Het bericht ‘Staat wil deal met Volkert van der Graaf’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waarom onderhandelt het openbaar ministerie (OM) met de gewetenloze moordenaar van Pim Fortuyn?1 Waarom probeert het OM te verdoezelen dat zij met deze moordenaar onderhandelt?
De voorzieningenrechter in Den Haag heeft op 29 mei 2018 de meldplicht van Van der G. geschorst. Op 10 september 2018 vond een zitting plaats in het kader van het door het OM ingestelde hoger beroep tegen deze schorsing. Het Gerechtshof te Den Haag heeft tijdens deze zitting het voorstel gedaan om zonder rechterlijke tussenkomst tot overeenstemming te komen over het voortzetten van de meldplicht in een andere vorm. Partijen (het OM en de betrokkene) hebben deze voorzet opgepakt en zijn, zoals gebruikelijk is bij dit soort juridische procedures, – buiten aanwezigheid van anderen – met elkaar in gesprek gegaan.
Kent u de verkiezingsbeloften van de Minister-President dat Volkert van der Graaf nooit op proefverlof zou gaan?2 Waarom heeft u (en uw voorganger) dit en de vervroegde vrijlating dan toch laten gebeuren? Deelt u de mening dat die laffe, slappe rechters Volkert van der Graaf destijds gewoon levenslang hadden moeten opleggen?
Het is uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) achterwege moet worden gelaten. In deze zaak heeft de rechter hier geen grond voor geacht.
Het past mij niet een oordeel te vellen over een rechterlijke uitspraak. Welke beslissing passend is, is aan de rechter. Hij heeft daarbij oog voor alle omstandigheden van het individuele geval en weegt, zoals ook in mijn brief benoemd, alle betrokken belangen – inbegrepen die van de maatschappij en de nabestaanden – mee om tot een oordeel te komen.
Waarom werd door u of uw diensten gesuggereerd dat deze moordenaar naar het buitenland zou emigreren terwijl hij gewoon in Nederland verblijft? Beseft u dat Volkert van der Graaf wederom een aanslag op onze democratie pleegt door ons rechtssysteem te tarten en u, die laffe rechters en dat slappe OM keihard uitlacht?
Voorop staat dat pas aan de hand van een concreet voornemen om te verhuizen naar het buitenland kan worden beoordeeld of dit binnen een v.i.-traject mogelijk is. Ten aanzien van de eventuele wens van Van der G. om te emigreren kan ik zeggen dat voor hem gelden dezelfde regels gelden, met de daarbij behorende onmogelijkheden, als voor andere ondertoezichtgestelden. Ik heb evenwel begrepen dat bij het OM (nog) geen concreet voornemen bekend is.
Deelt u de mening dat het een extra klap in het gezicht is van de samenleving in het algemeen en de nabestaanden in het bijzonder dat Volkert van der Graaf, die leeft van een uitkering, proces na proces start en dat de belastingbetaler dit allemaal bekostigt?
Voor de Van der G gelden dezelfde rechten als voor iedere andere Nederlander in een vergelijkbare situatie.
Klopt het bericht dat Volkert van der Graaf zich niet meer fysiek hoeft te melden maar slechts een keer in de acht weken de Reclassering een verslagje moet sturen?3 Onderkent u dat u met dit akkoord met deze koelbloedige moordenaar de rechtstaat ondermijnt?
Met ingang van 2 oktober jl. is weer sprake van een meldplicht waaraan Van der G. zich moet houden. De meldplicht houdt in dat betrokkene zich elke acht weken moet melden bij de reclassering door middel van het indienen van een schriftelijk verslag. Afhankelijk van de inhoud van het verslag vindt hierna een gesprek plaats. Het eerder opgelegde contact- en mediaverbod blijft onverminderd van kracht en ook het evaluatiegesprek met het OM, dat iedere zes maanden plaatsvindt, blijft gehandhaafd. Zoals ik in mijn brief schrijf, is het OM – dat belast is met het toezicht op het nakomen van voorwaarden – positief gestemd over dit resultaat.
Bent u bereid vandaag nog Volkert van der Graaf op te pakken zodat hij zijn straf volledig in de cel zal uitzitten? Bent u bereid ervoor te zorgen dat Volkert van der Graaf na het uitzitten van zijn straf Nederland verlaat en nooit meer terugkeert?
Nee.
Het bericht 'Berispte ambtenaar blijft actief in vrouwenrechten' |
|
Bram van Ojik (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Berispte ambtenaar blijft actief in vrouwenrechten»?1
Ja.
Klopt het bericht dat een ambtenaar van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, die als coördinator werkte voor een internationaal project om vrouwenrechten te beschermen, zich schuldig heeft gemaakt aan (seksuele) intimidatie, financieel machtsmisbruik en pesten?
Er zijn klachten over ongewenste omgangsvormen ingediend tegen een ambtenaar van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze zijn onderzocht door een speciale klachtencommissie. Zes van de klachten zijn gegrond verklaard.
Klopt het bericht dat zes klachten tegen hem gegrond zijn verklaard? Zo ja, onder welke categorie vielen de gegronde klachten (seksuele intimidatie, financieel machtsmisbruik en pesten)?
Zie antwoord vraag 2.
Wat voor gevolgen heeft dit gehad voor de desbetreffende ambtenaar?
De ambtenaar heeft een disciplinaire maatregel opgelegd gekregen.
Klopt het bericht dat de desbetreffende ambtenaar is overgeplaatst naar een andere afdeling, in een gelijkwaardige functie, waar hij nog steeds werkt op het gebied van vrouwenrechten? Zo ja, bent u voornemens de desbetreffende ambtenaar te laten werken in die functie?
Nadat klachten waren binnengekomen is de betrokken ambtenaar onmiddellijk overgeplaatst. In het functieprofiel van de huidige functie staan vrouwenrechten niet benoemd. In verband met de privacy van betrokkene kan ik geen verdere uitspraken doen over de precieze invulling van deze functie.
Vindt u dat de desbetreffende ambtenaar hiermee is gestraft voor zijn gedrag?
Ja, er is een disciplinaire maatregel opgelegd.
Kunt u zich voorstellen dat het voor slachtoffers van wie de klachten gegrond zijn verklaard, onbegrijpelijk is dat hij op het gebied van vrouwenrechten en in een gelijkwaardige functie kan blijven werken?
Na oplegging van de disciplinaire maatregel, moet de betrokken ambtenaar verder werkzaam kunnen zijn binnen de verschillende beleidsterreinen van het ministerie.
In het profiel van de huidige functie van de betrokken ambtenaar staan vrouwenrechten niet benoemd, al blijven vrouwenrechten natuurlijk wel intrinsiek onderdeel van het Nederlandse buitenlandse beleid.
Bij de uitvoering van de functie van de betrokken ambtenaar hoort ook contact met externe partijen, waaronder ngo’s, aangezien dit een onlosmakelijk onderdeel van het werken bij dit ministerie is.
Het spreekt voor zich dat contact tussen de ambtenaar en betrokken ngo-medewerkers vermeden zal worden.
Vindt u het verstandig dat de desbetreffende medewerker nog steeds een rol heeft waarbij hij contact heeft met niet-gouvernementele organisaties (ngo's)?
Zie antwoord vraag 7.
Denkt u dat iemand die zich schuldig heeft gemaakt aan (seksuele) intimidatie jegens vrouwen, de beste persoon is om de Nederlandse inzet op het gebied van vrouwenrechten te vertegenwoordigen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat als het klopt dat klachten op het gebied van seksuele intimidatie, financieel machtsmisbruik en pesten gegrond zijn verklaard, het niet houdbaar is dat deze ambtenaar op een dergelijke positie blijft werken?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid maatregelen te nemen om te zorgen dat ambtenaren die zich schuldig hebben gemaakt aan seksuele intimidatie en financieel machtsmisbruik, niet kunnen werken op een plek waar zij vrouwenrechten moeten versterken respectievelijk gaan over subsidies van de Nederlandse overheid?
Elke casus moet individueel worden beoordeeld. Disciplinaire maatregelen worden gebaseerd op een zorgvuldige weging van de feiten en omstandigheden.
Hoe is de klachtenprocedure binnen de ministerie vormgegeven?
De behandeling van klachten van ongewenste omgangsvormen vindt plaats door een klachtencommissie, samengesteld uit ambtenaren van het ministerie, eventueel aangevuld met externe experts. De commissie hoort partijen en getuigen en concludeert op basis daarvan of, en zo ja, in welke mate klachten gegrond zijn. Daarna beslist het ministerie over een eventuele disciplinaire maatregel. Indien klagers niet tevreden zijn met de gevolgde procedure kunnen zij zich wenden tot de Nationale ombudsman.
Is er bij het ministerie, dan wel de rijksoverheid, een onafhankelijke vertrouwenspersoon die bij grensoverschrijdend gedrag advies en bijstand kan bieden? Zo ja, in hoeverre is de vertrouwenspersoon zelf beschermd om zaken onafhankelijk te kunnen op te pakken en te onderzoeken?
Net als de meeste andere werkgevers in de sector Rijk, heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken naast een Centrale Coördinator Integriteit een aantal vertrouwenspersonen, zowel op het departement als op de vertegenwoordigingen in het buitenland. Tevens heeft het ministerie een externe vertrouwenspersoon. Medewerkers kunnen zich voor advies tot deze vertrouwenspersonen wenden bijvoorbeeld als zij ongewenst gedrag in hun werkomgeving ervaren. De vertrouwenspersonen kunnen gevraagd en ongevraagd de ambtelijke leiding adviseren over zaken die het welbevinden van medewerkers betreffen. Ik heb geen reden om aan te nemen dat zij niet veilig en onafhankelijk kunnen opereren.
Tot welke aanscherpingen inzake klachten over grensoverschrijdend gedrag gaat het ministerie over, zodat de sociale veiligheid van vrouwen en mannen op de werkvloer gewaarborgd is?
Ik neem maatregelen om het melden laagdrempeliger te maken, zowel voor mijn eigen ambtenaren als voor externe partijen. Zo komt er een meldpunt waar externen grensoverschrijdend gedrag door BZ-ambtenaren kunnen melden. Tot slot maak ik nog meer werk van nazorg voor melders en gaan we na hoe we transparantie over meldingen kunnen vergroten. We maken de werkomgeving samen veiliger door het gesprek op de werkvloer te blijven voeren over zaken als integriteit, diversiteit en inclusiviteit.
Seksueel overschrijdend gedrag bij het ministerie van Buitenlandse Zaken |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Berispte ambtenaar blijft actief in vrouwenrechten»?1
Ja.
Kunt u toelichten welk afwegingskader heeft geleid tot de disciplinaire maatregelen zoals die genomen zijn?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de Gedragscode Integriteit BZ, waarin regels met betrekking tot integriteit en omgangsvormen beschreven staan. De zaak is onderzocht door een speciale klachtencommissie. Zes klachten zijn gegrond verklaard. Op basis van de vastgestelde feiten, omstandigheden en context heeft de betrokken ambtenaar een disciplinaire maatregel opgelegd gekregen.
Hoe verklaart u het dat de betrokken organisaties aangeven te hebben geaarzeld bij hun rapportages? Kunt u toelichten hoe dit is meegewogen bij het bepalen van de berisping?
Het is zelden eenvoudig melding te maken van ongewenste omgangsvormen en zeker in het licht dat het om externen gaat, begrijp ik het als betrokken organisaties aangeven aarzelingen te hebben gehad. Bij het bepalen van de disciplinaire maatregelen zijn alle feiten en omstandigheden meegewogen.
Deelt u de mening dat het voor slachtoffers en de maatschappij van belang is om te weten welke disciplinaire maatregelen het Ministerie van Buitenlandse Zaken verbindt aan grensoverschrijdend gedrag? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de transparantie hieromtrent te bevorderen?
Ik begrijp heel goed dat het voor het rechtsgevoel van betrokkenen van belang is meer inzicht te hebben in de opgelegde sanctie. Daarom laat ik onderzoeken hoe de transparantie over de opvolging van grensoverschrijdend gedrag in de toekomst kan worden vergroot.
Op welke termijn verwacht u dat het Rijksbrede meldpunt voor externe organisaties actief is? Op welke wijze draagt dit meldpunt bij aan meer transparantie?
De inzet van BZ is om zo snel mogelijk een meldpunt voor externe organisaties operationeel te hebben. Voorts zijn de vormgeving en de mogelijkheden voor interdepartementale samenwerking op dit vlak momenteel onderwerp van overleg tussen de departementen. Een dergelijk meldpunt heeft als doel de drempel te verlagen voor externen om melding te maken van grensoverschrijdend gedrag van een ambtenaar. Transparantie wordt versterkt door effectieve communicatie over het meldpunt en de bijbehorende procedures en garanties voor melders.
Doorvoer van militaire goederen via Schiphol en anderen Nederlandse havens |
|
Sadet Karabulut |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Klopt het dat de afgelopen anderhalf jaar vijf luchtvaartbedrijven op Schiphol zijn beboet voor het illegaal uit- en vervoeren van strategische goederen: van drones tot straaljageronderdelen? Zo ja, kunt een overzicht geven van deze gevallen? Zo nee, hoe zijn dan de feiten? Kunt u een overzicht geven van de veroordelingen sinds 2013 die tegen vervoerbedrijven zijn uitgesproken?1
Sinds 2013 heeft de rechtbank in een aantal strafzaken veroordelingen uitgesproken wegens het (medeplegen van) doorvoeren van militaire goederen zonder de vereiste doorvoervergunning en in dat kader heeft de rechtbank boetes opgelegd. Een drietal uitspraken is door de rechtbank gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.2 Het is niet mogelijk een overzicht te geven van veroordelingen per branche (zoals die van vervoersbedrijven) dan wel een overzicht van het aantal onderzoeken per jaar, omdat het illegaal doorvoeren van militaire goederen niet als zodanig wordt geregistreerd in de systemen van het OM.
Kunt u een overzicht geven per jaar van het aantal onderzoeken sinds 2013 dat voor de rechter is gebracht over doorvoer van strategische goederen (militaire en dual-use goederen) door het openbaar ministerie (OM)?
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u cijfers, van de Douane of andere opsporingsdiensten, van het aantal militaire of dual-use goederen dat wel degelijk is doorgevoerd in Schiphol of andere (lucht- of zee) havens zonder de daarvoor benodigde vergunningen? Kunt u deze aan de Kamer sturen?
Vanaf 1 januari 2014 tot heden is ten aanzien van twee zendingen militaire goederen bekend dat zij via een Nederlandse lucht- dan wel zeehaven zijn doorgevoerd, zonder dat de daarvoor benodigde vergunning aanwezig was. Het betrof hier in beide gevallen zendingen naar Saoedi-Arabië. Deze zendingen zijn naar aanleiding van een fysieke controle niet vrijgegeven voor doorvoer omdat de benodigde vergunning ontbrak. Daarna zijn deze zendingen toch zonder toestemming van de Douane weggevoerd voor de exporteurs. Tegen beide exporteurs is de Douane daarna opgetreden (voor een van deze twee zaken, zie vraag3.
De Douane houdt toezicht op het (EU) grensoverschrijdende goederenverkeer. Met haar toezichthoudende en controlerende taak handhaaft ze de voor dit verkeer geldende wet- en regelgeving, waaronder die voor strategische goederen (militaire of dual-use goederen). De Douane handhaaft risicogericht. Dat wil zeggen dat niet iedere zending fysiek wordt gecontroleerd, maar alleen die zendingen die op basis van risicoanalyse voor een dergelijke controle zijn geselecteerd. Bij een controle op strategische goederen kan de Douane constateren dat het verboden is om de goederen in- uit of door te voeren of dat er een vergunning ontbreekt of een verplichte melding niet heeft plaatsgevonden. In dat geval worden de goederen niet vrijgegeven door de Douane.
«Niet vrijgeven» betekent dat de goederen niet mogen worden weggevoerd, in afwachting van de resultaten van een onderzoek. Dit wil niet zeggen dat de Douane de goederen onder haar beheer neemt; het betekent dat het verantwoordelijk bedrijf geen toestemming krijgt tot wegvoering van de goederen. Het verantwoordelijk bedrijf is verplicht ervoor zorg te dragen dat de goederen niet worden weggevoerd zo lang de Douane hier geen toestemming heeft gegeven.
Wanneer er ernstige vermoedens of aanwijzingen zijn dat de goederen mogelijk worden onttrokken aan de stopzetting bestaat de mogelijkheid voor een strafrechtelijk beslag op de goederen. In dit geval wordt gezorgd dat de goederen aan de macht van de exporteur/aangever worden onttrokken. Dit is een maatregel die slechts zelden wordt genomen.
Klopt het dat het OM heeft gekozen voor een hardere aanpak? Wanneer is dat beleid ingezet, wat was de directe aanleiding? Wat zijn de gevolgen van deze aanpak? Welk doel hebt u hiermee gesteld?
Het is niet zo dat het OM recentelijk heeft gekozen voor een hardere aanpak. De huidige aanpak is staand beleid sinds 2013. In 2017 zijn de afspraken nog eens bevestigd. Handhaving van de wetgeving op het gebied van strategische goederen en sancties bestaat enerzijds uit toezicht door de Douane en anderzijds uit strafrechtelijk optreden. Bij toezicht door de Douane staat het bevorderen van de naleving in beginsel voorop. In een aantal gevallen kan de Douane bij geconstateerde onregelmatigheden volstaan met een schriftelijke waarschuwing namens het OM, bijvoorbeeld in het geval dat er geen vergunning is aangevraagd, maar wel zou zijn verleend als een aanvraag zou zijn gedaan. Als sprake is van recidive of opzettelijke overtredingen, wordt het OM betrokken en volgt in principe een strafrechtelijk onderzoek.
Kunt u bevestigen dat op 16 juli 2017 militaire goederen, namelijk onderdelen van het Dagaie-raketafweersysteem, naar Saoedi-Arabië zijn doorgevoerd? Zo ja, hebt u daarover nog stappen genomen? Zo ja, welke? Hoeveel zendingen aan Saoedi-Arabië zijn onderschept sinds 2013?
Ja dit klopt, dit betrof één van de in vraag 3 bedoelde zendingen. Voor wat betreft de stappen die vervolgens zijn genomen: na de vaststelling dat deze goederen toch waren verzonden heeft de betrokken onderneming (in overleg met de Douane) stappen ondernomen om de goederen vanuit Saoedi-Arabië terug te halen naar Nederland. Vervolgens zijn deze goederen met een Nederlandse uitvoervergunning geretourneerd naar de exporteur in Frankrijk. Voor nadere informatie verwijs ik naar de gepubliceerde uitspraak in de betreffende zaak.4.
Vanaf 1 januari 2014 tot heden zijn negentien zendingen van militaire goederen naar Saoedi-Arabië in Nederland door de Douane gestopt. In onderstaand overzicht is het totaal aantal van deze stopzettingen van doorvoerzendingen militaire goederen naar Saoedi-Arabië weergegeven met daarbij de wijze van afhandeling.
Jaar
Aantal stopzettingen doorvoer
Alsnog vergunning
Niet-vergunning-plichtig
Retour afzender
Wegvoering zonder toestemming
2014
1
0
0
0
1
2015
2
2
0
0
0
2016
6
0
0
6
0
2017
4
0
0
3
1
2018
6
0
3
3
0
In twee gevallen was het mogelijk alsnog een vergunning aan te vragen. In drie gevallen bleek het niet om militaire goederen te gaan en was er dus achteraf gezien geen sprake van een vergunningplicht. In de meeste gevallen is desbetreffende zending retour afzender gegaan.
Uit het overzicht valt aan de stijging van het aantal stopzettingen af te leiden dat met ingang van 9 juli 2016 het Nederlandse beleid ten aanzien van doorvoer van militaire goederen van bondgenoten naar Saoedi-Arabië is aangepast. Tot dat moment konden zendingen van militaire goederen van bondgenoten onder een algemene vergunning worden doorgevoerd. Voor de eindbestemmingen Saoedi-Arabië, Jemen, Qatar en V.A.E. moet sindsdien een individuele doorvoervergunning worden aangevraagd. Op deze wijze is het Ministerie van Buitenlandse Zaken in staat om ook doorvoerzendingen van bondgenoten naar Saoedi-Arabië zorgvuldig op individuele basis te toetsen en, wanneer strijdig met het strikte Nederlandse exportcontrolebeleid ten aanzien het conflict in Jemen, de aanvraag voor een doorvoervergunning af te wijzen.
Beschikken het OM, de douane dan wel andere relevante diensten over voldoende capaciteit om illegale doorvoer te voorkomen? Zo nee, wat hebt u nodig?
De Douane handhaaft de wet- en regelgeving inzake strategische goederen in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Douane maken jaarlijks afspraken over de handhaving. De Douane voert deze handhaving samen met al haar andere taken uit met de aan haar toegekende middelen op de begroting van het Ministerie van Financiën.
Het OM beschikt over voldoende capaciteit om in voorkomende gevallen verdachten te vervolgen. Er is gerichte aandacht en prioriteit voor de problematiek.
Wat zijn de formele afspraken die de douane heeft met overslagbedrijven?
Voor dit soort bedrijven gelden onverkort de formaliteiten van het Douane Wetboek van de Unie (DWU). De hier bedoelde bedrijven, zoals luchtvaartmaatschappijen, vrachtafhandelaars (luchtvracht), cargadoors en (container)terminals (zeevracht), zijn «direct of indirect betrokken bij het vervullen van douaneformaliteiten of douanecontroles», als bedoeld in artikel 15 DWU. Op grond van dit artikel zijn zij verplicht om, onder andere alle nodige bijstand te verlenen voor het vervullen van die formaliteiten en controles.
Dit betekent dat als de Douane een zending wil controleren, desbetreffend bedrijf verplicht is ervoor zorg te dragen dat deze controle verricht kan worden. En ook in situaties, waarin de Douane geen toestemming geeft tot wegvoeren van de goederen, is het desbetreffend bedrijf verplicht ervoor zorg te dragen dat de respectievelijke zending niet weggevoerd wordt.
Deelt u de vrees van een bevoegde officier van justitie dat het van kwaad tot erger gaat, uitgedrukt als «straks zitten we hier over een half jaar weer omdat er chemicaliën naar Syrië zijn uitgevoerd»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen neemt u om de taken die bedrijven hebben bij het opsporen van illegale doorvoer te verbeteren? Kunt u dat toelichten?
Nee, deze vrees wordt niet gedeeld. In het artikel in de Groene Amsterdammer wordt geciteerd uit een requisitoir van de desbetreffende officier van justitie. Deze officier van justitie heeft in het requisitoir de rechtbank voorgehouden dat als vervoerders de ladingen niet goed controleren, het risico bestaat dat situaties ontstaan die de wetgever juist heeft willen voorkomen, zoals het hypothetische voorbeeld van uitvoer van chemicaliën naar Syrië.
Om het bedrijfsleven op de hoogte te houden van de exportcontroleregelingen geven het Ministerie van Buitenlandse zaken en de Douane in aanvulling op de officiële bekendmakingen, regelmatig voorlichting aan bedrijven over hun maatschappelijke verantwoordelijkheid om illegale export en doorvoer tegen te gaan. Deze voorlichting wordt onder meer gegeven tijdens reguliere controle-onderzoeken, exportcontroleseminars die voor het bedrijfsleven worden georganiseerd, tijdens symposia voor de defensie-industrie, via trainingen voor bedrijven in samenwerking met Fenex-TLN (Nederlandse organisatie voor expeditie- en logistiek) en door beantwoording van specifieke vragen van bedrijven of personen over de van toepassing zijnde wetgeving.
Het bericht dat Facebook telefoonnummers gebruikt voor advertentiedoeleinden. |
|
Mahir Alkaya , Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Facebook telefoonnummers gebruikt voor advertentiedoeleinden terwijl gebruikers die telefoonnummers hebben opgegeven om hun account te beveiligen?1
Ja.
Weet u of Facebook ook in Nederland telefoonnummers die door gebruikers zijn aangeleverd om hun account extra te beveiligen, gebruikt voor advertentiedoeleinden? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik beschik niet over degelijke gegevens. Het is aan de Autoriteit persoonsgegevens (AP) om als onafhankelijke toezichthouder eventueel onderzoek te doen en een oordeel te vellen over de rechtmatigheid van het handelen van Facebook. De AP bepaalt zelf of een dergelijk onderzoek wordt gestart, aangezien zij als onafhankelijke toezichthouder zelf haar prioriteiten stelt. Overigens zal, omdat het Europese hoofdkantoor van Facebook in Ierland is gevestigd, mogelijk de Ierse Data Protection Commission de eerst aangewezen toezichthouder zijn om eventueel onderzoek naar de gang van zaken uit te voeren.
Is het handelen van Facebook aangaande het gebruik van telefoonnummers voor advertentiedoeleinden, zoals uiteengezet in het artikel, in lijn met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)? Zo ja, kunt u dit uiteenzetten?
Het gebruik van persoonsgegevens zoals telefoonnummers voor advertentiedoeleinden is aan regels gebonden die de AVG en de Uitvoeringswet AVG aan de verwerkingen van persoonsgegevens stelt. Facebook mag alleen persoonsgegevens verwerken voor advertentiedoeleinden als de gebruiker daar helder en volledig over is geïnformeerd en daar toestemming voor heeft gegeven. Bij een gebrek aan deze heldere en volledige informatie kan een gebruiker geen rechtsgeldige toestemming geven voor het verwerken van zijn persoonsgegevens.
Gegevens die verstrekt zijn voor beveiligingsdoeleinden mogen daarom niet zonder toestemming van de gebruiker voor andere doeleinden (advertenties) gebruikt worden of met derden worden gedeeld. Dit geldt ook voor het gebruik van contactgegevens van zowel gebruikers als niet-gebruikers van Facebook.
De AVG is van toepassing voor het gebruik van zowel de gegevens van gebruikers van Facebook als niet-gebruikers. Wanneer Facebook gegevens niet rechtstreeks verkrijgt van de niet-gebruiker geldt dat Facebook bij het verzamelen van deze gegevens de betreffende niet-gebruiker moet informeren over het gebruik en de herkomst van de gegevens. Ook moet Facebook toestemming vragen voor deze persoonsgegevensverwerking. Wanneer van de niet-gebruiker gegevens ongevraagd zijn geüpload en wanneer Facebook de niet-gebruiker niet op de hoogte stelt van de manieren om persoonlijke rechten uit te oefenen die onder de AVG gelden, kan de gebruiker deze rechten onder de AVG ook niet uitoefenen.
Als er zonder toestemming persoonsgegevens waaronder telefoonnummers van gebruikers en niet-gebruikers van Facebook (bewust of onbewust) verstrekt worden aan advertentiebureaus, is er sprake van een datalek. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 2.
Wat vindt u van de onthulling dat adverteerders Facebook-gebruikers kunnen benaderen op basis van informatie die door een andere gebruiker is geüpload? Is dit in lijn met de regels van de AVG?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het wenselijk dat de gebruiker wiens informatie wordt geüpload door een andere gebruiker die gegevens niet kan bekijken of laten verwijderen op Facebook? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hier tegen doen?
Zie antwoord vraag 3.
Het sluiten van woningen op grond van de Wet Damocles |
|
Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Drie maanden uit huis gezet om veertien gram wiet»?1
Ja.
Kunt u per jaar uiteenzetten hoeveel woningen door burgemeesters gesloten zijn in de afgelopen 10 jaar op grond van artikel 13b Opiumwet?
Ik beschik niet over deze gegevens. De bevoegdheid om woningen op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten is een bevoegdheid van de burgemeester en dus een lokale aangelegenheid. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u uiteenzetten hoeveel sluitingsbesluiten van burgemeesters op grond van artikel 13b Opiumwet door de (voorzieningen)rechter ongedaan zijn gemaakt? Zo nee, waarom niet?
De enige cijfers, waarover ik op dit moment beschik, komen uit het onderzoek naar uitspraken van rechtbanken over artikel 13b Opiumwet in de periode 2008–2016 van promovenda Michelle Bruijn. Uit haar onderzoek blijkt dat de rechtbank in 30% van de gepubliceerde uitspraken het beroep tegen de sluiting gegrond heeft verklaard. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de Tweede Kamer de motie-Buitenweg/Van Nispen2 aanvaard. Hierin wordt de regering verzocht het gebruik van de bestuurlijke sluitingsbevoegdheid te monitoren, uitspraken van de rechter hierover te analyseren en de Kamer hierover driejaarlijks te informeren. Zoals u weet, zal de regering deze motie uitvoeren. Die uitvoering zal naar verwachting ook aanvullende gegevens opleveren over aantallen geschorste of vernietigde sluitingsbesluiten.
Wordt volgens u artikel 13b Opiumwet nog wel toegepast op de manier zoals die door de wetgever oorspronkelijk bedoeld was? Zo ja, kunt u dit nader onderbouwen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
In de toelichting van het huidige artikel 13b van de Opiumwet3 heeft de regering aangegeven dat de burgemeester bij de toepassing van diens bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht moet nemen. Doorgaans hanteren burgemeesters een stappenplan voor het optreden tegen productie van of handel in drugs vanuit woningen en andere panden. Het is aan de rechter om te beoordelen of de burgemeester in redelijkheid van zijn sluitingsbevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en, zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is.
Ik verwijs verder naar de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Opiumwet wat ik op 31 oktober jl. naar de Eerste Kamer heb verzonden.4 Daar merk ik op dat de toepassing en jurisprudentie over artikel 13b inderdaad ruimer lijken dan de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever en verklaar ik dat verschil door te wijzen op de grote schaal waarop woningen tegenwoordig worden gebruikt voor drugsproductie en -handel. De bedoeling van de wetgever, zoals blijkend uit de geschiedenis van totstandkoming van de wet, is niet de enige factor die door de rechter wordt betrokken bij zijn uitleg van de wettekst. Zo kent de rechter ook gewicht toe aan de wettekst zelf, aan de manier waarop bestuursorganen hun door de wet gegeven bevoegdheid toepassen en aan maatschappelijke ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan sinds de totstandkoming van de wet.
Herinnert u zich uw toezegging tijdens het debat over de Wijziging van de Opiumwet (verruiming sluitingsbevoegdheid) dat u graag zou willen bijdragen aan de informatievoorziening aan gemeenten over de mogelijkheid tot het sluiten van panden?2 Wat is hiervan de stand van zaken? Is inmiddels een uniform beleid ontwikkeld of verschilt het gebruik van de mogelijkheid tot het sluiten van woningen nog steeds aanzienlijk per gemeente?
Tijdens het debat over de wijziging van de Opiumwet heb ik toegezegd om nog eens te kijken of de casuïstiek voldoende verankerd is en voldoende wordt aangereikt. In overleg met gemeenten wordt nu een communicatietraject gestart om de casuïstiek onder de aandacht van burgemeesters te brengen.
Dat traject heeft niet tot doel om uniform beleid te ontwikkelen. De casuïstiek kan ook per gemeente verschillen. Hoe dan ook is het inherent aan de keuze van de wetgever voor een bevoegdheid van de burgemeester dat er verschillen zullen blijven bestaan tussen gemeenten.
Snapt u dat veel mensen de sluiting van een woning als straf ervaren en niet zozeer als een bestuurlijke maatregel? Vindt u dit wenselijk?
De sluiting van een pand, met name wanneer dit een woning betreft, is een ingrijpende maatregel. De opgelegde maatregel is echter niet bedoeld als straf, maar om overtreding van de Opiumwet te beëindigen en herhaling daarvan te voorkomen. De burgemeester zal bij het opleggen van de maatregel zich rekenschap geven van de gevolgen voor belanghebbenden. Doet hij dat onvoldoende, dan kan de voorzieningenrechter het besluit schorsen.
Het uitzonderen van Nederlanders in het buitenland bij het kiezen van de Eerste Kamer |
|
Monica den Boer (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het feit dat in het buitenland woonachtige Nederlanders op dit moment geen invloed hebben op de samenstelling van de Eerste Kamer? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is?
In het regeerakkoord staat dat het stemproces wordt aangepast zodat Nederlanders op Bonaire, St. Eustatius, Saba en in het buitenland eenvoudiger hun kiesrecht, ook in relatie tot de verkiezing van de Eerste Kamer, kunnen uitoefenen. In mijn brief van 15 oktober 2018 heb ik uw Kamer meegedeeld dat ik in de komende maanden de opties in kaart ga brengen om Nederlanders die in het buitenland wonen invloed te geven op de samenstelling van de Eerste Kamer. Ik zal daarbij gebruik maken van eerder, in het kader van de regeling voor de openbare lichamen, gemaakte analyses en adviezen. Mijn planning is erop gericht om in het voorjaar van 2019 de Kamer de opties voor te leggen, inclusief de mogelijke (juridische) consequenties daarvan.
Bent u het eens dat actief kiesrecht één van de belangrijkste rechten is die verbonden is aan het staatsburgerschap? Bent u het aldus eens dat elke Nederlander via verkiezingen invloed zou moeten hebben op de samenstelling van de landelijke wetgever, dat wil zeggen de Tweede én de Eerste Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat de oorzaak van het feit dat Nederlanders in het buitenland geen invloed kunnen uitoefenen op de samenstelling van de Eerste Kamer, namelijk het getrapte systeem via provinciale staten (Nederlanders in het buitenland wonen immers niet in een provincie), een gegronde reden is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de volgende zin uit het Regeerakkoord: «het stemproces wordt aangepast zodat Nederlanders op Bonaire, St. Eustatius, Saba en in het buitenland eenvoudiger hun kiesrecht, ook in relatie tot de verkiezing van de Eerste Kamer, kunnen uitoefenen»?
Zie antwoord vraag 1.
Is het wetgevende traject voor een eigen Kiescollege van de BES-eilanden inmiddels afgerond?
Ja. Bij wet van 1 november 2017 (Stb. 2017, 426) is de Grondwet gewijzigd en bij Wet van 14 februari 2018 (Stb. 2018, 58), die op 1 augustus jl. in werking is getreden (Stb. 2018, 235), zijn de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Kieswet gewijzigd, waardoor de kiezers die woonachtig zijn in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 20 maart 2019 voor het eerst kunnen stemmen voor de leden van een kiescollege voor de Eerste Kamer.
Bent u bereid om gevolg te geven aan de eerder genoemde zin in het Regeerakkoord, en u in te zetten voor het optuigen van een «Kiescollege Buitenland» voor het verkiezen van de Eerste Kamer voor Nederlanders in het buitenland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Mogelijke betutteling in de rechtspraak na de verwijdering van het schilderij uit de rechtbank Almelo |
|
Theo Hiddema (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het besluit van het bestuur van de rechtbank Almelo om uit de ontvangsthal van het paleis van justitie een schilderij te verwijderen vanwege de mogelijk aanstootgevende werking van de uitbeelding van een ontblote vrouwenborst?
Ja.
Weet u dat dit portret de centrale hal al 26 jaar heeft opgesierd en in al die jaren slechts twee klagers in het geweer gebracht?
De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat het gerechtsbestuur sinds de onthulling van het schilderij «Regelrecht» in 1995 meerdere klachten heeft ontvangen, zowel informeel als formeel. Recentelijk betrof dit een formele klacht van een slachtoffer van een zedenmisdrijf die bij het Slachtofferloket van het openbaar ministerie is binnengekomen.
Deelt u het oordeel dat dit optreden van het presidium kennelijk voortkomt uit verregaand puritanisme en getuigd van redeloze huiver voor afkeuring uit de kring van snel gekwetste fatsoensapostelen?
De inrichting van een gerechtsgebouw is een verantwoordelijkheid van de rechtspraak. Het is dus aan het gerechtsbestuur van de rechtbank Overijssel om te beoordelen in hoeverre de ontvangen klachten over het schilderij «Regelrecht» een aanleiding zijn om het schilderij van de publieke naar de niet-publieke ruimte van het gerechtsgebouw te verplaatsen.
Deelt u de mening dat dit vertoon van schichtigheid bij een gerechtigde instantie het vertrouwen van de burger in een onbevangen, onbevreesd oordeel van de rechter ondergraaft?
Ik begrijp dat sommigen zich niet kunnen vinden in de beslissing van het gerechtsbestuur om het schilderij «Regelrecht» uit de centrale wachtruimte van het gerechtsgebouw in Almelo te verwijderen. Het voert voor mij echter te ver om daarin gevolgtrekking te zien voor het vertrouwen van de burger in de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechtspraak.
Immers, is het niet zo dat de rechtzoekende burger zo kan vrezen dat zijn, in de ogen van de publieke opinie, niet sympathiek en moreel afkeurenswaardig handelen door de rechtbank van Almelo niet op basis van zuiver juridische criteria wordt beoordeeld, maar ook door de reacties van snel gekwetsen wordt beïnvloed?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u ervoor zorgdragen dat de ontvangsthal van de rechtbank Almelo de vertrouwde sfeer van onbevangenheid zal uitstralen en zijn invloed aanwenden bij het presidium en aandringen op de terugkeer van dat prachtige, vrijmoedige portret?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Erfpacht |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kunt u een uitgebreid overzicht geven van de geschiedenis van de erfpachtsituatie op de Wadden, waarbij u ook ingaat op het onderzoek van de commissie-Groothuis, de commissie-Van der Werf en het onderzoek «De beoordeling van de RVB (Rijksvastgoedbedrijf) taxatiemethode op de Waddeneilanden»?
Bij de beantwoording van de vragen 1 en 2 beperken wij ons tot de percelen die Staatsbosbeheer heeft uitgegeven op de eilanden Texel, Vlieland en Terschelling, omdat wij vermoeden dat dit de «erfpachtsituatie op de Wadden» is waar de vragensteller op doelt.
In 2008 ontstond, naar aanleiding van een door Staatsbosbeheer aangekondigde verhoging van de erfpachtcanon, discussie over de hoogte van de erfpachtcanon van de door Staatsbosbeheer uitgegeven erfpachtpercelen en de wijze waarop deze canon (en de waarde van de percelen) werd berekend. Dit leidde onder andere tot een door de toenmalige Minister van LNV ingestelde onafhankelijke adviescommissie Groothuis/Zevenbergen. De Minister van LNV nam het advies en van deze commissie in 2010 integraal over en verzocht Staatsbosbeheer om de aanbevelingen van de commissie te implementeren (Kamerstuk 29 659, nr. 47). Een van de adviezen van de commissie betrof het te koop aanbieden aan de erfpachters van de gronden die -ook op de langere termijn- niet nodig zijn voor het realiseren van de doelstellingen van Staatsbosbeheer.
Uw Kamer heeft vervolgens diverse moties aangenomen over de implementatie van het advies van de commissie Groothuis/Zevenbergen, inclusief de inrichting van het verkoopproces (Kamerstuk 29 659, nrs. 52, 55, 57, 58, 59, 91).
Uw Kamer is vervolgens in diverse brieven geïnformeerd over de implementatie van het advies van de commissie Groothuis/Zevenbergen, de inrichting van het verkoopproces, de Ontwikkelagenda Wadden en de wijze van uitvoering van de aangenomen Kamermoties (Kamerstuk 29 659, nrs. 66, 67, 72, 74, 75, 77, 79, 81, 83, 97, 98, 123, 137, 143).
De commissie-Van der Werf was een onafhankelijke adviescommissie die is ingesteld door Staatsbosbeheer. De commissie is gevraagd te adviseren over methodes voor waardebepaling en de uitvoering bij het te koop aanbieden van bloot eigendom van de erfpachtpercelen op de Waddeneilanden. Het advies van de commissie-Van der Werf verscheen in juni 2013. Staatsbosbeheer heeft vervolgens, in overleg met en betrokkenheid van vertegenwoordigers van erfpachters van alle drie de eilanden aan een rentmeesterkantoor opdracht gegeven om met toepassing van het advies van de commissie-Van der Werf een zogenaamde «proeftaxatie» te doen van vijftien representatieve objecten op Texel, Terschelling en Vlieland.
In hun brief aan uw Kamer van 18 december 2014 (Kamerstuk 29 659, nr. 137) concludeerden de toenmalige Minister voor Wonen en Rijksdienst en de Staatssecretaris van Economische Zaken dat toepassing van het advies van de commissie-Van der Werf zou leiden tot het verkopen van overheidsbezit tegen een te lage prijs. Ze kondigden aan dat alle percelen van Staatsbosbeheer die voor verkoop in aanmerking komen onafhankelijk zouden worden getaxeerd, waarna de prijzen volgens wettelijk voorschrift ter goedkeuring aan het Rijksvastgoedbedrijf zouden worden voorgelegd.
Over deze brief hebben leden van uw Kamer diverse vragen gesteld, die door de toenmalig Minister voor Wonen en Rijksdienst en de Staatssecretaris van Economische Zaken zijn beantwoord (Kamerstuk 29 659, nrs. 138, 141, 142).
Inmiddels heeft Staatsbosbeheer aan alle erfpachters een koopaanbieding of een voorstel voor een voortgezette erfpachtrelatie gedaan. Vrijwel alle erfpachters hebben hun keuze reeds gemaakt en een groot deel daarvan is inmiddels notarieel vastgelegd. Het (verkoop)project van Staatsbosbeheer is hiermee vrijwel voltooid. Zie de onderstaande tabel:
Koop
Afkoop canon in 99 jaar
Voortzetting erfpacht 30 jaar
Nog geen keuze gemaakt
Totaal
Texel
16
2
17
0
35
Vlieland
9
0
240
0
249
Terschelling
37
16
29
5
87
Kunt u daarbij ook ingaan op de vraag welke toezeggingen in het verleden zijn gedaan door bewindspersonen aan de Kamer en/of aan erfpachters?
Voor de toezeggingen aan de Kamer verwijs ik u naar de in het antwoord op vraag 1 vermelde Kamerbrieven.
Staatsbosbeheer is als eigenaar van de gronden primair verantwoordelijk voor de communicatie met erfpachters. Staatsbosbeheer heeft hierbij altijd het in het antwoord op vraag 1 geschetste politiek/bestuurlijke kader als uitgangspunt gehanteerd.
Is het waar dat het onderzoek «De beoordeling van de RVB taxatiemethode op de Waddeneilanden» beoordeeld is door het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke integriteit? Zo ja, wat was het oordeel van deze commissie?
Het betreft een geanonimiseerd LOWI-advies aan de colleges van bestuur van de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit Maastricht. Na een voorlopig oordeel van beide colleges in een klachtprocedure van 2 klagers, dat hun klachten ongegrond waren verklaard, heeft een van beide klagers dit advies gevraagd. Na ontvangst van het LOWI-advies hebben de colleges van bestuur de aanvankelijke oordelen bevestigd als definitief oordeel en de klachten ongegrond verklaard.
Daarmee staat de door het RVB gebruikte taxatiemethode voor mij niet ter discussie.
Thans is sprake van een door een aantal erfpachters aangespannen gerechtelijke procedure waarin de door het RVB gebruikte taxatiemethode ter discussie wordt gesteld. Ik wacht de uitkomsten van deze procedure af en zal u er te zijner tijd over informeren.
Voor uw vraag naar informatie verwijs ik naar het antwoord op de vragen 5 en 6.
Wat betekent het oordeel van de commissie voor uw weging van de validatie? In hoeverre is het verplicht om kopers van een eigendom te informeren over de bijbehorende, al dan niet private, erfpacht, de looptijd daarvan en de mogelijke toekomstige verhogingen van de erfpacht?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier zijn binnen het huidige recht de belangen van erfpachters gewaarborgd?
Erfpacht is een zakelijk recht dat een ieder voor een bepaalde duur op zijn eigendom kan vestigen. Het gaat daarbij om een langjarig tijdelijk, voortdurend of eeuwigdurend recht op gebruik van de eigendom door degene die een erfpachtrecht koopt, meestal tegen een periodieke vergoeding (canon)1. Voor de overeengekomen duur van de erfpacht kan de erfpachter zich in beginsel gedragen als ware hij eigenaar. De erfpachter kan zijn recht om de eigendom te gebruiken dus ook verkopen.
U vraagt naar wettelijke waarborgen voor een eerlijke prijs voor erfpacht. De prijs voor erfpacht wordt bepaald door economische wetmatigheden binnen de wettelijke kaders en de inhoud van de erfpachtakte. Bij de vestiging van het erfpachtrecht is deze prijs in beginsel gelijk aan de alsdan overeengekomen grondwaarde en bijbehorende canon. Voor de bepaling van de grondwaarde is de residuele methode het meest gangbaar2. Partijen zullen bij het sluiten van een overeenkomst hierover rekening houden met eventuele beperkingen in het erfpachtrecht. Wanneer het overeengekomen erfpachtrecht dit toelaat, zoals bij tijdelijke en voortdurende erfpachtrechten, kan herwaardering plaatsvinden na verloop van de overeengekomen duur van de erfpacht. Het is afhankelijk van de inhoud van de akte en de eventueel toepasselijke algemene voorwaarden wat de prijs dan is. Veel voorkomend is dat dan herwaardering naar de actuele grondwaarde plaatsvindt3. Wanneer er geen overeenstemming is tussen erfpachter en erfverpachter is het uiteindelijk aan de rechter om een oordeel te geven. Daarbij geldt dat de belangen van erfpachters worden geborgd door de wettelijke regeling van titel 5.7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en door hetgeen partijen in de akte van vestiging en de eventueel toepasselijke algemene voorwaarden zijn overeengekomen. Daarnaast kunnen de redelijkheid en billijkheid zowel aanvullend als beperkend werken ten opzichte van wat is overeengekomen (artikel 6:248 BW). Bij de aankoop van een erfpachtrecht rust op de makelaar en notaris een informatieplicht, de koper zal daarom ook dienen te worden geïnformeerd over de inhoud van zijn erfpachtrecht. Van de erfpachter zelf mag ook verwacht worden dat hij zichzelf voldoende informeert. Wanneer de overheid erfverpachter is, geldt bovendien dat zij gebonden is aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur4.
Zijn er, naast de bepalingen in het erfpachtcontract wettelijke waarborgen voor een eerlijke prijs voor erfpacht?
Zie antwoord vraag 5.
De toegang tot schuldsanering |
|
René Peters (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meer mensen in de schulden, maar minder in de schuldsanering»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Herkent u het beeld dat in het artikel wordt geschetst, namelijk dat de schuldenproblematiek toeneemt terwijl het aantal aanvragen voor de schuldsanering bij de rechter daalt? Wat vindt u van deze ontwikkeling?
Ik herken dit beeld. De instroom in de wettelijke schuldsanering (Wsnp) is de afgelopen jaren gedaald, terwijl het aantal aanmeldingen voor de buitenrechtelijke schuldhulpverlening bij de gemeente juist is gestegen. Hier is geen eenduidige verklaring voor.
Het verhogen van het aantal schuldhulpverleningstrajecten of de instroom in de Wsnp is geen doel op zich. Het zijn middelen om te zorgen dat mensen op een effectieve en efficiënte wijze uit een problematische schuldsituatie komen. De beschreven ontwikkeling zou er echter op kunnen duiden dat een groep mensen die kampt met problematische schulden niet optimaal wordt geholpen.
Als onderdeel van actielijn 2 «Ontzorgen en Ondersteunen» van de Brede Schuldenaanpak2 wil het kabinet daarom de aansluiting tussen de schuldhulpverlening bij de gemeente en de wettelijke schuldsanering zorgvuldig verkennen en kijken of verbetering daarin aan de orde is. Deze verkenning is aan uw Kamer toegezegd in de Kamerbrief Brede Schuldenaanpak (d.d. 23 mei 2018) en zal ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming laten uitvoeren.
Met een verkenning kan er inzicht worden verkregen in de oorzaken van de daling en in de knelpunten in de aansluiting tussen de schuldhulpverlening en wettelijk schuldsanering. Op basis daarvan kunnen, indien gewenst en zo nodig, maatregelen genomen worden.
Is hier volgens u sprake van een probleem, namelijk dat mensen die in aanmerking zouden moeten komen voor schuldsanering er niet toe worden toegelaten? Of worden deze mensen op een andere, beter passende manier, geholpen?
We zullen deze vragen meenemen in de verkenning die het kabinet laat uitvoeren. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van deze verkenning.
Op welke manier garandeert u dat mensen met schulden toegang hebben en houden tot hulp bij het saneren van schulden?
Ik vind dat iedereen met problematische schulden toegang moet hebben tot hulp. Het kabinet zet zich in voor een brede toegankelijkheid van de schuldhulpverlening. U kunt dit onder andere lezen in mijn beantwoording van de vragen van het lid Gijs van Dijk over de toegang tot de gemeentelijke schuldhulpverlening.3
Gemeenten zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor de schuldhulpverlening aan hun inwoners. Zij kunnen mensen met schulden vaak helpen zonder tussenkomst van de rechter. Bijvoorbeeld met een saneringskrediet of met een schuldregeling krijgen mensen perspectief op het oplossen van hun schulden. Aan schuldenaren die geen schuldregeling hebben kunnen treffen met hun schuldeisers, biedt de Wsnp de mogelijkheid om een wettelijke schuldsanering aan te vragen bij een rechtbank. De wettelijke schuldsanering is aldus een instrument binnen de schuldhulpverlening waarmee de schuldenaar – geconfronteerd met weigerachtige schuldeiser, onder voorwaarden – toch het perspectief van een schone lei kan worden geboden. De schuldsanering functioneert op deze wijze ook als stok achter de deur om schuldeisers te prikkelen akkoord te gaan met een voorstel tot een minnelijke schuldregeling. Het is aan de rechtbank om te toetsen of de schuldenaar voldoet aan de voorwaarden van de Wsnp.
Welke acties kunt u daartoe uitzetten en op welke termijn?
Ik verwacht, zoals ook reeds aangegeven in mijn brief van 7 november 2018 inzake voortgang diverse maatregelen Brede Schuldenaanpak, waaronder implementatie vereenvoudiging beslagvrije voet en verbreding beslagregister, de verkenning naar de aansluiting van de schuldhulpverlening op de wettelijke schuldsanering in de eerste helft van 2019 met u te kunnen delen. Dit is in afwijking van mijn eerder geuite verwachting om aan u in het vierde kwartaal van 2018 een eerste verkenning te kunnen aanbieden. De aanvullende maanden zijn noodzakelijk om de verkenning op een zorgvuldige wijze uit te kunnen voeren.
Het bel-me-niet-register |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Bel-me-niet Register: waarom word je nog steeds gebeld?» en de uitzending van het programma Kassa van 23 september 2018?1
Ja.
Deelt u de mening dat uit de uitkomst van de enquête onder ruim 2.000 Kassa-kijkers blijkt dat het Bel-me-niet Register niet kan voorkomen dat mensen toch ongevraagde telefoontjes krijgen? Zo ja, hoe komt het dat die telefoontjes toch plaatsvinden? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het klopt inderdaad dat consumenten die hun telefoonnummer in het Bel-Me-Niet Register hebben ingeschreven gebeld kunnen worden. Consumenten mogen – ook al zijn zij ingeschreven in het Bel-Me-Niet Register- gebeld worden door bedrijven als zij dat bedrijf daar toestemming voor hebben gegeven of als zij klant zijn (geweest) bij dat bedrijf. Consumenten kennen of begrijpen deze regels niet altijd. Voor deze consumenten is het verwarrend dat zij worden gebeld terwijl zij hun nummer in het Bel-Me-Niet Register hebben ingeschreven.
Om deze verwarring op te lossen, heb ik in de consumentenagenda die ik op 8 oktober jl. aan uw Kamer heb gezonden, aangekondigd om het hele systeem voor telemarketing opnieuw te bezien en maatregelen te treffen. Daarin heb ik een wettelijk opt-in systeem aangekondigd, het uitgangspunt is dat consumenten niet meer gebeld mogen worden tenzij ze daarvoor toestemming hebben gegeven.
Deelt u de mening dat de regel dat bedrijven tot in het oneindige mogen blijven bellen als de consument oud-klant is, moet worden geschrapt, bijvoorbeeld door de periode waarin gebeld mag worden te beperken of het mogen bellen te koppelen aan het verlenen van expliciete toestemming van de klant? Zo ja, hoe gaat u hier middels wet- of regelgeving voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat het onwenselijk is dat consumenten nog gebeld worden door bedrijven waar zij al lang geen klant meer zijn. Ik begrijp dat dit voor irritatie zorgt bij consumenten. Ik overweeg dan ook maatregelen om dit aan te pakken maar ik vind het belangrijk om hierover eerst gesprekken te voeren met de telemarketing sector. Als de irritatie niet door middel van zelfregulering aangepakt kan worden, zal ik wettelijke maatregelen nemen.
Acht u het wenselijk om het bel-me-niet-register ook open te stellen voor (kleine) ondernemers die gevrijwaard willen blijven van ongevraagde telefonische marketing? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Het Bel-Me-Niet Register is toegankelijk voor natuurlijke personen. Ook een (kleine) ondernemer die een natuurlijk persoon is, zoals een eenmanszaak, kan zich dus via het Bel-Me-Niet vrijwaren van ongevraagde telefonische marketing.
Is het u bekend dat een belangrijk deel van de consumenten niet, althans onvoldoende weet dat het recht van verzet bestaat, dan wel onvoldoende weet hoe dat recht kan worden geëffectueerd? Kan het recht van verzet ook worden ingeroepen anders dan door middel van het doorlopen van een boodschap na afloop van een ongewenst telefoongesprek? Zo ja, hoe dan?
De sector heeft via zelfregulering een systeem om de consument in ieder telemarketinggesprek actief te wijzen op het Recht van verzet en het Bel-me-niet Register en dat onmiddellijke opname in het Bel-me-niet Register faciliteert. Maar, dit is niet de enige manier waarop consumenten gebruik kunnen maken van het Recht van verzet. De consument kan zich in principe tijdens ieder telefoongesprek verzetten tegen het verdere gebruik van zijn contactgegevens voor telemarketing door eenvoudigweg aan te geven voortaan niet meer gebeld te willen worden. De consument is hiervoor niet afhankelijk van het Interactive Voice Response (de boodschap na afloop van het telefoongesprek).
Deelt u de mening dat het recht van verzet eenvoudiger aangeroepen zou moeten kunnen worden dan het doorlopen van een minutenlang bandje na afloop van een telefoongesprek? Ziet u andere of meer mogelijkheden om het recht van consumenten te versterken om gevrijwaard te blijven van ongewenste telefoontjes van bedrijven? Zo ja, welke en hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat het strafhof in Caïro doodstraffen en zware gevangenisstraffen aan demonstranten heeft opgelegd |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend het bericht «Egypte: doodstraffen en zware gevangenisstraffen, Shawkan komt mogelijk vrij»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er 75 doodvonnissen, 47 levenslange gevangenisstraffen en celstraffen variërend van 5 tot 15 jaar zijn opgelegd aan ruim 700 mensen?
Ik heb met zorg kennis genomen van de vonnissen in de Raba’a sit-in dispersalzaak. Nederland heeft de zaak de afgelopen jaren nauwlettend gevolgd. Het Kabinet is principieel tegen de uitvoer van de doodstraf, waar ook ter wereld, en beschouwt het als een wrede en inhumane wijze van bestraffing. Nederlands zet zich, onder andere via de EU, in voor de afschaffing van de doodstraf.
Nederland heeft zich samen met Duitsland ingezet om de Raba’a sit-in dispersal zaak in EU-verband te monitoren. Hierover is destijds geen consensus bereikt. Derhalve hebben diplomaten van de Nederlandse Ambassade in Cairo, in eerste instantie samen met collega’s uit Duitsland, Canada en Noorwegen, en later ook vergezeld door collega’s uit Frankrijk, de Verenigde Staten en België zittingen in deze zaak gemonitord. Daarnaast heeft Nederland herhaaldelijk, en op alle niveaus, zorgen over deze zaak aangekaart bij de Egyptische autoriteiten.
Volgens Egyptische juristen was er in deze zaak geen sprake van een eerlijke procesgang. Zo zouden getuigen achter gesloten deuren in afwezigheid van de verdachten gehoord zijn, is het advocaten geweigerd om bepaalde vragen aan getuigen te stellen en waren getuigen in staat om elkaars getuigenissen bij te wonen, hetgeen niet is toegestaan volgens de Egyptische wet. Ik heb mijn zorgen daarover uitgesproken tijdens mijn recente ontmoeting met de Egyptische Minister van Buitenlandse Zaken Shoukry en marge van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York in september jl.
Klopt het dat de rechtbank in Caïro de veroordelingen heeft uitgesproken zonder overtuigend bewijs tegen de verdachten?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft de Nederlandse regering zich niet openlijk tegen de doodstraf van deze demonstranten uitgesproken? Is de Nederlandse regering bereid dit zo spoedig mogelijk te doen? Zo nee, waarom niet?
Naast het feit dat ik in New York bilateraal mijn zorgen heb overgebracht bij mijn Egyptische counterpart, heeft Nederland zich hard gemaakt voor een verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger (HV). Op 11 september jl. verscheen een verklaring van de woordvoerder van de HV, waarin zorgen worden geuit over de terdoodveroordelingen en de procesgang. Het Kabinet staat achter deze verklaring.
Kunt u uitsluiten dat Nederland de Egyptische regering hulp verschaft in de vorm van logistieke en materiële ondersteuning van de veiligheidsdiensten en het gehele Egyptische justitiële apparaat?
Voor de uitvoer van civiele – niet vergunningplichtige goederen – gelden geen restricties. Voor de uitvoer van militaire of dual-usegoederen dienen bedrijven een vergunning aan te vragen.
Vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen naar Egypte worden getoetst aan de hand van de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport, waarbij extra aandacht wordt besteed aan criterium 2 (eerbiedigen mensenrechten) en criterium 7 (omleidingsrisico). Indien er een aannemelijk risico bestaat dat de export zal leiden tot een verslechtering van de mensenrechtensituatie of zal worden gebruikt voor binnenlandse onderdrukking dan zal de vergunning niet worden verleend. De toets wordt eveneens uitgevoerd voor dual-usegoederen voor militair eindgebruik. Eindgebruik door inlichtingendiensten, politiemachten en andere wethandhavingsdiensten valt ook onder militair eindgebruik.
Bij een vergunning voor de export van dual-usegoederen voor civiel eindgebruik geldt overigens dat deze niet mag worden gebruikt voor export naar militaire entiteiten, inlichtingendiensten, politiemachten en andere wethandhavingsdiensten. Aan een dergelijke vergunning worden voorwaarden verbonden die ervoor moeten zorgen dat risico’s met betrekking tot controle en repressie worden gemitigeerd. Deze voorwaarden staan niet toe dat de goederen, zoals vermeld op de vergunning, worden gebruikt voor cryptanalyse (het ontsleutelen van encryptie) of voor het onderscheppen en monitoren van communicatieverkeer. Tot slot verplicht de vergunning exporteurs te beschikken over een goedgekeurd Internal Compliance Programme waarin waarborgen zijn opgenomen om mensenrechtenschendingen te voorkomen.
Hoewel dit geen logistieke of materiele steun betreft, zij vermeld dat het Kabinet sinds 2012 via het Shiraka-programma trainingen aanbiedt voor rechters en Officieren van Justitie uit landen in de Arabische regio, waaronder Egypte. Via deze trainingen maken de deelnemers kennis met het Nederlandse rechtssysteem en kunnen zij deze kennis inzetten in hun thuisland. Hiermee wordt beoogd bij te dragen aan het versterken van de onafhankelijkheid van de rechtspraak in de betrokken landen.
Deelt u de mening van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties (VN), Michelle Bachelet, dat de veroordelingen die door een lagere rechtbank zijn uitgesproken oneerlijk waren?
Het Kabinet verwelkomt het feit dat de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, Michelle Bachelet, zich na het vonnis in stevige bewoordingen heeft uitgelaten over de kwestie. Nederland heeft begrip voor het oordeel van de Hoge Commissaris. Zolang er nog beroepsmogelijkheden zijn, acht ik het niet opportuun om definitieve uitspraken te doen over de rechtsgang.
Gaat u alle middelen op juridisch, diplomatiek, politiek, bilateraal en in Europees verband inzetten om de Egyptische autoriteiten op te roepen de doodvonnissen tegen deze mensen terug te draaien?
Zoals reeds gemeld heeft Nederland zich reeds uitgesproken tegen de terdoodveroordelingen, zowel in EU-verband als bilateraal in mijn gesprek met mijn Egyptische collegaminister in New York. Ook heeft de Nederlandse ambassadeur in Caïro op 4 oktober jl. de Nederlandse zorgen kenbaar gemaakt bij de president van de National Council for Human Rights.
Is de Nederlandse regering bereid om proactief deze ernstige mensenrechtenschendingen aan te kaarten bij de VN-Mensenrechtenraad, zodat dit onderwerp op de agenda tijdens de bijeenkomst in Genève komt?
Nederland heeft zich, samen met een aantal gelijkgezinde landen, ingezet voor een verwijzing naar de doodvonnissen in de EU item-4 verklaring, waarin zorgen over de meest ernstige landensituaties worden geadresseerd. In de verklaring, die 18 september jl. tijdens de Mensenrechtenraad werd uitgesproken, worden de Egyptische autoriteiten opgeroepen de uitvoering van de doodstraf op te schorten.
De politieverhoren en een mogelijke gerechtelijke dwaling in de Arnhemse Villamoord |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het nieuws dat in de Arnhemse Villamoord mogelijk sprake is van de grootste gerechtelijke dwaling ooit in Nederland, als inderdaad komt vast te staan dat negen mensen ten onrechte zijn veroordeeld? Deelt u de mening dat iedere justitiële dwaling eigenlijk een ramp is voor de rechtsstaat?1
Het is nog te vroeg om de conclusie te trekken dat daarvan in deze zaak sprake is. De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden (pgHR) gaat nader onderzoek doen. Mocht er na dit onderzoek aanleiding zijn tot indiening van een vordering tot herziening, dan zal de Hoge Raad alsook mogelijk daarna het Hof zich nog moeten uitspreken.
Wat vindt u er van dat betrokkenen altijd vol hebben gehouden onschuldig te zijn, voor het leven getekend zijn, advocaten van alles hebben geprobeerd om aan te tonen dat het onderzoek en het bewijs aan alle kanten rammelde maar geen gehoor vonden, en de Adviescommissie afgesloten strafzaken (ACAS) nu, twintig jaar later, alsnog vernietigend oordeelt over het rechercheonderzoek?
Ik heb kennis genomen van het advies van de ACAS die heeft vastgesteld dat negen verdachten destijds zijn veroordeeld op basis van twee bekentenissen die zijn verkregen met een wijze van verhoren die naar het huidige wetenschappelijk inzicht het risico op een valse bekentenis verhogen. Ik onthoud mij van een oordeel in deze zaak om de in antwoord 1 genoemde reden.
Kunt u beschreven welke inspanningen betrokkenen hebben gepleegd om deze strafzaak herzien te krijgen? Wat zou er zijn gebeurd als er geen steun was gekomen van het onderzoeksproject Gerede Twijfel van de Universiteit Maastricht in 2014?
In 2007 heeft één van de veroordeelden in de Arnhemse Villamoord zijn zaak aangemeld voor het Project Gerede Twijfel. Een groepje studenten van de Universiteit Maastricht heeft vervolgens de zaak onderzocht onder leiding van universitair docenten Han Israëls en Gwenny Zeles. In 2014 publiceerde Han Israëls zijn onderzoeksbevindingen. In 2015 heeft advocaat Knoops in samenwerking met enkele andere advocaten van veroordeelden de pgHR verzocht nader onderzoek te doen naar de aanwezigheid van een novum in deze zaak. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de pgHR de ACAS gevraagd advies uit te brengen. Dit advies is onlangs uitgebracht.
De vraag wat er zou zijn gebeurd zonder de steun van Gerede Twijfel, kan ik niet beantwoorden aangezien dit slechts gissen zou zijn.
Deelt u de mening dat het te ingewikkeld, tijdrovend en kostbaar is voor veel mensen om twijfelachtige veroordelingen aan de orde te stellen en afgesloten strafzaken heropend te krijgen?
Enkele jaren geleden is de regeling van de herziening ten voordele gewijzigd met als doel de gewezen verdachte meer ruimte te bieden om zijn veroordeling herzien te krijgen of althans de noodzaak daarvan te doen onderzoeken. Ik heb een evaluatieonderzoek laten uitvoeren naar de vraag of de wetswijziging van destijds aan zijn doel beantwoordt. Het onderzoek is onlangs opgeleverd. Het is mijn voornemen uw Kamer de beleidsreactie naar aanleiding van het evaluatieonderzoek voor de begrotingsbehandeling 2018 toe te zenden.
Welke maatregelen gaat u nemen om hier verbetering in aan te brengen? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aangenomen motie-Van Nispen c.s. waarin de regering is verzocht met voorstellen te komen om het gemakkelijker te maken justitiële dwalingen te herstellen?2
Zoals ik in antwoord 4 heb aangegeven ben ik voornemens uw Kamer de beleidsreactie op het evaluatieonderzoek voor de begrotingsbehandeling 2018 toe te zenden. In het onderzoek is de vraag betrokken in hoeverre de herformulering van het novumbegrip in praktijk tot een verruiming heeft geleid om justitiële dwalingen te kunnen herstellen.
Wat is uw reactie op het oordeel van ACAS dat de politie de grenzen van het fatsoen ruimschoots heeft overschreden bij de politieverhoren in deze zaak? Wat is uw reactie op de stelling van hoogleraar rechtspsychologie Van Koppen die ook nu nog veel tekortkomingen constateert bij politieverhoren?3
Het betreft hier een onderzoek van 20 jaar geleden, uit de periode van de Schiedammer Parkmoord. De ervaringen uit die periode hebben een enorme ontwikkeling in de opsporingspraktijk in gang gezet, wat onder andere geleid heeft tot het Programma Verbetering Opsporing & Vervolging (PVOV). Op het vlak van de politieverhoren is tot op de dag van vandaag sprake van een constante doorontwikkeling. Zo zijn er nieuwe inzichten vanuit de wetenschap over de effectiviteit van verhoortactieken. Daarnaast hebben verdachten inmiddels recht op bijstand van een advocaat bij hun politieverhoor en worden er vaker dan voorheen politieverhoren opgenomen.
Welke garanties zijn er dat verhoormethodes als ten tijde van deze zaak nu niet meer voor kunnen komen?
De instructies van verhoorders, zowel in de onderwijsprogramma’s als in de Handleiding Verhoor, zijn erop gericht dat men scherp voor ogen houdt dat het verhoor gericht is op waarheidsvinding door het vergaren van informatie en niet op het verkrijgen van een bekentenis.
Ook is de verwachting dat het aantal verhoren dat audio/visueel wordt vastgelegd nog verder zal toenemen. Daarnaast is het goed om te vermelden dat in zwaardere zaken, zoals onderhavig onderzoek, in het kader van de PVOV-verbeteringen nu gewerkt wordt conform de TGO-regeling, waarmee kwaliteitsverbeteringen (opleidingen, teamsamenstelling, werkmethoden) en reflecties op onderzoekscenario’s ter voorkoming van tunnelvisie zijn geïmplementeerd.
Tenslotte hebben meerderjarige verdachten sinds 1 maart 2016 recht op bijstand van een advocaat tijdens hun verhoor. De advocaat is tijdens het verhoor onder meer bevoegd de verhorende ambtenaar erop opmerkzaam te maken dat de verdachte een vraag niet begrijpt, dat er ongeoorloofde druk op de verdachte wordt uitgeoefend (overtreding pressieverbod) of dat de toestand van de verdachte zodanig is dat deze een verantwoorde voortzetting van het verhoor verhindert. Dit alles moet ertoe bijdragen dat verhoormethodes als ten tijde van deze zaak nu niet meer voorkomen.
Overigens zal in verhoorsituaties altijd sprake zijn van enige druk, al is het maar door de context en omstandigheden waarin de verdachte verkeert. Die druk kan en mag er nooit toe leiden dat een verdachte iets bekent wat hij niet heeft gedaan.
Wat is de stand van zaken van het WODC-onderzoek naar de toepassing van het recht op verhoorsbijstand? Wanneer kan de Kamer de uitkomsten hiervan en uw reactie hierop verwachten?4
De eerste editie van de Lange termijn Monitor «Raadsman bij politieverhoor» van het WODC zal binnenkort worden gepubliceerd. Het onderzoeksrapport zal binnen enkele weken voorzien van een beleidsreactie aan uw Kamer worden verzonden.
Welke mogelijkheden hebben verdachten en hun advocaten om fouten in het proces-verbaal aan te kaarten en hoe worden deze foutmeldingen behandeld door de politie en het openbaar ministerie?
Op grond van artikel 29a lid 3 Wetboek van Strafvordering wordt aan de verdachte en, voor zover deze het verhoor heeft bijgewoond, aan de raadsman de gelegenheid geboden om opmerkingen te maken over de weergave van het verhoor in het proces-verbaal. Deze opmerkingen worden onverwijld aan de verhorende ambtenaar verstrekt en worden, voor zover zij niet worden overgenomen, in het proces-verbaal vermeld. Indien de verdachte met de weergave van zijn verklaring instemt, ondertekent hij deze.
In lopende zaken kunnen advocaten vermeende fouten in een proces-verbaal onder de aandacht brengen van de officier van justitie en/of de rechter. Op welke wijze een dergelijke melding wordt behandeld hangt af van het specifieke geval. Zo kan bijvoorbeeld opdracht worden gegeven een aanvullend proces-verbaal op te maken of kunnen betrokken opsporingsambtenaren ter terechtzitting of door de rechter-commissaris over de vermeende fouten worden gehoord.
In afgesloten zaken kan een onherroepelijk veroordeelde via zijn advocaat een herzieningsverzoek indienen bij de Hoge Raad. In ernstige zaken kan de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad worden verzocht onderzoek te doen naar de vraag of er grond is voor de herziening van een onherroepelijke veroordeling.
In hoeverre is het mogelijk dat advocaten, die om welke reden dan ook niet bij het verhoor aanwezig waren, beelden opvragen van de verhoren van hun cliënten?
De raadsman van de verdachte heeft recht op kennisneming van gemaakte opnamen, teneinde in de gelegenheid te worden gesteld om aan te geven welke delen daarvan naar zijn oordeel als processtukken in het dossier moeten worden gevoegd. In het stadium waarin de opname nog geen processtuk vormt, kan dit inzagerecht – uiteindelijk door de rechter – worden ingeperkt.
Wat is uw reactie op de stelling dat rechters niet de tijd en ruimte krijgen in een strafzaak alle bewijsmiddelen kritisch te bekijken, bijvoorbeeld bij undercoveracties die niet in beeld en geluid worden opgenomen?5
Het is aan de rechter om te beslissen wanneer hij zich voldoende voorgelicht acht om tot een oordeel te komen. Als een rechter van oordeel is dat hij nog onvoldoende is geïnformeerd over bepaalde aspecten, staan hem diverse wettelijke bevoegdheden ter dienst. Zo kan hij getuigen oproepen, de overlegging van bepaalde stukken bevelen of de officier van justitie bevelen nader onderzoek te doen. Indien de rechtbank pas na sluiting van het onderzoek, tijdens de beraadslaging, tot het oordeel komt dat het onderzoek niet volledig is geweest, kan de rechter bovendien beslissen tot heropening van het onderzoek.
Welke maatregelen gaat u nemen hier verbetering in aan te brengen? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aangenomen motie-Van Nispen/Swinkels over het opnemen van politieverhoren?6
Na invoering van de professionele standaarden zijn er geen redenen voor het nemen van maatregelen met als doel de rechter meer armslag te geven. Als gezegd neemt de rechter tijdens het onderzoek ter terechtzitting de tijd en ruimte die nodig is zich een kritisch oordeel te vellen over de juistheid en rechtmatigheid van de bewijsmiddelen die in het opsporingsonderzoek zijn verkregen.
De kwaliteit van de opnames van huidige verhoren is aanzienlijk beter dan de getoonde beelden in het onderhavige onderzoek. Sindsdien is de opname (AVR) apparatuur in de reguliere verhoorkamers vervangen en ook zijn voor de zwaardere zaken zoals deze in alle eenheden verhoorstudio’s ingericht, met meer camera’s en een aanpalende regieruimte.
Recent heeft een nieuwe gunning van de aanbesteding van de AVR-apparatuur plaatsgevonden. Daarmee kan de opnameapparatuur waar nodig worden vervangen en kunnen eventuele nieuwe verhoorruimtes worden ingericht. De ruim 550 auditieve en audiovisuele verhoorkamers zijn op dit moment conform de hiervoor geldende richtlijnen ingericht. De audiovisuele verhoorkamers zijn voorzien van minimaal 1 camera en verhoorstudio’s (die worden gebruikt voor TGO-verhoren, zoals dit onderzoek) zijn voorzien van meerdere camera’s. Ook kunnen de eenheden gebruik maken van mobiele mogelijkheden voor auditieve verhoren en is het in specifieke gevallen mogelijk om gebruik te maken van apparatuur om mobiel audiovisueel te verhoren.
Kerksluitingen in China |
|
Sven Koopmans (VVD), Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «China outlaws large underground Protestant church in Beijing»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Sionkerk in Beijing is gesloten door de Chinese overheid? Beaamt u dat deze kerksluiting symptomatisch is voor de toegenomen overheidsrepressie jegens religieuze minderheden in China, zoals christenen en Oeigoeren?
Uit openbare bronnen blijkt dat de kerk inderdaad is afgesloten. Het verbod op en de sluiting van de Sionkerk past in een breder patroon van toegenomen beperkingen op de vrijheid van religie en levensovertuiging in China.
Hoe waardeert u de in juli uitgebrachte gezamenlijke verklaring van meer dan 30 ondergrondse protestantse kerken over «constante inmenging» en «aanvallen en belemmering» door de Chinese overheden?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 ziet het kabinet in China een breder patroon van toegenomen beperkingen op de vrijheid van religie en levensovertuiging. Dit is een zorgwekkende ontwikkeling en de gezamenlijke verklaring laat zien dat het huidige beleid van de Chinese regering in de Chinese samenleving op ernstige bezwaren stuit.
Kunt u een overzicht geven van de bestuurlijke en juridische maatregelen die de Chinese overheid de laatste jaren nam waarmee Chinese kerken en christenen steeds verder onder druk gezet worden en de vrije uitoefening van hun godsdienstvrijheid belemmerd wordt?
In China bepaalt de overheid welke vorm van religie is toegestaan en welke niet. De Chinese overheid erkent vijf godsdiensten (protestantisme, katholicisme, boeddhisme, taoïsme en de islam) die elk onder toezicht staan van een door de overheid gecontroleerde Patriotic Religious Association. Hierbuiten zijn religieuze activiteiten in theorie verboden en kunnen er boetes worden uitgeschreven voor illegale religieuze bijeenkomsten. In de praktijk is er vaak nog wel ruimte, maar de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging staat de laatste jaren meer onder druk dan voorheen.
In februari jl. ging een aantal maatregelen van kracht om ongeautoriseerde activiteiten van religieuze groepen harder aan te pakken en de toch al grote mate van controle ten aanzien van christelijke en moslimgemeenschappen en andere religieuze groepen aan te scherpen. De Chinese autoriteiten maken daarbij gebruik van een clausule waarin een volledig verbod wordt opgelegd op het aannemen van religieuze donaties en organiseren van religieuze activiteiten door niet-geregistreerde religieuze organisaties. Daarnaast geldt er een verbod voor religieuze groeperingen om buitenlands geld aan te nemen en mogen ongeregistreerde religieuze groepen – die al een verbod hadden tot het stichten van gebedshuizen – nu ook geen onderwijs meer geven.
Kunt u aangeven hoe deze maatregelen zich verhouden tot de relevante Chinese grondwettelijke bepalingen (waaronder artikel 36 van de Chinese Grondwet) en tot internationaalrechtelijke verdragen over de waarborging van godsdienstvrijheid?
De Chinese Grondwet staat garant voor religieuze vrijheden. Wel bevat artikel 36 van de Chinese Grondwet kwalificaties, zoals bijvoorbeeld dat de Chinese staat «garant staat voor normale religieuze activiteiten», dat «niemand religie mag gebruiken om activiteiten te ontplooien die de openbare orde verstoren, de gezondheid van burgers in het geding brengen of een belemmering zijn voor het nationale onderwijssysteem», en dat «religieuze organisaties of zaken niet onder invloed mogen staan van buitenlandse krachten».
Artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens garandeert het recht van ieder mens op vrijheid van religie. Artikel 18 lid 3 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten – een verdrag dat China wel heeft getekend maar nog niet heeft geratificeerd – bepaalt dat alleen de bescherming van de publieke veiligheid, orde, gezondheid, moraal of de fundamentele rechten en vrijheden van anderen aanleiding kunnen zijn voor wettelijke beperkingen op vrijheid van religie.
In hoeverre heeft het aankaarten van godsdienstvrijheid door de mensenrechtenambassadeur, door uw ambtsvoorganger Zijlstra in februari 2018, en door premier Rutte in april 2018 iets bij kunnen dragen aan de waarborging van godsdienstvrijheid, en bent u voornemens dit thema te blijven aankaarten bij de Chinese overheid?
Ik kan niet aantonen dat de bovenstaande Nederlandse interventies direct effect – in positieve maar ook niet in negatieve zin – hebben gesorteerd. We mogen echter aannemen dat met name interventies in EU-verband ervoor zorgen dat China zich bewust is van de internationale reputatieschade als gevolg van mensenrechtenschendingen in eigen land. Het aan de orde stellen van mensenrechtenschendingen blijft volgens dit kabinet noodzakelijk, al is het enkel om China te ontmoedigen met die schendingen door te gaan. Om die reden zal dit kabinet het thema blijven aankaarten en zich tevens inzetten voor eensgezind optreden door de EU. Dat laatste heeft uiteindelijk het meeste effect.
Is de godsdienstvrijheid in China onderwerp van gesprek tijdens de 73e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, en zo niet, is Nederland bereid zich in te spannen voor een verklaring waarin de schendingen van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in China veroordeeld worden?
Mede dankzij de Nederlandse inzet deed de EU in de VN Mensenrechtenraad van september jl. een oproep aan China om de vrijheid van religie en levensovertuiging te respecteren. Tijdens de 73e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zet Nederland zich binnen de EU in voor een algemene resolutie over het onderwerp vrijheid van religie en levensovertuiging. Daarnaast spant Nederland zich in voor een oproep van de EU aan China om de mensenrechten in Xinjiang, waar de vrijheid van religie een levensovertuiging onder zware druk staat, te respecteren.
De uitvoering van de motie inzake Magnitsky-sancties |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Martijn van Helvert (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Martin van Rooijen (CDA), Joël Voordewind (CU), Bram van Ojik (GL), Tunahan Kuzu (DENK), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u zich uw brief van 5 juli 2018 herinneren, waarin u stelde dat u voornemens was tijdens een volgende Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) een concreet voorstel te doen aan uw Europese collega’s inzake een EU-mensenrechtensanctieregime?1
Ja.
Heeft u dit voorstel tijdens een van de afgelopen RBZ's gedaan? Zo ja, welk voorstel heeft u gedaan? Kunt u dit voorstel aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het Gymnich overleg van 30-31 augustus jl. heb ik voorgesteld om in EU kader te gaan werken aan een «EU global human rights sanctions regime» en heb ik dit idee nader toegelicht (ref ook Kamerstuk 21 501-02, nr. 1902 van 5 september jl. en Kamerstuk 32 735, nr. 205 van 5 juli jl.). Een thematisch sanctieregime tegen mensenrechtenschenders zou een waardevolle aanvulling kunnen zijn op het bestaande Europese externe mensenrechteninstrumentarium en de geografische sanctieregimes. Met een dergelijk sanctieregime kan wereldwijd worden ingezet op het instellen van persoonsgerichte sancties tegen mensenrechtenschenders, zoals bijvoorbeeld bevriezing van tegoeden en reisbeperkingen, met als doel hun gedrag te veranderen. Daarnaast kan er een preventief effect van uitgaan richting andere (potentiële) mensenrechtenschenders.
Wat was de reactie ten tijde van de RBZ op het betreffende voorstel?
Van verschillende EU-lidstaten is inmiddels een positieve reactie op dit Nederlandse initiatief ontvangen. Ook hebben enkele lidstaten aanvullende vragen gesteld ten behoeve van hun positiebepaling. Vooralsnog zijn geen uitgesproken negatieve reacties ontvangen.
Welke landen waren positief over het voorstel?
Zie antwoord vraag 3.
Welke landen stonden neutraal tegenover het voorstel?
Zie antwoord vraag 3.
Welke landen waren negatief over het voorstel?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid dit najaar, uiterlijk tijdens de RBZ in oktober, het voorstel formeel in te dienen?
Het voorstel om in EU-verband een mensenrechtensanctieregime op te zetten, kan niet als vanzelfsprekend rekenen op steun van alle lidstaten. Een dergelijk voorstel kan alleen worden aangenomen als alle lidstaten instemmen. Door het voorstel formeel te agenderen voordat er voldoende steun voor is, ontstaat het risico dat het voorstel weggestemd wordt. Daarom wordt veel diplomatiek noodzakelijk voorwerk verricht in Den Haag, in Brussel en in Europese hoofdsteden, en breng ik het idee op zowel in bilaterale gesprekken als in EU-verband.
Kunt u zich uw stelling herinneren dat het kabinet grote vraagtekens plaatst bij de doeltreffendheid van het invoeren van een dergelijk sanctieregime op nationaal niveau? Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot het feit dat door Canada, de Baltische Staten en Groot-Brittannië – zoals u in uw brief beschrijft – wel dergelijke wetgeving op nationaal niveau is ingevoerd? Waarom acht u een dergelijk sanctieregime op nationaal niveau derhalve niet doeltreffend?
De genoemde sanctieregimes betreffen onder meer reisbeperkingen, al dan niet in samenhang met een bevriezing van tegoeden. In de context van de EU zou een dergelijk sanctieregime op Nederlands niveau weinig effectief zijn omdat het niet doeltreffend te handhaven is. In Schengen is afgesproken dat er geen grenscontroles plaatsvinden tussen de landen die bij Schengen zijn aangesloten. Iemand die op een Nederlandse sanctielijst staat, kan dan nog steeds vrij reizen binnen het Schengengebied en bij afwezigheid van grenscontroles zal het lastig blijken om de feitelijke toegang tot Nederland te voorkomen. Hetzelfde geldt voor een nationale bevriezing van tegoeden. Niets belet de betrokkene om zijn tegoeden in een EU-buurland aan te houden en vandaaruit zijn financiële transacties te doen. Daardoor heeft een nationaal sanctieregime slechts zeer beperkte impact en acht het kabinet het vooralsnog verstandig de inspanningen te blijven richten op een Europees regime. Tot slot dient opgemerkt te worden dat het VK op dit moment slechts de wettelijke basis heeft gecreëerd om een puur nationaal mensenrechtensanctieregime op te zetten maar nog geen daadwerkelijk mensenrechtensanctieregime heeft opgezet.
Bent u het eens dat de door de Kamer aangenomen motie-Omtzigt c.s.2 uitgevoerd dient te worden, te weten dat het kabinet Magnitsky-wetgeving op nationaal niveau voorbereidt indien het niet lukt om tot Europese consensus op dit punt te komen? Zo ja, bent u bereid deze motie uit te voeren en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Om een effectief sanctieregime tegen mensenrechtenschenders op te zetten is de EU-route nog altijd de beste optie en daar zal ik mij de komende tijd voor blijven inzetten. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken organiseert in november een hoogambtelijke bijeenkomst voor EU-lidstaten en enkele gelijkgezinde landen om het concept van een mensenrechtensanctieregime verder te ontwikkelen en de steun hiervoor binnen de EU verder uit te bouwen. Na deze bijeenkomst zal ik uw Kamer nader informeren over de voortgang op dit onderwerp.
Seksueel misbruik door tantramasseurs |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de uitzending van het programma Undercover in Nederland van 16 september 2018 over tantramassage?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over dit onderwerp?2
Ja.
Deelt u de mening dat uit de genoemde uitzending blijkt dat er nog steeds problemen zijn met tantramasseurs? Deelt u de mening dat het misbruiken van kwetsbare vrouwen met een misbruikverleden bijzonder verwerpelijk is? Zo ja, wat wordt er gedaan om aan deze praktijken een einde te maken? Zo nee, waarom niet?
Seksueel grensoverschrijdend gedrag is altijd onacceptabel en elk geval van seksueel misbruik is er één teveel, zeker bij kwetsbare vrouwen met een misbruikverleden. Zoals ik in mijn brief van 24 november 2017 – en in eerdere antwoorden op Kamervragen van het lid Kuiken – heb toegelicht, is ongewenst seksueel gedrag tussen volwassenen strafbaar als er sprake is van dwang.3 Ook strafbaar is seksuele interactie waarbij misbruik wordt gemaakt van mensen in een kwetsbare toestand of positie, evenals seksuele interactie waarbij misbruik van gezag wordt gemaakt. Het is aan gemeenten om vergunningseisen vast te stellen voor het tegen betaling aanbieden van sekswerk. Het aanbieden van tantramassages kan in bepaalde gevallen daaronder worden begrepen. Zie hierover ook mijn reactie op het eindrapport van het Meldpunt Tantra Misbruik van 25 mei 2018.4 Gemeenten kunnen handhavend optreden indien een aanbieder van dergelijke diensten de voorschriften overtreedt. Door de rechter kan een beroepsverbod worden opgelegd wanneer een tantramasseur wordt veroordeeld voor seksueel misbruik.
Zedenzaken zijn ingrijpende zaken die veel emoties oproepen, waaronder mogelijk gevoelens van schaamte. Ik vind het van groot belang dat slachtoffers van seksueel misbruik hiervan melding maken. Om de meldingsbereidheid te vergroten en het zoeken van hulp te vergemakkelijken ontwikkel ik een publiekscampagne. Deze campagne gaat naar verwachting in 2019 van start. Bij aangiften staat de veiligheid van het slachtoffer en het stoppen van (dreiging van) seksueel misbruik voorop.
Aangiften van slachtoffers bieden de mogelijkheid om opvolging te geven aan deze meldingen en hier mogelijk strafrechtelijke sancties aan te verbinden. Een slachtoffer kan hiervoor terecht bij de politie of één van de Centra voor Seksueel Geweld (CSG’s). Na een melding bij de politie, wordt met een slachtoffer een informatief gesprek gevoerd over onder andere de mogelijkheden van hulpverlening, het proces van aangifte en het strafrechtelijke traject. Gespecialiseerde zedenrechercheurs die hiervoor specifiek getraind zijn voeren dit gesprek.
Wat kan worden gedaan om te voorkomen dat tantramasseurs die van misbruik worden verdacht toch met hun praktijken kunnen doorgaan?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel meldingen en aangiften zijn er het afgelopen jaar tegen tantramasseurs gedaan wegens delicten die onder seksueel misbruik geschaard kunnen worden? In hoeveel gevallen heeft dit tot vervolging, respectievelijk strafrechtelijke sancties geleid?
Uit de gegevens bij de politie blijkt dat er twee informatieve gesprekken bij de zedenrecherche zijn gevoerd en er één aangifte is gedaan. Op dit moment lopen er twee strafrechtelijke onderzoeken. Verder beschik ik niet over informatie ten aanzien van het aantal gevallen van vervolging of strafrechtelijke sancties aangezien er niet specifiek wordt geregistreerd op gevallen van seksueel misbruik door tantramasseurs. Ik kan niet nader ingaan op individuele gevallen.
Hoeveel meldingen zijn er bij de Centra voor Seksueel Geweld gedaan?
In het jaar 2016 zijn er in totaal 1.945 meldingen van seksueel misbruik gedaan bij de CSG’s en in 2017 waren dat 2.624 meldingen. Het is niet bekend of dit onder andere slachtoffers van seksueel misbruik door tantramasseurs zijn.
Hoeveel gemeenten kennen vergunningsvereisten ten aanzien van seksinrichtingen? Vallen tantramasseurs, voor zover die seksuele handelingen verrichten, daar ook onder? In welke mate handhaven gemeenten de vergunningsvereisten voor tantramasseurs?
De meeste gemeenten hebben al vergunningvereisten op het gebied van seksinrichtingen en prostitutie. Het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot het aanbieden van tantra-massages waarbij seksuele handelingen worden verricht tegen betaling kan daaronder ook worden begrepen. Ik wijs erop dat het verrichten van therapeutische handelingen met de intieme delen slechts is voorbehouden aan (para)medische professionals. Dit zijn bijvoorbeeld artsen, verloskundigen of bekkenfysiotherapeuten die zich moeten houden aan de protocollen van hun beroepsgroep.
Toezicht op zowel de vergunde als de niet-legale prostitutiesector en handhavend optreden bij overtreding van de voorschriften wordt vaak in regionaal verband uitgevoerd. In ongeveer de helft van de gemeenten is de politie door de burgemeester gemandateerd om bestuurlijke controles uit te voeren. Er zijn voldoende bestuurlijke mogelijkheden om sancties op te leggen.
Beschikt u over informatie over de aard en de omvang van maatregelen die gemeenten tegen tantramasseurs nemen? Zo ja, waar bestaat die uit? Zo nee, kunt u dit laten onderzoeken?
Afhankelijk van hetgeen daarover in de gemeentelijke verordening is geregeld, kunnen gemeenten bijvoorbeeld een last onder bestuursdwang of dwangsom opleggen. In het uiterste geval kan een praktijk die zich niet aan de regels houdt worden gesloten. Hoewel het mij bekend is dat gemeentebesturen regelmatig optreden tegen gelegenheden waar illegale en ongewenste vormen van prostitutie plaatsvinden, beschik ik niet over specifieke informatie ten aanzien van de omvang van dergelijke maatregelen tegen tantramasseurs.
Welke wet- of regelgeving geldt voor tantramasseurs die actief zijn in gemeenten waar geen vergunningseisen worden gesteld?
Naast specifieke gemeentelijke regelgeving, zoals vergunningvoorschriften of bestemmingsplanvoorschriften, geldt in geval van strafbare feiten als vanzelfsprekend het Wetboek van Strafrecht. Bovendien zou het mogelijk zijn dat een tantramasseur zich moet houden aan een beroepscode indien de masseur lid is bij een organisatie die een dergelijke code stelt. Zie voor enige voorbeelden van deze organisaties de website van het Meldpunt Tantramisbruik.5
Als er sprake is van het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot het aanbieden van tantra-massages waarbij seksuele handelingen worden verricht tegen betaling, dan maakt dit onderdeel uit van de voorgenomen regelgeving om seks- en prostitutiebedrijven nader te reguleren.
Wordt de door het kabinet voorgenomen wetgeving met betrekking tot het verbieden van sekswerk zonder vergunning afdoende om ook tantramassage onder te brengen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om hier wel voor te zorgen?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Facebook bant foto van twee mannen’ |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Facebook bant foto van twee mannen»?1
Ja.
Klopt het dat een foto van een video-installatie, die te zien was tijdens de expositie «Kwetsbaar Verlangen» in Dordrecht, is geweigerd op Facebook?
Dit klopt. Facebook heeft te kennen gegeven dat dit om een fout ging. Ondertussen is het bericht weer teruggeplaatst.
Deelt u de mening dat het pijnlijk is dat dit zich voordoet met een expositie die juist was georganiseerd als reactie op het recente geweld tegen homo’s in Dordrecht?
Het is jammer dat dit is gebeurd. De vrijheid van kunst is een grote verworvenheid. Kunst heeft ruimte nodig om te kunnen reflecteren op de samenleving en haar burgers. Die vrijheid moet er ook op het internet zijn. Echter, zoals hierboven aangegeven betreft het een fout van Facebook. In de gebruiksrichtlijnen van Facebook wordt aangegeven dat Facebook foto's van schilderijen, beelden of andere kunst die naakte figuren afbeelden toestaat.
Deelt u de mening dat de toenemende maatschappelijke betekenis van sociale media een toenemende maatschappelijke verantwoordelijkheid meebrengt voor de aanbieders, ook ten aanzien van de grondwettelijk gegarandeerde vrijheid van meningsuiting?
De vrijheid van meningsuiting geldt tussen de overheid en burgers. Desalniettemin, hebben bedrijven zoals Facebook een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Daarom is het goed dat er maatschappelijke dialoog is over dit onderwerp.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Facebook over de vrijheid van meningsuiting in relatie tot het bedrijfsbeleid?
Aangezien het verwijderen van de foto een fout betreft, zie ik geen aanleiding om op dit moment met Facebook het gesprek aan te gaan.
De gehanteerde leeftijdsgrens voor aspirant-adoptieouders |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het in juni 2018 verschenen onderzoek van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving over leeftijdsgrenzen?1
Ja.
Klopt het dat de huidige leeftijdsgrens voor aspirant-adoptieouders voor het aanvragen van beginseltoestemming om over te gaan tot adoptie 42 jaar is? Op basis waarvan is gekozen voor deze grens? Liggen hieraan wetenschappelijke onderzoeken ten grondslag? Zo ja, welke?
De Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (hierna: Wobka) kent geen absolute leeftijdsgrenzen voor aspirant-adoptiefouders. In de Wobka zijn twee leeftijdsgrenzen opgenomen die voor aanvragers van een beginseltoestemming van belang zijn.
De eerste betreft de leeftijd van aspirant-adoptiefouders op het tijdstip van indiening van hun aanvraag voor een beginseltoestemming. In de Wobka is bepaald dat aspirant-adoptiefouders die op het tijdstip van de indiening van hun aanvraag 42 jaar of ouder zijn, niet in aanmerking komen voor een beginseltoestemming, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die naar het oordeel van de Minister voor Rechtsbescherming inwilliging van de aanvraag wenselijk maken (artikel 5, vijfde lid, onderdeel b).
De tweede houdt verband met de duur waarvoor een beginseltoestemming geldig is en geldt voor alle aspirant-adoptiefouders. De Wobka bepaalt dat een beginseltoestemming voor 4 jaar kan worden verleend of verlengd. De duur waarvoor de beginseltoestemming wordt verleend of verlengd mag echter niet het tijdstip overschrijden waarop een van de aspirant-adoptiefouders 46 jaar wordt, tenzij bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven (artikel 3, eerste lid).
De leeftijdsgrens van 42 jaar geldt sinds 1 september 1987, nadat deze eerst gesteld was op 40 jaar. Deze leeftijdsgrens was aanvankelijk opgenomen in de Vreemdelingencirculaire2 en is met de inwerkingtreding van de Wet opneming buitenlandse pleegkinderen op 15 juli 1989 wettelijk verankerd. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat aan deze leeftijdsgrens een advies van de werkgroep Adoptievoorbereiding Buitenlandse Pleegkinderen (werkgroep Boeke) en het College van Advies voor de Kinderbescherming ten grondslag lag.3 Beide stelden dat het belang van het kind vereist dat zijn adoptiefouders, mede met het oog op de toekomst, niet te oud zijn. Uit adviezen van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming d.d. 25 september 20064 en 1 november 20125 blijkt wat de achtergrond daarvan is. De bijzondere kwetsbaarheid van buitenlandse adoptiekinderen (als gevolg van separatie van ouders en verzorgers, slechte hechtingservaringen, ondervoeding en verwaarlozing) stelt zware eisen aan adoptiefouders. Zij moeten in staat zijn om eventuele problemen van het kind, zeker als het kind in de puberteit komt, het hoofd te bieden. Naarmate adoptiefouders ouder worden, nemen hun flexibiliteit en draagkracht af. Ook is de kans op overlijden van de adoptiefouders en daarmee een volgende verlieservaring voor het kind groter.
De leeftijdsgrens van 46 jaar is met een wijziging van de Wet opneming buitenlandse pleegkinderen op 31 mei 1995 ingevoerd. Deze leeftijdsgrens hangt samen met het in de wet genoemde maximumleeftijdsverschil tussen aspirant-adoptiefouders en het op te nemen kind van 40 jaar en de eis dat een buitenlands adoptiekind op het tijdstip van binnenkomst in Nederland niet de leeftijd van zes jaar mag hebben bereikt.6 Het maximumleeftijdsverschil is ook ingegeven vanuit het belang van het kind. De leeftijdsgrens van 46 jaar was tot 1 januari 2009 een absolute leeftijdsgrens. Ook gold tot dat tijdstip een absolute leeftijdsgrens van 44 jaar voor aanvragers. Deze absolute leeftijdsgrenzen voor aspirant-adoptiefouders zijn als gevolg van het amendement van de toenmalige Kamerleden Wolfsen, Pechtold en Azough (amendement Wolfsen)7 uit de wet geschrapt.
Bent u bekend met de in dit jaar verschenen onderzoeken en prognoses van het Centraal Bureau voor de Statistiek, waaruit blijkt dat vrouwen op een steeds latere leeftijd kinderen krijgen en mensen in Nederland langer leven in goede gezondheid?2 3
Ja.
Uit welk jaar stamt de huidige wet- en regelgeving omtrent de leeftijdsgrens voor aspirant-adoptieouders om in aanmerking te komen voor een adoptieprocedure? Wat was de gemiddelde leeftijd van vrouwen waarop zij kinderen kregen toen deze wet- en regelgeving werden opgesteld? Wat was de gezonde levensverwachting van mensen toen deze wet- en regelgeving werden opgesteld?
Zoals uit het antwoord op vraag 2 blijkt, is de leeftijdsgrens van 42 jaar op 1 september 1987 en de leeftijdsgrens van 46 jaar op 31 mei 1995 ingevoerd.
In 1987 was de gemiddelde leeftijd van vrouwen waarop zij kinderen kregen 28,7 jaar en in 1995 30,2 jaar. Ter vergelijking: in 2017 was de gemiddelde leeftijd van vrouwen waarop zij kinderen kregen 31,3 jaar.10
De gemiddelde levensverwachting van mensen die in 1987 42 jaar waren, was 79,02 jaar. De gemiddelde levensverwachting van mensen die in 1995 46 jaar waren, was 79,79 jaar. Ter vergelijking: de gemiddelde levensverwachting van mensen die in 2017 42 en 46 jaar waren, was respectievelijk 83,16 en 83,33 jaar.11
Wat betreft de gezonde levensverwachting van mensen heeft het CBS een differentiatie aangebracht in verschillende varianten van gezonde levensverwachting en leeftijdsklassen. Ik verwijs daarvoor naar de website van het CBS https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/71950ned/table?dl=ED77. De ontwikkeling van de gezonde levensverwachting laat een diffuus beeld zien. Of sprake is van een stijging of daling hangt af van de variant van gezonde levensverwachting. Zo is de levensverwachting zonder fysieke beperkingen toegenomen, maar de levensverwachting zonder chronische ziektes afgenomen.
Klopt het dat wanneer een van de aspirant-adoptieouders ouder is dan de leeftijdsgrens terwijl de andere zich hier nog onder bevindt zij niet in aanmerking komen voor adoptie? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen?
Zoals uit het antwoord op vraag 2 blijkt, zijn de leeftijdsgrenzen van 42 en 46 jaar niet absoluut, maar kan daarvan worden afgeweken als sprake is van bijzondere omstandigheden. Alleen echtgenoten kunnen een gezamenlijke aanvraag voor een beginseltoestemming indienen. Voor de vraag of sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden, is bij een gezamenlijke aanvraag de leeftijd van de oudste aspirant-adoptiefouder leidend. Deze keuze is ingegeven vanuit het belang van het kind om beschermd te worden tegen een volgende verlieservaring en verlies aan flexibiliteit en draagkracht van (een van) de adoptiefouders.
Zijn er verschillen in de leeftijdsgrens van aspirant-adoptieouders bij een binnenlandse en buitenlandse adoptie procedure?
In het Burgerlijk Wetboek (artikel 228, eerste lid, onderdeel c, van boek12 is een minimumleeftijdsverschil tussen adoptiefouders en het te adopteren kind van 18 jaar opgenomen. Voor binnenlandse adopties zijn in de wet geen maximumleeftijdsgrenzen opgenomen.
De procedure en voorwaarden voor een binnenlandse adoptie als geregeld in het Burgerlijk Wetboek, hebben betrekking op verschillende vormen van adoptie, zoals stiefouderadoptie en de adoptie van een in Nederland afgestaan kind. Bij alle vormen van binnenlandse adoptie geldt dat de rechter het verzoek van adoptiefouders toetst aan het kennelijk belang van het kind. Hij laat zich over het kennelijk belang van het kind in veel gevallen adviseren door de Raad voor de Kinderbescherming.
Aan de gerechtelijke procedure voor de adoptie van een in Nederland afgestaan kind gaat de procedure vooraf waarbij een ouder afstand doet van een kind. Binnen deze procedure spelen Fiom, de Raad voor de Kinderbescherming en een gecertificeerde instelling een rol. Hoe deze procedure verloopt en welke rol en verantwoordelijkheden deze organisaties hebben, is vastgelegd in het Protocol Afstand ter adoptie.13 Tijdens deze procedure selecteert de Raad voor de Kinderbescherming drie geschikte aspirant-adoptiegezinnen voor een kind waarvan afstand is gedaan. Bij deze selectie wordt een maximumleeftijdsverschil van 40 jaar aangehouden tussen de oudste aspirant-adoptiefouder en het te adopteren kind. In de praktijk betekent dit dat de oudste aspirant-adoptiefouder op het moment van plaatsing van het kind in het gezin maximaal in zijn eenenveertigste levensjaar kan zitten. In Nederland doen jaarlijks 15 á 25 vrouwen afstand van hun kind.14 Het betreft zeer jonge en meestal gezonde kinderen.
Zijn er mogelijkheden om af te wijken van deze grens? Zo ja, in welke gevallen en aan welke voorwaarden moeten aspirant-adoptieouders voldoen om voor een dergelijke uitzondering in aanmerking te komen?
Zoals uit het antwoord op vraag 2 blijkt, kan bij een interlandelijke adoptie worden afgeweken van de leeftijdsgrens van 42 en 46 jaar als sprake is van bijzondere omstandigheden. In de Richtlijnen opneming buitenlandse kinderen ter adoptie 2000 is uitgewerkt welke omstandigheden in elk geval worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden om van de leeftijdsgrens van 42 jaar af te wijken (artikel 2, tweede lid).15 Het betreft:
Deze omstandigheden zijn niet limitatief. Bij het aannemen van bijzondere omstandigheden is het belang van het kind altijd het uitgangspunt. Steeds zal uit onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming moeten blijken dat geen sprake is van risicofactoren voor de opvoeding en verzorging van het buitenlandse adoptiekind. Bij het onderzoek maakt de gedragsdeskundige van de Raad voor de Kinderbescherming altijd gebruik van psychologische vragenlijsten. In de praktijk worden deze bijzondere omstandigheden ook toegepast bij de beoordeling van aanvragen tot verlening of verlenging van een beginseltoestemming wanneer de aspirant-adoptiefouder de leeftijd van 46 jaar heeft bereikt.
Voor binnenlandse adoptie verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Klopt het dat er in België, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken geen leeftijdsgrenzen gehanteerd worden voor aspirant-adoptieouders? Welke andere landen binnen Europa hanteren geen leeftijdsgrens voor aspirant-adoptieouders?
Uit navraag van de Centrale autoriteit bij de landen aangesloten bij het Intercountry Adoption Network en het Verenigd Koninkrijk blijkt het volgende.
In België, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken gelden geen wettelijke maximumleeftijdsgrenzen voor aspirant-adoptiefouders. In België wordt de leeftijd van aspirant-adoptiefouders meegenomen bij de beoordeling van hun geschiktheid. Duitsland en Denemarken hanteren wel een maximumleeftijdsverschil tussen aspirant-adoptiefouders en het te adopteren kind van respectievelijk 40 en 42 jaar. Daarnaast hanteren België, Duitsland en Denemarken een minimumleeftijd voor (aspirant-)adoptiefouders van 25 jaar. Het Verenigd Koninkrijk hanteert een minimumleeftijd van 21 jaar.
Frankrijk, Ierland, Noorwegen, Spanje, Zweden en Zwitserland hanteren ook geen maximumleeftijdsgrens voor aspirant-adoptiefouders. Wel hanteert een aantal van deze landen een maximum- en/of minimumleeftijdsverschil tussen aspirant-adoptiefouders en het te adopteren kind, waarvan de duur verschilt per land. Ook hanteren deze landen een minimumleeftijd voor aspirant-adoptiefouders.
Klopt het dat er geen leeftijdsgrens is in Nederland om in aanmerking te komen voor pleegouderschap? Zo ja, blijkt er uit de praktijk dat er wel behoefte is aan een leeftijdsgrens?
Om in aanmerking te komen voor pleegouderschap geldt een minimumleeftijd van 21 jaar (artikel 5.1, eerste lid, onderdeel a, van de Jeugdwet). Er is géén wettelijke maximumleeftijd voor pleegouders. Het verschilt per vorm van pleegzorg hoe belangrijk de leeftijd van een pleegouder is. Voor elk pleegkind moet gezien zijn/haar situatie bekeken worden welke pleegouders zorg zouden kunnen bieden. De leeftijd van de pleegouders is dan één van de aspecten die meegenomen wordt in de vraag of de pleegouders geschikt zijn om dit specifieke kind op te vangen. Het belang van het kind staat voorop.
Bij deeltijdpleegzorg en crisisopvang is de leeftijd van pleegouders bijvoorbeeld minder van belang dan bij langdurende pleegzorg (de zogenaamde opvoedvariant).
Bij een langdurende pleegzorgplaatsing van hele jonge kinderen (onder de 4 jaar) weegt de leeftijd voor pleegouders als een belangrijke factor mee. Pleegzorgaanbieders zijn vrij om hier nadere regels in te hanteren. De meest gehanteerde vuistregel bij de opvoedvariant sluit aan op de wettelijke regels voor adoptie; al zijn er wel uitzonderingen als de situatie daarom vraagt. Een veelvoorkomende uitzondering betreft de netwerkpleegzorg, onder andere bij een plaatsing van een kleinkind bij diens grootouders (dit betreft circa 15% van alle pleegzorgplaatsingen).
Waarom is er een verschil tussen de leeftijdgrens van aspirant pleeg- en adoptieouders?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bekend met het recent verschenen Modelreglement Embryowet van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie en Vereniging voor Klinische Embryologie waarin de leeftijdgrens voor het plaatsen van embryo’s van 49 jaar wordt gehanteerd?4
Ja. Zoals de toenmalige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport eerder in reactie op schriftelijke vragen van de Eerste Kamer heeft aangegeven (Kamerstukken I 2016/17, 30 486, I, p. 6), is er geen relatie tussen de gestelde leeftijdsgrenzen bij in-vitrofertilisatie die worden vastgesteld door de beroepsgroepen op basis van medische, medisch-psychologische en medische-ethische overwegingen, en de leeftijdsgrens bij adoptie.
Ontvangt u signalen dat de huidige leeftijdsgrens voor aspirant-adoptieouders een probleem is? Is bekend hoeveel wens adoptieouders hierdoor niet meer in aanmerking zijn gekomen voor een adoptieprocedure?
Er zijn mij geen signalen bekend dat de huidige leeftijdsgrenzen door aspirant-adoptiefouders als een probleem worden ervaren.
Zoals uit het antwoord op vraag 7 blijkt, vindt bij oudere aspirant-adoptiefouders ook altijd een onderzoek naar hun geschiktheid plaats. De Stichting Adoptievoorzieningen publiceert jaarlijks op haar website www.adoptie.nl cijfers over het aantal afwijzingen van aanvragen tot verlening van een beginseltoestemming. Hierbij wordt echter geen onderscheid gemaakt tussen afwijzingen wegens het niet voldoen aan formele eisen, zoals het niet betalen van de voorlichtingskosten, en afwijzingen in verband met niet gebleken geschiktheid.
Vindt u dat, gezien alle ontwikkelingen, de leeftijdsgrens voor aspirant-adoptieouders om een adoptieprocedure te starten verhoogd dient te worden? Zo nee, waarom niet? Zo nee, wilt u dit onderzoeken aan de hand van het afwegingskader opgesteld naar aanleiding van het onderzoek van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving over leeftijdsgrenzen? Zo ja, welke stappen gaat u de komende maanden hiertoe zetten?
Ik zie geen aanleiding om de leeftijdsgrenzen voor aspirant-adoptiefouders te verhogen. Bij interlandelijke adoptie dient het belang van het kind voorop te staan. Dit uitgangspunt is neergelegd in artikel 3 en 21 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind en in het Haags Adoptieverdrag. Iedere gekozen leeftijd is altijd in zekere mate arbitrair. Echter de leeftijdsgrenzen in de Wobka zijn opgenomen om het belang van het kind te beschermen. Belangrijk daarbij is dat de huidige leeftijdsgrenzen niet absoluut zijn en ruimte laten voor een individuele toetsing. Het huidige stelsel van leeftijdsgrenzen is daarmee voldoende flexibel.
De brandbrief van rechters en officieren van Justitie |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de brief «Samen werken aan recht en veiligheid – Rechtspraak in zwaar weer» van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak?1
De zorgen die in de brief van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) worden geuit neem ik serieus en vormen onderwerp van gesprekken die ik met de Raad voor de rechtspraak voer. De Raad voor de rechtspraak heeft aangegeven de signalen in de brief te herkennen.
De Nederlandse rechtspraak is van hoog niveau, ook internationaal gezien. Maar de ontwikkelingen van de laatste tijd, zoals in de brief van de NVvR aangegeven, geven aan dat bestendiging daarvan niet vanzelf gaat. Om de positie van de rechtspraak te borgen, lopen verschillende verbetertrajecten. Ik heb naar aanleiding van de evaluatie van de Wet herziening gerechtelijke kaart (HGK) en de problemen rond de digitalisering aangegeven dat de rechtspraak kampt met financiële en governance problemen. Over de financiële problemen zond ik uw Kamer op 16 april 2018 een uitgebreide brief.2 Op de governance problemen ben ik ingegaan in mijn reactie op het rapport over de evaluatie van de Wet HGK van 16 april 2018 en in de brief aan uw Kamer over de reset van de digitalisering van de rechtspraak van 16 april 2018.3 In deze brieven zijn de maatregelen opgenomen die ik de komende tijd tref ten aanzien van deze problematiek. Ook de Raad heeft daarin een belangrijke rol.
De NVvR geeft aan dat een deel van de oplossing van de problemen die nu spelen in de rechtspraak, gezocht moet worden in verbetering van het besturingsmodel en heeft hiertoe een werkgroep ingesteld die oplossingsrichtingen zal formuleren. Ik vind het goed dat de NVvR hierin initiatief toont en verwacht dat dit een bijdrage zal kunnen leveren aan de versterking van de rechtspraak. Ik ga hierover, zoals aangeboden door de NVvR, graag het gesprek aan.
Heeft u begrip voor de zorgen van de rechters en officieren van justitie?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de stelling dat het voor hen steeds moeilijker wordt hun werk goed te doen en dat de rechtspraak als pijler onder de democratische rechtsstaat onder druk staat en dreigt te worden uitgehold?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het aanvaardbaar dat de kwaliteit van de rechtspraak steeds meer in het gedrang komt door het nijpende tekort aan rechters en officieren van justitie en hun ondersteuning, hun structurele overbelasting en de gebrekkige ICT-voorzieningen?
De kwaliteit van de rechtspraak dient te allen tijde geborgd te zijn. Om te voorkomen dat die in de toekomst in het gedrang komt is in het lopende prijsakkoord 2017–2019 een bedrag oplopend van € 10 mln. in 2017 naar € 35 miljoen structureel vanaf 2020 toegevoegd ten behoeve van de invoering van de professionele standaarden. Met dit geld kunnen extra rechters worden aangetrokken. In 2017 is het aantal rechters met 167 toegenomen en ook het aantal juridische ondersteuners is licht gestegen, terwijl de instroom van zaken afneemt.
Ook het personeelsbestand van het Openbaar Ministerie is sinds eind 2016 licht aan het stijgen. Maar terwijl de geregistreerde criminaliteit afneemt en het aantal zaken daalt, is het tegelijkertijd ook zo dat medewerkers meer werkdruk ervaren. Daarom doen het Openbaar Ministerie en het WODC onderzoek naar de werklast en de verklarende factoren. Vooralsnog lijkt het er op dat verklarende factoren moeten worden gezocht in onder andere de toegenomen eisen van strafvordering, de meer integrale en preventieve werkwijze die het OM is hanteert en wellicht in de toegenomen complexiteit van strafzaken. Na uitkomst van de onderzoeken later dit jaar bespreek ik met het College van procureurs-generaal welke conclusies kunnen worden getrokken en welke maatregelen kunnen worden getroffen.
Goede ICT-voorzieningen voor zowel rechtspraak als het Openbaar Ministerie hebben prioriteit. In de strafrechtsketen wordt daar – met een financiële injectie vanuit het Regeerakkoord – volop geïnvesteerd. De digitalisering van de rechtspraak in andere rechtsgebieden zal op een beheerste en verantwoorde wijze worden voortgezet.
Hiermee is niet gezegd dat binnen de rechtspraak geen problemen kunnen worden ervaren. Het is primair aan de Raad voor de rechtspraak en de gerechten samen om daaraan het hoofd te bieden. Ik spreek hier regelmatig over met de Raad en de verschillende onderwerpen komen samen in de trajecten voor de digitalisering en de financiering die de komende maanden veelvuldig op de agenda staan.
Vindt u het aanvaardbaar dat de langdurige onzekerheid over de beschikbare middelen tot grote terughoudendheid bij het werven van nieuwe magistraten heeft geleid, er geen buffer van het eigen vermogen meer is, waardoor moeilijk geïnvesteerd kan worden in kwaliteit en verbeteringen in de rechtspraak?
Ik herken mij noch in het beeld van langdurige onzekerheid, noch in de daaraan in de vraag verbonden gevolgen. Zoals gezegd is in het prijsakkoord 2017–2019 een tegemoetkoming voor professionele standaarden opgenomen oplopend tot € 35 miljoen per jaar. Daarmee is in de afgelopen periode uitbreiding van de rechterlijke capaciteit gerealiseerd. Ik verwacht dat de effecten daarvan merkbaar zullen worden. Er is de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in de digitalisering en daarvoor heeft de rechtspraak reserves aangewend. Ook vanuit mijn ministerie is daarvoor een aanzienlijk extra budget toegekend (€ 25 miljoen structureel in 2016 en in prijsakkoord 2017–2019 een reeks van € 21, 15 en 10 miljoen). In een gezonde financiële situatie kunnen volumeschommelingen worden opgevangen met de egalisatiereserve en kan eigen vermogen worden aangewend voor investeringen. Een gezonde (rechtspraak)organisatie met een toekomstbestendige financiering vind ik belangrijk. Daarom vind ik het goed dat in opdracht van de rechtspraak een onafhankelijk onderzoek plaatsvindt om te zien in hoeverre binnen de rechtspraak oplossingen mogelijk zijn en hoe begrotingsevenwicht kan worden bereikt. In de begroting van het ministerie voor 2019 zijn middelen opgenomen om het negatieve eigen vermogen van de rechtspraak weer aan te vullen.
Met welke maatregelen gaat u er voor zorgen dat bij een teruglopend aantal zaken niet direct de financiële problemen verergeren omdat de vaste lasten gelijk blijven?
Bij teruglopende aantallen zaken is de rechtspraak niet in staat de uitgaven daar direct op aan te passen. Dat zorgt voor frictiekosten. Daarnaast leiden teruglopende aantallen zaken ook tot een geringer budget voor ICT-voorzieningen en innovatie, omdat dit onderdeel uitmaakt van de integrale prijzen. Deze problematiek is eerder door de Raad aangekaart. Ik ben hierover in overleg met de Raad en waar mogelijk wordt dit meegenomen in de gesprekken over de prijzen voor de periode 2020–2022 die binnenkort zullen starten.
Zal de aangekondigde doorlichting van de bedrijfsvoering van de rechtspraak vooral financieel-economische adviezen met als doel kostenvermindering bevatten of biedt de onderzoeksopdracht volgens u voldoende ruimte om de kwaliteit en het belang van de rechtspraak in onze rechtsstaat voorop te plaatsen?
De doorlichting waarvoor de Raad voor de rechtspraak de opdracht heeft gegeven richt zich op drie gebieden:
Deze onderzoeksopdracht heeft niet alleen een financieel-economische invalshoek, maar biedt tevens voldoende ruimte om recht te doen aan de kwaliteit en het belang van de rechtspraak in onze rechtsstaat.
Intern volkenrechtelijk advies over de steun aan de rebellen in Syrië |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u aangaf dat er «intern volkenrechtelijk advies ingewonnen is» over de leveranties van hulp aan Syrische rebellen1?
Ja.
Herinnert u zich dat de commissie-Davids gewoon de beschikking had over alle interne volkenrechtelijke adviezen van het ministerie?
Ja.
Deelt u de mening dat juist dit interne advies zo belangrijk is, omdat de regering er bewust voor koos geen extern volkenrechtelijk advies in te winnen in 2014/2015 over een Non-Lethal Aid (NLA)-programma?
Over het NLA-programma is regelmatig intern volkenrechtelijk geadviseerd en deze adviezen zijn meegewogen in de (politieke) besluitvorming. De extern volkenrechtelijk adviseur (EVA) heeft op 17 juni 2013 op eigen initiatief advies uitgebracht over «Wapenleveranties Syrië», waarin de EVA in bredere zin zijn volkenrechtelijke visie gaf op steun aan de Syrische oppositie, waaronder in relatie tot het non-interventie beginsel. De zienswijze van de EVA op dit punt was derhalve reeds bekend bij het ministerie.
Klopt het dat deze adviezen geen staatsgeheim zijn?
Ja.
Klopt het dat interne volkenrechtelijke adviezen gewoon onder de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) vallen en dat zij dus openbaar gemaakt moeten worden als iemand een Wob-verzoek doet?
Dergelijke adviezen zijn documenten over een bestuurlijke aangelegenheid en vallen onder het bereik van de Wet openbaarheid van bestuur. Of een document openbaar moet worden gemaakt is afhankelijk van de inhoud van het document en de wettelijke uitzonderingsgronden. De interne adviezen bevatten persoonlijke beleidsopvattingen die op grond van de Wob niet openbaar zijn.
Herinnert u zich dat de regering gezegd heeft dat de Wob een ondergrens is voor de stukken die zij aan de Kamer moet verschaffen?
Ja, de toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken heeft in zijn brief van 25 april 2016 aan uw Kamer zowel de verhouding tussen artikel 68 van de Grondwet en de Wob als het belang van vertrouwelijkheid van interne advisering uiteengezet.
Kunt u elk intern volkenrechtelijk advies over de hulp aan Syrische rebellen dat sinds eind 2014 is ingewonnen, voor dinsdag 18 september 20.00 uur aan de Kamer doen toekomen, zodat het meegenomen kan worden bij de vragen op woensdag 19 september?
De Directie Juridische Zaken (DJZ) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft vanaf het begin van het NLA-programma volkenrechtelijk geadviseerd ten behoeve van de besluitvorming hierover. DJZ heeft daarbij de volkenrechtelijke risico’s geschetst die samenhingen met de verlening van steun aan gematigde gewapende oppositiegroepen in Syrië, waaronder het risico van strijdigheid met het non-interventiebeginsel. Daarbij is aangegeven dat de civiele aard van de steun het risico op strijdigheid kan beperken.
Het kabinet hecht er zeer aan dat ambtenaren onbevangen en in vertrouwen kunnen adviseren en verstrekt onderliggende interne adviezen dan ook in de regel niet. In dit bijzondere geval is het kabinet bij uitzondering bereid de Kamer desgewenst vertrouwelijk inzage te geven in de besluitvormingsmemoranda over het NLA-programma.