Bent u bekend met het artikel «Wat weegt zwaarder: demonstratierecht of leerplicht? «Niet de bedoeling iedere vrijdag vrij te geven»»1 en het artikel «Wegblijven van school om deel te nemen aan klimaatactie? Zo gaan scholen ermee om: «Moet geen «funuitje» zijn»»?2
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre het geoorloofd zou zijn wanneer leerlingen «spijbelen» om te demonstreren voor een ander ideaal, bijvoorbeeld tegen het falende asielbeleid of de dalende koopkracht?
Spijbelen, om wat voor reden dan ook, is niet geoorloofd. Het staat leerlingen vrij om buiten schooltijd deel te nemen aan of aanwezig te zijn bij een demonstratie. Het demonstratiedoel doet daarbij niet ter zake. Het is in principe wel mogelijk dat aanwezigheid bij demonstraties deel uitmaakt van het onderwijsprogramma (bijvoorbeeld als onderdeel van het (neutrale) burgerschapsonderwijs van de school) en dus de onderwijstijd. In dat geval is er geen sprake van spijbelen. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Het officiële standpunt van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap was en is: leerplicht gaat voor demonstratierecht; in hoeverre vindt u het een probleem dat minderjarige leerlingen mogen spijbelen van school terwijl dit indruist tegen de leerplicht?
Het OCW standpunt is: spijbelen, om wat voor reden dan ook, mag niet. Als een scholier onder schooltijd zonder toestemming van school naar een demonstratie gaat, is er sprake van spijbelen. Het is evenwel mogelijk dat aanwezigheid bij demonstraties deel uitmaakt van het onderwijsprogramma (bijvoorbeeld als onderdeel van het (neutrale) burgerschapsonderwijs van de school) en dus de onderwijstijd. Daarmee is er dan geen sprake van spijbelen. De schoolleiding moet zich hierover kunnen verantwoorden aan zowel de medezeggenschapsraad, die met het onderwijsprogramma heeft ingestemd, als aan de Inspectie van het Onderwijs. Leerlingen mogen echter niet worden verplicht deel te nemen aan een demonstratie, aangezien leerlingen dan verplicht zouden worden zich expliciet te conformeren aan die demonstratie. Bijwonen is wel mogelijk, mits je als school geen oordeel uitspreekt over het doel van de demonstratie die wordt bijgewoond.
Op welke manier bent u voornemens op treden tegen scholen als het Kandinsky College die deze richtlijn van het ministerie niet naleven?
Het is aan scholen om aanwezigheid bij demonstraties eventueel een plek te geven in het onderwijsprogramma, waarmee de medezeggenschapsraad moet instemmen, of om zich anderszins naar de medezeggenschap te verantwoorden over de keuzes die ten aanzien van het meedoen aan demonstraties gemaakt worden. Specifiek in dit geval is hierover door het Ministerie van OCW contact geweest met Kandinsky. In algemene zin is het zo dat als de Inspectie van het Onderwijs signalen krijgt dat een school zich niet kan verantwoorden voor het verlenen van toestemming aan leerlingen om deel te nemen aan een demonstratie de Inspectie van het Onderwijs het bestuur van de betreffende school daarop aan kan spreken en zo nodig wijzen op de geldende wet- en regelgeving.
De Rijksoverheid geeft aan dat openbaar onderwijs niet uitgaat van een godsdienst of levensovertuiging3; in hoeverre vindt u dat de neutraliteit van het onderwijs in het geding komt wanneer een rector van een school aangeeft «als school sympathie te hebben voor de doelstelling van de manifestatie: een beter en duurzamer klimaatbeleid»?
Door sympathie uit te spreken voor de doelstelling van een manifestatie is de neutraliteit van het (openbaar) onderwijs niet noodzakelijkerwijs in het geding. De schoolleiding moet zich hierbij bewust zijn van haar rol en positie, en ervoor zorgen dat ruimte is voor verschillende opvattingen over in dit geval het klimaatbeleid en voor het gesprek daarover.
In hoeverre ondermijnt het actief organiseren om naar een demonstratie te gaan, zoals het Kandinsky College in Nijmegen doet met een voorlichtingsbijeenkomst over de klimaatdemonstratie, de leerplicht?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Wat gebeurt er met leerlingen die een toets missen omdat ze toestemming van school hebben gekregen om te demonstreren?
Indien leerlingen geoorloofd tijdens schooltijd aanwezig zijn bij een demonstratie is het in beginsel aan de school om te bepalen of en zo ja: hoe deze leerlingen in de gelegenheid worden gesteld om gemiste lessen en toetsen op een ander moment in te halen. Het is ook de eigen verantwoordelijkheid van de leerlingen om hier rekening mee te houden. Navraag leert ons dat in dit specifieke geval er geen sprake is geweest van het missen van toetsen.
Antwoorden op eerdere schriftelijke vragen inzake het artikel ‘Nederlandse gemeenten overtreden massaal de wet door achterkamertjes in te duiken’ (2023Z12312) |
|
Joost Sneller (D66), Laura Bromet (GL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Nederlandse gemeenten overtreden massaal de wet door achterkamertjes in te duiken»1, «Maas in de wet laat gemeenten achterkamertjes in duiken; D66 wil dat Minister dat gat dicht»2, «Betoog: Open overheid, papieren werkelijkheid»3 en «Wees terughoudend met besloten vergaderen»?4
Ja.
Bent u van mening dat raadsvergaderingen in principe openbaar zouden moeten zijn, en dat helder onderbouwd zou moeten worden waarom bepaalde vergaderingen zich buiten de gangbare vormen van democratische controle kunnen voltrekken?
Raadsvergaderingen zijn inderdaad openbaar; besloten raadsvergaderingen zijn de uitzondering op de hoofdregel. De Grondwet, artikel 125, schrijft dit voor. Hetzelfde geldt voor vergaderingen van raadscommissies en door de raad ingestelde bestuurscommissies en overige commissies. In de Gemeentewet is een procedure vastgelegd die gevolgd moet worden als de raad besloten wenst te vergaderen. Dat kan alleen indien ten minste een vijfde van het aantal leden dat de presentielijst heeft getekend daarom verzoekt of de voorzitter dit nodig oordeelt. Hoewel de wet niet vastlegt in welke gevallen besloten vergaderd mag worden, is de mogelijkheid besloten te vergaderen zoals in de Grondwet bepaald naar haar aard een uitzondering. Een voorstel om besloten te vergaderen zal derhalve gemotiveerd moeten worden. Vervolgens moet de raad dan wel de raadscommissie ook nog bij meerderheid instemmen met het in beslotenheid vergaderen.
Naast de raadsvergadering worden dus ook de vergaderingen van raadscommissies (en door de raad ingestelde bestuurscommissies en overige commissies) gereguleerd in de Gemeentewet. Alle vergaderstructuren die worden ingesteld om de besluitvorming in de raadsvergadering voor te bereiden zijn een raadscommissie. Daarmee is de wettelijke procedure inzake openbaarheid en besloten vergaderen van toepassing op een groot deel van de overleggen die in gemeenten plaatsvinden.5 Het is denkbaar dat in een gemeente ook overleggen en bijeenkomsten plaatsvinden waarin geen besluitvorming wordt voorbereid en die derhalve buiten het hier beschreven wettelijk kader vallen. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om heisessies met de gehele raad of bijeenkomsten waarbij de leden van een fractie technische vragen kunnen stellen aan ambtenaren. Dergelijke bijeenkomsten zijn op zichzelf niet verboden, maar mogen niet in de plaats komen van reguliere vergaderingen. De voorschriften voor de vergaderingen van de gemeenteraad en de raadscommissies waarin besluitvorming aan de orde is of wordt voorbereid en waarin raadsleden hun bevoegdheden als volksvertegenwoordiger uitoefenen, hebben tot doel politieke besluitvorming te organiseren op een wijze die voor inwoners en kiezers inzichtelijk en controleerbaar is. Hiervoor zijn waarborgen ingebouwd, zoals de verplichting om de agenda vooraf openbaar te maken. Daarnaast is de gelijke informatiepositie van alle raadsleden een belangrijk uitgangspunt dat met zich brengt dat het overleg tussen raad en college zoveel mogelijk in de raadsvergadering dient plaats te vinden. Dit uitgangspunt komt onder meer naar voren in de inlichtingenplicht van het college die jegens de raad als geheel geldt, ook als de inlichtingen door een of meer individuele raadsleden worden gevraagd.6
Deelt u de mening dat de wijze waarop de «informele bijeenkomsten» op dit moment worden georganiseerd tegen het principe van «openbaarheid tenzij» is en daarmee indruist tegen de geest van de Wet open overheid? Zo nee, waarom niet?
Zowel vergaderingen van de raad, als vergaderingen van commissies worden gereguleerd in de Gemeentewet, zoals hiervoor vermeld. Daarnaast kunnen er bijeenkomsten zijn die geen raads- en commissievergaderingen zijn en die derhalve niet worden gereguleerd in de Gemeentewet. Daarin kan geen besluitvorming plaatsvinden, want die moet plaatsvinden in de raadsvergadering. Ook gaat het in deze bijeenkomsten niet om de voorbereiding van de besluitvorming in de raadsvergadering, want die vindt plaats in de raadscommissies. Het is onwerkbaar en ook niet wenselijk om elke denkbare bijeenkomst in de gemeente in de wet te reguleren. Voor bijvoorbeeld heisessies met de gehele raad, de hierboven genoemde bijeenkomsten van een fractie met een of meer ambtenaren of nieuwjaarsbijeenkomsten is regulering in de wet niet passend.
Wel is hierbij het volgende van belang. De hoofdregel is dat de wet de vergaderingen van de raad regelt. Aanvullende overlegstructuren kunnen behulpzaam zijn bij het functioneren van het bestuur, maar kunnen niet in de plaats komen van een politiek debat in een vergadering van de raad. Waar sprake is van besluitvorming of voorbereiding van die besluitvorming dient dit te gebeuren binnen de wettelijk geregelde vergaderingen. Daarbij is openbaarheid altijd het uitgangspunt. Zowel de Grondwet als de Gemeentewet schrijven dit voor. Dit staat los van de Wet open overheid, die overigens alleen betrekking heeft op openbaarmaking van documenten en niet op de openbaarheid van vergaderingen.
Op basis van de informatie in de betreffende artikelen van De Stentor kan ik niet in algemene zin de conclusie trekken dat de wijzen waarop informele bijeenkomsten op dit moment worden georganiseerd tegen dit uitgangspunt indruisen. Zowel het type informele bijeenkomst, als de redenen om achter besloten deuren te vergaderen, kunnen per geval verschillen. Zolang men zich houdt aan het voorgeschreven regime van de Gemeentewet is dit toegestaan. Het college van burgemeester en wethouders dient dit te bewaken. Ook de gemeenteraad en raadscommissie dienen hierop toe te zien. Zij dienen in voorkomende concrete gevallen bij meerderheid te beslissen over de beslotenheid van vergaderingen waarin besluitvorming plaatsvindt of wordt voorbereid en waarin raadsleden hun bevoegdheden als volksvertegenwoordiger uitoefenen.
Deelt u de mening van een van de onderzoekers dat, zelfs als «bijeenkomsten» als informeel worden aangeduid, het officiële voor de raad georganiseerde aangelegenheden zijn en dat het onwenselijk is dat daarvoor geen regels gelden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de opmerking van een van de onderzoekers in het artikel dat het onderscheid tussen «vergaderingen «en bijeenkomsten» enigzings gekunsteld is aangezien de Gemeentewet geen onderscheid maakt in de type vergaderingen?
Die conclusie deel ik niet. De Gemeentewet reguleert de raadsvergadering en de vergaderingen van de verschillende categorieën commissies (raadscommissies, bestuurscommissies en overige commissies). Een groot deel van de overleggen die raadsleden met elkaar en met de leden van het college hebben, buiten de raadsvergadering om, vindt plaats in een commissie. Ook daarvoor gelden wettelijke regels. Er zijn echter bijeenkomsten met een meer informeel, incidenteel karakter die niet als raads- of commissievergadering kunnen worden beschouwd. Deze bijeenkomsten worden in de Gemeentewet genoemd noch gereguleerd. Het houden van deze bijeenkomsten en overleggen is niet bezwaarlijk zolang deze niet in de plaats komen van de wettelijke gremia zoals de raadsvergadering of de raadscommissie. Dat zijn immers de aangewezen bijeenkomsten voor het stellen van vragen aan het college, het debatteren over kwesties in de gemeente en het voorbereiden van besluiten van de raad.
Kan de Minister meer duidelijkheid geven over wat precies verstaan wordt onder respectievelijk een vergadering en een bijeenkomst en wat de verschillen tussen beiden zijn?
Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, noemt en reguleert de Gemeentewet de raadsvergaderingen en de vergaderingen van raadscommissies, bestuurscommissies en overige commissies. Raadscommissies zijn commissies die worden ingesteld om de besluitvorming in de raadsvergadering voor te bereiden en om met het college of de burgemeester te overleggen. Bestuurscommissies kunnen door de raad, het college of de burgemeester worden ingesteld en het orgaan dat een bestuurscommissie heeft ingesteld kan dan vervolgens een of meer van zijn eigen bevoegdheden overdragen aan die bestuurscommissie. Overige commissies zijn andere commissies die door de raad, het college of de burgemeester worden ingesteld. Deze kunnen bijvoorbeeld zijn belast met het doen van onderzoek of hebben een adviserende taak. Als de raad een raadscommissie of bestuurscommissie instelt, bepaalt de raad hiervoor de taken, de bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze. Op deze commissies is een aantal regels met betrekking tot raadsvergaderingen van toepassing, waaronder de regels met betrekking tot openbaarheid van de agenda en van de vergadering. In de circulaire over het commissiestelsel in de Gemeente- en Provinciewet zal voor de praktijk nader worden verduidelijkt welke typen commissies er zijn en welke regels gelden voor die verschillende typen commissies. Ik verwacht deze circulaire nog dit jaar gereed te hebben.
Bent u bereid om al dan niet in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden, Het Nederlands Genootschap van Burgemeesters, en de Wethoudersvereniging, in kaart te brengen welke typen en hoeveel bijeenkomsten en vergaderingen er per jaar in de afgelopen vijftien jaar zijn georganiseerd voor gemeenteraadsleden, in hoeverre deze openbaar waren zodat een eventuele trend te ontwaren valt?
Een dergelijk kwantitatief onderzoek overweeg ik op dit moment niet. Juist als het gaat om bijeenkomsten met een informeel karakter zal het zeer lastig zijn om in kaart te brengen hoe vaak deze precies hebben plaatsgevonden de afgelopen jaren. Wel deel ik de wens om in beeld te krijgen in hoeverre voor gemeenten voldoende duidelijk is dat hulpstructuren niet in de plaats kunnen komen van de vergaderorde van de verschillende gemeentelijke organen die de Gemeentewet regelt. Ik ben dan ook graag bereid om met de genoemde partijen hierover in overleg te gaan.
Kunt u de ciculaire eerst in concept delen met de Kamer voordat het officieel in werking treedt? Zo nee, waarom niet?
Een circulaire is met name bedoeld als instrument om de praktijk te helpen bij het toepassen van (nieuwe of bestaande) wet- en regelgeving. In dit geval gaat het om uitleg en toepassing van het wettelijk kader in de Gemeente- en Provinciewet met betrekking tot de verschillende typen commissies. Omdat het bij een circulaire gaat om een uiteenzetting en uitleg van geldende wettelijke kaders en niet om nieuw beleid, is het niet gebruikelijk om circulaires vooraf in concept voor te leggen aan uw Kamer. Wel ben ik vanzelfsprekend graag bereid uw Kamer een afschrift te sturen van de circulaire over het commissiestelsel als deze wordt gepubliceerd.
Bent u bereid om een voorlichting te vragen bij de Raad van State over de vraag of de Wet open overheid en de Gemeentewet momenteel voldoende duidelijkheid geven over welke bijeenkomsten en vergaderingen openbaar danwel besloten mogen zijn en welke mogelijkheden de wetten bieden om «informele bijeenkomsten» beter te reguleren?
Op dit moment vind ik het in de eerste plaats van belang dat voor gemeenten op grond van het wettelijk regime duidelijk is welke verschillende vergaderstructuren er zijn en welk wettelijk kader op dit moment voor die vergaderstructuren geldt, onder meer als het gaat om openbaarheid. Met de circulaire over het commissiestelsel wordt beoogd hierover nadere duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens zal vanuit mijn ministerie in gesprek worden gegaan met in ieder geval de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden, om te inventariseren in hoeverre het bestaande wettelijk kader voldoende duidelijkheid biedt. Het vragen van een voorlichting bij de Raad van State overweeg ik niet. Overigens is het wettelijk kader inzake besloten vergaderen alleen in de Gemeentewet neergelegd en niet in de Wet open overheid. Die laatste wet ziet op de openbaarmaking van informatie die is neergelegd in documenten en niet op de openbaarheid van vergaderingen.
Politieke processen die beperkte OM-capaciteit opsouperen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Openbaar Ministerie kan door personeelstekort sommige strafbare feiten niet meer vervolgen: «We moeten scherper kiezen»»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Bent u voorts bekend met de processen tegen Geert Wilders, Richard de Mos en Gideon van Meijeren?
Ja, ik ben bekend met de strafprocessen die hebben gelopen of nog lopen tegen de door u genoemde personen.
Deelt u de mening dat het onverkwikkelijk is dat zaken als derenmishandeling, hennepkweek en oplichting door het Openbaar Ministerie (OM) niet meer worden opgepakt, omdat vele tientallen rechercheurs en andere betrokkenen bij het OM druk waren of zijn met de vervolging van volksvertegenwoordigers zoals Geert Wilders, Richard de Mos en Gideon van Meijeren? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Deze mening deel ik niet. De capaciteit bij zowel het Openbaar Ministerie (OM) als de politie en de rechterlijke macht is – altijd – beperkt, waardoor het OM – altijd – moet kiezen welke zaken wel en niet worden opgepakt en bij de rechter aangebracht. Dat het OM keuzes moet maken is van alle tijden. Het OM heeft een eigenstandige bevoegdheid om te bepalen welke zaken het wanneer strafrechtelijk in onderzoek neemt en vervolgt. Met het oog op een doelmatige aanwending van middelen stelt het OM prioriteiten, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de ernst van het strafbare feit en de maatschappelijke impact.
Deelt u de mening dat deze politieke processen niet alleen ontzettend veel geld kosten en beperkte mankracht opsouperen, maar ook het toch al broze vertrouwen in de rechtsstaat verder aantasten? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
In deze mening kan ik mij niet vinden. Wat mij betreft is er sprake van een politiek proces indien een beslissing in een strafzaak is ingegeven door politieke motieven. Daarvan is absoluut geen sprake van in de door u genoemde strafzaken, en bij geen enkele andere zaak bij het OM of de rechterlijke macht. Het OM heeft in alle individuele strafzaken een eigenstandige bevoegdheid, om onder meer te oordelen of een strafbaar feit is gepleegd en of de verdachte hiervoor moet worden vervolgd. Van deze bevoegdheid heeft het OM gebruikgemaakt in de zaken die u noemt.
Deelt u de mening dat als het OM stopt met politieke processen, het meer tijd heeft voor zaken die nu blijven liggen, waardoor de echte boeven aangepakt kunnen worden? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Zoals verwoord in mijn vorige antwoorden, is er naar mijn stellige overtuiging geen sprake van een politiek proces en heeft het OM een eigenstandige bevoegdheid om beslissingen te nemen.
Deelt u de mening dat de politieke inmenging van het OM grote gevolgen heeft, aangezien de partij van De Mos in Den Haag uit het college is gezet en het die plek als winnaar van de gemeenteraadsverkiezingen door de lopende zaak niet terug kreeg en gezien het feit dat De Mos nu weer geblokkeerd wordt als wethouder vanwege het hoger beroep dat het OM tegen de van alles vrijgesproken De Mos heeft ingesteld? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Ik ben ervan overtuigd dat het OM geen politieke inmenging pleegt in de strafzaak van De Mos en medeverdachten. Voor een onderbouwing hiervan verwijs ik naar mijn eerdere antwoorden.
Het OM is zich bewust van de impact van de zaak op de gemeentelijke politiek en heeft aangegeven de maatschappelijke noodzaak te zien om zo spoedig mogelijk en op een zorgvuldige manier duidelijkheid te krijgen in de zaak.
Deelt u de mening dat een hoger beroep in geval van een volledige vrijspraak niet gewenst is? En bent u bekend met het feit dat in andere landen, voornamelijk «common law»-systemen, genoeg voorbeelden zijn te vinden waarin een hoger beroep tegen een volledige vrijspraak in strijd wordt geacht met «double jeopardy»,2 oftewel het «ne bis in idem» principe? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven waarin u aangeeft of u voor het recht bent om niet twee keer voor hetzelfde feit te worden vervolgd?
Ik ben ermee bekend dat in andere landen het ne bis in idem-beginsel niet volledig hetzelfde wordt uitgelegd als in Nederland. In Nederland valt het hoger beroep onder dezelfde rechtsgang, waardoor geen sprake is van vervolging voor het hetzelfde feit (oftewel strijd met het ne bis in idem- beginsel) in geval van hoger beroep bij vrijspraak. Artikel 404 van het Nederlandse wetboek van Strafvordering bepaalt dat het OM hoger beroep kan instellen tegen vonnissen betreffende misdrijven, ook indien de verdachte van de gehele tenlastelegging is vrijgesproken. Het hoger beroep heeft verschillende functies. Allereerst is er de herstelfunctie, die inhoudt dat partijen gemaakte fouten kunnen herstellen, nieuwe of andere gronden kunnen aanvoeren en nieuwe feiten of omstandigheden kunnen inbrengen. Daarnaast geldt dat in hoger beroep de rechter in eerste aanleg wordt gecontroleerd, de zogenoemde controlefunctie van het hoger beroep. Tot slot heeft hoger beroep een rechtseenheidsfunctie; de rechter in hoger beroep bewaakt de rechtseenheid en rechtsontwikkeling. Het hoger beroep heeft dus, ook bij een volledige vrijspraak in eerste aanleg, een belangrijke functie.
Het bericht 'Tot in de dood tweederangs” en de column van John van den Heuvel “Menselijkheid kost geen miljoenen euro’s”' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Tot in den dood tweederangs»1 en de column van John van den Heuvel «Menselijkheid kost geen miljoenen euro’s»2?
Ja.
Klopt het dat de naam van politieman Ferry Bakx, die in het Caribisch deel van het koninkrijk werd doodgeschoten, niet op het nationaal monument Tuin van Bezinning in Warnsveld is geplaatst vanwege het feit dat hij is omgekomen in het Caribisch deel van het Koninkrijk?
En klopt het dat dit enkel en alleen wordt verhinderd door de statuten van de Tuin van Bezinning?
Waarom gaan statuten boven mensenlevens, ofwel boven die van de omgekomen politieman, maar ook boven die van zijn nabestaanden en collega’s?
Bent u het met de BBB eens dat aan deze enorme schoffering van bovengenoemde personen per direct een einde gemaakt moet worden en zo ja bent u bereid om deze statuten, althans dit deel ervan, te (laten) schrappen dan wel aan te passen?
En in het verlengde daarvan, bent u bereid om de moeder van de omgekomen politieman de eerstvolgende herdenking zodanig te faciliteren dat het haar onnodig aangedane leed enigszins wordt verzacht doordat ze nu wel een witte roos bij de naam van haar omgekomen zoon bij het monument kan leggen?
Bent u bereid om na te gaan of er nog meer van dit soort discriminerende regels zijn die een gelijkwaardige behandeling van alle politieagenten, werkzaam in het Koninkrijk der Nederlanden en Caribisch Nederland, tegengaat?
Zoals hierboven beschreven worden medewerkers van de politie die omkomen tijdens de uitoefening van hun taak passend herdacht. Voor medewerkers die aangesteld zijn bij de Nederlandse (Nationale) politie is dat in de Tuin van Bezinning. Voor medewerkers aangesteld bij het Korps Politie Caribisch Nederland is dat ter plekke. Het gaat hier immers om twee verschillende korpsen: de Nationale Politie valt onder de Politiewet 2012, het Caribische korps onder de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
In bijzondere gevallen, zoals dat van Ferry Bakx, biedt de hardheidsclausule in het reglement van de Tuin van Bezinning een mogelijkheid om politiemedewerkers die aangesteld zijn bij het Korps Politie Caribisch Nederland ook in Nederland te herdenken. Daarmee is er geen sprake van een discriminerende regel.
Het nieuws dat Sociaal Raadslieden moeten stoppen met hun werk waardoor een belangrijke toegang tot het recht voor mensen wegvalt |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het nieuws dat het Sociaal Raadsliedenwerk (SRW) in Breda gaat stoppen per 1 januari 2024 vanwege bezuinigingen?1
Ja, dat is mij bekend. Ik heb inmiddels vernomen dat dit voorstel is teruggedraaid en er van stoppen van het sociaal raadsliedenwerk geen sprake meer is.
Bent u hierover geïnformeerd door de gemeente Breda?
Nee. Het sociaal raadsliedenwerk is een verantwoordelijkheid van de gemeente. De gemeente is hierin autonoom en wordt daarin aangestuurd door de gemeenteraad.
Is u bekend of meer gemeenten overwegen te stoppen met het bekostigen van het SRW?
Dat is mij niet bekend. Desgevraagd laat Sociaal Werk Nederland, die het Landelijk Overleg Sociaal Raadslieden (LOSR) ondersteunt, weten dat zij geen informatie heeft dat andere gemeenten zouden overwegen te stoppen met (de bekostiging van) het sociaal raadsliedenwerk.
Deelt u de verwachting dat de problematiek en de kosten voor de samenleving enkel zullen toenemen als het Sociaal Raadsliedenwerk wordt gedwongen te sluiten?
Ik onderschrijf het belang en de meerwaarde van het sociaal raadsliedenwerk. Het is een belangrijke gemeentelijke voorziening waar inwoners terecht kunnen wanneer zij vastlopen in de toegang tot voorzieningen, bijvoorbeeld door ingewikkelde brieven of formulieren of bij juridische procedures.
Bent u het eens met de stelling dat het stoppen van de Sociaal Raadslieden lijnrecht tegen de aanbevelingen van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC)- rapport over zelfredzaamheid ingaat, waarin wordt aangegeven dat wij juist meer van dit soort laagdrempelige voorzieningen nodig hebben?2
Het WODC beveelt aan dat de eerstelijns rechtshulp versterkt wordt, zodat rechtzoekenden al in een vroeg stadium toegang hebben tot laagdrempelige vormen van sociaaljuridische hulpverlening. Sociaal raadslieden kunnen hier deel van uit maken.
Om beter zicht te krijgen op (de spreiding van) het totale aanbod van eerstelijnsvoorzieningen in Nederland heb ik Divosa gevraagd om een inventariserend onderzoek te laten doen naar het aanbod van onafhankelijke eerstelijnsvoorzieningen in alle gemeenten in Nederland. Ik wil hiermee ook eventuele «witte vlekken» in kaart brengen, de plekken waar de nabijheid van eerstelijnsvoorzieningen nog onvoldoende gewaarborgd lijkt. Ook de sociaal raadslieden worden in dit overzicht meegenomen. Naar verwachting is dit overzicht in oktober 2023 gereed. In de tiende voortgangsrapportage van het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand die naar verwachting eind 2023 naar uw Kamer wordt verstuurd, informeer ik u hierover.
Erkent u ook het belang van deze laagdrempelige voorziening nu zoals ook wordt onderschreven door het WODC?
Ik onderschrijf het belang van sociaal raadsliedenwerk en andere laagdrempelige voorzieningen. Sociaal raadslieden ondersteunen burgers snel en laagdrempelig met sociaaljuridische hulp en het oplossen van problemen op uiteenlopende leefgebieden. Zij beperken zich niet alleen tot het oppakken van juridische geschillen maar kijken met een brede blik ook naar (stapeling van) aanverwante problematiek in het sociaal en zorgdomein. Sociaal raadslieden bieden concrete hulp aan de burgers in een kwetsbare positie zoals mensen met een laag inkomen of een (tijdelijk) beperkte zelfredzaamheid.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat het SRW in Breda, maar eigenlijk ook overal in het land, juist open blijft?
Sociaal raadslieden zijn een lokale voorziening die onder verantwoordelijkheid vallen van en betaald worden door de gemeente. Daarnaast beschikt niet elke gemeente over sociaal raadslieden en ook de taken en bevoegdheden kunnen verschillen. Het is niet aan mij om ervoor te zorgen dat het sociaal raadsliedenwerk in Breda of elders in Nederland blijft voortbestaan.
In de voortgangsrapportages van het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand informeer ik u over (de voortgang van) alle (andere) initiatieven in het kader van de versterking van de eerstelijns rechtshulp. De volgende voortgangsrapportage wordt naar verwachting eind 2023 naar uw Kamer verstuurd.
Bent u bereid te inventariseren wat de positie is van de verschillende SRW’s en hun financiële situatie?
De verantwoordelijkheid voor de bekostiging en/of landelijke spreiding van het sociaal raadsliedenwerk ligt bij gemeenten.
Wel hecht ik aan een beter inzicht op het aanbod aan eerstelijns voorzieningen. Zoals ik in het antwoord bij vraag 5 reeds aangaf zal het inventariserend onderzoek dat Divosa binnenkort oplevert ook een eerste overzicht bieden van de aanwezigheid en spreiding van het sociaal raadsliedenwerk in Nederland.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat Sociaal Raadslieden gefinancierd blijven worden?
Gemeenten gaan over de financiering van het sociaal raadsliedenwerk. Iedere gemeente bepaalt dat zelf. Ik onderschrijf de meerwaarde van het raadsliedenwerk en juich toe dat gemeenten door middel van de zogenaamde POK-middelen ervoor kiezen om de lokale sociaaljuridische dienstverlening te versterken, bijvoorbeeld door de inzet van extra sociaal raadslieden.3
De uitzending 'Het geheim van de spreekkamer' en het artikel 'Zorgverzekeraars hebben groot belang bij de data die toezichthouder verzamelt' |
|
Jimmy Dijk |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending «Het geheim van de spreekkamer» van Argos, uitgezonden op 31 augustus 2023 op NPO2?1
Naar aanleiding van berichtgeving in verschillende media over de privacy van de data-uitvraag van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) voor de zorgvraagtypering heeft de NZa op 31 augustus jongstleden een nieuwsbericht uitgebracht. In dit nieuwsbericht geeft de NZa een toelichting op het belang en het doel van de informatie-uitvraag.2 De informatieverzameling van de NZa is ook eerder onderwerp van gesprek geweest met uw Kamer. Bij beantwoording van vragen van uw Kamer en per brief ben ik daar uitgebreid op ingegaan.3 Zoals in deze antwoorden ook aangegeven, vind ik het belangrijk dat de NZa hier handelt in overeenstemming met de wet- en regelgeving, binnen de gestelde wettelijke kaders van het oordeel van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) van 14 december 2022 en daarmee in lijn met de motie de leden Hijink (SP) en Westerveld (GroenLinks).4
Kunt u aantonen dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) voldoende en zorgvuldig informatie heeft gegeven voor het geven van een goed advies over de rechtmatigheid van het verzamelen van gevoelige informatie van geestelijke gezondheidszorg (ggz)-patiënten?2
De NZa gaat als zelfstandig bestuursorgaan (ZBO), zelf over de wettelijke taak om markttoezicht en marktontwikkeling uit te voeren en de bevoegdheid om de hiertoe benodigde informatie te vergaren en verwerken. De NZa heeft aangegeven alle relevante stukken verstuurd te hebben aan de AP.
Als er aanwijzingen zijn dat de AP onvoldoende en onzorgvuldig geïnformeerd is door de NZa over het verzamelen van gevoelige informatie van ggz-patiënten, bent u dan bereid om de AP opnieuw een oordeel te laten vellen over deze dataverzameling en de huidige data-uitvraag door de NZa (tijdelijk) stop te zetten totdat er een nieuw oordeel is gegeven?
Het gaat hier om een adviesaanvraag van de NZa aan de AP. De NZa heeft hierbij aangegeven alle relevante stukken gedeeld te hebben met de AP. Daarmee is er voor de NZa geen reden om nog een adviesaanvraag bij de AP aan te vragen. Zoals u weet is de data-uitvraag voor de zorgvraagtypering nu ook onderwerp van een gerechtelijke procedure. De NZa heeft mij laten weten dat zij in afwachting is van de uitspraak van de rechter.
Wat uw reactie op het feit dat verschillende experts hebben aangegeven dat deze HoNOS+ vragenlijsten niet geschikt zijn om hiermee een nieuw bekostigingsmodel te creëren en mogelijk datamanipulatie in de hand kan werken?
De NZa heeft mij laten weten dat in het programma zorgprestatiemodel, met vertegenwoordigers van zorgpartijen in de ggz, voorafgaand aan start van deze informatieverzameling is onderzocht wat het beste alternatief is om de zorgvraagtypering te bepalen.6 Hierbij is geen beter alternatief naar voren gekomen dan de HoNOS+ vragenlijsten voor de doorontwikkeling van zorgvraagtypering. De AP heeft ook geconstateerd dat de NZa de geschiktheid van verwerking van de HoNOS+ gegevens van alle ggz-patiënten ten behoeve van het verbeteren van de zorgvraagtypering aannemelijk heeft gemaakt.7
Bent u het ermee eens dat patiënten goed geïnformeerd zouden moeten zijn over het bestaan van een privacyverklaring? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het heel belangrijk dat zorgaanbieders hun patiënten zo goed mogelijk, neutraal en in begrijpelijke taal informeren over het verzamelen van hun zorg- en behandelgegevens door de NZa. Om patiënten hierover te informeren heeft de NZa onlangs een patiëntenfolder gepubliceerd.8 Deze patiëntenfolder wordt door de NZa actief gedeeld met zorgaanbieders zodat zij deze kunnen delen met patiënten. In deze patiëntenfolder is ook aandacht voor de privacyverklaring waarmee patiënten kunnen aangeven dat zij bezwaar hebben tegen het aanleveren van informatie bij de NZa.
Is er vanuit de overheid data bekend over hoe goed ggz-patiënten op de hoogte zijn van het bestaan van een privacyverklaring? Zo ja, wat zegt deze data en komt deze overeen met de genoemde cijfers in de eerder aangehaalde uitzending van Argos?
De NZa geeft bij mij aan niet te monitoren hoe goed ggz-patiënten bekend zijn met privacyverklaringen in de ggz.
Bent u het ermee eens dat zorgverleners zich bezwaard kunnen voelen om patiënten goed te informeren over bestaan van de privacyverklaring als dit kan leiden tot negatieve acties van de zorgverzekeraars, met als gevolg dat de patiënt onvoldoende wordt geïnformeerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het al dan niet ondertekenen van een privacyverklaring is de keuze en het recht van een patiënt. Van zorgaanbieders verwacht ik dat zij de patiënt hierover goed, volledig en neutraal informeren, de keuze altijd helemaal bij de patiënt laten en daar geen invloed op uitoefenen. Ik verwacht ook van verzekeraars dat zij het belang van goed, volledig en neutraal informeren van de patiënt onderschrijven.
Welke stappen bent u eventueel bereid om te zetten, zodat de patiënt voldoende op de hoogte wordt gesteld over het bestaan van een privacyverklaring?
Zoals bij het antwoord op vraag 5 aangegeven is het aan zorgaanbieders om hun patiënten zo goed mogelijk, neutraal en in begrijpelijke taal te informeren over het verzamelen van hun zorg- en behandelgegevens door de NZa. De NZa heeft een informatiefolder opgesteld om cliënten en patiënten te informeren.9 Zo kunnen cliënten en patiënten beter kiezen of zij de informatie met de NZa willen delen. Naar aanleiding van berichtgeving in verschillende media over de privacy van de data-uitvraag van de NZa voor de zorgvraagtypering heeft de NZa ook extra aandacht besteed aan privacy in de ggz via hun website.10
Bent u het ermee eens dat aangezien een groep behandelaren en cliënten in de ggz een rechtszaak tegen de Nederlandse Zorgautoriteit starten, dit voldoende signaal geeft dat er over dit onderwerp een maatschappelijk debat gevoerd zou moeten worden en dat een (tijdelijke) stop op de data-uitvraag door de NZa hierbij gepast is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Zoals bij het antwoord op vraag 1 aangegeven vind ik het belangrijk dat de NZa hier handelt in overeenstemming met de wet- en regelgeving, binnen de gestelde wettelijke kaders van het oordeel van de AP van 14 december 2022 en daarmee in lijn met de motie de leden Hijink (SP) en Westerveld (GroenLinks). De data-uitvraag voor zorgvraagtypering door de NZa is op dit moment onderwerp van een gerechtelijke procedure. De NZa heeft mij laten weten dat zij in afwachting is van de uitspraak van de rechter.
Wat is uw reactie op de opmerkingen van deskundigen in de uitzending dat de NZa te veel vrijheid krijgt om zijn eigen regels te stellen?
Ik deel deze opmerkingen niet. De Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) regelt de taken en bevoegdheden van de NZa. De NZa heeft de status van ZBO, omdat de regering het wezenlijk acht dat de NZa zelfstandig, onafhankelijk en op afstand van het Ministerie van VWS kan opereren richting het zorgveld. De hoofdlijn van de rolverdeling tussen de Minister en de NZa is dat de Minister het beleid bepaalt en dat de NZa zelfstandig verantwoordelijk is voor de uitvoering en de behandeling van individuele gevallen.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja, ik ben bereid om dat te doen.
Het bericht 'Telegram treedt niet effectief op tegen op grote schaal delen van contactgegevens en naaktfoto’s van vrouwen' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Telegram treedt niet effectief op tegen op grote schaal delen van contactgegevens en naaktfoto’s van vrouwen»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Hoe ernstig neemt u het feit dat per dag meer dan 10.000 berichten verschijnen op het platform Telegram waarin met name sprake is van vrouwenhaat?
Dit feit neem ik heel serieus. Het ongevraagd delen van naaktbeelden en privégegevens via deze groepen, waarbij vaak jongeren betrokken zijn, is onaanvaardbaar. Uit slachtofferverhalen, zoals van vrouwen die hierover in de media hun verhaal durven te vertellen, is bekend dat de impact van dit «exposen» enorm kan zijn. Slachtoffers ondervinden gevoelens van schaamte en machteloosheid, komen in sociaal isolement terecht en ontwikkelen in het ergste geval suïcidale gedachten.2 De doorwerking van online gebeurtenissen op de offline leefwereld dient daarom niet te worden onderschat. Het baart mij dan ook zorgen welke sociale omgangsvormen en opvattingen deelnemers aan deze groepen kennelijk voorstaan. De schaal en snelheid waarop gelijkgestemden elkaar via Telegram weten te vinden in het delen van dit soort privacyschendingen, is verontrustend.
Hoe duidt u het fenomeen van «exposegroepen», waar met name meisjes en vrouwen met een migratieachtergrond slachtoffer van zijn?
Sociale media bieden een middel voor mensen om zich te laten zien aan anderen. «Exposegroepen» zijn een uitwas van deze ontwikkeling: het gaat in deze groepen om het in brede kring verspreiden van naaktfoto’s die ofwel in vertrouwen zijn gedeeld of heimelijk vervaardigd zijn. Zoals gezegd, kunnen dergelijke acties een grote weerslag hebben op degene wiens foto, video, of andere privégegevens gedeeld worden. Hierbij is het van belang om extra aandacht te hebben voor personen in extra kwetsbare situaties. Denk bijvoorbeeld aan meisjes en vrouwen met een migratieachtergrond, personen uit religieuze gemeenschappen, LHBTIQ+-personen en hulpverleners die gedoxed worden in het kader van de uitoefening van hun beroep of andere personen waarbij exposen ernstige gevolgen kan hebben voor de (sociale) veiligheid.
Wat is uw reactie en actie op de lakse houding van Telegram?
Het bestaan van exposegroepen op Telegram vind ik uiteraard kwalijk, met name wanneer deze bij melding niet offline worden gehaald door de betreffende aanbieder. De internetsector speelt namelijk een belangrijke rol in het veilig houden van de online omgeving en in het bestrijden van de verspreiding van content die de veiligheid van burgers en instituties ondermijnt. Omwille van dit belang zet ik in op een goede samenwerking met de internetsector. Dat neemt niet weg dat er partijen zijn zoals Telegram of X, waarmee het contact minimaal is en waarbij medewerking in het kader van de zelfregulering of opsporingsonderzoeken ook te wensen overlaat. Het kabinet verhoogt de inspanningen om deze partijen op hun verantwoordelijkheden te wijzen, deels met behulp van nieuwe wetgevende instrumenten, zoals de Verordening Terroristische Online Inhoud3 en de Digital Services Act (DSA).4 Over de ontwerp Verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik wordt nog onderhandeld. Deze drie verordeningen dienen ertoe om tussenhandeldiensten meer verplichtingen op te leggen als het gaat om online content moderatie en zijn dus belangrijke instrumenten in de aanpak van dit soort inhoud. Daarnaast treed ik in constante dialoog met verschillende departementen, Openbaar Ministerie, politie en de verschillende soorten aanbieders in de internetsector. Bijvoorbeeld via de «publiek-private samenwerking online content moderatie». Juist door de constructieve samenwerking met de aldaar aanwezige platforms (zoals Meta, TikTok en Snapchat) is de afwezigheid van partijen als X (voorheen Twitter) en Telegram te betreuren.
Welke acties kunnen met de huidige wet- en regelgeving worden ondernomen tegen (anonieme) accounts die deze haat plaatsen?
Er zijn voor opsporing en vervolging mogelijkheden om personen die strafbare feiten plegen te herleiden, bijvoorbeeld door het doen van een vordering tot informatie bij een tussenhandeldienst of online platform.5 Maar hoewel het mogelijk is om strafrechtelijke vervolging in te zetten, stuit dat in veel gevallen op technische of juridische bezwaren. De identiteit van een plaatser bij online strafbare feiten kan in theorie achterhaald worden, maar dit is sterk afhankelijk van de mate van medewerking van de online aanbieder op wiens service het strafbare feit zich heeft voorgedaan, en of deze op Nederlands grondgebied gevestigd is. Voor buitenlandse providers dient gebruik te worden gemaakt van een rechtshulpverzoek, wat vaak een tijdrovende exercitie is. Nadat iemand geïdentificeerd is, kan deze vervolgens in sommige gevallen strafrechtelijk vervolgd worden, bijvoorbeeld voor het versturen van wraakporno of kinderpornografisch materiaal, doxing of afpersing. Het civiele recht bevat daarnaast mogelijkheden om identificerende gegevens van gebruikers op te vragen bij tussenpersonen als aannemelijk is dat sprake is van onrechtmatig handelen, de verzoeker een reëel belang heeft bij verkrijging van de gegevens, er geen minder ingrijpende mogelijkheid voorhanden is om de gegevens te achterhalen en een belangenafweging zich hier niet tegen verzet.6
Welke mogelijkheden hebben de politie en het OM op dit moment om exposegroepen te blokkeren? Is het volgens u noodzakelijk dat zij meer mogelijkheden krijgen om de personen achter deze exposegroepen op te sporen? Zo ja, op welke punten zou dat kunnen?
Op basis van artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering kan de officier van justitie, na toestemming van de rechter-commissaris, een aanbieder van een communicatiedienst bevelen om content ontoegankelijk te maken wanneer deze strafbare inhoud bevat. In 2021 is dit gebeurd nadat bedreigingen en opruiingen tegen publieke personen werden gedeeld via de Telegram-kanalen van De Bataafse Republiek en Bataafse Nieuws.7 Op grond van 125p Sv jo 181 Sv was politie bevoegd, na toestemming van de rechter-commissaris, om via de telefoon van verdachte de gegevens in drie Telegram-groepen ontoegankelijk te maken.8
Afgezien van deze uitzonderlijke casus is de politie vaak niet in de positie om Telegramkanalen te blokkeren. Telegram is een platform dat niet tot slecht in verbinding staat met de Nederlandse politie. Het indienen van vorderingen in het kader van opsporingsonderzoeken heeft weinig meerwaarde; Telegram reageert niet op dergelijke vorderingen of bevelen. Andere Europese landen hebben overeenkomstige ervaringen. De onlangs verdwenen exposegroepen op Telegram lijken het gevolg van handelen van het platform zelf, of de beheerders van de exposegroepen.9
Ten aanzien van de opsporing van personen achter accounts bestaan de mogelijkheden voor politie en openbaar ministerie zoals beschreven bij de beantwoording op vraag 5.
Kent u het bericht «Telegram haalt Looijkartel offline na haatcampagne tegen Hilversummer»2? Zo ja, welke consistentie is er bij dit en andere platforms om op te treden tegen onder andere doxing, haat, oproepen tot geweld, wraakporno en kinderporno? Welke consequenties volgen er als zij niet hun verantwoordelijkheid nemen?
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Online platforms zijn vrij om hun eigen gebruikersvoorwaarden op te stellen op basis van de vrijheid van onderneming en contractsvrijheid, mits deze uiteraard niet in strijd zijn met wet- en regelgeving. Gebruikersvoorwaarden gaan vaak verder in het verbieden van online inhoud dan wet- en regelgeving op dit terrein. In de gebruikersvoorwaarden van zowel YouTube, Snap Inc., TikTok als Meta zijn regels te vinden die doxing, haat, oproepen tot geweld, wraakporno en kinderporno, intimidatie en cyberpesten verbieden op het platform. Voor de meeste platforms geldt dat er een lijn te vinden is in de snelheid en consistentie waarmee zij illegale content verwijderen.
De gebruikersvoorwaarden van Telegram zijn daarentegen veel minder uitgebreid. Wanneer een gebruiker zich aanmeldt voor Telegram stemt de gebruiker ermee in om de gehele dienst niet te gebruiken voor het verzenden van spam of om andere gebruikers op te lichten. Verder is het verboden om geweld te promoten of illegale pornografische inhoud te plaatsen op openbaar toegankelijke Telegram-kanalen.
Daar waar strafbaar of onrechtmatig materiaal wordt gepubliceerd op platforms richt mijn aanpak zich op de snelle verwijdering van dit materiaal van het internet.
Op welke manier kunt en wilt u minderjarige slachtoffers van doxing, haatberichten en smaadberichten bijstaan en beschermen?
Voor alle slachtoffers van online illegaal materiaal staat de mogelijkheid open om zelfstandig een verwijderverzoek in te dienen bij het betrokken platform. Het platform is op basis van de DSA verplicht om hierop tijdig en met tekst en uitleg te reageren.11 Daarnaast kunnen slachtoffers uiteraard aangifte doen bij de politie wanneer het een strafbare uiting betreft.
Naast de inzet van politie en Openbaar Ministerie werk ik aan handelingsperspectieven voor slachtoffers die te maken krijgen met dit soort online gedragingen. Op dit moment faciliteert de overheid Meld.Online Discriminatie (MOD), het Meldpunt Kinderporno en Helpwanted. Bij MOD kunnen slachtoffers van online strafbare discriminatoire content terecht. Indien hiervan sprake is, wordt door MOD naar de internettussenpersoon bij wie deze content staat een verwijderverzoek gestuurd. Via het Meldpunt Kinderporno kan melding worden gedaan van materiaal van online seksueel misbruik van minderjarigen. Ook dit meldpunt stuurt verwijderverzoeken in het geval van strafbaar materiaal. Helpwanted.nl is een hulplijn voor online grensoverschrijdend gedrag. Minderjarige slachtoffers die hiermee te maken hebben, maar ook bijvoorbeeld ouders en docenten, kunnen bij deze voorziening terecht voor informatie en advies. In het geval van illegale content kan Helpwanted dit onder de aandacht brengen bij internettussenpersonen met wie zij goede contacten onderhouden. In samenwerking met Helpwanted wordt momenteel een pilot uitgevoerd als onderdeel van het voornemen om een laagdrempelige meldvoorziening in te richten om melders te ondersteunen met informatie, hulp om een verwijderverzoek in te dienen of doorverwijzing naar een andere partij te faciliteren (zoals 113, politie of slachtofferhulp bijvoorbeeld). Mocht een internettussenpersoon na ontvangst van dergelijke meldingen niet overgaan tot ontoegankelijk maken of verwijderen van de gewraakte content, dan kan het slachtoffer er uiteraard alsnog voor kiezen de zaak voor te leggen aan een civiele rechter, eventueel ook via een kortgedingprocedure. Ook zet Helpwanted in op preventie en educatie middels de campagne «Het stopt bij jou».12 Aanvullend kunnen slachtoffers terecht bij Slachtofferhulp Nederland. Zij bieden mensen praktische en juridische hulp en emotionele ondersteuning, maar kunnen ook doorverwijzen naar andere organisaties. In 2022 heeft Slachtofferhulp Nederland een specifieke campagne voor shame sexting gedraaid om voor dit onderwerp aandacht te vragen en slachtoffers de helpende hand te bieden.13
Verder investeer ik in een publiek-private samenwerking waarbinnen de internetsector en de overheid afspraken maken om samen actief en effectief te kunnen handelen bij (onder ander seksueel getint) online materiaal dat strafbaar is, schade toebrengt of maatschappelijke ongewenste effecten met zich meebrengt (zie ook het antwoord op vraag 4).14
Zoals aangegeven verhoogt het kabinet tevens de inspanningen om deze partijen op hun verantwoordelijkheden te wijzen, deels met behulp van nieuwe wetgevende instrumenten, zoals de Verordening Terroristische Online Inhoud15 en de Digital Services Act (DSA).16 Over de ontwerp Verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik wordt nog onderhandeld. Deze drie verordeningen dienen ertoe om tussenhandeldiensten meer verplichtingen op te leggen als het gaat om online content moderatie en zijn dus belangrijke instrumenten in de aanpak van dit soort inhoud.
Bent u het met het CDA eens dat ten minste forse boetes moeten volgen als platforms haat, geweld en strafbare zaken de ruimte geven, zoals bijvoorbeeld eerder Duitsland en Brazilië hebben gedaan?
De huidige regelgeving in Duitsland, de NetzDG, verplicht sociale mediaplatforms met meer dan 2 miljoen gebruikers om «duidelijk illegale» inhoud binnen 24 uur na melding te verwijderen en alle illegale inhoud binnen 7 dagen nadat het is geplaatst. Indien hieraan geen opvolging wordt gegeven, lopen platforms het risico van een boete van maximaal 50 miljoen euro. Hierbij moet wel aangetekend worden dat deze wetgeving zeer omstreden is: de wet is zowel nationaal als internationaal bekritiseerd door politici, mensenrechtengroeperingen, journalisten en academici omdat de wet sociale mediaplatforms stimuleert om online uitingen snel te verwijderen door strenge deadlines en hoge boetes.17 Ook stimuleert de wet geprivatiseerde handhaving van de vrijheid van meningsuiting online. De NetzDG zal binnenkort ingetrokken worden omdat de DSA daarvoor in de plaats treedt. De DSA is namelijk maximumharmonisatie voor wat betreft de verplichtingen voor tussenhandeldiensten door de EU, waardoor dergelijke nationale wetgeving niet langer is toegestaan.
Het Braziliaanse wetsvoorstel, Bill 2630, bepaalt dat sociale media, messaging-apps en zoekplatforms proactiefmoeten optreden om online illegale inhoud tegen te gaan. Bedrijven kunnen een boete krijgen als ze een rechterlijke beslissing om criminele inhoud te verwijderen niet opvolgen en kunnen voor de rechter aansprakelijk worden gesteld voor schade veroorzaakt door inhoud die de wet overtreedt. Ook over dit wetsvoorstel bestaan zorgen over de implicaties op de vrijheid van meningsuiting, en het is nog onzeker of dit wetsvoorstel uiteindelijk zal worden aangenomen.18
Ik ben het eens met het CDA dat passende handhaving en boetes moeten volgen wanneer online platforms haat, geweld en andere strafbare zaken de ruimte geven en hier weet van hebben. Hiervoor biedt de Digital Services Act straks de mogelijkheid aan nationale toezichthouders en de Europese Commissie om boetes uit te delen.
Welke samenwerking op internationaal niveau wordt er nu ingezet om mensenrechten en fatsoensnormen richting elkaar ook in de digitale wereld als basisvoorwaarden te eisen voor platforms?
Op het niveau van de Raad van Europa en de Verenigde Naties wordt ingezet op het uitdragen van de principes uit onder andere de DSA in internationale afspraken en gezamenlijke verklaringen. Een voorbeeld hiervan is de door Nederland geïnitieerde Global Declaration on Information Integrity Online, die onlangs tijdens de Algemene vergadering van de Verenigde Naties is gepresenteerd. Deze verklaring, ondertekend door een brede coalitie van 28 landen, onderstreept dat bij het tegengaan van desinformatie en het bevorderen van integere informatie, internationale mensenrechten de norm moeten zijn. Daarnaast is Nederland een aanjager van de Freedom Online Coalition (FOC). In 2024 zal Nederland voorzitter zijn van deze coalitie van 38 landen. Als voorzitter heeft Nederland de ambitie om het lidmaatschap van de FOC te verbreden, alsook een verdiepingsslag te maken in de thematiek die deze coalitie op de internationale agenda zet. Hieronder valt ook de relatie tussen het respecteren van mensenrechten en (grote) aanbieders van online diensten.
In hoeverre biedt de Wet bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal aanknopingspunten om tegen deze praktijken op te treden? Zou het feit dat het vaak gaat om besloten groepen een belemmering vormen om een beroep te kunnen doen op deze wet?
De Wet bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal maakt handhaving door de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) op het verwijderen van kinderpornografisch materiaal mogelijk. De ATKM kan aan een binnen Nederland gevestigde aanbieder van een communicatiedienst een bindende aanwijzing uitvaardigen om online materiaal van seksueel kindermisbruik binnen korte termijn ontoegankelijk te maken. Mocht de aanwijzing niet worden opgevolgd, dan kan de aanwijzing worden afgedwongen door middel van een last onder dwangsom of bestuurlijke boete. Het moet hierbij dan dus wel gaan om kinderpornografisch beeldmateriaal (artikel 240b Wetboek van Strafrecht); het wetsvoorstel biedt geen grondslag om op te treden in het geval van andersoortig materiaal. Mocht een exposegroep bijvoorbeeld naaktbeelden van een minderjarige gebruiken, dan kan de ATKM handhaven als die beelden niet ontoegankelijk worden gemaakt. De besloten groepen kunnen een belemmering vormen omdat er doorgaans geen melding over beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik zal worden gedaan. Indien die melding er wel is, dan kan de ATKM op basis daarvan optreden.
Het voorspellend algoritme van de politie |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de risico’s en de twijfels over de effectiviteit die in het artikel worden aangehaald, die gepaard gaan met het gebruik van een dergelijk voorspellend algoritme?1
De politie zet algoritmes in als ondersteuning van het politiewerk, bijvoorbeeld in toepassingen voor het doorzoeken van in beslaggenomen gegevensdragers op afbeeldingen met beeldherkenning. Het gebruik van algoritmes versnelt het werk van rechercheurs en maakt het werk effectiever en efficiënter.
Ook het Risico Taxatie Instrument Geweld (hierna: RTI-G) werd ingezet ter ondersteuning van het politiewerk. Het RTI-G werd nooit op zichzelf gebruikt en werd altijd door politiemedewerkers geduid (human in the loop), waarbij het doel was om te signaleren- en te adviseren om aan de voorkant van het probleem te komen en geweld tegen te gaan.
Ik vind het belangrijk dat de menselijke tussenkomst bij het gebruik van algoritmes voldoende geborgd is in de organisatie, zodat risico’s zoals die in het artikel worden aangehaald gemitigeerd kunnen worden. Indien de effectiviteit van een algoritme twijfelachtig is zou dat algoritme niet gebruikt moeten worden. De politie heeft de inzet van het algoritme RTI-G recent opnieuw tegen het licht gehouden. Omdat nut, noodzaak en kwaliteit hiervan onvoldoende te onderbouwen zijn, heeft de politie het gebruik van RTI-G gestopt.
In hoeverre was dit een zelflerend algoritme?
Het RTI-G was geen zelflerend algoritme.
In hoeverre deelt u het standpunt dat wanneer zaken als geslacht en leeftijd meespelen in een risicoprofiel, er sprake kan zijn van een discriminerende werking?
In algoritmes (en ook in bijvoorbeeld het maken van handmatige selecties) die consequenties hebben voor individuele personen bestaat de mogelijkheid van een discriminerende werking, ook als er andere factoren dan geslacht en leeftijd worden gebruikt. Het is daarom belangrijk dat er doorlopende controle en evaluatie plaatsvindt op het algoritme om te bezien of (soms ongemerkt) sprake is van directe of indirecte discriminatie. Belangrijk daarbij is de manier waarop een algoritme wordt ingezet, en bijvoorbeeld de wijze waarop menselijke tussenkomst geborgd is.
Kunt u reflecteren op hetgeen bekend staat als de confirmation bias in relatie tot dit algoritme? Klopt het volgens u dat als mensen uit armere wijken een verhoogd risico krijgen toebedeeld, die vooringenomenheid bevestigd wordt?
De politie heeft bij mij aangegeven dat er geen onderzoek is gedaan naar in hoeverre er sprake zou kunnen zijn van confirmation bias in het RTI-G. Omdat het niet meer in gebruik is, zal er geen onderzoek meer plaatsvinden.
In welke mate is het algoritme, het Risicotaxatie Instrument Geweld (hierna: RTI-G), recentelijk nog gebruikt? Kunt u aangeven hoeveel personen in de laatste jaren een risico indexatie hebben gekregen en hoeveel vervolgstappen daaruit voortvloeiden?
De politie heeft geen gegevens om deze vragen te beantwoorden. Het gebruik van het RTI-G is gestopt.
In de periode dat het RTI-G werd gebruikt, werden rapportages opgesteld die geraadpleegd konden worden, maar niet werden vastgelegd in de politiesystemen.
Kunt u toezeggen dat dit algoritme onafhankelijk wordt getoetst (bijvoorbeeld door het College voor de Rechten van de Mens) of mensenrechten op de juiste manier worden gewaarborgd, middels een IAMA of een vergelijkbaar instrument?
De politie heeft aangegeven inmiddels met het gebruik van RTI-G te zijn gestopt.
In hoeverre deelt u de opvatting dat dit algoritme in strijd is met artikel 1 van de Grondwet (recht op gelijke behandeling, vrij van discriminatie op basis van bijvoorbeeld geslacht)?
Voor zover bekend is niet uit te sluiten dat hiervan sprake is geweest voor 2017. Afkomst of etniciteit mag niet meewegen in een risico-taxatie gericht op geweldpleging. De factor etniciteit is in 2017 uit het algoritme gehaald. Sindsdien wordt deze variabele niet meer gebruikt. De politie is inmiddels gestopt met het gebruik van RTI-G.
Hoe kunnen burgers zich verdedigen tegen het risicoprofiel waarin het algoritme van de politie hen heeft ingedeeld, met alle gevolgen van dien?
Personen kunnen zich niet altijd verzetten of verdedigen tegen de inzet van een specifiek middel door de politie. Dat geldt in principe voor veel middelen die de politie inzet, waaronder het gebruik van een algoritme maar ook bijvoorbeeld het vorderen door een agent van een identiteitsbewijs ter controle, of het gebruik van camera’s op straat. Dit is niet mogelijk omdat het zou betekenen dat een verdachte gedurende het opsporingsonderzoek geïnformeerd moet worden over het feit dat hij of zij verdacht wordt. Wanneer een onderzoek naar een persoon naar de rechter gaat, is er wel mogelijkheid tot verzet tegen algoritmes die zijn ingezet.
Op het moment dat er gestart werd met de persoonsgerichte aanpak, waarnaar verwezen wordt in het artikel, zijn de betrokken personen daarover geïnformeerd.
Kunt u toezeggen dat het algoritme stop wordt gezet, tot de resultaten van de beoordeling door de politie bekend zijn?
De politie heeft aangegeven inmiddels met het gebruik van RTI-G te zijn gestopt.
Bent u bereid om de wet/het beleid aan te passen zodat mensen een bezwaar kunnen aanmaken en dat de aannames en scores van het algoritme altijd gecommuniceerd worden met diegene waarover het gaat?
Zie antwoord vraag 8.
Het stelselmatig achterhouden van stukken door de Belastingdienst en discriminatie van de islamitische instellingen |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het NRC-artikel «De fiscus was te hard voor de Haagse As-Soennah-moskee, discrimineerde mogelijk zelfs»1.
Ja.
Bent u benaderd door de NRC voor vragen en hoe heeft u daarop gereageerd?
Het klopt dat door de NRC vragen zijn gesteld. Daar waar door de NRC gevraagd is naar openbare informatie, is deze gedeeld met de NRC. Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan en mag geen informatie over individuele belastingplichtigen gedeeld worden.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van Rechtbank Den Haag van 8 augustus 2023?2
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat rechtbank heeft aangenomen dat sprake is van discriminatie doordat de Belastingdienst geen openheid van zaken heeft gegeven?
De rechtbank heeft in de uitspraak (r.o. 23) als volgt geoordeeld: «Gelet daarop, in samenhang bezien met al het vorengaande, komt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder onvoldoende heeft aangedragen om te kunnen concluderen dat, anders dan eiseres gemotiveerd heeft gesteld, de islamitische achtergrond van eiseres geen rol heeft gespeeld bij de risicoselectie.» De Belastingdienst heeft pro-forma hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van rechtbank.
Waarom heeft de Belastingdienst geen openheid van zaken gegeven door geen stukken te overleggen op het verzoek van de rechtbank?
Op grond van artikel 8:42 Awb dient het bestuursorgaan binnen vier weken na de dag van verzending van de gronden van het beroepschrift aan het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter te zenden en kan het bestuursorgaan een verweerschrift indienen. Uit het procesverloop van de uitspraak blijkt dat de verweerder namens de Belastingdienst een verweerschrift heeft ingediend. Daarbij zijn ook op de zaak betrekking hebbende stukken meegestuurd. Verder blijkt uit het procesverloop dat de rechtbank het onderzoek heeft geschorst en partijen bij brieven van 22 november 2022 heeft verzocht nadere informatie te verstrekken. Zowel belanghebbende als de verweerder hebben daaraan gevolg gegeven.
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik verder niet ingaan op deze individuele belastingplichtige.
Wat is het beleid van de Belastingdienst als de rechtbank in een procedure verzoekt om stukken te overleggen?
De Belastingdienst staat voor eerlijke procesgang en transparantie. Uitgangspunt is dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken worden overgelegd. Dit dient conform de wet binnen vier weken te geschieden nadat de gronden van het beroep aan de Inspecteur zijn verzonden. Een stuk dat later (gedurende een procedure) als op de zaak betrekking hebbend wordt bepaald door de rechter, bijvoorbeeld omdat het geschil wordt uitgebreid, zal alsnog worden ingebracht. Slechts indien gewichtige redenen daarom vragen kan een beroep worden gedaan op volledige of beperkte geheimhouding (art. 8:29 Awb).
Wat zijn de redenen om geen stukken te overleggen in een rechtszaak als de rechtbank daar expliciet om vraagt?
Zoals in het antwoord bij vraag 6 aangegeven kunnen gewichtige redenen aanleiding geven om de gevraagde stukken onder beperkte kennisneming te overleggen. Eveneens biedt de wet de mogelijkheid om te weigeren de gevraagde stukken te overleggen. De rechter wordt in dergelijke situaties gevraagd een oordeel te geven over het beroep op volledige dan wel beperkte geheimhouding.
Redenen voor een beroep op deze wettelijke mogelijkheid zijn onder meer de privacy van derden of ambtenaren, controlestrategie of (het belang van) opsporing en vervolging van strafbare feiten en juridische adviezen ten behoeve van het bepalen van de procespositie. De rechter kan in de situatie dat de Belastingdienst de gevraagde informatie niet heeft overgelegd (of ten onrechte een beroep doet op beperkte dan wel volledige geheimhouding), gevolgen verbinden die de rechtbank nodig acht.
Mag de Belastingdienst zelf bepalen om geen stukken te overleggen aan de rechtbank?
Zie het antwoord bij vraag 7.
Kunt u bevestigen dat de Belastingdienst op grond van artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht (Awb) verplicht is om alle op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken? Klopt het dat u eerder in een interview aan RTL4 heeft aangegeven dat – in de kern – er niets aan de hand is3? Erkent u dat de Belastingdienst wederom geen stukken overlegd en daarmee artikel 8:42 Awb heeft geschonden? Bent u bereid om toch wel te erkennen dat er sprake is van een structureel probleem?
Artikel 8:42 van de Awb schrijft inderdaad voor dat bestuursorganen alle op de zaak betrekking hebbende stukken dienen te overleggen indien de gronden van het beroep bij hen bekend zijn. Dit is ook de werkwijze van de Belastingdienst. Zoals aangegeven in reactie op eerdere vragen en opmerkingen van de vaste commissie voor Financiën5 kan het voorkomen dat er in bepaalde gevallen discussie ontstaat over de reikwijdte en invulling van deze wettelijke verplichting, alsook of een beroep op (beperkte) geheimhouding gerechtvaardigd is. In die gevallen zal de rechter een oordeel vellen. Het komt ook voor dat bepaalde stukken zijn zoekgeraakt of niet tijdig overgelegd kunnen worden; dit zijn menselijke fouten die ik zoveel mogelijk wil voorkomen. Gelet op de hoeveelheid procedures die er jaarlijks worden gevoerd en de hoeveelheid informatie(systemen) waar de Belastingdienst mee werkt, zijn deze incidenten nooit helemaal uit te sluiten. Van een structureel probleem is mijns inziens geen sprake, maar ik betreur de voorkomende incidenten. Mede daarom wacht ik met belangstelling het onderzoek van de Inspectie Belastingdienst, Douane en Toeslagen (IBTD) naar «informatieverstrekking aan de rechter door de Belastingdienst» af om te bezien waar ik passende en gerichte verbeteracties kan doorvoeren.
Gaat u onderzoek instellen naar het handelen van de Belastingdienst, in het bijzonder naar het achterhouden van stukken? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 9.
Hoe classificeert u het bij voorbaat verdacht beschouwen van andere islamitische instellingen?
In het antwoord op vraag 6 heb ik aangegeven dat moskeeën als zodanig niet werden gezien als risico op fraude. Zij werden dan ook niet bij voorbaat als verdacht beschouwd. Het rapport «Onderzoek query’s aan de Poort» van PwC van maart 2022 beschrijft dat in de handleiding bij de giftenquery is opgenomen dat giften met in het tekstveld «moskeeën» of «moskee als periodieke gift» als risico op fraude moeten worden aangemerkt. PwC verwijst hierbij naar een korte opsomming in de handleidingen voor de jaren 2014 tot en met 2018. Deze opsomming bevatte een aanduiding van de in de giftenaftrek opgevoerde soorten uitgaven die als risico beschouwd werden, waaronder (periodieke) giften aan moskeeën.
Het luistert heel nauw op welke manier het met extra aandacht bekijken van giften aan moskeeën geclassificeerd moet worden. Het is niet altijd direct duidelijk of een onderscheid gerechtvaardigd of discriminerend is. In mijn brief van 30 mei 2022 besteedde ik hier aandacht aan. Ik haalde daar het voorbeeld aan van ANBI’s die nader bekeken werden omdat zij in verband gebracht werden met vervalste kwitanties of hun donateurs met gefingeerde giften naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek. Vervolgens bleek dat deze ANBI’s voor een groot deel, maar niet exclusief, uit moskeeën bestond. Hierdoor kan indirect onderscheid zijn ontstaan (naar godsdienst), ook al was het selecteren van moslims voor controle niet het doel. Of dit onderscheid gerechtvaardigd is, moet getoetst worden aan de hand van de volgende eisen: «Als het maken van onderscheid een gerechtvaardigd doel heeft, een passende en geschikte maatregel is en voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit, dan is sprake van een gerechtvaardigd onderscheid». Waar dat relevant is zal per individueel geval deze beoordeling gemaakt moeten worden.
Waarom zijn alleen islamitische instellingen door het CAF-team onderzocht? Welk (wetenschappelijk) onderzoek ligt daaraan ten grondslag?
Het CAF-team heeft zich gericht op fenomenen. Daarbij kwamen stichtingen naar voren, waaronder islamitische. In het tussenrapport onderzoeksvraag deel 1a inzake Onderzoek werkwijze CAF dat ik op 5 juli jl. aan uw Kamer heb gestuurd en in het bijzonder paragraaf 2.3.2 van dat rapport staat de opdracht van het CAF beschreven. Daarin staat onder meer: «Het PvA beschrijft dat het CAF-team doet aan gericht toezicht op facilitators met als doel de fraude in een zo vroeg mogelijk stadium te verstoren en te stoppen.» In deze paragraaf worden een aantal voorbeelden genoemd van fenomenen waar het CAF zich op richtte, bijvoorbeeld voorlopige teruggave inkomstenheffing, omzetbelasting en toeslagen. Daarnaast heeft de Belastingdienst zich ook gericht op het bestrijden van (mogelijke) fraude met de giftenaftrek.6
Heeft het onderzoek naar de islamitische instellingen gevolgen gehad voor de donateurs aan islamitische instellingen? Zo ja, welke gevolgen zijn dat?
Deze vraag kan ik niet beantwoorden, omdat er geen onderzoek is gedaan naar de gevolgen voor donateurs in concrete situaties waarbij de Belastingdienst onderzoek heeft gedaan naar een islamitische instelling.
In het algemeen kan ik in reactie op deze vraag wel aangeven wat de consequenties kunnen zijn als de ANBI-status van een organisatie wordt ingetrokken. Een donateur heeft dan geen recht (gehad) op aftrek van (periodieke) giften Inkomstenbelasting en giftenaftrek Vennootschapsbelasting in de periode dat de instelling geen ANBI was.
Echter, op grond van het vertrouwensbeginsel zijn betalingen die aan een instelling werden gedaan na het verlies van de ANBI-status aftrekbaar, zolang de ANBI-status in het ANBI-register van de Belastingdienst stond vermeld. Mocht een donateur te kwader trouw zijn geweest, dan bestaat tot vijf jaar na afloop van het belastingjaar de mogelijkheid dat een navorderingsaanslag wordt opgelegd.
Indien bij de controle van een aangifte blijkt dat een in aftrek opgevoerde gift gedaan is nadat de intrekking van de ANBI-status in het ANBI-register zichtbaar is geworden, zal de Belastingdienst giftenaftrek voor deze uitgave niet toestaan.
Kunt u het beeld uit de WOB-stukken bevestigen, zoals beschreven in het NRC-artikel, dat donateurs op basis van hun tweede nationaliteit zijn geselecteerd? Is deze blauwdruk nog beschikbaar? Zo ja, hoeveel mensen zijn opgenomen in deze blauwdruk?
Deze vraag kan ik op dit moment niet beantwoorden omdat ik (nog) geen volledig beeld heb van de wijze waarop de Belastingdienst in die tijd giftencasussen selecteerde en onderzocht. Ik verwacht dat de resultaten van het KPMG onderzoek deel 2 naar de rol en werkwijze van het CAF een bijdrage kunnen leveren aan het vollediger krijgen van dat beeld. Voor de volledigheid merk ik op dat de Belastingdienst geen zogenoemde «blauwdruk» heeft gemaakt van de stichting As-Soennah Moskee.
Welke nationaliteiten zijn in dat kader geselecteerd?
Zie het antwoord op vraag 14.
Welke selectiecriteria zijn daarbij toegepast?
Zie het antwoord op vraag 14.
Hoe zijn die selectiecriteria tot stand gekomen?
Zie het antwoord op vraag 14.
Zijn deze mensen geïnformeerd over het feit dat zij op basis van hun tweede nationaliteit zijn geselecteerd? Zijn deze personen geïnformeerd dat door die selectie dit gevolgen heeft gehad voor hun giftenaftrek? Zo nee, waarom niet en bent u bereid deze personen alsnog te informeren?
Zie het antwoord op vraag 14.
Van hoeveel islamitische instellingen is sinds 2015 de ANBI-status ingetrokken?
Het ANBI-team maakt gebruik van een administratiesysteem waar een indeling wordt gehanteerd op basis van de wettelijke categorieën ANBI’s. Het is mogelijk om daarin te zoeken, maar het is niet mogelijk om daaruit het aantal moskeeën te selecteren waarvan sinds 2015 de ANBI-status is ingetrokken. Dat vergt een handmatige zoekactie, die onvolledig kan zijn.
De zoekactie heeft, gegeven de eerdergenoemde beperking, het volgende opgeleverd:
Zijn er nog moskeeën waarbij de ANBI-status in onderzoek is en dat onderzoek voortvloeit uit het project van het CAF-team?
Nee.
Klopt het dat in de handleiding bij de giftenquery 2014–2018 aangegeven is dat een gift aan een moskee als een risico op fraude moet worden aangemerkt?
De desbetreffende passage komt voor in het rapport Onderzoek Query's aan de Poort dat ik op 29 maart 2022 aan uw Kamer gestuurd heb7, en ziet op aanwijzingen die aangetroffen zijn in ieder van de handleidingen voor de (kalender)jaren 2014 tot en met 2018 die in het onderzoek betrokken zijn.
Klopt het dat in de handleiding bij de giftenquery uit 2016 staat dat giften aan «kerkelijke instellingen alleen met hoofdletters in gevuld door allochtonen» een frauderisico zijn?
De passage komt voor in het rapport Onderzoek Query's aan de Poort dat ik op 29 maart 2022 aan uw Kamer gestuurd heb8. Het rapport verwijst op dit punt naar een memo Werkzaamheden aan de Poort gedateerd op 15 mei 2017 waarin passages uit de Handleiding voor analisten werkzaam aan De Poort voor het jaar 2016 zijn opgenomen. De in de vraag geciteerde zinsnede is eveneens vermeld in de door PwC aangedragen voorbeeldcasussen, 4.3 Voorbeeld hoofdletters (2017)9 en in de beantwoording van Kamervragen over mijn brief van 30 mei 2022 inzake reactie op nadere verzoeken Fraude signalering Voorziening (Kamerstuk 31 066, nr. 1030)10.
Klopt het dat het nationaliteitscodes zijn opgenomen in de handleiding bij de giftenquery uit 2016, hetgeen volgens de handleiding, «Zeker bij giften een belangrijk gegeven» is?
De passage komt voor in het rapport Onderzoek Query's aan de Poort dat ik op 29 maart 2022 aan uw Kamer gestuurd heb11. De in de vraag geciteerde zinsnede is eveneens opgenomen in de door PwC aangedragen voorbeeldcasussen, 4.1 Voorbeeld giften12 en is aangetroffen in de versie van de Handleiding voor analisten werkzaam aan De Poort die gedateerd is op 1 september 2016. De handleiding beschrijft dat in de laatste twee kolommen van de query de nationaliteitscodes zijn opgenomen, de handleiding zelf bevat geen nationaliteitscodes.
Klopt het dat in de handleiding bij de giftenquery is opgenomen dat «giften boven een drempelwaarde altijd als fraude moeten worden aangemerkt, bij twee organisaties een voetnoot «mits niet autochtoon»?»
De passage komt voor in het rapport Onderzoek Query's aan de Poort dat ik op 29 maart 2022 aan uw Kamer gestuurd heb13. De in de vraag geciteerde zinsnede is eveneens opgenomen in de door PwC aangedragen voorbeeldcasussen, 4.1 Voorbeeld giften14 en is aangetroffen in de versie van de Handleiding voor analisten werkzaam aan De Poort die gedateerd is op 1 september 2016.
Wat vindt u van de door de rechtbank aangehaalde handelwijze van de Belastingdienst om snel een query te laten maken voordat de 2e nationaliteit van burgers uit een systeem is verwijderd? Vindt u dat daarmee in de geest van uw (latere) toezegging om niet te profileren op nationaliteit is gehandeld? Vindt u die handelwijze behoorlijk?
Voor de beantwoording van deze vraag heb ik de bevindingen nodig van KPMG die op dit moment onderzoek verricht naar de rol en werkwijze van het Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) binnen de Belastingdienst. Zie hiervoor mijn aanbiedingsbrief.
Klopt het dat de rechtbank overweegt dat de aanleiding voor de controle het ontbreken van de mogelijkheid van het kunnen opvragen van stukken bij een individuele belastingplichtige was? Vindt u het in overeenstemming met het fair play- en zorgvuldigheidsbeginsel om op die grond een derdenonderzoek in te stellen?
In het algemeen kan ik u het volgende zeggen over het instrument derdenonderzoek. Indien de Belastingdienst de benodigde informatie, bijvoorbeeld om een ingediende aangifte te controleren, niet van de belastingplichtige zelf krijgt of kan verkrijgen of ingeval het de verkregen informatie wil controleren aan de hand van contragegevens kan een derdenonderzoek worden gedaan bij een derde (administratieplichtige) die deze informatie mogelijk wel bezit. Op grond van de wet is deze derde gehouden om aan het onderzoek medewerking te verlenen. Ik vind dat in overeenstemming met het fair play- en zorgvuldigheidsbeginsel.
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op deze individuele belastingplichtige.
Vindt u de gang van zaken, vanaf de brief van 30 mei 2018 waarin, zoals de rechtbank overweegt, een volledig nieuw standpunt is ingenomen door de Belastingdienst, en de beschikking van 14 juni 2018 waarin de ANBI-status is ingetrokken, zonder de As-Soennah-moskee alsnog in de gelegenheid te stellen te kunnen reageren op dit nieuwe standpunt, behoorlijk?
Ik heb kennis genomen van het tijdsverloop tussen de start van het boekenonderzoek bij belanghebbende op 26 oktober 2016 en het versturen van het definitieve controlerapport aan belanghebbende op 13 juni 2018 (r.o. 6 t/m 10). Uit het beschreven tijdsverloop leid ik af dat belanghebbende weliswaar in de gelegenheid is gesteld om te reageren op onder meer het conceptrapport (23 april 2018), maar dat belanghebbende niet expliciet de mogelijkheid is aangeboden om eventuele aanwezige formele gebreken te herstellen.
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik verder niet ingaan op deze individuele belastingplichtige.
Vindt u het proportioneel c.q. voldoen aan de menselijke maat om de ANBI-status met meer dan tien jaar terugwerkende kracht in te trekken?
In artikel 5b, lid 7 AWR staat beschreven wanneer de ANBI-status komt te vervallen. Er is geen maximale termijn van terugwerkende kracht bepaald, wel zal het ANBI-team aannemelijk moeten kunnen maken dat over de gehele periode van terugwerkende kracht niet voldaan is aan één of meer criteria.
Als de ANBI-status met terugwerkende kracht wordt ingetrokken, was er sprake van onterecht fiscaal voordeel in de betreffende periode. Daarom vind ik het rechtvaardig om de status in te trekken met terugwerkende kracht.
Op grond van het vertrouwensbeginsel zijn betalingen die aan een instelling werden gedaan na het verlies van de ANBI-status aftrekbaar, zolang de ANBI-status in het ANBI-register van de Belastingdienst stond vermeld.
Indien bij de controle van een aangifte blijkt dat een in aftrek opgevoerde gift gedaan is nadat de intrekking van de ANBI-status in het ANBI-register zichtbaar is geworden, zal de Belastingdienst giftenaftrek voor deze uitgave niet toestaan.
Mocht een donateur te kwader trouw zijn geweest, dan bestaat tot vijf jaar na afloop van het belastingjaar de mogelijkheid dat een navorderingsaanslag wordt opgelegd.
Wat voor nut heeft het de ANBI-status met meer dan vijf jaar terugwerkende kracht in te trekken?
Zie het antwoord op vraag 28.
Is het juist, zoals het NRC bericht, dat het besluit om geen mogelijkheid tot herstel te bieden «onder druk van de leiding» is genomen? Wie of welke functie was die leiding?
Omdat er pro forma hoger beroep is ingesteld en de zaak nog onder de rechter is, kan ik op de uitspraak of de onderliggende stukken niet ingaan.
Hoe ziet u uw antwoorden op de laatste drie vragen, nu de wetgever heeft gewild dat eerst een mogelijkheid tot herstel wordt geboden aan de ANBI-instelling?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op een individuele belastingplichtige.
Gezien de laatste vier vragen: deelt u de zienswijze dat de Belastingdienst door het niet bieden van een herstelmogelijkheid contra legem heeft gehandeld?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op een individuele belastingplichtige.
Heeft het CAF-team ook onderzoeken ingesteld naar giften bij niet-islamitische geloofsinstellingen? Zo nee, waarom niet? Als daar vanwege de naar aanleiding van procedures ingevoerde systeem van collectebonnen toentertijd geen aanleiding meer voor was, waarom is de Haagse As-Soennah-moskee dan deze optie niet geboden?
Ja, de Belastingdienst heeft ook onderzoeken ingesteld naar mogelijke fraude met giften aan andere (niet-islamitische) instellingen. De Belastingdienst keek naar patronen in reeksen van aangiften inkomstenbelasting die gedaan werden door tussenkomst van een facilitator/belastingadviseur. Indien uit deze analyse bleek dat opvallend veel giftenaftrek of hoge percentages zorgkosten werden opgevoerd in de door die facilitator/belastingadviseur ingediende aangiften en er bovendien veel aangiften van een dergelijke bron afkomstig waren, dan was dit aanleiding om een nader onderzoek te doen. Daarbij kon blijken dat een probleem zich dan alleen voordeed binnen een bepaalde gemeenschap. De Belastingdienst kon in voorkomend geval dan de keuze maken om nader onderzoek te doen.
Hoe reflecteert u op de uitspraak van de rechtbank die de door de inspecteur overgelegde stukken te summier achtte? Waarom is dit niet, zoals door uw voorganger aan de Belastingdienst opgedragen is, ruimhartig gebeurd?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op een individuele belastingplichtige. Omdat er pro forma hoger beroep is ingesteld en de zaak nog onder de rechter is, wil ik ook niet reflecteren op de uitspraak van de rechtbank.
Houdt u vol dat de zaken waarin de Belastingdienst niet, zoals de wet voorschrijft, uit zichzelf de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de As-Soennah-moskee en de rechter geeft, incidenten zijn?
Zie het antwoord bij vraag 9.
Waarom was het noodzakelijk deze procedure zo te voeren en waarom kon deze niet worden voorkomen?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op een individuele belastingplichtige.
Bent u bereid om de islamitische instellingen die op oneigenlijke gronden zijn onderzocht door de fiscus eventueel financieel te vergoeden voor de geleden schade? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag kan ik op dit moment niet beantwoorden, omdat niet duidelijk is geworden of er islamitische instellingen zijn die op oneigenlijke gronden zijn onderzocht, en als daar in een individueel geval sprake van zou zijn, of er dan schade is geleden.
Het rapport van Human Rights Watch over mensenrechtenschendingen door de Saoedische grenswacht |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Human Rights Watch: grenswachten Saoedi-Arabië doodden honderden vluchtende Ethiopiërs» en het rapport van Human Rights Watch waarnaar wordt verwezen?1 2
Ja.
Waren de signalen over mensenrechtenschendingen en moorden door de Saoedische grenswacht u bekend, aangezien die reeds vanaf maart 2022 hebben plaatsgevonden? Zo ja, hoe heeft u hierop gereageerd?
Toen het Ministerie van Buitenlandse Zaken in december 2022 op de hoogte werd gesteld van de brief van Speciaal Rapporteurs van de VN, heeft Nederland in contacten met gelijkgezinde landen en relevante Saoedische autoriteiten aandacht voor deze situatie aan de grens met Jemen gevraagd.
Het kabinet acht de bevindingen in het rapport van Human Rights Watch zeer zorgelijk. Nederland heeft dit naar aanleiding van dit rapport in bilaterale contacten met Saoedi-Arabië geuit. Dit is zowel op hoog niveau in Riyad gebeurd als en marge van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, waar ik mijn Saoedische ambtsgenoot op het rapport heb aangesproken.
Mensenrechten vormen een vast onderdeel van het gesprek met Saoedi-Arabië. Zowel op bilateraal niveau als via de EU en in de daarvoor geëigende multilaterale fora vraagt Nederland aandacht voor de mensenrechtensituatie in het land. Daarnaast onderhoudt Nederland als enige land, naast de EU, een structurele mensenrechtendialoog met Saoedi-Arabië.
Wat was uw reactie op dit bericht richting de Saoedische regering? Heeft u de Saoedische ambassadeur hierop aangesproken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat (internationaal) onderzoek naar deze bevindingen moet worden gedaan, bijvoorbeeld door het Internationaal Strafhof? Zo ja, bent u bereid het voortouw te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat, gezien de ernst van de bevindingen in genoemd rapport, nader onderzoek gepast is. In dat kader heeft Nederland kennisgenomen van de aankondiging door Saoedi-Arabië om onderzoek te starten. Het kabinet dringt er bij de Saoedische autoriteiten op aan dat dit zal leiden tot een gedegen onderzoek. Nederland zal bij de Saoedische autoriteiten aandacht blijven vragen voor de zorgelijke situatie in het grensgebied met Jemen, in bilaterale contacten, evenals in nauwe samenwerking met de EU, gelijkgezinde landen en de VN.
Welke maatregelen gaat u richting Saoedi-Arabië nemen? Bent u bereid om (in Europees verband) economische sancties in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het Risicotaxatie Instrument Geweld (RTI-G) |
|
Nicole Temmink |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat de politie het RTI-G gebruikt om profielen te maken van burgers om te voorspellen of zij in de toekomst misdaad zullen plegen?
De politie heeft aan mij bevestigd dat zij gebruik heeft gemaakt van het Risicotaxatie Instrument Geweld (hierna: RTI-G). De politie zet algoritmes in als ondersteuning van het politiewerk, bijvoorbeeld in toepassingen voor het doorzoeken van in beslaggenomen gegevensdragers op afbeeldingen met beeldherkenning. Het gebruik van algoritmes versnelt het werk van rechercheurs en maakt het werk effectiever en efficiënter.
Het Risico Taxatie Instrument Geweld (hierna: RTI-G) werd gebruikt om te signaleren en te adviseren om aan de voorkant van het probleem te komen en geweld tegen te gaan. RTI-G werd nooit op zichzelf gebruikt en werd altijd door politiemedewerkers geduid (human in the loop). Zie ook het antwoord op vraag 4.
In de periode dat het RTI-G werd gebruikt, werden rapportages opgesteld die geraadpleegd konden worden, maar niet werden vastgelegd in de politiesystemen. Het instrument leverde geen profiel op van personen in het politiesysteem, alleen een indicatie van het algemene risico op geweldpleging.
Ik vind het belangrijk dat de menselijke tussenkomst bij het gebruik van algoritmes voldoende geborgd is in de politieorganisatie, zodat risico’s zoals die in het artikel worden aangehaald gemitigeerd kunnen worden. Indien de effectiviteit van een algoritme twijfelachtig is, zou een algoritme niet gebruikt moeten worden. De politie heeft de inzet van het algoritme RTI-G recent tegen het licht gehouden. Omdat nut, noodzaak en kwaliteit hiervan onvoldoende te onderbouwen zijn, heeft de politie het gebruik van RTI-G gestopt.
Hoeveel personen hebben volgens het RTI-G een «hoog risico» om in de toekomst een misdaad te plegen? Hoeveel van deze personen hebben een Antilliaanse, Marokkaanse of Somalische achtergrond?
De politie heeft geen gegevens om deze vragen te beantwoorden. Het gebruik van het RTI-G is gestopt.
In de periode dat het RTI-G werd gebruikt, werden rapportages opgesteld die geraadpleegd konden worden, maar niet werden vastgelegd in de politiesystemen.
Is er een privacy-impactanalyse gemaakt over het RTI-G?
Nee, er is geen privacy impactanalyse gemaakt op het RTI-G. Bij de ontwikkeling van dit instrument in 2014 was het nog niet verplicht om een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB/DPIA) op grond van de Wet politiegegevens uit te voeren.
Hoe vaak zijn personen preventief gefouilleerd, aangesproken, of onderzocht door de politie vanwege een hoge score van dit algoritme?
Het RTI-G is nooit op zichzelf staand gebruikt, maar altijd in combinatie met andere informatie. Het ging hierbij bijvoorbeeld om het aantal en het type gepleegde delicten. Ook was er altijd sprake van duiding door politiemedewerkers (human in the loop), waarbij het doel was om te signaleren- en te adviseren om aan de voorkant van het probleem te komen en geweld tegen te gaan. Dit kon bijvoorbeeld betekenen dat een geweldpleger na mondelinge bespreking en interpretatie door agenten van gegevens uit de systemen (systeeminformatie) in combinatie met straatinformatie voorgedragen werd voor een persoonsgerichte aanpak (PGA) binnen de keten, wat doorgaans leidde tot een plan van aanpak en communicatie met de persoon zelf.
Met wie worden de profielen en gegevens die door het RTI-G zijn gemaakt/gegenereerd gedeeld en op welke wijze wordt gegarandeerd dat personen met een hoge score niet nodeloos worden achtervolgd door de inzet van dit algoritme?
Zoals toegelicht in de antwoorden op vraag 2 en 4, zijn de uitkomsten van het RTI-G werden nooit op zichzelf staand gebruikt. De uitkomsten zijn ook niet één-op-één gedeeld met ketenpartners. Er zijn geen rapportages met risico-scores opgeslagen en het gebruik van RTI-G is gestopt.
Bent u van mening dat het acceptabel en wenselijk is is voor een agent om een persoon te fouilleren, aan te spreken, of te onderzoeken op basis van een hoge risico-score van een algoritme? Zou u uw antwoord kunnen toelichten?
Zoals aangegeven in diverse kamerbrieven kunnen algoritmes van grote toegevoegde waarde zijn als ondersteunend middel, maar is het niet wenselijk dat algoritmes zonder betekenisvolle menselijke tussenkomst kunnen leiden tot bijvoorbeeld het fouilleren van personen of het aanspreken van mensen. Het RTI-G is nooit op zichzelf staand gebruikt, maar altijd in combinatie met andere informatie. Het betrof dus een instrument ter ondersteuning van het werk van de politie.
Kan u uitleggen waarom de politie een algoritme gebruikt dat een even hoge risico-score geeft aan een Antilliaanse achtergrond als drie geweldsdelicten in de afgelopen 12 maanden, vijf andere delicten in de afgelopen vier jaar, of illegaal wapenbezit in het afgelopen jaar?1
Afkomst of etniciteit mag niet meewegen in een risico-taxatie gericht op geweldpleging. De factor etniciteit is in 2017 uit het algoritme gehaald. Sindsdien wordt deze variabele niet meer gebruikt. Er zijn geen rapportages met risico-scores opgeslagen en het gebruik van RTI-G is gestopt.
Kan u reageren op de uitspraak van hoogleraar digitale surveillance Marc Schuilenburg in het artikel van Follow The Money, die zegt dat het gebruik van het RTI-G onhoudbaar is?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1, heeft de politie de inzet van het algoritme RTI-G recent tegen het licht gehouden. Omdat nut, noodzaak en kwaliteit hiervan onvoldoende te onderbouwen zijn, heeft de politie het gebruik van RTI-G gestopt.
Gezien het grote risico op racisme en discriminatie, is de politie van plan om dit algoritme onmiddellijk stop te zetten?
Zie antwoord vraag 8.
Wordt het RTI-G algoritme meegenomen in de onderzoeken rondom vervuilde data zoals voorgeschreven door de moties Marijnissen en Klaver? Zult u uw uiterste best doen om al het onrechtmatige gebruik van persoonsgegevens en persoonlijke data door de politie stop te zetten?2
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, werd de risicoscore uit het RTI-G niet opgeslagen in de politiesystemen. Het RTI-G wordt niet meer gebruikt. In algemene zin vind ik het belangrijk dat de politie zich aan de geldende wet- en regelgeving houdt wanneer zij persoonsgegevens verwerkt. De Autoriteit Persoonsgegevens is de toezichthoudende autoriteit op dit gebied.
Worden alle personen met een hoge score van het RTI-G algoritme hierover geïnformeerd?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4. Het RTI-G werd nooit op zichzelf staand gebruikt maar altijd in combinatie met andere informatie en met een human in the loop.Indien een hoge score mede heeft geleid tot iemands opname in een persoonsgerichte aanpak, dan is betrokkene geïnformeerd over deze persoonsgerichte aanpak.
In de beantwoording op vragen van de leden Leijten, Kwint en van Nispen over de inzet van voorspellende algoritmes met betrekking tot kinderen geeft u aan dat er in december 2022 door de politie gekeken werd of het alarmeringssysteem ProKid 23- ingezet kon worden; is dat systeem nu in gebruik?3
Nee.
Hebben kinderen die voorkomen op algoritmes zoals ProKid Plus, ProKid 23- en andere vergelijkbare algoritmes een hogere kans om als volwassenen een hoge score te krijgen van het RTI-G algoritme?
Prokid Plus en Prokid 23- zijn niet in gebruik.
De onterechte verdenking van aanwezigheid bij een klimaatprotest op luchthaven Schiphol |
|
Corinne Ellemeet (GL), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kent u het bericht1 dat het Openbaar Ministerie (OM) een waarschuwingsbrief heeft gestuurd naar 176 mensen die zouden hebben deelgenomen aan een klimaatprotest op luchthaven Schiphol? Klopt het dat dit in een aantal gevallen onterecht is geweest en betrokkenen aantoonbaar niet in de buurt van deze demonstratie zijn geweest?
Ja, wij kennen het bericht en het klopt dat een aantal personen onterecht een waarschuwingsbrief van het openbaar ministerie (hierna: OM) heeft ontvangen. Daarnaast is het zo dat acht personen een tweede brief hebben ontvangen van het OM waarin hiervoor verontschuldigingen worden gemaakt en uitleg is gegeven. Het gaat om mensen die hebben aangegeven niet aanwezig te zijn geweest bij de genoemde betoging. Onderzoek heeft uitgewezen dat hun identiteit, gevolglijk hun aanwezigheid bij de betoging op 5 november 2023, onjuist door de Koninklijke Marechaussee (KMar) is vastgesteld.
Kunt u uiteenzetten wat de precieze werkwijze van politie, Koninklijke Marechaussee en het OM is geweest bij het achterhalen van de identiteit van de demonstranten op luchthaven Schiphol op 5 november 2022? Welke systemen worden daarvoor gebruikt en hoe betrouwbaar is deze aanpak? Klopt het dat bij het achterhalen van de identiteit van betrokkenen ook gebruik is gemaakt van sociale media van betrokkenen én van vrienden en familieleden? Welke rol speelt (automatische) gezichtsherkenning hierbij? Mogen dit soort systemen worden toegepast op niet-verdachten?
De KMar en het OM hebben ons hierover als volgt geïnformeerd.
Op 5 november 2022 heeft de KMar ongeveer 400 betogers aangehouden op het afgeschermde terrein van Schiphol-Oost. Het onbevoegd betreden van dit terrein is strafbaar als misdrijf op grond van de Luchtvaarwet.
De KMar was daarom de aangewezen organisatie om handhavend op te treden op grond van de aan haar toegewezen wettelijke taak in art. 4, eerste lid, sub c van de Politiewet 2012.
Onderdeel van het reguliere opsporingsproces is het vaststellen van de identiteit van de aangehouden personen. De wijze van identificatie is in beginsel de verantwoordelijkheid van de KMar. Overleg hierover met het OM is niet nodig, omdat voor identificatie een procedure is vastgelegd.2
Een deel van de aangehouden personen werkte mee met de identificatie. Zij hebben zich geïdentificeerd aan de hand van een identiteitsbewijs, dan wel hebben zij hun vingerafdrukken laten nemen. Verder heeft een aantal personen hun naam opgegeven, die via een fotovergelijking is geverifieerd. Het merendeel van de aangehouden personen heeft echter niet meegewerkt aan de identificatie. Zij waren niet in het bezit van een identiteitsbewijs. Een deel van hen had bovendien verschillende maatregelen genomen om niet geïdentificeerd te kunnen worden.
Het bleek, onder andere door toedoen van de betogers zelf, ter plaatse niet mogelijk kwalitatief hoogwaardige foto´s of vingerafdrukken te nemen door middel van de identificatiezuil die aangesloten is op de politiesystemen (de zogeheten Progris zuil). Gezien de grote aantallen aangehouden personen en de beperkte tijd die een opsporingsdienst heeft om de identiteit van een aangehouden persoon vast te kunnen stellen, is besloten van de ongeïdentificeerde aangehouden personen een foto te maken. De aangehouden personen zijn vervolgens allen heengezonden.
Na de heenzending heeft de KMar in overleg met het OM het opsporingsonderzoek voortgezet met behulp van de gemaakte foto’s. Om tot een identificatie te komen is in deze situatie de ondersteuning ingezet van een opsporingsambtenaar van de KMar met digitale expertise, naast de inzet van personeel van Team Vervolg Onderzoeken (TVO). Hierbij is een vergelijking gemaakt van de door de KMar gemaakte foto’s met afbeeldingen uit politiesystemen (bedrijfsprocessensysteem en bijbehorende database) en aanvullend van social media en open bronnen. Voor dit laatste was toestemming gegeven door de officier van justitie.
Het gebruik van social media is in dit onderzoek als volgt toegepast: de op 5 november 2022 gemaakte foto´s zijn vergeleken met de foto´s van personen die lid waren van openbare fora of social media-pagina´s gelieerd aan XR.
Hierbij is door de KMar, conform art. 55c Wetboek van Strafvordering, bij enkele foto´s gebruik gemaakt van een gezichtsherkenningsprogramma. Dit programma maakt het mogelijk om gezichtsafbeeldingen uit de opsporing te vergelijken met een database van gezichten van verdachten en veroordeelden. De werkzaamheden ten aanzien van de identificatie op basis van foto’s, via open bronnen, waaronder social media, dan wel politiesystemen, worden altijd door mensen uitgevoerd en gecontroleerd. Het NFI is niet betrokken geweest bij de identificatie. Dit is ook niet gebruikelijk.
De grondslag voor de handelingen tot vaststelling van de identiteit, zijn vastgelegd in art. 27a en 55c Wetboek van Strafvordering (vingerafdrukken en foto’s van verdachten) en art. 3 en 4, eerste lid onder c Politiewet 2012. Het gebruik van open bronnen (social media) is juridisch (conform jurisprudentie) toegestaan op grond van de politietaak artikel 4, eerste lid, sub c Politiewet zolang er sprake is van slechts een geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.
Een aantal personen heeft aangegeven dat zij ten onrechte zijn geïdentificeerd door de KMar. Om te achterhalen of nog meer personen onterecht zijn geïdentificeerd, is de KMar in opdracht van het OM bezig om per geïdentificeerd persoon een proces-verbaal op te maken waarin wordt vastgelegd op welke wijze diegene is geïdentificeerd. Dit zal naar verwachting in oktober worden afgerond. Vervolgens wordt door het OM gecontroleerd of de identificatie juist is gedaan. Indien dat niet het geval is, zullen deze personen hier ook nog een brief over ontvangen.
Gegeven de eerder genoemde omstandigheden, niet in de laatste plaats de opstelling van de betogers zelf, moet bij dergelijke aantallen aanhoudingen binnen korte tijd – en uiteraard binnen de grenzen van de wettelijke bevoegdheden –, een bepaalde foutmarge in het identificatieproces worden geaccepteerd. Dat betreuren we, maar is helaas bij dergelijke situaties nooit geheel uit te sluiten. Des te belangrijker is een adequate opvolging door de autoriteiten indien dat voorkomt.
Het OM heeft ons verder laten weten dat in juni 2023 is besloten om slechts vier personen te vervolgen; de rest van de personen niet. De personen die een waarschuwingsbrief hebben gehad, zijn door het OM daarom niet als verdachte geregistreerd. Er was daarom ook geen aanleiding om deze personen te horen.
Waarom zijn betrokkenen niet, voorafgaande aan het verzenden van de gewraakte brief, door het OM gehoord over de vermeende aanwezigheid bij de bedoelde demonstratie? Wat is het precieze juridische kader voor deze aanpak en vindt u dit toereikend om een strafrechtelijke beslissing op te baseren, met als evident risico dat onschuldige burgers zonder enige vorm van proces als daders van een strafbaar feit worden aangemerkt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat onverdachte burgers onterecht zo’n brief hebben kunnen ontvangen? Heeft hierbij het karakter van de demonstratie, klimaatprotest, een rol gespeeld?
Zie het antwoord op de voorgaande vragen 2 en 3.
Er vindt op dit moment nader onderzoek plaats naar de hele werkwijze bij de betoging van 5 november 2022. Mogelijk volgen hieruit handvatten voor hoe in het vervolg bij grote demonstraties of betogingen het beste gehandeld kan worden. Het karakter van de betoging heeft bij de keuze voor de toegepaste werkwijze in ieder geval geen rol gespeeld, en mag dat wat mij betreft ook nooit doen.
Bent u het met ons eens dat hier sprake is van zeer onzorgvuldig handelen dat, nu het om een beschuldiging van betrokkenheid bij strafbare feiten gaat, niet had mogen voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden getroffen om dit soort fouten in het vervolg te voorkomen? Kunt u garanderen dat de gegevens van onschuldige burgers ook écht uit alle systemen worden verwijderd? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de betoging op Schiphol op 5 november 2022 heeft een groep van honderden personen zich de toegang verschaft tot het beveiligde deel van de luchthaven, door hekken te vernielen en eroverheen te klimmen. Er is besloten om deze groep personen aan te houden.
De Koninklijke Marechaussee (hierna: de KMar) heeft vervolgens ongeveer 400 demonstranten aangehouden wegens verdenking van het wederrechtelijk binnendringen van het luchtvaarterrein (art. 62a Luchtvaartwet en/of art. 352 Wetboek van Strafrecht).
Het merendeel van de aangehouden personen was niet in het bezit van een identiteitsbewijs. Een deel van hen had bovendien verschillende maatregelen getroffen om niet via de reguliere methoden geïdentificeerd te kunnen worden. Gezien de grote aantallen aangehouden personen is toen besloten van deze personen een foto te maken. Ter identificatie van deze verdachten heeft de KMar de foto’s onder meer via een gezichtsherkenningsprogramma vergeleken met foto´s uit politiesystemen en relevante openbare bronnen, waaronder social media. Het openbaar ministerie (hierna: OM) heeft vervolgens op 12 juli, op basis van de verkregen matches, aan 175 personen een waarschuwingsbrief gestuurd om de betrokkenen bewust te maken van het gevaarzettende karakter van hun daden, en om dergelijke acties in het vervolg te voorkomen. Bij een aantal personen bleek achteraf sprake te zijn van een onjuiste identificatie. Deze personen hebben daarom een tweede brief ontvangen van het OM, waarin excuses zijn aangeboden en is uitleg gegeven over de toedracht en afhandeling.
De persoonsgegevens van deze personen die in het kader van de betoging op 5 november 2022 zijn verwerkt, zullen door de KMar en het OM worden verwijderd uit hun systemen. De persoonsgegevens worden op dit moment nog gebruikt ten behoeve van eventuele correspondentie en om eventuele aanvullende vragen van de betrokkenen te beantwoorden.
In opdracht van het OM is de KMar een onderzoek gestart om te achterhalen hoe dit heeft kunnen gebeuren. Zo wordt onderzocht op welke wijze de KMar de identiteit van de andere geïdentificeerde klimaatbetogers heeft vastgesteld. Die verificatie is naar verwachting in oktober afgerond. Als blijkt dat van meer mensen ten onrechte is vastgesteld dat ze bij de betoging aanwezig waren, zullen ook zij daarvan op de hoogte worden gesteld. Daarnaast wordt het gehele proces geëvalueerd om daaruit lessen te trekken voor de toekomst.
De gegevens van de personen waarvan is vast komen te staan dat zij niet aanwezig zijn geweest bij de betoging maar toch een waarschuwingsbrief hebben ontvangen, zijn uit de systemen verwijderd.
Bent u bereid om afstand te nemen van deze handelwijze en betrokken diensten te instrueren om in het vervolg de vereiste zorgvuldigheid aan de dag te leggen in dit soort identificatieprocessen, om zoveel mogelijk te voorkomen dat onschuldige burgers slachtoffer worden van dit soort misstanden?
Wij hechten eraan te benadrukken dat wij de in de identificatieprocedure gemaakte fouten, als gevolg waarvan verscheidene personen abusievelijk een waarschuwingsbrief hebben ontvangen, betreuren en dat dit wordt rechtgezet in de registratie van persoonsgegevens bij het OM en bij de KMar. Tegelijkertijd signaleer ik de grote druk waaronder de KMar en het OM in dit soort situaties moeten werken.
Wat is uw reactie op de berichten dat vorige maand 176 mensen een «waarschuwingsbrief» hebben ontvangen van het OM, omdat zij volgens het OM een misdrijf hebben begaan door «op 5 november 2022 (...) tijdens een demonstratie op de luchthaven Schiphol aanwezig geweest» te zijn?1
Tijdens de betoging op Schiphol op 5 november 2022 heeft een groep van honderden personen zich de toegang verschaft tot het beveiligde deel van de luchthaven, door hekken te vernielen en eroverheen te klimmen. Er is besloten om deze groep personen aan te houden.
De Koninklijke Marechaussee (hierna: de KMar) heeft vervolgens ongeveer 400 demonstranten aangehouden wegens verdenking van het wederrechtelijk binnendringen van het luchtvaarterrein (art. 62a Luchtvaartwet en/of art. 352 Wetboek van Strafrecht).
Het merendeel van de aangehouden personen was niet in het bezit van een identiteitsbewijs. Een deel van hen had bovendien verschillende maatregelen getroffen om niet via de reguliere methoden geïdentificeerd te kunnen worden. Gezien de grote aantallen aangehouden personen is toen besloten van deze personen een foto te maken. Ter identificatie van deze verdachten heeft de KMar de foto’s onder meer via een gezichtsherkenningsprogramma vergeleken met foto´s uit politiesystemen en relevante openbare bronnen, waaronder social media. Het openbaar ministerie (hierna: OM) heeft vervolgens op 12 juli, op basis van de verkregen matches, aan 175 personen een waarschuwingsbrief gestuurd om de betrokkenen bewust te maken van het gevaarzettende karakter van hun daden, en om dergelijke acties in het vervolg te voorkomen. Bij een aantal personen bleek achteraf sprake te zijn van een onjuiste identificatie. Deze hebben daarom een tweede brief ontvangen van het OM, waarin excuses zijn aangeboden en is uitleg gegeven over de toedracht en afhandeling.
Wij hechten eraan te benadrukken dat wij de in de identificatieprocedure gemaakte fouten, als gevolg waarvan verscheidene personen abusievelijk een waarschuwingsbrief hebben ontvangen, betreuren en dat dit wordt rechtgezet in de registratie van persoonsgegevens bij de KMar en het OM. Tegelijkertijd signaleer ik de grote druk waaronder de KMar en het OM in dit soort situaties moeten werken.
In opdracht van het OM is de KMar een onderzoek gestart om te achterhalen hoe dit heeft kunnen gebeuren. Zo wordt onderzocht op welke wijze de KMar de identiteit van de andere geïdentificeerde klimaatbetogers heeft vastgesteld. Die verificatie is naar verwachting in oktober afgerond. Als blijkt dat van meer mensen ten onrechte is vastgesteld dat ze bij de betoging aanwezig waren, zullen ook zij daarvan op de hoogte worden gesteld. Daarnaast wordt het gehele proces geëvalueerd om daaruit lessen te trekken voor de toekomst.
Kunt u toelichten wat de precieze juridische status en (rechts)gevolgen (bijvoorbeeld vermelding op justitiële documentatie, opname in bepaalde databanken) van deze brieven zijn? Is eerst onderzocht of betrokkenheid bij een strafbaar feit kon worden vastgesteld, waarna de waarschuwingsbrieven zijn gestuurd of heeft iedereen die zogenaamd kon worden geïdentificeerd een brief ontvangen?
Ja, er is eerst vastgesteld dat er sprake was van een misdrijf. Vervolgens is door het OM afgewogen of strafrechtelijke actie nodig was. Gelet op de strafbaarheid van de gedraging en de serieuze gevaarzetting voor de vliegverkeerveiligheid en de betogers zelf, is tot aanhouding besloten. Om de betrokkenen bewust te maken van het gevaarzettende karakter van hun daden, en om dergelijke acties verder te voorkomen, heeft het OM besloten een waarschuwingsbrief te sturen. Hierbij mocht het OM vertrouwen op de juistheid van de identificatie door de KMar.
De waarschuwingsbrief heeft geen formele juridische status en leidt dus ook niet tot vermelding op de justitiële documentatie. De brief is bedoeld als vorm van preventie. Daarom is de boodschap ook in een persbericht vermeld ten behoeve van iedereen.
Kunt u gedetailleerd toelichten op welke wijze door de Koninklijke Marechaussee (KMAR) is vastgesteld wie bij deze demonstratie aanwezig waren? Waarom is gekozen voor deze wijze van opsporen? Is hierover overleg geweest met het OM? Zo ja, wat is daaruit gekomen? Zo nee, waarom is het OM hier niet bij betrokken?
De KMar en het OM hebben ons hierover als volgt geïnformeerd.
Op 5 november 2022 heeft de KMar ongeveer 400 betogers aangehouden op het afgeschermde terrein van Schiphol-Oost. Het onbevoegd betreden van dit terrein is strafbaar als misdrijf op grond van de Luchtvaarwet.
De KMar was daarom de aangewezen organisatie om handhavend op te treden op grond van de aan haar toegewezen wettelijke taak in art. 4, eerste lid, sub c van de Politiewet 2012.
Onderdeel van het reguliere opsporingsproces is het vaststellen van de identiteit van de aangehouden personen. De wijze van identificatie is in beginsel de verantwoordelijkheid van de KMar. Overleg hierover met het OM is niet nodig, omdat voor identificatie een procedure is vastgelegd.2
Een deel van de aangehouden personen werkte mee met de identificatie. Zij hebben zich geïdentificeerd aan de hand van een identiteitsbewijs, dan wel hebben zij hun vingerafdrukken laten nemen. Verder heeft een aantal personen hun naam opgegeven, die via een fotovergelijking is geverifieerd. Het merendeel van de aangehouden personen heeft echter niet meegewerkt aan de identificatie. Zij waren niet in het bezit van een identiteitsbewijs. Een deel van hen had bovendien verschillende maatregelen genomen om niet geïdentificeerd te kunnen worden.
Het bleek, onder andere door toedoen van de betogers zelf, ter plaatse niet mogelijk kwalitatief hoogwaardige foto´s of vingerafdrukken te nemen door middel van de identificatiezuil die aangesloten is op de politiesystemen (de zogeheten Progris zuil). Gezien de grote aantallen aangehouden personen en de beperkte tijd die een opsporingsdienst heeft om de identiteit van een aangehouden persoon vast te kunnen stellen, is besloten van de ongeïdentificeerde aangehouden personen een foto te maken. De aangehouden personen zijn vervolgens allen heengezonden.
Na de heenzending heeft de KMar in overleg met het OM het opsporingsonderzoek voortgezet met behulp van de gemaakte foto’s. Om tot een identificatie te komen is in deze situatie de ondersteuning ingezet van een opsporingsambtenaar van de KMar met digitale expertise, naast de inzet van personeel van Team Vervolg Onderzoeken (TVO). Hierbij is een vergelijking gemaakt van de door de KMar gemaakte foto’s met afbeeldingen uit politiesystemen (bedrijfsprocessensysteem en bijbehorende database) en aanvullend van social media en open bronnen. Voor dit laatste was toestemming gegeven door de officier van justitie.
Het gebruik van social media is in dit onderzoek als volgt toegepast: de op 5 november 2022 gemaakte foto´s zijn vergeleken met de foto’s van personen die lid waren van openbare fora of social media-pagina´s gelieerd aan XR.
Hierbij is door de KMar, conform art. 55c Wetboek van Strafvordering, bij enkele foto´s gebruik gemaakt van een gezichtsherkenningsprogramma. Dit programma maakt het mogelijk om gezichtsafbeeldingen uit de opsporing te vergelijken met een database van gezichten van verdachten en veroordeelden. De werkzaamheden ten aanzien van de identificatie op basis van foto’s, via open bronnen, waaronder social media, dan wel politiesystemen, worden altijd door mensen uitgevoerd en gecontroleerd. Het NFI is niet betrokken geweest bij de identificatie. Dit is ook niet gebruikelijk.
De grondslag voor de handelingen tot vaststelling van de identiteit, zijn vastgelegd in art. 27a en 55c Wetboek van Strafvordering (vingerafdrukken en foto’s van verdachten) en art. 3 en 4, eerste lid onder c Politiewet 2012. Het gebruik van open bronnen (social media) is juridisch (conform jurisprudentie) toegestaan op grond van de politietaak artikel 4, eerste lid, sub c Politiewet zolang er sprake is van slechts een geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.
Een aantal personen heeft aangegeven dat zij ten onrechte zijn geïdentificeerd door de KMar. Om te achterhalen of nog meer personen onterecht zijn geïdentificeerd, is de KMar in opdracht van het OM bezig om per geïdentificeerd persoon een proces-verbaal op te maken waarin wordt vastgelegd op welke wijze diegene is geïdentificeerd. Dit zal naar verwachting in oktober worden afgerond. Vervolgens wordt door het OM gecontroleerd of de identificatie juist is gedaan. Indien dat niet het geval is, zullen deze personen hier ook nog een brief over ontvangen.
Gegeven de eerder genoemde omstandigheden, niet in de laatste plaats de opstelling van de betogers zelf, moet bij dergelijke aantallen aanhoudingen binnen korte tijd – en uiteraard binnen de grenzen van de wettelijke bevoegdheden –, een bepaalde foutmarge in het identificatieproces worden geaccepteerd. Dat betreuren we, maar is helaas bij dergelijke situaties nooit geheel uit te sluiten. Des te belangrijker is een adequate opvolging door de autoriteiten indien dat voorkomt.
Het OM heeft ons verder laten weten dat in juni 2023 is besloten om slechts vier personen te vervolgen; de rest van de personen niet. De personen die een waarschuwingsbrief hebben gehad, zijn door het OM daarom niet als verdachte geregistreerd. Er was daarom ook geen aanleiding om deze personen te horen.
Kunt u specifiek ingaan op de wijze waarop eventueel gebruik is gemaakt van gezichtsherkenningstechnologie om deze aanwezigheid vast te stellen? Zo ja, kunt u nader toelichten welke foutmarge deze technologie kent, op welke wijze door mensen een verificatie op de uitkomst gedaan is en op welke juridische grondslag een en ander gebeurd is? Is het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) betrokken bij het trekken van conclusies op basis van de beelden en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt de werkwijze van identificatie zoals die bij de demonstratie is gehanteerd ook in andere situaties gehanteerd? Zo ja, in welke en zo nee, waarom niet? Hoe is de logging hiervan met oog op de vaststelling van betrouwbaarheid/bruikbaarheid in een latere fase voor de officier van justitie of rechter?
De methodes en processen ter identificatie van betrokkenen in het opsporingsonderzoek, betreffen reguliere processen. Zoals in het antwoord hierboven aangegeven is de grondslag voor de handelingen tot vaststelling van de identiteit vastgelegd in art. 27a en 55c Wetboek van Strafvordering (vingerafdrukken en foto’s van verdachten) en art. 3 en 4, eerste lid onder c Politiewet 2012. Openbare bronnen worden in de opsporing veelvuldig gebruikt, wat onverlet laat dat opsporingshandelingen moeten leiden tot betrouwbare uitkomsten en de werkwijzen achteraf toetsbaar moet zijn. Gezien de omstandigheden, waarbij een deel van de betrokkenen hun vingers en gezichten zodanig hadden bewerkt dat identificatie op de gebruikelijke manier niet mogelijk was, moest worden afgeweken van het reguliere identificatieproces en zijn openbare bronnen nadrukkelijker gebruikt.
Kunnen verdachten geïdentificeerd worden door middel van openbare bronnen, zoals naar waarderingen (likes) en reacties op social media platformen waarna er foto’s gematcht worden? Vindt u dit een strafvorderlijk verantwoorde wijze van identificatie en opsporing? Gebeurt dit vaker op deze manier? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het feit dat een aantal van deze mensen heeft aangegeven dat zij op 5 november niet in de buurt van Schiphol aanwezig zijn geweest? Op welke wijze is hun verklaring behandeld en gewaardeerd?
Daar zijn wij mee bekend. Het OM heeft na ontvangst van de signalen de KMar opdracht gegeven om die betreffende identificaties te onderzoeken en die mensen uit te nodigen voor een gesprek om een toelichting te geven. Door de KMar zijn gesprekken gevoerd met mensen die zeggen foutief een waarschuwingsbrief te hebben ontvangen. In dat gesprek heeft de KMar toegelicht hoe de identificatie is gegaan en kregen de personen de gelegenheid om toe te lichten waarom ze vonden dat ze de waarschuwingsbrief ten onrechte hadden ontvangen. Van de verklaringen en eventueel meegebrachte documenten of andere gegevens waaruit blijkt dat deze personen toen niet aanwezig waren, zijn processen-verbaal opgemaakt. Die processen-verbaal zijn verstuurd naar het OM. De officier van justitie heeft vervolgens bij acht personen beslist dat de waarschuwingsbrieven als onterecht verzonden zijn aan te merken. Daarom hebben deze personen een brief gekregen waarin excuses is aangeboden. De registreerde persoonsgegevens in het kader van de betoging, van de personen die hierbij niet aanwezig waren, worden door OM en KMAR verwijderd.
Waarom is niet gekozen voor een verdachtenstatus maar is ervoor gekozen om de personen als «betrokkenen» aan te merken? Waarom is gekozen voor een term als interview in plaats van «verhoor»? Wat is de strafvorderlijke status van een interview? Bent u ermee bekend dat op deze manier bijvoorbeeld geen recht op rechtsbijstand bestaat?
Het OM heeft de KMar opdracht gegeven om de betwiste identificaties te onderzoeken en indien gewenst in een persoonlijk gesprek uitleg te geven aan de betrokkenen. Door de identificatie stonden de personen in het systeem van de KMar als verdachte geregistreerd. In de lijn van de beslissing van het OM om geen verdere strafrechtelijke actie tegen deze personen te ondernemen en hen ook niet bij het OM te registreren als verdachte, is de status gewijzigd in betrokkene. Met de statuswijziging zou worden benadrukt dat een eventueel gesprek geen juridische gevolgen zou hebben, maar bedoeld was om uitleg te geven over de identificatie en de personen bovendien in de gelegenheid te stellen om hun visie te geven en eventueel, indien gewenst, aan te geven waar zij wel waren geweest op 5 november 2022. Het was uiteraard nimmer de bedoeling om door een statuswijziging personen rechten te onthouden, het was juist bedoeld om af te schalen.
Bent u ervan op de hoogte dat het OM heeft aangegeven dat de KMAR hier uitgebreid onderzoek naar zou doen en dat de KMAR (een aantal van) deze personen vervolgens heeft uitgenodigd? Wist u dat de KMAR deze personen heeft geconfronteerd met foto’s waar deze personen zogenaamd op zouden staan en heeft aangegeven dat zij zelf bewijs moesten meenemen dat ze niet bij de demonstratie waren?
De onschuldpresumptie is een kernwaarde van ons rechtsbestel. Het was niet beoogd dat de gang van zaken zou worden ervaren als een omkering van de bewijslast. Wanneer een persoon aangeeft ten onrechte een brief te hebben ontvangen, is het zaak daar serieus naar te luisteren en op een juiste manier te reageren. Een onderdeel hiervan betreft ook het vaststellen dat een brief onjuist is verstuurd. Na goed overleg tussen het OM en de KMar is daarom besloten tot de in dit geval gekozen werkwijze. De bedoeling daarvan was om de voor een interview uitgenodigde personen in de gelegenheid te stellen om, indien zij dat wilden, bewijsstukken mee te nemen. Dat helpt immers bij de vaststelling dat een identificatie onjuist is geweest. Het is vervelend dat sommige betrokkenen dit ervaren hebben als een omkering van de bewijslast. Dit is niet de bedoeling geweest.
De afgenomen interviews zijn naderhand intern besproken en er wordt bekeken of hier lering uit kan worden getrokken. Ik benadruk tot slot dat de mensen die werden uitgenodigd voor een interview, niet verplicht waren te komen. Zij zijn slechts verzocht om langs te komen.
Hoe verhoudt deze gang van zaken zich volgens u tot de onschuldpresumptie, zoals wij die in het Nederlands strafrecht kennen? Deelt u de mening dat hier sprake is van omkering van de bewijslast en dat dit in onze rechtsstaat niet de bedoeling kan zijn?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u dat mensen kunnen worden verzocht mee te werken aan identificatie als zij niet als verdachte zijn aangemerkt en hen niet wordt verteld waarom zij in het vizier zijn als «betrokkenen»? Welke juridische bescherming hebben deze mensen precies?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven welke juridische grondslag een waarschuwingsbrief precies heeft? Hoe kan iemand zich verweren tegen zo een brief en/of de melding dat iemand «betrokkene» is van een mogelijk strafbaar feit?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2.
Erkent u dat mensen zowel bij het ontvangen van een waarschuwingsbrief, maar zeker ook wanneer zij worden uitgenodigd voor nader onderzoek/interview moeten worden gewezen op hun rechten? Is dit gebeurd en zo ja, wat zijn hun rechten precies? Als dit niet is gebeurd, kunt u uitleggen hoe mensen zich kunnen verweren tegen het onderzoek (zoals het maken van foto’s voor gezichtsherkenning) van de KMAR?2
Het OM had reeds voor de interviews besloten de betrokkenen niet te vervolgen en slechts als »betrokkenen» aan te merken, in plaats van »verdachten». Betrokkenen zijn vrij om wel of geen gehoor te geven aan het verzoek zichzelf te melden om hun kant van het verhaal toe te lichten in een interview. Het staat hen dan ook vrij om te weigeren te verschijnen voor een interview.
Nu de betrokkenen na het besluit van het OM om niet tot vervolging over te gaan, niet als verdachten zijn aangemerkt was er ook geen sprake van bepaalde rechten waarop gewezen had moeten worden. Dit had duidelijker, vooraf aan de betrokkenen gecommuniceerd kunnen worden en had er in de brief aan betrokkenen ook een reactiemogelijkheid moeten worden opgenomen voor het geval zij het niet eens waren met de brief.
Op welke wijze wordt ervoor gezorgd dat de verstrekte gegevens waaruit blijkt dat personen niet aanwezig waren bij de demonstratie alsmede het noemen van deze personen in systemen van zowel de KMAR, OM als andere justitiële systemen worden opgeruimd? Erkent u dat het genoemd of genoteerd blijven in systemen die niet goed geïnterpreteerd of overgenomen worden ernstige gevolgen kan hebben en dit te allen tijde voorkomen moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De persoonsgegevens van de personen die niet aanwezig zijn geweest bij de betoging en ten onrechte een waarschuwingsbrief hebben gehad, zullen door de KMar en het OM worden verwijderd uit hun systemen. Dit betreft ook de gegevens die deze personen hebben verstrekt voorafgaand en tijdens het interview bij de KMar. De contactgegevens van deze personen worden op dit moment nog gebruikt ten behoeve van eventuele correspondentie en om eventuele aanvullende vragen van de betrokkenen te beantwoorden. Zodra deze niet meer nodig zijn, zullen ook deze gegevens in verband met de demonstratie worden verwijderd.
Welke actie gaat u ondernemen om te voorkomen dat dergelijke fouten in het vervolg nogmaals worden gemaakt?
Dat er fouten zijn geslopen in de identificatie door de KMar moet in de toekomst worden voorkomen. Er vindt op dit moment nader onderzoek plaats naar de vaststelling van de identiteit van alle geïdentificeerde personen en de algehele werkwijze bij de betoging van 5 november 2022.
Normaal gesproken wordt een dossier pas naar het OM gestuurd als de verdachte is gehoord. Ingeval de verkeerde persoon als verdachte is aangemerkt, komt dat dan dus in een vroeg stadium van het onderzoek naar voren. Bij dergelijke grote aantallen aanhoudingen is het horen van alle betrokkenen onmogelijk en zal er een keuze gemaakt moeten worden ten aanzien van de strafvordering en vervolging, vanwege beperkingen in tijd en capaciteit. Deze afweging en het besluit gaan altijd in overleg tussen OM en de betrokken opsporingsinstantie. Hoe hier in het vervolg bij grote demonstraties en betogingen het beste mee kan worden omgegaan is onderdeel van het eerder genoemde onderzoek.
Kunt u toelichten in hoeveel van bovengenoemde waarschuwingsbrieven gekozen is voor een voorwaardelijke sepot?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 8.
Welke acties heeft u ondernomen naar aanleiding van uw toezeggingen tijdens het mondelinge vragenuur van 13 december 2022 naar aanleiding van kritiek (van de Nationale ombudsman) op de werkwijze van het OM inzake voorwaardelijke sepots?3
Zoals destijds aan uw Kamer toegezegd, heb ik met het College van procureurs-generaal gesproken over het sepotbeleid. Het gaat hierbij vooral over de communicatie over een sepot(code) en de wijze waarop het OM omgaat met klachten over een verzoek tot wijziging van een sepot(code). Het College heeft laten weten te werken aan verbetering van het sepotbeleid.
Mogelijke discriminatie van de As-Soennah-moskee. |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het NRC-artikel «De fiscus was te hard voor de Haagse As-Soennah-moskee, discrimineerde mogelijk zelfs»1.
Ja.
Deelt u onze constatering dat mede door politieke druk er een onbezonnen fraudejacht met een discriminatoir karakter is ingezet tegen islamitische instellingen en welke maatregelen neemt u om de verantwoordelijke medewerkers hiervoor ter verantwoording te roepen en dit te stoppen?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op een individuele belastingplichtige.
Hoe reflecteert u op de uitspraak van de rechtbank dat discriminatie niet kan worden uitgesloten?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op een individuele belastingplichtige.
Deelt de u de conclusie van de rechter dat de Belastingdienst een «verhoogde belangstelling» had voor «giften aan moskeeën»?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op een individuele belastingplichtige.
Hoe verklaart u deze verhoogde belangstelling voor één specifieke religieuze gemeenschap?
In de evaluatie uitvoering giftenaftrek3 kwam naar voren dat uit de praktijk bleek dat de giftenaftrek toen een fraudegevoelige regeling was. Facilitators voerden voor grote groepen belastingplichtigen bewust verkeerde giften op in de aangifte inkomstenbelasting. Er was sprake van grootschalige fraude en de regeling was gevoelig voor constructies. Ook ANBI’s konden deel uitmaken van een constructie. De Belastingdienst had daarom in het toezichtsproces nadrukkelijk aandacht voor de giftenaftrek in aangiften IH en de daarmee samenhangende risico’s voor de juistheid van aangiften. Uit onderzoek is gebleken dat er met name sprake was van vervalste kwitanties in de situaties dat er sprake was van contante betalingen. Dit deed zich met name – niet uitsluitend – voor binnen de islamitische gemeenschap bleek eveneens uit onderzoek4. Deze bevinding is ook gedeeld met de Tweede Kamer in het kader van de evaluatie giftenaftrek.
Deelt de u de conclusie van de rechter dat moskeeën door de Belastingdienst «op zichzelf reeds als frauderisico worden gezien»? Bent u bereid dit ten strengste af te keuren en maatregelen te nemen tegen de personen die dit kennelijke beleid hebben ingezet?
De rechtbank heeft zich onder andere uitgesproken over de risicoselectie door het ANBI-team van de Belastingdienst. Tegen deze uitspraak is pro-forma hoger beroep ingesteld, daarom kan ik nu niet ingaan op deze vraag. Bovendien is sprake van de fiscale geheimhoudingsplicht wat belet in te gaan op een individuele belastingplichtige.
Kunt u verklaren waarom moskeeën op zichzelf als een frauderisico werden gezien?
Nee.
Kunt u een concrete datum aangeven vanaf wanneer moskeeën als een frauderisico werden gezien? Wat lag hieraan ten grondslag?
De werkwijze is niet aangepast naar aanleiding van het rapport «Ongekend onrecht» en de FSV-onderzoeken. De werkwijze van het ANBI-team is gewijzigd in die zin dat het ANBI-team in de geest van de «menselijke maat» meer nog dan in het verleden het gesprek aan gaat met vertegenwoordigers van instellingen. Het ANBI-team probeert hiermee meer aan de voorkant van het proces te komen door middel van voorlichting, zoals informatieverstrekking via het ANBI loket.
Hoe classificeert u het bij voorbaat verdacht beschouwen van moskeeën? Is hier sprake van institutionele vooringenomenheid of institutioneel racisme?
De Belastingdienst houdt met twee afdelingen administratief- en materieel toezicht op de naleving van de ANBI-regelgeving. De ene afdeling richt zich op het behandelen van de jaarlijks circa 2.000 aanvragen voor het verkrijgen van de ANBI status. In dit team wordt ook beoordeeld of door de ANBI’s wordt voldaan aan de publicatieplicht. Jaarlijks worden ongeveer 4.000 instellingen beoordeeld in het kader van de publicatieplicht. Als niet aan de publicatieplicht wordt voldaan dan krijgen instellingen de kans om een formele omissie binnen een redelijke tijd te herstellen. In ongeveer 6% van deze beoordelingen is de ANBI-status ingetrokken.
De tweede afdeling beoordeelt of de aangemerkte ANBI’s nog steeds aan de ANBI-eisen voldoen. Hier worden ook de bezwaar- en beroepschriften tegen een afwijzing of intrekking van de ANBI-status behandeld en worden verzoeken tot vooroverleg in behandeling genomen. Ook wordt materieel toezicht gehouden op de naleving van de ANBI-regelgeving. Deze vorm van toezicht (achteraf) vormt het sluitstuk van de gehanteerde prioritering in het werkaanbod van het ANBI-team. Conform de uitvoerings- en handhavingsstrategie van de Belastingdienst wordt capaciteit eerst ingezet voor uitvoering en daarna voor handhaving. Dit betekent dat werkzaamheden die geïnitieerd worden door burgers, bedrijven en fiscaal dienstverleners (o.a. aanvragen, bezwaar/beroep, vooroverleg, serviceberichten aan intermediairs) voorrang krijgen.
Het materieel toezicht in de huidige vorm focust zich met name op specifieke ANBI-gerelateerde aspecten zoals het «algemeen nut karakter», beoordelen particuliere belangen, de besteding van giften en de feitelijke activiteiten. Door de afwezigheid van een gestructureerde vorm van gegevensverkrijging beschikt het ANBI-team nauwelijks over risicodetectie mogelijkheden. Dit toezicht is daarom voornamelijk afhankelijk van interne signalen die binnenkomen over ANBI’s. Deze signalen worden altijd behandeld door het ANBI-team. Daarbij wordt op dit moment geen gebruik gemaakt van selectiecriteria, algemene kaders of leidraden. In de praktijk nemen ervaren medewerkers van het ANBI het besluit welk onderzoek wordt. Dit kan een kantoortoets zijn of een boekenonderzoek. Mocht een boekenonderzoek noodzakelijk zijn dan kan het ANBI-team gebruik maken van een beperkt aantal controlemedewerkers van de verschillende Belastingdienstkantoren verspreid over het land.
Waarom heeft u geweigerd om in de rechtszaak de selectiecriteria te verstrekken?
De Belastingdienst is reeds op hoogambtelijk niveau het gesprek aangegaan met vertegenwoordigers van Islamitische organisaties; daarbij kon niet ingegaan worden op individuele belastingplichtigen vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht.
Bent u bereid om alle stukken over de selectiecriteria in deze zaak onmiddellijk te openbaren? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het walgelijk en volstrekt discriminatoir is om te stellen dat giftenfraude voornamelijk zich zou voordoen bij de islamitische gemeenschap? Hoe is de Belastingdienst tot deze onwettige stellingname gekomen?
Kunt nader specificeren hoeveel islamitische stichtingen in totaal zijn onderzocht op verdenking van giftenfraude door het CAF-team? Zo ja, kunt u daarbij ook aangeven welke islamitische stichtingen dat allemaal zijn? Zo nee, waarom niet?
Heeft u de onderzochte islamitische stichtingen op de hoogte gebracht dat de fiscus hen verdacht van giftenfraude? Zo ja, hoe heeft u hen hiervan op de hoogte gebracht en hoeveel van het totale aantal? Zo nee, waarom niet?
Van hoeveel moskeeën is sinds 2015 de ANBI-status ingetrokken?
Klopt het dat de Belastingdienst een derdenonderzoek heeft ingezet om informatie in te winnen over de As-Soennah-moskee uit Den Haag? Klopt het dat de moskee zelf niet hiervan op de hoogte was gesteld? Kunt u verklaren waarom de moskee niet hierover was ingelicht én waarom een derdenonderzoek daarvoor was ingezet?
Kunt u bevestigen dat de As-Soennah-moskee in 2018 een conceptrapport van de Belastingdienst ontving waarin niet stond aangegeven dat de ANBI-status (mogelijk) zou worden ingetrokken?
Kunt u bevestigen dat de reactie van de moskee op het conceptrapport niet werd afgewacht noch dat er een termijn werd geboden om de gebreken te herstellen? Kunt u verklaren waarom in dit geval werd afgeweken van de normale procedure én dat er geen kans werd geboden voor herstel?
Kunt u bevestigen dat het besluit om af te wijken van de normale procedure en om geen kans op herstel aan te bieden van de leiding kwam, zoals in een interne mail naar voren kwam? Bent u bereid om deze mail te openbaren? Zo nee, waarom niet?
Het artikel ‘Exorcisten ’De Laatste Reformatie’ onder vuur: duiveluitdrijvingen bij kinderen en wegbidden autisme’ |
|
Bente Becker (VVD), Hatte van der Woude (VVD) |
|
Mariëlle Paul (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Exorcisten «De Laatste Reformatie» onder vuur: duiveluitdrijvingen bij kinderen en wegbidden autisme»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het uitvoeren van zogenaamde duiveluitdrijvingen bij kinderen compleet verwerpelijk is, mede vanwege het feit dat hier sprake kan zijn van strafbare feiten zoals mishandeling? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik. Mensen met ADHD, ADD of autisme ervaren de wereld anders. Dit is niet iets waar iemand van genezen kan worden door bijvoorbeeld duiveluitdrijvingen. Het is schrijnend dat er jongeren en/of ouders met kinderen met autisme zijn die hun situatie als zwaar ervaren en het gevoel of de overtuiging hebben dat ze van autisme moeten worden genezen door middel van duiveluitdrijvingen.
Het baart mij ook zorgen, want kinderen kunnen schade ondervinden als gevolg van deze praktijken. Als dat het geval is, is dat zeer onwenselijk. Kinderen moeten gezond en veilig kunnen opgroeien. Deze praktijken kunnen onder specifieke omstandigheden worden beschouwd als kindermishandeling en deze kunnen mogelijk ook strafbaar zijn. Hiervan kan aangifte worden gedaan bij de politie, waarna het Openbaar Ministerie onderzoekt of sprake is van strafbaar handelen.
Is bekend wat de psychische en lichamelijk gevolgen hiervan zijn voor kinderen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
In algemene zin zal de schade die kan ontstaan door genezingspraktijken door duivelsuitdrijving afhankelijk zijn van wat die praktijken inhouden en de verdere omstandigheden waarin het kind leeft en opgroeit. Ik ben niet voornemens dit nader te onderzoeken.
Waar kunnen kinderen of mensen in hun omgeving die zich zorgen maken, terecht die melding willen maken van een soortgelijk incident?
Wanneer er vermoedens zijn van kindermishandeling, lichamelijk of geestelijk, is het van groot belang dat men contact opneemt met Veilig Thuis voor advies of het doen van een melding. Professionals moeten bij een vermoeden de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling hanteren. Bij mogelijk strafbare feiten stemt Veilig Thuis af met de politie en doet zo nodig melding of aangifte. Indien er (mogelijk) sprake is van strafbare feiten kunnen mensen ook direct terecht bij de politie voor het doen van een melding of aangifte.
Waar kunnen kinderen terecht die hulp of zorg nodig hebben naar aanleiding van een mogelijk traumatische ervaring met duiveluitdrijvingen?
Kinderen en jongeren met psychische klachten, bijvoorbeeld naar aanleiding van een traumatische ervaring door duiveluitdrijving, kunnen in eerste instantie terecht bij hun huisarts, een lokaal wijkteam en vervolgens bij de geestelijke gezondheidszorg (jeugd GGZ). Samen met de jongere wordt bekeken welke hulp er nodig is. Daarnaast kunnen kinderen en jongeren telefonisch of via chat terecht bij de Kindertelefoon of MIND Korrelatie.
Deelt u de mening dat autisme niet iets is waar kinderen van hoeven te genezen? Zo ja, kunt u zich hierover uitspreken? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik volledig: autisme is niet iets waar iemand van genezen kan of zou hoeven worden.
Hoe ziet de Nederlandse tak van «De Laatste Reformatie» er uit? Wat is de huidige omvang van deze organisatie in Nederland? Hoeveel Nederlanders zijn lid van deze organisatie en kunt u inzicht geven in de financiering van deze organisatie? In hoeverre is deze organisatie gelieerd aan andere Nederlandse christelijk religieuze organisaties?
Het is niet aan de Rijksoverheid om toezicht te houden op religieuze groeperingen in Nederland. Op de website van de Laatste Reformatie publiceert de stichting de jaarverslagen. Het is ons onbekend in hoeverre de organisatie bijeenkomsten organiseert in andere Europese landen.
Hoe verhoudt de Nederlandse tak van De Laatste Reformatie zich tot de Europese organisatie? In hoeverre worden in andere Europese landen activiteiten georganiseerd door bovenstaande organisatie? Welke juridische stappen jegens De Laatste Reformatie zijn in andere Europese landen reeds gezet? In hoeverre is er onderling contact tussen lidstaten over de ontwikkeling van bovengenoemde organisatie?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om, eventueel in Europees verband, met collega’s in landen als Australië, in contact te treden om te bezien welke maatregelen hier te nemen zijn, die daar al zijn afgekondigd?
Zoals eerder aangegeven ben ik, gelet op de vrijheid van religie en levensovertuiging én van de vrijheid van meningsuiting, niet voornemens om te onderzoeken welke juridische maatregelen mogelijk zijn. Uiteraard heeft de overheid een rol wanneer er sprake is van (een vermoeden van) kindermishandeling, al dan niet bij strafbare feiten. Het is daarom belangrijk dat als er vermoedens zijn van (strafbare) kindermishandeling, lichamelijk of geestelijk, mensen een melding doen bij Veilig Thuis of de politie zodat zij dit nader kunnen onderzoeken en indien noodzakelijk vervolgstappen kunnen nemen.
Heeft de Nederlandse overheid al visa verstrekt voor leiders van «de laatste reformatie» om in Nederland hun boodschap te verkondigen en is het mogelijk hen in de toekomst een inreisverbod op te leggen?
Over individuele gevallen doe ik geen uitspraken. In algemene zin kan worden gesteld dat een visum alleen kan worden geweigerd of ingetrokken indien een persoon een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of de openbare orde. Dit geldt ook voor het opleggen van een inreisverbod.
Wat kunt u doen om kinderen hiertegen te beschermen? In hoeverre kunt u bestaande juridische instrumenten hier inzetten?
Indien sprake is van kindermishandeling, de veiligheid van kinderen in het geding is of hun ontwikkeling ernstig wordt bedreigd zijn de bestaande instrumenten voor de aanpak van kindermishandeling en ten aanzien van kinderbeschermingsmaatregelen van toepassing.
Zou de wet toezicht op informeel onderwijs het eenvoudiger maken om in te grijpen in een situatie zoals hierboven geschetst? Zo ja, op welke wijze? Zo nee waarom niet? Kunt u deze wet zo snel mogelijk aan de Kamer doen toekomen?
Voor zover ik kan opmaken uit het artikel gaat het hier niet om informeel onderwijs. De voorgenomen wet zou ingrijpen dan ook niet mogelijk maken. De beoogde indiening van de wet informeel onderwijs door de Minister voor Primair en Voortgezet onderwijs zal naar verwachting bij uw Kamer zal plaatsvinden in de eerste helft van 2024.
Zijn er nog andere organisaties bij u bekend die soortgelijke zogenaamde uitdrijvingen uitvoeren bij kinderen? Zo ja, welke? In hoeverre en op welke wijze kunt u ingrijpen bij deze organisaties?
Helaas is mij enkele maanden geleden een andere organisatie bekend geworden die op basis van gebedsgenezing kinderen met autisme claimt te kunnen genezen. Hierover heeft uw Kamer vragen gesteld die zijn beantwoord.2
Hoe staat het met de uitvoering van het toegezegd onafhankelijk onderzoek naar de aard en omvang van duivelsuitdrijvingen in Nederland? Is het onderzoek inmiddels afgerond en wat zijn de uitkomsten van dit onderzoek? Zo nee, deelt u gezien bovenstaande berichtgeving de noodzaak en urgentie om dat alsnog te doen?
Er is mij geen toezegging op dit terrein bekend en op dit moment bestaat geen voornemen onderzoek te doen naar aard en omvang van duivelsuitdrijvingen in Nederland.
De conclusies van het inspectierapport ‘vernietiging adoptiedossiers’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u het ermee eens dat ten aanzien van de vernietiging van de dossiers «onvoldoende zorgvuldig» handelen zoals omschreven door het ministerie, de lading voor de slachtoffers niet dekt en dat onzorgvuldig, gebrekkig en ook onwettig passender is?
Tegelijk met de antwoorden op deze vragen heeft uw Kamer mijn beleidsreactie op het inspectierapport «vernietiging adoptiedossiers» ontvangen. Graag verwijs ik voor mijn appreciatie naar deze brief.
Erkent u dat aan de nu volwassen geadopteerden wiens dossier is vernietigd, onherstelbare immateriële schade is toegebracht door de Staat?
Het is pijnlijk dat de geadopteerden die het betreft als gevolg van de vernietiging niet meer met eigen ogen kunnen zien wat er in deze documenten ten aanzien van hun adoptieprocedure stond opgenomen. Het is belangrijk te vermelden dat er geen informatie over geadopteerden zelf verloren is gegaan met de vernietigingen in 1983 en 1999. Het betreft hoofdzakelijk informatie over de aspirant-adoptief ouders. In een enkel geval bevatte het dossier ook inreisgegevens van de geadopteerde, zoals bijvoorbeeld een Machtiging Voorlopig Verblijf. Op die inreisgegevens stond geen afstammingsinformatie van het kind. Daarop stond vaak alleen de voornaam van het kind, soms in combinatie met achternaam van aspirant-adoptiefouders. Dit gegeven neemt niet weg dat ik graag had gezien dat de geadopteerden deze documenten zelf hadden kunnen inzien en dat ik me kan voorstellen hoe hard deze boodschap kan overkomen in het vaak moeilijke traject dat een geadopteerde al doorloopt om zijn of haar afkomst te achterhalen.
Erkent u dat inreisgegevens, die de oorspronkelijke namen bevatten van de geadopteerden, emotionele en gevoelsmatige grote waarde gehad konden hebben voor geadopteerden en dat geadopteerden recht hebben op deze informatie?
Ik kan me voorstellen hoe belangrijk het is om je oorspronkelijke naam te kennen in een zoektocht naar afstammingsinformatie. Graag herhaal ik dat de dossiers die zijn vernietigd slechts in een enkel geval inreisgegevens van een geadopteerde bevatte, zoals bijvoorbeeld een Machtiging Voorlopig Verblijf. Op die inreisgegevens stond geen afstammingsinformatie van het kind.
Klopt het dat in tegenstelling tot eerdere berichtgeving van u, de juridische grondslag voor het bewaren van gegevens niet sinds 1999 maar pas sinds 2006 van kracht is omdat toen pas de selectielijst voor de Centrale Autoriteit (CA) is begonnen?
Het klopt dat de nieuwe selectielijst formeel pas sinds 2006 van kracht is. In de praktijk zijn er echter, zoals ik ook aan uw Kamer heb gemeld, vooruitlopend op de komst van deze nieuwe lijst al vanaf 2000 geen dossiers meer vernietigd.
Kunt u ingaan op de recent verschenen brief van het Expertisecentrum Interlandelijke Adoptie (INEA) waarin suggesties worden gedaan voor financiële compensatie als wel gratis psychologische ondersteuning?1
Ik ben bekend met deze brief. Hierin doet INEA een oproep om extra, veelal financiële, ondersteuning aan geadopteerden.
Al eerder heb ik met uw Kamer gesproken over het bieden van financiële ondersteuning. In navolging op de aanbeveling van de commissie Joustra is er in 2021 voor gekozen om geen individuele tegemoetkomingen te verstrekken maar duurzaam te investeren in ondersteuningsaanbod met de komst van een expertisecentrum voor interlandelijke adoptie.2 Daarnaast is een subsidieregeling opgesteld, om naast dit centrum ook belangenorganisaties voor interlandelijk geadopteerden de mogelijkheid te bieden hun organisatie en diensten te versterken.
INEA is dit voorjaar geopend en vormt één centraal loket waar kennis samenkomt en diensten worden aangeboden voor iedereen met vragen over identiteit, nazorg, erkenning en adoptievraagstukken. Deze diensten zijn zorgvuldig uitgedacht in afstemming met onder andere geadopteerden zelf en ook belangenorganisaties voor interlandelijk geadopteerden en kunnen kosteloos bij INEA worden afgenomen. De diensten zien op begeleiding bij het krijgen van toegang tot en inzage in dossiers, hulp bij zoektochten naar afstammingsinformatie, psychosociale ondersteuning en het ontsluiten van juridische kennis
Ik vind het belangrijk dat allereerst de diensten, die nu nog in opbouw zijn, verder geoperationaliseerd worden. Zodat de beoogde ondersteuning ook daadwerkelijk van de grond komt en wordt ervaren door geadopteerden, adoptieouders en (biologische) familie, die bij INEA aankloppen. Ik voer periodiek overleg met INEA om de voortgang te volgen en ook de ervaringen van INEA in hun contact met de doelgroep te vernemen. In de reguliere jaargesprekken bespreek ik daarnaast in hoeverre het aanbod van INEA in de praktijk voorziet in de ondersteuningsbehoeften die leven onder de doelgroep. Ik zie dan ook geen aanleiding om op dit moment te spreken over andere dan wel aanvullende (financiële) ondersteuning.
Wat vindt u van het advies van geadopteerden en INEA om psychologische ondersteuning voor geadopteerden te verbeteren, zoals door het bekostigen van specialistische hulp en hulpverlening?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Wat vindt u van het advies van geadopteerden en INEA om de juridische ondersteuning de komende jaren sterk te verbeteren in de vorm van juridische bijstand en aanspraak op een schadefonds
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Wat vindt u van het advies van geadopteerden en INEA onder andere om de rechten van geadopteerden sterk te verbeteren zoals het makkelijk wijzigen van de geboortenaam en plaats en het herroepen van adopties?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Waarom valt het individuele recht tot het zoeken van de identiteit niet tot een taak van de Staat terwijl interlandelijke adopties tegelijkertijd wel worden gefinancierd en gesubsidieerd?
Het is niet zo dat interlandelijke adopties worden gefinancierd door de Staat. Interlandelijk adoptie is primair een financiële aangelegenheid van de aspirant-adoptief ouders zelf.
In de reactie van mijn voorganger op het rapport van de commissie Joustra is aangegeven dat de overheid met het oog op de uitkomsten van het onderzoek wel een morele verantwoordelijkheid voelt om geadopteerden te ondersteunen in de zoektocht naar hun afkomst. Zoals ook uitgebreid met uw Kamer besproken, heeft dit geleid tot het oprichten van het expertisecentrum (INEA), in lijn met de aanbeveling van Commissie Joustra zelf. In het antwoord op vraag 5 staat beschreven dat INEA één centraal loket vormt waar kennis samenkomt en diensten worden aangeboden voor iedereen met vragen over identiteit, nazorg, erkenning en adoptievraagstukken Daarnaast is een subsidieregeling opgesteld, waarmee belangenorganisaties voor interlandelijk geadopteerden hun aanbod kunnen versterken voor het ondersteunen van geadopteerden, ook bij het organiseren van rootsreizen in klein verband
Voldoet het huidige bestuur van de Klachtencommissie Vergunninghouders Interlandelijke Adoptie (KVIA) zelf wel aan de huidige reglementaire eisen aangezien zij momenteel maar bestaat uit drie bestuursleden?
Het klopt dat deze Klachtencommissie op dit moment uit drie leden bestaat en daarmee niet voldoet aan het huidige reglement, dat voorschrijft dat de commissie uit vijf leden bestaat. Dit is niet van invloed op de behandeling van individuele klachten. Bij deze klachtencommissie worden individuele klachten door drie leden behandeld, zoals vaker de regel is bij klachtencommissies.
Ook in het aangescherpte systeem voor interlandelijke adoptie is een klachtenregeling vereist waar aspirant adoptiefouders terecht kunnen bij klachten over de bemiddeling. Op dit moment wordt bekeken wat een passende invulling is, onder andere in het licht van de komst van de centrale bemiddelingsorganisatie en het beperkt aantal landen van waaruit nog geadopteerd kan worden. De huidige klachtencommissie blijft in de tussentijd actief maar aldus in beperkte samenstelling.
Waar kunnen klagers vervolgens terecht wanneer hun klacht niet wordt behandeld, ongegrond wordt verklaard of de vergunninghouder het advies naast zich neerlegt?
De rechtsrelatie tussen aspirant adoptiefouders en de vergunninghouder waar zij zich hebben ingeschreven voor bemiddeling, wordt beheerst door het civiele recht. Er is sprake van een civielrechtelijke dienstverleningsovereenkomst. Als een aspirant adoptiefouder ontevreden is over de geleverde diensten of de behandeling, dan kan dit desgewenst aan de rechter worden voorgelegd.
Welke rol speelt de overheid als de KVIA een advies uitbrengt waarbij de vergunninghouder gevraagd wordt de fouten te herstellen maar dit vervolgens niet doet?
De rol van de overheid is hierin beperkt. De overheid beoordeelt in algemene zin of een vergunninghouder voldoet aan de eisen die bij of krachtens de wetgeving aan hen worden gesteld. Dat betreft ook de eisen die in de vergunning of in het Kwaliteitskader vergunninghouders zijn opgenomen. Bij deze beoordeling kunnen ook klachten die zijn ingediend bij de Klachtencommissie Vergunninghouders Interlandelijke Adoptie (KVIA) en de wijze waarop de vergunninghouder hiermee is omgegaan worden betrokken. In dat geval zal hierover het gesprek worden aangegaan met de betreffende vergunninghouder.
Wat is de precieze rol van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) voor geadopteerden als het aankomt op het halen van het recht en klachten?
De Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd (IGJ) ziet toe op de kwaliteit van de bemiddeling in algemene zin en heeft geen rol bij individuele klachtafhandeling.
Bent u in het licht van de conclusies van het inspectierapport bereid om de volledige kosten te betalen voor de fouten die gemaakt zijn door het ministerie, zoals ook wordt gevraagd door Stephanie Dong-Hee Kim2
Het is pijnlijk dat geadopteerden niet met eigen ogen kunnen zien welke informatie in het dossier was opgenomen. Door de vernietiging kan informatie over adoptiefouders verloren zijn gegaan. Ik wil echter nogmaals benadrukken dat de dossiers die zijn vernietigd geen kindgegevens bevatten, met uitzondering van in een enkel geval de voornaam. Ik realiseer me dat inzicht in het verloop van de gehele procedure voor geadopteerden belangrijk kan zijn. Mevrouw vraagt om compensatie voor geadopteerden voor geleden schade dan wel te maken kosten bij het herstellen van de achternaam dan wel het verkrijgen van een paspoort vanuit het geboorteland. Zoals meermaals met uw Kamer is besproken, is er in lijn met de aanbevelingen van commissie Joustra voor gekozen om te investeren in ondersteuningsaanbod, onder andere met de komst van INEA, waar geadopteerden nu en in de toekomst profijt van hebben. De diensten zijn kosteloos en er wordt maatwerk geleverd. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Waarom valt stichting Wereldkinderen momenteel niet onder de Archiefwet gezien het feit dat door onder andere de KVIA, de vergunninghouder als overheidsinstantie wordt gezien en zij door uzelf als bestuursorgaan worden beschouwd?
De Archiefwet geldt alleen als sprake is van een overheidsorgaan. Een overheidsorgaan is een orgaan van rechtspersonen die krachtens publiekrecht is ingesteld, of een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed. Vergunninghouders zijn niet krachtens publiekrecht ingesteld. Voorts zijn zij niet met openbaar gezag bekleed, en kunnen daarom niet als overheidsorgaan of bestuursorgaan worden aangemerkt. De Archiefwet is dan ook niet op de stichting van toepassing.
Kunt u een stand van zaken geven van de plannen die het kabinet heeft om bepaalde taken en verantwoordlijkheden bij stichting Wereldkinderen neer te leggen?
Wereldkinderen heeft een voorstel ingediend voor de vorming van de nieuwe centrale bemiddelingsorganisatie (CBO), dit voorstel is geselecteerd. Het voorstel behelst het oprichten van een nieuwe organisatie. Stichting Wereldkinderen levert een inhoudelijk bijdrage tot aan de oprichting, vanuit de inhoud van het ingediende voorstel, maar zal zelf de stichting niet oprichten. Stichting Wereldkinderen zal met de uitkomst van deze procedure aldus geen doorstart maken en net als de andere huidige vergunninghouders de werkzaamheden gaan afbouwen en overdragen naar deze nieuwe stichting. Een externe kwartiermaker werkt op dit moment aan de oprichting van deze nieuwe stichting. Er worden dus geen nieuwe taken en verantwoordelijkheden bij de Stichting Wereldkinderen neergelegd.
Op welke manier wordt stichting Wereldkinderen gecontroleerd door het ministerie ten aanzien van hun werkzaamheden?
Alle huidige vier vergunninghouders worden op gelijke wijze gecontroleerd ten aanzien van hun werkzaamheden. De controle vindt plaats bij de uitvoering van de dagelijkse adoptiepraktijk door de Centrale Autoriteit. Daarnaast leggen de vergunninghouders ieder jaar verantwoording af door middel van een jaarverslag. Tevens wordt bij een aantal formele momenten gecontroleerd zoals bij de verlenging van de vergunning.
Bent u het ermee eens dat bij een wens van de geadopteerde, Wereldkinderen het volledige dossier, zonder enig bestaand onderscheid tussen ouderdeel en kindsdeel aan de geadopteerde moet verstrekken?
Elke organisatie die adoptiedossiers beheert moet voldoen aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De AVG is een Europese verordening die de privacy van alle burgers beschermt. Dus niet alleen van geadopteerden, maar ook van de adoptieouders. Ik verwacht van vergunninghouders dat zij de AVG naleven.
Waarom wordt er bij het Nationaal Archief de werkwijze betreffende inreisgegevens en aanhangende documenten gehanteerd dat een kopie ontvangen niet mogelijk is tenzij hier gegronde redenen voor zijn?
Het maken van kopieën van beperkt openbare archiefstukken is zeer beperkt mogelijk. Zo worden kopieën verstrekt als documenten nodig zijn als juridisch bewijsstuk. Ook in het geval een document, zoals een foto of handgeschreven brief, van grote persoonlijke of emotionele waarde is voor de aanvrager kan middels een belangafweging worden besloten tot het verstrekken van een kopie. Het Nationaal Archief dient echter de reden van de openbaarheidsbeperking, veelal de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de personen die in de archieven voorkomen, te respecteren. Het maken van kopieën doorkruist in veel gevallen het belang van bescherming van persoonsgegevens, wat reden is om geen kopieën te verstrekken.
Heeft een geadopteerde per se een geboortecertificaat nodig om gegevens in de basisadministratie te kunnen wijzigen?
Het ligt eraan wat er gewijzigd dient te worden en welk document daar dan voor nodig is. Dit wordt per geval door de afdeling burgerzaken bij de gemeente bekeken.
Bent u het ermee eens dat weliswaar de vernietiging van de dossiers niet kan worden teruggedraaid, maar het wel heel belangrijk is om na te denken over compensatie voor slachtoffers van het Nederlandse beleid omtrent adoptie?
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 5.
Bent u het eens met de uitspraak dat het belang van het kind te allen tijden moet prevaleren boven dat van de adoptieouders en ziet u dit vervolgens voldoende gewaarborgd in de huidige wet en regelgeving of ziet u hierin ook ruimte voor verbetering?
Elk kind moet in een liefdevol gezin kunnen opgroeien, het liefst in de eigen omgeving en cultuur, met de biologische familie dichtbij. Waar dit echt geen optie is, kan interlandelijke adoptie uitkomst bieden. In mijn besluit om onder voorwaarden door te gaan met interlandelijke adoptie is het belang van het kind te allen tijde uitgangspunt. Ik heb dit in mijn Kamerbrieven van 2022 nader uiteengezet. Daarbij heb ik ook aangegeven dat niet alle risico’s volledig zijn uit te bannen. Maar elke maatregel om dit risico verder te beperken neem ik met het oog op het belang van het kind. Daarom herzien we het gehele systeem, versterken we het toezicht, richten we een centrale bemiddelingsorganisatie op en is er een landenselectie uitgevoerd.
Erkent u dat geadopteerden die in de periode 1967–1998 geadopteerd zijn, in het merendeel van de gevallen, al lange tijd en soms decennialang, op eigen kosten en in eigen tijd wanhopig op zoek zijn naar hun identiteit en familie?
Het zoeken naar identiteit en familie is voor veel geadopteerden een tijdrovende exercitie. Met de komst van INEA worden interlandelijk geadopteerden op weg geholpen en ondersteund gedurende de zoektocht. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Kunt u toezeggen per direct te stoppen met het doorprocederen tegen interlandelijk geadopteerden?
Ik besef dat het procederen tegen de Staat betrokkenen zwaar kan vallen. De Staat gaat hier zeker niet lichtzinnig mee om. Ten aanzien van iedere aansprakelijkstelling geldt dat zorgvuldig wordt bezien of er naar het oordeel van de Staat grondslag is voor het nemen van aansprakelijkheid in het individuele geval, op grond van het destijds geldende recht. Voor zover de Staat hier geen grondslag voor ziet en er wordt vervolgens door betrokkene een civiele procedure aangespannen, zal de Staat ook verweer voeren in de procedure. Ik zie geen aanleiding om niet langer verweer te voeren in de thans lopende procedures.
Wat bent u concreet voornemens om het overheidstoezicht op vergunninghouders in hun handelen met betrekking tot archivering, bewaring, vernietiging en inzagerechten en -procedures ten behoeve van volwassen geadopteerden en hun erfgenamen duurzaam wettelijk te borgen?
Zoals mijn ambtsvoorganger uw Kamer in het schriftelijk overleg van 23 november 2020 heeft laten weten zal de verlenging van de wettelijke bewaartermijn bij vergunninghouders onderdeel zijn van de nieuwe adoptiewet die de Wobka zal vervangen.4 Ook de huidige bepalingen in de Wobka die gaan over dossiervorming en inzage zullen daarbij opnieuw bekeken worden. Het recht op afstammingsgegevens zal hierin expliciete aandacht krijgen. De voorbereidingen van die wetswijziging zijn gaande. Daarnaast blijft de AVG ook van toepassing zijn op adoptieprocedures.
Op welke manier wordt invulling gegeven aan de bevindingen van het rapport van de Commissie Joustra en de VN-verklaring over illegale interlandelijke adoptie en in hoeverre wordt er samengewerkt met diplomatieke vertegenwoordigingen in en van landen waarbij sprake was van misstanden, zoals uit Bangladesh, Brazilië Chile, Colombia en Zuid-Korea?
Zoals bekend wordt naar aanleiding van het rapport van de Commissie Joustra het systeem voor interlandelijke adoptie strikter gereguleerd. Met versterkt toezicht op de gehele keten, met een centrale bemiddelingsorganisatie die in de plaats komt van de huidige vergunninghouders en met adoptie uit slechts een beperkt aantal zorgvuldig geselecteerde landen. Vanuit de doelstelling om de kans op misstanden te verkleinen. Daarnaast is vanuit het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie als uitwerking van het Haags Adoptieverdrag de toolkit «illicit practices» ontwikkeld waarmee internationaal misstanden zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen. Deze toolkit wordt door overheden en zo ook door de Centrale Autoriteit gebruikt. Voor de landen waaruit Nederland in het verleden heeft geadopteerd, geldt dat INEA met behulp van partners in de landen van herkomst en met belangenorganisaties interlandelijke adoptie te ondersteunen bij het krijgen van antwoorden op vragen van geadopteerden over hun adoptie en afkomst.
Kunt u aangeven wanneer er precies een reactie zal komen vanuit het kabinet over de conclusies van het inspectierapport «vernietiging van adoptiedossiers» en kunt u deze vragen nog voor deze tijd beantwoorden?
Gezien de omvang van de vragen en het streven naar het zorgvuldig beantwoorden hiervan is het niet gelukt de antwoorden eerder te verzenden dan de beleidsreactie, die uw Kamer gelijktijdig met deze beantwoording ontvangt.
Bezorgdheid en onzekerheid bij de inbeslagname van een bejaarde pony |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Na maanden is inbeslaggenomen bejaarde merrie plots weer thuis: «Dacht dat ze dood was»»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht in het AD.
Kunt u bevestigen dat de betreffende pony op 12 mei jl. in beslag is genomen door de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID)?
De betreffende pony is op 12 mei jl. niet door de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming in beslag genomen, maar door de politie in beslag genomen.
Op welke wijze en binnen welk termijn is de eigenaar op de hoogte gebracht over de inbeslagname van de pony?
Het openbaar ministerie heeft mij laten weten dat het een lopende individuele zaak betreft. In het belang van het lopende onderzoek en teneinde beïnvloeding van het openbaar ministerie en/of de rechterlijke macht te voorkomen, kan ik over lopende zaken, zoals gebruikelijk, geen inhoudelijke mededelingen doen of oordelen daarover uitspreken
Op 4 juli jl. heeft de rechter beslist tot teruggave van de pony aan de beslagene. Hiervan is het OM op 13 juli jl. schriftelijk in kennis gesteld.
Kunt u bevestigen dat de rechter begin juli jl. oordeelde dat het Openbaar Ministerie (OM) de pony zo snel mogelijk moest teruggeven aan de eigenaar?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe heeft het OM invulling gegeven aan het vonnis van de rechter?
Zoals reeds aangegeven betreft dit een lopende zaak en daarom kan hier niet verder op worden ingegaan. In het algemeen kan worden opgemerkt dat het wenselijk is dat spoedig gevolg wordt gegeven aan een rechterlijke uitspraak waarin de rechter oordeelt dat een beslag moet worden opgeheven.
Kunt u bevestigen dat er ongeveer een maand tussen het vonnis van de rechter en het terugbrengen van de pony naar de eigenaar zat? Waarom duurde dit zo lang?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het verschillende weken duurt voordat een dier wordt teruggebracht naar de eigenaar, nadat de rechter hiertoe heeft geoordeeld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft het OM of de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) naar aanleiding van het vonnis contact opgenomen met de eigenaar van de pony om hem te informeren over de gevolgen van de uitspraak?
Zoals reeds aangegeven kan ik over lopende zaken, zoals gebruikelijk, geen inhoudelijke mededelingen doen of oordelen daarover uitspreken.
In het algemeen kan ik opmerken dat ik me ervan bewust ben dat het in beslag nemen van dieren impact kan hebben op zowel mens als dier. Er wordt daarom ook niet lichtvaardig tot de beslissing overgegaan om een dier in beslag te nemen. Indien er beslag wordt gelegd op zaken, waaronder ook dieren, ontvangt de beslagene hiervan een bericht van ontvangst. Desgevraagd informeert het
OM de beslagene over de welstand van zijn inbeslaggenomen dier(en). Wanneer een rechter oordeelt tot teruggave aan de beslagene, geeft het OM zo spoedig mogelijk gevolg aan deze uitspraak en neemt het – al dan niet door tussenkomst van de opsporingsinstantie – contact op met de beslagene. In het geval van dieren dient ook rekening te worden gehouden met de verplichtingen die gelden rondom het vervoeren van dieren.
In zijn algemeenheid dient de overheid bij beslag zich als goed bewaarder te gedragen. In het geval van een inbeslagname van (verwaarloosde) dieren houdt dat in dat de dieren worden opgevangen in opslaglocaties waar de dieren kunnen herstellen en goede zorg krijgen.
Klopt het dat de eigenaar niet op de hoogte is gebracht over de toestand en het welzijn van de pony gedurende de periode van inbeslagname, ook niet na het vonnis van de rechter?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de eigenaar niet op de hoogte is gebracht over wanneer de pony thuis zou worden gebracht?
Zie antwoord vraag 8.
Begrijpt u dat deze gebrekkige informatie leidt tot veel onduidelijkheid en onzekerheid bij de eigenaar, waaronder bezorgdheid over het welzijn van de pony en of de pony mogelijk zou zijn geëuthanaseerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de eigenaar dat de pony vermagerd is teruggebracht?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat de eigenaar van een inbeslaggenomen dier voortaan beter op de hoogte wordt gehouden over het welzijn van het dier en de gang van zaken omtrent de bezwaarprocedure en de gevolgen van een rechtelijke uitspraak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid met het OM en de RVO in gesprek te treden over dit voorval met als doel om vergelijkbare situaties in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij als Minister om te treden in de zelfstandige en onafhankelijke beoordeling door het OM en de RVO van individuele zaken. Om die reden zal ik niet met het OM en de RVO in gesprek treden over deze individuele zaak.
Ziet u, mede door dit voorval en eerdere vergelijkbare voorvallen, voldoende reden om aparte regels op te stellen voor de inbeslagname van dieren, zodat ze niet meer als voorwerp worden behandeld (zoals geformuleerd in de aangehouden motie 35 892, nr. 25)? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, waarom niet?
De Aanwijzing inbeslagneming (2014A006) van het OM bevat reeds een aparte paragraaf met handvatten voor de «afdoening van levende dieren».2 Daarin staat onder meer vervat dat – in verband met dierenwelzijn – het onwenselijk is om een dier lang in opslag te houden. Verwaarloosde dieren worden opgevangen in locaties waar zij kunnen herstellen. Dieren worden niet als voorwerpen behandeld, maar zoals ook in de Wet Dieren artikel 1.3 staat erkennen de we eigenwaarde van dieren zijnde wezens met gevoel.
Ik ben, zoals toegezegd aan uw Kamer, in gesprek met het OM over deze motie. Over de uitkomsten van dit overleg wordt uw Kamer te zijner tijd nader geïnformeerd.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Een deel van de vragen heb ik samengevoegd omdat ze zien op de individuele casuïstiek, waar ik gezien het gegeven dat het een lopende zaak betreft niet op in kan gaan. Het is helaas niet gelukt om dit binnen de gestelde termijn te beantwoorden vanwege het overleg dat met meerdere partijen moest plaatsvinden.
De afhandeling van de waterschade in Zuid-Limburg |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «gemeente in gesprek met ministerie over aanvullende tegemoetkoming gedupeerden waterramp»1 en herinnert u zich de motie Mutluer c.s. met betrekking tot particulieren in een schrijnende situatie omdat ze met forse niet vergoede schade- en herstelkosten zijn blijven zitten (Kamerstuk 29 517, nr. 233)?
Ja.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de genoemde motie?
Het is inmiddels tweeënhalf jaar geleden dat Limburg en delen van Noord-Brabant zijn getroffen door een ramp. Hoewel ik blij ben te kunnen melden dat in algemene zin kan worden geconstateerd dat de schade nagenoeg is afgehandeld, zijn er helaas gedupeerden die in financiële nood verkeren als gevolg van de rest- en gevolgschade van de ramp. Tijdens het commissiedebat brandweer en crisisbeheersing op 1 februari 2023 heb ik toegezegd te onderzoeken of kan worden gekomen tot een afbakening van de definitie «schrijnende situatie» en dat ik zal bezien of voor gedupeerden in een schrijnende situatie nog iets kan worden gedaan.
Ter uitvoering van deze toezegging hebben vertegenwoordigers van mijn ministerie, de provincie Limburg en verschillende getroffen gemeenten in de afgelopen periode meerdere gesprekken hierover gevoerd. Dit was complex; het begrip «schrijnende situatie» moet enerzijds recht doen aan de financiële problematiek van de gedupeerden en anderszins objectiveerbaar en toepasbaar zijn in het kader van een regeling. Met uitzondering van de gemeente Meerssen zijn we er met de betrokken gemeenten en de provincie Limburg op uitgekomen dat er sprake is van een schrijnende situatie als een gedupeerde restschade of gevolgschade van de wateroverlast in juli 2021 heeft, die heeft geleid of dreigt te leiden tot financiële nood. Er is sprake van financiële nood indien een gedupeerde onvoldoende eigen middelen heeft om te kunnen voorzien in dubbele woonlasten of om de gebruiksfunctie van de woning te kunnen laten herstellen.
De gemeente Meerssen vond de afbakening van de beoogde doelgroep van de regeling te smal: de gemeente heeft aangegeven dat iedereen met restschade voor een forfaitair bedrag in aanmerking zou moeten komen. Hoewel de gemeente Meerssen niet achter de voorgestelde oplossing staat, zal de gemeente meewerken aan de uitvoering van de regeling om haar burgers te kunnen helpen.
Zoals ik in het commissiedebat al heb opgemerkt, betekent het hebben van restschade niet noodzakelijkerwijs dat er sprake is van een schrijnende situatie. Met betrekking tot het voorstel van het verstrekken van een forfaitair bedrag merk ik op dat daarmee onvoldoende recht kan worden gedaan aan de specifieke situatie van een gedupeerde. Dit kan in voorkomend geval betekenen dat een gedupeerde een lagere financiële tegemoetkoming ontvangt dan waar de situatie om vraagt. Bovendien doorkruist dit de systematiek van verzekeringen en de Wet tegemoetkoming schade bij rampen.
Op basis van bovengenoemde omschrijving van financiële nood wordt thans gewerkt aan het opstellen van een regeling voor de verstrekking van een eenmalige financiële bijdrage aan gedupeerden die als gevolg van de wateroverlast in juli 2021 in financiële nood zijn of dreigen te komen. De gemeenten en de provincie Limburg zijn hierbij betrokken. Voor het uitvoeren van de regeling is een aantal uitganspunten geïdentificeerd. Zo staat vertrouwen in de gedupeerde voorop, wordt de gedupeerde in het proces zoveel mogelijk ontzorgd en wordt er maatwerk geleverd. Alle betrokken gemeenten hebben aangegeven zich in deze uitgangspunten te kunnen vinden.
Aangezien de betrokken gemeenten, de provincie Limburg en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland hebben aangegeven geen zorg te kunnen dragen voor een volledige uitvoering van de beoogde regeling – mede gelet op de vereiste financiële expertise en maatwerk – ben ik intensief bezig geweest een andere uitvoerende partij te vinden. Helaas – en natuurlijk met name voor de gedupeerden die zich in financiële nood bevinden als gevolg van de wateroverlast in juli 2021 – kostte dit tijd. Gelet hierop en op de voorbereidingen die nog moeten worden getroffen, is de voorziene start van de uitvoering later dan ik had gewenst.
De gemeenten zijn hierover geïnformeerd en kunnen zich vinden in de beoogde partij. Definitieve besluitvorming over de uitvoerder en over de regeling dient echter nog plaats te vinden. Zodra de besluitvorming heeft plaatsgevonden zal ik uw Kamer informeren.
Is het waar dat niet alle betrokken gemeenten akkoord zijn gegaan met de door u voorgestelde regeling? Welke gemeenten zijn niet akkoord gegaan en om welke redenen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat ieder slachtoffer van de wateroverlast die met forse niet vergoede rest- en gevolgschade is blijven zitten als schrijnend dient te worden aangemerkt? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld wordt dat het heel vervelend is dat er gedupeerden zijn die na de extreme regenval in juli 2021 met restschade worden geconfronteerd. Echter, het enkele feit dat er sprake is van restschade of financiële gevolgschade als gevolg van de wateroverlast betekent niet noodzakelijk dat er sprake is van een schrijnende situatie. Zoals ik hierboven heb aangegeven wordt de schrijnende situatie als gevolg van de extreme regenval gekoppeld aan financiële nood. In de beoogde regeling zal worden bepaald dat gedupeerden in aanmerking kunnen komen voor een eenmalige financiële bijdrage ter leniging van de financiële nood als gevolg van rest- of gevolgschade vanwege de extreme regenval in juli 2021. Het gaat hierbij gedupeerden die onvoldoende eigen financiële middelen hebben om te kunnen voorzien in dubbele woonlasten of om de gebruiksfunctie van de woning te kunnen laten herstellen.
Het is op dit moment lastig een goede inschatting te maken hoeveel gedupeerden een beroep kunnen doen op de voorgenomen regeling; de gemeenten hebben aangegeven ongeveer 200 gedupeerden in beeld te hebben die aanspraak zouden kunnen maken op de voorgenomen regeling.
Met deze voorgenomen regeling en de overige (extra) maatregelen die het kabinet eerder heeft getroffen ter tegemoetkoming van de schade als gevolg van de wateroverlast is geprobeerd gedupeerden zo goed mogelijk te helpen.
Deelt u de mening dat bij de door u aangeboden regeling alsnog van een te beperkte uitleg is uitgegaan van het begrip «schrijnend», waardoor te weinig mensen die nog te maken hebben met grote rest- en gevolgschade daarvoor niet in aanmerking komen? Zo ja, hoe gaat u voor die groep zorgen dat zij alsnog een vergoeding krijgen? Zo nee, waarom niet? Kunt u dat onderbouwen? Hoeveel mensen kunnen nu dan volgens u wel een beroep doen op de aangeboden regeling? En vindt u dat daarmee wordt voldaan aan de belofte van ruimhartig vergoeden?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat uit de quickscan d.d. 9 augustus 2021 een niet redelijkerwijs verzekerbare schade en kosten voor particulieren geraamd waren van 657,50 miljoen euro en dat er 70,6 miljoen euro uitgekeerd is (alle Wet tegemoetkoming schade bij rampen (WTS)- schade, niet alleen particulieren)? Zo ja, kunt u bevestigen dat de onwilligheid om particulieren met rest- en gevolgschade te vergoeden niet vanuit financiën is ingegeven? Wat is dan de reden is dat u vindt dat mensen uit deze groep zelf voor de kosten aangaande de rest- en gevolgschade door de wateroverlast moeten opdraaien?
Kort na de ramp in juli 2021 is, door middel van een Quick scan, een raming gemaakt van de totale, maximale materiële schade en kosten. Bij nadere bepaling bleek het gebied waar daadwerkelijke wateroverlast was, beduidend kleiner te zijn en is de raming van de schade en kosten als gevolg van de wateroverlast naar beneden bijgesteld1. Zoals uit het voorgaande blijkt, geeft de Quick Scan een (grove) raming van de totale schade en kosten van de ramp. Dit betekent echter niet dat het bedrag, zoals genoemd in de Quick scan, is gereserveerd voor tegemoetkomingen in de schade. De tegemoetkoming, die een gedupeerde ontvangt vanuit de overheid, is gebaseerd op de inhoud van de verschillende, door het kabinet getroffen regelingen en onderliggende wetgeving. De Wet tegemoetkoming schade bij rampen is een vangnetregeling en biedt een tegemoetkoming in de schade, maar geen volledige compensatie. Gedupeerden dragen immers ook zelf een financiële verantwoordelijkheid voor geleden schade.
Urgente waarschuwing door voormalig hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof over zeer nijpende situatie in Nagorno-Karabach |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de urgente waarschuwing van de voormalig hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof Ocampo, over de zeer nijpende situatie van de bevolking in Nagorno-Karabach?1
Ja.
Heeft u zijn rapport over de situatie in Nagorno-Karabach bestudeerd en hoe beoordeelt u dit rapport en de daarin gehanteerde kwalificatie?
Het kabinet is bekend met de het rapport van dhr. Luis Moreno Ocampo. Samen met andere EU lidstaten volgt Nederland de situatie nauwlettend, hoofdzakelijk door informatie verkregen door de EU Monitoring Mission in Armenia (EUMA). De publicatie van dhr. Luis Moreno Ocampo is onderdeel van deze informatievoorziening, evenals andere rapporten en opinies.
Voor de Nederlandse regering zijn bij de erkenning van genocides uitspraken van internationale gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek of vaststellingen door de VN Veiligheidsraad zwaarwegend. Hiervan is momenteel geen sprake.
In hoeverre deelt u de alarmerende uitspraak dat de groep Armeniërs in Nagorno-Karabach binnen enkele weken al vernietigd kan zijn?
Nederland is zeer bezorgd over de ernstige humanitaire situatie van de plaatselijke bevolking en volgt nauwgezet de ontwikkelingen in de voormalige autonome oblast Nagorno-Karabach.
Bent u het eens dat de gesprekken met de autoriteiten van Azerbeidzjan niets hebben veranderd aan de vreselijke humanitaire situatie in Nagorno-Karabach?
Nederland steunt het EU-bemiddelingsproces waarbij er op hoog niveau vanuit de EU met de leiders van Azerbeidzjan en Armenië wordt gepraat. De situatie in de regio blijft overduidelijk precair.
Wilt bevorderen dat de internationale druk wordt opgevoerd, zodat de Laçın-corridor weer wordt geopend voor voedsel en medicijnen? Zo ja, wat gaat u doen?
Nederland en de EU staan in nauw contact met Azerbeidzjan en Armenië en blijven beide partijen doorlopend aansporen tot onderhandelingen. Het blijft van groot belang dat alle betrokken partijen aan het vredesproces toegewijd blijven en verdere escalatie wordt voorkomen. Daar spreekt het kabinet de partijen consequent op aan. Nederland heeft naar aanleiding van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof op 22 februari 2023 de Azerbeidzjaanse autoriteiten opgeroepen om de uitspraak na te leven, en zal dit gezamenlijk met de EU blijven doen. Ook de VS spelen een rol in de bemiddeling tussen Armenië en Azerbeidzjan. Nederland spoort de EU aan de inspanningen zo goed mogelijk af te stemmen met de VS.
Azerbeidzjan heeft aangeboden dat de route via Aghdam (Azerbeidzjan) gebruikt kan worden om de regio te bevoorraden. De EU heeft hier van nota genomen, maar aangegeven dat dit niet een alternatief kan vormen voor de opening van de Lachin-doorgang.
Mede op Nederlands aandringen sprak de Hoge Vertegenwoordiger, Josep Borrell, namens de EU zijn zorgen uit over de situatie.2 Op 16 augustus jl. kwam de VN Veiligheidsraad bijeen om de situatie te bespreken. Nederland volgt de situatie samen met Europese partners nauwlettend en bekijkt in Europees verband hoe verder kan worden bijgedragen aan stabiliteit in de regio.
Wat vindt u van het idee om Azerbeidzjan als verantwoordelijke voor deze mensonterende situatie op korte termijn voor het Internationaal Strafhof te brengen via de Veiligheidsraad? Gaat u daarvoor pleiten?
Azerbeidzjan is geen partij bij het Statuut van Rome, en het Internationaal Strafhof (ISH) heeft daarom in principe geen rechtsmacht over de vermeende internationale misdrijven die in deze situatie worden gepleegd. In artikel 13, onder b, van het Statuut van Rome is evenwel bepaald dat de VN-Veiligheidsraad (VNVR) de rechtsmacht van het ISH kan uitbreiden door een situatie bij de aanklager van het ISH aan te geven. Naar het oordeel van de regering is het echter zo goed als uitgesloten dat de VNVR in de nabije toekomst in staat zal zijn om de rechtsmacht van het ISH uit te breiden, aangezien een ontwerpresolutie van die strekking zo goed als zeker zal stuiten op het veto van één of meer permanente leden.
Bent u gezien de (zeer nijpende) situatie van de 120.000 Armeniërs in Nagorno-Karabach, bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
De veroordeling tot 3 jaar cel van oud-premier Imran Khan van Pakistan |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de veroordeling tot 3 jaar cel voor oud-premier Imran Khan van Pakistan?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Pakistaanse oud-premier Imran Khan de meerdere strafzaken tegen hem politiek gemotiveerd noemt met als doel dat de oud-premier niet mee kan doen aan de verkiezingen?
Deze opvatting is geuit door de heer Khan. Het kabinet heeft hier geen oordeel over.
Voegt u zich bij de constatering dat het uitermate verontrustend is dat een zware veiligheidsaanwezigheid in heel Pakistan ervoor zorgde dat de demonstraties tegen de arrestatie en gevangenschap van de oud-premier onmogelijk waren?
De demonstraties na de arrestatie van de heer Khan in mei jl. hebben geleid tot ernstige onregelmatigheden, waardoor de Pakistaanse overheid strenge veiligheidsmaatregelen heeft getroffen en het mandaat van het leger en veiligheidsdiensten heeft opgerekt. Dit heeft er mede toe geleid dat er geen grootschalige protesten meer hebben plaatsgevonden. Er zijn echter wel kleinschalige demonstraties gehouden in o.a. Lahore en Karachi.
Nederland volgt de ontwikkelingen in Pakistan nauwgezet en heeft, ook in EU-verband, zorgen geuit over de arrestatie en berechting van aanhangers van de heer Khan sinds de protesten in mei.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de aanhangers van de oud-premier, die al maanden demonstreren, gedurende die maanden werden geïntimideerd, gearresteerd en aangevallen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens dat de democratie in Pakistan hierdoor dermate veel schade oploopt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het opnieuw tekenen van de kiesdistricten zal leiden tot verdere vertraging en dat dit in combinatie met de arrestatie van Khan en zijn verbanning uit de politiek de basis kan vormen voor een nieuwe politieke crisis?
Het vaststellen van de kiesdistricten zal waarschijnlijk leiden tot uitstel van de verkiezingen. Wat hiervan, en van andere ontwikkelingen in Pakistan, in de toekomst de consequenties zullen zijn, kan het kabinet niet op voorhand beoordelen.
Deelt u de mening dat de situatie in Pakistan alleen maar is verslechterd sinds mei 2023 toen de fractie van DENK al vroeg om meer inzet van de internationale gemeenschap, waaronder Nederland, tegen de onrechtmatige gang van zaken jegens de oud-premier Khan?
Pakistan wordt geconfronteerd met diverse grote uitdagingen op zowel economisch, politiek, klimaat alsook op veiligheidsgebied. Dit heeft diverse binnenlandse en buitenlandse oorzaken.
Binnen de samenwerking met Pakistan zal Nederland blijven benadrukken dat vrije en eerlijke verkiezingen een essentieel onderdeel vormen bij het vinden van duurzame oplossingen voor de genoemde uitdagingen.
Bent u van mening dat het proces tegen oud-premier Imran Khan van Pakistan eerlijk is verlopen?
Nederland en de EU benadrukken in gesprekken met de Pakistaanse autoriteiten het belang van inachtneming van de beginselen van de rechtsstaat tijdens de rechtsgang. Nederland intervenieert echter niet in de rechtsgang in andere landen.
Bent u bereid om zich in internationaal verband uit te spreken tegen deze mogelijke onrechtmatige gang van zaken?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om zich uit te spreken tegen het detineren van journalisten, aanhangers en leden van de partij van oud-premier Khan zonder proces, waarbij het gaat om meer dan 10.000 mensen zoals zoals Imran Riaz Khan, Shehryar Afridi, Ejaz Chaudhry, Yasmin Rashid, Khadijah Shah, en Mian Mahmood-ur-Rashid?
Het kabinet volgt de mensenrechtensituatie in Pakistan op de voet. Nederland zet zich wereldwijd in voor de naleving van mensenrechten en in het bijzonder de persvrijheid en de veiligheid van journalisten. Nederland gaat dan ook bilateraal en in EU verband regelmatig het gesprek aan met de Pakistaanse autoriteiten over de mensenrechtensituatie in het land, zoals recent nog tijdens de Pakistan-EU Joint Commission meeting die op 23 juni jl. plaatsvond en de daaraan voorafgaande Sub-Group meeting on Democracy, Governance, Rule of Law and Human Rights. Daarbij benadrukt het kabinet, zoals hierboven genoemd, het belang van een eerlijk rechtsproces voor iedereen.
Bent u bereid om in gesprek te treden met uw counterpart in Pakistan, al dan niet via de Pakistaanse ambassadeur, over de veroordeling van oud-premier Imran Khan van Pakistan?
Nederland spreekt regelmatig en op verschillende niveaus met de Pakistaanse autoriteiten over de situatie in Pakistan. Nederland intervenieert echter niet in de rechtsgang in andere landen.