opgenomen om ook lokaal opgeslagen kopieën te laten verwijderen. De verontwaardiging en zorgen van de getroffen personen zijn begrijpelijk. Cliënten kunnen contact opnemen met het UWV voor vragen of een persoonlijk gesprek. Goede nazorg is belangrijk.
Het UWV zal in het tweede kwartaal 2019 een technische maatregel invoeren die het verzenden van bepaalde bestanden, zoals xcel bestanden, onmogelijk maakt. Deze maatregel beperkt het risico op een vergelijkbaar incident aangezien dit soort bestanden dan niet in de werkmap geplaatst kunnen worden. De huidige maatregelen zijn vooral gericht op bewustwording, maar ondanks de inzet die hierop gepleegd is, is het effect van deze maatregelen vooralsnog onvoldoende gebleken. Zodoende heb ik het UWV gevraagd meer technische maatregelen te onderzoeken en te nemen die het menselijk handelen kunnen ondersteunen en het risico op datalekken kunnen verkleinen, zoals extra verificatiestappen, technische blokkades en automatische waarschuwingen. Ik ga met het UWV in overleg over deze mogelijkheden.
Een beperkende factor daarin is het feit dat veranderingen in de ICT-systemen van het UWV complex en tijdrovend zijn. Dit mag geen excuus zijn om geen verbeteringen na te streven, maar betekent wel dat de uitvoering nog enige tijd gevoelig blijft voor menselijke fouten. Daarom verwacht ik ook van het UWV dat zij de bewustwording van haar medewerkers blijft vergroten en dit incident
aangrijpt om het belang van een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens en het volgen van procedures, zoals het vier ogen principe, binnen de organisatie te benadrukken en strikter na te leven. Tot slot hanteert UWV een sanctiebeleid waarin passende maatregelen zijn opgenomen voor situaties waarin medewerkers zich bewust niet aan de procedures houden. Dit sanctiebeleid is in 2016 aangescherpt.
Kunt u zich herinneren dat op 22 september 2016 een medewerker van UWV Groningen ook een verkeerde bijlage verzond met daarin de privégegevens van ruim 11.000 cliënten?2
Ja
Kunt u zich voorts nog de brief van uw ambtsvoorganger herinneren waarin is staat: «UWV heeft derhalve acties ondernomen om dit in de toekomst te voorkomen»?3
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kan het dat ondanks de toegezegde acties waaronder het onleesbaar maken van bestanden, het op een andere plaats opslaan van bestanden en het verbod op het versturen van bulkberichten, het toch weer fout is gegaan?
Onder verwijzing naar mijn antwoord bij vraag 3, zijn menselijke fouten helaas niet uit te sluiten.
Technische maatregelen kunnen menselijk handelen ondersteunen, maar zijn niet in elke situatie toepasbaar, hebben soms ongewenste bijwerkingen en zijn niet altijd toe te passen in de bestaande systemen van UVW. Zo was het onleesbaar maken van het bestand met persoonsgegevens hier niet toepasbaar, aangezien een deel van dat bestand nodig was om de uitnodiging in de werkmap van de doelgroep te plaatsen. Ook het opslaan van bestanden op een andere plaats reduceert het risico slechts beperkt. Wel had het bestand geschoond moeten worden van gegevens die niet nodig waren voor het uitnodigen van de doelgroep, zoals BSN. Dit had het datalek weliswaar niet voorkomen, maar er waren dan minder gegevens gedeeld. Ik heb daarom met het UWV afgesproken dat hier scherper op wordt toegezien.
Tenslotte is het verbod op bulkberichten opgeheven. Het individueel afhandelen van berichten kost veel tijd, daar elk bericht voor elke individuele cliënt beschikbaar moet worden gesteld. Bovendien neemt de kans op fouten door routinematigheid, zeker bij zeer grote aantallen, alleen maar toe. Bulkberichten zijn veilig, mits de procedures gevolgd worden.
Is het onderzoek naar de toegezegde structurele maatregelen inmiddels afgerond? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst? Zo nee, wanneer verwacht u de uitkomst wel?
Het onderzoek is afgerond. De uitkomsten leiden tot een aantal verbetermaatregelen die zich in hoofzaak richten op het verbeteren van de awareness, zoals het opstellen van een richtlijn veilig communiceren, het aanstellen van ambassadeurs veilige communicatie en meer aandacht voor veilige omgang met gegevens in het integriteitsbeleid. Deze maatregelen zijn direct in gang gezet.
Ook heeft het onderzoek één technische maatregel opgeleverd die in het tweede kwartaal 2019 ingevoerd zal worden. Deze maatregel betreft het blokkeren van bepaalde bestanden, zodat deze niet langer aan de werkmap kunnen worden toegevoegd. Tevens wordt de werkwijze in de regiokantoren tegen het licht gehouden.
Wat gaat u doen om er per direct voor te zorgen dat UWV niet voor de derde keer in korte tijd de fout in gaat met het lekken van privégegevens van duizenden cliënten?
Zie het antwoord bij vraag 5.
Het toelatingsbeleid van Turkije |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met berichten dat bepaalde burgers uit lidstaten van de Europese Unie (EU) om politieke redenen niet tot Turkije worden toegelaten?1
Het kabinet is bekend met berichten over burgers uit EU-lidstaten die de toegang tot Turkije is geweigerd.
Welk beeld heeft u van de omvang hiervan de afgelopen paar jaar? Is dit (erg) toegenomen in deze periode?
Ik beschik niet over een volledig beeld van de omvang, noch over een eventuele trend. Wanneer een Nederlander aan een grens wordt tegengehouden, is dit in de eerste plaats een interne aangelegenheid waarover de Nederlandse overheid in de regel door de buitenlandse autoriteiten noch door betrokkene zelf wordt geïnformeerd. Incidenteel meldt een Nederlander die niet tot een ander land wordt toegelaten zich bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken met een hulpvraag.
Klopt het dat ook Nederlanders aan de grens zijn teruggestuurd? Om hoeveel mensen gaat dit?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u contact met andere EU-landen die hiermee te maken hebben? Zo ja, wat bespreekt u hierover?
Er is geen sprake van structureel contact met andere EU-landen over dit onderwerp.
Bent u bereid om, bij voorkeur samen met andere EU-landen, het Turkse beleid om mensen om politieke redenen toegang tot het land te weigeren te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Het staat buiten kijf dat een inreisbeperking voor een individu aan wie dit wordt opgelegd, erg vervelend kan zijn. Ieder land heeft echter, met inachtneming van de internationaalrechtelijke verplichtingen, het recht om personen wel of niet toe te laten op grond van de geldende regelgeving van dat land. Een Nederlander die niet tot een ander land wordt toegelaten en direct terugkeert naar Nederland kan besluiten een klacht in te dienen bij de betreffende autoriteiten.
Het ontslag van klokkenluider Roelie Post bij de Europese Commissie |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat klokkenluider Roelie Post ontslag van de Europese Commissie heeft gekregen op grond van afwezigheid en het predicaat «niet loyaal»? Kunt u uw antwoord toelichten?1 2
Hoe oordeelt u erover dat iemand die een ernstige misstand, in dit geval kinderhandel vanuit (toekomstige) EU-lidstaten, aankaartte uiteindelijk ontslag krijgt met als basis «niet loyaal»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Beseft u dat zij door de aangehaalde redenen voor ontslag geen recht op WW-regelingen heeft, terwijl zij 35 jaar bij de Europese Commissie gewerkt heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u het ook schandalige intimidatie dat de Europese Commissie haar als (oud-)werkgever een rekening van tientallen duizenden euro’s stuurt omdat ze «onterecht afwezig» zou zijn geweest? Kunt u uw antwoord toelichten?
Welke andere keuze had Roelie Post dan afwezigheid, nadat ze in Brussel ernstig bedreigd werd en geen gehoor vond bij noch de Europese Commissie noch de Belgische politie over bescherming tegen die ernstige bedreigingen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Deelt u de mening dat een werkgever ook medeverantwoordelijk is voor de veiligheid van medewerkers, zeker als ze door de aard van hun werk in ernstige bedreigende situaties terecht kunnen komen? Zo neen, waarom niet?
Wat vindt u ervan dat de Europese Commissie op Roelie Post, na haar terugkeer bij de Europese Commissie, sterke dwang heeft uitgeoefend om haar op psychische gronden arbeidsongeschikt te verklaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat gaat u doen om te zorgen dat deze klokkenluider, die het grote schandaal van kinderhandel op de kaart zette, niet in een kafkaësk, juridisch doolhof terecht komt na haar ontslag door de Europese Commissie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid contact op te nemen met de voorzitter van de Europese Commissie de heer Juncker om hem erop te wijzen dat de behandeling van Roelie Post tegengesteld is aan de – door de Europese Commissie – aangekondigde bescherming van klokkenluiders? Zo neen, waarom niet? Zo ja, kunt de Kamer van de uitkomst informeren?4
Erkent u dat de behandeling van Roelie Post de Europese Commissie in een zeer kwalijk daglicht stelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De klokkenluidersbrief van Roelie Post |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u in de antwoorden op eerdere kamervragen over Roelie Post antwoordde: «In 2012 heeft de Commissie nieuwe Guidelines voor klokkenluiden gepubliceerd (SEC 2012 679 final2) met als doel om de effectieve toepassing van de eigen regels met betrekking tot het melden van misstanden en de bescherming van melders/klokkenluiders te verbeteren en te versterken. Hierin onderschrijft de Europese Commissie het belang van een duidelijke procedure en bescherming voor klokkenluiders. Deze Guidelines benoemen de noodzaak «to ensure that members of staff who report serious wrongdoings or concerns in good faith are afforded the utmost confidentiality and greatest degree of protection against any retaliation as a result of their whistleblowing». De Guidelines noemen verschillende interne en externe kanalen (waaronder de Europese Ombudsman) voor werknemers die vermoedens van misstanden kenbaar willen maken en gaan in op verschillende beschermende maatregelen»?1
Ja.
Herinnert u zich dat u ook antwoordde: «het kabinet heeft kennisgenomen van de uitzending [van Argos over Roelie Post], het kabinet was niet bekend met alle aspecten die in de uitzending aan de orde kwamen»?
Ja.
Van welke aspecten in de uitzending was het kabinet nog niet op de hoogte?
De uitzending van ARGOS bevat een gesprek waarin aandacht is voor de ervaringen van mevrouw Post. Ook wordt in de uitzending gesteld dat de Europese Ombudsman de zaak zou hebben behandeld en voorlopig zou hebben geconcludeerd dat de Europese Commissie correct heeft gehandeld
Hoe beoordeelt u de door mevrouw Post bestreden kinderhandel?
Bij interlandelijke adoptie geldt voor Nederland het uitgangspunt dat de procedure van afstand zorgvuldig dient te geschieden en de mogelijkheden om het kind in eigen land te plaatsen goed moeten zijn onderzocht alvorens interlandelijke adoptie mag worden overwogen.
Aan de hand van de ervaringen die met interlandelijke adoptie zijn opgedaan, is de bemoeienis van de overheid in de controle op de adoptieprocedure in de loop der jaren steeds groter geworden. Mijn ambtsgenoot, de Minister voor Rechtsbescherming, beziet momenteel welke maatregelen op nationaal en internationaal niveau nog extra genomen moeten worden om ervoor te zorgen dat adoptieprocedures zorgvuldig verlopen. Zoals tijdens het Algemeen Overleg Adoptie op 18 januari 2018 is toegezegd, informeert hij uw Kamer daarover voor het einde van dit jaar.
Bent u op de hoogte van de twee eerste bullets in Guidelines voor klokkenluiden van de commissie die u zelf aanhaalt, waarin staat:
Ja
Deelt u de mening dat die andere EU-instellingen bijvoorbeeld het Europees parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese ombudsman kunnen zijn?
In de richtsnoeren van de Commissie wordt een onderscheid gemaakt tussen interne en externe kanalen voor het kenbaar maken van serieuze onregelmatigheden. De richtsnoeren voorzien in de mogelijkheid om als laatste middel onder bepaalde omstandigheden een extern kanaal te kiezen voor het klokkenluiden en daarbij de Raad, het parlement, de Rekenkamer, of de Ombudsman te adresseren.
Heeft de Minister-President op of vlak na 12 februari 2016 een brief van 88 kantjes ontvangen van Roelie Post, gericht aan Marin Schultz (toen voorzitter van het Europees parlement), die begint met «Dear President Schulz, Hereby I address myself to you as whistleblower, with the request for support and protection»?
De Minister-President heeft op 15 februari 2016 kopie ontvangen van een brief die mw. Post aan Dhr. Schulz heeft geadresseerd.
Heeft u in deze brief gelezen dat deze gericht was in de cc aan «Dutch Presidency: Prime Minister Mr. Mark Rutte»?
Zie het antwoord op vraag 10.
Erkent u dus dat mevrouw Roelie Post precies de regels voor klokkenluiders volgde in 2016 door een brief te schrijven aan de Minister-President, omdat Nederland toen voorzitter was van de Raad van de Europese Unie?
De richtsnoeren van de Commissie voor klokkenluiders voorzien in de mogelijkheid om onder bepaalde omstandigheden als laatste middel een extern kanaal te kiezen, in dit geval het Europees Parlement. Een kopie is ter kennisgeving gedurende het Nederlands voorzitterschap aan de Minister-President gestuurd. Het is niet aan het kabinet om te beoordelen in hoeverre de richtsnoeren correct gevolgd zijn.
Heeft u de brief destijds gelezen? Zo ja, wanneer?
Het betreft een afschrift van een brief aan de voorzitter van het Europees Parlement, waarmee het Europees Parlement, conform genoemde richtsnoeren, fungeert als het door mevrouw Post gekozen externe kanaal. Het afschrift van deze brief is daarom ambtelijk aangenomen ter kennisgeving en niet door de Minister-President gelezen.
Welke acties heeft u ondernomen naar aanleiding van deze brief? Kunt u hierin heel precies zijn op welke data u welke acties ondernomen heeft?
Zie de antwoorden op de vragen 9 en 10.
Welke acties gaat u nog ondernemen in deze zaak?
Voor medewerkers van de Europese Commissie gelden in principe de procedures uit de verordening voor het statuut van Europese ambtenaren. Het is aan de Commissie om een oplossing te vinden voor een geschil met haar werknemer. Voor het kabinet ligt om deze reden geen bemiddelende rol voor de hand. Specifieke details over het geschil tussen de Commissie en de betreffende medewerker zijn bij het kabinet dan ook niet bekend. Dat laat onverlet dat het kabinet het positief zou vinden indien er naar de inhoud en de geest van geldende regels een voor beide partijen bevredigende oplossing wordt gevonden.
In het geval dat geen oplossing kan worden bereikt, is het Gerecht van het EU Hof van Justitie bevoegd om uitspraken te doen in geschillen tussen de Europese Unie en haar personeelsleden.
Wilt u deze zaak onder de aandacht brengen van de eerste vicevoorzitter van de commissie Frans Timmermans, die in april nieuwe regels voor klokkenluiders presenteerde met de woorden: «Klokkenluiders moeten niet meer worden bestraft, maar verdienen bescherming»? Wilt u aangeven wat zijn reactie is?
Zie het antwoord op vraag 12.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden, aangezien Roelie Post nu door de Europese Commissie ontslagen wordt?
Het is helaas niet gelukt om de vragen binnen twee weken te beantwoorden. Wel is de wettelijk vastgestelde beantwoordingstermijn gehanteerd.
Het bericht ‘Drie jaar cel en tbs voor verkrachtende verlof-tbs’er’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Drie jaar cel en tbs voor verkrachtende verlof-tbs’er»?1
Ja.
Hoe kon de gigantische grote fout worden gemaakt om deze tbs’er op verlof te sturen? Hoeveel mensen hebben deze crimineel totaal verkeerd ingeschat?
De tbs-maatregel is erop gericht herhaling van het misdrijf in de toekomst te voorkomen en de patiënt op veilige en verantwoorde wijze terug te laten keren in de samenleving. Verlof is een essentieel onderdeel van de behandeling. Dat gebeurt heel zorgvuldig en stapsgewijs. Zoals eerder aangegeven in antwoord op vragen van uw Kamer liggen aan elke verlofbeslissing uitgebreide adviezen ten grondslag van de behandelende kliniek en het onafhankelijke Adviescollege Verloftoetsing tbs-gestelden (AVT).2 De adviezen zijn gebaseerd op wetenschappelijk onderbouwde risicotaxatie-instrumenten. De belangrijkste vraag die het AVT dient te beantwoorden, is of het toekennen van verlof aan een tbs-gestelde verantwoord is. Het AVT bestaat uit elf forensisch psychiaters en psychologen, vier juristen en twee wetenschappelijk adviseurs.
Mede dankzij de zorgvuldige procedures en de professionaliteit van de betrokken medewerkers verlopen verlofbewegingen veelal probleemloos. Desondanks kan helaas niet in alle gevallen worden voorkomen dat een tbs-gestelde recidiveert.
Niettemin is de tbs-maatregel het beste antwoord op mensen die een ernstig strafbaar feit plegen en als gevolg van psychiatrische problematiek een gevaar voor de samenleving vormen. Het alternatief zou namelijk zijn dat deze mensen op een gegeven moment zonder behandeling terug de samenleving in zouden moeten worden gestuurd, hetgeen vele malen risicovoller zou zijn.
Laat u bloeddorstige leeuwen vrij rondlopen in de maatschappij? Zo nee, waarom werd deze gevaarlijke tbs’er losgelaten in de maatschappij, om pas achteraf te concluderen dat deze gevaarlijke gek «blijkbaar nog niet in staat is om vrij rond te lopen»? Beseft u dat dat de wereld op z’n kop is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat als een rechter oordeelt dat iemand «blijkbaar nog niet in staat is om vrij rond te lopen», deze persoon geen tbs opgelegd moet krijgen maar een lange celstraf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u drie jaar celstraf een rechtvaardige straf voor een notoire crimineel die door zijn verkrachting het leven van een meisje volledig heeft verwoest?
In het Nederlandse rechtsbestel is het de rechter die oordeelt over de straf en de strafmaat in individuele zaken. Het past mij niet om mij hierover uit te spreken.
Kunt u aan het slachtoffer uitleggen dat deze brute verkrachter nu weer tbs opgelegd heeft gekregen en straks dus wéér op verlof gaat waar hij weer nieuwe slachtoffers zal kunnen maken?
Het staat buiten kijf dat het slachtoffer iets vreselijks heeft meegemaakt. De rechter heeft geoordeeld dat deze dader nu weer behandeling nodig heeft. Dit met het oog op bescherming van de maatschappij. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4 heb aangegeven, is verlof is een essentieel onderdeel van de behandeling. Verlofverlening vindt zeer zorgvuldig plaats en wordt alleen toegestaan indien dat veilig en verantwoord wordt geacht. Daarbij worden incidenten altijd geëvalueerd, en waar nodig worden interne protocollen of de behandeling hierop aangepast.
Bent u bereid de wetgeving dusdanig te veranderen dat als een tbs’er op verlof een ernstig geweld- of zedenmisdrijf heeft gepleegd nooit meer op verlof mag? Zo nee, waarom neemt u de veiligheid van de maatschappij zo weinig serieus met dit idiote verlofbeleid van tbs’ers?
Als er een ernstig misdrijf wordt gepleegd moet de dader worden vervolgd en gestraft. Ook als het om recidive gaat kan de rechter een gevangenisstraf opleggen, eventueel opnieuw in combinatie met een tbs-maatregel. Verlof is een cruciaal onderdeel van die maatregel. Als er volgens de behandelaren nog risico’s bestaan kan tbs worden verlengd. Daar zijn voldoende mogelijkheden voor in de huidige regelgeving.
De herleidbare vermelding van het persoonlijke burgerservicenummer (BSN) op de voorzijde van het paspoort. |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat het persoonlijke burgerservicenummer (BSN) nog steeds op paspoorten van na 2014 zichtbaar en herleidbaar is in de verzameling gegevens onderaan de kunststof kaart (houderpagina) in het paspoort?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Deelt u de mening dat dit nog altijd het risico van identiteitsfraude met zich meebrengt, net zoals bij de vermelding van het BSN in het btw-identificatienummer, en dat de rijksoverheid identiteitsfraude zoveel mogelijk zou moeten voorkomen?
Identiteitsbewijzen bestaan uit een verzameling van persoonsgegevens. De gezamenlijke weergave van die persoonsgegevens draagt van zichzelf een risico op identiteitsfraude met zich mee. Dat geldt ook voor de vermelding van het BSN op het paspoort. Uit meldingen over identiteitsfraude blijkt dat het risico vooral ligt in het combineren van persoonsgegevens (zoals het BSN en naam) met persoonsgegevens uit andere bronnen (zoals bankgegevens); een BSN alleen geeft geen recht op voorzieningen. Ik deel uw mening dat de rijksoverheid zoveel mogelijk moet doen om identiteitsfraude te voorkomen, daar zijn dan ook maatregelen voor genomen.
Geeft u, door het aanbieden van tips tegen identiteitsfraude op de website van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het uitbrengen van een app waarmee digitaal het BSN op de voorzijde van het paspoort kan worden afgeschermd bij het maken van een kopie, al niet aan dat het huidige paspoort op dit punt te wensen overlaat?
Ook ik heb eerder geconstateerd dat de plaatsing van het BSN op de voorzijde van de houderpagina van het paspoort wellicht anders kan. De huidige plaatsing leidt tot extra handelingen voor de burger; die moet nu steeds het BSN doorstrepen wanneer een kopie van het paspoort moet worden ingeleverd bij een instantie die het BSN niet mag verwerken. Daarom heb ik in de afgelopen periode onderzocht welke oplossingen er zijn om het BSN op de achterzijde van de houderpagina van het paspoort automatisch uitleesbaar te maken en weg te halen uit de machine leesbare strook (MRZ) op de voorzijde van de houderpagina. Gebleken is dat het technisch mogelijk is om het BSN uit de MRZ te halen en automatisch uitleesbaar te maken op de achterzijde van het paspoort. Een dergelijke aanpassing voldoet aan internationaal geldende afspraken die per document gelden. Zie ook antwoord op vraag 4.
De plaatsing van het BSN is echter van belang voor veel instanties die het BSN mogen verwerken en daarom automatisch uitlezen. Het weghalen van het BSN uit de machine leesbare zone heeft grote implicaties voor operationele processen bij deze instanties wanneer er geen alternatief beschikbaar is. Ik ben dan ook al in gesprek met de betrokken instanties over de termijn waarop zij hun processen zodanig kunnen hebben aangepast dat zij ook het BSN geautomatiseerd kunnen uitlezen als dat op de achterzijde van de houderpagina staat vermeld.
Wat zijn de redenen dat het wel mogelijk is gebleken om op identiteitskaarten en op het rijbewijs de gegevens met daarin een herleidbaar BSN uitsluitend op de achterkant te plaatsen en bij het paspoort niet?
Om fouten bij het registreren van het BSN te voorkomen is het BSN opgenomen in de MRZ van identiteitskaarten en paspoorten; het BSN kan daardoor geautomatiseerd verwerkt worden. De plaatsing van de MRZ is gebonden aan internationale afspraken die per document anders zijn. Voor het paspoort gelden afspraken die vastgelegd zijn door de Internationale burgerluchtvaartorganisatie (ICAO). Die afspraken schrijven voor dat de MRZ op de voorzijde van de houderpagina van het paspoort staat, maar verplichten niet de opname van het BSN in de MRZ. Op een identiteitskaart staat de MRZ op de achterkant; bij het rijbewijs ontbreekt het BSN in de MRZ.
Verschillende controlerende instanties (zoals de Politie) hebben hun systemen en processen erop ingericht dat zij het BSN uit de MRZ kunnen uitlezen. Zolang er geen alternatief beschikbaar is, kan het BSN niet uit de MRZ van paspoorten. Het automatisch uitlezen verdient de voorkeur boven handmatig overnemen omdat dit snel en foutloos gebeurt. Daarom is het BSN op paspoorten nu nog steeds zichtbaar op de voorzijde van de houderpagina1.
Bent u bereid bij de eerstvolgende herziening van het paspoort, of zoveel eerder als mogelijk, alle naar een persoonlijk BSN herleidbare gegevens van de voorzijde van het paspoort te verwijderen?
Ja, ik ben voornemens het BSN uit de MRZ te halen en automatisch uitleesbaar te maken op de achterzijde van de houderpagina van paspoorten en identiteitskaarten. Hierdoor is het BSN niet meer aanwezig en kopieerbaar op de voorzijde van de houderpagina van het paspoort. Zoals ik beschreef bij vraag 3 vraagt dit om aanpassing van processen bij instanties die het BSN mogen verwerken. Met die instanties ben ik in gesprek om te bepalen wanneer zij er klaar voor zijn om het BSN op deze wijze te verwerken. Zodra ik meer weet over deze termijn informeer ik uw Kamer daarover.
De verklaring (nr. 2) van het bestuur van de Stichting Vliegramp MH17 inzake meldingen en publiciteit over lichamelijke resten op MH17-crashsite |
|
Jan de Graaf (CDA), Chris van Dam (CDA), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de verklaring (nr. 2) van het bestuur van de Stichting Vliegramp MH17 van 19 juli 2018, alsmede van twee op 18 en 19 juli 2018 geplaatste berichten op het YouTube-kanaal van de heer Patrick Lancaster?1 2
Ja, er is vanuit het Ministerie van JenV naar aanleiding van de verklaring van het bestuur van de Stichting Vliegramp MH17 een bericht op de IVC-site geplaats. De IVC-site is een besloten website die wordt gebruikt om met nabestaanden te communiceren.
Hieronder vindt u nog het bericht dat vrijdag 20 juli zowel in het Nederlands als in het Engels op de IVC-site is geplaatst:
«Deze week is wederom een filmpje op YouTube geplaatst door een journalist met beelden van mogelijke botfragmenten van slachtoffers van vlucht MH17. Het gaat om een journalist die al twee keer eerder een filmpje online heeft geplaatst met mogelijke botresten. Ook dit filmpje toont beelden die voor nabestaanden schokkend kunnen zijn. Wij betreuren dit. Mocht u het filmpje desondanks willen bekijken, dan kan dat via de link onderaan dit bericht.
Eerder heeft de journalist de mogelijke botfragmenten waarvan hij zegt deze op de crashsite te hebben gevonden, overgedragen aan de lokale autoriteiten. De vondst kon vervolgens dankzij een faciliterende rol van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) naar Nederland worden overgebracht voor nader onderzoek en identificatie door het NFI. In het nieuwe filmpje laat de journalist de botfragmenten echter liggen.
Conform resolutie 2166 van de VN Veiligheidsraad dient een ieder die stoffelijke resten heeft gevonden en/of in bezit heeft op een waardige wijze over te dragen aan de Nederlandse autoriteiten. Er zal contact met de journalist worden opgenomen met het dringende verzoek alle botfragmenten aan de autoriteiten over te dragen. De overheid zal vervolgens de botfragmenten naar Nederland halen voor forensisch onderzoek. Dit proces zal evenals voorgaande keren de nodige tijd in beslag nemen omdat het gebied gevaarlijk is en daardoor niet vrij toegankelijk is.»
Klopt het dat de crashsite van vlucht MH17 door het recovery team (destijds) minutieus is onderzocht? Is het voorstelbaar dat nu nog in substantiële mate stoffelijke resten van slachtoffers van deze vliegramp kunnen worden aangetroffen? Welke verklaring kunt u geven voor het (nu nog) daar vinden van stoffelijke resten van mogelijke slachtoffers?
Er is altijd erkend dat niet valt uit te sluiten dat in de toekomst nog stoffelijke resten of persoonlijke eigendommen kunnen worden gevonden. Het gebied waarin het toestel, de inzittenden en hun persoonlijke eigendommen terecht zijn gekomen is ongeveer 50 vierkante kilometer groot. Er is alles aan gedaan om de stoffelijke resten en persoonlijke eigendommen van de slachtoffers zo zorgvuldig mogelijk te bergen, onder vaak moeilijke omstandigheden.
Met meerdere missies zijn stoffelijke resten en persoonlijke eigendommen zoveel mogelijk geborgen, met behulp van lokale autoriteiten, bewoners en hulpdiensten. Bij de repatriëringsmissie van april 2015 is daartoe een deel van de grond afgegraven en gezeefd. Voor zover te beoordelen aan de hand van de YouTube filmpjes, wordt beweerd dat de botfragmenten in het gebied zijn gevonden dat juist is afgegraven en gezeefd.
Het valt niet uit te sluiten dat er nog stoffelijke resten aanwezig kunnen zijn in het hele crashgebied, maar de mate waarin deze journalist zegt botfragmenten te kunnen vinden op deze specifieke locatie, wordt niet waarschijnlijk geacht.
De procedure om stoffelijke resten van MH17-slachtoffers naar Nederland te halen en te onderzoeken is lastig en tijdrovend. Om een beter beeld te krijgen van wat hierbij komt kijken, zal ik uw Kamer in een separate brief nader toelichting geven op het proces rondom de repatriëring.
Hebben zich het afgelopen jaar, in het bijzonder de afgelopen dagen, mensen gemeld bij de Nederlandse dan wel de Oekraïense autoriteiten of bij enige andere autoriteit waarmee de Nederlandse overheid in verbinding staat, die melding maakten van het aantreffen van stoffelijke resten op de crashsite? Is het u bekend of de heer Lancaster contact heeft gezocht?
Om zorg te dragen voor de repatriëring van nieuwe vondsten zijn in 2015 afspraken met contactpersonen in de regio rondom de crashsite gemaakt. Bij hen kunnen vondsten worden ingeleverd. Deze worden vervolgens, via de Nederlandse ambassade in Kiev, naar Nederland overgebracht voor onderzoek.
Er is nog regelmatig contact met personen in de regio, zij hebben geen melding gemaakt van andere gevonden stoffelijke resten. Er zijn wel recent enkele persoonlijke eigendommen door bewoners bij een contactpersoon ingeleverd. Daaruit blijkt dat bewoners nog alert zijn op vondsten die gerelateerd kunnen worden aan de crash met vlucht MH17.
Zijn er aanwijzingen dat op de crashsite stoffelijke resten zijn neergelegd met de kennelijke bedoeling het onderzoek van het Joint Investigation Team (JIT) in diskrediet te brengen? Zo ja, is bekend wie hiervoor verantwoordelijk moet(en) worden gehouden? Hoe waardeert u in dit verband berichtgeving via het twitter-account @GlasnostGone waar gesteld wordt dat er stoffelijke resten zijn geplaatst na het officieel vrijgeven van de crashsite?
Het JIT is bekend met de berichten en video’s van zowel Patrick Lancaster als de berichten en video’s van @GlasnostGone. Het JIT heeft altijd gecommuniceerd dat het voorstelbaar is dat ondanks de grondige zoektochten tijdens eerdere missies nog stoffelijke resten gevonden zouden kunnen worden. Het JIT onderstreept dat mensen die mogelijke stoffelijke resten vinden, daar uiterst respectvol mee om zouden moeten gaan en deze zouden moeten inleveren bij de lokaal aangewezen contactpersonen.
Indien daadwerkelijk reeds in 2014 of 2015 veilig gestelde botresten op de crashsite zouden zijn neergelegd, zou dat bijzonder respectloos en uiterst pijnlijk zijn voor de nabestaanden. Het JIT is niet bekend met concrete aanwijzingen dat hiervan sprake zou zijn, maar kan ook niet uitsluiten dat dit wel gebeurt.
Welke acties heeft u ondernomen of gaat u ondernemen om de feitelijke autoriteiten rond de crashsite in Oekraïne (zelfverklaarde Volksrepubliek Donetsk) zorg te laten dragen dat conform resolutie 2166 van de VN Veiligheidsraad stoffelijke resten, waar deze zich ook bevinden in het gebied, verzameld worden en op een waardige wijze worden overgedragen aan de Nederlandse autoriteiten?
Nederland heeft na de publicatie op YouTube direct contact gezocht met de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en gevraagd de de-facto autoriteiten te wijzen op het feit dat een ieder is gebonden aan resolutie 2166 van de VN Veiligheidsraad, waarin wordt gesteld dat iedereen die stoffelijke resten heeft gevonden en/of in bezit heeft deze op een waardige wijze dient over te dragen aan de Nederlandse autoriteiten.
Daarnaast is de Engelstalige verklaring van het bestuur van de stichting onder de aandacht gebracht van alle Grieving Nations met het verzoek in relevante gremia aandacht voor dit punt te vragen.
Kent u het bericht in de krant Novaya Gazeta d.d. 17 juli 2018 waarin gesteld wordt dat het officiële onderzoek naar de ramp dit najaar zal worden afgerond? Klopt dit bericht?3
Ja dit bericht is bekend en nee, de inhoud van het bericht klopt niet.
De onrust in Nicaragua en het hoge aantal burgerdoden bij anti-regeringsprotesten |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dodental Nicaragua veel hoger dan de regering zegt»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Het exacte aantal dodelijke slachtoffers dat is gevallen bij de demonstraties sinds 18 april jl. blijft een schatting, mede door gebrek aan strafrechtelijk onderzoek in Nicaragua. Volgens de laatste schatting van de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Mensenrechten (IACHR) staat het dodental op 295; volgens de Asociación Nicaragüense Pro Derechos Humanos (ANPDH), een Nicaraguaanse mensenrechtenorganisatie, zijn er 448 doden gevallen.
Kunt u bevestigen dat er 350 doden zijn gevallen bij de anti-regeringsprotesten in Nicaragua sinds de start daarvan in april?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de politie en paramilitaire groeperingen die onder leiding staan van president Ortega standrechtelijke executies uitvoeren?2
Medewerkers van het kantoor van de Hoge Vertegenwoordiger voor Mensenrechten (OHCHR) in Nicaragua rapporteren over standrechtelijke executies. De woordvoerder van de Verenigde Naties (VN) verwijst hier ook naar in een persverklaring.
Kunt u aangeven in hoeverre de claim van de demonstranten klopt dat president Ortega zijn land op autoritaire wijze leiding geeft?
De manier waarop president Ortega het land bestuurt is zeer zorgelijk. Mensenrechten worden op wijde schaal geschonden en president Ortega onderdrukt zijn bevolking door middel van arbitraire en standrechtelijke executies, marteling en het ontzeggen van het recht op vreedzaam protest en vrijheid van meningsuiting. Hiermee schendt president Ortega fundamentele mensenrechten die ten grondslag liggen aan een goed functionerende democratie.
Bent u bereid om in de VN-Veiligheidsraad het optreden van het regime in Nicaragua te veroordelen en uw zorgen te uiten over de mensenrechtensituatie aldaar?
De zorgen over de situatie in Nicaragua worden internationaal breed gedeeld. Via diverse kanalen wordt druk op president Ortega en zijn regering uitgeoefend om de mensenrechtenschendingen te beëindigen. Internationale organisaties zoals de VN, de OAS en de EU hebben de Nicaraguaanse overheid opgeroepen het geweld tegen demonstranten te stoppen. Nederland heeft in EU-verband een actieve rol gespeeld. De EU zal, net als de OAS en de OHCHR, een bijdrage leveren aan de nationale dialoog. Het kabinet volgt de situatie in Nicaragua nauwlettend en wacht de resultaten van de reeds lopende internationale initiatieven en druk af alvorens agendering van de situatie in Nicaragua in de VN Veiligheidsraad te overwegen.
Nederland is voornemens een onafhankelijke expertmissie van de OAS financieel te steunen. Deze doet onderzoek naar de misstanden in Nicaragua sinds 18 april jl. om straffeloosheid tegen te gaan en een signaal af te geven dat de mensenrechtenschendingen niet onopgemerkt zijn gebleven. Nederland heeft om bilateraal de druk op Nicaragua op te voeren een ontwikkelingsproject waarin sprake was van samenwerking met de Nicaraguaanse overheid met twee maanden opgeschort.
Ziet u mogelijkheden om in internationaal verband de druk op president Ortega op te voeren in een poging verdere burgerslachtoffers, waaronder kinderen, te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Wetgeving rond internationale faillissementen is verouderd’ |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Wetgeving internationale faillissementen is verouderd»?1
Ja, ik ken het bericht. Ik heb geen beschikking over de precieze hoeveelheid faillissementen buiten de Europese Unie die een relatie hebben met Nederland, maar vereniging INSOLAD heeft desgevraagd geschat dat het waarschijnlijk om enkele tientallen gevallen per jaar gaat. Zij tekent hierbij aan dat het daarbij vaak gaat om omvangrijke zaken, met grote belangen. Ook in de literatuur is gepleit om tot een aanpassing van de wetgeving te komen om de afwikkeling van internationale faillissementen te faciliteren, in het bijzonder waar het gaat om afwikkeling van faillissementen van bedrijven die gedeeltelijk buiten de Europese Unie zijn gevestigd.2
Op dit moment wordt het aan de rechter gelaten om te beoordelen of een faillissement van een onderneming dat buiten de EU is uitgesproken gevolgen heeft voor in Nederland gelegen bezittingen van die onderneming. Deze beoordeling is bijvoorbeeld van belang als een curator van een dergelijk faillissement de in Nederland gelegen goederen van het failliete bedrijf wil verkopen.
Een buiten de EU uitgesproken faillissement heeft in beginsel beperkt effect op in Nederland gelegen bezittingen, maar de rechter kan anders beslissen.3
Met de klankbordgroep faillissementsrecht wil ik op korte termijn bespreken of en in hoeverre het wenselijk is om tot modernisering van het regels inzake afwikkeling van internationale, niet-EU, faillissementen over te gaan.4 Ik zal uw Kamer spoedig daarna informeren over de uitkomsten en eventuele opvolging.
Onderschrijft u de probleemstelling uit dit artikel?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe vaak faillissementen buiten de Europese Unie een relatie hebben met de Nederlandse rechtsorde?
Zie antwoord vraag 1.
Is aanpassing van de faillissementswet, met betrekking tot erkenning van de niet-Europese faillissementen, wenselijk?
Zie antwoord vraag 1.
De bronbescherming van journalisten |
|
Maarten Groothuizen (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Openbaar Ministerie luistert journalist af in moordzaak broer kroongetuige»1 en «Ook Rotterdams OM in de fout met journalist»?2
Ja.
Bent u van mening dat het openbaar ministerie (OM) haar interne procedure van verplicht overleg met de parketleiding en vervolgens met het college van procureurs-generaal voldoende heeft geborgd? Zo ja, hoe geldt dat in zaken waarin sprake is van grote spoed? Is de interne procedure dan ook voldoende gewaarborgd?
Ja. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 van Kamervragen van de leden Van Oosten en Yesilgöz-Zegerius (beiden VVD), met kenmerk 2018Z13577 heb aangegeven, wordt de Aanwijzing toepassing dwangmiddelen bij journalisten (Hierna: de Aanwijzing) op dit moment aangepast en in lijn gebracht met het aangenomen Wetsvoorstel bronbescherming in strafzaken. In de nieuwe aanwijzing is wederom een procedure opgenomen van verplicht overleg met de parketleiding.
Daarnaast wordt binnen de opleidingstrajecten van het OM, zowel in de leergang voor nieuwe officieren van justitie als in de permanente educatie (nog) meer ruimte gemaakt voor het onderwerp «journalistieke bronbescherming». De procedure zoals opgenomen in de aanwijzing geldt ook in het geval van grote spoed.
Herinnert u zich het mondelinge vragenuur van 12 juni 2018, waarin u aangaf dat het OM maatregelen treft om dit soort incidenten in de toekomst te voorkomen?
Ja.
Welke maatregelen heeft het OM al getroffen? Welke maatregelen gaat het OM nog treffen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
Bent u van mening dat het aanscherpen van de aanwijzing voldoende is om dit soort incidenten in de toekomst te voorkomen? Zo nee, welke andere maatregelen gaat u treffen?
Aangezien de Aanwijzing in lijn wordt gebracht met het aangenomen Wetsvoorstel bronbescherming in strafzaken en er in de opleidingstrajecten van het OM meer aandacht wordt besteed aan de journalistieke bronbescherming, zie ik op dit moment geen aanleiding om extra maatregelen te treffen.
Ziet u in de onder vraag 1 genoemde kwesties aanleiding om extra maatregelen te treffen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat de leiding van het OM voldoende zicht heeft op zaken waarin bronbescherming een rol speelt? Zo nee, hoe komt dat en welke maatregelen gaat u treffen om dat te verbeteren?
Ja.
Welke voorbereidingen treft het OM voor een zorgvuldige uitvoering van het recent aangenomen wetsvoorstel bronbescherming in strafzaken (Kamerstuk 34 032)?
Zoals gezegd is het OM thans doende de Aanwijzing in lijn te brengen met het recent aangenomen Wetsvoorstel bronbescherming in strafzaken.
Bent u van oordeel dat binnen de cultuur van de politie en het OM voldoende begrip bestaat van het belang van bronbescherming en de rol van de journalistiek in een democratische rechtsstaat? Zo ja, hoe verklaart u dan de recente incidenten? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om de cultuur te veranderen?
Ja. De voorzitter van het College van procureurs-generaal heeft eerder aangegeven bronbescherming van journalisten uiterst belangrijk te vinden. De achtergrond voor de Aanwijzing ligt in het feit dat een journalist op grond van artikel 10 van het EVRM het recht heeft om zijn bronnen te beschermen en dat het overheden in beginsel niet is toegestaan om daarop een inbreuk te maken. De betreffende opname, waarnaar in vraag 11 wordt verwezen, is nooit uitgeluisterd en uiteindelijk na overleg met het College van procureurs-generaal in opdracht van de hoofdofficier van justitie in Amsterdam vernietigd, omdat het OM van oordeel is dat de opname in dit specifieke geval een ontoelaatbare inbreuk was op de bronbescherming van journalisten.
De recente incidenten hebben de aandacht voor bronbescherming van journalisten binnen het OM vergroot. De nieuwe Aanwijzing zal binnen het OM breed worden uitgedragen en in de leergangen van het OM zal nog meer aandacht worden besteed aan dit onderwerp.
Kent u het persbericht van het OM van 4 juli 2018 «Opgenomen gesprek met journalist vernietigd zonder uit te luisteren?3
Ja.
Kunt u de passage «De betreffende opname is, ondanks de opdracht van de rechter commissaris daartoe, nooit uitgeluisterd en uiteindelijk na overleg met het College van procureurs-generaal in opdracht van de hoofdofficier van justitie in Amsterdam vernietigd» nader toelichten?
De betreffende opname is, ondanks de opdracht van de rechter-commissaris daartoe, nooit uitgeluisterd en uiteindelijk na overleg met het College van procureurs-generaal in opdracht van de hoofdofficier van justitie in Amsterdam vernietigd. Voorafgaand aan het bevel ten aanzien van dit middel heeft niet de vereiste interne toetsing plaatsgevonden en het OM was van oordeel dat in dit specifieke geval de opname een ontoelaatbare inbreuk was op de bronbescherming van journalisten.
Het bericht 'Openbaar Ministerie luistert journalist af in moordzaak broer kroongetuige' |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Openbaar Ministerie luistert journalist af in moordzaak broer kroongetuige»?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik heb kennisgenomen van dit bericht en ik neem deze schendingen van bronbescherming van journalisten hoog op.
Klopt het dat het openbaar ministerie (OM) een journalist heeft afgeluisterd in het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar de moord op de broer van kroongetuige Nabil B.?
In de zaak van de moord op de broer van de kroongetuige op 29 maart 2018 in Amsterdam is inderdaad, nadat daartoe een vordering was gedaan bij de rechter-commissaris en deze een machtiging had verleend, een bevel gegeven om in een openbare ruimte een gesprek op te nemen tussen een journalist en een andere persoon.
Aan het bevel is weliswaar uitvoering gegeven, maar de betreffende opname is nog diezelfde dag, toen de handelwijze bekend werd bij de parketleiding, in een kluis gelegd. De betreffende opname is, ondanks de opdracht van de rechter-commissaris daartoe, nooit uitgeluisterd en uiteindelijk na overleg met het College van procureurs-generaal in opdracht van de hoofdofficier van justitie in Amsterdam vernietigd. Voorafgaand aan het bevel ten aanzien van dit middel heeft niet de vereiste interne toetsing plaatsgevonden en het OM was van oordeel dat in dit specifieke geval de opname een ontoelaatbare inbreuk was op de bronbescherming van journalisten.
Deelt u de overtuiging dat de vrijheid van pers een van de grondslagen is van de democratische rechtsstaat en dat het afluisteren van journalisten een inbreuk maakt op deze vrijheid?
Ja, die overtuiging deel ik. De voorzitter van het College van procureurs-generaal heeft eveneens eerder aangegeven bronbescherming van journalisten uiterst belangrijk te vinden.
Zoals is weergegeven in de Aanwijzing toepassing dwangmiddelen bij journalisten (hierna: de Aanwijzing), vormt de vrijheid van meningsuiting, zoals neergelegd in artikel 10 EVRM en artikel 7 Grondwet, een belangrijke pijler in een democratische rechtsstaat. Een journalist heeft op grond van artikel 10 EVRM het recht om zijn bronnen te beschermen en het is overheden in beginsel niet toegestaan daarop een inbreuk te maken. Journalisten zijn afhankelijk van hun bronnen om hun werk goed te kunnen doen, en daarom is bronbescherming een zwaarwegend recht.
Het recht op bronbescherming is echter niet absoluut. Uitgangspunt is dat in verband met de bronbescherming in strafzaken in de praktijk slechts sprake kan zijn van toepassing van strafvorderlijke dwangmiddelen, als dit het enige denkbare effectieve middel is om een zeer ernstig delict op te sporen en te voorkomen. Het moet gaan om die misdrijven waarbij het leven, de veiligheid of de gezondheid van mensen ernstig kan worden geschaad of in gevaar kan worden gebracht.
Het kán derhalve gerechtvaardigd zijn om onder bijzondere omstandigheden, zoals neergelegd in de Aanwijzing en zoals hiervoor beschreven, strafvorderlijke dwangmiddelen, waaronder begrepen het opnemen van communicatie door middel van een technisch hulpmiddel, toe te passen tegen journalisten.
Herinnert u zich uw belofte aan de Tweede Kamer, naar aanleiding van een eerder geval waarbij een journalist door het OM werd afgeluisterd, dat dit nooit meer zou gebeuren? Welke acties heeft u sindsdien ondernomen? Wat zijn hiervan de effecten?
Ja, dat herinner ik me. De Aanwijzing wordt op dit moment aangepast en in lijn gebracht met het aangenomen Wetsvoorstel bronbescherming in strafzaken.2
Daarnaast wordt binnen de opleidingstrajecten van het OM, zowel in de leergang voor nieuwe officieren van justitie als in de permanente educatie (nog) meer ruimte ingeruimd voor het onderwerp «journalistieke bronbescherming».
Hoe gaat het OM om met situaties waarin, al dan niet opzettelijk, journalisten worden afgeluisterd? Worden de afgeluisterde gesprekken direct vernietigd? In welke situaties is het gerechtvaardigd een journalist af te luisteren? In hoeverre verandert dit na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering tot vastlegging van het recht op bronbescherming bij vrije nieuwsgaring (Kamerstuk 34 032)?
De Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering tot vastlegging van het recht op bronbescherming codificeert in de eerste plaats dat journalisten en publicisten zich op een recht op bronbescherming kunnen beroepen. Het recht op bronbescherming is echter niet absoluut. Deze wet regelt dat bij de toepassing van bepaalde strafvorderlijke dwangmiddelen tegen journalisten en publicisten altijd vooraf een machtiging moet worden gevraagd aan de rechter-commissaris. De rechter-commissaris zal deze machtiging alleen kunnen verlenen als het algemeen maatschappelijk belang bij het verkrijgen van de informatie evident zwaarder weegt dan het belang van de vrije nieuwsgaring en het belang van de bronbescherming. Het kán derhalve gerechtvaardigd zijn om onder bijzondere omstandigheden strafvorderlijke dwangmiddelen, waaronder begrepen het opnemen van communicatie door middel van een technisch hulpmiddel, toe te passen tegen journalisten. In die uitzonderlijke gevallen waarin de rechter-commissaris een machtiging heeft afgegeven, zal het OM dan ook gebruik (kunnen) maken van het materiaal dat verkregen is door de inzet van het dwangmiddel. Indien het OM vaststelt dat door de inzet van dwangmiddelen toch een ongeoorloofde inbreuk op het recht op bronbescherming van de journalist is gemaakt en er daarbij gegevens zijn verkregen, zullen deze gegevens terstond worden vernietigd.
Een andere wijziging in de wet is dat voor het opvragen van verkeersgegevens van journalisten en publicisten is bepaald dat dergelijke vorderingen alleen kunnen worden gedaan op vordering van de officier van justitie met machtiging, te verlenen door de rechter-commissaris. Dit is een toevoeging aan de artikelen 126n, tweede lid en 126u, tweede lid Wetboek van Strafvordering, die bepalen dat de officier van justitie opdracht kan geven aan aanbieders van communicatiediensten om gegevens te verstrekken over het communicatieverkeer van een gebruiker van die dienst.
De wet zal met ingang van 1 oktober 2018 in werking treden.
De onverenigbaarheid van het ambt van rechter en het Kamerlidmaatschap |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de toezegging van de voormalige Minister van Veiligheid en Justitie over het innemen van een standpunt met betrekking tot de eerdere Kamervragen over de verenigbaarheid van het ambt van rechter met onder andere een politieke functie?1
Ja. Deze toezegging is mij bekend.
Hebt u inmiddels een standpunt ingenomen naar aanleiding van de conclusies die door de rechtspraak zelf zijn genomen?2
Ik heb het advies van de rechtspraak ontvangen en bereid nu in overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een standpunt voor. Daarin zal ik antwoord geven op uw vraag over het onverenigbaar verklaren van deze functiecombinatie. Ik verwacht uw Kamer hierover na het zomerreces te kunnen informeren.
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van de rechtspraak om het onverenigbaar verklaren van het ambt van rechter met een lidmaatschap van de Eerste en Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier en welke termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat het nodig is het ambt van rechter ook onverenigbaar te verklaren met andere beroepen, zoals ambtenaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Nederland hebben wij het uitgangspunt dat rechters actief deelnemen aan de samenleving hoog in het vaandel. Het uitoefenen van nevenfuncties, zoals het ambtenaarschap, wordt daarbij in principe beschouwd als een nuttige aanvulling op het rechterlijk ambt. De rechtspraak heeft ook baat bij de specifieke expertise uit nevenfuncties. Voor de beoordeling of een nevenfunctie vraagtekens oproept over of raakt aan de onpartijdigheid van een rechter, hanteert de Rechtspraak de «Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraak». Deze leidraad biedt een toetsingskader met betrekking tot nevenwerkzaamheden en integriteit en bevat een landelijk uniform kader voor de gerechtsbesturen bij de beoordeling van nevenfuncties. Mij zijn geen signalen bekend dat deze leidraad onvoldoende handvatten zou bieden om de onpartijdigheid van de rechter in de praktijk te kunnen beschermen.
Het bericht dat hypotheekverstrekkers nog altijd te hoge boeterente berekenen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hypotheekverstrekkers berekenen nog altijd te hoge boeterente»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat uit onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) blijkt dat bij negen van de vijftien onderzochte hypotheekverstrekkers nog altijd te hoge boeterente in rekening wordt gebracht?
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft op 26 juni jl. een onderzoek gepubliceerd2 naar de naleving van de regels ten aanzien van de vergoeding voor vervroegde aflossing van hypothecair krediet. In dit onderzoek is gekeken: 1) of aanbieders bij vervoegde aflossing niet meer in rekening brengen dan het financiële nadeel en 2) of de berekeningswijze voldoende transparant is voor de consument.
In 32 van de 150 onderzochte dossiers (ruim 21%) heeft de AFM geconstateerd dat aanbieders een te hoge vergoeding voor de vervroegde aflossing in rekening hebben gebracht. Verder concludeert de AFM dat bij alle aanbieders de informatie die wordt verstrekt over de berekening van de te betalen vergoeding voor vervroegde aflossing verbeterd kan worden.
Ik vind het teleurstellend dat niet alle aanbieders zich aan de wettelijke eisen houden. Ook op het punt van de informatieverstrekking is nog verbetering nodig. De AFM verwacht dat alle vijftien aanbieders op korte termijn aanpassingen doorvoeren in hun informatieverstrekking en is met de aanbieders in gesprek om te bezien op welke manier die informatie aan de klant verbeterd kan worden.
Ook ik zal in mijn gesprekken met de banken en verzekeraars benadrukken dat de berekening correct moet worden uitgevoerd en dat het voor de consument helder moet zijn hoe de vergoeding wordt berekend.
Deelt u de mening dat de hypotheekverstrekkers sinds het invoeren van de strengere Europese regels in 2016 genoeg tijd hebben gehad om hun methoden aan te passen?
Ja.
Hoe verklaart u dat er nog steeds zoveel fouten worden gemaakt?
Van de vijftien aanbieders die de AFM in het onderzoek heeft betrokken, zijn er negen die in minstens één dossier een te hoge vergoeding in rekening hebben gebracht. De AFM geeft aan dat niet alle fouten zien op dezelfde invoervariabelen of dezelfde onderdelen van de berekening. Per aanbieder en per dossier is de situatie verschillend. De AFM ziet drie algemene oorzaken die opvallen:
Aanbieders hebben in een aantal gevallen aangegeven dat in de onderzochte dossiers individuele fouten zijn gemaakt bij de berekening (door invoerfouten).
Een onjuiste inrichting van systemen veroorzaakt fouten. AFM ziet bijvoorbeeld dat er aanbieders zijn die de renteopslagen niet goed hebben verwerkt in hun systemen waardoor ze niet correct zijn meegenomen in de berekeningen.
Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij hybride hypotheken, waar geen rekening is gehouden met een eventueel spaardeel. Ook het naar boven afronden van de resterende rentevaste periode is een voorbeeld van een dergelijke fout.
De hierboven genoemde zaken kunnen volgens de AFM wijzen op onvoldoende waarborgen in de systemen, processen en/of governance van de aanbieders om fouten in de berekening te voorkomen. De AFM geeft hierbij overigens aan dat zij hier geen onderzoek naar heeft gedaan.
Wat kunnen mensen doen die sinds 2016 geconfronteerd zijn met te hoge boeterentes?
De banken en verzekeraars hebben, bij monde van de NVB en het Verbond van Verzekeraars, toegezegd alle klanten te zullen compenseren die sinds 14 juli 2016 op grond van de nieuwe regels en de leidraad van de AFM een te hoge vergoeding hebben betaald. De NVB heeft ook aangegeven dat de banken ook de onjuiste berekeningen die uit het onderzoek van de AFM naar voren zijn gekomen grotendeels hebben hersteld of op korte termijn zullen herstellen.
Op welke wijze kan worden afgedwongen dat hypotheekverstrekkers zich eindelijk ten minste aan de regels gaan houden?
Sinds de inwerkingtreding van de Mortgage Credit Directive (MCD) op 14 juli 2016 is het voor kredietaanbieders niet toegestaan om bij vervroegde aflossing van het hypothecair krediet een vergoeding in rekening te brengen die hoger is dan het financiële nadeel dat de aanbieder hierdoor lijdt. Deze regels zijn vastgelegd in het Besluit Gedragstoezicht Financiële Ondernemingen (BGfo) en het Burgerlijk Wetboek (BW). De AFM heeft middels een leidraad op 20 maart 2017 richting gegeven aan de wijze waarop het financieel nadeel bij vervroegde aflossing op adequate wijze door de kredietverstrekkers kan worden berekend.
Daarnaast zijn aanbieders, op grond van het Bgfo (artikel 81c), verplicht een berekening van de te betalen vergoeding voor het vervroegd aflossen (en de bij de berekening gehanteerde hypothesen) aan de consument te verstrekken wanneer de consument voornemens is vervroegd af te lossen. Dit zijn de regels waar alle kredietaanbieders in Nederland zich aan moeten houden. Het is aan de AFM om bij overtreding van deze regels handhavend op te treden.
Denkt u dat hypotheekverstrekkers ooit in het belang van de klant zullen gaan denken?
Het herstel van vertrouwen in de financiële sector is een proces van lange adem. Hoewel de sector de laatste jaren belangrijke stappen heeft gezet, blijven er punten van verbetering. De correcte berekening van de boeterente is een van deze punten. Ik vind het dan ook teleurstellend dat er nog altijd een aantal aanbieders zijn die niet op alle punten in lijn handelen met de wettelijke regels. Het is goed dat de AFM streng toeziet of de regels worden nageleefd.
Op welke manier kan worden bevorderd dat de beroepseer en het respect voor klanten versterkt worden?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer gaat de AFM over tot het opleggen van boetes aan hardleerse hypotheekverstrekkers en waarom is dit tot op heden niet gebeurd?
De AFM heeft inmiddels met alle betrokken aanbieders indringend de bevindingen besproken en hen opgedragen op korte termijn te voldoen aan de wettelijke normen. Met betrekking tot de informatieverstrekking verwacht de AFM dat alle vijftien aanbieders op korte termijn aanpassingen doorvoeren. De AFM monitort de rest van het jaar het tempo en de kwaliteit van de verbeteringen die aanbieders doorvoeren. Daarnaast overweegt de AFM om aan enkele aanbieders handhavende maatregelen op te leggen. Het is aan de AFM als onafhankelijk toezichthouder om te bepalen of en wanneer deze vervolgstappen worden gezet.
Het wangedrag van hulpverleners in Afrika |
|
Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht dat hulpverleners in Afrika prostituees medicijnen in ruil voor seks gaven?1 Wat is uw reactie daarop?
Ik heb kennisgenomen van dit bericht en van de BBC rapportage waarop dit bericht is gebaseerd. Zoals bij u bekend, heb ik eerder mijn afschuw uitgesproken over seksueel misbruik door medewerkers van hulporganisaties. Dergelijk gedrag is onacceptabel en ik verwacht van hulporganisaties dat zij optreden tegen dit gedrag.
Was u op de hoogte van het kennelijke bestaan van een zwarte lijst onder niet-gouvernementele organisaties, waarop niet de mensen die zich slecht gedragen komen te staan maar klokkenluiders?
Nee, ik ben niet op de hoogte van het bestaan van «zwarte lijsten» voor klokkenluiders. Navraag bij de noodhulp- en ontwikkelingsorganisaties wijst uit dat zij hier evenmin mee bekend zijn. Het bestaan van dergelijke lijsten zou onacceptabel zijn.
Hoe kan voorkomen worden dat klokkenluiders bang zijn hun melding te doen wegens deze vermeende zwarte lijst? Bent u bereid hier ook actie op te ondernemen en dit aan uw actieplan toe te voegen?
Het is bekend dat medewerkers zich niet altijd veilig voelen om met klachten over misbruik naar buiten te komen. De hulpsector onderkent dat een cultuur waarin medewerkers zich veilig voelen om problemen en misstanden aan te kaarten, essentieel is voor ieder systeem om misbruik te voorkomen en tegen te gaan. Het actieplan dat door de Nederlandse hulpsector in afstemming met het kabinet is ontwikkeld omvat een aantal projecten die tot doel hebben de integriteitsaanpak van organisaties op integrale wijze te verbeteren. De meeste organisaties hebben al een systeem van vertrouwenspersonen en een beleid voor klokkenluiders.
Hoe vordert uw actieplan om wangedrag binnen de hulpsector tegen te gaan? Welke concrete stappen zijn in de laatste maanden gezet? Waar ziet u mogelijkheden in verbetering en versnelling van dit proces?
De uitvoering van het actieplan door de diverse betrokken partijen is op dit moment in volle gang. Sommige projecten zijn nu in een verkennende fase, andere projecten lopen en weer andere zijn in een afrondende fase.
Een concrete stap die wordt gezet is de verbetering van integriteitssystemen bij hulporganisaties. De NGO-koepelorganisatie Partos en Goede Doelen Nederland hebben voor hun leden diverse workshops georganiseerd over het verbeteren van het integriteitsbeleid. De volgende stap is het aanscherpen van het bestaande normenkader voor dit beleid, bijvoorbeeld de Erkenningsregeling Goede Doelen, de Partos gedragscode en de Partos 9001 (kwaliteitsnorm).
Het kabinet dringt er bij de hulpsector op aan dat het tempo van de uitvoering van het actieplan hoog ligt, want ieder slachtoffer van grensoverschrijdend gedrag en machtsmisbruik is er één teveel. Zoals toegezegd tijdens het debat met uw Kamer over misstanden in de hulpsector van 13 juni jl., zal ik in het najaar rapporteren over de geboekte voortgang van het actieplan.
Wat is er met de twee gevallen die onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse afdeling vielen en niet zijn ontslagen gebeurd?
Bij Artsen zonder Grenzen-Holland (AZG) zijn zeven meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag binnengekomen. Het betrof in alle gevallen seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen collega’s. Deze meldingen zijn conform de procedures van AZG onderzocht. Een melding of klacht betekent immers niet dat er daadwerkelijk een misstand is geweest. Vijf van de meldingen zijn gegrond verklaard en de medewerkers die zich schuldig hadden gemaakt aan dit gedrag, zijn ontslagen. In één geval kon geen grensoverschrijdend gedrag vastgesteld worden en in één geval wilde het slachtoffer dat er geen onderzoek zou worden ingesteld.
De regulering van rechtsbijstandverzekeringen |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gaat het wel goed met onze rechtsbijstandverzekeringen»?1
Ja.
Deelt u de mening van uw voorganger dat «een jurist van een verzekeraar wat betreft de kwaliteit van zijn werk op dezelfde voet moet worden beoordeeld als een advocaat»?2
Burgers die een beroep doen op hun rechtsbijstandsverzekering mogen verwachten dat de hulp die zij ontvangen van voldoende kwaliteit is. In de rechtspraak wordt ter beoordeling van beroepsaansprakelijkheid de civielrechtelijke norm gehanteerd van een redelijk handelend en redelijk bekwaam rechtsbijstandverlener.3 Ook het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening hanteert deze norm bij de beoordeling van klachten over de kwaliteit van de door een rechtsbijstandsverzekeraar geboden rechtshulp.
Klopt het dat de gekozen systematiek van zelfregulering, met betrekking tot die kwaliteit door het Verbond van Verzekeraars, nu niet goed loopt?
In 2016 heeft het WODC de verhoging van de competentiegrens in 2011 geëvalueerd.4 Daarbij is het WODC uitvoerig ingegaan op de kwaliteit van hulp die gemachtigden boden vóór en na de verhoging van de competentiegrens. Uit de evaluatie van de verhoging van de competentiegrens in 2016 bleek dat – op basis van het kwaliteitsoordeel van professionals en de tevredenheid van klanten – de rechtshulp die wordt geleverd in het kader van een rechtsbijstandverzekering als beste werd beoordeeld. Ook gaven verzekerden aan meer tevreden te zijn wanneer procedures door eigen juristen van verzekeraars worden verricht, dan wanneer dat door een externe advocaat wordt gedaan. Deze uitkomsten geven mij dan ook geen aanleiding tot zorg over de systematiek van zelfregulering door het Verbond van Verzekeraars.
Bent u van mening dat met de invoering van de Kwaliteitscode Rechtsbijstand door het Verbond van Verzekeraars de kwaliteit van het werk van juristen van verzekeraars op dezelfde voet wordt beoordeeld als een advocaat? Kunt u daarbij in het bijzonder een vergelijking maken tussen de beoordeling en de verplichtingen van juristen van verzekeraars op grond van die Kwaliteitscode enerzijds en de beoordeling, opleidingsverplichtingen en gedragsregels van advocaten anderzijds? Zo nee, waarom niet?
Van zowel juristen van rechtsbijstandsverzekeraars als advocaten mag worden verwacht dat zij rechtsbijstand van voldoende kwaliteit leveren. Dit betekent niet dat juristen van rechtsbijstandsverzekeraars aan eenzelfde kwaliteits- en opleidingsregime als advocaten onderworpen dienen te zijn, nu zij niet in alle gevallen dezelfde werkzaamheden verrichten. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het feit dat in bepaalde gevallen verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat voorgeschreven is. Het staat de branche vrij haar eigen instrumentarium te kiezen om te waarborgen dat de kwaliteit van de dienstverlening voldoende is. Voor een overzicht van de kwaliteitswaarborgen, waarin is voorzien, verwijs ik naar de beantwoording van de Kamervragen van het lid Swinkels d.d. 21 april 2017.5
Kunt u aangeven waarom de motie-Van Vroonhoven-Kok/Heerts3 op de lijst met moties en toezeggingen is verdwenen van de vaststelling van de begrotingsstaten voor het jaar 2018?4
De uitvoering van deze motie was oorspronkelijk verbonden aan de in het antwoord op vraag 3 genoemde evaluatie van de verhoging van de competentiegrens. De motie van de leden Van Vroonhoven-Kok en Heerts is als gevolg van een administratieve fout verdwenen van het overzicht moties en toezeggingen bij de begroting van mijn ministerie voor het jaar 2018. De motie zal bij het overzicht van moties en toezeggingen bij de begroting voor het jaar 2019 weer worden toegevoegd.
Wat is de stand van zaken rondom de uitvoering van de motie-Van Vroonhoven-Kok/Heerts voor een deugdelijk toezichtsysteem voor procederende juridische adviseurs?
In 2016 heeft het WODC onderzocht welke ontwikkelingen mogelijk veranderingen teweegbrengen voor de advocatuur, het notariaat en de gerechtsdeurwaarderij.8 Zoals aangekondigd in de brief waarmee dit onderzoek aan uw Kamer is aangeboden, biedt het onderzoek aandachtspunten voor verdere discussie met de beroepsgroepen en andere betrokkenen.9 Op basis daarvan wordt een visie ontwikkeld op welke acties de in kaart gebrachte ontwikkelingen van de beroepsgroepen en van de overheid vergen. Dit is inmiddels in gang gezet. Bij deze discussie betrek ik de motie van de leden Van Vroonhoven-Kok en Heerts. Uw kamer wordt te zijner tijd over de uitkomsten geïnformeerd.
Kunt u met betrekking tot het Massar/DAS-arrest5 toelichten in hoeverre u de vrije advocaatkeuze illusoir acht, gezien de praktijk van rechtsbijstandverzekeraars teneinde beperkingen aan de vrije advocaatkeuze te stellen?6 Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op de voorlichting en de campagne van verschillende rechtsbijstandverzekeraars?7
Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie kan een rechtsbijstandsverzekeraar beperkingen stellen aan de kosten die worden vergoed voor de inschakeling van een rechtshulpverlener door de verzekerde. In het Massar/DAS-arrest heeft het Hof opgemerkt dat Lidstaten vrij zijn om een op rechtsbijstandsverzekeringen toepasselijke regeling vast te stellen, voor zover de in de richtlijn 87/344/EG neergelegde beginselen niet van hun wezenlijke inhoud worden beroofd. Het is aan de rechter om te beoordelen of er zodanige beperkingen zijn gesteld dat de vrije keuze van een rechtshulpverlener illusoir is geworden. Bij het Verbond van Verzekeraars zijn overigens geen signalen bekend dat het gestelde kostenmaximum onvoldoende zou zijn.
Het Verbond van Verzekeraars heeft laten weten dat rechtsbijstandsverzekeraars hun verzekerden via diverse kanalen voorlichten over de vrije keuze van rechtshulpverlener, hoe dit werkt en wat de verzekerde kan verwachten. Dit gebeurt via diverse kanalen zoals de website, de polisvoorwaarden en de verzekeringskaart. Bij veel verzekeraars kan de verzekerde bij het aanschaffen van een verzekering een keuze maken tussen verschillende bedragen voor externe rechtshulp. Voor het voeren van een gerechtelijke of administratieve procedure door een eigen jurist of advocaat in dienstbetrekking geldt geen kostenmaximum omdat dit vergoeding in natura betreft. Dit duale karakter is kenmerkend voor (op dit moment alle) Nederlandse rechtsbijstandverzekeringen.